Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Vergelijkbare documenten
Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 16 april 2002 Rapportnummer: 2002/107

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Rapport over een klacht over de Kamer van Koophandel Midden-Nederland uit Utrecht. Datum: 11 oktober Rapportnummer: 2011/298

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 10 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/276

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

verzoekers veel moeite moesten doen om hun aangifte door de politie op te laten nemen.

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Rapport. Datum: 22 november 1999 Rapportnummer: 1999/481

Het binnentreden van een woning

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 10 juni 2005 Rapportnummer: 2005/171

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Datum: 17 juni Rapportnummer: 2011/186

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/128

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Datum: 25 september 2006 Rapportnummer: 2006/323

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

Rapport. Datum: 14 september 2006 Rapportnummer: 2006/314

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Voorts klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren die nacht zonder toestemming zijn huis zijn binnengetreden.

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/216

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Datum: 20 november 2001 Rapportnummer: 2001/363

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/Limburg. Datum: 24 november Rapportnummer: 2011/348

Rapport. Datum: 11 december 2007 Rapportnummer: 2007/304

Rapport. Datum: 29 december 1998 Rapportnummer: 1998/585

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 20 juni 2003 Rapportnummer: 2003/184

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Groningen. Datum: 8 juni Rapportnummer: 2011/0169

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 29 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/287

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Datum: 21 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/291

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 12 juli 2007 Rapportnummer: 2007/149

Rapport. Datum: 27 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/329

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Rapport. Datum: 27 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/181

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194

Rapport. Datum: 21 juni 2001 Rapportnummer: 2001/173

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Rapport. Rapport over een klacht over Domeinen Roerende Zaken, directie Apeldoorn. Datum: 16 juli 212. Rapportnummer: 2012/120

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 5 januari Rapportnummer: 2012/001

2. kennelijk ook van mening is dat verzoeker geen recht had op schadevergoeding.

Rapport. Datum: 26 juli 2005 Rapportnummer: 2005/220

Transcriptie:

Rapport Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland hem op 14 december 2005 hebben aangezegd om zijn woning te verlaten. Beoordeling Algemeen Op 14 december 2005 begaven verzoeker en zijn moeder zich naar het politiebureau te Apeldoorn van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland met het verzoek om hulp, omdat de echtgenoot van verzoekers moeder, de stiefvader van verzoeker, hen de toegang tot hun woning had geweigerd door andere sloten op de deuren te zetten. Er waren al langer problemen tussen hen. Ter bemiddeling nam politieambtenaar P. hierop telefonisch contact op met de echtgenoot om te bespreken wat er aan de hand was. Deze verklaarde hem dat zijn echtgenote de woning in mocht, maar verzoeker niet. Wel mocht de echtgenote spullen uit de woning pakken voor verzoeker. Politieambtenaar P. deelde dit vervolgens mee aan verzoeker en zijn moeder, die daarna het politiebureau verlieten. Enige tijd later belde de stiefvader de politie met de mededeling dat verzoeker toch de woning was binnengetreden. Hierop gingen politieambtenaren B. en P. ter plaatse, en verzochten verzoeker om de woning te verlaten. Toen verzoeker dit weigerde, deelde P. hem mee dat als hij de woning niet verliet, hij zou worden aangehouden wegens huisvredebreuk (zie Achtergrond). Verzoeker vertrok vervolgens uit de woning. Bevindingen 1. Verzoeker klaagt erover dat de politieambtenaren hem op 14 december 2005 hebben aangezegd om zijn woning te verlaten. Verzoeker stelt hierbij dat hij medehuurder van de woning was, maar niet de kans kreeg om dit met de politieambtenaar te bespreken. Daarentegen luisterde de politie wel naar de eisen van de stiefvader. Verzoeker is daarom van mening dat de politie partijdig handelde door hem de woning uit te zetten en daarmee te voldoen aan de eisen van zijn stiefvader. Hiermee werd de stiefvader bevoordeeld en werd de indruk gewekt dat verzoeker de veroorzaker was van alle problemen, aldus verzoeker. 2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. De politie had vanuit het politiebureau bemiddeld zodat de moeder van verzoeker de meest noodzakelijke spullen voor hem kon pakken. De politieambtenaren waren zich ervan bewust dat zij hadden te maken met een

3 civiele kwestie, waarin de politie zich niet dient te mengen. De vraag om bemiddeling werd gesteld in de avonduren, zodat verwijzing naar civielrechtelijke juridische hulp niet meteen kon worden geëffectueerd. Toen de echtgenoot van verzoekers moeder later belde dat verzoeker in de woning was, gingen de politieambtenaren ter plaatse. Bemiddeling was niet meer aan de orde. De echtgenoot was geëmotioneerd, en stond erop dat verzoeker de woning zou verlaten. Er diende handelend te worden opgetreden om escalatie te voorkomen, aldus de korpsbeheerder. De korpsbeheerder deelde verder mee dat de politieambtenaren, zich bewust van het feit dat verzoeker wellicht ook recht had op verblijf in de woning, op dat moment in die situatie hadden gekozen voor het effectueren van de eis van de echtgenoot. Dit is gebeurd onder verwijzing naar een advocaat de volgende dag. De politieambtenaren hadden daarbij reden om aan te nemen dat er alternatieven waren voor zijn opvang in Apeldoorn gedurende die nacht. Het huisrecht van verzoeker betrof zijn (slaap)kamer en bood geen oplossing voor de gemeenschappelijke ruimten. De vragen over het al dan niet huurder zijn van verzoeker waren dan ook niet relevant voor de oplossing van het probleem van dat moment. Volgens de korpsbeheerder had politieambtenaar P. aan verzoeker uitgelegd dat hij als hij niet zou vertrekken, zou worden aangehouden wegens huisvredebreuk. De korpsbeheerder acht deze uitleg echter juist en effectief. Beoordeling 3. Het verbod van vooringenomenheid houdt in dat bestuursorganen zich actief opstellen om iedere vorm van een vooropgezette mening of de schijn van partijdigheid te vermijden. Dit houdt in dat een politieambtenaar de betrokken burgers op een zakelijke en objectieve wijze dient te bejegenen. Zeker bij een civielrechtelijk conflict, waarbij de rol van de politie beperkt dient te blijven tot een bemiddelende, zal de opstelling van de politie onpartijdig dienen te zijn. 4. Vast staat dat deze zaak een civielrechtelijk geschil betrof. Verder is uit onderzoek gebleken dat de politie in eerste instantie heeft getracht om te bemiddelen, door telefonisch contact met de stiefvader op te nemen om het geschil te bespreken. Nadat de stiefvader had meegedeeld dat verzoeker de woning niet in mocht, heeft de politie dit aan verzoeker doorgegeven en daarbij aangegeven dat dit een civiele kwestie betrof. Omdat later bleek dat verzoeker de woning wél had betreden, is de politie toch ter plaatse gegaan om verzoeker mee te delen de woning te verlaten, omdat hij anders zou worden

4 aangehouden wegens huisvredebreuk. Hiermee werd voldaan aan de eisen van de stiefvader. 5. Nu het de politie inmiddels duidelijk was geworden dat de relatie tussen verzoeker en zijn stiefvader erg slecht was, is het op zichzelf niet onjuist geweest dat de politie heeft getracht om mogelijke escalatie tussen de twee tegen te gaan. De wijze waarop dit is gebeurd, is echter niet juist. Uit het onderzoek is niet gebleken dat verzoeker enig strafbaar feit had begaan. Ook is niet gebleken dat het huisrecht waarop verzoeker zich heeft beroepen, niet zou gelden. Hierdoor kon geen sprake zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan huisvredebreuk en ontbrak de wettelijke grondslag tot strafvorderlijk optreden. Nu verzoeker wel is aangezegd de woning te verlaten met daarbij de mededeling dat hij anders zou worden aangehouden, is het begrijpelijk dat bij verzoeker de indruk is ontstaan dat de politie partijdig is opgetreden. Dit is strijd met het verbod op vooringenomenheid. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland is gegrond wegens schending van het verbod op vooringenomenheid. Onderzoek Op 12 februari 2007 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan twee politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd aan de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

5 Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoekers moeder reageerde namens verzoeker. Deze reactie gaf geen aanleiding om het verslag te wijzigen. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: 1. De verzoekschriften van verzoeker van 11 september 2006 en 5 februari 2007. 2. Het standpunt van de korpsbeheerder van 9 maart 2007, met bijlagen. 3. De reactie van verzoeker van 11 april 2007. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond Wetboek van Strafrecht Artikel 138, eerste lid "1. Hij die in de woning ( ), bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie."