1e blad. Rep.Nr. ARBEIDSHOF TE BRUSSEL BESCHIKKING UITGESPROKEN IN RAADKAMER OP 7 NOVEMBER 2011. 11de KAMER Collectieve schuldenregeling vorderingen collectieve schuldenregeling Definitief + verzending Arbeidsrechtbank Brussel Rechtsprekend op éénzijdig verzoekschrift. In de zaak: Mevrouw V. B. C., Appellante, verschijnend in persoon en bijgestaan door Mter J. Van Campenhout loco Mter G. Torrekens, advocaat te 1702 Groot-Bijgaarden; Gelet op de stukken van rechtspleging, inzonderheid: - de beschikking van niet toelaatbaarheid gewezen door de Arbeidsrechtbank van Brussel 12 augustus 2011 (R.V. nr. 11/1141/B); - het eenzijdig verzoekschrift tot hoger beroep, ontvangen ter griffie van het Arbeidshof te Brussel op 13 september 2011; - de voorgelegde stukken; Gehoord appellante partij in haar middelen en beweringen in raadkamer op 17 oktober 2011, waarna de debatten gesloten werden, de zaak in beraad genomen werd en voor uitspraak initieel werd gesteld op 5 december 2011 maar op heden wordt uitgesproken. I. FEITEN EN RECHTSPLEGING. 1. De heer M. D. en mevrouw C. V. B. werden bij beschikking van de beslagrechter te Brussel van 20 januari 2005 toegelaten tot de collectieve schuldenregeling. Advocaat Luc Christiaens werd aangesteld als schuldbemiddelaar.
2e blad. Bij brieven van 19 en 26 december 2005 aan de beslaggriffie te Brussel meldde de schuldbemiddelaar dat er twee nieuwe schuldeisers opgedoken waren, respectievelijk - C. V., en - L. E.- S. L., Bij gerechtsbrieven, uitgaande van de griffie van 9 januari 2006 werd de beschikking van toelaatbaarheid aan deze schuldeisers betekend om hen de mogelijkheid te geven aangifte te doen van hun schuldvordering. Zonder toepassing te maken van artikel 1675/9 3 Ger. W., toegevoegd bij artikel 9,3 van de wet van 13 december 2005 ( B. S. 21 december 2005), meldde de schuldbemiddelaar aan de griffie bij brief van 15 februari 2006 dat deze schuldeisers geen aangifte van schuldvordering hadden gedaan. Op 26 april 2011 legde de schuldbemiddelaar zijn eindverslag neer met verzoek het einde van de regeling te willen vaststellen. Bij beschikking van de arbeidsrechtbank te Brussel van 9 juni 2011 werd akte verleend van de beëindiging van de collectieve schuldenregeling. 2. De twee nieuwe schuldeisers hadden zich eerder burgerlijke partij gesteld tegen o.m. mevrouw V. B., daar zij het slachtoffer waren van oplichting. Mevrouw V. B. werd veroordeeld door de correctionele rechtbank te Brussel op 15 maart 2010, bevestigd door het hof van beroep te Brussel op 18 mei 2011. De burgerlijke partijstelling van mevrouw V. werd gegrond verklaard ten belope van 19.836,35, meer de gerechtelijke intresten vanaf 15 maart 2010. De burgerlijke partijstelling van L. E.- S. L. werd gegrond verklaard ten belope van 115.600, meer de vergoedende intresten vanaf 29 oktober 2003, de gerechtelijke intresten en de gerechtskosten, herleid tot het minimumbedrag van de rechtsplegingsvergoeding wegens de zwakke financiële draagkracht van mevrouw V. B.. De oplichting bestond erin dat mevrouw V. B. bij de betrokkenen bedragen leende en een hoge intrestvoet voorspiegelde, wetende dat ze het geld helemaal niet zou beleggen, maar zou aanwenden voor eigen gebruik. Deze leningen werden blijkbaar afgesloten op 10 december 1998, 12 december 2001 en 30 december 2003. 3. De schuldeisers deden geen aangifte van schuldvordering in de procedure collectieve schuldenregeling, besproken in randnummer 1, maar trachtten hun titel uit te voeren na de sluiting van de collectieve schuldenregeling door de beschikking van 9 juni 2011. 4. Op 2 augustus 2011 legde mevrouw V. B. op de griffie van de arbeidsrechtbank te Brussel een nieuw verzoekschrift tot collectieve schuldenregeling neer.
3e blad. Bij beschikking van de arbeidsrechtbank te Brussel van 12 augustus 2011 werd dit verzoek niet toelaatbaar verklaard omwille van de kwade trouw en de correctionele oorsprong van de schuldoverlast van mevrouw V. B.. 5. Bij verzoekschrift tot hoger beroep, ontvangen ter griffie van het arbeidshof te Brussel op 13 september 2011, tekende mevrouw V. B. hoger beroep aan tegen deze beschikking en hernam ze haar verzoek om toegelaten te worden tot de collectieve schuldenregeling. 2. BEOORDELING. 1. Het hoger beroep van mevrouw V. B. werd tijdig ingesteld en is regelmatig naar vorm, zodat het hoger beroep ontvankelijk kan worden verklaard. 2. Artikel 1675/2 Ger. W. bepaalt de voorwaarden om toegelaten te worden tot de collectieve schuldenregeling, als volgt: Elke natuurlijke persoon, die geen koopman is kan, indien hij niet in staat is om, op duurzame wijze, zijn opeisbare of nog vervallen schulden te betalen en voor zover hij niet kennelijk zijn onvermogen heeft bewerkstelligd,bij de rechter een verzoek tot het verkrijgen van een collectieve schuldenregeling indienen. 3. Uit het overzicht dat in het verzoekschrift tot collectieve schuldenregeling is gegeven, volgt dat mevrouw V. B., die aan de voorwaarden ratione personae voldoet, inderdaad niet in staat is om op duurzame wijze haar opeisbare of nog vervallen schulden te betalen. De structurele financiële problematiek is dan ook aanwezig, gelet op de schuldenlast van 175.389,57 en het inkomen van rond de 1.194/maand netto. 4. In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp, dat tot de wetgeving collectieve schuldenregeling heeft geleid, heeft de bevoegde Vice-eerste minister aangegeven dat er bewerking van het onvermogen kan zijn, wanneer de schuldenaar bedrieglijke handelingen verricht ter benadeling van de rechten van zijn schuldeisers ( Parl. St. 1996 97, nr. 1073/1 en 1074/1, 17). De eerste rechter oordeelde terecht dat mevrouw V. B. gelet op haar strafrechtelijke veroordelingen kennelijk bewust ten nadele van haar schuldeisers en te kwader trouw had gehandeld. 5. Nochtans volgt uit een arrest van het Hof van Cassatie van 21 juni 2007, (JLMB 2008, 81; Pas. 2007, 1294; Soc.Kron. 2009, 493) dat dergelijke bedrieglijke handelingen op zich onvoldoende zijn om het verzoek tot collectieve schuldenregeling af te wijzen als niet toelaatbaar. In het door het Hof van Cassatie onderzochte geval had de verzoeker zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte en oplichting ten nadele van het R.I.Z.I.V. en dit met een uitdrukkelijk bedrieglijk opzet. Het hof stelde: Door te beslissen dat YRL niet in aanmerking komt voor de procedure van de collectieve schuldenregeling op grond dat zij in haar hoedanigheid van verpleegster attesten van zorgverlening heeft afgegeven,
4e blad. ofschoon geen verzorging was verstrekt of er niet voldaan was aan de criteria voor vergoeding ervan door de sociale zekerheid, schendt het arrest het boven aangehaalde artikel 1675/2 daar het niet vaststelt dat de betrokkene die misdrijven heeft gepleegd met het opzet zich onvermogend te maken. (Zie in dezelfde zin: E. DIRIX, Boeven en schuldsanering, RW 2007-08, 1115-1117, meer bijzonder nr. 4, p. 1117). Het is dus niet voldoende dat de aanvrager bedrieglijke handelingen heeft verricht ter benadeling van de rechten van zijn schuldeisers, doch er dienen tevens gegevens aanwezig te zijn waaruit kan afgeleid worden dat zij deze misdrijven heeft gepleegd met het opzet zich onvermogend te maken (Arbh. Brussel, 4 oktober 2010, AR 2010/AB/748; Arbh. Brussel, AR 2010/AB/605; Arbh. Bergen, 22 december 2010, AR 2010/BM/21). De wetgeving collectieve schuldenregeling wil aan de schuldenaar, ondanks zijn verleden, een verse start geven. Aldus is de voorafgaande goede trouw geen vereiste. Niettemin wijst mevrouw V. B. er terecht op dat ze in haar vorige procedure collectieve schuldenregeling geen aanspraak heeft kunnen maken op de toepassing van artikel 1675/9 3 Ger. W.; dit kan verklaard worden door het feit dat dit artikel pas was ingevoegd bij artikel 9,3 van de wet van 13 december 2005 ( BS 21 december 2005). 6. Mevrouw V. B. dient zo wel in acht te nemen dat de wetgeving collectieve schuldenregeling lankmoedig is en uitgaat van de bedoeling om haar, ondanks haar verleden, een verse start te geven. Mevrouw V. B. wijst er nochtans op dat ze via haar vorige procedure collectieve schuldenregeling erin geslaagd is de daarin opgenomen schuldvorderingen te voldoen en ze drukt de intentie uit om hetzelfde te doen met betrekking tot de resterende schuldvorderingen; het hof neemt hiervan akte, maar neemt mevrouw V. B. ook op haar woord. De voorafgaande goede trouw is immers geen vereiste, doch dat houdt wel in dat zij voor de verdere toekomst alleszins de procedurele goede trouw dient in acht te nemen, wat betekent dat zij de voorwaarden van de collectieve schuldenregeling zeer stipt zal moeten naleven op straffe van mogelijke herroeping. In die zin is haar hoger beroep gegrond. OM DEZE REDENEN,
5e blad. HET ARBEIDSHOF, Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, zoals tot op heden gewijzigd, inzonderheid op artikel 24, Recht doende na eenzijdig verzoekschrift, Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gegrond, Doet de bestreden beschikking teniet en opnieuw recht doende, Verklaart de vordering tot collectieve schuldenregeling van mevrouw Van Belle toelaatbaar, Stelt aan als schuldbemiddelaar De Chaffoy de Courcelles Jean-Louis, advocaat te 1000 BRUSSEL, Kunstlaan 24 bus 9A. met verzoek zo snel mogelijk contact op te nemen met verzoekende partij om het verdere verloop van de procedure te bespreken. Beveelt dat vanaf heden alle inkomsten van de verzoekende partij in handen van de schuldbemiddelaar dienen toe te komen. Verzendt de zaak terug naar de Arbeidsrechtbank te Brussel. Kosteloze procedure. Aldus gewezen en uitgesproken in de raadkamer van de 11 de Kamer van het Arbeidshof te Brussel op 7 november 2011, waar aanwezig waren: De Heer L. LENAERTS, Raadsheer, Mevrouw L. HERREGODTS, Griffier. L. HERREGODTS, L. LENAERTS.