- 1 - JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET VAREN OP DE RIJN

Vergelijkbare documenten
Het ROEIEN en de vaarregels

Reglementen. Ivar ONRUST

Basis gedragsregels & veiligheid sloeproeien

Begrippen en Definities. Ivar ONRUST

BPR, geluidseinen, lichten 28 februari 2017

BPR. Algemene Bepalingen. Instructie CWO 3 BPR

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 6 juni 2009

Examen November 2007

Digitale thuiscursus VB1(KVB1)

Veilig varen. Welkom KBC Utrecht.

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 8 MAART 2008

Een aantal bepalingen uit het Binnenvaart Politie Reglement * welke voor roeiers van belang kunnen zijn.

Examen November 2005

Examen Maart De vrije zijde van een beperkt manoeuvreerbaar schip wordt overdag aangeduid met (CEVNI):

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 13 maart 2010

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 22 november 2008

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 21 november 2009

Les 5: Voorrangsregels Watersportvereniging Monnickendam

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 19 november 2011

Vaaropleiding kleine schepen MBL M2 CWO - MBII

RAPPORT VAN EXPERTISE

Rechten en plichten van de kanoër op het Wad

Veilig varen doen we samen

Klein vaarbewijs. 6 e bijeenkomst

BINNENVAART POLITIE REGELEMENT (BPR)

Hoofdstuk 9. Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart op de in beheer bij het Rijk zijnde vaarwegen en op andere met name genoemde vaarwegen

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 14 maart 2009

Examen Beperkt stuurbrevet

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 16 november 2013

1. Hieronder is een verkeerssituatie afgebeeld. Geen van beide schepen volgt stuurboordwal. Geef aan welk vaartuig voorrang heeft.

Theorieavond. URV Viking - 1 -

Examen Maart Twee schepen naderen elkaar met tegengestelde koersen bij een engte. Bij gevaar voor aanvaring moet (CEVNI):

Deel 1 BPR volledige wetsteksten

Examen November 2003

Kielboot zeilen - Basistheorie BPR in het kort. Inleiding

VAARREGELS DE BELANGRIJKSTE

VAMEX - Voorbeeldexamen februari 2015, CWO-GMS deel A pag. 1

Hoofdstuk 13. Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart van, naar en in de haven van Den Helder

Samenvatting BPR KZV 2005/2006

Examen Maart 1999 BEPERKT STUURBREVET

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 17 MEI 2008

BPR. Dagtekens. Instructie ZI BPR

Lichten & Seinen. Antwoord. Antwoord. Verkeerstekens. Verkeerstekens. In-, uit of doorvaren verboden (Bordnr. A.1)

Inhoud. Het belang van goed sturen Vaarregels en vaartekens Roeireglement Viking, Orca en Triton Algemene aandachtspunten. 6 mei mei 2008

lichten en bruggen/sluizen 28 februari 2017

2012 examen 3 Beperkt Stuurbrevet

Veilig het water op! Vaarregels recreatie- en beroepsvaart. Algemeen. hoofdvaargeul varen.

De oorspronkelijke nummering is gehandhaafd, waardoor vaak vast te stellen is waar een artikel of lid is weggelaten. PW.

Examen Juni Welke van de onderstaande beweringen is voor de getekende situatie juist? Er bestaat gevaar voor aanvaring (CEVNI).

DEEL 1 - VRAGEN 1-20

A. Verbodstekens A.1 In-, uit- of doorvaren verboden (algemeen teken)

Vaarbewijs 1. Verlichting

Elk vaartuig dat geschikt is als vervoersmiddel op het water. Een boot die door spierkracht wordt voortbewogen.

Opmerking: Tenzij anders vermeld hebben de vragen betrekking op het APSB.

Vaarregels in Nederland

Veilig varen doen we samen

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 17 november 2012

Vaarregels in Nederland

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 2 maart 2013

VAMEX - Voorbeeldexamen april 2015, CWO-GMS deel A pag. 1

H4 Lichten, seinen & termen

Opzet van de theoriecursus

Opzet van de theoriecursus

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 17 mei 2014

512 Politie- en scheepvaartreglement voor de Belgische territoriale zee, de havens en de stranden van de Belgische kust

Dit reglement is van toepassing op de Gemeenschappelijke Maas. Hieronder worden verstaan de tot de Maas behorende wateren:

Examen November 1999

DEEL 1 - VRAGEN 1-20

3. In onderstaande tekening is een verkeerssituatie afgebeeld. Geef aan welk vaartuig voorrang heeft.

2. In onderstaande tekening is een verkeerssituatie afgebeeld.

BPR. Betonning. Kardinale Betonning. Laterale Betonning. Splitsingen. Hoe herken je de betonning? Betonning. Om aan te geven waar je kan varen

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Dit examen bestaat uit 35 multiple choice vragen. Je bent geslaagd als je: 25 van de 35 vragen goed hebt

Theorieboekje CWO-Rb3

I. Bepalingen van toepassing op de gehele Rijn

Scheepvaartreglement gemeenschappelijke Maas

Het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement wordt als volgt gewijzigd:

Het betreft hier de volgende wateren: Geldersche IJssel Neder-Rijn Lek Twentekanalen Zwartewater Zwolle-IJsselkanaal Meppelerdiep

Scheepvaartreglement gemeenschappelijke Maas (wet van 15 maart 2002)

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 5 mei 2012

Kano-Vaarregels in Nederland

Proefexamen Beperkt Stuurbrevet

hebt tussen de 25 en 40 meter lengte. Je moet dan een Beperkt Groot Vaarbewijs of een Groot Pleziervaartbewijs hebben.

HANDLEIDING VOOR HET ROEIEN EN STUREN OP DE RIJN

Bijvoegsel tot het Belgisch Staatsblad van 17 juni 1998 OFFICIELE VERSIE VAN HET RIJNVAARTPOLITIEREGLEMENT

Besluit van. Houdende wijziging van het Rijnvaartpolitiereglement 1995

R W B Gl Gr. Dit examen bestaat uit 40 multiple choice vragen. Je bent geslaagd als je: 28 van de 40 vragen goed hebt

een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszijde vastgemaakt meevoert;

Zeil insigne kielboot 1. Termen Zeil standen Overstag Gijpen Stormrondje... 5 BPR Regels Goed zeemanschap...

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 15 november 2014

(Tekst geldend op: ) Deel I. Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen. Artikel Betekenis van enkele uitdrukkingen

1 van :04

R W B Gl Gr. Dit examen bestaat uit 40 multiple choice vragen. Je bent geslaagd als je: 28 van de 40 vragen goed hebt

Dit boekje is van: ...

Vaarbewijsopleidingen (VBO) PROEFEXAMEN WATERSPORT CERTIFICAAT

BINNENVAART-POLITIEREGLEMENT

Geachte belangstellende, U ziet hier een voorbeeld (proefexamen) van een examen Klein Vaarbewijs 1.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Opmerking Deze tekens kunnen worden aangevuld of verduidelijkt met bijkomende tekens, vermeld onder F

(Besluit 2015-II-15) Dekblad VII / VIII V 57 / 58. invoegen. verwijderenn

Transcriptie:

JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET VAREN OP DE RIJN Dit document sluit aan bij de Handleiding voor het roeien en sturen op de Rijn (HRSR), opgesteld door de Rijnstuurcommissie van Jason. Het geeft een nadere duiding van de achtergronden en structuur van de wettelijke regelingen, waar nodig in samenhang gezien met de interne Jasonregels 1 en de meer taktische aanwijzingen betreffende het varen op de rivier 2. Toepasselijke regelgeving Voor de praktijk van het varen op de binnenwateren in Nederland zijn twee regelingen in het bijzonder van belang: - het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) - het Rijnvaartpolitiereglement 1995 (RPR). Het BPR geldt in principe voor heel Nederland, echter met de juist voor Jason belangrijke uitzondering, dat op (o.a.) de Beneden-Rijn 3 en het Pannerdensch Kanaal - ons thuiswater dus - het RPR geldt! Op de Geldersche IJssel geldt gewoon het BPR. Het BPR is een puur Nederlandse regeling, zij het met diverse bijzondere bepalingen voor wateren, waar wij op grond van verdragsverplichtingen met onze buurlanden rekening moeten houden (Eems, Westerschelde). Het RPR is een van oorsprong internationale regeling, die in een Nederlands wettelijk voorschrift is omgezet. Het RPR is vastgesteld door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR), die haar bevoegdheid baseert op de Herziene Rijnvaartakte (Akte van Mannheim) van 17 oktober 1868. Dit verdrag, dat nog teruggaat op het op 30 mei 1814 te Parijs gesloten Vredesverdrag, regelt de vrije vaart op de Rijn en ziet daarom vanouds op de beroepsvaart en niet op het recreatieve gebruik van de rivier. Beide regelingen streven conformiteit na met de Code européen des voies de navigation intérieure (CEVNI), zijn (daardoor) op veel punten gelijkluidend, maar verschillen desondanks op juist voor de roeisport niet onbelangrijke onderdelen. Zo komt in het RPR het begrip door spierkracht voortbewogen schip 4 veel minder vaak voor dan in het BPR. De regelingen zijn van gelijke rang (Algemene Maatregel van Bestuur). Zowel het BPR als het RPR is in zijn actuele versie 5 met een hyperlink vanaf de Jasonsite 6 te raadplegen. 1 Zie op de Jasonsite het Roeireglement en de HRSR, hoofdstuk III. 2 HRSR, hoofdstuk IV. 3 Oók in de Nieuwe Haven. Zie art. 1.24 RPR. 4 Zeg maar: roeiboten en kano s. 5 De beide regelingen worden nogal eens gewijzigd. In dit document zijn de wijzigingen per 1 december 2014 (RPR) resp. 26 september 2012 (BPR) verwerkt. 6 Onder de knop Veiligheid. - 1 -

De werkingssfeer is geregeld in het Besluit Rijnvaartpolitiereglement 1995, artikel 1: Voor de Rijn in Nederland met inbegrip van de Waal en de Lek is van kracht het Reglement van politie voor de Rijnvaart met de daarbij behorende bijlagen, dat is gevoegd bij dit besluit en dat kan worden aangehaald als "Rijnvaartpolitiereglement 1995". Het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement bepaalt -grotendeels- in lijn hiermee (artikel 2, lid 1): Het Binnenvaartpolitiereglement geldt op de openbare wateren in het Rijk, die voor de scheepvaart openstaan, met uitzondering van: a. de Boven-Rijn, de Waal, het Pannerdensch Kanaal, de Neder-Rijn en de Lek; b. de aan de onder a genoemde vaarwegen gelegen havens, laad- en losplaatsen en recreatieplassen, met uitzondering van de voorhavens van sluizen; [] Enkele artikelen uit het BPR gelden echter óók op RPR-water. In artikel 2, lid 3 Vaststellingsbesluit BPR wordt bepaald: 3. In afwijking van het eerste lid gelden de artikelen 1.01, onder A, 16, 17 en 18, 1.09, eerste lid, onder a, 8.01 tot en met 8.08, 9.04 en 9.05 van het Binnenvaartpolitiereglement tevens op de Boven-Rijn, de Waal, het Pannerdensch Kanaal, de Neder-Rijn en de Lek, en op de daaraan gelegen havens, laad- en losplaatsen en recreatieplassen. De hier bedoelde bepalingen hebben voornamelijk betrekking op snelle motorboten; wel voor roeiers van belang is artikel 9.04 BPR: Artikel 9.04. Kleine schepen 1. Op de in bijlage 15, onder a, vermelde vaarwegen 7 mag een klein schip slechts varen indien het is voorzien van een motor die voor onmiddellijk gebruik gereed is, en waarmee een snelheid van ten minste 6 kilometer per uur ten opzichte van het water kan worden gehandhaafd. 2. Op de in het eerste lid bedoelde vaarwegen, met uitzondering van de Geldersche IJssel, de Boven-Merwede, de Neder-Rijn en het Pannerdensch Kanaal 8 (cursivering toegevoegd; vdh), moet een klein schip zo veel mogelijk aan de stuurboordszijde van het vaarwater varen. 3. Op de in het eerste lid bedoelde vaarwegen is het niet toegestaan het vaarwater op te kruisen. 4. Het in het eerste lid genoemde verbod, is op de daar bedoelde vaarwegen, met uitzondering van de vaarweg ten westen van de sluizen te IJmuiden, niet van toepassing op schepen die bestemd zijn om door spierkracht te worden voortbewogen en ook daadwerkelijk als zodanig worden gebruikt (cursivering toegevoegd; vdh). 5. Op de vaarweg ten westen van de sluizen te IJmuiden kan de bevoegde autoriteit aan in het vierde lid bedoelde schepen ontheffing verlenen van de in het eerste lid vermelde vereisten. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. 6. Op de in bijlage 15, onder b, genoemde vaarwegen 9 moeten een varend en een geankerd klein schip bij slecht zicht een goed functionerende radarreflector voeren. 7 Voor zover voor ons van belang: 15. de Waal; 16. de Boven-Rijn; 17. het Pannerdensch Kanaal; 18. de Neder-Rijn tot kmr 886 (= ter hoogte van de ingang van de woonbotenhaven Rosandepolder; vdh); 19. de Geldersche IJssel vanaf de IJsselkop tot aan de monding van het Twenthekanaal. 8 Dus wel op de Boven-Rijn en de Waal. 9 Voor ons niet van belang. - 2 -

Regels en gezond verstand Kennis van en de juiste toepassing van de verkeersregels op het water is van groot belang voor de veiligheid van alle gebruikers van het vaarwater. Niet in de laatste plaats voor roeiers, die vrijwel steeds de meest kwetsbare verkeersdeelnemers zullen zijn. Andere - grotere en veelal minder wendbare - schepen verwachten dat we ons aan de regels houden en op die manier voorspelbaar vaargedrag zullen vertonen. Het gezond verstand (in nautische termen: goed zeemanschap) werkt aanvullend op de regels en kan zelfs tot afwijking daarvan nopen. In het RPR is dit als volgt verwoord: Artikel 1.04. Algemene plicht tot waakzaamheid De schipper moet, ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement, alle voorzorgsmaatregelen nemen die door de algemene plicht tot waakzaamheid en door goede zeemanschap worden gevorderd, teneinde met name te voorkomen dat: a. het leven van personen in gevaar wordt gebracht; b. schade wordt veroorzaakt aan andere schepen of aan drijvende voorwerpen, aan oevers of aan werken en inrichtingen van welke aard ook die zich in de vaarweg of op de oevers daarvan bevinden; c. hinder voor de scheepvaart ontstaat; d. het milieu in ernstige mate kan worden beïnvloed. Artikel 1.05. Gedrag onder bijzondere omstandigheden De schipper moet bij dreigend gevaar alle maatregelen nemen die de omstandigheden vorderen, zelfs indien deze ertoe zouden nopen af te wijken van dit reglement. Het doornemen van de beide reglementen is een taai klusje, maar loont de moeite. Veel bepalingen zijn al op het eerste gezicht niet voor ons van belang, dus dat scheelt. Zo bevat het RPR een aantal bepalingen, die alleen in het buitenland van nut zijn ( Het voorbijvaren van de veerpont Seltz-Plittersdorf, art. 9.03 RPR). Ook zal een roeiboot zich niet snel schuldig maken aan het veroorzaken van hinderlijke waterbeweging (art. 6.20 RPR). En aangezien er bij Jason niet bij duisternis mag worden gevaren 10 is uitputtende kennis van alle voorkomende lichten niet direct noodzakelijk. Maar kennis van de bijzondere tekenen, die andere schepen moeten voeren, is ook voor roeiers van belang, net zoals kennis van geluidsseinen, die andere schepen (moeten) geven 11. En al die lichten hebben wel een tegenhanger, die overdag wordt getoond. Ook al waterskiën wij niet, het is goed te weten welk bord 12 aangeeft dat het ter plaatse is toegestaan - en waar we dus een speedboot met aanhanger kunnen verwachten -. Laat één ding duidelijk zijn: het getuigt niet van gezond verstand om tegenover de beroepsvaart op je strepen te gaan staan. Recht hebben en recht krijgen zijn twee verschillende dingen en de beroepsvaart heeft altijd het recht van de sterkste. 13 10 HRSR, hoofdstuk III, regel 9. 11 Zie bijlage 6 bij het RPR en het overzicht in de HRSR, hoofdstuk VI. 12 RPR, bijlage 7, bord E.17. 13 Wat volgens mij echt niet geregeld is, is de voorrang tussen een roeiboot en een rijdend amfibievoertuig. Zie het Jasonbaken van april 2011. Ook dan is het wijs om de ander de voorrang te laten. - 3 -

Een aantal bijzondere regels Ik bespreek de regels uit het RPR; veelal bevat het BPR een overeenkomstige bepaling. Bij een belangrijk verschil tussen beide regelingen geef ik dat aan. Dit overzicht is niet uitputtend; kennisname van de reglementen blijft noodzakelijk. Al is het maar voor de vele afbeeldingen in de bijlagen, die moeilijk in woorden zijn te vatten. Algemeen Een roeiboot is een klein schip als bedoeld in art. 1.01, aanhef en onder m RPR, namelijk een schip waarvan de maximale lengte van de romp, zonder het roer en de boegspriet, minder is dan 20 m. []. Binnen die categorie kunnen worden onderscheiden de kleine motorschepen 14, de kleine zeilschepen 15 en de kleine door spierkracht voortbewogen schepen 16. Verantwoordelijkheid Ieder schip moet onder het gezag van een schipper staan. De schipper moet tijdens de vaart aan boord zijn 17, is verantwoordelijk voor de naleving van het reglement en mag niet oververmoeid zijn, noch onder invloed van alcohol, medicijnen of drugs (art. 1.02 RPR). Ieder lid van de bemanning moet de aanwijzingen van de schipper opvolgen en meewerken aan de naleving van het reglement. Indien een bemanningslid tijdelijk zelfstandig de koers en de snelheid van het schip bepaalt, is hij eveneens verantwoordelijk voor de naleving van het reglement en mag hij evenmin oververmoeid zijn of onder invloed van alcohol, medicijnen of drugs (art. 1.03 RPR). Bij Jason zal de stuurman, als hij Rijnstuurbevoegdheid (SR) of Rijnstuurdispensatie (RD) heeft, tevens schipper in de zin van het RPR zijn. Als iemand met SR een ander (zonder SR of RD) laat sturen, zal de roeier met SR schipper in de zin van het RPR zijn 18. Er is geen minimumleeftijd voor de stuurman van een roeiboot (art. 1.09 RPR). Uitrusting Zie art. 1.08 RPR: 1. Een schip moet zodanig zijn gebouwd en uitgerust, dat de veiligheid van de opvarenden en die van de scheepvaart zijn verzekerd en dat aan dit reglement kan worden voldaan. 2. Ieder schip moet een bemanning hebben, voldoende in aantal en geschiktheid om de veiligheid van de opvarenden en die van de scheepvaart te verzekeren. 19 Uit art. 9.04, lid 4 BPR (hiervoor al geciteerd) volgt dat een roeiboot geen motor hoeft te hebben. Ook hoeft er geen reglement aan boord te zijn (art. 1.11 RPR), noch een marifoon (art. 4.05, vierde lid RPR) of radar 20. Een roeiboot moet een naam voeren, alsmede de naam en woonplaats van de eigenaar (art. 2.02, lid 2 RPR 21 ). De laatste eis 22, waaraan bij Jason niet bij alle boten wordt voldaan, dient niet het belang van de verkeersveiligheid, maar het belang de eigenaar 14 Art. 1.01, aanhef en onder b RPR. 15 Art. 1.01, aanhef en onder n RPR. 16 Niet wettelijk gedefinieerd. Genoemd in de artt. 6.02a, 10.01 en bijlage 7 (borden A.16 en E.19) RPR. In het BPR: de artt. 2.02, 3.13, 6.04, 6.05, 6.07, 6.17, 9.04, bijlage 3 (schets 30) en bijlage 7 (borden A.16 en E.19). 17 Een coach aan de kant of in een volgbootje is dus geen schipper. 18 HRSR, hoofdstuk III, regel 2. De beschreven situatie ziet op C-materiaal. In breder materiaal mag ook een roeier met RD een ander laten sturen. Dan geldt die roeier met RD als schipper. 19 Eén open roeiplaats in een C4 lijkt acceptabel. In het Roeireglement en de HRSR worden nadere regels gesteld omtrent de (examen-)eisen die aan de bemanning worden gesteld. Zie het Roeireglement, onder 10, en de HRSR, hoofdstuk III, regel 2. 20 In art. 4.06 RPR is niet de verplichting tot het uitgerust zijn met radar neergelegd, maar wel de eisen die daaraan worden gesteld als van radar gebruik wordt gemaakt. Zie de paragraaf over het varen bij slecht zicht, waar de Nota van Toelichting bij het BPR wordt aangehaald. 21 Van de strengere eisen in het eerste lid van deze bepaling is vrijstelling verleend. Zie de Regeling van 20 december 1994, Stcrt. 1994, 248. 22 Een simpel labeltje lijkt voldoende. - 4 -

van een gevonden, onbemande boot op te sporen 23. Een situatie die zich niet snel zal voordoen. Het BPR stelt een roeiboot vrij van deze eisen (art. 2.02, lid 3 BPR). Het geven van geluidsseinen is niet verplicht (art. 4.02 RPR), zodat daarvoor ook geen voorzieningen aan boord hoeven te zijn. Optische tekens Bij dag hoeft een roeiboot geen bijzondere tekens te voeren, bij nacht alleen een rondschijnend wit licht (art. 3.13, lid 5 RPR). Wanneer het zicht dit vereist, moeten de voor des nachts voorgeschreven lichten ook des daags worden gevoerd (art. 3.01, lid 2 RPR). Je kunt dan beter niet gaan roeien... Enige tekens (lichten en navigatielantaars (art. 3.02 RPR), vlaggen, borden en wimpels (art. 3.03 RPR), cylinders, bollen, kegels en ruiten (art. 3.04 RPR)) van andere schepen: - twee gele krachtige snelle flikkerlichten geven een snel schip aan (ook overdag; art. 3.08, lid 3 RPR); - een gele cylinder, die aan de bovenzijde en aan de benedenzijde is voorzien van twee banden, zwart en wit, de witte banden aan de uiteinden van de cylinder, en die is aangebracht in verticale stand op het voorschip duidt een slepend motorschip aan (art. 3.09, lid 1 RPR); - een zwarte kegel met de punt naar beneden: een klein schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd door middel van een motor wordt voortbewogen (art 3.13, lid 6 RPR). Dit geldt als een motorschip (art. 1.01, aanhef en onder n RPR); - één, twee of drie blauwe kegels met de punt naar beneden: een schip dat bepaalde brandbare, resp. voor de gezondheid schadelijke resp. ontplofbare stoffen vervoert (art. 3.14 RPR); behalve bij voorbijlopen of ontmoeten mag je niet varen binnen een afstand van 50 m van een schip, dat twee of drie blauwe kegels voert (art. 6.17, lid 2 RPR); - een gele ruit: een varend schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren en waarvan de maximale lengte van de romp minder is dan 20 m (art. 3.15 RPR). Zo n schip geldt namelijk niet als klein schip (art 1.01 aanhef en sub m RPR); - een rode vlag waarmee heen en weer wordt gezwaaid: een onmanoeuvreerbaar schip (art. 3.18 RPR); - blauw flikkerlicht: een schip van toezichthoudende ambtenaren mag om zich kenbaar te maken zowel des nachts als des daags een blauw flikkerlicht tonen. Hetzelfde geldt voor een brandweerboot die hulp biedt of daartoe op weg is en voor een reddingsvaartuig bij een reddingsoperatie met toestemming van de bevoegde autoriteit (art. 3.27 RPR) 24 ; - een geel helder of gewoon rondom schijnend flikkerlicht: een varend schip dat in of nabij het vaarwater werkzaamheden, peilingen of metingen uitvoert (art. 3.28 RPR) 25 ; - een rode vlag of ieder ander geschikt voorwerp waarmee in het rond wordt gezwaaid: een in nood verkerend schip, dat hulp wil inroepen (art. 3.30 RPR). 26 - een blauw-witte vlag (seinvlag A van het internationale seinalfabet): schip dat bij het duiken wordt gebruikt (art. 3.34 RPR). 23 Nota van Toelichting. 24 Bijzondere rechten zijn aan het voeren van dit licht overigens niet verbonden, behalve schutting bij voorrang (art. 6.29 RPR) en de bevoegdheid om - binnen de door het goed zeemanschap getrokken grenzen - zo nodig van de voorschriften van het BPR af te wijken (art. 1.24 BPR). Maar het is natuurlijk wel extra goed opletten geblazen! 25 Zie de vorige noot. 26 Bijstand is in beginsel verplicht (art. 1.16, lid 2 RPR). - 5 -

Vaarregels - Een alleenvarend klein schip [] is verplicht aan een ander schip met inbegrip van een snel schip de ruimte te laten, die dit nodig heeft om zijn koers te volgen en om te manoeuvreren (art. 6.02, lid 1 RPR). - Een klein motorschip moet uitwijken voor een klein schip, niet zijnde een motorschip. Een klein door spierkracht voortbewogen schip moet uitwijken voor een klein zeilschip (art. 6.02a, leden 1 en 2 RPR). N.B.: een veerpont is geen klein schip (art. 1.01 aanhef en sub m RPR) 27. - Een klein schip mag niet zodanig het vaarwater opkruisen, dat het een klein schip, dat zijn stuurboordswal houdt, dwingt uit te wijken (art. 6.02a, lid 5 RPR). 28 - Ontmoeten of voorbijlopen is slechts geoorloofd, indien het vaarwater voldoende ruimte biedt voor gelijktijdige doorvaart, de plaatselijke omstandigheden en de bewegingen van andere schepen daarbij in aanmerking genomen (art. 6.03, lid 1 RPR); bij ontmoeten of voorbijlopen mogen de schepen waarvan de koers elk gevaar voor aanvaring uitsluit hun koers noch hun snelheid zodanig wijzigen, dat daaruit gevaar voor aanvaring kan ontstaan (art. 6.03, lid 3 RPR). 29 - Opvarende schepen moeten aan afvarende schepen een geschikte weg vrijlaten. Het opvarende schip mag kiezen of de schepen elkaar bakboord op bakboord passeren (ieder houdt zijn stuurboordwal) of stuurboord op stuurboord. In dat laatste geval moet het opvarende schip een blauw bord, in combinatie met een wit helder flikkerlicht, tonen (art. 6.04 RPR). Nu is dit artikel niet van toepassing op of ten aanzien van alleenvarende kleine schepen (art. 6.02 RPR), maar als een ons tegemoetkomend schip een blauw bord toont en dus aangeeft dat het aan bakboordwal wil varen, moeten wij dit op grond van de hoofdregel (art. 6.02, lid 1 RPR; zie het eerste gedachtenstreepje) respecteren en er rekening mee houden dat de schipper dat van ons verwacht... Tijdig oversteken of in een kribvak schuilen is aan te raden. Op de Geldersche IJssel moet gevolg worden gegeven aan een blauw bord (art. 6.05 BPR). 30 - Een schip mag slechts keren nadat het zich er van heeft vergewist dat [] dit zonder gevaar kan geschieden en zonder dat andere schepen worden genoodzaakt hun koers of hun snelheid plotseling en in sterke mate te wijzigen (art. 6.13, lid 1 RPR). - Een schip mag zich niet in de tussenruimten tussen de lengten van een sleep begeven (art. 6.15 RPR). 31 - Een schip mag slechts een haven of een nevenvaarweg uitvaren en een hoofdvaarwater invaren of oversteken, dan wel een haven of een nevenvaarwater invaren, nadat het zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden en zonder dat andere schepen worden genoodzaakt hun koers of hun snelheid plotseling en in sterke mate te wijzigen. Een afvarend schip, dat is genoodzaakt op te draaien om een haven of een nevenvaarweg in te varen, moet voorrang verlenen aan een opvarend schip dat eveneens deze haven of deze nevenvaarweg wil invaren (art. 6.16, lid 1 RPR). 32 27 Ingevolge art. 1.01, onderdeel A sub 4, aanhef en sub c van het BPR zijn veerponten op de kleinste vaarwegen (klasse 0 en I CEMT) niet uitgezonderd. Zij worden een klein schip gehouden omdat voor hen dan de marifoonplicht niet geldt. 28 Een aan stuurboordwal varende roeiboot hoeft zich dus niet weg te laten drukken door een al te enthousiast kruisend zeilbootje, ook niet op grond van de regel in het vorige gedachtenstreepje. Daar komt bij dat op grond van het bepaalde in art. 9.04, derde lid BPR een klein schip de in voetnoot 7. genoemde wateren überhaupt niet op mag kruisen. 29 Kortom: niet opeens gekke dingen gaan doen. 30 De regeling is iets genuanceerder, maar dit is wel zo makkelijk te onthouden. 31 Het onder de kabel van het Looveer doorvaren (zie het Jasonbaken van juli 2010) lijkt hier wat op. Het is niet expliciet verboden, maar valt ongetwijfeld onder art. 1.04 RPR, het verzaken van de algemene plicht tot waakzaamheid en daarmee schending van het goed zeemanschap. 32 N.B.: op grond van art. 6.02, lid 2 RPR hoeft een groot schip deze bepaling niet in acht te nemen ten aanzien van een klein schip. - 6 -

Vaarregels (vervolg) - Een roeiboot is -op de voor ons van belang zijnde vaarwegen 33 - niet verplicht stuurboordwal te houden (art. 9.04, lid 2 BPR) 34, behoudens het navolgende. - Op de Geldersche IJssel gelden nog de volgende bijzonderheden (art. 6.05 BPR): 12. Indien een klein motorschip, een klein zeilschip of een klein door spierkracht voortbewogen schip elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het motorschip voorrang verlenen aan het andere schip en moet het door spierkracht voortbewogen schip voorrang verlenen aan het zeilschip. 13. Indien twee door spierkracht voortbewogen schepen elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, elk van beide naar stuurboord uitwijken, zodat zij elkaar bakboord op bakboord voorbijvaren. 35 - Bij kruisende koersen op door het BPR bestreken wateren, waaronder dus de Geldersche IJssel, geldt een soortgelijke regeling (art. 6.17, leden 8 en 9 BPR). Varen bij slecht zicht Het begrip slecht zicht is niet gedefinieerd. In de Nota van Toelichting (bij het BPR) wordt hierover het volgende opgemerkt: Als gevolg van het feit dat het niet wenselijk is een vast criterium in te stellen aan de hand waarvan zou kunnen worden bepaald wanneer de toestand van slecht zicht begint of eindigt, zal het van iedere feitelijke situatie afhangen in hoeverre een bepaalde vaarregel nog voor toepassing in aanmerking komt. [] Het verdient geen aanbeveling het begrip slecht zicht te definiëren, bijv. als een zicht minder dan 1000 m []. Het vaargedrag hetwelk een schip als gevolg van beperkt zicht moet aanhouden, m.n. de snelheid, (is) te zeer afhankelijk van de soort waartoe het behoort; voor een klein, gemakkelijk manoeuvreerbaar motorschip ligt het begrip slecht zicht anders dan voor een samenstel van schepen of voor een zeeschip. 36 De Nota van Toelichting laat het aan het oordeel van de schipper over of, overeenkomstig de inzichten van goed zeemanschap, de beperking van het zicht van dien aard is dat dit als slecht moet worden gekenschetst. In het Roeireglement 37 en de HRSR 38 wordt een afstand van 500 meter aangehouden. Dat is overeenkomstig de verslagen van het Gebruikersoverleg Waterdistrict Rijn en Lek en het Convenant veilig varen 2008 waarin een grens van 500 meter wordt gehanteerd. De hoge flats aan de overzijde vormen een goed richtpunt: de linker torenflat staat op ruimschoots 500 meter, de rechter op ongeveer 1.000 meter. Het RPR stelt aan het varen bij slecht zicht een aantal eisen, waaraan een roeiboot niet zal kunnen voldoen. Uitgangspunt is dat er bij slecht zicht alleen nog op radar wordt gevaren. Schepen zonder radar dienen voortaan (= vanaf 1 april 2006; vdh) zo spoedig mogelijk een ligplaats op te zoeken, aldus de Nota van Toelichting. 33 De Neder-Rijn, het Pannerdensch Kanaal en de Geldersche IJssel. 34 Een in de praktijk belangrijke regel. We mogen dus, zoals in de HRSR wordt voorgeschreven of aangeraden, bakboordwal houden: - stroomaf bij het voorbijvaren van de stad (HRSR, hoofdstuk IV, regel 1) - stroomaf bij het passeren van de IJsselkop (HRSR, hoofdstuk IV, regel 7). - stroomop bij het passeren van het Looveer (HRSR, hoofdstuk IV, regel 8) Maar ook meer algemeen als we, bij harde dwarswind, aan hoger wal willen varen, ook als dat de bakboordwal is (HRSR, hoofdstuk IV, regel 1 en HRSR, hoofdstuk IV, regel 10). 35 In de praktijk moeilijk voor te stellen. Dan moet je haast allebei in het midden varen, want twee aan bakboord varende roeiboten zullen elkaar ook in de smalste gedeelten van de IJssel niet snel in het vaarwater zitten. 36 Voor een roeiboot geldt bovendien, dat het schip zelf weinig geluid maakt en dat de gehele bemanning als uitkijk en luisterpost fungeert. 37 Onder 2.5. 38 HRSR, hoofdstuk III, regel 10. - 7 -

In artikel 6.30 RPR is bepaald: 1. Bij slecht zicht moeten alle schepen gebruik maken van radar. [] 4. Een klein schip mag bij slecht zicht slechts varen indien het op kanaal 10 of op het daartoe door de bevoegde autoriteit aangewezen andere kanaal uitluistert. 5. Een schip en een samenstel, die geen gebruik van radar kunnen maken, moeten bij slecht zicht onverwijld een ligplaats opzoeken. Het is de vraag of aan het bepaalde in lid 4 zelfstandige betekenis toekomt, gelet op de koppeling die in artikel 4.06, lid 1 RPR wordt gelegd tussen het door een klein schip gebruik mogen maken van radar en het zijn uitgerust met een marifooninstallatie voor schip--schip verkeer. Een marifoon is onder normale omstandigheden ook niet verplicht (art. 4.05, lid 4 RPR). Ligplaats nemen kan bestaan uit ankeren of meren; gezien de situatie op de Rijn zal dit betekenen: terug naar Jason. 39 Het vaargedrag tijdens het opzoeken van een ligplaats wordt geregeld in artikel 6.33 RPR: Een schip en een samenstel, die geen gebruik van radar kunnen maken en die een ligplaats moeten opzoeken, moeten tijdens de vaart naar deze ligplaats de volgende bepalingen in acht nemen: a. zij moeten zoveel mogelijk de zijde van de vaargeul aanhouden; b. een alleenvarend schip en een schip aan boord waarvan zich de schipper van een samenstel bevindt, moeten als mistsein «één lange stoot» geven. Dit sein moet worden herhaald met tussenpozen van ten hoogste een minuut. Het moet voorop een uitkijk hebben, die zich of binnen gezichts- of gehoorsafstand van de schipper bevindt of een spreekverbinding met hem heeft. Bij een samenstel behoeft alleen het voorste schip een uitkijk te hebben; c. zodra het schip via marifoon door een ander schip wordt aangeroepen, moet het per marifoon antwoorden en zijn categorie, zijn naam, zijn vaarrichting en zijn positie opgeven en aangeven dat het niet op radar vaart en op weg is naar een ligplaats. Het moet daarna met het andere schip het voorbijvaren afspreken; d. zodra het schip het mistsein van een ander schip hoort, waarmee geen marifooncontact tot stand komt, moet het: indien het zich in de nabijheid van een oever bevindt, deze oever aanhouden en daar, zo nodig, gaan stilliggen, totdat het voorbijvaren heeft plaatsgevonden; indien het zich niet in de nabijheid van een oever bevindt, de vaargeul zoveel mogelijk en zo snel mogelijk vrijmaken. Uit deze bepaling blijkt expliciet dat varen uit noodzaak bij mist is toegestaan. Bij plotseling opkomend slecht zicht zal (bovendien) een beroep op overmacht kunnen worden gedaan 40 of op de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 1.05 RPR. Het moge duidelijk zijn dat het varen bij slecht zicht zowel feitelijk als juridisch 41 de nodige problemen oplevert en daarom vermeden moet worden! 39 Een roeiboot voert nu eenmaal geen ankers en er is geen geschikte plaats voor afmeren beschikbaar. Daarbij moet bedacht worden dat het afmeren aan verkeerstekens (art. 1.13 RPR) en allerlei andere objecten als bomen en perceelafscheidingen (art. 7.04 RPR) verboden is. In art. 9.13 RPR wordt bovendien een algemeen verbod van ligplaats nemen gegeven op het Pannerdensch Kanaal, de Neder-Rijn en de Lek behoudens op daartoe aangewezen ligplaatsen. 40 Dus niet als je met slecht zicht vertrekt of je verder van Jason verwijdert! 41 Zie de hierna onder Handhaving besproken casus. Het heeft heel wat energie gekost om dat klusje te klaren. - 8 -

Het BPR kent in afdeling VI een - in het algemeen - minder stringent systeem. De Nota van Toelichting op de laatste wijziging (per 1 december 2004) zegt hierover: De bepalingen voor het varen bij slecht zicht zijn in het RPR aanzienlijk gewijzigd. Zie Hoofdstuk 6, afdeling VI, van het RPR, vastgesteld door de CCR (= Centrale Commissie voor de Rijnvaart; vdh) als tijdelijke wijziging bij protocol 2001-II-15 (Stcrt. 2002, 73). De hoofdzaak van de nieuwe regeling in het RPR is de invoering van de radarplicht op de Rijn. Met radarplicht wordt niet bedoeld de uitrustingsplicht, doch alleen de verplichting om bij slecht zicht op radar te varen. Schepen zonder radar kunnen derhalve de betreffende vaarwegen wel bevaren, maar moeten, in het geval van slecht zicht, een ligplaats opzoeken. Aangezien het BPR voor vaarwegen van divers karakter is geschreven, kan een dergelijke algemene radarplicht niet voor alle BPR-wateren worden overgenomen. Een dergelijke radarplicht wordt daarom alleen ingevoerd op de wateren, genoemd in bijlage 9. Voor de overige vaarwegen verandert er in feite niet veel. Voor ons is artikel 6.29, lid 3 BPR van belang: Op de in bijlage 9 vermelde vaarwegen moet een schip bij slecht zicht op radar varen. Op deze vaarwegen moet een schip dat niet op radar kan varen op de dichtstbijzijnde daarvoor geschikte plaats gaan stilliggen. 42 In die bijlage 9 wordt als nummer 28. de Geldersche IJssel genoemd, dus ook daar mogen we met slecht zicht niet roeien. Diversen - In het algemeen genomen heeft de schipper de verplichting het in het ongerede of beschadigd zijn van verkeerstekens (het niet functioneren van een licht, de verplaatsing van een boei, de vernieling van een verkeersteken) onverwijld ter kennis van de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit te brengen (art. 1.13, lid 3 RPR). - De schipper van een schip dat zich in de nabijheid bevindt van een schip of drijvend voorwerp dat door een ongeval is getroffen, waarbij personen gevaar lopen of waardoor het vaarwater dreigt te worden versperd, is verplicht, voor zover dit met de veiligheid van zijn schip is te verenigen, onverwijld bijstand te verlenen (art. 1.16, lid 2 RPR). - Een schipper is verplicht aan een verkeersaanwijzing gevolg te geven die hem door de ambtenaren van de bevoegde autoriteit ter verzekering van de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart wordt gegeven (art. 1.19 RPR). - De schipper moet de ambtenaren van de bevoegde autoriteit de nodige medewerking verlenen, [], teneinde hen in staat te stellen zich er van te vergewissen dat de bepalingen van dit reglement worden nageleefd (art. 1.20 RPR). 42 Stilliggen: hetzij ten anker hetzij gemeerd liggen (art. 1, aanhef en onder D 3 BPR). - 9 -

Handhaving De naleving van de reglementen wordt strafrechtelijk gehandhaafd. Overtreding van de bepalingen uit het RPR is strafbaar gesteld in de Herziene Rijnvaartakte (art. 32). Strafzaken worden aangebracht bij de zgn. Rijnvaartrechtbanken, voor zover voor ons van belang: de kantonrechter te Arnhem. De maximum geldboete is 25.000. Een bijzonderheid is dat - naar keuze - hoger beroep openstaat òf bij het gerechtshof te Arnhem òf bij de Kamer van Beroep van de CCR in Straatsburg. Mooi eindje roeien 43. Overtreding van de bepalingen van het BPR is een strafbaar feit 44. De maximale straf is twee maanden hechtenis of 8.100 geldboete 45. Varen onder invloed is een misdrijf, waarop maximaal drie maanden gevangenisstraf of 8.100 geldboete staat 46. In de praktijk worden transacties aangeboden, die ver van het strafmaximum blijven. Zo staat voor Als schipper schip niet stil gelegd bij slecht zicht c.q. varen zonder radar bij slecht zicht een transactie van 400. 47 Met de handhaving zijn zowel gewone opsporingsambtenaren (Korps Landelijke Politiediensten, Waterpolitie ) als boa s (bijzondere opsporingsambtenaren, veelal functionarissen van Rijkswaterstaat 48 ) belast. Rob van den Heuvel mei 2014 43 Maar let daarbij wel op de speciale bepaling voor het voorbijvaren van de veerpont Seltz- Plittersdorf... 44 Artikel 7a Vaststellingsbesluit BPR. 45 Zie artikel 31, lid 4 van de Scheepvaartverkeerswet. 46 Artikel 27 juncto 31 van de Scheepvaartverkeerswet. 47 Richtlijn voor strafvordering tarieflijst waterzaken binnenvaart. Aangenomen mag worden dat dit op de door de CCR vastgestelde Bussgeldkatalog gebaseerde bedrag bedoeld is voor de beroepsvaart. Aan een paar Jasonleden is wegens deze overtreding, gepleegd op 21 september 2010, een transactie van 150,-- aangeboden. Die is niet geaccepteerd. De kantonrechter te Arnhem veroordeelde en legde een boete van eveneens 150,-- op. In hoger beroep kwam het gerechtshof op 2 april 2014 (!) tot vrijspraak. 48 Zie het Besluit aanwijzing handhavingsambtenaren Herziene Rijnvaartakte, waarin ondermeer de (assistent) mobiel verkeersleiders als zodanig worden aangewezen. - 10 -