Rapport. Datum: 4 oktober 2011. Rapportnummer: 2011/293



Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 12 mei Rapportnummer: 2011/143

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 22 juni 2006 Rapportnummer: 2006/222

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Twente te Enschede. Datum: 13 december Rapportnummer: 2012/201

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Datum: 21 maart Rapportnummer: 2011/099

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 8 maart 2005 Rapportnummer: 2005/068

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/124

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

- aan verzoeker heeft voorgesteld om hem in zijn kruiwagen naar zijn woning te vervoeren.

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/379

Rapport. Rapport over een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Brabant. Datum: 16 augustus Rapportnummer: 2013/101

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) en de gemeente Leiderdorp (hierna: gemeente).

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek.

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Rapportnummer: 2011/306

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland. Datum: 4 maart Rapportnummer: 2011/078

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 31 maart 2005 Rapportnummer: 2005/101

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 11 december 2007 Rapportnummer: 2007/304

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Groningen. Datum: 8 juni Rapportnummer: 2011/0169

De politie stuurde deze registratieset toe aan de Stichting Processen-Verbaal.

tijdens de aanhouding voor vernieling hardhandig vast te pakken en hem naar de eerste verdieping van het politiebureau te slepen;

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Rapport over de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften van de gemeente Leiden. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/106

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/017

Rapport. Datum: 21 november 2007 Rapportnummer: 2007/264

Verzoekster klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Zeeland op 12 mei 2007:

Rapport. Datum: 1 mei 2007 Rapportnummer: 2007/082

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 4 mei Rapportnummer: 2011/138

Rapport. Datum: 20 maart 2006 Rapportnummer: 2006/099

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 08 maart Rapportnummer: 2011/080

Rapport. Rapport over een klacht over de heer mr. H., notaris te M. Rapportnummer: 2011/285

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/064

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale eenheid Amsterdam. Datum: 30 december Rapportnummer: 2013/218

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/128

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Rapport over een klacht over de voormalige korpsbeheerder van het voormalige regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Rapport. Datum: 27 september 2002 Rapportnummer: 2002/299

Rapport. Datum: 14 september 2006 Rapportnummer: 2006/314

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Rotterdam. Datum: 23 september Rapportnummer: 2013/0123

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

3. In het proces-verbaal van bevindingen staat over het letsel vermeld:

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/319

Rapport. Datum: 4 juni 2007 Rapportnummer: 2007/108

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 20 februari Rapportnummer: 2013/012

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 12 juli 2007 Rapportnummer: 2007/149

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/378

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Limburg. Datum: 16 oktober Rapportnummer: 2013/147

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Datum: Rapportnummer: 2011/234

Rapport. Datum: 23 september 2005 Rapportnummer: 2005/288

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/BelastingTelefoon te Groningen. Datum: 13 december Rapportnummer: 2011/360

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Weert. Datum: 27 juni Rapportnummer: 2013/073

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van het College voor zorgverzekeringen. Datum: 10 mei Rapportnummer: 2012/078

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Rapport over een klacht over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Amsterdam. Datum: 24 oktober 2012

Transcriptie:

Rapport Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Bestuursorgaan: de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar). Datum: 4 oktober 2011 Rapportnummer: 2011/293

2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat politieambtenaren van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord hebben nagelaten om een arts te raadplegen voordat werd besloten tot het insluiten en verhoren van de zoon van verzoeker, die lijdt aan het syndroom van Asperger. Bevindingen en beoordeling Algemeen 1. De politie hield verzoeker en zijn zoon op 7 april 2010 aan wegens openlijke geweldpleging. Zij zouden stenen hebben gegooid naar de auto van een man, die rond hun huis jaagde. Deze man zou dit op camera hebben vastgelegd. Op het politiebureau kwam verzoekers zoon rustig en normaal over. Hij leed echter aan het syndroom van Asperger, een vorm van autisme. Verzoeker liet meerdere malen weten aan de betrokken politieambtenaren dat zijn zoon autistisch is. De politie plaatste zijn zoon daarom direct na aankomst op het politiebureau in een observatiecel voorzien van een camera. Hoewel verzoeker de politie om medische begeleiding voor zijn zoon had gevraagd, weigerde de politie deze. Verzoekers zoon gedroeg zich namelijk rustig en normaal. De zogenoemde OGGZ-coördinator (Openbare Geestelijke Gezondheidszorg) van de politie nam de volgende dag wel contact op met de zorginstelling waar verzoekers zoon onder behandeling was. Deze zorginstelling liet echter weten dat verzoekers zoon daar sinds 2007 niet meer onder behandeling was. I. BEVINDINGEN Standpunt verzoeker 2. Verzoeker klaagde erover dat de politie voorafgaand aan de insluiting en het verhoor van zijn autistische zoon geen arts had geraadpleegd. Hij had vanaf het moment dat zij hun woning verlieten en op het politiebureau meerdere malen aan diverse politieambtenaren laten weten dat zijn zoon autistisch was. Ook had hij gevraagd om medische bijstand. Voorts liet verzoekers zoon zelf de politie weten dat hij autistisch is. Hulpofficier van justitie Z. liet volgens verzoeker weten dat hij niet wist waar hij een arts vandaan moest halen. Tijdens het verhoor, dat de volgende ochtend plaatsvond, gaf verzoeker ook aan dat hij thuis een rapport had van een psychiater. Politieambtenaar W. zette hem onder druk om een afschrift van dit rapport te verstrekken, maar verzoeker weigerde medische informatie aan hem te verstrekken. Verzoeker verzocht hem een psychiater of specialist te laten komen dan wel contact op te nemen met de huisarts. Politieambtenaar W. weigerde, omdat dit te lang zou duren en hij geen medische informatie kreeg. Volgens verzoeker leek het weliswaar alsof zijn zoon zich rustig en normaal gedroeg, maar hij had politieambtenaar B. tijdens het fouilleren in zijn cel wel een

3 blauwe kaak geslagen. Het viel verzoeker ook op dat zijn zoon, toen hij hem 's middags toevallig zag, wijd opengesperde pupillen had alsof hij drugs had gebruikt. Hoewel zijn zoon achttien jaar oud was, betrof zijn geestelijke leeftijd zestien jaar. Regelmaat en een vertrouwde omgeving waren zeer belangrijk voor hem. Bij psychische druk of een onverwachte wending van een situatie zou een persoon met het syndroom van Asperger volgens verzoeker last kunnen krijgen van emotionele spanningen. Terugtrekking, vluchtgedrag, woede, agressie, paniek of huilbuien zouden dan het gevolg kunnen zijn. Verzoekers zoon was tot 2007 onder behandeling bij Stichting X. Omdat verzoeker inzage in het medische dossier van zijn zoon had geweigerd, kon er geen medische informatie aan de politie zijn verstrekt, aldus verzoeker. Standpunt korpsbeheerder 3. De korpsbeheerder verklaarde verzoekers klacht ongegrond. Naar zijn opvatting had de politie conform de regelgeving en protocollen over insluiting van arrestanten gehandeld. De korpsbeheerder stelt dat de protocollen aangeven dat de arts direct opgeroepen wordt wanneer de persoon in kwestie om een arts verzoekt. Er was geen specifiek protocol over hoe moest worden omgegaan met autistische arrestanten. Omdat autisme onder psychiatrische stoornissen valt, was volgens de korpsbeheerder de Werkinstructie Medisch Verzorgen van toepassing. In deze werkinstructie werd verwezen naar het Protocol SEPH (Spoedeisende Psychiatrische Hulp). Dit protocol had betrekking op de crisisbehandeling van patiënten met acute psychiatrische problemen, met name (zichtbaar) verwarde en/of overspannen personen in nood en alcohol- en/of druggebruikers in crisis. Naar de opvatting van de korpsbeheerder had de politie in dit geval niet meer of verdergaande maatregelen hoeven te treffen. Verzoekers zoon gedroeg zich immers rustig en normaal. Hij was coöperatief en gaf op een normale wijze antwoord op de gestelde vragen. Zijn autisme leverde geen beletsel op. Bovendien was hij meerderjarig en had hij niet zelf gevraagd om een arts. Voorts nam de OGGZ-coördinator van de politie direct na afloop van het verhoor contact op met de zorginstelling waar verzoekers zoon onder behandeling was. Uit dit contact bleek dat verzoekers zoon sinds 2007 niet meer in behandeling was, aldus de korpsbeheerder. Lezing betrokken politieambtenaren Hulpofficier van justitie Z. 4. Hulpofficier van justitie Z. legde tijdens het onderzoek, voor zover van belang, de volgende verklaring af. Verzoeker en zijn zoon werden op 7 april 2010 aan hem voorgeleid. Verzoeker was boos, omdat hij het niet eens was met de aanhouding. Hij was daardoor in tegenstelling tot zijn zoon niet voor rede vatbaar. Verzoeker liet weten dat zijn zoon autistisch is. Daarom gaf hulpofficier van justitie Z. toestemming om verzoekers zoon in een observatiecel te plaatsen. Hij wist niet meer of verzoeker had gevraagd om medische begeleiding of had verzocht om een arts te raadplegen. Ook kon hij zich niet meer

4 herinneren of verzoeker had laten weten dat zijn zoon van alles kon overkomen als hij zou worden ingesloten. Er was naar de opvatting van hulpofficier van justitie Z. gehandeld overeenkomstig de geldende protocollen en regelgeving voor insluiting. De politie raadpleegt een arts, als er bijvoorbeeld sprake is van medicijngebruik, overmatig gebruik van alcohol, verwondingen, drugsgebruik of vanwege de psychische gesteldheid van een betrokkene. Volgens hulpofficier van justitie Z. was verzoekers zoon tijdens de voorgeleiding rustig en gedroeg hij zich normaal. Verzoekers zoon luisterde goed en gaf op normale wijze antwoord. Er was geen reden om een arts te raadplegen, aldus hulpofficier van justitie Z. Politieambtenaar W. 5. Politieambtenaar W. verklaarde tijdens het onderzoek als volgt. Op 8 april 2010 verhoorde hij verzoeker. Verzoeker liet tijdens dit verhoor weten dat zijn zoon autistisch is. Hij eiste dat zijn zoon medische hulp zou krijgen, omdat deze anders zou exploderen en het niet goed zou gaan. Politieambtenaar W. wist niet meer precies hoe verzoeker had gevraagd om medische hulp. Het was goed mogelijk dat hij had gevraagd om een psychiater of specialist en om anders contact op te nemen met de huisarts. Hij kon zich nog wel herinneren dat verzoeker een naam had genoemd van een specialist of zorginstelling waar zijn zoon onder behandeling was. Verzoeker eiste weliswaar medische hulp voor zijn zoon, maar deze zoon was op dat moment meerderjarig en dus handelingsbekwaam. Volgens politieambtenaar W. moest iemand die een verzoek deed om medische hulp, die hulp gewoon krijgen, maar dat kon soms wel even duren. Dit lag niet aan de politie maar meer aan de beschikbaarheid van de artsen. Het verzoek om medische bijstand deed de politie altijd zo snel mogelijk. Politieambtenaar W. nam tijdens het verhoor ook direct contact op met de coördinator van de afhandeleenheid om door te geven dat verzoekers zoon autistisch is en dat zijn vader had gevraagd om medische hulp voor zijn zoon. Deze coördinator informeerde daarop de OGGZ-coördinator. De OGGZ-coördinator nam vervolgens contact op met de betrokken zorginstelling. Voorts liep politieambtenaar W. direct na het verhoor naar de kamer waar verzoekers zoon werd verhoord om te bekijken hoe deze zich gedroeg. Hij zag dat verzoekers zoon rustig was en dat hij zich normaal gedroeg. Zowel verzoekers zoon als het verhorende koppel zat er rustig bij en er werd rustig en op een normale toon gesproken, aldus politieambtenaar W. II. BEOORDELING Vereiste van bijzondere zorg 6. Het vereiste van bijzondere zorg houdt in dat overheidsinstanties aan personen die onder hun hoede zijn geplaatst de zorg verlenen waarvoor deze personen, vanwege die afhankelijke positie, op die overheidsinstanties zijn aangewezen. Dit betekent dat de politie bij de minste aanwijzing over de medische gesteldheid dan wel bij enige twijfel of een betrokkene in een zodanige lichamelijke of psychische staat verkeert dat de insluiting en

5 het verhoor mogelijk schadelijke gevolgen zouden kunnen hebben, advies inwint bij een arts. Schending vereiste 7. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de politie het vereiste van bijzondere zorg heeft geschonden. Hoewel verzoekers zoon zich rustig en normaal gedroeg, liet verzoeker de politie vanaf de aanhouding meerdere keren weten dat zijn zoon autistisch is. Ook heeft hij in ieder geval de volgende dag tijdens het verhoor specifiek gevraagd om medische hulp. Hij noemde de naam van een specialist of zorginstelling. Daarbij liet hij weten dat zijn zoon zonder medische hulp zou exploderen en het niet goed zou gaan met hem. Behoudens de plaatsing in een observatiecel, is verder niet gebleken dat de politie verzoekers zoon, bijvoorbeeld op grond van specifieke voorschriften of kennis over hoe moet worden omgegaan met autistische personen, anders dan wel op een speciale wijze heeft behandeld. Het Protocol SEPH (Spoedeisende Psychiatrische Hulp) van de politie had betrekking op de crisisbehandeling van patiënten met acute psychiatrische problemen, met name (zichtbaar) verwarde en/of overspannen personen in nood en alcohol- en/of druggebruikers in crisis. Er waren echter geen voorschriften over hoe moest worden omgegaan met (al dan niet zichtbaar) autistische arrestanten. Weliswaar had de OGGZ-coördinator van de politie na het verhoor contact opgenomen met de door verzoeker genoemde zorginstelling, maar deze zorginstelling liet de politie slechts weten dat verzoekers zoon tot 2007 daar niet meer onder behandeling was. Niet is gebleken dat de politie een arts heeft gesproken en heeft nagevraagd hoe in dit geval moest worden omgegaan met een autistisch persoon. Ook de omstandigheid dat verzoekers meerderjarige zoon niet zelf had gevraagd om medische bijstand, doet niet af aan het voorgaande. Hoewel verzoekers zoon achttien jaar en dus meerderjarig was, was hij, zoals zijn vader de politie herhaaldelijk liet weten, autistisch en had hij de geestelijke leeftijd van een zestienjarige. In zo'n geval kan naast zijn medische gesteldheid ook redelijkerwijs worden getwijfeld aan zijn bekwaamheid om voor zijn belangen op te komen. Alles overziend lag het naar het oordeel van de Nationale ombudsman op de weg van de politie om zo spoedig mogelijk na verzoekers mededeling dat zijn zoon autistisch was voor de zekerheid (telefonisch) contact op te nemen met een arts om na te vragen hoe met hem moest worden omgegaan. Immers, door deze mededeling was er een aanwijzing dat of kon redelijkerwijs worden getwijfeld of verzoeker in een zodanige psychische staat verkeerde dat insluiting en verhoor mogelijk schadelijke gevolgen voor hem zouden kunnen hebben. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman dient de politie bij de geringste aanwijzing of twijfel over de medische gesteldheid van een arrestant te overleggen met een arts. Dit volgt ook uit de toelichting op artikel 32 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere

6 opsporingsambtenaren (zie Achtergrond). De politie is namelijk vanaf de aanhouding verantwoordelijk voor de gesteldheid van arrestanten, zoals verzoekers zoon, en het is dan ook haar taak om eventuele schade zoveel mogelijk te beperken. De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk. Het voorgaande geeft de Nationale ombudsman aanleiding voor het doen van een aanbeveling (zie Aanbeveling). Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord is gegrond wegens schending van het vereiste van bijzondere zorg. Aanbeveling De Nationale ombudsman geeft de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord in overweging om bijvoorbeeld via de Raad van Korpschefs te bevorderen dat in voorschriften wordt opgenomen dat, als er een aanwijzing is dat een arrestant (al dan niet zichtbaar) autistisch is en er binnen het korps geen specifieke voorschriften zijn over hoe moet worden omgegaan met autistische personen, de politie zo spoedig mogelijk een arts om advies vraagt. De Nationale ombudsman, dr. A.F.M. Brenninkmeijer Achtergrond Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren Artikel 32 1. In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt. 2. In het geval de ingeslotene vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, stelt de ambtenaar die arts daarvan op de hoogte.

7 3. In het geval de ingeslotene te kennen geeft geen medische hulp te willen hebben, terwijl er aanwijzingen zijn dat medische bijstand gewenst is, waarschuwt de ambtenaar de arts en deelt hij deze de houding van de ingeslotene mee. Tekst en commentaar artikel 32 In dit artikel is het primaat van de arts vastgelegd. Bij de minste aanwijzing of bij het eerste verzoek zal de adviserend of behandelend arts moeten worden gewaarschuwd. Voor zover de beslissing daartoe een medisch oordeel vergt, komt dat oordeel hem niet toe. Degene die op grond van artikel 16 Besluit beheer regionale politiekorpsen de leiding heeft in het politiecellencomplex en verantwoordelijk is voor het toezicht op de ingeslotenen, zal in geval van twijfel dus hoe dan ook een arts moeten waarschuwen. Indien een arts is geroepen bij een ingeslotene die geen prijs stelt op medische hulp, is het de verantwoordelijkheid van die arts te bepalen wat er dient te geschieden als de medische bijstand wordt geweigerd (Stb. 1994, 275, p. 26). 6 2010.12788 de Nationale ombudsman