Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/114

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

2. Verzoeker diende bij SenterNovem een subsidieaanvraag in voor de productie van energie door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen.

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/241

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

Beoordeling Bevindingen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus ES Den Haag

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/259

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie van de CVOM stelselmatig niet op zijn correspondentie reageert.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november Rapportnummer: 2011/341

Rapport. Datum: 23 december 2005 Rapportnummer: 2005/397

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

gelezen het advies van de ondernemingsraad d.d.; 15 juni 2016, vast te stellen de navolgende Interne Klachtenregeling 2015;

Rapport. Datum: 30 juni 1999 Rapportnummer: 1999/295

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 18 maart 1999 Rapportnummer: 1999/109

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

U ex.nr. Kort verslag van het gesprek met de Minister op 15-1-

Rapport. Datum: 10 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/307

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Gepubliceerd in Staatscourant 17 september 2007, nr. 179 / pag. 11

Rapport. Datum: 2 oktober 2000 Rapportnummer: 2000/336

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 28 juni 1999 Rapportnummer: 1999/282

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Rapport. Datum: 17 mei 2006 Rapportnummer: 2006/182

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Hoofdstuk 9 Awb: Klachtbehandeling

REGLEMENT OMBUDSMAN REGIO COLLEGE. Vastgesteld door College van Bestuur op 9 december 2008 Instemming centrale medezeggenschapsraad op 4 december 2008

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Datum: 26 juli 2005 Rapportnummer: 2005/220

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 26 september 2001 Rapportnummer: 2001/293

Tweede Kamer der Staten-Generaal

VERTROUWELIJK. 2. De dienst bezit generlei executieve bevoegdheden.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 12 september 2000 Rapportnummer: 2000/306

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Rapport over een klacht over de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Datum: 24 maart 2015 Rapportnummer: 2015/067

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Datum: 23 februari 1998 Rapportnummer: 1998/033

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

RAPPORT 2001/035, NATIONALE OMBUDSMAN, 9 FEBRUARI 2001

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Verordening op de behandeling van klachten Baanbrekers

Rapport. Inzake een klacht over de minister van Defensie uit Den Haag. Datum: 18 augustus Rapportnummer: 2011/248

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/180

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/103

Rapport. Datum: 28 september 2006 Rapportnummer: 2006/337

Rapport. Datum: 4 december 2010 Rapportnummer: 2010/346

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/Limburg. Datum: 24 november Rapportnummer: 2011/348

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Reglement Klachtencommissie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 8 mei 2007 Rapportnummer: 2007/087

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Rapport. Datum: 10 september 2007 Rapportnummer: 2007/189

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer Der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

De minister van Veiligheid en Justitie T.a.v. contactpersoon Nationale ombudsman mevrouw XXX Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Blok,

Rapport. Datum: 19 januari 2001 Rapportnummer: 2001/014

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 22 februari 1999 Rapportnummer: 1999/059

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Rapport. Datum: 8 maart 2006 Rapportnummer: 2006/076

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1989-1990 20385 Verslag van de vaste Commissie voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten omtrent haar werkzaamheden Nr. 8 VERSLAG vastgesteld 20 oktober 1989 De vaste commissie voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten heeft de eer van haar werkzaamheden in de verslagperiode januari 1988 tot juli 1989 als volgt verslag uit te brengen. 1. Samenstelling Sedert haar laatste verslag (Kamerstuk 20 385, nr. 1), uitgebracht in december 1987, is de samenstelling der commissie niet gewijzigd. Aldus bestond de commissie in genoemde periode uit de leden De Vries (voorzitter), Kok, Voorhoeve en Van Mierlo. 2. Overzicht van de in de verslagperiode verrichte werkzaam heden Op maandag 11 april 1988 bracht de commissie een bezoek aan de Binnenlandse Veiligheidsdienst teneinde zich ter plaatse te doen voorlichten over het werk van de dienst, haar organisatie en methoden en over knelpunten bij de uitoefening van haar taken. Voorts bood dit bezoek gelegenheid om met de minister van Binnenlandse Zaken en met het toenmalige hoofd van de dienst van gedachten te wisselen over enkele actuele feiten en gebeurtenissen. De minister zette uiteen dat ook de BVD niet zal kunnen ontkomen aan de effecten van de door de regering voorziene afslankingsoperatie van het overheidsapparaat; de personele bezetting van de dienst zal in 1990 in totaal met ongeveer 12% zijn verminderd. Het jaarlijkse budget van de BVD bedraagt 53,7 mln. Daarvan worden 43 mln. besteed aan personele lasten, 8,2 mln. aan materiële lasten en 2,5 mln. aan geheime uitgaven. Naar aanleiding van mededelingen van de minister, aangevuld door het hoofd van de dienst over de op de dag van dit werkbezoek in Amsterdam uitgevoerde huiszoekingen bij aanhangers van de zgn. groep Ra-Ra, waarbij voor de aangehouden betrokkenen belastend materiaal in beslag werd genomen, wisselden commissie en minister van gedachten over de samenwerking van de BVD met lokale korpsen van politie, met de CRI en met het Openbaar Ministerie. Ook het vraagstuk van de vertrouwens functies en hun aantallen vormde een onderwerp van gesprek tussen 915126F ISSN 0921 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1989 Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20385, nr. 8

commissie en minister. De minister deelde mee aan zijn streven het aantal van deze functies tot een minimum en tegelijk optimaa! aantal te willen reduceren, onverkort uitvoering te willen blijven geven. Aan het slot van de gedachtenwisseling deelde de minister mee de Kamer binnen afzienbare tijd de door de minister-president, minister van Algemene Zaken, de minister van Defensie en de door hemzelf ingevolge artikel 16, derde lid van de Wet op de inlichtingen en veiligheids diensten vastgestelde Privacyregelingen aan respectievelijk BVD, MID en IBD te willen toezenden. Het werkbezoek werd besloten met een korte bezichtiging van technische apparatuur waarmee de dienst enkele van haar taken verricht. Op dinsdag 11 april 1989 sprak de commissie met de minister-president, minister van Algemene Zaken en met de minister van Binnenlandse Zaken en van Justitie over de betrokkenheid van de Surmaamse burgers en militairen bij internationale drugshandel. De bewmdslieden hadden zich ten behoeve van dit overleg doen vergezellen van het nieuwe hoofd van de BVD, de heer mr. A.W.H. Docters van Leeuwen, een BVD-medewerker alsmede het hoofd van de Centrale Recherche Informatiedienst (CRI), de heer J. Wilzing en een CRI-medewerker. De bewindslieden verstrekten de commissie uitvoerig informatie over bewezen en vermoede banden van genoemde legerleider met diverse bij drugshandel betrokken personen; banden die zich uitstrekken van het zuidamerikaanse continent en het Caraïbische gebied tot de Verenigde Staten en West-Europa, waaronder Nederland. Op 9 mei 1989 voerde de commissie overleg met de minister van Binnenlandse Zaken over het optreden van fundamentalistische moslim groeperingen in Nederiand en hun eventuele banden met soortgelijke groeperingen in ons omringende landen, zulks naar aanleiding van de verschijning van het boek «De Duivelsverzen» van Salmon Rushdie en de daarop door de Iraanse leider Khomeiny gedane oproep tot moord op deze schrijver. Na een uiteenzetting door de minister over de inhoud van enkele te hanteren definities en een schets van recente gebeurtenissen in Nederland na de verschijning van bovengenoemd boek concludeerde de bewindsman dat het aantal aanhangers van fundamentalistische moslim groeperingen in Nederland relatief klein is; van hen kan slechts een klein deel als militant worden aangemerkt. Gesprekken die de minister met diverse vertegenwoordigers van enkele groeperingen had gevoerd hadden zijn indruk bevestigd dat slechts een klein aantal in Nederland verblijvende aanhangers, voorstander is van een gewelddadige islami tische revolutie. Het overgrote deel van hen wenst, zo hadden zij de minister verzekerd, de Nederlandse rechtsorde te respecteren. Desgevraagd lichtte de minister de commissie nader in over de inter nationale verbindingen tussen de verschillende moslimgroeperingen in West-Europa en over de gevaren welke daarvan zouden kunnen uitgaan op de nationale en de internationale rechtsorde. De minister wees de commissie overigens op het feit dat de aanwezigheid van moslimgroepe ringen in Nederland in het kader van de vormgeving van het minderhe denbeleid volop aandacht krijgt. Eveneens op 9 mei 1989 vond, op diens verzoek, met de minister van Bmnenlandse Zaken overleg plaats over het vraagstuk van de vertrou wensfuncties. De minister wees de commissie ter inleiding op een door hem op 16 januari 1989 aan de Kamer gezonden brief (Kamerstuk 20 800, hfdst. VII, nr. 24), waarin hij, kort samengevat, had meegedeeld weliswaar het aantal vertrouwensfuncties verder te zullen blijven reduceren, maar dat de mogelijkheden daartoe uitgeput lijken te raken. Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20385, nr. 8

Mondeling voegde de minister toe dat de nieuwe informatietechnologie inmiddels om een nadere bezinning vraagt over de vraag of met de technologie samenhangende belangen van de overheid, ook waar die van internationaal karakter zijn, wellicht nieuwe vertrouwensfuncties vergen. Nadere gedachtenwisseling over dit onderwerp mondde uit in de toezegging van de minister de Kamer, danwel de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over aspecten van dit vraagstuk te informeren opdat daarover, naar de wens van de commissie zo veel mogelijk in het openbaar, van gedachten zou kunnen worden gewisseld met de regering. 3. Werkwijze en procedures Tijdens de laatste openbare behandeling van het verslag der commissie (zie Handelingen 1987-1988, 26-28 april, blz. 3699-3730 en blz. 3825) is door de voorzitter der commissie aan de Kamer toegezegd bij gelegenheid van het eerstvolgende verslag een korte uiteenzetting te geven over de door de commissie gevolgde werkwijze en de daartoe door haar gekozen procedures. Aan die toezegging geeft de commissie hier gaarne uitvoering. Zoals reeds mondeling tijdens bovengenoemde openbare behandeling uiteengezet voeren commissie en regering overleg over onderwerpen die hetzij door de commissie, hetzij door de regering worden aangedragen. Van een vaste regelmaat kan daarbij niet worden gesproken; de frequentie en de agenda van dat overleg worden bepaald door de aard van het onderwerp en de urgentie die het bezit. Gespreks partner van de commissie is veelal de minister van Binnenlandse Zaken, de verantwoordelijke minister voor de BVD. Daarnaast is ook de minister-president, minister van Algemene Zaken, verantwoordelijk voor het doen en laten van de IDB, soms gesprekspartner. Tot slot voert de commissie soms overleg met de minister van Defensie, verantwoordelijk voor de militaire inlichtingendienst. De commissie brengt van deze overleggen, die in de beslotenheid in het gebouw der Kamer plaats vinden, steeds beknopt verslag uit in haar jaarlijkse verslag aan de Kamer. Ook langs schriftelijke weg wordt met de verantwoordelijke ministers overleg gevoerd over actuele gebeurtenissen die de veiligheids diensten betreffen of over de klachten van burgers van het optreden van die diensten. Over deze laatste categorie bevat hoofdstuk 5 enkele mededelingen. Hier verdient vermelding het feit dat niet alleen deze commissie, maar ook de commissie voor de Verzoekschriften en de Nationale Ombudsman klachten in behandeling kunnen nemen die betrekking hebben op het functioneren van inlichtingen en veiligheids diensten. De commissie voor de Verzoekschriften zend klachten van deze soort wegens hun inhoud meestal ter afhandeling door naar de vaste commissie voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten. De nationale Ombudsman heeft een zelfstandige bevoegdheid de hem toegezonden klachten in onderzoek te nemen en af te doen. Hoewel het iedere burger vrij staat zelf te kiezen tot welk orgaan of welke instantie hij zich richt met zijn klacht, betekent dit niet dat, in het geval de burger kiest voor toezending zowel aan de vaste commissie voor de Inlichtingen en Veilig heidsdiensten als aan de nationale Ombudsman, beide organen elk een volledig onderzoek zullen instellen. In zich voordoende gevallen wordt door de secretariaten van commissie en nationale Ombudsman overleg gevoerd en wordt aan nationale Ombudsman en commissie een procedu revoorstel tot behandeling voorgelegd; zo'n voorstel voorziet doorgaans in de behandeling van de klacht door een van beide organen. Over bovengenoemd onderwerp werd op 9 november 1988 door het lid der Kamer, mevrouw A. van Es een brief gericht aan de commissie. De commissie zond mevrouw van Es haar reactie toe op 17 januari 1989. Deze briefwisseling heeft de commissie als bijlage bij dit verslag doen drukken. Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20385, nr. 8

De commissie voegt hier nog aan toe dat zij voornemens is binnenkort met de nationale Ombudsman overleg te voeren over de vraag of en zo ja, op welke onderdelen tot nu toe gevolgde procedures en werkaf spraken verbetering zouden behoeven. 4. Uitwijzing van personen De regering heeft de commissie, overeenkomstig de ter zake bestaande afspraken, ingelicht omtrent de redenen die haar ertoe hebben gebracht twee vertegenwoordigers van een oosteuropees land, persona non grata verklaren. Ten aanzien van een persoon was gebleken dat een Rotterdamse firma als dekmantel fungeerde voor activiteiten die de reden vormden voor de uitwijzing. 5. De behandeling van brieven, al dan niet bevattende klachten over inlichtingen en veiligheidsdiensten In de verslagperiode ontving de commissie 16 brieven, houdende opmerkingen en/of klachten over het functioneren van de inlichtingen en veiligheidsdiensten. Tien van deze brieven vormden voor de commissie aanleiding om de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Defensie om commentaar te vragen. Na ontvangst van dit commentaar heeft de commissie de adressanten van haar bevindingen op de hoogte gesteld. Zes van de bovengenoemde brieven heeft de commissie, na overleg met de betrokken adressanten kunnen afhandelen zonder tussenkomst van de regering. Eén van de door de regering aan de commissie toegezonden reacties gaf de commissie aanleiding de regering te verzoeken bij de te volgen procedures inzake veiligheidsonderzoeken de uiterste zorgvuldigheid jegens betrokkenen te betrachten. De fungerend voorzitter van de commissie, De Vries De griffier van de commissie, Van der Windt Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 385, nr. 8

Aan de leden van de Vaste Kamercommissie voor de Inlich tingen en Veiligheidsdiensten, de voorzitters van de frakties van C.D.A., P.v.d.A., V.V.D. en D66. Den Haag, 9 november 1988 Geachte leden, Mij is bekend geworden dat er een afspraak bestaat tussen uw Commissie en de Nationale Ombudsman dat slechts één van beide instanties de behandeling van een verzoekschrift op zich neemt indien beiden zijn benaderd. Deze gang van zaken bevreemdt mij. De politieke controle op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten door uw Commissie is van een wezenlijk andere orde dan de klachtprocedure bij de Nationale Ombudsman. Het lijkt mij derhalve niet juist indieners van klachten óf de mogelijkheid van parlementaire controle te bieden óf de klachtprocedure bij de Nationale Ombudsman. Het één sluit het ander niet uit. Ik zou graag opheldering krijgen over deze afspraak tussen u en de Nationale Ombudsman en over de gronden waarop hiertoe is besloten. Andrée van Es Fraktievoorzitter PSP Tweede Kamerfraktie Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20385, nr. 8

Bijlage Aan mevrouw A. van Es Fractievoorzitter PSP Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-gravenhage, 17januari 1989. Geachte mevrouw Van Es. In antwoord op Uw brief van 9 november 1988 inzake de procedure bij de behandeling van klachten, die zowel bij de Nationale Ombudsman als bij de vaste commissie voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten worden ingediend, deel ik U namens de commissie het volgende mee. De Wet Nationale Ombudsman bepaalt in artikel 14, eerste lid onder d, dat de Nationale Ombudsman niet verplicht is een onderzoek in te stellen indien «een verzoekschrift, dezelfde gedraging betreffende, bij hem, dan wel bij een tot de behandeling van verzoekschriften bevoegde commissie uit de Eerste of Tweede Kamer of uit de verenigde vergadering der Staten-Generaal, in behandeling is of - (...) door hem is afgedaan of daarover door de betrokken commissie haar conclusie op een verzoek schrift aan de Eerste of Tweede Kamer dan wel de verenigde vergadering der Staten-Generaal is voorgesteld». Nationale Ombudsman en vaste commissie voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten hebben het raadzaam geacht, voor gevallen, waarin aan beide een gelijkluidende klacht wordt voorgelegd in welk verband dus de Nationale Ombudsman niet verplicht, maar bevoegd is tot het instellen van een onderzoek - te komen tot werkafspraken teneinde doublures in hun werkzaamheden te voorkomen. Dergelijke werkaf spraken kunnen van geval tot geval verschillen en krijgen hun vorm al naar gelang de aard van de klacht. De commissie wijst U ter toelichting nog gaarne op de parlementaire behandeling van de Wet Nationale Ombudsman tijdens welke o.a. aandacht werd gegeven aan de vraag hoe te handelen indien verzoek schriften, eenzelfde aangelegenheid betreffende, gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig, worden of zijn ingediend bij zowel de Nationale Ombudsman als bij een van de commissie, genoemd in bovengeciteerd artikel 14 van de Wet. Van een wettelijke regeling van dit vraagstuk werd destijds afgezien «omdat verwacht mag worden dat in de praktijk via onderling contact tussen de betreffende secretariaten voor zodanig geval een regeling zal worden getroffen, waarbij aard en karakter der ingebrachte bezwaren een rol zullen spelen (zie kamerstuk 14 178, nr. 3, bladzijde 26). In het vertrouwen U met deze reactie van dienst te zijn geweest teken ik, met vriendelijke groet, Dr. B. de Vries, Voorzitter der Commissie. Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20385, nr. 8 6