Kinderopvang cijfert 1 Het bezettingspercentage INLEIDING Het decreet voor baby s en peuters introduceerde het principe bestellen is betalen in de kinderopvang. Organisatoren met inkomenstarief werken met opvangplannen en geven maandelijks hun aan- en afwezigheden door aan Kind en Gezin. Elke subsidiegroep met inkomenstarief moet minstens 80% bezetting halen, als subsdievoorwaarde. De regelgeving voorzag een overgangsperiode: in 2014 70% en in 75%. Deze nota brengt een eerste analyse van het bezettingspercentage en vergelijkt met 2014. Waarom is een vergelijking tussen 2014 en niet helemaal zuiver? Ten opzichte van 2014 is in het bezettingspercentage sterk gestegen. Dit komt omdat in 2014 heel wat organisatoren nog geen afwezigheden registreerden (overangsperiode, zie verder). Ook telde in 2014 het eerste kwartaal niet mee in de bezettingsberekening en dit is traditioneel een sterk bezet kwartaal. Dit bezettingpercentage is maar 1 manier om naar bezetting in de kinderopvang te kijken. Er zijn nog andere invalshoeken en definities mogelijk (prestatiepercentage, bezetting per locatie, etc.). We kunnen niet alle cijfers verklaren. We volgen deze cijfers de volgende jaren van nabij op. WAT IS HET BEZETTINGSPERCENTAGE? Het bezettingspercentage drukt de mate uit waarin de gesubsidieerde capaciteit voor subsidie inkomenstarief (trap 2) in een bepaalde subsidiegroep wordt bezet met gereserveerde opvangdagen. Gereserveerde opvangdagen: de aan- en afwezigheidsdagen op voorhand afgesproken in het opvangplan. Het aantal aan- en afwezigheden wordt niet herleid. De opvangdagen tellen mee voor 100%. De aan- en afwezigheden van buitenschoolse gezinsopvang van minder dan 3 uur tellen mee voor 40%. We rekenen met 220 openingsdagen. Een formule om je bezetting te berekenen met voorbeeld vind je op de website. 1
MEER DAN 80% VAN DE SUBSIDIEGROEPEN HAALT IN AL 80% BEZETTING Van de 1.223 subsidiegroepen met inkomenstarief behalen er 1.073 de minimale bezetting van 75% (aandeel van 87,8%) en 1.008 behalen 80% (aandeel van 82,5%). 626 subsidiegroepen behalen 100% of meer. We zien grote verschillen tussen de vergunningstypes: bij groepsopvang behaalt 92% van de subsidiegroepen 80% bezetting, bij gezinsopvang iets meer dan de helft. Groepsopvang met samenwerkende onthaalouders zit ertussen. Bij gezinsopvang haalt 34% de minimumbezetting van 75% in niet. Er zijn sterke verschillen tussen de subsidiegroepen. De lagere bezetting bij gezinsopvang (en bij groepsopvang samenwerkende onthaalouders) is te verklaren door het dalend aantal onthaalouders en dus de dalende prestaties, terwijl de gesubsidieerde capaciteit voorlopig nog stabiel blijft. DE GEMIDDELDE BEZETTING VAN IS BIJNA 94% Gemiddeld genomen behalen de subsidiegroepen samen bijna 94% bezetting 1. In vergelijking met 2014 is het bezettingspercentage sterk gestegen (redenen zie hierboven). Ook hier zien we grote verschillen tussen de vergunningstypes. Het verschil tussen groep- en gezinsopvang bedraagt meer dan 24%. Bezettingspercentage 2014 en 2014* GROEP 91,7 104,4 GEZIN 75,2 80,0 GROEPSOO 84,4 94,4 Eindtotaal 84,4 93,8 *enkel laatste 3 kwartalen KLEINE VERSCHILLEN TUSSEN DE PROVINCIES We merken kleine verschillen tussen de provincies, bij alle vergunningstypes. ANTWERPEN BRUSSELS GEWEST LIMBURG Gem. bezettingspercentage OOST- VLAANDEREN VLAAMS- BRABANT WEST- VLAANDEREN Eindtotaal GROEP 104,8 99,0 106,4 104,7 104,6 105,4 104,4 GEZIN 77,4 123,0 84,3 79,8 79,5 80,1 80,0 GROEPSOO 90,7 90,8 97,6 96,7 94,1 94,4 Eindtotaal 92,5 99,4 92,7 93,5 95,2 94,1 93,8 De opvallend hoge score in Brussel bij gezinsopvang heeft te maken met het zeer kleine aantal onthaalouders in Brussel. 1 Om het gemiddelde bezettingpercentage te berekenen houden we rekening met de gesubsidieerde capaciteit van elke subsidiegroep. Het gaat dus om een gewogen gemiddelde en niet om het rekenkundig gemiddelde van alle subsidiegroepen samen. 2
DE BEZETTING VAN MEER DAN 8 OP 10 SUBSIDIEGROEPEN STIJGT T.O.V. 2014 De bezetting van 80,6% van de subsidiegroepen is gestegen t.o.v. 2014. Ook hier merken we verschillen tussen de vergunningstypes. Bij groepsopvang stijgt 83,8% van de subsidiegroepen, bij gezinsopvang en groepsopvang samenwerkende onthaalouders ongeveer 73%. De verklaring vind je hierboven terug. BEZETTINGPERCENTAGE VAN SUBSIDIEGROEPEN GROEPSOPVANG MET ENKEL TRAP 2A LIGT HOGER DAN TRAP 2B De subsidiegroepen met enkel plaatsen inkomenstarief (hoger subsidiebedrag: trap 2A) scoren hoger dan de subsidiegroepen met enkel plaatsen inkomenstarief (lager subsidiebedrag: trap 2B). De subsdiegroepen met plussubsidie (trap3)-plaatsen zitten in de categorie andere. Subsidietrap op 31/12/ Aantal subsidiegroepen groepsopvang Gem. bezetting ENKEL T2A 211 107,7 ENKEL T2B 536 102,4 T2A en T2B 75 103,7 ANDERE 24 Eindtotaal 846 104,4 3
VZW S SCOREN HOGER DAN OPENBARE BESTUREN, VENNOOTSCHAPPEN EN NATUURLIJKE PERSONEN SCOREN HOGER DAN FEITELIJKE VERENIGINGEN Vzw s behalen een hoger bezettingspercentage in hun subsidiegroepen dan openbare besturen, en voor alle vergunningstypes. Bij gezinsopvang halen de natuurlijke personen het hoogste bezettingspercentage (92,9%), maar dit gaat over een zeer beperkte groep. In de groepsopvang valt de iets lagere score van de feitelijke verenigingen (99,8%) en de andere privé-rechtsvormen 2 (91,6%) op. Gem. bezetting Openbaar Feitelijke Natuurlijk Andere privé Vzw Vennootschap bestuur vereniging persoon rechtsvormen Eindtotaal GROEP 102,3 106,8 104,8 99,8 105,0 91,6 104,4 GEZIN 72,3 82,8 92,9 80,0 GROEPSOO 90,3 95,8 94,4 Eindtotaal 86,9 93,9 104,8 99,8 104,8 91,6 93,8 De vzw s vertegenwoordigen de grootste groep subsidiegroepen met plaatsen inkomenstarief (trap 2), zowel bij gezins- als bij groepsopvang. Aantal Openbaar Feitelijke Natuurlijk Andere privé Vzw Vennootschap subsidiegroepen bestuur vereniging persoon rechtsvormen Eindtotaal GROEP 64 337 157 102 178 8 846 GEZIN 72 156 11 239 GROEPSOO 39 98 137 Eindtotaal 175 591 157 102 189 8 1.222 BIJ GROEPSOPVANG GEEN ZICHTBARE VERSCHILLEN TUSSEN STAD, PLATTELAND EN DE RANDGEMEENTEN Bij de subsidiegroepen groepsopvang merken we geen zichtbare verschillen op tussen stad, platteland en de randgemeenten. 3 2 Het gaat om een beperkt aantal subsidiegroepen, voornamelijk vanuit het gemeenschapsonderwijs en universiteiten (KUL en VUB). 3 Gebiedsindeling van VRIND: ruimtelijke indeling op basis van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Meer info: zie bijlage 4
Voor gezinsopvang is deze analyse niet mogelijk, aangezien het laagste niveau hier de zorgregio is. Aantal subsidiegroepen Bezetting Brussels Gewest 45 99,0 centrumsteden 133 106,4 grootstedelijke rand 37 105,1 grootsteden 81 105,9 kleinstedelijke provinciaal 78 106,5 overgangsgebied 170 102,1 platteland 138 106,9 regionaal stedelijke rand 57 100,8 stedelijk gebied rond Brussel 23 102,1 structuurondersteunende steden 84 104,3 Eindtotaal 846 104,4 KLEINSTE ORGANISATOREN GROEPSOPVANG ZIJN MINST STERK BEZET Op basis van de gesubsidieerde capaciteit inkomenstarief (trap 2) bepalen we de grootte van de organisatoren en verdelen we ze in categorieën. Sommige organisatoren hebben zowel groepsopvang als gezinsopvang. Hun bezetting wordt opgesplitst. Gem. bezetting 1-8 9-18 19-25 26-49 50 tot 100 100 of meer Eindtotaal GROEP 98,4 104,7 105,2 105,1 104,6 104,4 GEZIN 92,9 70,9 73,0 80,5 80,0 GROEPSOO 114,1 93,6 94,4 Eindtotaal 92,9 98,4 104,7 105,0 99,9 90,0 93,8 De kleinste organisatoren groepsopvang (tot 18 plaatsen inkomenstarief (trap2)) hebben het laagste bezettingspercentage. Vanaf 19 plaatsen blijft het bezettingspercentage vrij stabiel. Bij gezinsopvang zien we het hoogste bezettingspercentage bij de onthaalouders die niet aangesloten zijn bij een grotere organisator. Bij de aangesloten gezinsopvang stijgt de bezetting als de organisator groter wordt. We volgen deze evolutie verder op. 5
ZONDER DE AFWEZIGHEDEN DAALT HET BEZETTINGSPERCENTAGE GEMIDDELD 10% We hebben het bezettingspercentage herberekend door de afwezigheden niet mee te tellen. De rest van de berekening hebben we behouden. Opgepast: dit percentage is niet hetzelfde als het prestatiepercentage, dat gebruikt wordt voor de voorschotberekening. Bij het prestatiepercentage houden we ook enkel rekening met de aanwezigheden, maar herleiden we ze. 2014 2014 zonder zonder afwezigheden afwezigheden Verschil 2014 Verschil GROEP 91,7 86,7 104,4 92,1 5,0 12,3 GEZIN 75,2 70,2 80,0 72,9 5,0 7,2 GROEPSOO 84,4 80,0 94,4 86,0 4,4 8,4 Eindtotaal 84,4 79,5 93,8 83,9 5,0 10,0 We stellen vast dat er in verhoudingsgewijs veel meer afwezigheden werden geregistreerd dan in 2014. Dit is logisch want de regelgeving voorzag een overgangstermijn van 1 jaar voor het invoeren van het principe bestellen is betalen. Zonder de afwezigheden daalt het bezettingpercentage bij de groepsopvang met ongeveer 12% (of 11,8% van het bezettingcijfer van ). Bij gezinsopvang is dit iets minder (7,2%), goed voor 9% van het bezettingscijfer van. 6
BIJLAGE VRIND-indeling verstedelijking Een overzicht van alle gemeenten met de gebiedsindeling vind je hier. 7