Rapport. Datum: 6 juli Rapportnummer: 2011/202

Vergelijkbare documenten
Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus Rapportnummer: 2011/226

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Rapportnummer: 2011/306

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Datum: 21 maart Rapportnummer: 2011/099

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 12 mei Rapportnummer: 2011/143

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Excuus verzilverd Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost te Eindhoven. Datum: 6 november 2012

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/319

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland uit Apeldoorn. Datum: 19 juli 2011

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194

Een onderzoek naar een klacht over de afwikkeling van in beslag genomen voorwerpen.

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Rapport betreffende een klacht over Dienst Wegverkeer (RDW) te Zoetermeer. Datum: 4 september Rapportnummer: 2012/139

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Een onderzoek naar de registratie van een beslissing om niet verder te vervolgen.

Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan een derde.

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Randmeren uit Zwolle. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/105

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Dienst voor het kadaster en de openbare registers uit Apeldoorn. Datum: 23 mei 2011

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de eenheid Amsterdam en de minister van Veiligheid en Justitie.

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Rapport. Datum: 17 mei 2006 Rapportnummer: 2006/182

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Rapport over een klacht over de Raad voor de Kinderbescherming, Directie Noord-West, Vestiging Amsterdam. Datum: 23 december 2013

Rapport. Rapport over een klacht over Dienst Wegverkeer (RDW) te Zoetermeer. Datum: 4 september Rapportnummer: 2012/140

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Oisterwijk. Datum: 2 februari Rapportnummer: 2012/011

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/126

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 13 juni Rapportnummer: 2012/102

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Ze klaagt er met name over dat de behandelend politieambtenaren hebben verzuimd:

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Rapport betreffende een klacht over Raad voor de Kinderbescherming uit Maastricht. Datum: 28 juli Rapportnummer: 2011/216

Rapport Datum: 11 oktober 2011 Rapportnummer: 2011/302

Verstoord contact. Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/303

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 08 maart Rapportnummer: 2011/080

Een onderzoek naar de handelwijze van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR).

Rapport. Datum: 1 februari 2000 Rapportnummer: 2000/030

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014

Een onderzoek naar het uitbetalen van een schadevergoeding door het Openbaar Ministerie te Den Haag.

Rapport. Datum: Rapportnummer:

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord-Nederland. Datum: 28 juli 2014

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van het College voor zorgverzekeringen. Datum: 10 mei Rapportnummer: 2012/078

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 24 augustus Rapportnummer: 2012/131

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Een onderzoek naar (het gebruik van geluidsopnamen in) de klachtbehandeling door de regionale eenheid van politie Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 28 juni 2006 Rapportnummer: 2006/234

Rapport. Rapport over een klacht over Huurcommissie te Den Haag. Datum: 14 september Rapportnummer: 2012/146

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het LBIO gegrond. Datum: 24 juli 2017 Rapportnummer: 2017/089

Rapport. Rapport over een klacht over de (hoofd)officier van justitie te Den Haag en de griffie van de rechtbank Den Haag. Datum: 12 december 2012

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Rapport. Rapport over een klacht over de hoofdofficier van justitie te Den Haag. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/044

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 1 mei 2007 Rapportnummer: 2007/083

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

ECLI:NL:RBZUT:2005:AU3810

Rapport. Datum: 4 december 2010 Rapportnummer: 2010/346

Rapport. Datum: 20 januari 2005 Rapportnummer: 2005/015

Rapport. Rapport over een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Brabant. Datum: 16 augustus Rapportnummer: 2013/101

Rapport. Rapport over een klacht over de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland uit Arnhem. Datum: 17 februari Rapportnummer: 2011/054

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Transcriptie:

Rapport Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven) en de minister van Veiligheid en Justitie. Datum: 6 juli 2011 Rapportnummer: 2011/202

2 Aanleiding Verzoeker is op 2 maart 2009 aangehouden als verdachte van het plegen van ontucht met zijn twee minderjarige dochters. De ex-vrouw van verzoeker had hiervan op 5 februari 2009 aangifte gedaan. Daaraan voorafgaand had zij op 26 januari 2009 een informatief gesprek met de zedenpolitie. Vanaf het begin van het politieonderzoek doet verzoeker meermalen een dringend appèl op de politie en de officier van justitie (ook via de Nationale ombudsman) om zijn zaak zo snel mogelijk af te ronden. Volgens verzoeker is er sprake van een valse aangifte. Hoe langer het onderzoek duurt, hoe groter de schade die wordt aangericht in de relatie met zijn kinderen. Verzoeker heeft lopende het onderzoek zijn kinderen niet gezien en zijn ex-vrouw grijpt de aangifte aan om de informele omgangsregeling die vanaf 2006 liep via de familierechter te frustreren. Tijdens het politieonderzoek krijgt verzoeker een brief onder ogen, uitgegeven door een rechercheur van de zedenpolitie, dat de ex-vrouw van verzoeker de twee dochters in het belang van het onderzoek niet hoeft mee te geven voor het weekendverlof bij hun vader. In juni 2009 legt de officier van justitie de zaak voor aan de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ), een adviesorgaan van het Openbaar Ministerie (OM). De LEBZ concludeerde dat het opsporingsonderzoek onder de maat is geweest en dat de meest elementaire onderzoekstappen niet zijn gezet. De LEBZ vond in het politiedossier geen onderbouwing voor de beschuldiging (tegen verzoeker) van seksueel misbruik. (zie kopje Onderzoek LEBZ voor de uitgebreidere conclusies van de LEBZ). Verzoeker wordt op 5 oktober 2009 door de rechtbank 's-hertogenbosch vrijgesproken van het plegen van ontucht met zijn twee dochters. Met name op grond van het rapport van de LEBZ is de rechtbank van oordeel dat het opsporingsonderzoek slordig en onzorgvuldig was. Mede op basis van de inhoud van deze rapportage oordeelt de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van de ontucht die verzoeker ten laste is gelegd. Verzoeker richt zich op 20 januari 2010 opnieuw tot de Nationale ombudsman. Hij blikt in zijn brief terug op de achterliggende periode en concludeert dat er veel fout is gegaan bij politie en justitie. Hij hoop dat zijn klacht bijdraagt aan verbetering bij de betrokken instanties, zodat de fouten die in zijn zaak zijn gemaakt in de toekomst niet meer zullen voorkomen. Ook vraagt hij om excuses en genoegdoening voor het leed dat hem is aangedaan. Naar aanleiding van de klacht van verzoeker vonden er op 23 maart en 29 april 2010 twee informatieve en oriënterende gesprekken plaats tussen medewerkers van de Nationale ombudsman en vertegenwoordigers van de zedenpolitie Brabant Zuid-Oost. De

3 gesprekken gaven de vertegenwoordigers aanleiding specifiek naar de zaak te kijken en deze intern met betrokken medewerkers te bespreken. Daaruit kwam voort dat de seniormedewerker die de zaak destijds heeft beoordeeld, de vertegenwoordigers liet weten dat zij inziet dat de beoordeling onvoldoende is geweest. De vertegenwoordigers gaven in het gesprek met de Nationale ombudsman aan dat de LEBZ rapportage bekend was bij de politie, maar dat er op tactisch niveau nog weinig consequenties aan waren verbonden. Het vonnis van de rechtbank was niet bekend bij de politie. De politie liet weten dat zij al voor de gesprekken met de Nationale ombudsman bezig was met een noodzakelijke doorontwikkeling van de zedenafdeling. In de zaak van verzoeker was sprake van te weinig sturing en controle. De politie gaf ook te kennen dat de brief die de zedenrechercheur aan de ex-vrouw van verzoeker heeft gegeven om de kinderen niet aan hem mee te geven, nooit opgesteld en verstrekt had mogen worden. Klacht Mede op basis van deze gesprekken stelde de Nationale ombudsman op 27 juli 2010 een onderzoek in. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost en de minister van Justitie werd om een reactie gevraagd op de hieronder staande klachtformulering: Verzoeker is mede op basis van een rapportage van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) op 5 oktober 2009 door de rechtbank 's-hertogenbosch vrijgesproken van het plegen van een zedenmisdrijf. Verzoeker klaagt erover dat de politie Brabant Zuid-Oost en de hoofdofficier van justitie te 's-hertogenbosch onvoldoende lering hebben getrokken uit de rapportage van de LEBZ en onvoldoende maatregelen genomen hebben om misstappen in de toekomst te voorkomen. Ook klaagt verzoeker erover dat hem door politie en justitie geen genoegdoening is geboden voor het leed dat hem door het opsporingsonderzoek is aangedaan. Onderzoek LEBZ Op verzoek van de officier van justitie heeft de LEBZ een adviesrapport opgesteld over de kwaliteit van (de verschillende fasen van) het opsporingsonderzoek. De LEBZ vindt het opsporingsonderzoek onder de maat. De LEBZ concludeert allereerst dat de basis voor de verdenking van verzoeker als verdachte van ontucht met zijn dochters erg mager is. Slechts een aangifte en de twee verhoren van de dochters (die pas na vijf maanden zijn uitgewerkt, op aandringen van de LEBZ) gaven aanleiding om verzoeker als verdachte aan een stevig verhoor te onderwerpen. Bij dit verhoor wordt door de rechercheurs erg uitgegaan van de waarheid van de beschuldigingen. De uitwerking van het verhoor van verzoeker als verdachte is volgens de LEBZ geen juiste weergave van het feitelijke verhoor. De politie heeft bij dit alles onvoldoende rekening gehouden met de context waarbinnen de ex-vrouw van verzoeker aangifte deed. Er was sprake van een conflictueuze echtscheiding, waarbij diverse hulpverleningsinstanties betrokken waren en

4 er ook diverse politiecontacten waren geweest, vanwege de (niet-)naleving van de informele omgangsregeling. Verder geeft de ex-vrouw al in het informatieve gesprek bij de politie aan dat haar doel is dat de kinderen niet meer naar hun vader gaan. Het opsporingsonderzoek is volledig uitgevoerd door twee rechercheurs en van duidelijke aansturing vanuit de politie of de officier van justitie lijkt geen sprake. De LEBZ heeft reden om te twijfelen aan de objectiviteit van het politieonderzoek. Zo wordt in het dossier continu gesproken over slachtoffers, terwijl dit nog moet blijken. De verhoren van de dochters zouden op onderdelen sturend zijn. Ook de opstelling van verzoeker blijft onderbelicht, terwijl hij bij de politie en het OM (ook via de Nationale ombudsman) aandringt op een snelle strafrechtelijke beoordeling van de zaak. Ook vindt de LEBZ het merkwaardig dat één van de rechercheurs de ex-vrouw een brief geeft, waarin staat dat zij van de zedenpolitie haar kinderen niet hoeft mee te geven aan vader. De LEBZ heeft veel kritiek op de opbouw van het politiedossier. Belangrijke getuigen zijn niet gehoord en er ontbreken relevante stukken in het dossier, zoals brieven van de dochters over de ontucht. Ook wordt een aantal malen de suggestie gewekt dat opsporingshandelingen zijn verricht, zoals het verhoor van opa en een onderzoek aan de computer van verzoeker, maar daar blijkt bij navraag bij de politie geen sprake van te zijn. De LEBZ concludeert dat het eerder betrokken had moeten worden in de kwestie. Standpunt verzoeker Over het optreden van politie en Openbaar Ministerie Verzoeker stelt dat hij door de hele procedure zwaar is beschadigd. Vals beschuldigd worden van een zedenmisdrijf, gepleegd met eigen kinderen is het ergste wat iemand kan overkomen. Weliswaar is verzoeker door de strafrechter vrijgesproken, maar daarmee is de zaak voor hem helaas niet afgedaan. Vanaf het moment van de aangifte heeft verzoeker vijftien maanden lang geen omgang gehad met zijn kinderen. Dit heeft volgens verzoeker te maken met de verwevenheid van diverse betrokken instanties. Lopende het politieonderzoek liep er een procedure over de omgangsregeling. Ook de Raad voor de Kinderbescherming is betrokken geraakt in het hele proces en uiteindelijk zijn de kinderen onder toezicht gesteld. Dit heeft zijn kinderen en hem zwaar belast. Als politie en justitie beter hadden gekeken in welke context de aangifte destijds was gedaan en wie de persoon van de aangever is, dan was duidelijk geworden dat het om een valse aangifte ging en was het proces waarschijnlijk heel anders verlopen. Er was sprake van tunnelvisie bij onder andere de politie. Verzoeker heeft vanaf het begin aangegeven dat er sprake was van een valse aangifte, maar zowel politie als justitie had daar onvoldoende oren naar, aldus verzoeker. Genoegdoening

5 Verzoeker achtte het van groot belang dat hem genoegdoening zou worden geboden voor wat hem is aangedaan, maar bovenal dat hij gerehabiliteerd zou worden. Want ondanks zijn vrijspraak bemerkt verzoeker in zijn omgeving dat de gedachte `waar rook is, is vuur' blijft gelden. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft verzoeker een gesprek gehad met vertegenwoordigers van de zedenpolitie Eindhoven en de officier van justitie. Verzoeker heeft daar aangegeven dat de fouten die zijn gemaakt hem veel leed hebben aangedaan. Dit had voorkomen moeten worden. Verzoeker heeft politie en justitie bij het gesprek een brief overhandigd waarin hij heeft aangegeven hoe genoegdoening er voor hem uit kan zien. Begin februari 2011 ontving verzoeker van justitie en politie een brief waarin hem welgemeende excuses worden gemaakt voor de van gang van zaken tijdens het onderzoek. Ook bieden zij verzoeker een vergoeding aan voor de materiële en immateriële schade die hij heeft geleden. De excuses en genoegdoening geven verzoeker de erkenning waar hij zo lang op heeft gewacht, zo gaf verzoeker aan. Deze brief is het definitieve bewijs dat hij gezuiverd is. Met deze brief kunnen alle eventuele twijfels bij mensen en instanties rondom verzoeker worden weggenomen. Verzoeker vindt het dan ook van groot belang dat alle instanties waarmee hij te maken heeft op de hoogte raken van de excuses en genoegdoening. Standpunt korpsbeheerder In reactie op het onderzoek van de Nationale ombudsman liet de korpsbeheerder weten dat de sturing in zedenzaken zowel inhoudelijk als in prioritering soms onvoldoende was. Daardoor konden fouten ontstaan. De korpsbeheerder liet weten zich te kunnen vinden in de conclusies van de LEBZ, behalve op het punt dat het studioverhoor van een van de dochters van verzoeker sturend zou zijn geweest. In het opsporingsonderzoek jegens verzoeker is op onderdelen ten onrechte niet gewerkt overeenkomstig de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (een beleidsregel van het OM aangaande de opsporing en vervolging, zie Achtergrond, onder I.), aldus de korpsbeheerder. Zowel binnen de Gezamenlijke Recherche Brabant Zuid-Oost als binnen de Gezamenlijke Recherche Eindhoven (GRE) werd incidenteel afgeweken van de werkwijze zoals de Aanwijzing die voorschrijft. Dit kon gebeuren door onder meer onvoldoende sturing en coaching en de onervarenheid van de medewerker. Getroffen maatregelen Binnen de GRE wordt nu nadrukkelijk gewezen op de verplichting om conform de Aanwijzing te werken. Er zijn hierover gesprekken gevoerd met de medewerkers. Ook is de directe aansturing binnen onderzoeken veranderd, waardoor de operationeel chef

6 dagelijks zicht heeft op onderzoeken die binnenkomen en die worden uitgevoerd. De zedencoach heeft hierin ook een belangrijke rol. Meer dan voorheen is er nu op alle momenten, voorafgaand aan en lopende een onderzoek aandacht voor kwaliteit en procedures. In het licht van de Aanwijzing is een medewerker van de afdeling zeden binnen de regio verplaatst. Op die manier kan er meer zicht en aansturing op hem worden verkregen. Ook is er overleg geweest tussen alle verantwoordelijken binnen de zedenafdeling om te kijken naar sturing, prioritering en doorloopsnelheid, in het licht van de Aanwijzing. Verder heeft de politie externe professionals gevraagd kritisch mee te denken in de kwaliteitsverbetering binnen de zedenafdeling. Het vroegtijdig betrekken van de LEBZ is daarnaast (in overleg met het OM) een continu onderwerp van gesprek geworden bij zaken die zich daarvoor lenen. Genoegdoening Als laatste geeft de korpsbeheerder aan dat er tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman een positief gesprek is gevoerd met verzoeker. Alle punten waar verzoeker mee kwam zijn besproken. Alle gespreksdeelnemers waren het erover eens dat er veel niet had moeten gebeuren en dat belangrijke stappen juist ook zijn nagelaten in het onderzoek. In samenspraak met het OM is verzoeker een schadevergoeding aangeboden. De korpsbeheerder merkt nog op dat verzoeker destijds bewust als verdachte is uitgenodigd op het bureau en niet thuis of op zijn werk is aangehouden. Standpunt minister van Justitie De minister liet de Nationale ombudsman in reactie op het onderzoek weten dat hij het met de LEBZ eens was dat er gebreken zaten in het opsporingsonderzoek en de vervolging. De minister betreurt deze gang van zaken zeer. De minister merkt daarbij op dat de zaak te laat is voorgelegd aan de LEBZ. Gezien de aard van de zaak had dit eerder moeten plaatsvinden. Op het moment dat de LEBZ werd geraadpleegd, stond de zaak al bij de rechtbank op de rol voor eind augustus 2009. Hiervoor was gekozen, omdat verzoeker via de Nationale ombudsman had verzocht de zaak zo snel mogelijk af te ronden. Volgens de minister behoeft de kwaliteit en de aansturing in zedenzaken in de betrokken politieregio nadere investering en aandacht. Onder verwijzing naar de eerder genoemde reactie van de korpsbeheerder, geeft de minister aan dat maatregelen zijn getroffen voor kwaliteitsverbetering en verbetering van de doorlooptijden. Getroffen maatregelen Bij het OM in Den Bosch is de maatregel genomen dat de behandeling van een strafzaak, waarin door een officier van justitie het bevel is gegeven tot aanhouding buiten heterdaad, deze officier ook als zaaksofficier bij het onderzoek betrokken blijft. Met het politiekorps is

7 daarnaast de afspraak gemaakt dat de zedenaanspreekofficier van justitie (de contactfunctionaris voor beleidsmatig en inhoudelijk overleg op het gebied van zedenzaken voor politie en andere ketenpartners) tweewekelijks een lijst krijgt, waarin hij op de hoogte wordt gehouden van alle lopende zedenonderzoeken. Als toelichting hierop geeft de minister aan dat daardoor steeds een actueel overzicht is van deze onderzoeken en de zaken op een juiste manier over de beschikbare politiecapaciteit kunnen worden verdeeld. Hiermee ontstaat een centrale sturing in het gehele opsporingsproces en het draagt eveneens bij een juiste prioritering van de onderzoeken. De minister liet verder weten dat er per 1 januari 2011 een nieuwe Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik in werking is getreden (zie Achtergrond, onder II.). Daarin zijn aanpassingen opgenomen om de opsporing en vervolging van zedenmisdrijven verder te professionaliseren. Een van de punten die daarin is gewijzigd is de term 'slachtoffer'. Voorheen werd deze term gebruikt, nu wordt de meer neutrale term 'aangever' gebruikt. In het proces van waarheidsvinding doet deze term meer recht aan de objectiviteit die moet worden nagestreefd. Ook zijn in de Aanwijzing de eisen aangescherpt waaraan zedenofficieren en opsporingsambtenaren werkzaam binnen zeden moeten voldoen. Genoegdoening De minister liet afsluitend weten dat verzoeker in samenspraak met het OM een tegemoetkoming heeft ontvangen van de politie. Beoordeling door de Nationale ombudsman Klacht dat er onvoldoende lering is getrokken en maatregelen zijn genomen Beoordelingscriterium Het vereiste van professionaliteit houdt in dat ambtenaren met een bijzondere training of opleiding jegens burgers overeenkomstig de standaarden van hun beroepsgroep handelen. Dit betekent ook dat politie en justitie lering trekken uit vonnissen en maatregelen treffen voor de toekomst, als de betrokken verdachte door de strafrechter is vrijgesproken mede vanwege ernstige tekortkomingen in het opsporingsonderzoek. Oordeel De Nationale ombudsman is van oordeel dat politie en justitie in eerste instantie onvoldoende lering hebben getrokken uit het vonnis (en de rapportage van de LEBZ) en onvoldoende maatregelen hebben genomen om fouten zoals die zijn gemaakt in de zedenzaak tegen verzoeker in de toekomst te voorkomen. Om die reden is de Nationale ombudsman van oordeel dat de gedraging niet behoorlijk is.

8 De Nationale ombudsman motiveert dit oordeel als volgt. Op basis van de rapportage van de LEBZ en de gesprekken met vertegenwoordigers van de zedenpolitie Brabant Zuid-Oost ziet de Nationale ombudsman dat er structurele verbetering nodig is in de aansturing en controle van de verschillende fases van opsporingsonderzoeken in zedenzaken bij de politie Brabant Zuid-Oost. De conclusies van de LEBZ maken duidelijk dat er in de zaak van verzoeker sprake was van tunnelvisie. Een niet objectieve en teveel "slachtoffer" gerichte benadering van de zaak, door de twee rechercheurs die de zaak hebben behandeld. Zonder sturing en tegenspraak kan dit leiden tot ernstige missers, zoals ook is gebleken. Dit geldt temeer, wanneer het politiedossier onzorgvuldig en onvolledig is. De korpsleiding was weliswaar al bezig met het doorontwikkelen van de zedenafdeling, maar was slechts op hoofdlijnen bekend met de inhoud van de LEBZ rapportage. Het vonnis van de rechtbank was ook niet bekend bij de korpsleiding. De inhoud van de LEBZ-rapportage had nog geen consequenties op tactisch niveau, terwijl de rapportage (en het vonnis van de rechtbank) daar alle aanleiding voor gaf. Ook kon de rapportage (en het vonnis) dienen als katalysator voor het veranderproces dat de politie in gang had gezet, omdat deze zaak op een heldere manier inzichtelijk maakte welke ernstige gevolgen een gebrek aan sturing en toezicht op zedenonderzoeken met zich mee kan brengen. Ook justitie had de uitkomsten van de zedenzaak tegen verzoeker direct moeten aangrijpen om bij het OM verbetering aan te brengen in de aansturing en het toezicht op de kwaliteit van zedenonderzoeken in de betreffende politieregio. Instemming Inmiddels zijn er door de korpsbeheerder en de minister structurele maatregelen getroffen om de kwaliteit en de doorloopsnelheid van zedenzaken in de politieregio Brabant Zuid-Oost te verbeteren. Door de maatregelen die de korpsbeheerder en de minister hebben genomen, onderkennen zij volgens de Nationale ombudsman de noodzaak van objectief en zorgvuldig onderzoek in zedenzaken, waarbij overeenkomstig de Aanwijzing wordt gewerkt. De Nationale ombudsman heeft met instemming kennis genomen van deze maatregelen. Klacht over de genoegdoening Beoordelingscriterium Het redelijkheidsvereiste houdt in dat overheidsinstanties de in het geding zijnde belangen tegen elkaar afwegen en dat de uitkomst hiervan niet onredelijk is. Het redelijkheidsvereiste brengt met zich mee dat de overheid er zich steeds van bewust is dat een financiële genoegdoening slechts een deel van de oplossing is: tijdig reageren, voldoende aandacht besteden aan de reden waarom het nadeel voor de burger is

9 ontstaan, overtuigend motiveren van gemaakte keuzes en het aanbieden van een excuus zijn minstens zo belangrijk. Dit is een van de zestien spelregels die de Nationale ombudsman heeft geformuleerd in de Schadevergoedingswijzer (zie Achtergrond, onder III.); een handleiding met spelregels voor behoorlijk omgaan met schadeclaims door de overheid. Oordeel De Nationale ombudsman is van mening dat de korpsbeheerder en de minister verzoeker zelfstandig hadden moeten benaderen om excuses te maken voor de fouten die waren gemaakt en genoegdoening te bieden voor het leed dat verzoeker was aangedaan door de hele procedure. Dit is pas gebeurd nadat verzoeker zelf daartoe het initiatief had genomen, door hierover een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. Instemming De Nationale ombudsman constateert anderzijds dat politie en justitie verzoeker vanaf dat moment op een actieve en persoonlijke wijze hebben benaderd door hem uit te nodigen voor een gesprek met de zedenchef van de politie Brabant Zuid-Oost en de officier van justitie en hem schriftelijk excuses aan te bieden voor de fouten die politie en justitie in de opsporing en vervolging hebben gemaakt. Ook is verzoeker een schadevergoeding toegekend voor materiele en immateriële schade. De Nationale ombudsman heeft met instemming kennis genomen van deze genoegdoening die politie en justitie verzoeker hebben geboden. Ook verzoeker heeft aangegeven tevreden te zijn met de uitkomst. Slotbeschouwing Deze zaak heeft aangetoond dat het van groot belang is dat er door de politie objectief en zorgvuldig onderzoek wordt gedaan in zedenzaken, waarbij in de verschillende fases van het onderzoek duidelijke sturing en coaching op kwaliteit plaatsvindt en er conform richtlijnen wordt gewerkt. Ook is eens te meer duidelijk geworden dat de politie oog houdt voor de omstandigheden waaronder een aangifte in een zedenzaak wordt gedaan. Zeker in gevallen waarin sprake is van een conflictueuze echtscheiding en er discussie bestaat over de omgangsregeling met de kinderen. Daarnaast is het van belang dat de officier van justitie vroegtijdig op de hoogte wordt gehouden over de stand van zaken in het onderzoek en deze waar nodig tijdig de LEBZ inschakelt voor advies. Inmiddels zijn er op diverse niveaus binnen de politieorganisatie en het OM maatregelen getroffen om fouten zoals in deze zaak in de toekomst te voorkomen. Voor de verzoeker in deze zaak heeft de behandeling van zijn klacht opgeleverd dat hij zwart op wit excuses heeft voor de fouten die er zijn gemaakt. Ook ontving hij erkenning in de vorm van een tegemoetkoming van de

10 schade die hij als gevolg van het opsporingsonderzoek heeft geleden. Littekens zullen blijven, maar een zorgvuldige en ruimhartige genoegdoening geven de mogelijkheid het verleden te laten rusten en te werken aan de toekomst. Conclusie De klachten over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost en de hoofdofficier van justitie te 's-hertogenbosch zijn gegrond, ten aanzien van: het onvoldoende lering trekking uit het vonnis en de rapportage van de LEBZ en het onvoldoende nemen van maatregelen om misstappen in de toekomst te voorkomen, wegens schending van het vereiste van professionaliteit, het niet uit eigen beweging bieden van genoegdoening aan verzoeker, wegens schending van het redelijkheidsvereiste. Informatieoverzicht De klachtenbrief van verzoeker van 20 januari 2010 aan de Nationale ombudsman. Het vonnis van de rechtbank 's-hertogenbosch van 5 oktober 2009. De rapportage van de LEBZ van 28 september 2009. De brief met bijlagen van verzoeker van 4 mei 2009 aan de Nationale ombudsman. De email met bijlage van verzoeker aan de Nationale ombudsman van 13 augustus 2010, naar aanleiding van het gesprek met politie en justitie. De schriftelijke reactie op het verzoek om genoegdoening van 8 februari 2011 van de politie Brabant Zuid-Oost aan verzoeker. De schriftelijke reactie van verzoeker van 10 februari 2011 op de schadevergoeding door politie en justitie. De schriftelijke reactie van verzoeker van 15 maart 2011 op de reactie van de minister van Veiligheid en Justitie op het onderzoek. De reactie van de minister van Veiligheid en Justitie van 13 mei 2011 op het verslag van bevindingen. De reactie van verzoeker van 19 mei 2011 op het verslag van bevindingen. De reactie van de korpsbeheerder van 16 juni 2011 op het verslag van bevindingen.

11 Achtergrond Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2008A031) Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2010A026) De Schadevergoedingswijzer behorend bij de rapporten 'Behoorlijk omgaan met schadeclaims' (2009/135 van 24 juni 2009) en 'Behoorlijk omgaan met schadeclaims door gemeenten' (2011/025 van 15 februari 2011) van de Nationale ombudsman. 2 2010.01886 De Nationale ombudsman, dr. A.F.M. Brenninkmeijer de Nationale ombudsman