Opleidingsinspanningen binnen de dienstenchequesector



Vergelijkbare documenten
Koninklijk besluit van 7 juni 2007 betreffende het opleidingsfonds dienstencheques (BS )

Reguleringsimpactanalyse voor

Aanvraag tot gedeeltelijke terugbetaling van de opleidingskosten door een erkende dienstencheque-onderneming

VR DOC.0282/1BIS

Evaluatie van het Brusselse dienstenchequestelsel Oktober 2017

Opleidingsfonds dienstencheques

Het stelsel van de dienstencheques

OPLEIDINGSFONDS DIENSTENCHEQUES

OPLEIDINGSFONDS DIENSTENCHEQUES Evaluatierapport

b) Hoeveel gebruikers van dienstencheques (aantal en aandeel) kiezen voor elektronische resp. papieren cheques?

Ruim Belgen doen een beroep op dienstencheques

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling "Sociale Zekerheid"

Dienstencheques Situatie eind november 2018 Aangekochte cheques

Brussel, 20 januari 2016

Aanvraag om vrijstelling van de tewerkstellingsverplichting in het kader van de dienstencheques

Dienstencheques Situatie eind februari 2018 Aangekochte cheques

Studies. De Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen. Beschrijvende analyse

nr. 709 van MARTINE TAELMAN datum: 13 september 2016 aan PHILIPPE MUYTERS Dienstenchequeondernemingen - Opleidingsfonds

Dienstencheques Situatie eind februari 2019 Aangekochte cheques

Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en banen 2011

Minister Didier Gosuin. Aanvraag behandeld door Commissie Economie-Werkgelegenheid- Fiscaliteit-Financiën

De spectaculaire groei van de dienstencheque-economie

NIEUWSBRIEF APRIL 2015

Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtbanen en - diensten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2014 en 2015

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei

Sinds 1 januari 2014 is het Vlaamse Gewest bevoegd voor de dienstencheques aangekocht in Vlaanderen.

Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en banen 2009

Dienstencheques Situatie eind juni 2017 Aangekochte cheques tijdens de maand Aan de ondernemingen

Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en banen 2005

Dienstencheques Situatie eind oktober 2017 Aangekochte cheques tijdens de maand Aan de ondernemingen

Dienstencheques Situatie eind december 2017 Aangekochte cheques tijdens de maand Aan de ondernemingen uitbetaalde cheques tijdens

Attest doorstromingsprogramma (DSP)

: ENQUETE BETREFFENDE VORMING EN REKRUTERING VAN DIENSTENCHEQUEPERSONEEL Bedrijven ressorterend uit PsC

2. Hoeveel ondernemingen werden in de eerste negen maanden van 2014 erkend door de RVA? Graag een overzicht per provincie.

Dienstencheques Situatie eind augustus 2017 Aangekochte cheques tijdens de maand Aan de ondernemingen

Nr september 2015

Dienstencheques: binnen het jaar een succesverhaal

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Dienstencheques Situatie eind mei 2017 Aangekochte cheques tijdens de maand Aan de ondernemingen

Nieuwsbrief 04.

Directeur van het Werkloosheidsbureau Adviescommissie erkenningen. Directie Reglementering tijdskrediet en Buurtdiensten Afdeling Buurtdiensten

Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtbanen en - diensten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2016

nr. 673 van SONJA CLAES datum: 23 juni 2015 aan PHILIPPE MUYTERS Dienstencheque-ondernemingen - Sanctioneringen

Attest doorstromingsprogramma (DSP)

Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en -banen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Eindrapport Oktober 2018

Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en banen 2010

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 24 april

Geef een jongere een kans met een instapstage, omdat instappen werkt, 1

Aandeel elektronische dienstencheques 37,44% Groei uitgegeven cheques ten opzichte van jaar voordien 2. Bron: Sodexo, DWSE

1. Hoeveel dienstenchequebedrijven telt Vlaanderen op dit moment? Graag ook cijfers voor de laatste vijf jaar, per maand en per provincie.

3. Binnen welke termijn worden de openstaande vacatures - gemiddeld - ingevuld?

Dienstencheques Situatie eind februari 2017 Aangekochte cheques tijdens de maand Aan de ondernemingen

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

Nieuwsbrief 02.

Dienstencheques Situatie eind januari 2017 Aangekochte cheques tijdens de maand Aan de ondernemingen

nr. 46 van ROBRECHT BOTHUYNE datum: 14 oktober 2014 aan PHILIPPE MUYTERS Dienstencheques - Gebruikers

Dienstencheques Situatie eind maart 2017 Aangekochte cheques tijdens de maand Aan de ondernemingen


INLICHTINGENBLAD (voor de werkgevers behalve de administraties)

Aanvraag van een tegemoetkoming voor een administratief bediende voor de ondersteuning van een groepering

Verplichti n g e n van erke n d e dien s t e n c h e q u e b e d r ijven

Circulaire 2018/C/121 over het wijk-werken

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 16 juli

Newsletter. Sociale actualiteit van Mei. SAP solutions for Human Resources. Sociale actualiteit van Mei. SAP solutions for Human Resources.

Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en banen 2007

FOD WASO Voorzitter van het Paritair Comité 337 Ernest Blerotstraat, BRUSSEL I. ORGANISATOR VAN DE OPLEIDING. Voorwaarden

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

De dienstencheques: kwaliteit door de jaren heen. Caroline Van Beveren Brussel - 25 oktober 2012

A ESR. Minister Gosuin. Aanvrager. Aanvraag ontvangen op 18 mei Aanvraag behandeld door

Monitor 2016Q4 15 Pag. MONITOR FLEXI-JOBS

Auteur. Onderwerp. Datum

Nota: Invaliditeit Aantal en verdeling volgens ziektegroep

Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en banen 2012

IMPULSEO. Informatiesessie. Zaterdag 21 april 2012 Auberge du Pêcheur Pontstraat Sint-Martens-Latem

Koninklijk besluit van 3 MEI 1999

Opleidings- en begeleidingscheques

Aanvraag van een tegemoetkoming voor een administratief bediende voor de ondersteuning van een huisartsengroepering - rechtspersoon

Paritair Subcomité voor de socioculturele sector van de Vlaamse Gemeenschap Integratiecentra

Persbericht van de Ministerraad van 20 mei 2005

Wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen (BS )

Newsletter. Sociale actualiteit van Mei. Solutions for Human Resources. Sociale actualiteit van Mei. Solutions for Human Resources.

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 5 oktober

De dienstencheques 360 doorgelicht

Paritair Subcomité voor de socioculturele sector van de Vlaamse Gemeenschap

Aanvraagformulier tot tegemoetkoming voor de loonkosten en/of voor kosten voor diensten voor de individuele huisarts

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 20 maart

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 26 september 2017

DE VLAAMSE MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE en SPORT NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Doc. nr. E3:13002C03 Brussel, TUSSENTIJDS ADVIES. betreffende DE DIENSTENCHEQUES ***

Vrijstelling van arbeidsprestaties en eindeloopbaan: beperking van de jobs die in aanmerking komen als vervanger

Art. 3.- Dit besluit treedt in werking op [1 januari 2000 (1)].

Sociale Inschakelingseconomie SINE

Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en banen 2006

[ ] CRISISPREMIE VOOR ONTSLAGEN ARBEIDERS KAN TOT EEN BIJKOMENDE KOST VAN EUR LEIDEN

1 Gegevens van het advies. 1.1 Gegevens van de regelgeving. 1.2 Gegevens van de aanvrager. 2 Titel en fase

Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en banen 2013

Vier werknemers op tien krijgen opleiding en vorming

Vlaams ontwerpdecreet in de maak om educatief verlof te herzien Acerta ziet voordeel op vlak van duurzame inzetbaarheid

Vraag nr. 351 van 26 februari 2013 van PAUL DELVA

Transcriptie:

FOD WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG Algemene directie Werkgelegenheid & Arbeidsmarkt Directie van de integratie van de werkzoekenden Opleidingsinspanningen binnen de dienstenchequesector Een analyse van het Opleidingsfonds dienstencheques en de werkgevers- en werknemersenquêtes Juli 2012 Scheerlinck Frederik Promotor: Philips Jo

2

3 Inleiding Beter en efficiënter werken, minder ziekteverzuim, meer voldoening en zelfvertrouwen, Een opleiding kan deze positieve gevolgen hebben of alvast een zetje in de juiste richting geven om dat resultaat te bekomen. Daarnaast droogt de arbeidsmarktreserve voor dienstenchequewerknemers stilaan op. Ondernemingen zullen steeds vaker iemand aanwerven die nog geen tonnen ervaring heeft en dus nog (heel) wat vorming kan gebruiken. Via de enquête van Idea Consult lieten de werkgevers uit de dienstenchequesector (in 2011) weten dat startende werknemers vooral te kampen hebben met technische competentietekorten met betrekking tot strijk- en wastechnieken, efficiëntie of planning. Sinds 11 juli 2007 kunnen dienstencheque-ondernemingen een terugbetaling krijgen van de opleidingskosten die ze maken voor hun werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques. Het jongste evaluatierapport (2009-2011) van het Opleidingsfonds dienstencheques toont aan dat één op de vijf actieve dienstencheque-ondernemingen die kans heeft gegrepen in 2010. Uit de ondernemersenquête die Idea Consult, in het kader van de evaluatie van het stelsel van de dienstencheques, uitvoerde blijkt echter een schril contrast: slechts dertien procent van de werkgevers geeft aan geen opleiding of begeleiding op de werkvloer (voor starters) georganiseerd te hebben in 2010. Aan de hand van een eigen enquête proberen we een verklaring te bieden voor dit opmerkelijke verschil. De uiteenzetting van de resultaten vormt, samen met een overzicht van enkele recente cijfers, het sluitstuk van deze eindverhandeling. Eerst beschrijven we de onderzoeksresultaten uit de verschillende werknemers- en werkgeversenquêtes die Idea Consult de voorbije jaren voerde. We kijken of er bepaalde evoluties terug te vinden zijn en die gegevens worden in de mate van het mogelijke vergeleken met het cijfermateriaal van het Opleidingsfonds dienstencheques. Analyses die bij de vorige evaluatierapporten van het Opleidingsfonds dienstencheques achterwege bleven, worden nu wel gemaakt. Zo krijgen we een concreter beeld van het profiel van de dienstencheque-onderneming die de weg naar het Opleidingsfonds wel of niet heeft gevonden. Veel aandacht gaat er naar de opleidingsverschillen tussen ondernemingstypes maar verder komen ook de ondernemingsgrootte en -anciënniteit aan bod. Ten slotte kijken we nog even naar de verschillen tussen de gewesten. Verder is er ook onderzocht of steeds dezelfde ondernemingen elk jaar bij het fonds aankloppen. Daarnaast staan we even stil bij de opleidingsverplichting die geldt voor de ondernemingen die tot het paritair subcomité 322.01 behoren. Om de verschillende analyses en het onderzoek ietwat te kaderen, is het evenwel nodig om de ontstaansgeschiedenis en de werking van het Opleidingsfonds dienstencheques eerst toe te lichten.

4 Inhoudsopgave Inleiding... 3 I. Opleidingsfonds dienstencheques korte voorstelling... 7 1.1 Wat is het Opleidingsfonds dienstencheques?... 7 1.2 Ontstaansgeschiedenis... 7 1.3 Financiering... 8 1.4 Welke opleidingen komen in aanmerking?... 9 1.4.1 Inhoud... 9 1.4.2 Opleidingscategorieën...10 1.5 Goedkeuringsprocedure...11 1.5.1 Aanvraag door een opleidingsverstrekker/externe opleider...11 1.5.2 Aanvraag door een dienstencheque-onderneming...11 1.6 Hoe vraagt de dienstencheque-onderneming een (gedeeltelijke) terugbetaling aan?...11 1.7 Welke kosten betaalt het opleidingsfonds dienstencheques (gedeeltelijk) terug?...12 1.8 Juridisch kader...13 2 Werkgevers- en werknemersenquêtes door Idea Consult:...14 2.1 Ondernemingsenquêtes: opleidings- en begeleidingsinspanningen...14 2.1.1 Algemene cijfers...14 2.1.2 Cijfers volgens ondernemingstype...15 2.1.3 Cijfers volgens regio/gewest...19 2.1.4 Opleidingsduur...19 2.2 Werknemersenquêtes...20 2.2.1 Algemene cijfers...20 2.2.2 Cijfers volgens ondernemingstype...22 2.2.3 Cijfers volgens regio/gewest...22 2.2.4 Opleidingsduur...23 3 Opleidingsfonds dienstencheques...24 3.1 Evaluatierapporten...24 3.2 Bereik van het Opleidingsfonds dienstencheques...25 3.2.1 Algemene cijfers...25 3.2.2 Benuttingsgraad van het fonds...27 3.2.3 Bereik volgens ondernemingstype...29 3.2.4 Bereik volgens jaar van erkenning...31 3.2.5 Bereik volgens toegekend maximumrecht / bedrijfsgrootte...34 3.2.6 Bereik volgens regio/gewest...35

5 3.2.7 Bereik binnen Paritair subcomité 322.01...36 3.2.8 Frequentie van het gebruik...39 3.2.9 Raming van het aantal werknemers die een terugbetaalde opleiding volgden...44 3.2.10 Evolutie maximumrecht per onderneming/werknemer...45 3.2.11 Terugbetaalde opleidingen volgens opleidingscategorie...46 4 Opleidingsfonds dienstencheques versus Idea-enquête...48 4.1 Algemene cijfers 2010...48 4.2 Cijfers volgens ondernemingstype...48 4.3 Cijfers volgens regio/gewest...49 4.4 Niet-gesubsidieerde opleidingen als verklaring?...50 4.5 Mini-enquête bij de ondernemingen die hun maximumrecht niet benutten...51 4.5.1 Geen opleiding of begeleiding...52 4.5.2 Wel opleiding of begeleiding, geen aanvraag tot terugbetaling...53 5 Recent cijfermateriaal...56 5.1 Opleidingsfonds dienstencheques (7/6/2012)...56 5.1.1 Algemene cijfers en verdeling volgens ondernemingstype...56 5.1.2 Gebruik volgens ondernemingsgrootte/maximumrecht...57 5.1.3 Verdeling volgens jaar van erkenning...57 5.1.4 Verdeling volgens regio/gewest...58 5.1.5 Historiek van de dienstencheque-ondernemingen met een terugbetaling in 2011...59 5.1.6 Totaalbereik Opleidingsfonds dienstencheques over de jaren heen...60 5.2 Werknemersenquête Idea Consult...61 6 Synthese en actievoorstellen...64 7 Bijlagen...69 7.1 Procedure aanvraag tot goedkeuring van een opleiding...69 7.2 Procedure aanvraag tot terugbetaling van een opleiding...71 7.3 Berekening van het opleidingsbudget per onderneming...73 7.4 Koninklijk besluit van 7 juni 2007 betreffende het Opleidingsfonds dienstencheques...74 7.5 Goedgekeurde opleidingen (ingediend door een externe opleider)...84 7.6 Bronnenlijst...95 7.7 Bijlage: lijst met figuren...96 7.8 Lijst met tabellen...97

6

7 I. Opleidingsfonds dienstencheques korte voorstelling 1.1 Wat is het Opleidingsfonds dienstencheques? Via het Opleidingsfonds dienstencheques wenst de federale regering de opleidingsinspanningen in de dienstenchequesector te ondersteunen. Het Opleidingsfonds dienstencheques kent jaarlijks een opleidingsbudget toe aan elke erkende dienstencheque-onderneming. Een dienstencheque-onderneming kan dat bedrag (of een gedeelte ervan) ontvangen indien ze in de loop van dat jaar goedgekeurde opleidingen organiseert voor haar dienstenchequewerknemers. 1.2 Ontstaansgeschiedenis Het Opleidingsfonds dienstencheques ging van start op 11 juli 2007. In de Kamer, meer bepaald in de Commissie voor de Sociale Zaken, gaf toenmalig minister van Werk, Peter Vanvelthoven (SP.A-Spirit), op woensdag 6 november 2006 tekst en uitleg over de oprichting van het Opleidingsfonds dienstencheques. Aanleiding daarbij waren twee parlementaire vragen van Greta D Hondt (CD&V) en Hans Bonte (SP.A-Spirit). Peter Vanvelthoven: In de eerste plaats schatten we dat voor 2007 de bijkomende uitgaven in het dienstenchequestelsel 123,5 miljoen euro zullen bedragen. De eerste beslissing is dat de regering daarvoor 83,5 miljoen extra financiering vrijmaakt. De tweede maatregel is de maatregel waarover iedereen het vooral heeft. Dat is inderdaad de beslissing om in 2007 47 miljoen euro te besparen door het verlagen van de inruilwaarde van 21 euro naar 20 euro. De derde beslissing is dat een deel van die besparing, met name 7 miljoen euro, gebruikt wordt om het opleidingsfonds te financieren. Dat gebeurt door een financieringsstroom vanuit het globaal beheer van de sociale zekerheid naar de RVA. In 2007 wordt daarvoor dus 7 miljoen euro voorzien. Nadien zal het bedrag bepaald worden door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. De verlaging van 21 naar 20 euro en de context hiervan, lijkt me dus geen lineaire maatregel te zijn. U hebt beiden aangegeven dat we vandaag in het dienstenchequeverhaal grosso modo met twee soorten dienstencheque-ondernemingen te maken hebben, enerzijds dienstencheque-ondernemingen die op de arbeidsmarkt vooral mensen aannemen die weinig extra vorming of opleiding nodig hebben en onmiddellijk inzetbaar zijn en anderzijds dienstencheque-ondernemingen, onder meer in de sociale economie, die zich vooral focussen op de meest risicovolle groepen, op werkzoekenden die moeilijk kansen krijgen op de reguliere arbeidsmarkt, waarvoor men meer opleiding en vorming moet voorzien. Is het dan niet logisch dat we de eerste groep, die eigenlijk te weinig of minder aan vorming doet dan de andere, geen 21 euro meer geven zoals in het verleden, maar 20 euro. Voor de ondernemingen die wel in opleiding voorzien en die wel aan vorming doen, hebben wij nu beslist dat zij trekkingsrechten krijgen uit dat vormingsfonds van 7 miljoen euro. Een bedrag van 7 miljoen euro is niet niks, lijkt mij. Als wij eenvoudigweg omrekenen wat dat betekent in aantal uren vorming en dat is een beetje nattevingerwerk en als wij stellen dat de prijs voor een opleidingsuur 20 euro bedraagt en wij delen 7 miljoen euro door 20 euro, dan komt men aan 350.000 uren opleiding en vorming.

8 Als wij ervan uitgaan dat de 30.000 huidige dienstenchequewerknemers allemaal een opleiding zouden krijgen wat uiteraard niet het geval is betekent dit dat wij voor elke dienstenchequewerknemer zitten aan 11 uur opleiding en vorming waarvoor men trekkingsrechten krijgt uit het vormingsfonds. Ik meen dus dat de beslissing er nu op gebaseerd is dat wij bepaalde dienstencheque-ondernemingen, omdat zij minder inspanningen willen leveren inzake vorming en opleiding, geen 21 euro meer geven die nemen wij inderdaad een stuk af terwijl wij degene die bewijzen dat zij meer doen, effectief meer zullen geven. Daarover zijn wij het blijkbaar allen eens. Wanneer zal het vormingsfonds rond zijn en hoe gaan wij dat organiseren? Het is natuurlijk de bedoeling dat opleidingsfonds zo snel mogelijk operationeel te krijgen. Wat in ieder geval al zeker is, is dat een dienstencheque-onderneming de aanvraag zal moeten indienen bij de FOD WASO, die de aanvraag zal behandelen. De RVA zal vervolgens dienst doen als uitbetalingsinstelling. De verdere uitvoeringsmodaliteiten moeten nog ingevuld worden, uiteraard. Wij gaan er, eveneens uiteraard, alles aan doen om de dienstenchequebedrijven zo snel mogelijk in te lichten over de precieze werkingsmodaliteiten van het opleidingsfonds. Laat het duidelijk zijn dat ik de opzet van dat opleidingsfonds niet lichtzinnig wil aanpakken en dat een grondige voorbereiding absoluut vereist zal zijn. Ik wil dus wat dat betreft ook een grondig overleg met de sociale partners zodat het fonds ook daadwerkelijk resultaatgericht ingezet zal kunnen worden. Uit het antwoord van Peter Vanvelthoven blijkt duidelijk dat het Opleidingsfonds dienstencheques er kwam naar aanleiding van een besparingsmaatregel: door de inruilwaarde van een cheque voor een dienstencheque-onderneming van 21 naar 20 euro te brengen, zou er 47 miljoen euro bespaard worden in 2007. Het Opleidingsfonds, waarin 7 miljoen euro zou steken, gold daarbij als compensatie voor deze operatie. Met dat bedrag zou toen, rekening houdend met een opleidingskost van 20 euro per uur, elke dienstenchequewerknemer elf uur opleiding kunnen volgen 1. Bij de Idea-werkgeversenquête, die op 28 april 2006 was verschenen in de evaluatie van het stelsel van de dienstencheques 2005 (p. 49), gaf nog 62,4% van de dienstenchequeondernemingen aan dat de inruilwaarde van 21 euro al ontoereikend was. Bijna zeven op de tien ondernemingen die dat antwoord verstrekten, lieten toen weten dat die inruilwaarde onvoldoende financiële ruimte schiep om begeleiding of opleiding te voorzien. 1.3 Financiering Tijdens de ministerraad van 27 oktober 2006 werd de RSZ-financiering van het opleidingsfonds vastgelegd op zeven miljoen euro. In 2007 werd er maar 3,7 miljoen euro voorzien aangezien het fonds pas in werking trad op 11 juli. Het jaarbudget volgt de evolutie van het indexcijfer. Voor opleidingen die eindigen in 2012 bedraagt het totaalbudget 7.564.000. 1 De minister ging daarbij echter uit van 30.000 werknemers, onder punt 3.2.10 zullen we merken dat het aantal werknemers al meer dan verdubbeld was in 2007.

9 Figuur 1 Jaarlijks totaalbudget van het Opleidingsfonds dienstencheques 8.000.000 7.000.000 6.000.000 5.000.000 4.000.000 3.000.000 jaarlijks totaalbudget 2.000.000 1.000.000 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 1.4 Welke opleidingen komen in aanmerking? 1.4.1 Inhoud Het Opleidingsfonds dienstencheques betaalt enkel goedgekeurde opleidingen terug. Opleidingen krijgen een goedkeuring indien ze een duidelijk verband hebben met de taken van de dienstenchequewerknemer. Vormingen met volgende inhoud voldoen aan die voorwaarde: omgaan met klanten ergonomie efficiënt organiseren communicatie assertiviteit attitude veiligheid en hygiëne het gebruik van Nederlands/Frans/Duits. Ook EHBO-opleidingen komen sinds september 2009 in aanmerking voor een terugbetaling. Als de dienstenchequewerknemer vaardigheden aangeleerd krijgt die geen link hebben met de taken die hij/zij mag uitoefenen, zal de vertegenwoordiger van de minister van Werk de opleiding niet goedkeuren (bv. opleidingen rond dieetadvies, budgetbeheer, vervullen signaalfunctie, psychologische bijstand,...). In artikel 2, 1 van het koninklijk besluit van 7 juni 2007 betreffende het opleidingsfonds dienstencheques staat immers het volgende: Om in aanmerking te komen voor de terugbetaling van de opleidingskosten bedoeld in artikel 9bis, 1, van de wet moet de opleiding een verband hebben met de uitgeoefende functie van de dienstencheque-werknemer. Daarnaast bepaalt artikel 2, 1, derde lid van het kb dat er geen terugbetaling mogelijk is van opleidingen rond onderwerpen die normaal gezien besproken worden tijdens het

10 onthaal of behoren tot de interne werkorganisatie (bv. de bespreking van loon- en arbeidsvoorwaarden, het takenpakket, afwezigheden, vakantie, arbeidsongevallen,...). 1.4.2 Opleidingscategorieën Dienstencheque-ondernemingen hebben uiteenlopende opties om een opleiding te organiseren. Het Opleidingsfonds dienstencheques betaalt immers verschillende soorten vorming terug, dienstencheque-ondernemingen zijn dus vrij om te bepalen of ze zelf de opleiding geven, een externe firma inschakelen, opleiding tijdens het poetsen voorzien, Niet elke opleiding brengt echter dezelfde kosten met zich mee. Daarom maakt het Opleidingsfonds dienstencheques een onderscheid tussen drie verschillende opleidingscategorieën: Opleiding OP HET TERREIN INTERNE opleiding EXTERNE opleiding Wanneer de dienstenchequewerknemer op het moment van de opleiding dienstencheques aan het verdienen is (door te poetsen bij een gebruiker, hemden te strijken van een klant in een centrale, ), gaat het om een opleiding op het terrein. De opleiding kan zowel gegeven worden door iemand die voor de dienstenchequeonderneming werkt (interne opleider) als door een externe opleider. Als de dienstenchequewerknemer geen dienstencheques aan het verdienen is tijdens de opleiding, betreft het een interne of een externe opleiding. We spreken van een interne opleiding indien de opleider behoort tot de dienstencheque-onderneming (bv. de zaakvoerder, de personeelsverantwoordelijke). Wanneer de opleider niet voor de dienstencheque-onderneming werkt, is het een externe opleiding. De plaats waar de opleiding zich afspeelt, heeft geen enkel belang.

11 Werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques mogen enkel een opleiding (op het terrein of intern) geven als ze, naast hun arbeidsovereenkomst dienstencheques, ook over een bediendencontract beschikken van bepaalde of onbepaalde duur. 1.5 Goedkeuringsprocedure 1.5.1 Aanvraag door een opleidingsverstrekker/externe opleider Sinds september 2009 bestaat de mogelijkheid voor externe opleiders om een opleiding te laten goedkeuren. Zo hoeft elke klant, de dienstencheque-onderneming, geen aparte aanvraag meer te doen. Een opleidingsinstelling moet daarvoor het aanvraagformulier (en de bijlagen) versturen naar het Secretariaat opleidingsfonds dienstencheques (via e- mail, post of fax). De vertegenwoordiger van de minister van Werk keurde al 355 opleidingen goed 2. Als een dienstencheque-onderneming één van die opleidingen organiseert voor haar werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques, is er na het einde van de opleiding enkel nog een aanvraag tot terugbetaling nodig. De volledige goedkeuringsprocedure staat beschreven in bijlage (7.1). 1.5.2 Aanvraag door een dienstencheque-onderneming Wanneer de dienstencheque-onderneming kiest voor een andere of voor een interne opleiding, is er wel een aanvraag tot goedkeuring nodig. Daarvoor dient de dienstencheque-onderneming het aanvraagformulier en de bijlagen voor de start van die opleiding te bezorgen aan het Secretariaat opleidingsfonds dienstencheques (via e-mail, post of fax). De beslissing tot goedkeuring is geldig voor onbepaalde duur. Indien een dienstencheque-onderneming dezelfde opleiding opnieuw wil organiseren, is er geen aanvraag meer nodig. De volledige goedkeuringsprocedure is terug te vinden in bijlage (7.1). 1.6 Hoe vraagt de dienstencheque-onderneming een (gedeeltelijke) terugbetaling aan? Nadat de goedgekeurde opleiding is afgelopen, kan de dienstencheque-onderneming een terugbetaling vragen. Dat moet gebeuren vóór 30 juni van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de goedgekeurde opleiding afloopt. Een dienstenchequebedrijf had bijvoorbeeld tot en met 30 juni 2012 de tijd om een aanvraag in te vullen voor een opleiding die eindigde in 2011. De dienstencheque-onderneming dient het aanvraagformulier en de bewijsstukken te verzenden naar het Secretariaat opleidingsfonds dienstencheques (via e-mail, post of fax). Als bijlage (7.2) is de volledige procedure uitgelegd. Dienstencheque-ondernemingen kunnen echter niet ongelimiteerd terugbetalingen aanvragen. Elke dienstencheque-onderneming (met een bepaald erkenningsnummer) 2 Situatie op 24/06/2012.

12 krijgt jaarlijks een opleidingsbudget toegekend. In het begin van het kalenderjaar laat het Secretariaat opleidingsfonds dienstencheques dat maximumbedrag per brief aan elke onderneming weten. Het opleidingsbudget van een onderneming die in het voorgaande kalenderjaar over een erkenning beschikte, is afhankelijk van het aantal door het uitgiftebedrijf (Sodexo) terugbetaalde dienstencheques in het voorgaande kalenderjaar. Sinds 2009 bedraagt het trekkingsrecht minstens 1.000. De volledige berekening van het opleidingsbudget per onderneming, is te vinden als bijlage (7.3). Ook ondernemingen die pas zijn erkend, krijgen een opleidingsbudget toegekend: 1.000 bij erkenning tijdens het eerste kwartaal van het jaar; 750 bij erkenning tijdens het tweede kwartaal van het jaar; 500 bij erkenning tijdens het derde kwartaal van het jaar; 250 bij erkenning tijdens het vierde kwartaal van het jaar. 1.7 Welke kosten betaalt het opleidingsfonds dienstencheques (gedeeltelijk) terug? Tabel 1 Opleidingskosten die terugbetaald worden door het Opleidingsfonds dienstencheques Compensatie Opleiding o/h terrein*** Interne opleiding Externe opleiding Loonkost - 12,60/ u. 12,60 / u. dienstenchequewerknemer Kost opleider Intern: 40/ u. 40/ u. Factuur** Extern: Factuur* Omkaderingskosten - 10/ halve dag - * De factuur van de externe opleider wordt gelimiteerd tot 40 per uur opleiding. ** De factuur van de externe opleider wordt gelimiteerd tot 100 per dag opleiding per dienstenchequewerknemer. *** De terugbetalingen per kalenderjaar voor een opleiding op het terrein bedragen samen maximaal 50% van de brutojaarloonkost van het omkaderend personeel van de onderneming. Aangezien de dienstenchequewerknemer tijdens een opleiding op het terrein dienstencheques aan het verdienen is, is er enkel een compensatie voorzien voor de kost van de opleider. Bij een interne en externe opleiding is er ook een forfaitaire tegemoetkoming voor de loonkosten van de werknemer.

13 Als een onderneming al tussenkomsten ontvangt via een andere weg, kan ze voor die specifieke kosten geen terugbetaling krijgen via het Opleidingsfonds dienstencheques. Wanneer een onderneming bijvoorbeeld de terugbetaling van de lonen en de sociale bijdragen vraagt binnen het kader van het betaald educatief verlof, is de compensatie van de loonkost door het Opleidingsfonds uitgesloten. De terugbetaling van de factuur is dan wel nog mogelijk. Voorbeeld: 10 dienstenchequewerknemers volgen een externe opleiding Poetstechnieken van vier uren en de externe opleider factureert 350: Compensatie loonkost dienstenchequewerknemer: 10 (werknemers) X 12,60 X 4 (u.) = 504 Compensatie kost opleider: (factuur van) 350 Het opleidingsfonds dienstencheques betaalt in totaal 854 terug (indien de dienstencheque-onderneming nog over voldoende opleidingsbudget beschikt). 1.8 Juridisch kader Artikel 9bis van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en - banen, ingevoegd bij de programmawet van 27 december 2006 Koninklijk besluit van 7 juni 2007 betreffende het opleidingsfonds dienstencheques (B.S. 11 juli 2007) gewijzigd door het koninklijk besluit van 22 juli 2009 (B.S. 5 augustus 2009) (zie bijlage 7.4)

14 2 Werkgevers- en werknemersenquêtes door Idea Consult: De Wet van 20 juli 2001 ter bevordering van de buurtdiensten en buurtbanen voorziet in een jaarlijkse evaluatie betreffende het werkgelegenheidsstelsel van de dienstencheques. Op vraag van de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg heeft Idea Consult dit evaluatierapport in het verleden al zeven keer opgesteld. Ook in 2012 zal Idea Consult het evaluatierapport over 2011 opmaken. De onderzoekers van het adviesbureau stonden in elk rapport even stil bij het aspect opleiding. Vanaf 2007 namen ze bijvoorbeeld het cijfermateriaal van het Opleidingsfonds dienstencheques op. Aangezien die cijfers in het volgende hoofdstuk terugkeren, focussen we hier enkel op de resultaten van de verschillende werkgevers- en werknemersbevragingen. 2.1 Ondernemingsenquêtes: opleidings- en begeleidingsinspanningen Evaluatie 2010: Ondernemingsenquête bij 1.180 van de 2.386 actieve ondernemingen Evaluatie 2007: Ondernemingsenquête bij 939 van de 1.504 actieve ondernemingen Evaluatie 2006: Ondernemingsenquête bij 915 van de 1.162 actieve ondernemingen Evaluatie 2005: Ondernemingsenquête (steekproef bij 402 ondernemingen) Evaluatie 2004: Ondernemingsenquête (197 ondernemingen namen deel) 2.1.1 Algemene cijfers Om te komen tot de resultaten uit de evaluatierapporten van 2006, 2007 en 2010 stelde Idea Consult telkens dezelfde drie vragen met betrekking tot de opleidingsinspanningen van de ondernemingen. 1) Werd er in 2006/2007/2010 opleiding voorzien voor de dienstenchequewerknemers? o Ja o Neen, maar wel begeleiding van nieuwe werknemers o Nee 2) Indien opleiding aangeboden werd: hoeveel percent van uw dienstenchequewerknemers nam hieraan deel? 3) Indien opleiding aangeboden werd: wat is de gemiddelde duurtijd van de opleiding? Bij de laatste ondernemingsenquête gaf 42,7% van de bevraagde ondernemingen aan opleidingen te hebben georganiseerd in 2010. Haast evenveel bedrijven, namelijk 44%, liet weten dat ze dat jaar (geen opleiding maar wel) begeleiding voor nieuwkomers had

15 aangeboden. Dat wil dus zeggen dat slechts 13 procent van de dienstenchequeondernemingen geen van beide organiseerde. Inzake opleiding is de stijging ten opzichte van 2007 niet zo groot (+2,2%) maar met betrekking tot begeleiding voor starters is er wel een gestage opmars waar te nemen, in 2007 voorzag 28 procent van de ondernemingen (geen opleiding maar wel) begeleiding voor starters. Daardoor nam in drie jaar tijd het aantal bedrijven zonder begeleidings- of opleidingsinspanningen af van 31,5 naar 13 procent. In 2006 gaf 41,4% van de ondernemingen opleiding, bij de laatste drie werknemersenquêtes bleef dat cijfer dus vrij stabiel. Het totaalpercentage met betrekking tot begeleiding werd niet expliciet in het rapport vermeld. Bij de ondernemingsenquêtes over 2004 en 2005 kregen de ondernemingen echter een andere vraag voorgeschoteld dan bij de laatste drie werkgeversbevragingen: Voorziet de erkende onderneming opleidingsfaciliteiten voor de werknemers tewerkgesteld via het stelsel van dienstencheques? Daardoor is het moeilijk om de vergelijking tot 2004 of 2005 door te trekken. Voor de volledigheid geven we mee dat er toen respectievelijk 58,9% en 59,7% van de werkgevers de vraag over de opleidingsfaciliteiten positief hebben beantwoord. Figuur 2 Aantal dienstencheque-ondernemingen (in %) dat opleiding (of begeleiding voor starters) voorziet volgens ondernemingsenquêtes Idea Consult 60,00% 50,00% 40,00% opleiding 30,00% 20,00% geen opleiding, wel begeleiding nieuwe werknemers 10,00% 0,00% 2004 2005 2006 2007 2010 2.1.2 Cijfers volgens ondernemingstype De dienstencheque-ondernemingen kunnen worden ingedeeld in acht verschillende ondernemingstypes: de commerciële private onderneming komt het vaakst voor. Verder zijn er nog de natuurlijke personen, de verenigingen zonder winstoogmerk, de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW), de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen (PWA), de invoegbedrijven, de interimbedrijven en de gemeenten. Deze onderverdeling gebeurt op basis van de antwoorden die de ondernemingen zelf aankruisen op het antwoordformulier van de jaarlijkse enquête van de RVA.

16 Uit de werkgeversbevragingen blijken er grote verschillen op te duiken tussen deze ondernemingstypes met betrekking tot de aspecten opleidingen en begeleiding. Ook bij de werknemersenquêtes (2.2) en het cijfermateriaal van het Opleidingsfonds dienstencheques (4.2) zullen we een soortgelijke divergentie kunnen waarnemen. 2.1.2.1 Opleiding Figuur 3 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens ondernemingstype dat opleidingen organiseert (ondernemingsenquête Idea Consult: 2006, 2007, 2010) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2006 2007 2010 De algemene stijging die we daarnet zagen (van 41,4% in 2006 naar 42,7% in 2010), vertaalt zich bij elk ondernemingstype. Toch zijn de verschillen tussen de ondernemingstypes groot: 78% van de invoegbedrijven gaf aan opleidingen te hebben voorzien in 2010, bij de natuurlijke personen was dat amper 12%. We kunnen grosso modo stellen dat er zich een tweedeling optekent: de dienstencheque-ondernemingen met een sociale inslag nemen de kopposities in en de commercieel ingestelde ondernemingen bengelen achteraan het peloton. 3 Dat de interimbedrijven de VZW s de loef afsteken, is een nieuw gegeven in 2010. De stijging van 38% in 2006 naar 65% in 2010 mag echter niet overroepen worden, aan de ondernemingsenquête van 2010 namen slechts 11 (van de 26) interimbedrijven deel. Ook het aantal gemeenten is te 3 In 2004 (Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en banen, p.96) lagen de kaarten ietwat anders, op de vraag of ze opleidingsfaciliteiten voorzagen, gaf 63,2% van de profitondernemingen (zonder interimbedrijven) aan dat het zo was. Bij OCMW s en PWA s waren dat er iets minder (52,9%). 41,7 procent van de interimbedrijven voorzag opleidingen. In 2005 (Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en banen 2005, pp. 42-43) werd dit beeld al bijgesteld: 55,1% van de commerciële private ondernemingen en de natuurlijke personen liet weten opleidingsfaciliteiten te voorzien, bij gemeentes en OCMW s ging het om 67,1%. De inschakelingsbedrijven stonden bovenaan het podium (83,9%), PWA s (50,6%) en interimbedrijven (36,4%) scoorden het slechtst inzake opleiding(sfaciliteiten).

17 beperkt om relevante conclusies te trekken uit de verviervoudiging die we bij dit type opmerken. Tabel 2 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens type dat opleidingen organiseert (ondernemingsenquête Idea Consult: 2006, 2007, 2010) Ondernemingstype 2006 2007 2010 Natuurlijke personen 9% 7% 12% Private commerciële onderneming 32% 25% 34% VZW 41% 41% 59% Interimbedrijf 38% 39% 65% Gemeente 17% 20% 67% PWA 36% 53% 69% OCMW 63% 65% 72% Invoegbedrijf 71% 66% 78% Totaal 41% 41% 43% 2.1.2.2 Geen opleiding maar wel begeleiding voor nieuwkomers Figuur 4 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens type dat geen opleidingen maar wel begeleiding voor starters organiseert (2006, 2007, 2010) (ondernemingsenquête Idea Consult) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2006 2007 2010 Indien we figuur 3 en figuur 4 vergelijken, krijgen we haast een spiegelbeeld. De natuurlijke personen boden het minste opleidingen aan in 2010 (12%) maar op het gebied van begeleiding voor nieuwkomers steken ze er wel bovenuit (65%), ook voor de private commerciële ondernemingen geldt eenzelfde verhaal. We mogen alvast niet concluderen dat de invoegbedrijven weinig inzetten op begeleiding. Daar schuilt dan ook enige logica achter: aangezien 78% van de invoegbedrijven in 2010 opleidingen gaf, blijven er nog maximaal 22% over die bevestigend kunnen antwoorden op de vraag over begeleiding. Dat is dan ook het geval. De dalende begeleidingsinspanningen (voor starters) in 2010 ten opzichte van 2006 en 2007 voor

18 interim- en invoegbedrijven kan dus toegeschreven worden aan een stijging van het aantal ondernemingen dat opleidingen organiseerde. Vooral bij de natuurlijke personen en de commerciële bedrijven is de toename in drie/vier jaar tijd opmerkelijk te noemen. Tabel 3 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens type dat geen opleidingen maar wel begeleiding voor starters organiseert (2006, 2007, 2010) (ondernemingsenquête Idea Consult) Ondernemingstype 2006 2007 2010 PWA 10% 9% 11% OCMW 12% 10% 15% Invoegbedrijf 24% 29% 22% Interimbedrijf 14% 28% 26% VZW 24% 24% 31% Gemeente 0% 20% 33% Private commerciële onderneming 38% 39% 55% Natuurlijke personen 41% 48% 65% 2.1.2.3 Noch opleiding, noch begeleiding voor nieuwkomers Figuur 5 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens ondernemingstype dat geen opleiding of begeleiding organiseert (2006, 2007, 2010) (ondernemingsenquête Idea Consult) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2006 2007 2010 Voor elk ondernemingstype valt het percentage ondernemingen dat noch opleidingen of begeleiding van starters organiseerde drastisch terug bij de enquête over 2010. Het gaat bij de meeste ondernemingstypes om meer dan een halvering, een duidelijke neerwaartse trend tekent zich af. Zoals we daarnet al aanhaalden, zorgen alle invoegbedrijven voor begeleiding of opleiding voor hun dienstenchequewerknemers. Daarna volgt een peloton waarbij slechts één op de tien dienstenchequebedrijven geen van beide organiseert: interimbedrijven (9% in 2010), VZW s (10%) en private commerciële ondernemingen (11%). Met één op de vijf ondernemingen bengelen de PWA s op de voorlaatste plaats in dit rijtje.

19 Tabel 4 Percentage dienstencheque-ondernemingen volgens type dat geen opleiding of begeleiding organiseert (2006, 2007, 2010) (ondernemingsenquête Idea Consult) Ondernemingstype 2006 2007 2010 Invoegbedrijf 6% 5% 0% Interimbedrijf 48% 33% 9% VZW 35% 35% 10% Private commerciële onderneming 30% 36% 11% Gemeente 83% 60% 13% OCMW 25% 25% 15% PWA 54% 37% 20% Natuurlijke personen 50% 45% 23% Idea Consult gaf in de evaluatie van 2007 aan dat de kans groot is dat heel wat PWAwerknemers zijn overgeschakeld van PWA-werknemer naar dienstenchequewerknemer. Doordat de uitgeoefende activiteit dezelfde bleef, was er dus minder nood aan om- of bijscholing. Enkel de uitersten volgen nog de regel waarbij bedrijven met een sociale inslag beter scoren. 2.1.3 Cijfers volgens regio/gewest Idea Consult geeft in de evaluatie over 2010 ook een opsplitsing naar regio mee. Tabel 5 Percentage ondernemingen naar regio dat opleiding/begeleiding bood in 2010 (ondernemingsenquête Idea Consult) Opleiding Geen opleiding maar begeleiding voor starters Geen van beide Brusselse H. Gewest 30,5% 58,9% 10,6% Vlaamse Gewest 53,2% 36,3% 10,5% Waalse Gewest 36,8% 46% 17,2% Vlaamse bedrijven (53,2%) scoren een stuk hoger dan de Waalse (36,8%) en de Brusselse (30,5%) inzake opleiding. Iets meer dan één op de tien ondernemingen die in het Vlaamse of Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zijn gevestigd, voorzagen geen opleiding of startersbegeleiding voor hun werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques. In het Waalse Gewest ligt het percentage bedrijven zonder opleidingsof begeleidingsinspanningen wat hoger (17,2%). 2.1.4 Opleidingsduur In de werkgeversenquête peilde Idea Consult ook naar het aantal deelnemers dat aan zo n opleiding deelnam en de duur van de opleiding per werknemer. Als we de totalen van 2006, 2007 en 2010 naast elkaar zetten, bemerken we dat voor al die jaren het cijfer van het percentage deelnemende werknemers rond de 73% hangt. De gemiddelde duur van de opleidingen nam wel af, in 2006 en 2007 was dat nog 24,3 en 20 uren, in 2010 lag dat gemiddelde maar liefst 7 uren lager.

20 Natuurlijke personen en interimbedrijven opteren vooral voor korte opleidingen van respectievelijk 4 of 6,6 uren. Aan de andere zijde bevinden zich de VZW s en de invoegbedrijven die meer dan 20 uren opleiding aanbieden per persoon. Tabel 6 Percentage opgeleide werknemers en gemiddeld aantal uren opleiding (bij ondernemingen die opleiding boden) in 2006, 2007 en 2010 (ondernemingsenquête Idea Consult) 2010 2007 2006 Ondernemingstype % deeln. wns. Gem. aantal uren % deeln. wns Gem. aantal uren % deeln. wns. Gem. aantal uren Commerciële priv. onderneming 57,3% 11,4 Interimbedrijf 34,9% 4 Invoegbedrijf 85,9% 21,4 VZW 78,3% 20,6 Gemeente/ OCMW 90,6% 9,6 PWA 83,4% 12,3 Natuurlijke personen 61,7% 6,6 Totaal 72,6% 13,1 73,5% 20,0 73,5% 24,3 Idea Consult stelde in 2010 ook nog verschillen vast tussen de gewesten onderling. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest duurde een opleiding gemiddeld 6,9 uren, in Vlaanderen 11,3 en in Wallonië 18,7 uren. In de laatste twee gewesten nam 74,4% en 75,8% van de werknemers in een onderneming deel, in Brussel was dat slechts 54,8%. 2.2 Werknemersenquêtes De laatste gepubliceerde werknemersenquête dateert van 2008 en is dus te vinden in het evaluatierapport met betrekking tot het werkjaar 2007. In 2012 konden 10.000 dienstenchequewerknemers een vragenbundel in hun brievenbus vinden. Op het moment dat deze eindverhandeling werd afgesloten, waren de definitieve resultaten jammer genoeg nog niet voorhanden, als sluitstuk (hoofdstuk 5.2) stellen we kort de voorlopige cijfers over 2011 voor. De definitieve cijfers van de voorgaande werknemersenquêtes worden hieronder besproken: Evaluatie 2007 (3.166 reacties op een steekproef van 10.000 werknemers) Evaluatie 2006 (3.678 reacties op een steekproef van 10.000 werknemers) Evaluatie 2005 (482 reacties) Evaluatie 2004 (627 reacties) 2.2.1 Algemene cijfers Van alle bevraagde dienstenchequewerknemers bij de enquête met betrekking tot 2007 zegt 19,1% opleiding gekregen te hebben. Dat was precies vijf procent meer dan in 2006. Verder gaf 11% van de ondervraagden aan dat ze begeleiding hadden gekregen in 2007.

21 Voor het gros van de dienstenchequewerknemers kwam er dus geen opleiding of begeleiding aan te pas. In 2006 gaf vier op de vijf ondervraagden aan dat ze nog nooit een opleiding hadden gekregen, in 2007 nam dat aantal af tot drie op vier. Het aantal dienstenchequewerknemers dat geen opleiding kreeg in het desbetreffende jaar maar wel bij de start bleef stabiel, 6,3% in 2006 en 6,5% in 2007. Figuur 6 Percentage dienstenchequewerknemers dat (geen) opleiding kreeg in 2007 (Idea-werknemersenquête) 2007 19,1% opleiding 80,9% geen opleiding 6,5% wel bij start 74,4% nooit Figuur 7 Percentage dienstenchequewerknemers dat (geen) begeleiding kreeg in 2007 (Idea-werknemersenquête) 2007 11% begeleiding 89% geen begeleiding Figuur 8 Percentage dienstenchequewerknemers dat (geen) opleiding kreeg in 2006 (Idea-werknemersenquête) 2006 14,1% opleiding 85,9% geen opleiding 6,3% wel bij start 79,6% nooit Net als bij de ondernemersenquête werd er bij de evaluaties van 2004 en 2005 nog een andere vraag gesteld dan in 2006 en 2007. Dat maakt het niet gemakkelijk om vergelijkingen te maken die steek houden. 15,9% van de de werknemers liet in 2005 weten opleiding te hebben gekregen voor of tijdens de periode waarin ze over een arbeidsovereenkomst dienstencheques beschikten. In 2004 was 13 procent van de respondenten in dat geval. Ondanks dat lage cijfer, bleek zestig procent van de werknemers tevreden tot zeer tevreden over de opleidingsfaciliteiten, slechts dertien procent maakte er wel een probleem van. Als we de cijfers van de werknemersenquêtes er terug even bijnemen, tekenen er zich grote verschillen af. Zowel voor 2006 als 2007 liggen de cijfers uit de werkgeversenquêtes (41,4% en 40,5%) meer dan dubbel zo hoog als die van de werknemers (14,1% en 19,1%). Idea Consult ziet daarvoor volgende verklaringen: Dienstencheque-ondernemingen geven aan of ze al dan niet opleiding hebben gegegeven aan hun werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques. Als een onderneming meldt opleiding gegeven te hebben, kan die perfect enkel

22 geweest zijn voor een deel van de dienstenchequewerknemers of enkel voor diegenen die net in dienst kwamen. De definiëring van het begrip opleiding kan verschillen voor werkgevers en werknemers. Wanneer een werknemer een opleiding on-the-job krijgt, kan hij/zij dat misschien niets als opleiding percipiëren. 2.2.2 Cijfers volgens ondernemingstype Enkel voor 2004 en 2005 maakte Idea Consult een (beperkte) uitsplitsing naar ondernemingstype. In 2004 kreeg 38% van de werknemers die werken voor een PWA, gemeente of OCMW opleiding. Aan de andere kant van het spectrum stonden de interimbedrijven (2,9%). Tabel 7 Percentage dienstenchequewerknemers dat opleiding kreeg in 2004 volgens ondernemingstype (Idea-werknemersenquête) Ondernemingstype Aandeel dat opleiding kreeg Private ondernemingen (incl. natuurlijke personen, 10,9% excl. interim) Gemeente, OCMW, PWA 38,0% Non-profitonderneming/ sociale economie 18,5% Interimbedrijf 2,9% In 2005 was dat laatste ook het geval, slechts twee procent van de dienstenchequewerknemers die bij een interimbedrijf aan de slag waren, kreeg een vorming. Vooral invoegbedrijven en PWA s scoorden hoog met betrekking tot opleiding. Inzake begeleiding nemen de VZW s dan weer de bovenhand. Tabel 8 Percentage dienstenchequewerknemers dat opleiding/ begeleiding kreeg in 2005 volgens ondernemingstype (Idea-werknemersenquête) Ondernemingstype Opleiding Begeleiding Commerciële private ondernemingen + natuurlijke personen 8,4% 8,4% Interimbedrijven 2,0% 11,5% Invoegbedrijven 40,7% 33,3% VZW 21,6% 42,5% Gemeente en OCMW 17,8% 24,5% PWA 32,9% 13,8% 2.2.3 Cijfers volgens regio/gewest In 2006 en 2007 publiceerde Idea Consult ook een uitsplitsing naar gewest. In 2007 liet 21% van de dienstenchequewerknemers die in het Vlaamse Gewest wonen weten een opleiding te hebben gekregen, dat was zeven procent meer dan een jaar eerder. De cijfers voor het Brusselse en het Waalse Gewest bleven nagenoeg stabiel. Inwoners van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest kregen het minste vorming. Die volgorde stemt overeen met die van de ondernemingsenquête over 2010.

23 Tabel 9 Percentage dienstenchequewerknemers dat opleiding kreeg naar gewest (Ideawerknemersenquête) Woonplaats DCWN 2006 2007 Brusselse H. Gewest 12% 12% Vlaamse Gewest 13,70% 21% Waalse Gewest 15,9% 17% 2.2.4 Opleidingsduur Bij de werknemersenquête over 2004 en 2005 werd de opleidingsduur in dagen uitgedrukt. Bij de bevragingen over 2006 en 2007 kregen de dienstenchequewerknemers geen vragen voorgeschoteld over de duur van de vorming. In 2004 kreeg een derde van de werknemers vijf dagen of minder opleiding, dertig procent volgde een opleiding die zes tot tien dagen duurde, 37% van de werknemers kreeg een opleiding van langer dan tien dagen. In 2005 bleek 54,9% van de opleidingen minder dan zes dagen in beslag te nemen, 11,4% van de vormingen duurde zelfs langer dan twee maanden. Tabel 10 Duurtijd van een opleiding in 2005 (Idea-werknemersenquête) Aantal dagen opleiding 1 dag 2-5 dagen 6-14 dagen 2 weken- 2 maanden > 2 maanden % 22,5% 32,4% 20,8% 12,9% 11,4%

24 3 Opleidingsfonds dienstencheques 3.1 Evaluatierapporten Jaarlijks maakt de Commissie opleidingsfonds dienstencheques een evaluatie van het Opleidingsfonds dienstencheques. In de feiten is het de Directie van de Integratie van de Werkzoekenden (binnen de Algemene Directie WEA, FOD WASO) die het rapport schrijft. Het evaluatierapport zoomt vooral in op de werking en de modaliteiten van het fonds en de opleidingen die wel of niet goedgekeurd worden. In het verleden verschenen er al drie evaluatierapporten. Door de lange periode van lopende zaken die voorafging aan de regering-di Rupo was er geen mogelijkheid om het Opleidingsfonds bij te sturen op basis van een evaluatieverslag. Daarom werd beslist om de redactie van het derde rapport wat uit te stellen. Het laatste evaluatierapport biedt dus een overzicht van twee jaren en gaf zodoende een overzicht met vrij recent cijfermateriaal. Op die manier waren we bijvoorbeeld in staat om de belangrijke wijzigingen die in september 2009 van kracht gingen te analyseren. Zo n evaluatierapport valt telkens op te splitsen in twee belangrijke hoofdstukken: één over de aanvragen tot goedkeuring en het andere over de terugbetalingsaanvragen. Hier gaan we enkel in op de terugbetalingsfase, een analyse van de aanvragen tot goedkeuringen brengt toch geen duidelijk beeld van de opleidingen die effectief hebben plaatsgevonden omdat: een aanvraag tot goedkeuring niet sowieso tot een opleiding leidt een dienstencheque-onderneming eenzelfde goedgekeurde opleiding meermaals kan organiseren externe opleidingsverstrekkers sinds september 2009 opleidingen kunnen laten goedkeuren. Verschillende dienstencheque-ondernemingen kunnen die opleidingen dan organiseren. Die optie zorgde voor een sterke terugval van het aantal aanvragen tot goedkeuring door dienstenchequebedrijven. Wie toch geïnteresseerd is in het aantal aanvragen tot goedkeuring, kan de gepubliceerde evaluatierapporten op de website van FOD WASO terugvinden 4 : Werkjaar 1: 11 juli 2007 30 juni 2008 (evaluatierapport 1, 2007-2008) Werkjaar 2: 1 juli 2008 30 juni 2009 (evaluatierapport 2, 2008-2009) Werkjaar 3: 1 juli 2009 30 juni 2010 (evaluatierapport 3, 2009-2011) Werkjaar 4: 1 juli 2010 30 juni 2011 (evaluatierapport 3, 2009-2011). In de drie evaluatierapporten was er daarnaast ook telkens een kwantitatieve analyse van de aanvragen tot terugbetaling. In de twee eerste evaluatierapporten bleef die beperkt tot: het gebruikte budget van het Opleidingsfonds dienstencheques het aantal ingediende aanvragen tot terugbetaling 4 De drie evaluatieverslagen van het Opleidingsfonds dienstencheques staan gepubliceerd op de website van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg: http://www.werk.belgie.be/moduletab.aspx?id=10148&idm=163.

25 een raming van het aantal dienstenchequewerknemers dat aan een terugbetaalde opleiding deelnam een uitsplitsing van de ingediende aanvragen naar opleidingscategorie een verdeling van het aantal ingediende aanvragen naar het ondernemingstype de gemiddelde kostprijs van een opleiding naar opleidingscategorie en ondernemingstype de totale en de gemiddelde duur van de opleidingen. In het derde evaluatierapport, waarin de definitieve cijfers van 2009 en de voorlopige cijfers van 2010 aan bod kwamen, werd de kwantitatieve analyse van de terugbetalingen aanzienlijk uitgebreid. Daarbij besloten we de analyses die in het kader van deze eindverhandeling werden gemaakt meteen op te nemen in het evaluatieverslag. Naast de bovenstaande inhoudelijke punten, ging het in het derde evaluatierapport ook over: het terugbetaald bedrag per gewest (op basis van de postcode van de maatschappelijke zetel van de onderneming) het terugbetaald bedrag voor EHBO-opleidingen het aantal dienstencheque-ondernemingen dat een (gedeeltelijke) terugbetaling kreeg naar: o het toegekend maximumrecht (en dus ook de bedrijfsgrootte) o het jaar waarin de dienstencheque-onderneming werd erkend o het ondernemingstype. In deze eindverhandeling zijn we wel in staat de definitieve cijfers van 2010 mee te geven en werpen we al een blik op de voorlopige cijfers van 2011 (op 7 juni 2012). 3.2 Bereik van het Opleidingsfonds dienstencheques 3.2.1 Algemene cijfers Om het bereik van het Opleidingsfonds dienstencheques te bepalen, kijken we hoeveel ondernemingen die over een trekkingsrecht beschikten, ook effectief een terugbetaling kregen. Als we de dienstencheque-ondernemingen die in 2010 een terugbetaling ontvingen, vergelijken met die in 2007, stellen we vast dat het aantal meer dan verdrievoudigd is. In 2010 kregen 533 bedrijven een gedeeltelijke terugbetaling, in 2007 waren dat er slechts 166. Het aantal erkende ondernemingen met een budget kende echter ook een zeer gestage groei, daarom is het misschien nuttiger de procentuele verhouding te berekenen tussen het aantal ondernemingen dat een terugbetaling kreeg in een bepaald jaar en het aantal ondernemingen dat over een maximumrecht op terugbetaling beschikte.

26 Figuur 9 Aantal dienstencheque-ondernemingen dat een terugbetaling kreeg van het Opleidingsfonds dienstencheques (2007-2010) 3500 3000 2692 3005 2500 2000 1500 1000 500 1162 166 1499 270 449 533 DCO met budget DCO die terugbetaling kreeg 0 2007 2008 2009 2010 Tabel 11 Percentage dienstencheque-ondernemingen dat gebruik maakte van haar budget Jaar % DCO met terugbetaling 2007 14,3% 2008 18,0% 2009 16,7% 2010 17,7% We mogen natuurlijk niet vergeten om een kanttekening te maken bij het cijfer van 2007: aangezien het Opleidingsfonds dienstencheques van start ging op 11 juli, konden de dienstencheque-ondernemingen enkel een terugbetaling vragen voor opleidingen die ze na die datum organiseerden. Dat zal wellicht een belangrijke verklaring vormen voor de forse stijging van 14,3% naar 18,0% in 2008. In 2009 neemt het percentage dan weer af, door de wijziging van het koninklijk besluit betreffende het opleidingsfonds dienstencheques in september kregen ineens alle erkende ondernemingen een budget ter beschikking. Het ging dus ook om de dienstencheque-ondernemingen die in 2008 nog geen cheques terugbetaald kregen als om de bedrijven die pas waren erkend. Op vier maanden tijd (of minder) een aanvraag tot goedkeuring indienen en de opleiding ook nog organiseren, bleek slechts voor een handvol nieuwe ondernemingen een haalbare klus. Dat blijkt verder in deze verhandeling (3.2.4) waar we een analyse maken aan de hand van het jaar van erkenning. In absolute cijfers maakten er 179 dienstencheque-ondernemingen meer gebruik van hun maximumrecht op terugbetaling in 2009 dan in het jaar ervoor. Ten slotte wordt in 2010 zowel in absolute als procentuele cijfers een toename geboekt. Procentueel komt het activiteitspercentage zo weer in de buurt van de cijfers in 2008. Doordat ondernemingen pas hun erkenning verliezen nadat ze twaalf maanden geen dienstencheques hebben overgemaakt aan de uitbetalingsinstelling (Sodexo, voorheen Accor), krijgen ook verschillende ondernemingen die niet langer dienstencheque-

27 activiteiten uitvoeren toch nog een maximumrecht op terugbetaling ter beschikking. Door sinds 1 september 2009 een budget te voorzien voor de pas erkende ondernemingen, kent het Opleidingsfonds eveneens in bepaalde gevallen ook trekkingsrechten toe aan ondernemingen die nooit actief worden. Om resultaten te bekomen die dichter bij de realiteit aanleunen, maken we daarom misschien beter een vergelijking met de actieve ondernemingen 5 voor 2009 en 2010. Voor de jaren 2007 en 2008 is dit niet zo nuttig aangezien niet elke actieve dienstencheque-onderneming een maximumrecht had, daarvoor moest dat bedrijf immers cheques terugbetaald gekregen hebben in het jaar ervoor. Tabel 12 Percentage actieve dienstencheque-ondernemingen 6 kreeg van het Opleidingsfonds Boekjaar Aantal actieve DCO Aantal DCO met terugbetaling 2007 1.504 166 11,0% 2008 1.892 270 14,3% 2009 2.292 449 19,6% 2010 2.576 533 20,7% % dat een terugbetaling Op vier jaar tijd is het percentage actieve ondernemingen dat een deel van het trekkingsrecht benutte dus bijna verdubbeld, in 2007 en 2008 had weliswaar niet elke actieve onderneming recht op een terugbetaling. 3.2.2 Benuttingsgraad van het fonds Tabel 13 Benutting van het jaarlijkse totaalbudget boekjaar jaarlijks totaalbudget toegewezen budgetten terugbetaald Benuttingspercentage (terugbetaald /totaalbudget) 2007 3.700.000 3.700.351 718.363 19,4% 2008 7.000.000 7.000.000 2.133.102 30,5% 2009 7.175.000 7.353.250 2.526.124 35,2% 2010 7.293.000 7.189.125 2.604.856 35,7% 2011 7.416.000 7.524.750 Indien 17,7% van de ondernemingen die een budget toegekend kregen in 2010 er gebruik van maakten, wil dat niet zeggen dat het fonds in diezelfde mate onderbenut is. Ten eerste zijn ondernemingen niet verplicht om een terugbetaling te vragen voor heel hun maximumrecht. Daarnaast beschikt niet elk bedrijf over een even groot trekkingsrecht. Onder punt 1.6 legden we al uit dat het maximumrecht voor een onderneming afhankelijk is van het aantal terugbetaalde cheques in het voorgaande kalenderjaar. In bovenstaande tabel berekenen we het benuttingspercentage van het totaalbudget. Die waarden liggen hoger dan het percentage dienstencheque- 5 Een actieve onderneming is een onderneming die minstens één cheque heeft ingediend in de twaalf maanden die volgden op de erkenning en tijdens elke periode van twaalf maanden dienstencheques voor terugbetaling heeft overgemaakt aan de uitgiftemaatschappij. 6 Een kleine kanttekening is hier misschien op zijn plaats, in deze tabel gaan we er dan wel van uit dat ondernemingen die opleiding gaven sowieso actief zijn.

28 ondernemingen dat een terugbetaling ontving. Voor 2009 en 2010 zijn de percentages in tabel 13 meer dan dubbel zo groot dan die in tabel 11. Dat wijst er duidelijk op dat vooral ondernemingen met een bovengemiddeld maximumrecht een terugbetaling aanvragen. De som van de toegewezen budgetten is sinds 2009 niet meer gelijk aan het totaalbudget. Door de aanpassing van het koninklijk besluit kregen vanaf 1 september 2009 ook bedrijven die in de loop van het jaar waren erkend een opleidingsbudget ter beschikking. Daarom besloot het Secretariaat om een deel van het totaalbudget voor die groep te reserveren en dus niet te verdelen in het begin van het jaar. Aangezien het op dat moment onmogelijk is om te voorspellen hoeveel en in welk kwartaal er nieuwe ondernemingen een erkenning zullen krijgen, is er dus een verschil tussen het toegewezen budget en het voorziene budget. Figuur 10 Benutting van het totaalbudget / toegewezen bedragen 2007 2010 8.000.000 7.000.000 6.000.000 5.000.000 4.000.000 3.000.000 jaarlijks totaalbudget toegewezen budget terugbetaald 2.000.000 1.000.000 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Het systeem waarbij elke onderneming, op basis van het aantal terugbetaalde dienstencheques in het voorgaande jaar, een maximumrecht krijgt toegekend, heeft één groot voordeel. Het is onmogelijk dat de RVA meer geld moet uitbetalen dan er was begroot. Een andere optie die aan die voorwaarde voldoet, is een subsidiefonds dat blijft uitbetalen tot het totaalbudget op is. Het grote risico daarbij is dat enkele grote spelers het budget incasseren waardoor er een hele hoop anderen geen compensatie kunnen ontvangen. Het grote nadeel aan het huidige budgetverdeelsysteem is de onderbenutting terwijl verschillende dienstencheque-ondernemingen (veel) meer opleiding verstrekten dan waarvoor ze een terugbetaling konden krijgen. In 2010 dienden er 48 verschillende dienstencheque-ondernemingen 62 aanvragen in waarvan ze geen cent terugbetaald kregen aangezien ze door eerdere terugbetalingen al over hun limiet gingen. Van de 533 bedrijven die voor dat jaar een terugbetaling kregen, waren er 286, dus meer dan de helft, die hun volledige maximumrecht gebruikten. In het tweede evaluatierapport van de Commissie opleidingsfonds dienstencheques stelden de vertegenwoordigers van de werkgevers- en werknemersorganisaties dan ook voor om de

29 dienstencheque-ondernemingen die meer compensatie vroegen dan hun maximumrecht, toch een terugbetaling te gunnen. Nadat alle terugbetalingen zijn afgehandeld, zou het overschot onder die dienstencheque-ondernemingen verdeeld worden. Indien het resterend budget niet alle bijkomstige terugbetalingsaanvragen zou dekken, kon er opnieuw een verdeelsleutel toegepast worden. 3.2.3 Bereik volgens ondernemingstype Uit de onderstaande grafiek en tabel blijkt duidelijk dat er grote verschillen zijn tussen de verschillende ondernemingstypes. Eenzelfde verhaal als bij de analyse van de Ideaenquêtes steekt dus de kop op. Meer dan de helft van de PWA s en de invoegbedrijven kregen in 2010 een terugbetaling van het fonds. Daarna volgen de OCMW s: onder hen maakte meer dan één op de drie gebruik van het maximumrecht. Verder komen de interimbedrijven, VZW s en gemeenten net boven het algemene gemiddelde (17,7%) uit. Onder dat gemiddelde zit het gros van de bedrijven: de commerciële private ondernemingen en de natuurlijke personen. Figuur 11 Aantal dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens ondernemingstype (2007-2010) 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2007 2008 2009 2010 1 Commerciële private onderneming 2 Interimbedrijf 3 Invoegbedrijf 4 VZW 5 Gemeente 6 OCMW 7 PWA 8 Natuurlijke personen * Totaal Met uitzondering van de natuurlijke personen is er voor alle ondernemingstypes een stijging waar te nemen in 2008 ten opzichte van 2007. Zoals we net aanhaalden, is die algemene trend vooral toe te schrijven aan het feit dat ondernemingen in 2008 dubbel zoveel tijd hadden om opleidingen te organiseren dan in 2007. Vanaf 2008 tekent zich er voor de meeste ondernemingstypes meer stabiliteit af. Door het geringe aantal gemeenten trekken we weliswaar best niet te veel conclusies uit de fluctuaties van de lichtgroene lijn. Enkel de PWA s en de invoegbedrijven maken een opvallende opmars door. In 2008 moesten ze de OCMW s nog laten voorgaan. Op basis van bovenstaande grafiek kunnen we bijna van een tweedeling gewagen. Ondernemingen waarbij de winst centraal staat, sluiten het rijtje af. Enkel de interimbedrijven weten zich boven het gemiddelde te positioneren. De commerciële private ondernemingen en de natuurlijke personen duiken afgetekend onder het

30 gemiddelde. Bij die laatste groep vroegen slechts tien van de 599 bedrijven een gedeeltelijke terugbetaling in 2010. Tabel 14 Percentage dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens ondernemingstype (2007-2010) 2007 2008 2009 2010 Commerciële private onderneming 4,9% 8,4% 9,2% 10,7% Interimbedrijf 13,3% 27,6% 25,6% 26,3% Invoegbedrijf 18,5% 29,8% 53,1% 52,7% VZW 20,3% 22,2% 20,5% 23,3% Gemeente 14,3% 25,0% 33,3% 20,0% OCMW 23,6% 35,0% 34,4% 36,1% PWA 23,0% 32,4% 43,2% 53,0% Natuurlijke personen 1,7% 1,0% 1,7% 1,7% Totaal 14,3% 18,0% 16,7% 17,7% Tabel 15 Aantal dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens ondernemingstype (2007-2010) 2007 2008 2009 2010 Ondernemingstype Budget Met TB Budget Met TB Budget Met TB Budget Met TB Commerciële priv. onderneming 366 18 537 45 1178 108 1.379 148 Interimbedrijf 30 4 29 8 39 10 38 10 Invoegbedrijf 65 12 84 25 113 60 112 59 VZW 187 38 230 51 351 72 382 89 Gemeente 7 1 8 2 9 3 10 2 OCMW 191 45 197 69 247 85 249 90 PWA 200 46 210 68 236 102 236 125 Natuurlijke personen 116 2 204 2 519 9 599 10 Totaal 1.162 166 1.499 270 2.692 449 3.005 533 In tegenstelling tot de commerciële bedrijven, zijn invoegbedrijven bereid om kansengroepen een duurzame tewerkstelling te garanderen met aandacht voor opleiding en begeleiding in een arbeidsomgeving waar maatschappelijk verantwoord ondernemen centraal staat. Niet iedereen komt in aanmerking om bij een invoegbedrijf aan de slag te gaan. 7 In het Vlaamse Gewest bijvoorbeeld mag de werknemer hoogstens een diploma secundair onderwijs bezitten en moet hij aan één van de volgende voorwaarden voldoen: jonger dan 50 jaar en minimaal 12 maanden inactief ouder dan 50 jaar en minimaal 6 maanden inactief min. 6 maand leefloongerechtigd of arbeidsgehandicapt deeltijds werkzoekende leerling van het deeltijds beroepssecundair onderwijs en een dag inactief. PWA s en OCMW s bieden ook kansen aan personen die moeilijk aan de slag geraken in het reguliere arbeidscircuit. 7 Sinds 2008 is de combinatie van een dienstencheque-onderneming en een invoegbedrijf niet meer mogelijk in Vlaanderen.

31 We kunnen veronderstellen dat de opleidingsnoden voor deze mensen een stuk hoger liggen dan bij de werknemers van de commerciële bedrijven. Die ondernemingen hadden immers de vrije keuze om voor de beste kandidaten te kiezen. Door de krapte op de arbeidsmarkt komt dat verhaal stilaan ook ten einde. Verder zullen dienstenchequeondernemingen er rekening moeten mee houden dat in de toekomst zestig procent van de nieuwe dienstenchequejobs moet gaan naar uitkeringsgerechtigde volledig werklozen (UVW) en/of leefloners 8. De opleidingsnoden zullen bij alle ondernemingstypes dus stelselmatig toenemen. 3.2.4 Bereik volgens jaar van erkenning Dat de opleidingsinspanningen afhankelijk zijn van het ondernemingstype, was ook al uit de evaluatieverslagen van Idea Consult op te maken. Hier gooien we het over een andere boeg en kijken we of het jaar waarin de onderneming haar erkenning kreeg een verklarende factor is. Figuur 12 Dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens jaar van erkenning (2007 2010) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 10% 0% 2007 2008 2009 2010 Uit bovenstaande grafiek, kunnen we een duidelijke constante afleiden. Hoe ouder de onderneming is, hoe groter de kans dat ze gebruik zal maken van de opleidingssubsidies. Die these blijkt alle boekjaren aan te houden. Met uitzondering van de ondernemingen uit 2003 in het boekjaar 2010, zien we jaar op jaar een procentuele stijging bij de dienstencheque-ondernemingen die werden erkend in een bepaald jaar. De wijziging van het koninklijk besluit in september 2009 zorgde ervoor dat pas erkende ondernemingen ook meteen een opleidingsbudget toegekend kregen van 1.000 (erkenning in 1 ste kwartaal), 750 (2 de kwartaal), 500 (3 de kwartaal) en 250 (4 de kwartaal). Vandaar dat zowel de ondernemingen die hun erkenning in 2008 en 2009 kregen hun startpunt hebben in 2009. Nu blijkt dit geen onverdeeld succes te zijn. Slechts 12 van de 685 pas erkende bedrijven uit 2009 vroegen een terugbetaling aan bij het opleidingsfonds dienstencheques. In 2010 waren dat er 10 van de 498. 8 Op 22/06/2012 keurde de Ministerraad daarover een ontwerp van koninklijk besluit goed.

32 Bij de verdeling van het budget in 2012 hielden we hier rekening mee. Daardoor ging het maximumrecht van de bestaande ondernemingen (met meer dan 1.000) licht de hoogte in. Natuurlijk kunnen de nieuwe bedrijven nog altijd gebruik maken van het fonds, door de onderbenutting en de dienstencheque-ondernemingen die hun erkenning in de loop van het jaar verliezen, blijft er steeds voldoende geld in kas om deze witte raven te subsidiëren. De ondernemingen die werden opgericht in 2009 kwamen ook in hun tweede levensjaar niet boven de 10%-grens uit. Amper 6,7% van die ondernemingen klopte bij het fonds aan. Tabel 16 Aantal dienstencheque-ondernemingen met een budget volgens jaar van erkenning (2007-2010) Boekjaar 2007 65 581 252 264 2008 64 573 242 347 273 2009 61 548 220 318 398 462 685 2010 60 528 194 281 341 428 675 498 Erkend in: 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Tabel 17 Aantal dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling volgens jaar van erkenning (2007-2010) Boekjaar 2007 23 107 20 16 2008 35 154 39 32 10 2009 37 186 63 56 59 36 12 2010 36 207 64 62 57 52 45 10 Erkend in: 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 In absolute aantallen zien we tweemaal een daling van de dienstenchequebedrijven die minstens één terugbetaling kregen ten opzichte van het voorbije jaar: minder ondernemingen erkend in 2003 en 2007 deden een beroep op het fonds in 2010 in vergelijking met 2009. Toch moeten we dit verhaal gaan nuanceren. De groep ondernemingen die bijvoorbeeld in 2004 werd erkend, verschilt zeer sterk van die uit 2010 als we het type als onderscheidend criterium definiëren. Bij het begin van dit stuk probeerden we wel een andere invalshoek te kiezen maar we mogen daarom dit belangrijk kenmerk niet uit het oog verliezen natuurlijk. Bij de 528 ondernemingen met een budget in 2010 die werden erkend in 2004 was 30,5% een PWA, 15,7% betrof een commerciële private onderneming en 3,2% was een natuurlijk persoon. In 2010 verkreeg geen enkel plaatselijke werkgelegenheidsagentschap een erkenning, amper 11,5% van de nieuwe ondernemingen behoorde niet tot de commerciële private ondernemingen of de natuurlijke personen.

33 Tabel 18 Percentage dienstencheque-ondernemingen met een budget in 2010 volgens ondernemingstype en erkenningsjaar Erkend in: 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Commerciële priv. ondern. 8,3% 15,7% 41,8% 54,8% 49,3% 50,7% 56,6% 58,0% Natuurlijke personen 0,0% 3,2% 9,8% 13,9% 23,2% 24,8% 27,7% 30,5% VZW 41,7% 17,0% 13,9% 13,9% 12,3% 11,0% 9,8% 9,2% OCMW 23,3% 26,9% 10,3% 4,6% 5,6% 6,1% 1,6% 0,8% Interimbedrijf 11,7% 2,1% 2,1% 0,7% 0,6% 0,0% 1,3% 0,6% Invoegbedrijf 8,3% 3,8% 7,2% 8,2% 6,7% 4,2% 0,9% 0,6% Gemeente 0,0% 0,8% 0,5% 1,1% 0,0% 0,2% 0,0% 0,2% PWA 6,7% 30,5% 14,4% 2,8% 2,3% 3,0% 2,1% 0,0% We kunnen natuurlijk per ondernemingstype gaan kijken of oudere ondernemingen hun trekkingsrecht meer benutten dan de nieuwkomers. Bij de PWA s, de commerciële ondernemingen en de VZW s zien we hieronder duidelijk dat de jongere bedrijven minder goed scoren dan de oudere, ook al zijn er enkele afwijkingen te bespeuren. Tabel 19 Percentage dienstencheque-ondernemingen met terugbetaling in 2010 volgens jaar van erkenning (PWA, VZW, commerc. priv. onderneming) (TB = terugbetaling) Terugbetalingen 2010 VZW Commerciële private PWA onderneming met met % met met % met met % budget TB budget TB budget TB 2003 25 19 76,0% 5 2 40,0% 4 4 100% 2004 90 34 37,8% 83 10 12,0% 161 93 57,8% 2005 27 5 18,5% 81 21 25,9% 28 15 53,6% 2006 39 13 33,3% 154 30 19,5% 8 2 25,0% 2007 42 6 14,3% 168 28 16,7% 8 2 25,0% 2008 47 3 6,4% 217 23 10,6% 13 6 46,2% 2009 66 8 12,1% 382 26 6,8% 14 3 21,4% 2010 46 1 2,2% 289 8 2,8% - - - Totaal 382 89 23,3% 1379 148 10,7% 236 125 53,0%

34 Figuur 13 Percentage VZW s, commerciële private ondernemingen en PWA's die hun opleidingsbudget benut volgens jaar van erkenning (2003-2010) Commerciële private onderneming PWA 2010 VZW 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 0% 20% 40% 60% 80% 100% 3.2.5 Bereik volgens toegekend maximumrecht / bedrijfsgrootte Dat de budgetten voor pas erkende ondernemingen nauwelijks worden gebruikt, werd bij figuur 12 al duidelijk. Uit onderstaande tabel valt af te leiden dat vooral ondernemingen met een hoog maximumrecht op terugbetaling een compensatie van de opleidingskosten kregen. Toen we onder punt 3.2.2 aantoonden dat het benuttingspercentage van het budget een heel stuk hoger lag dan het percentage ondernemingen met een terugbetaling, stelden we deze these al voorop. Tabel 20 Aantal ondernemingen met een terugbetaling in 2009/2010 volgens maximumrecht op terugbetaling 2009 2010 Erkenning Toegekend budget met met TB % met met TB % budget budget 4de kwartaal 250 138 0 0,0% 113 0 0,0% 3de kwartaal 500 145 1 0,7% 145 1 0,7% 2de kwartaal 750 183 5 2,7% 91 4 4,4% 1ste kwartaal 1.000 219 6 2,7% 149 5 3,4% < 1 januari 1.000 999 65 6,5% 1.400 100 7,1% < 1 januari > 1.000 < 2.000 136 31 22,8% 243 63 25,9% < 1 januari 2.000 < 3.000 331 101 30,5% 382 134 35,1% < 1 januari 3.000 < 4.000 187 77 41,2% 191 80 41,9% < 1 januari 4.000 < 5.000 118 50 42,4% 111 45 40,5% < 1 januari 5.000 < 6.000 74 33 44,6% 47 20 42,6% < 1 januari 6.000 < 8.000 64 23 35,9% 50 24 48,0% < 1 januari 8.000 < 10.000 23 10 43,5% 19 9 47,4% < 1 januari 10.000 < 20.000 40 23 57,5% 32 20 62,5% < 1 januari 20.000 < 50.000 24 15 62,5% 20 16 80,0% < 1 januari 50.000 11 9 81,8% 12 11 91,7% Totaal 2.692 449 16,70% 3.005 532 17,7%

35 Aangezien het maximumrecht bepaald werd door het totaal aantal terugbetaalde cheques door de uitgiftemaatschappij, kunnen we daar meteen aan vastknopen dat het vooral de grote spelers zijn die een beroep doen op het fonds. Terwijl in 2010 slechts 7,1% van de ondernemingen met een budget van 1.000 (die al voor 2010 erkend waren) een terugbetaling kreeg, maakt al meer dan één op de drie ondernemingen met een budget tussen de 2.000 en 3.000 er wel gebruik van. Bij de twaalf bedrijven met een maximumrecht boven de 50.000 liet er maar eentje het opleidingsgeld volledig aan zijn neus voorbij gaan. Deze beduidende verschillen mogen niet tot verwondering leiden. Grote ondernemingen hebben vaak zelfs de mogelijkheid om een opleidingsverantwoordelijke in dienst te nemen en een opleidingsplan te ontwikkelen. We kunnen bij deze ook van een Matteüseffect spreken, de grote ondernemingen weten de weg naar het Opleidingsfonds goed te vinden en worden dus nog sterker. Indien er geen minimumbudget van 1.000 was en ook geen maximumrecht voorzien werd voor de nieuw erkende ondernemingen, zouden de meeste ondernemingen die wel gebruik maken van het fonds over een groter maximumrecht beschikken. 3.2.6 Bereik volgens regio/gewest Naast een verdeling volgens erkenningsjaar en het maximumrecht, splitsen we de database van het Opleidingsfonds dienstencheques ook uit op basis van het gewest waarin de maatschappelijke zetel gevestigd is. De cijfers geven dus niet perfect weer in welk gewest er opleidingen hebben plaatsgevonden, in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zijn er bijvoorbeeld verschillende maatschappelijke zetels te vinden waardoor één onderneming (met één erkenningsnummer) voor opleidingen in één, twee of zelfs alle gewesten kan gezorgd hebben. Tabel 21 Aantal ondernemingen met een terugbetaling volgens gewest (2007-2010) Vlaamse Gewest Waalse Gewest Brusselse H. Gewest Totaal met met % met met % met met % met met % budget TB budget TB budget TB budget TB 2007 688 128 18,6% 375 29 7,7% 99 9 9,1% 1.162 166 14,3% 2008 823 189 23,0% 504 67 13,3% 172 14 8,1% 1.499 270 18,0% 2009 1.225 272 22,2% 1.007 141 14,0% 460 36 7,8% 2.692 449 16,7% 2010 1.297 300 23,1% 1.167 190 16,3% 541 43 7,9% 3.005 533 17,7% Als we de percentages onderling vergelijken, scoort Vlaanderen het best in alle jaren dat het Opleidingsfonds bestond. In 2010 gebruikte 23,1% van de Vlaamse ondernemingen haar opleidingsbudget, ten opzichte van 16,3% in het Waalse en 7,9% in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Wat opvalt, is dat de percentages van het Vlaamse en Waalse Gewest er (m.u.v. de overgang van 2008 naar 2009 voor Vlaanderen) steeds op vooruit gingen, terwijl er in de 19 Brusselse gemeenten sprake is van een procentuele achteruitgang ten opzichte van de start. Het verschil tussen het Vlaamse en Waalse Gewest werd in de loop der jaren kleiner.

36 Figuur 14 Aantal ondernemingen met een terugbetaling volgens gewest (2007-2010) 25,0% 20,0% 15,0% 10,0% Vlaamse Gewest Waalse Gewest Brusselse H. Gewest Totaal 5,0% 0,0% 2007 2008 2009 2010 Bij de bespreking van het profiel van de dienstencheque-ondernemingen laat Idea Consult weten dat er grote verschillen zijn tussen de gewesten met betrekking tot het aantal dienstencheque-ondernemingen van een bepaald type. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest was in 2010 bijvoorbeeld 65,3% van alle ondernemingen een handelsvennootschap, in Vlaanderen (42,6%) en Wallonië (38,7%) lag dat cijfer opmerkelijk lager. Dat ondernemingstype maakt net weinig gebruik van het fonds. 3.2.7 Bereik binnen Paritair subcomité 322.01 De meeste dienstenchequewerknemers vallen onder paritair subcomité 322.01. Het is bevoegd voor: de ondernemingen voor interimarbeid die een sui generis afdeling "dienstencheques" hebben; de werkgevers en hun werknemers die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst dienstencheques in een onderneming die uitsluitend dienstencheque-activiteiten verricht. 3.2.7.1 Sectoraal Vormingsfonds Dienstencheques In 2009 besloten de sociale partners om het Sectoraal Vormingsfonds op te richten binnen de schoot van het Fonds voor bestaanszekerheid voor erkende ondernemingen die buurtwerken of -diensten leveren. Ondernemingen die behoren tot dit paritair subcomité kunnen dus zowel terecht bij het Opleidingsfonds dienstencheques als het Sectoraal Vormingsfonds Dienstencheques. Het Vormingsfonds heeft echter een andere missie dan het Opleidingsfonds. Ze proberen in samenwerking met VDAB, Forem, het Rode Kruis en andere opleidingsverstrekkers een

37 uitgebreid opleidingsaanbod uit te bouwen voor de dienstenchequewerknemers. Dienstencheque-ondernemingen die advies willen bij het uitwerken van een opleidingsplan kunnen ook een beroep doen op het Vormingsfonds. Verder zet het Vormingsfonds ook in op de opleiding van omkaderend personeel, discriminatie en diversiteit. Het Vormingsfonds betaalt echter geen opleidingen voor dienstenchequewerknemers terug. Het Sectoraal Vormingsfonds wordt gefinancierd door bijdragen van de dienstenchequeondernemingen aan het Fonds voor bestaanszekerheid. Naast de bijdrage die de bedrijven leveren voor de sociale voordelen van het fonds, dragen ze dus ook bij voor vorming. In de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2011 (107597) werden de bijdrages vastgelegd die gelden sinds 1 oktober 2011: Vorming en tewerkstelling van de risicogroepen Voor de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 wordt een bijdrage geïnd van 0,40 pct. op de lonen aan 108 pct. aangegeven aan de RSZ, in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 2011 betreffende de maatregelen ten behoeve van risicogroepen (uitvoering van hoofdstuk VIII, afdeling 1 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen). Vanaf 1 januari 2012 werd de bijdrage teruggebracht tot 0,10 pct. per kwartaal, in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 2011 betreffende de maatregelen ten behoeve van risicogroepen (uitvoering van hoofdstuk VIII, afdeling 1 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen). Inspanningen voor de vorming van de werknemers Vanaf 1 oktober 2011 wordt een bijdrage geïnd van 0,20 pct. per kwartaal op de lonen aan 108 pct. aangegeven aan de RSZ, bestemd voor het financieren van collectieve initiatieven inzake vorming. 3.2.7.2 Opleidingsverplichting In uitvoering van artikel 30 van de wet van 30 december 2005 betreffende het generatiepact, sloten de sociale partners op 14 juli 2009 een collectieve arbeidsovereenkomst over vorming. Er werd afgesproken dat elke onderneming per jaar moet voorzien in tien uur opleiding per voltijds equivalent. Het gaat echter om een collectieve opleidingstijd op ondernemingsniveau. De onderneming is dus niet verplicht om elke werknemer elk jaar tien uur op te leiden, het is perfect mogelijk om die uren efficiënt te spreiden door meer tijd te investeren in werknemers met meer opleidingsnoden. Deze cao (95430) trad in werking op 1 januari 2009. De sociale partners engageerden zich ondertussen om deze opleidingsinspanning verder uit te breiden. Op 24 juni 2011 werd een nieuwe cao (105878) gesloten. Daarin stond te lezen dat vanaf 1 januari 2011 de collectieve opleidingstijd 10,5 uur per voltijds equivalent bedroeg. Vanaf 1 januari 2012 steeg de opleidingsverplichting tot 11 uur per voltijds equivalent. Op 31 december 2012 loopt de geldigheid van deze cao af. Het paritair comité 322.01 bleef tot op heden gespaard van sancties. Sectoren die de opleidingsinspanningen jaarlijks met 0,10% verhogen, of voorzien in een jaarlijkse toename van de participatiegraad aan vorming en opleiding met minstens 5% bleven

38 immers buiten schot. De sectoren die niet aan die voorwaarde voldoen, riskeren een aanvullende werkgeversbijdrage van 0,05% ter financiering van het betaald educatief verlof. De programmawet van 29 maart 2012 (BS 6 april 2012) brengt daar in de toekomst verandering in. Vanaf 2013 geldt in principe de volgende regeling: Het bedrag van de aanvullende werkgeversbijdrage wordt verhoogd van 0,05% tot 0,15%; De sanctie zal niet alleen van toepassing zijn op sectoren die geen CAO hebben afgesloten maar ook de sectoren die een CAO hebben afgesloten en de doelstellingen niet gehaald hebben zullen bestraft worden. Een koninklijk besluit zal bepalen hoe dit gemeten en gecontroleerd zal worden; Ondernemingen die de doelstellingen wel bereiken, zullen de sanctie niet moeten betalen. 3.2.7.3 Benutting van het fonds door ondernemingen van wie dienstenchequewerknemers tot paritair comité 322.01 behoren Op 3 april 2012 verkregen we van Chantal Lefever, directeur bij het Sectoraal Vormingsfonds Dienstencheques, een Excel-lijst (die was bijgewerkt tot 7/3/ 12) met alle ondernemingen waarvan de werknemers onder paritair comité 322.01 vallen. Van de 2.081 KBO-nummers in de lijst wisten we er 2.060 te koppelen aan een erkenningsnummer. Op basis van de erkenningsnummers keken we dan of die ondernemingen al dan niet een beroep hadden gedaan op het Opleidingsfonds dienstencheques. Tabel 22 Percentage dienstencheque-ondernemingen behorend tot PC 322.01 dat gebruik maakte van haar maximumrecht van het Opleidingsfonds dienstencheques Jaar DCO (PC 322.01) met budget met TB % 2007 525 85 16,2% 2008 708 148 20,9% 2009 1.381 286 20,7% 2010 1.704 368 21,6% Als we deze cijfers naast die in tabel 11 leggen, merken we duidelijk dat de ondernemingen met werknemers die ressorteren onder paritair comité 322.01 boven het algemene gemiddelde uitkomen. Voor 2010 was dat bijvoorbeeld 3,9% meer. Natuurlijk is dit niet zo veelzeggend aangezien het algemene gemiddelde grotendeels wordt bepaald door deze ondernemingen. Het is dus interessanter om de vergelijking te maken met de bedrijven waarvan de werknemers niet onder paritair comité 322.01 ressorteren. Terwijl in 2007 het verschil in

39 het voordeel van PC 322.01 nog vrij beperkt was (+3,5%), neemt het PC 322.01 in 2009 (+8,3%) en 2010 (+8,9%) een grote voorsprong op de rest. Tabel 23 Percentage dienstencheque-ondernemingen dat gebruik maakte van haar budget volgens paritair comité (2007-2010) Alle DCO PC 322.01 Ander PC/ geen PC verschil PC Budget Met TB % Budget Met TB % Budget Met TB % 322.01 - rest 2007 1.162 166 14,3% 525 85 16,2% 637 81 12,7% + 3,5% 2008 1.499 270 18,0% 708 148 20,9% 791 122 15,4% + 5,5% 2009 2.692 449 16,7% 1.381 286 20,7% 1.311 163 12,4% + 8,3% 2010 3.005 533 17,7% 1.704 368 21,6% 1.301 165 12,7% + 8,9% 3.2.8 Frequentie van het gebruik Indien we een scherper beeld willen krijgen van de (onder)benutting van het fonds, is het belangrijk om te weten of het fonds te maken heeft met vaste klanten: ondernemingen die elk jaar hun budget benutten. Het omgekeerde kan ook waar zijn: indien het gros van het cliënteel niet elk jaar hetzelfde blijft, zouden we de positie van het Opleidingsfonds sterk gaan onderschatten. De manier waarop het budget wordt verdeeld, zet ondernemingen ertoe aan om elk jaar het budget te benutten aangezien het trekkingsrecht enkel voor een bepaald jaar gebruikt kan worden. Daarom gebeurt dit echter nog niet zo in de praktijk, bepaalde ondernemingen kunnen immers met opleidingscycli van twee of meer jaren werken. Om dit te analyseren, bekijken we eerst of de groep ondernemingen die een budget had in de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 een terugbetaling kreeg in het boekjaar 2010. 3.2.8.1 Boekjaar 2010 ondernemingen met budget in 2007, 2008, 2009 en 2010: terugbetaling(en) Bij de 3.005 bedrijven die in 2010 beschikten over een maximumrecht op terugbetaling waren er 979 die sinds de start van het opleidingsfonds dienstencheques op een terugbetaling aanspraak maakten. Binnen die groep kregen er 343 een terugbetaling. Dat komt neer op 35% van de ondernemingen binnen dit segment, ofwel dubbel zoveel als het algemene gemiddelde in 2010 (17,7%, tabel 11). Onder hoofdstuk 3.2.4 stonden we nog stil bij de hogere activiteit van de oudere ondernemingen. Dit cijfer hoeft dus geen verbazing op te wekken. 62 van de 343 ondernemingen (18%) die één of meer terugbetalingen ontvingen, deden dat voor het eerst in 2010. Dat wil dus zeggen dat de andere 281 wel al ervaring hadden met het fonds. 81 bedrijven wisten de weg naar de subsidiepot vier jaar op rij te vinden en 74 andere hadden enkel het startjaar gemist. 96 van de 343 bedrijven ontvingen wel in 2010 maar niet in 2009 een terugbetaling.

40 Figuur 15 Gebruik van het opleidingsfonds dienstencheques in 2010 door ondernemingen met een budget in '07, '08, '09 en '10 (DCO met terugbetaling) TB in '07, '08, '09, '10: 62 TB in '07, '08, '09, '10: 81 TB in '07, '08, '09, '10: 74 343 met een terugbetaling in '10 TB in '07, '08, '09, '10: 18 TB in '07, '08, '09, '10: 11 TB in '07, '08, '09, '10: 9 TB in '07, '08, '09, '10: 14 979 met budget in '07, '08, '09 en '10 636 zonder TB in '10 TB in '07, '08, '09, '10: 74 3.2.8.2 Boekjaar 2010 ondernemingen met budget in 2007, 2008, 2009 en 2010 - zonder terugbetaling(en) Indien we opleidingscycli willen ontdekken, moeten we natuurlijk ook kijken naar de groep dienstencheque-ondernemingen die in 2010 geen compensatie bekwam van het Opleidingsfonds. Binnen diezelfde groep analyseren we of bij de ondernemingen zonder terugbetalingen in 2010 er ook waren die in de jaren ervoor wel subsidies verkregen.

41 Wat meteen opvalt, is de grote meerderheid die nog nooit een beroep deed, 505 van de 979 ondernemingen die in elk jaar een budget toegewezen kregen, vroegen nog geen enkele terugbetaling (tot en met 2010). Figuur 16 Gebruik van het opleidingsfonds dienstencheques in 2010 door ondernemingen met een budget in '07, '08, '09 en '10 (zonder terugbetaling) 979 met budget in '07, '08, '09 en '10 343 met een terugbetaling in '10 636 zonder TB in '10 geen TB in '07, '08, '09 en '10: 505 TB in '09 (niet in '07, '08, '10): 44 TB in '08 (niet in '07, '09 '10): 27 TB in '07 (niet in '08, '09, '10): 11 TB in '07, '08, '09 (niet in '10): 13 TB in '08, '09 (niet in '07, '10): 18 TB in '07, '09 (niet in '08, '10): 7 TB in '07, '08 (niet in '09, '10): 11 82 bedrijven met één of meer terugbetalingen in 2009 ontvingen er geen in 2010, 11 waren er enkel in het eerste jaar bij en 11 andere vroegen in 2007 én 2008 een terugbetaling, daarnaast zijn er ook 27 bedrijven die (tot en met 2010) enkel voor 2008 een compensatie bekwamen.

42 Er waren dus binnen de referentiegroep 131 dienstencheque-ondernemingen die in de jaren voor 2010 wel al het fonds hadden benut en dat dus niet deden in 2010. Bij de ondernemingen die wel een terugbetaling kregen, vonden we 52 bedrijven terug die in 2007 of 2008 voor het eerst gebruik maakten van het fonds, dan één of twee jaar niet en ten slotte opnieuw in 2010. In totaal kunnen 183 van de 979 bedrijven uit dit segment dus voldoen aan de theorie rond opleidingscycli. Of we dat idee echt hard kunnen maken, zal pas binnen enkele jaren moeten blijken. Kwalitatief onderzoek bij de ondernemingen die niet altijd hun budget benutten, zou daarbij kunnen helpen. 3.2.8.3 Ondernemingen met een terugbetaling in 2010 historiek Het segment van ondernemingen met een maximumrecht in 2007, 2008, 2009 en 2010 laten we los. Wanneer we de geschiedenis van alle dienstencheque-ondernemingen die in 2010 gebruik maakten van het fonds bekijken, komen we tot de volgende verdeling: Figuur 17 Ondernemingen met terugbetaling in 2010 volgens laatste gebruik van het fonds voor 2010 eerste gebruik laatste TB in 2009 laatste TB in 2008 laatste TB in 2007 5% 2% 33% 60% 178 van de 533 ondernemingen kregen in 2010 voor het eerst een terugbetaling (33%), dat is zowat de belangrijkste bevinding bij bovenstaand taartdiagram. 320 bedrijven die in 2010 het fonds benutten, kregen ook in 2009 een terugbetaling (60%). Dat komt neer op 71,3% van de ondernemingen die in 2009 een terugbetaling ontvingen. 35 andere ondernemingen kunnen we eveneens beschouwen als oude gebruikers: in 2009 hebben ze hun maximumrecht op terugbetaling niet benut maar ze kregen wel (voor het laatst) een terugbetaling in 2008 (5%) of 2007 (2%).

43 3.2.8.4 Totaalbereik opleidingsfonds dienstencheques over de jaren heen (2007 2010) Wanneer we de positie van het Opleidingsfonds dienstencheques willen kennen, moeten we misschien even het denkkader van het gebruik binnen een bepaald jaar verlaten. Voor het afgesloten boekjaar 2010 waren er 3.005 ondernemingen die een maximumrecht op terugbetaling meekregen, 2.294 vroegen geen enkele compensatie in de drie en half jaar dat het Opleidingsfonds operationeel was. Slechts voor (iets minder dan) een kwart van de ondernemingen heeft het Opleidingsfonds dienstencheques dus al een rol van betekenis gespeeld. Figuur 18 Percentage dienstencheque-ondernemingen (met budget in 2010) dat een compensatie kreeg in de periode 2007 t.e.m. 2010. Bereik (2007-2010) onderneming die terugbetaling(en) kreeg in één of meerdere jaren 24,7% ondernemingen die geen gebruik maakten van het Opleidingsfonds 76,3% Als we dezelfde oefening maken voor het verleden, zien we een kleine verbetering van 2009 naar 2010 (-3,7%). Ergens heerst de verwachting dat de situatie er steeds op vooruit gaat, toch moet we rekening houden met bedrijven die hun erkenning verliezen en met de nieuwe ondernemingen. De grote groep ondernemingen die ineens een budget toegekend kreeg, vormde de verklaring voor de lichte terugval van het bereik in 2009. Tabel 24 Percentage ondernemingen dat niet werd bereikt (2007 2010) 2007 2008 2009 2010 ondernemingen zonder terugbetaling tot en met dat jaar 996 1.181 2.154 2.294 ondernemingen met budget 1.161 1.499 2.692 3.005 % ondernemingen dat niet werd bereikt 85,8% 78,8% 80,0% 76,3%