Stel u fokt al jaren met de kleurslagen zwart en madagascar, en u heeft nog nooit een andere kleur gefokt. Tot uw grote verbazing ziet u opeens een witte jong in het nestje liggen.. hoe kan dat? Waar komt ie vandaan? Of.. u wilt en een bepaalde kleur gaan fokken, maar er is nauwelijks een konijn in die kleur aan te komen. U vraagt zich af of u die kleur niet zelf kunt maken door andere kleuren aan elkaar te paren. Hoe nu verder? Of.. u paart uw konijn aan een ander gekleurd konijn, omdat die zo'n prachtige bouw en kopvorm heeft. Wat voor kleuren kunnen er na de paring uitkomen en hoe kom ik weer terug op mijn oude, gewenste kleur? Als u iets in het bovengenoemde herkent is het extra leuk om iets te leren over de erfelijkheid van konijnen.
Belangrijke termen Allel Een allel is een gen die in verschillende varianten voorkomt. Elk gen heeft twee allelen. De informatie op de twee allelen kan gelijk (homozygoot) of ongelijk (heterozygoot) zijn. Zo kan het een allel coderen voor blond haar en het andere voor bruin haar, of beide voor hetzelfde kleur. Allelen kunnen dominant, recessief of intermediair zijn. Een voorbeeld van allelen bij konijnen is "A" voor wildkleur en "a" voor effen kleurig. Dominant Een dominant allel komt altijd tot uitdrukking in het fenotype (uiterlijk) als hij in het genotype aanwezig is. Een dominant gen word als allel altijd met een hoofdletter aangegeven, bijv. "A" voor een wildkleurig konijn. Recessief Een recessief allel komt alleen tot uitdrukking in het fenotype (uiterlijk) als het allel dubbel aanwezig is. Een recessief gekleurd konijn heeft daarom 2x dezelfde allelen nodig om tot uiting te kunnen komen. Een recessief gen word altijd aangegeven met 2 kleine letters, zoals "aa" voor effen (eenkleurig) konijnen. Intermediaire Wanneer de 2 allelen van een allelenpaar verschillend zijn, maar toch allebei tot uiting komen in het fenotype, zijn het intermediaire allelen. Een voorbeeld van een intermediaire gen is het Vienna gen die onvolledig tot uiting komt als hij 1x aanwezig is. Zo krijgt het konijn deels een gekleurd vacht van het "V" gen en deels een witte tekening van het "v" gen. Een vienna getekend konijn heeft dus "Vv" als allelenpaar, waar een wit-blauwoog "vv" heeft. Homozygoot (zuiver) Beide allelen zijn gelijk aan elkaar en bevatten dus hetzelfde gen. We spreken van fokzuiver "aa". Heterozygoot (onzuiver)
Het allelenpaar is verschillend van elkaar. We spreken van fokonzuiver "Aa". Genotype Het genotype is de verzameling van alle erfelijke informatie van een organisme. Fenotype Het fenotype is de verzameling van alle uiterlijke kenmerken van een organisme. Pigment uiting De kleur van de vacht van een konijn wordt gevormd door twee pigmenten: geel en zwart/bruin. Het geel pigment is de basis voor de gele, oranje, rode kleurslagen. Het zwart/bruin pigment voor de zwarte, blauwe, bruine en feh kleurslagen. Hoe deze tot uiting komen als kleur, wordt bepaald door de genen gelegen op 5 verschillende locussen. De A B C D E locussen worden nader toegelicht op de pagina. A B C D E locussen De A B C D E locussen zijn de locaties waar de kleurfactoren en genen zich bevinden en bepalen. De oerkleur van een konijn is wildkleur of konijngrijs met het genotype ABCDE. Enige verandering in een gen kan een kleurverandering geven zowel alleen op het genotype als ook op het fenotype. Afhankelijk van het gen van moeder en het gen van vader wat samen een allelenpaar vormt, wordt het uiteindelijke opmaak per jong bepaald. Een allelenpaar bestaat uit een gen van moeder en een gen van vader. Omdat elke ouder een ander gen kan hebben, bepaald de combinatie dus de kleur en het genotype van een kind. Een raszuiver konijn in de kleur konijngrijs heeft het genotype AABBCCDDEE, maar een onzuiver konijngrijs kan mogelijk AaBbCcDdEe als genotype hebben. Het fenotype van een zuiver en onzuiver konijn kan dus hetzelfde eruitzien, terwijl hun genetische opmaak hele verschillende genen kan verbergen. In conclusie: elke allel in zijn locus en zijn eigenschap heeft invloed op de uiteindelijke pigmentvorming.
A locus Het patroon van het konijn De genen die op de A locus bevinden zijn: A gen = Wildkleur At gen = Otter a gen = Effen (eenkleurig) Wildkleur - agouti A gen Het meest dominante gen en kleuruiting op het A locus is wildkleur. Wildkleurige konijnen kun je herkennen aan typische kenmerken zoals het hebben van een witte buik, witte oog kringen, wit binnen de oren, wit aan de onderkant van de staart en een gele driehoek aan de achterkant van de nek. De individuele haren bezitten een oranje met zwarte getipte haarpunten. Konijngrijs - chestnut Genotype: A_ B_ C_ D_ E_ Een konijngrijs is het oorspronkelijk en het meest dominante kleurslag, op de ijzergrauw na. Bij een kruising met een otter en effen gekleurde, vererft deze altijd dominant en geeft wildkleurige jongen.
Blauwgrijs - opal Genotype: A_ B_ C_ dd E_ De blauwe variant van de konijngrijs noemen we blauwgrijs. Het verschil tussen een konijngrijze en een blauwgrijze word op het D locus bepaald. In tegenstelling tot de "D_" allelenpaar van de konijngrijze, heeft de blauwgrijze "dd".werken. Bruingrijs - cinnamon Genotype: A_ bb C_ D_ E_ De bruine variant van de konijngrijs noemen we bruingrijs. Bruin ontstaat bij een recessieve "bb" allelenpaar op het B locus waar de konijngrijze "B_" heeft.
Luchs - lynx Genotype: A_ bb C_ dd E_ De feh variant van de konijngrijs en dilute van bruingrijs heeft geen officiële Nederlandse benaming. Voor het gemak noemen we het Fehgrijs. In amerika is het wel bekend als Lynx. Omdat Feh op het B en D locus een recessieve allelenpaar nodig heeft, is het de meeste onderdrukte en minst voorkomende basiskleur. Otter At gen Het otter gen is bekend als het Tan patroon en is vrijwel gelijk aan het agouti patroon. De buik, oogkringen en onderkant van de staart zijn evenals wit. Doordat de agouti ticking in de individuele haren is verdwenen, heeft de Otter op het hoofd, de rug, borst en flanken een egale kleur.
Zwart Otter - black otter Genotype: At_ B_ C_ D_ E_ Na de wildkleur, komt otter de volgende in rij als dominante factor. Otter is recessief tegenover wildkleur "A" maar dominant over effen "a". Blauw Otter - blue otter Genotype: At_ B_ C_ dd E_ Een otter met 2 "d" allelen op het D locus wordt blauw door het dilute gen. Bruin Otter - chocolate otter Genotype: At_ bb C_ D_ E_
Een otter wordt bruin als hij 2 recessieve "b" allelen op het B locus vererft, Feh Otter - lilac otter Genotype: At_ bb C_ dd E_ Met het Otter gen heeft de Feh Otter ook een "bb" en "dd" allelenpaar nodig om van zwart naar bruin verkleuren, en van bruin naar feh te verlichten. Effen (eenkleurig) - self colored De effen is egaal of eenkleurig. De kleur op basis van het gele pigment is geheel verdrongen, waardoor enkel nog de kleur op basis van het zwart/bruine pigment zichtbaar is.
Zwart - black Genotype: aa B_ C_ D_ E_ Een complete uiting van zwart pigment zonder tekening of patroon. Blauw - blue Genotype: aa B_ C_ dd E_ Blauw is de verdunning van zwart. Hiervoor heeft hij 2 dilute genen nodig. Bruin - chocolate Genotype: aa bb C_ D_ E_ Is geheel bruin gekleurd door het bezit van 2 "bb" genen. Dit kleurslag wordt ook wel havanna genoemd.
Feh - lilac Genotype: aa bb C_ dd E_ Feh is de verdunning van bruin. Hij lijkt op blauw, maar heeft roestbruine waas. Van alle kleurslagen op het A locus, is de Feh het meeste recessieve en zeldzame. B locus Zwart pigment, of gebrek daar van De genen op het B locus bepalen de intensiteit van het zwart/bruin pigment. B gen = Zwart b gen = Bruin Zwart - black De intensiteit van het pigment is zo sterk, dat het zich uit als zwart. Het B gen is volledig dominant en komt dus altijd tot uiting wanneer het aanwezig is, ongeacht wat het 2e gen op het locus is. Een konijn met zwarte fenotype heeft dus als B_ als genotype, wat kan staan voor BB of Bb.
Bruin - chocolate De intensiteit van het pigment is zwakker, waardoor het zich uit als bruin. Het b gen is recessief en komt alleen tot uiting als het door beide ouders wordt overgedragen. C locus De hoeveelheid geproduceerde kleur bij konijnen. De genen die op dit locus bevinden zijn, in volgorde van dominant naar recessief: C = Complete pigmentuiting chld = Chinchilla chl = Marter ch = Rus c = Albino Complete pigmentuiting De hoeveelheid geel en zwart/bruin pigment is normaal, waardoor alle kleuren compleet tot uiting komen. Voorbeelden van konijnen met het C gen zijn op het A locus genoemde konijngrijs, zwart otter, effen zwart, etc. Het C gen is dominant en komt dus altijd tot uiting, ongeacht wat het 2e gen op het locus is. Het fenotype C heeft dus C_ als genotype, wat kan staan voor CC, Cchd, Cchl, Cch of Cc. Chinchilla De hoeveelheid geel pigment wordt helemaal geëlimineerd, waardoor gele kleurslagen helemaal wit worden. De donkere kleurslagen gebaseerd op het zwart/bruin pigment blijven in stand, maar met een doffere kleur.
Marter - sable Het geel pigment wordt helemaal geëlimineerd, waardoor gele kleurslagen helemaal wit worden. De hoeveelheid zwart/bruin pigment wordt gereduceerd, waardoor donkere kleurslagen lichter worden. Het resultaat zijn dus lichter en/of sepia gekleurde konijnen. Het bijzondere van dit gen is echter dat het incompleet dominant is. Wanneer het 2e gen op het locus ch of c is, zal dat zichtbaar zijn in de geuite kleur, die in dat geval lichter zal zijn doordat ch en c de hoeveelheid pigment nog verder reduceren. Hier word de middengeel marter genoemd. Daartegenover zal een konijn met tweemaal het chl gen, dus chlchl, relatief donkerder zijn. Hier word de sallander genoemd. We hebben hier dus met intermediaire verving te maken. Rus - himi De uiting van de factor wordt beperkt tot de uiteindes (points) van het konijn, de snuit, oren, flanken, staart en poten. Daarbuiten is de vacht wit en de ogen rood. Albino - red eyed white Alle pigment zijn volledig geëlimineerd, waardoor de vacht wit is en de ogen rood zijn. In feite verbergen albino's hun originele kleur die (figuurlijk gesproken) bedekt is door een witte doek. Het c gen is recessief t.o.v. alle andere genen op het C locus en komt dus alleen tot uiting als het 2e gen eveneens c is, dus cc. Aangezien geen enkele kleur en/of factor tot uiting komt, zijn alle overige kleurgenen onbekend, tenzij men de afstamming van het konijn kent. D locus De dichtheid of verdunning van het pigment.
De genen die op het D locus voorkomen zijn, in volgorde van afnemende dominantie: D gen = Onverdund pigment d gen = Verdund pigment De genen op het D locus bepalen of het geel en zwart/bruin pigment, wel of niet verdund worden. Ook de oogkleur wordt beinvloed door deze genen. Onverdund pigment - dense Het dense gen is dominant en komt dus altijd tot uiting, ongeacht wat het tweede gen op het D locus is. Een konijn met een dense fenotype heeft dus D_ als genotype, wat kan staan voor DD of Dd. Verdund pigment - dilute Het dilute gen is recessief t.o.v. het dense gen en komt dus alleen tot uiting als het dubbel aanwezig is. E locus De verlenging van de kleur op de haarschacht Genen die op het E locus voorkomen zijn, in volgorde van afnemende dominantie: Es gen = Grauw - steel E gen = Volle extensie - full extension ej gen = Japanner - harlequin (japanese brindling) e gen = Verdrongen extensie - non extension
Grauw - steel Heeft een ingewikkelde werking en kan soms moeilijk te herkennen zijn. Het gen toont zich alleen op een wildkleur als het éénmaal aanwezig is. Wanneer het dubbel is, verdwijnt de ticking bijna helemaal en lijkt het dier eenkleurig. Deze zuivere dieren worden tevens staalgrauw genoemd. Op effen dieren heeft de grauw factor geen enkel invloed en ziet het dier er normaal uit waardoor het verborgen blijft en soms na generaties spontaan tevoorschijn kan komen. Volle extensie - full extension De plaats waar het zwart/bruin pigment tot uiting komt is normaal. Japanner - harlequin Het ej gen bepaald de plaats waar het zwart/bruin pigment tot uiting komen. In sommige gebieden komt overmatig veel zwart/bruin pigment tot uiting en in andere gebieden juist te weinig. Hierdoor ontstaat een vlekkerig geheel van gele/bruine en zwarte kleuren. Verdrongen extensie - non extension Dit gen bepaald of de kleur tot het eind van de haarschacht is verlengd, of dat de kleur op een bepaalde punt stopt en met een andere kleur verder gaat. Op plaatsen met korte beharing, zoals op de oren, de neus, de staart, de poten, de flanken en de buik, komt de kleur op basis van het zwart/bruin pigment sterker tot uiting. Het geheel geeft de indruk dat de kleur naar de randen verdrongen is. Dit gen kan makkelijk verward worden met de bepaalde C genen doordat het een gelijke shaded patroon produceert, maar om een andere reden. Overige genen Overige genen die hun eigen locus bezitten en onafhankelijk vererven zijn: En gen = Bonte tekening - broken pattern (english spotting) Du gen = Hollander - dutch
v gen = Vienna - vienna white w gen = Bredeband - wideband p gen = Lutino - pink eyed dilution Bont - broken pattern Bont produceert stippen met kleur op een witte achtergrond. Zodanig variëren bonte tekeningen per individuele konijn en komen voor met uiteenlopende patronen in verschillende rassen. De rassen Lotharinger en Rhinelander zijn rassen die in een specifieke bont-patroon worden gefokt. Sommige zijn grotendeels wit met enkele gekleurde vlekken; deze worden charlie genoemd en bezitten tweemaal het bont gen. Anderen hebben een zwaardere tekening die als een stuk lap vormt over de rug, tot over de heupen en schouders reikend; deze worden mantelbont genoemd. Vienna tekening - vienna marked Het gen dat de witte vacht en de blauwe ogen veroorzaakt heet het Vienna gen. Soms in de volksmond ook wel Hollander genoemd, omdat dieren die de blauwoog factor dragen vaak bont zijn met een gelijke tekening als de Hollander. Dieren met vienna tekening zijn makkelijk te herkennen doordat zij een witte aftekening tonen met een typerend patroon, vaak een witte bles en kraag, maar soms alleen een wit neusje of zelfs bijna witte dieren op enkele vlekjes na. Sommige van deze dieren hebben al blauwe of gedeeltelijk blauwe ogen. Een enkele keer heeft een dier donkere ogen, maar is dan wel drager voor blauwoog. Wanneer je dus een witte blauwoog paart aan een gekleurd dier, krijg je eerst bonte dieren die drager zijn voor blauwoog. Door deze terug te paren aan een witte blauwoog heb je 50 % kans op witte blauwogen. Ook als je een witte roodoog paart aan een witte blauwoog krijg je eerst bonte dieren. Lutino - pink eyed dilution De lutino verkleuring wordt ook wel "p mutatie" genoemd door een integraal p-membraaneiwit. Het p-eiwit lijkt een vervoerder, alhoewel voor wat precies blijft onbekend. Doordat een hoge gehalte tyrosine pigmentatie in de ogen melanocyten opwekken, kan er gesuggereerd worden dat het p-eiwit een rol speelt in het vervoeren van tyrosine. Het beinvloed niet alleen het oog, maar ook de vachtkleur. Het gen is recessief en om tot uiting te komen is het "p" allel tweemaal nodig om de ogen roze en de vacht créme te verdunnen.
In een zekere zin, veroorzaakt deze mutatie een gelijke effect als het non-extensie gen, slechts tot mindere graad en met de toevoeging van de roze ogen. Dit is te wijten aan de verminderde productie van melanine met nog weinig effect op pheomelanin. Bredeband - wideband... Haarstructuur mutaties Angora beharing This is a recessive autosomal mutation expressed as a lengthening of the duration of hair growth at the same speed of growth which produces longer hair. The wild (L dominant) gene has mutated into a recessive I allele to produce the Angora. The mating of two Angora rabbits always produces Angora offspring. Two rabbits with normal hair can sometimes produce a fraction of Angora progeny if they are Ll heterozygotes. Rex beharing De pels voelt fluweelachtig aan. Het haar staat bijna loodrecht op de huid. De pels is mede dankzij het zeer rijke onderhaar zeer dicht en volkomen gelijkmatig. Niet echter de haarlengte maar de zeer dichte inplanting en het zeer rijke onderhaar geven de doorslag bij de waardebepaling. Het gen vererft recessief en moet dubbel aanwezig zijn om tot uiting te kunnen komen. Satijn beharing Bij normaal harig konijn groeit er uit 1 haar uit een haarzakje. Bij Satijn konijnen groeien eruit 1 haarzakje meerdere haren. De haren zijn veel dunner en fijner dan het originele haarstructuur. Doordat het haarmerg uit 1 haarzakje verdeeld moet worden over verschillende haren, reduceert het merg per haar. Hierdoor wordt het haar wat doorzichtiger. Door de verdunning ontstaat een zeer fijne en zijdeachtige beharing of pels en het mist de elasticiteit en stevigheid van normaal konijnen haar. De dichtere inplanting zorgt voor een mindere ontwikkeling van wolharen. De verandering geeft een gewijzigde lichtreflex-indruk en daardoor verschijnt de glans. De Satijnfactor is recessief tegenover normaalhaar en heeft geen invloed op de haarlengte.