SECUNDAIR ONDERWIJS ASO. tweede graad. eerste en tweede leerjaar BASISVORMING. WW-l. (vervangt 2002/002) (Vervangt 2002/173//1/I/BV/1/II/ /V/04)



Vergelijkbare documenten
Secundair onderwijs - Tweede graad ASO/KSO/TSO - Natuurwetenschappen - Vakgebonden eindtermen

SECUNDAIR ONDERWIJS BASISVORMING

Vakoverschrijdende eindtermen die van toepassing zijn tijdens de klimaatexcursie

AV Biologie ASO. Sport. tweede graad LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. 2/2 lt/w. Sport. eerste en tweede leerjaar. (vervangt 2006/006)

Eerste graad A-stroom

SECUNDAIR ONDERWIJS. eerste en tweede leerjaar. Basisvorming en specifiek gedeelte. Wetenschappen Wetenschappen-topsport. (vervangt 2002/034)

EINDTERMEN Bosbiotoopstudie

Onderwijsinspectie Vlaanderen

Gelijkwaardig verklaarde eindtermen natuurwetenschappen Voor de tweede graad ASO

SECUNDAIR ONDERWIJS FUNDAMENTEEL GEDEELTE

SECUNDAIR ONDERWIJS TSO, KSO. tweede graad. eerste en tweede leerjaar BASISVORMING. WW-l. (vervangt 2002/013) (vervangt 2002/208//1/I/BV/1/II/ /V/04)

Aanbod natuur & avontuur en de eindtermen: informatie voor leerkrachten

Onderzoekscompetenties (OC) in de 1e graad

STUDIEGEBIED CHEMIE (tso)

EINDTERMEN en ONTWIKKELINGSDOELEN Zoektocht in het Maascentrum. A. Eindtermen voor het basisonderwijs vanaf 01/09/2010

Biologie inhouden (PO-havo/vwo): Dynamisch evenwicht

Climate Clash. eindtermen

Eindtermen Natuurwetenschappen. Voor de eerste graad van het secundair onderwijs.

BIOTOOPSTUDIE HET BOS

Examenprogramma biologie havo

Examenprogramma biologie vwo

Waar biologie de grens met ethiek raakt deel A

ASO - studierichtingen in VIA-TIENEN

Examenprogramma biologie havo

Pedagogische begeleiding wiskunde oktober 2016 Pagina 1

Examenprogramma biologie havo

DOELSTELLINGEN LESPAKKET OVERAL DNA

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Examenprogramma biologie vwo

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Onderzoekend leren/leren onderzoeken DBOC,15/03/2011 1

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Profilering derde graad

x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x

Hoe kan de school in het algemeen werk maken van het nieuwe concept (stam + contexten)?

LANDSEXAMEN MAVO

Secundair onderwijs - Tweede graad ASO - Natuurwetenschappen - Vakgebonden eindtermen

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 23 november 2006 STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING. Modulaire opleiding Wetenschappen - Wiskunde AO AV 011

kleuteronderwijs lager onderwijs secundair onderwijs 1 ste graad A- stroom en B-stroom eindtermen en en ontwikkelingsdoelen techniek

Studiegebied. (tso) Tweede graad... Techniek-wetenschappen. Derde graad...

Latijn-wiskunde Latijn-moderne talen wetenschappen economie-wiskunde economie-moderne talen humane wetenschappen

STUDIERICHTINGEN DERDE GRAAD

Biologie ( havo vwo )

Aansluiting op het actuele curriculum (2014)

Scheikunde inhouden (PO-havo/vwo): Schaal, verhouding en hoeveelheid

Sterktes en zwaktes uit de peilingen WO (natuur en techniek) en Natuurwetenschappen 1 ste graad. Patricia De Grande & dr.

Examenprogramma scheikunde vwo

BEWAREN VAN GROENTEN EN FRUIT LEERPLANNEN EN EINDTERMEN LES WETENSCHAPPEN

WICO Campus Sint-Hubertus Stationsstraat NEERPELT. Tel Fax

3 Factoren die het watergehalte van organismen 40 bepalen. 3.1 Bepalende factoren voor watergehalte Belang van water voor levende wezens 41

ONDERZOEK NAAR DE WATERKWALITEIT

Profilering derde graad

Citizen science Waterkwaliteit en de aansluiting bij het onderwijs. Reina Kuiper - SME Advies

1 Eindtermen. 1.1 Onderzoekend leren. 1.2 Wetenschap en samenleving

Examenprogramma scheikunde havo

Biologie inhouden (PO-havo/vwo): Instandhouding

Profilering derde graad

Schuilt er een onderzoeker in jou?

Klimaat: een thema in het Vlaams onderwijs?

Leerlijn Biologie inhouden (PO-havo/vwo)

Onderzoekscompetenties. Schooljaar GO! atheneum Campus Kompas Noordlaan Wetteren

WISKUNDIGE TAALVAARDIGHEDEN

Verslag over de opvolgingsdoorlichting van het Don Bosco-Instituut ASO/TSO/BSO te Dilbeek

Profilering derde graad

Sint-Jozefscollege: studierichtingen 3 de graad ASO

Ecosysteem voedselrelaties

Nieuwe leerplandoelstellingen voor Opmerkingen. Inhoud leerwerkboeken

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Realiseren van VOET in Geschiedenis: leren leren I II III Leren leren

Peiling natuurwetenschappen eerste graad A-stroom. dr. Daniël Van Nijlen Colloquium 16 juni 2016

JAARPLAN NATUURWETENSCHAPPEN tweede jaar

WAAROM ETEN WE WAT WE ETEN? EINDTERMEN EN LEERPLANNEN

WIE? WAT? WAAROM? HUMANE. wetenschappen. Infodocument voor ouders en leerlingen, door het GO! Atheneum Vilvoorde.

Rondleidingen ZOO ANTWERPEN

Sint-Jan Berchmanscollege

Mogelijke opdrachten voor een vakgroep techniek.

Peiling natuurwetenschappen eerste graad A-stroom. Voorstelling resultaten Werkseminarie 17 november 2016

19/12/2010. Vakconcept LO. Soorten ET/OD. Vakgebonden ET/OD LO. Vakconcept LO. Eindtermen/Ontwikkelingsdoelen. Regiovergaderingen LO

Hoofdstuk I: Eindtermen de basics

Biologie inhouden (PO-havo/vwo): Evolutie

Nanotechnologie lespakket Inhoud, situering, doelgroep en doelstellingen

Big Ideas Great STEM. Katrien Strubbe

Aerobe dissimilatie = de afbraak van glucose (maar ook vetzuren en aminozuren) met behulp van zuurstof, waardoor energie vrijkomt om ATP te maken.

BIOGENIE 3.2 DEEL 1: ORGANISMEN ONTVANGEN PRIKKELS UIT HUN OMGEVING

Advies over eindtermen natuurwetenschappen ASO (tweede graad) en BSO (tweede en derde graad)

Profilering derde graad

Didactische competentie algemeen (DCA) A. Algemeen. Theorie X Praktijk Semester 1 X Semester 2 Semester 3 Semester 4

DON BOSCO GENK AANBOD EERSTE GRAAD. Meer dan je denkt!

Mogelijke opdrachten voor een vakwerkgroep geschiedenis en/of esthetica

Mogelijke opdrachten voor een vakwerkgroep technologische opvoeding.

Geschiedenis en VOET

Didactische competentie algemeen (DCA) A. Algemeen. Theorie X Praktijk Semester 1 X Semester 2 Semester 3 Semester 4

Mogelijke opdrachten voor een vakwerkgroep Nederlands

Examenprogramma natuur, leven en technologie vwo vanaf schooljaar

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.

Rondleidingen ZOO ANTWERPEN

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Eindtermen Techniek De leerlingen onderzoeken waarneembare eigenschappen van courante materialen en grondstoffen i.f.v. een technisch proces.

Transcriptie:

SECUNDAIR ONDERWIJS Onderwijsvorm: ASO Graad: tweede graad Jaar: eerste en tweede leerjaar BASISVORMING Vak(ken): AV Biologie 1/1 lt/w Vakkencode: WW-l Leerplannummer: 2004/006 (vervangt 2002/002) Nummer inspectie: 2004 / 8 // 1 / I / BV / 1 / II / / D/ (Vervangt 2002/173//1/I/BV/1/II/ /V/04)

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 1 INHOUD Visie 2 Beginsituatie...3 Algemene doelstellingen...4 Algemene pedagogisch-didactische wenken...6 Leerplandoelstellingen / leerinhouden... 13 Specifieke pedagogisch-didactische wenken en timing... 25 Minimale materiële vereisten... 42 Evaluatie... 47 Bibliografie... 50

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 2 VISIE Biologie als kennisdomein Het vakdomein van de biologie richt zich tot de vraagstelling betreffende het leven. Zoals in andere natuurwetenschappen wordt een beroep gedaan op wetenschappelijke methoden: observeren, beschrijven en experimenteren. Dit laat toe om hypothesen, modellen en wetten te formuleren en te verifiëren. De kennis die op deze wijze tot stand komt leidt tot het op een adequate wijze zoeken naar antwoorden op fundamentele vragen. De vooruitgang in deze wetenschap gedurende de laatste decennia heeft geleid tot revolutionaire inzichten over het leven en tot een exponentiële groei van toepassingsgebieden zoals de biotechnologie en biomedische wetenschappen. Deze inzichten en toepassingsgebieden hebben onvermijdelijk een invloed op ons dagelijks leven en zullen in de toekomst ongetwijfeld nog in belang toenemen. Binnen de natuurwetenschappen neemt biologie een unieke plaats in. Ze verschaft inzicht in de complexiteit van de levende natuur. Ze stelt de mens in staat zich een beeld te vormen van zijn betekenis als individu enerzijds, als onderdeel binnen een groter geheel anderzijds. Op deze wijze laat de biologie toe om een meer rationele en kritische visie te verkrijgen op tal van hedendaagse maatschappelijke problemen zoals milieuverstoring en -verontreiniging, racisme, overbevolking, bioethiek en gezondheid. Een goed gefundeerde basiskennis betreffende biologie kan leiden tot correcties van onze conventionele visie op mens en natuur vanuit economische theorieën en van een eenzijdige interpretatie van vooruitgang. De biologie als wetenschap: - ontwerpt specifieke methoden om levende organismen te bestuderen en past deze toe; - bevordert het verwerven van attituden tegenover de levende natuur; - beschrijft levende wezens (cytologie, histologie, morfologie, fysiologie, voortplanting); - ontrafelt ultrastructuur en basisfuncties van leven (moleculaire biologie); - beschrijft interacties tussen levende organismen onderling en interacties met hun omgeving; - formuleert verklaringen voor het ontstaan en de ontwikkeling van levensvormen; - ordent levende wezens op basis van gelijkenissen en verschillen (systematiek). Biologie als onderwijsvak De inhouden van het biologieonderwijs worden mee bepaald door maatschappelijke ontwikkelingen (politieke, sociale en economische). De tendens van een biowetenschappelijk naar een meer biomaatschappelijk onderwijs is een tegemoetkoming aan de huidige maatschappelijke noden. Het wordt steeds duidelijker dat 'wetenschappelijke en technologische vooruitgang' geen voldoende voorwaarde is voor een 'gezonde' samenleving. Een correct en voorzichtig gebruik van recente wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen en een wijziging van het hedendaagse referentiekader voor 'vooruitgang' zijn cruciaal voor het tot stand komen en behouden van een gezonde samenleving. Hiervoor echter is de medewerking en vooral een mentaliteitsverandering van de gehele bevolking vereist. Die mentaliteitsverandering kan mee bewerkstelligd worden door een biologieonderwijs dat de verwezenlijking hiervan als een belangrijke opdracht beschouwt. Hierdoor biedt het biologieonderwijs een waardekader aan voor het verder leven. Een biomaatschappelijk onderwijs vormt zowel didactisch als natuurwetenschappelijk een verantwoord uitgangspunt voor het aanleren van essentiële biologische begrippen en concepten. Het verhoogt tevens de intrinsieke motivatie en de interesse van de leerlingen. In het biologisch onderzoek wordt gebruik gemaakt van verschillende werkwijzen waarbij zowel objectief als intuïtief te werk wordt gegaan. Beide aspecten zouden hun plaats moeten krijgen in het biologie-onderwijs. Wat echter het vertrekpunt ook is, steeds wordt gestreefd naar rationele antwoorden op een gesteld probleem. Meestal gebeurt dit via de wetenschappelijke methode. Hierin staat het opstellen van hypothesen centraal. De waarde ervan wordt onderzocht door het verzamelen van bewijsmateriaal. Dit bewijsmateriaal wordt geleverd door waarnemingen of experimenten, door logisch redeneren en door het toetsen van voorspellingen en reële feiten die uit de hypothese kunnen worden afgeleid. Het bijbrengen van een onderzoeksattitude en het ontdekkend leren staan bijgevolg centraal in het biologieonderwijs. Dit heeft tot gevolg dat er voldoende tijd wordt voorzien voor zelfactiviteit en (inter)actieve kennisopbouw door de leerlingen.

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 3 BEGINSITUATIE Bepaling van de leerlingengroep Dit leerplan is bestemd voor leerlingen die slechts een lestijd biologie per week (= minor) volgen in de tweede graad algemeen secundair onderwijs. Leerlingen met twee lestijden biologie per week volgen een ander leerplan: het majorleerplan, met een specifieke benaderingswijze en andere accenten. Om de veiligheid bij het uitvoeren van leerlingenproeven niet in het gedrang te brengen is het aangewezen dat het aantal leerlingen niet meer dan 20 bedraagt. De leraar oordeelt of hij, rekening houdend met het aantal leerlingen, met de uitrusting van zijn laboratorium en de aard van de te gebruiken toestellen en producten, de door het leerplan voorgeschreven demonstratie- en leerlingenproeven zonder gevaar kan uitvoeren of laten uitvoeren. Indien hij oordeelt dat de beschikbare uitrusting gevaar voor hemzelf of voor de leerlingen oplevert, verwittigt hij onmiddellijk het instellingshoofd, die de nodige maatregelen treft om de activiteiten in gunstige omstandigheden te laten doorgaan. Beginsituatie Als beginsituatie wordt uitgegaan van het feit dat de leerlingen die de tweede graad aanvatten de minimumdoelstellingen van de eerste graad (A-stroom) hebben bereikt. In de eerste graad is een belangrijke plaats voorbehouden aan het zich ontwikkelende eigen lichaam en aan een gezonde levenswijze. Daarnaast gaat ruime aandacht naar het ontwikkelen van een begrippenkader om biologische levensgemeenschappen te kunnen beschrijven en analyseren. In de tweede graad wordt de fysiologie van de mens verfijnd en uitgebreid met de studie van het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel. De bestudering van de biologische levensgemeenschappen, die al in het basisonderwijs op een eerder intuïtief niveau was gestart en in de eerste graad verder werd ontwikkeld, wordt nu in ecologie meer systematisch behandeld. Voorbeelden De leerlingen kunnen belangrijke organen die betrokken zijn bij de levensprocessen bij de mens (geboorte, groei, voeding, ademhaling en transport van stoffen) lokaliseren, benoemen en hun functie op eenvoudige wijze verwoorden. (Lager onderwijs: wereldoriëntatie, eindterm 1.6.) De leerlingen kunnen de bouw en de werking van het spijsverteringsstelsel, het ademhalingsstelsel, het bloed, de bloedsomloop en het uitscheidingsstelsel bij de mens toelichten en hun onderlinge samenhang bespreken. (Eerste graad SO: biologie, eindterm 9.)

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 4 ALGEMENE DOELSTELLINGEN Deze doelstellingen stemmen overeen met gemeenschappelijke eindtermen die gelden voor het geheel van de wetenschappen in de 2de graad ASO. Ze worden op een voor de tweede graad aangepast beheersingsniveau aangeboden. Ze worden, telkens waar mogelijk, in concrete lesdoelstellingen omgezet. 1 Onderzoekend leren / leren onderzoeken Met betrekking tot een concreet wetenschappelijk of toegepast wetenschappelijk probleem, vraagstelling of fenomeen kunnen de leerlingen G 1 relevante parameters of gegevens aangeven, hierover informatie opzoeken en deze oordeelkundig aanwenden; G 2 een eigen hypothese (bewering, verwachting) formuleren en aangeven hoe deze kan worden onderzocht; G 3 voorwaarden en omstandigheden die een hypothese (bewering, verwachting) weerleggen of ondersteunen, herkennen of aangeven; G 4 ideeën en informatie verzamelen om een hypothese (bewering, verwachting) te testen en te illustreren; G 5 omstandigheden die een waargenomen effect kunnen beïnvloeden, inschatten; G 6 aangeven welke factoren een rol kunnen spelen en hoe ze kunnen worden onderzocht; G 7 resultaten van experimenten en waarnemingen afwegen tegenover de verwachte, rekening houdende met de omstandigheden die de resultaten kunnen beïnvloeden; G 8 resultaten van experimenten en waarnemingen verantwoord en bij wijze van hypothese, veralgemenen; G 9 experimenten of waarnemingen in klassituaties met situaties uit de leefwereld verbinden; G10 doelgericht, vanuit een hypothese of verwachting, waarnemen; G11 waarnemings- en andere gegevens mondeling en schriftelijk verwoorden en weergeven in tabellen, grafieken, schema's of formules; G12 alleen of in groep, een opdracht uitvoeren en er een verslag over uitbrengen. 2 Wetenschap en samenleving De leerlingen kunnen met betrekking tot vakinhouden van de vakspecifieke eindtermen G13 voorbeelden geven van mijlpalen in de historische en conceptuele ontwikkeling van de natuurwetenschappen en ze in een tijdskader plaatsen; G14 met een voorbeeld verduidelijken hoe de genese en de acceptatie van nieuwe begrippen en theorieën verlopen; G15 de wisselwerking tussen de natuurwetenschappen, de technologische ontwikkeling en de leefomstandigheden van de mens met een voorbeeld illustreren; G16 een voorbeeld geven van positieve en nadelige (neven)effecten van natuurwetenschappelijke toepassingen; G17 met een voorbeeld sociale en ecologische gevolgen van natuurwetenschappelijke toepassingen illustreren; G18 met een voorbeeld illustreren dat economische en ecologische belangen de ontwikkeling van de natuurwetenschappen kunnen richten, bevorderen of vertragen; G19 met een voorbeeld de wisselwerking tussen natuurwetenschappelijke en filosofische opvattingen over de werkelijkheid illustreren;

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 5 G20 met een voorbeeld verduidelijken dat natuurwetenschappen behoren tot cultuur, nl. verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn; G21 met een voorbeeld de ethische dimensie van natuurwetenschappen illustreren. 3 Attitudes De leerlingen G22* zijn gemotiveerd om een eigen mening te verwoorden; G23* houden rekening met de mening van anderen; G24* zijn bereid om resultaten van zelfstandige opdrachten objectief voor te stellen; G25* zijn bereid om samen te werken; G26* onderscheiden feiten van meningen of vermoedens; G27* beoordelen eigen werk en werk van anderen kritisch en objectief; G28* trekken conclusies die ze kunnen verantwoorden; G29* hebben aandacht voor het correct en nauwkeurig gebruik van wetenschappelijke terminologie, symbolen, eenheden en data; G30* zijn ingesteld op het veilig en milieubewust uitvoeren van een experiment; G31* houden zich aan de instructies en voorschriften bij het uitvoeren van opdrachten. Met het oog op de controle door de inspectie werden de attitudes met een * aangeduid. Het volstaat om deze eindtermen na te streven.

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 6 ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN Leerplandoelstellingen zijn niet tot op het concrete lesniveau uitgewerkt. Het uitwerken van deze doelstellingen tot concrete doelstellingen of lesdoelstellingen gebeurt door de leerkracht in zijn of haar documenten ter voorbereiding van de lessen. Het is o.a. het opzet van dit curriculum om leerlingen de samenhang tussen verschillende vakgebieden en domeinen te laten ervaren en inzien. Dit kan dit gebeuren door: - de verschillende sub-domeinen van de biologie als een samenhangend geheel aan te bieden; - transfer tussen de verschillende natuurwetenschappen actief na te streven; - de wisselwerking tussen mens en maatschappij wetenschappelijk te belichten. De onderstaande funderende doelstellingen zijn gericht naar vakspecifieke aspecten, die voor de betrokken studierichtingen in de pedagogisch-didactische wenken nader worden toegelicht, en naar vakoverschrijdende aspecten. Ze beogen de ontwikkeling van de eigen persoon en het ontwikkelen van een maatschappelijk engagement. Door biologieonderwijs leren de leerlingen: 1. biologische begrippen en methoden waarmee ze biologische verbanden in de natuur en verbanden tussen bouw en werking van het eigen lichaam beter begrijpen; 2. biologische onderwerpen vanuit historisch-evolutief en structureel-functioneel standpunt benaderen; 3. vanuit biologische inzichten hun probleemoplossend denken en handelen ontwikkelen; 4. biologische kennis koppelen aan persoonlijke ervaringen en aan toepassingen in het dagelijks leven zoals landbouw, geneeskunde, bio-industrie, ruimtelijke ordening, vrije tijd en voeding; 5. de natuurwetenschappelijke aanpak hanteren waarbij cognitieve en socio-affectieve aspecten samen worden behandeld; 6. waarden verhelderen, kritisch denken en een gemotiveerd biomaatschappelijk standpunt innemen ten aanzien van gezondheid, natuur, milieu en biosociale problemen; 7. verantwoordelijkheidszin ontwikkelen tegenover levende wezens, het leefmilieu, de eigen gezondheid en die van anderen, bij het beïnvloeden van biologische systemen en bij het gebruiken van de natuur; 8. een esthetisch gevoel door waarneming en beleving ontwikkelen. Organisatorische uitgangspunten 1 Coördinatie Bij de uitwerking van leerplandoelstellingen zijn zowel de verticale als de horizontale samenhang zeer belangrijk. De verticale samenhang legt immers het verband met de eindtermen van de eerste graad en kijkt vooruit naar de derde graad van het secundair onderwijs. De horizontale samenhang legt het verband met andere vakken of vakoverschrijdende gebieden van de tweede graad secundair onderwijs. Een horizontale samenhang komt in de biologie o.a. tot stand iedere keer gebruik wordt gemaakt van begrippen, relaties, structuren of methodes, aangeleerd in andere vakken van dezelfde graad, of telkens leerinhouden uit de biologie in andere vakken worden aangewend. Er zijn drie aangrijpingspunten om door middel van biologieonderwijs de samenhang binnen het curriculum te beklemtonen. 1 Biologie heeft talrijke gemeenschappelijke elementen of raakpunten met de andere natuurwetenschappen. Deze betreffen de attitudes, procesvaardigheden en maatschappelijk-culturele elementen die in de gemeenschappelijke eindtermen werden geformuleerd.

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 7 Het is zeer belangrijk dat biologie, chemie en fysica vanuit een dergelijke gemeenschappelijke visie op wetenschap worden benaderd en dat door de leerinhouden biologie aspecten van deze visie worden geconcretiseerd. 2 Biologie maakt vaak gebruik van kennisinhouden die ook tot het domein van andere vakken zoals fysica, chemie en aardrijkskunde behoren. Vakoverschrijdend beklijvend leren wordt hierdoor bevorderd. 3 Biologie levert het fundament voor het begrijpen van en het verantwoord leren omgaan met het eigen lichaam. Op deze wijze heeft biologie nauwe banden met gezondheidseducatie. Door de studie van ecosystemen en van de interacties tussen mens en milieu verschaft de biologie een (deel van de) cognitieve basis die noodzakelijk is voor de gedragsverandering die door milieueducatie wordt beoogd. Het is evenwel zo dat milieu- en gezondheidseducatie voor de gehele school aandachtspunten zijn die niet aan één enkel vakgebied, hoe ruim opgevat ook, kunnen worden overgelaten. 2 Werkvormen (o.a leerlingenpractica) Er dient een goed evenwicht te zijn in het gebruik van de verschillende werkvormen, die elkaar aanvullen. Best wordt uitgegaan van een probleemstelling, eventueel gekoppeld aan een demonstratieproef. Om de zelfwerkzaamheid, de betrokkenheid en de interesse van de leerlingen te verhogen, moeten de leerlingen zo veel als mogelijk actief meewerken. Kijk ook uit naar opdrachten die gebruik maken van verschillende media, zoals handboek, krant, tijdschrift, cd-rom, internet, Leerlingenpractica (leerlingenproeven) zijn activiteiten waarbij leerlingen alleen of in kleine groepjes (2 à 3) zelfstandig, maar onder begeleiding en toezicht, experimenteel werk uitvoeren in verband met één of ander verschijnsel dat tot het leerpakket behoort. Het is aanbevolen per leerjaar minimum gedurende 2 x 50 minuten leerlingenpractica te organiseren. Het is ook mogelijk om gedurende het hele jaar, korte, eenvoudige leerlingenproeven in te lassen. Het geheel moet minstens 2 lestijden omvatten. Het is daarbij niet nodig om tweemaal één volledige lestijd te besteden aan leerlingenproeven, maar wel kunnen de leerlingen regelmatig korte, eenvoudige proeven uitvoeren, gespreid over het leerjaar. In het jaarvorderingsplan dient aangegeven te worden wanneer leerlingenproeven (items + duur) georganiseerd worden. Vooral tijdens de leerlingenpractica zullen de attitudinale eindtermen (G-22 t./m. G-32) nagestreefd worden. 3 Contexten Voor het ontwikkelen van de lessen is het belangrijk om telkens uit te gaan van concrete lesdoelstellingen, die aansluiten op de leerplandoelstellingen. Er is een groot aantal keuzemogelijkheden met betrekking tot de inhoud (wat?) en de aanpak (hoe?) van de biologielessen. De inhoud van de lessen wordt hoofdzakelijk bepaald door de keuze van het perspectief van waaruit een onderwerp belicht wordt. Zo kun je een onderwerp als bv. het hart behandelen vanuit het conceptuele perspectief (= de theorie) zoals bouw en werking en vanuit het contextuele perspectief zoals historische, medische, maatschappelijke, technologische, ethische en persoonlijke aspecten. Vooral voor leerlingen, die enkel biologie in de basisvorming hebben, dient de nodige aandacht naar deze laatste aanpak te gaan. Werk daarbij ook aan de intrinsieke motivatie van de leerlingen door het geleidelijk introduceren van taakzelfstandigheid (activerende werkvormen, open vragen), het wijzen op het verband tussen wat er bestudeerd wordt en de doelen die de leerling zichzelf stelt op het gebied van hobby s, later beroep en andere.

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 8 4 Gebruik van handboeken en cursussen Om de efficiëntie van het onderwijs- en leerproces te optimaliseren zal men er over waken dat naast de eindtermen ook de andere na te streven leerplandoelstellingen en uitbreidingsdoelstellingen aan bod komen. De wijze waarop dit in de aangeboden handboeken wordt gerealiseerd, zal in belangrijke mate de keuze van de gebruikte boeken en/of de aangewende werkstructuren bepalen. Als wordt geopteerd voor het maken van een eigen cursus, zal men er in elk geval nauwgezet op toezien de leerinhouden op een zo bevattelijk mogelijke wijze aan te bieden. Men besteedt daartoe voldoende aandacht aan de lay-out en aan de figuren. Teksten worden zoveel mogelijk met voorbeelden geïllustreerd. Met het oog op evaluaties worden in de cursus, waar mogelijk, ook oefeningen ingelast. Oefeningen voor zelfevaluatie kunnen leerlingen toelaten eigen tekorten op te sporen en zullen eventueel de aanzet vormen voor het bijsturen van het leerproces. 5 Vakoverschrijdend leren De doelstellingen in dit leerplan sluiten nauw aan bij de vakgebonden eindtermen van de tweede graad ASO, die in de eerste kolom worden aangeduid met het decretale nummer. Daarnaast levert de leraar biologie ook zijn bijdrage tot de realisatie van de vakoverschrijdende eindtermen. Vakoverschrijdende eindtermen (VOET) zijn minimumdoelen die niet specifiek behoren tot een vakgebied, maar onder meer door middel van meerdere vakken of onderwijsprojecten kunnen worden gerealiseerd. Ze zijn in eerste instantie een opdracht voor het hele schoolteam. Om uit te maken hoe alle vakoverschrijdende eindtermen op schoolniveau kunnen gerealiseerd worden, zijn afspraken tussen de collega s van alle vakken nodig. Het is aangewezen om deze afspraken formeel vast te leggen in het schoolwerkplan. In sommige vakken kunnen bepaalde VOET uitdrukkelijker aan de orde komen dan in andere. Leerplannen kunnen dan ook verwijzingen naar VOET bevatten als de binding tussen de vakgebonden doelstellingen en de VOET evident is. Indien de vakgroep nog andere VOET realiseerbaar acht binnen een vak, wordt dit vastgelegd in een verslag waarin zowel de visie en de planning zijn opgenomen. Heel wat VOET die behoren tot de domeinen Leren leren en Sociale vaardigheden zitten reeds verweven in de uitwerking van verschillende vakgebonden doelstellingen in dit leerplan. Door een doordachte keuze van thema s, teksten en lesonderwerpen kunnen andere VOET (Opvoeden tot burgerzin, Gezondheidseducatie, Milieueducatie, Muzisch-creatieve vorming en Technischtechnologische vorming) ook in de lessen biologie aan bod komen. Bij de aanvang van het schooljaar maakt de leraar een oordeelkundige keuze van de leerinhouden waarmee hij de vakgebonden en vakoverschrijdende doelstellingen wil realiseren (bij voorkeur na overleg met de vakgroep) en stelt een jaar(vorderings)plan op waarin hij de leerstof op een evenwichtige wijze verdeelt over het beschikbare aantal lestijden. 6 Gebruik van ICT ICT is een middel zowel voor de leerkracht als voor de leerling om snel adequate informatie te zoeken, te bewerken en te gebruiken. Educatie wordt meer en meer e-ducatie (elektronische educatie). Naast het gebruik van de computer door de leraar, bv. voor real-time metingen, het tonen van gevaarlijke of moeilijk uitvoerbare experimenten, zal de leerling het middel gebruiken om bv. extra oefeningen te maken, leerachterstanden op te halen, vragen door te spelen. Om scholen verder te ondersteunen bij de invoering en het gebruik van ICT publiceerde het departement Onderwijs de brochure ICT.onderwijs@vlaanderen. Informatie is te vinden op de ICTwebsite www.ond.vlaanderen.be/ict/. De computer is een ideaal middel om foto s, tekeningen en bewegende beelden in de klas te tonen. Er bestaat een groot aanbod van cd-roms die foto s, processen en vragen aanbieden aan de leerkracht en de leerlingen. Ook internet biedt een groot aantal foto s, schema s en processen die na downloaden, eventueel off-line, kunnen getoond worden.

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 9 Met behulp van real-time metingen kunnen demonstraties snel en effectief verlopen, o.a. demonstreren van de hartslagfrequentie, verbruik van zuurstofgas tijdens de ademhaling, metingen van de zuurtegraad (bv. van bloed, urine, ).

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 10 7 Aan te bevelen tijdsgebruik - Jaarplanning Voor de realisatie van het leerplan worden zowel in het eerste als in het tweede leerjaar 25 lestijden voorzien. Het aanbevolen tijdsgebruik voor elk hoofdstuk is aangegeven bij de pedagogischdidactische wenken. Deze aanpak laat aan de leerkracht nog voldoende ruimte voor een eigen inbreng. Bij het opstellen van een jaarvorderingsplan, dat voor elke leerkracht verplicht is, zal rekening worden gehouden met het aantal lestijden hieronder aangegeven; dit aantal is evenwel niet bindend maar indicatief. De leerkracht is vrij zelf de volgorde van de lesonderwerpen vast te leggen. OVERZICHT VAN DE LEERINHOUDEN VOOR HET EERSTE LEERJAAR MENS EN MILIEU (ca. 12 lestijden) 1 Ecologie 1.1 Ecologisch onderzoek van een zoetwaterbiotoop of van een bodem 1.2 Autotrofe en heterotrofe voeding 1.3 Symbiose en concurrentie 1.4 Aantallen-, biomassa- en energiepiramide 1.5 Wisselwerking tussen koolstof- en zuurstofcyclus 1.6 Ecosysteem 2 Milieu 2.1 Milieuverontreiniging 2.2 Verontreiniging van water en/of bodem 2.3 Alternatieven, verbeteringen en mogelijke oplossingen tot een duurzame ontwikkeling MENS EN GEZONDHEID (ca. 13 lestijden) 3 Bacteriën 3.1 Bouw en vorm 3.2 Levensvoorwaarden en vermenigvuldiging 3.3 Voedselbederf voorkomen door een gezonde levenswijze 3.4 Functies in de natuur 3.5 Beïnvloeden de menselijke gezondheid (infectie, bestrijding en hygiëne) 4 Virussen 4.1 Bouw 4.2 Vorming van nieuwe virussen 4.3 Virale infecties 4.4 Beïnvloeden de menselijke gezondheid: aids 5 Erfelijkheid 5.1 Algemene begrippen 5.2 Overervingsmechanismen 5.3 Overerving van het geslacht 5.4 Erfelijke afwijkingen 5.5 Gezondheidszorg

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 11 OVERZICHT VAN DE LEERINHOUDEN VOOR HET TWEEDE LEERJAAR STOFWISSELING (ca. 8 lestijden) 1 Betekenis van de stofwisseling Functionele samenhang tussen stelsels van het menselijk lichaam 2 Celstofwisseling 2.1 Samenstelling van levende wezens 2.2 Opbouw- en afbraakprocessen 2.3 Celtransportprocessen 2.4 Enzymen 3 Opneming van nutriënten en zuurstofgas 3.1 Vertering 3.2 Opneming van nutriënten 3.3 Opneming van zuurstofgas 4 Transport van stoffen 4.1 Samenstelling en functie van het bloed 4.2 Functionele betekenis van de bloedsomloop 4.3 Samenstelling en functie van lymfe 4.4 Functionele betekenis van het lymfevatensysteem 5 Uitscheiding 5.1 Functie van een nier 5.2 Functie van een zweetklier 5.3 Bouw en uitscheidingsfunctie van de lever 5.4 Uitscheidingsfunctie van een long REGELING EN PRIKKELBAARHEID (ca. 14 lestijden) 6 Regeling 6.1 Vitaminen 6.2 Endocriene klieren en hun hormonen

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 12 7 Prikkelbaarheid 7.1 Soorten prikkels en de zintuigen die ze opvangen 7.2 Bouw en werking van het oog of het oor 7.3 Bouw en functies van het zenuwstelsel 7.4 Willekeurige bewegingen en reflexen 7.5 Weg van een impuls bij willekeurige bewegingen en bij reflexen 7.6 Relaties tussen zenuwstelsel en hormonaal stelsel 7.7 Gezondheidszorg voor zenuwstelsel en zintuigen GEDRAG (ca. 3 lestijden) 8.1.1 Aangeboren gedrag 8.1.2 Aangeleerd of verworven gedrag 8.2 Inzichtshandelingen 8.3 Menselijk gedrag: belang van normen en waarden Omwille van de leesbaarheid worden de leerplandoelstellingen en de leerinhouden in afzonderlijke cellen geplaatst per hoofdstuk. Wegens de uitgebreidheid worden specifieke pedagogisch-didactische wenken en voorstellen van timing in een aparte rubriek opgenomen. De vakgebonden eindtermen voor biologie (zie bijlage 1) worden in de eerste kolom, voorafgegaan door een B, aangegeven. De eindtermen B1-B8 zijn algemene eindtermen, die niet aan een welbepaalde vakinhoud gebonden zijn. Ze worden zowel in het eerste als in het tweede leerjaar, op een voor de leerlingen van de tweede graad ASO aangepast niveau, in concrete lesdoelstellingen omgezet. De niet-verplichte uitbreidingsdoelstellingen zijn met de letter U aangeduid. Voor pedagogische richtlijnen, nuttige adressen, enz. zie: http://www.rago.be/wetenschappen/biologie2egraad/indexbio2egr.htm

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 13 LEERPLANDOELSTELLINGEN / LEERINHOUDEN 1ste leerjaar ET LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN De leerlingen kunnen: B7 0 studie- en beroepsmogelijkheden i.v.m. biologie opnoemen en er enkele algemene kenmerken van aangeven; 0 Studie- en beroepsmogelijkheden i.v.m. biologie MENS EN MILIEU 1 Ecologie G1-G12 B18-24 lp een ecologisch onderzoek van een zoetwaterbiotoop of van een bodem uitvoeren (zie hieronder); Leerlingenpracticum: ecologisch onderzoek B4, B5, B18 B4, B20 B5, B19 B5, B18, B22 1.1.1 op het terrein organismen gericht waarnemen en hun habitat beschrijven; 1.1.2 relaties leggen tussen aanwezige organismen en abiotische factoren van de onderzochte biotoop; 1.1.3 bij waargenomen organismen overeenkomsten en verschillen beschrijven en deze organismen in een eenvoudige classificatie plaatsen; 1.1.4 aan de hand van voedselrelaties tussen waargenomen organismen, eenvoudige voedselketens en een voedselweb opstellen; 1.1 Ecologisch onderzoek van een zoetwaterbiotoop of van een bodem

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 14 ET LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN B20, B22 1.2 de begrippen autotrofe en heterotrofe voeding verwoorden; 1.2 Autotrofe en heterotrofe voeding B20 1.3 de begrippen symbiose (parasitisme, mutualisme, commensalisme) en concurrentie uitleggen aan de hand van voorbeelden; 1.3 Symbiose en concurrentie B22, B24 B23 1.4.1 de rol van producenten, consumenten en reducenten in een ecosysteem uitleggen; 1.4.2 de energiedoorstroming in een ecosysteem beschrijven en schematisch weergeven; 1.4 Aantallen-, biomassa- en energiepiramide B23 1.5 een materiekringloop in een ecosysteem beschrijven en schematisch weergeven; 1.5 Wisselwerking tussen koolstof- en zuurstofcyclus B21 1.6 het begrip ecosysteem op een wetenschappelijk verantwoorde wijze omschrijven en met voorbeelden illustreren; 1.6 Ecosysteem 2 Milieu B2, B3, B25, G16 2.1 de relatie leggen tussen de aanwezigheid van verontreinigende factoren en mogelijke invloeden ervan op de biotoop water of bodem; 2.1 Milieuverontreiniging

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 15 ET LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN B2, B3, B25 G15 2.2 aan de hand van voorbeelden de wisselwerking tussen mens en milieu aantonen en verklaren; 2.2 Verontreiniging van water en/of bodem B2, B3, B7, B26, G17 2.3 het belang van duurzame ontwikkeling aantonen en verbeteringen en mogelijke oplossingen formuleren; 2.3 Alternatieven, verbeteringen en mogelijke oplossingen voor een duurzame ontwikkeling MENS EN GEZONDHEID 3 Bacteriën B19 3.1.1 de bouw van bacteriën beschrijven; 3.1.2 de relatie leggen tussen de vorm en de indeling van bacteriën; 3.1 Bouw en vorm B20, G18 3.2 het verband aantonen tussen de levensvoorwaarden en de vermenigvuldiging van bacteriën; 3.2 Levensvoorwaarden en vermenigvuldiging U lp een eenvoudige bacteriënkweek maken en onderzoeken; Leerlingenpracticum: bacteriologisch onderzoek

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 16 ET LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN B22 B1, B8 3.3.1 de relatie leggen tussen voedselbederf en bacteriënontwikkeling; 3.3.2 aantonen dat het toepassen van bewaartechnieken behoort tot een gezonde levenswijze; 3.3 Voedselbederf voorkomen door een gezonde levenswijze B20, B22, B24 3.4 de functie van de bacteriën in de natuur verklaren als reducent, saprofyt of parasiet; 3.4 Functies in de natuur B27 B27, B8 3.5.1 het verband uitleggen tussen de antigeenaanwezigheid en de antilichaamproductie; 3.5.2 met voorbeelden uitleggen dat bacteriën de menselijke gezondheid beïnvloeden en hun bestrijding en hygiëne aangeven; 3.5 Beïnvloeden de menselijke gezondheid: infectie, bestrijding en hygiëne 4 Virussen G19 4.1 de bouw van virussen beschrijven; 4.1 Bouw G14 4.2 de manier waarop nieuwe virussen ontstaan uitleggen; 4.2 Vorming van nieuwe virussen B27 4.3 de relatie verklaren tussen virussen en infectieziekten; 4.3 Virale infecties

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 17 ET LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN B 27 B1, B7, B8 4.4.1 het verband uitleggen tussen de besmetting, het aantasten van het immuunsysteem en het ziektebeeld van aids; 4.4.2 de maatregelen om aids-besmetting te voorkomen, toelichten; 4.4 Beïnvloeden de menselijke gezondheid: aids 5 Erfelijkheid G13, G20 5.1.1 met voorbeelden het begrip erfelijkheid illustreren; 5.1 Algemene begrippen 5.1.2 het verband aangeven tussen chromosomen, celdeling en karyotype; 5.2.1 de relatie leggen tussen de noodzaak van de halveringsdeling en de vorming van geslachtscellen; 5.2 Overervingsmechanismen 5.2.2 de begrippen i.v.m. dominantie afleiden aan de hand van voorbeelden; 5.3 de overerving van het geslacht uitleggen; 5.3 Overerving van het geslacht 5.4 een verband leggen tussen mutaties, mogelijke oorzaken ervan en erfelijke afwijkingen; 5.4 Erfelijke afwijkingen G15-G17 5.5 gezondheidszorg i.v.m. erfelijkheid toelichten. 5.5 Gezondheidszorg

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 18 2de leerjaar ET LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN De leerlingen kunnen: B7 0 studie- en beroepsmogelijkheden i.v.m. biologie opnoemen en er enkele algemene kenmerken van aangeven; 0 Studie- en beroepsmogelijkheden i.v.m. biologie STOFWISSELING 1.1 relaties afleiden tussen verschillende fysiologische toestanden van het lichaam en zijn stelsels; 1.2 vaststellen dat een regulering van fysiologische processen door het zenuw- en het hormonaal stelsel, noodzakelijk is; 1 Betekenis van de stofwisseling Functionele samenhang tussen stelsels van het menselijk lichaam 2 Celstofwisseling 2.1.1 samenstellende stoffen van levende wezens benoemen en hun functie beschrijven; 2.1 Samenstelling van levende wezens U lp organische verbindingen en/of de belangrijkste mineralen van levende wezens aantonen; Leerlingenpracticum: samenstelling van levende wezens - asanalyse - dieetanalyse

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 19 ET LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 2.2.1 voorbeelden van opbouwprocessen (anabolisme) van lichaamseigen stoffen geven; 2.2 Opbouw- en afbraakprocessen 2.2.2 de celademhaling beschrijven als een afbraakproces (katabolisme), onmisbaar voor de energielevering in de cel; 2.3.1 osmose en diffusie beschrijven als vormen van passief transport; 2.3 Celtransportprocessen 2.3.2 het begrip actief transport definiëren; U lp eenvoudige diffusie- en osmoseproeven uitvoeren; Leerlingenpracticum - dialyse- en diffusieproeven - osmose- en plasmolyseproeven 2.4 de werking van een enzym op een eenvoudige wijze weergeven; 2.4 Enzymen U lp eenvoudige enzymproeven uitvoeren; Leerlingenpracticum: enzymproeven - zetmeel amylase - melkvetten en -eiwitten - pancreatine

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 20 ET LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 3 Opneming van nutriënten en zuurstofgas U U 3.1.1 vertering beschrijven als het noodzakelijke proces waarbij macromoleculen uit de voeding afgebroken worden tot nutriënten; 3.1.2 verschillende stappen van een enzymatische afbraak tijdens het verteringsproces onderscheiden; 3.1 Vertering U 3.2 absorptie van nutriënten uitleggen; 3.2 Opneming van nutriënten U 3.3 gaswisseling ter hoogte van longblaasjes en weefsels verklaren; 3.3 Opneming van zuurstofgas 4 Transport van stoffen U 4.1 relaties leggen tussen samenstellende componenten van het bloed en hun functie; 4.1 Samenstelling en functie van het bloed Chemische analyse van bloedplasma U 4.2 de functionele betekenis van de bloedsomloop verwoorden; 4.2 Functionele betekenis van de bloedsomloop

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 21 ET LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN U 4.3 relaties leggen tussen de samenstellende componenten van de lymfe en hun functie; 4.3 Samenstelling en functie van lymfe U 4.4 de functionele betekenis van het lymfevatenstelsel verwoorden; 4.4 Functionele betekenis van het lymfevatensysteem 5 Uitscheiding U 5.1 relaties aantonen tussen de bouw en de uitscheidingsfunctie van de nieren; 5.1 Functie van een nier Chemische analyse van urine U 5.2 relaties aantonen tussen de bouw en de uitscheidingsfunctie van een zweetklier; 5.2 Functie van een zweetklier U 5.3 het belang van de lever als uitscheidingsorgaan aangeven; 5.3 Bouw en uitscheidingsfunctie van de lever U 5.4 de uitscheidingsfunctie van longen verwoorden; 5.4 Uitscheidingsfunctie van een long Ademhalingsproeven: - vitale capaciteit - ademhalingsfrequentie

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 22 ET LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN REGELING EN PRIKKELBAARHEID 6 Regeling 6.1.1 enkele vitaminen in een eenvoudige indeling klasseren; 6.1 Vitaminen 6.1.2 het belang van enkele vitaminen aantonen; B15 B10 B16 6.2.1 hormonale klieren situeren en de functie van hun hormonen beschrijven; 6.2.2 met voorbeelden verduidelijken dat kliersecreties reacties zijn op prikkels; 6.2.3 voorbeelden van hormonale stoornissen toelichten en aangeven hoe ze eventueel kunnen worden vermeden; 6.2 Endocriene klieren en hun hormonen 7. Prikkelbaarheid B12 7.1 de relatie leggen tussen de soorten prikkels en de zintuigen die ze opvangen; 7.1 Soorten prikkels en de zintuigen die ze opvangen B6, B13 7.2 de bouw en werking van het oog of het oor bespreken; 7.2 Bouw en werking van het oog of het oor Zintuigproeven

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 23 ET LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN B6, B9, B10, B14 7.3.1 bouw en werking van een zenuwcel, van een zenuw en van een synaps beschrijven en de aard van een impuls toelichten; 7.3 Bouw en functies van het zenuwstelsel B6, B9, B10, B14 7.3.2 bouw en functies van het zenuwstelsel toelichten; B10 7.4 met voorbeelden verduidelijken dat spierbewegingen reacties zijn op prikkels; 7.4 Willekeurige bewegingen en reflexen B11 7.5 de gevolgde weg van een zenuwimpuls via de hersenen en via een reflexboog beschrijven; 7.5 Weg van een impuls bij willekeurige bewegingen en bij reflexen B5, B9, B10 7.6 met een voorbeeld illustreren dat het zenuwstelsel en hormonaal stelsel samen instaan voor de coördinatie van reacties op prikkels; 7.6 Relaties tussen zenuwstelsel en hormonaal stelsel B7, B16, G16 7.7 voorbeelden van zintuiglijke en neurale stoornissen toelichten en aangeven hoe ze eventueel kunnen worden vermeden; 7.7 Gezondheidszorg voor zenuwstelsel en zintuigen

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 24 ET LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN GEDRAG B17, G21 8.1 met voorbeelden verschillen tussen aangeboren en aangeleerd gedrag illustreren; 8.1.1 Aangeboren gedrag 8.1.2 Aangeleerd gedrag Proeven i.v.m. gedrag van bv. pissebedden U 8.2 met voorbeelden illustreren wat inzichtshandelingen zijn; 8.2 Inzichtshandelingen U 8.3 toelichten dat bij menselijk gedrag ook normen en waarden een rol spelen. 8.3 Menselijk gedrag: belang van normen en waarden

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 25 SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN EN TIMING 0 Studie- en beroepsmogelijkheden biologie Bij de uitwerking van voorliggend leerplan zullen zich, zowel in het eerste als in het tweede leerjaar, ongetwijfeld heel wat mogelijkheden voordoen om de relevantie van de biologie in de samenleving te beklemtonen en het verband te leggen met beroepen die bij de behandelde leerinhouden aanleunen. Waar de gelegenheid zich voordoet kan de leerkracht de aandacht vestigen op het belang van het vak voor een latere studie- of beroepskeuze. Informatie daaromtrent kan o.a. ingewonnen worden op de website van de Vereniging voor het Onderwijs in de Biologie, de milieuleer en de gezondheidseducatie (http://www.vob-ond.be/), in de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB s) en bij onderwijsinstellingen die verantwoordelijk zijn voor de curricula van de aangeboden opleidingen. EERSTE LEERJAAR MENS EN MILIEU 1 Ecologie: ca.8 lestijden 1.1 Ecologisch onderzoek van een zoetwaterbiotoop of van een bodem 1.1.1 Kies de biotoop zo dat de doelstellingen kunnen gerealiseerd worden. Hij wordt op de topografische kaart gesitueerd. Het onderzoek gebeurt bij voorkeur in september en is uitstekend geschikt voor groepswerk. Een goede organisatie met een duidelijk omlijnde taakverdeling zal de motivering zeker verhogen. Degelijk lesmateriaal is o.a. te vinden op: http://www.pime.be ZOETWATER Macro-invertebraten kunnen uit het water verzameld worden met een keukenzeef. Je treft ze ook aan op waterplanten, op of onder stenen en op hout. Een modderstaal kan eveneens worden onderzocht; spoel eventueel het bodemslijk af van de wortelkluit. De leerlingen onderzoeken het ingezamelde materiaal in een witte teil: ze zonderen de dieren af, tellen ze en determineren ze (het is niet nodig dit iedere keer tot op de soort te doen). In elk geval waakt de leraar erover dat de verzamelde organismen, na onderzoek, teruggeplaatst worden in de biotoop en dat de vegetatie zo weinig mogelijk beschadigd wordt. Bij het ontwerpen van het opnameblad zal de leerkracht ervoor zorgen dat ook de plaats waar een plantensoort voorkomt (op de oever, in het water bij de oever, in open water) genoteerd wordt of aangekruist wordt op een tabel. Om een zo volledig mogelijk voedselweb te kunnen opstellen gaan de leerlingen na welke organismen in een planktonmonster voorkomen en noteren zij de dieren die ze waarnemen aan het wateroppervlak (bv. libellen, schaatsenrijders, vlinders, watervogels) of in het water (amfibieën, vissen). Diersporen worden eveneens genoteerd. BODEM Bodemstalen worden bij voorkeur door leerlingen op het terrein genomen en verpakt in gemerkte plasticzakken voor verder onderzoek in de klas. Eventueel kan men ook bodemvallen plaatsen. Door strooisel in een witte teil te onderzoeken, kunnen de leerlingen de organismen gemakkelijk sorteren en tellen. Kleine dieren kunnen opgevangen worden met de Berlese-techniek. Het is niet noodzakelijk de waargenomen organismen iedere keer tot op de soort te determineren.

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 26 Afhankelijk van het milieu bepaalt de leerkracht welke abiotische factoren onderzocht zullen worden. Het werk gebeurt zoveel mogelijk op het terrein. Het meten van fysische en chemische eigenschappen mag geen doel op zich zijn maar zal leiden tot het leggen van relaties tussen deze factoren en de aangetroffen organismen. De leerlingen gebruiken hiervoor eenvoudige technieken: teststrookjes, testkits. De leerlingen voeren bij voorkeur de metingen zelf uit: dit stimuleert de belangstelling, vergroot de betrokkenheid en zet aan tot nauwkeurig werken. Opdat het onderzoek voor leerlingen een relevante betekenis zou krijgen, worden per factor de meetresultaten vergeleken met de grenswaarden waartussen bepaalde organismen zich in stand kunnen houden (tolerantiegrenzen). Van zoetwater kunnen de volgende fysische factoren gemeten worden: - de temperatuur wordt in de schaduw bepaald op 15 cm diepte, afgelezen na 1 min en vergeleken met de luchttemperatuur; - de doorzichtigheid van voldoende diep water wordt gemeten met de schijf van Secchi; - de stroomsnelheid meet men met de vlotmethode. Chemische factoren die kunnen onderzocht worden zijn het zuurstofgehalte, de ph, de hardheid, nitriet-, nitraat-, en ammoniumgehalte, het fosfaatgehalte. Van de bodem kunnen de volgende fysische factoren gemeten worden: - de temperatuur wordt gemeten op 10 cm diepte (putje maken met een pvc-buis, thermometer aflezen zodra de waarde constant blijft) en vergeleken met de luchttemperatuur; - het invallend licht kan op plaatsen met een verschillende belichtingsintensiteit worden gemeten en vergeleken. Sluit daarvoor de lichtgevoelige cel van de lichtmeter af met het matte plaatje. Werk je met een lichtmeter waarbij dat niet kan, meet dan, op 25 cm afstand, het door een wit oppervlak teruggekaatst licht; - de doorlatendheid wordt gemeten door het volume water te bepalen dat per minuut door een bodemstaal loopt; - het actueel luchtgehalte wordt bepaald door na te gaan hoeveel water er nodig is om de lucht, aanwezig in een bodemstaal met gekend volume, te verdringen. Om vergelijkingen met andere bodemmonsters te mogelijk te maken rekent men de gevonden waarden om in %; - het actueel watergehalte wordt bepaald door het berekenen van het massaverschil tussen een vers en het volledig droog bodemstaal. Om vergelijking met andere bodemmonsters mogelijk te maken rekent men de gevonden waarden om in %; - het hangwater of waterhoudend vermogen (in %) kan men bepalen door in een trechter op 100 ml luchtdroge, gezeefde bodem 100 ml water te gieten, het volume vloeistof te meten dat erdoor loopt en daaruit te berekenen hoeveel ml water in het staal is achtergebleven. Chemische factoren die kunnen onderzocht worden zijn: - de ph-waarde, te bepalen met de Hellige bodem-ph-meter; - het gehalte aan organisch materiaal, na te gaan door een gekende massa bodem uit te gloeien in een vuurvast kroesje, het massaverlies te bepalen en daaruit het humusgehalte te berekenen in %. 1.1.2 Aansluitend bij het determineerwerk of los daarvan, wordt van geïnventariseerde organismen de plaats in de systematiek bepaald. Aan de hand van literatuurgegevens kan men het trofisch niveau van de geïnventariseerde organismen bepalen. Organismen die behoren tot hetzelfde trofisch niveau (herbivoren, carnivoren van de eerste orde) krijgen een zelfde codering (H, C 1 ) om achteraf het opstellen van een voedselpiramide te vergemakkelijken. De verzamelde gegevens worden in voedselketens en in een voedselweb verwerkt.

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 27 1.2 Autotrofe en heterotrofe voeding De fotosynthese met de vorming van zetmeel en van zuurstofgas (behandeld in de eerste graad) wordt kort herhaald. Eventueel kunnen, aan de hand van demonstratieproeven, enkele abiotische parameters die de fotosynthese beïnvloeden (bladgroen, koolstofdioxidegehalte, temperatuur en/of de hoeveelheid licht) worden onderzocht. De begrippen auto- en heterotrofe voeding worden aangebracht. Het belang van zonlicht en van groene planten op aarde wordt nogmaals benadrukt. 1.3 Symbiose en concurrentie Waarnemingen tijdens het ecologisch onderzoek kunnen gebruikt worden om de begrippen symbiose (parasitisme, mutualisme, commensalisme) en concurrentie te illustreren. Ook dia s, film en cd-rom zijn geschikt aanschouwelijk materiaal. 1.4 Aantallen-, biomassa- en energiepiramide 1.4.1 De resultaten van het terreinwerk kunnen gebruikt worden om een aantallenpiramide op te stellen. Literatuurgegevens laten uitbreiding naar een biomassapiramide toe. De vorm van de bekomen piramides worden vergeleken met aantallen- en biomassapiramides uit de literatuur. De leerlingen kunnen mogelijke verklaringen voor afwijkingen (gebreken in de vangsttechnieken, determineer- en telfouten, eenmalig onderzoek) formuleren. Het verband tussen de vorm en het al of niet voorkomen van biologisch evenwicht in de biotoop wordt besproken. Ook het begrip energiepiramide wordt besproken. 1.4.2 De leraar wijst op het dalend aantal organismen en op het biomassa- en energieverlies naarmate in de piramides een hoger trofisch niveau bereikt wordt. 1.5 Wisselwerking tussen koolstof- en zuurstofcyclus Aan de hand van het fotosynthese- en ademhalingsproces wordt een schema opgebouwd waarin de wisselwerking tussen beide wordt aangetoond. 1.6 Ecosysteem Als synthese van het hoofdstuk ecologie wordt in een leergesprek waarbij men teruggrijpt naar de voorbeelden uit de voorbije lessen het begrip ecosysteem verduidelijkt. Een ecosysteem is een ruimtelijke eenheid in de natuur, samengesteld uit biotische en abiotische componenten. Deze vormen door onderlinge wisselwerking een systeem dat streeft naar inwendige stabiliteit. De energie van het systeem komt van buiten uit en wordt door fotosynthese vastgelegd en door ademhaling geheel of gedeeltelijk vrijgegeven. Het stoffentransport in het systeem verloopt volgens kringlopen. 2. Milieu: ca. 4 lestijden De lessen hebben in de eerste plaats als doel de leerlingen erop te wijzen dat ze zich steeds op een verantwoorde wijze moeten gedragen om het milieu niet onnodig te belasten. De verontreinigende factoren die behandeld worden sluiten bij voorkeur aan bij de waarnemingen gedaan tijdens de biotoopstudie en bij de ervaringen van de leerlingen. Vanzelfsprekend zullen deze waarnemingen en ervaringen uitgebreid worden om te komen tot een samenhangend en didactisch verantwoord geheel. Ook actuele gebeurtenissen die met het milieu verband houden en waaraan in de media aandacht wordt besteed, kunnen een aanknopingspunt vormen. Diverse media kunnen informatie verstrekken die anders moeilijk toegankelijk is.

ASO 2de graad opties met 1 lestijd 28 2.1 Milieuverontreiniging Het is hier zeker niet de bedoeling om enkel de negatieve aspecten te belichten maar om, zonder de realiteit te negeren, ook te kijken naar de positieve ontwikkelingen en te zoeken naar oplossingen voor de problemen. Oorzaken en gevolgen van milieuverstoring i.v.m. water Huishoudelijk en industrieel afval, afval afkomstig uit de landbouw, biociden, stookolie, koelwater en radioactieve stoffen kunnen als belangrijke oorzaken voor waterverontreiniging worden besproken. Iedere keer worden ook de gevolgen nader toegelicht. De leraar wijst in elk geval op de relaties tussen een sterke (organische) vervuiling, de verhoogde bacteriële afbraak, de daling van het zuurstofgasgehalte, de ontwikkeling van rottingsbacteriën en de aantasting van het zelfreinigend vermogen. Oorzaken en gevolgen van eutrofiering worden besproken. De biologische kwaliteit van het water kan worden nagegaan door het bepalen van de biotische index. De gevonden waarde kan worden vergeleken met de gegevens op de kaart van de biologische kwaliteit van de waterlopen. Zie hiervoor o.a. de gegevens van de Vlaamse Milieumaatschappij: http://www2.vmm.be Oorzaken en gevolgen van milieuverstoring i.v.m. de bodem Het gebruik van meststoffen, van biociden, (sluik)storting van huishoudelijk en/of (bio)industrieel afval kunnen als belangrijke oorzaken van bodemverontreiniging worden besproken. Iedere keer worden ook de gevolgen nader toegelicht. De leraar wijst op de problemen van o.a. zware metalen, biociden die zich opstapelen in de voedselketen, reukhinder, ruimtegebrek voor het storten van afval. De relatie tussen de toenemende bevolkingsdichtheid, industriële ontwikkeling, woning- en wegenbouw, lintbebouwing, verkaveling en de beschikbare landbouwgrond kunnen eveneens aan bod komen. 2.2 Verontreiniging van water en/of bodem De noodzaak van een voorafgaande zuivering van het oppervlaktewater voor de drinkwatervoorziening kan worden aangetoond door het bepalen van de biotische index, door het bespreken van cijfergegevens i.v.m. waterverbruik en vervuiling, door te wijzen op de gevolgen van aanwezige schadelijke stoffen voor de gezondheid. De verschillende stappen van het zuiveringsproces kunnen best worden geïllustreerd door een bezoek aan een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Men vestigt er de aandacht op dat het oppompen van grondwater, dat gewoonlijk minder vervuild is dan oppervlaktewater en dat nagenoeg tweederde van de drinkwatervoorziening vormt, een bedreiging kan vormen voor bepaalde natuurgebieden doordat de grondwatertafel daalt. 2.3 Alternatieven, verbeteringen en mogelijke oplossingen tot een duurzame ontwikkeling Tijdens de bespreking van alternatieven, verbeteringen en mogelijke oplossingen voor de behandelde milieuprobleem moeten de leerlingen in de eerste plaats zelf de problemen leren onderkennen en mogelijke oplossingen formuleren. Men beklemtoont dat het voorkómen van de problemen de beste methode is en legt de nadruk op maatregelen die individueel kunnen genomen worden. Met de leerlingen kan aan een milieuzorgsysteem gewerkt worden, waarbij ecologische denkwijzen in de dagelijkse schoolpraktijk concreet gestalte krijgen. Bij de behandeling van het onderwerp duurzame ontwikkeling, d.w.z. een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien, kan men wijzen op het belang van natuurbehoud en natuurontwikkelingsstrategieën. Dit onderwerp is uitermate geschikt om vakoverschrijdend te behandelen met o.a. lessen aardrijkskunde, economie, geschiedenis.