.l' Vlaamse Regering.: AMV/ /1001/B

Transcriptie

1 Vlaamse Regering.:,l.l' AMV/ /1001/B Besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur houdende uitspraak over de beroepen aangetekend tegen het besluit van de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen van 16 mei 2012 met nummer M03/44001/378/1/A/ 1/WV/FV houdende het gedeeltelijk verlenen van een milieuvergunning aan Kristof Van Wynsberghe, Lispannenlaan 1, 8300 Knokke-Heist, voor het exploiteren van een leghennenbedrijf, gelegen te 9880 Aalter, Hageland zn. De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, zoals herhaaldelijk gewijzigd; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2009 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 oktober 2011;

2 - 2 - AMV /155081/1001 Gelet op de beroepen van: Albert Billiet, Torhoutsesteenweg 477, 8200 Brugge; Carole Billiet, Kontichhof 15, 2550 Kontich, aangetekend tegen het besluit nr. M03/44001/378/1/A/1/WV/FV van de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen van 16 mei 2012 waarbij: 1 0 vergunning wordt verleend voor een termijn verstrijkend op 16 mei 2032 aan Kristof Van Wynsberghe, Lispannenlaan 1, 8300 Knokke-Heist, voor het exploiteren van een leghennenbedrijf, gelegen te 9880 Aalter, Hageland zn, op de kadastrale percelen: afdeling 3, sectie E, nrs 203w en 203z omvattende: stallen voor het houden van legkippen met inbegrip van een mestdrooginstallatie voor de bedrijfseigen mest; intensieve pluimveehouderij met legkippen; de opslag van m 3 dierlijke mest, waarvan 5 m 3 gier, 400 m 3 mengmest, m 3 vaste mest; de opslag van 20 ton eieren; een grondwaterwinning van max. 22 m 3 /dag en m 3 /jaar uit 1 put met een diepte van min. 31 m, max. 42 m (Ieperiaan aquifersysteem, HCOV-code 0800); 2 0 vergunning wordt geweigerd voor de volgende onderdelen: een grondwaterwinning van max. 22 m 3 /dag en m 3 /jaar uit 1 put met een diepte van min. 31 m, max. 42 m (Ieperiaan aquifersysteem, HCOV-code 0800); Gelet op het attest vermeld in artikel 31, 3, van titel I van het VLAREM waaruit blijkt dat het bestreden besluit door aanplakking werd bekendgemaakt vanaf 4 juni 2012; Gelet op het feit dat de beroepen werden ontvangen op 5 juli 2012 en ontvankelijk werden verklaard op 5 juli 2012; Gelet op de volgende beroepsargumenten van omwonenden: het bedrijf ligt in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Een aantal jaren geleden stond er enkel een veehouderij in de buurt. Recent werden er reeds 2 kippenstallen gebouwd. Deze deden al vragen rijzen aangaande de verenigbaarheid met de ligging in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Een derde grote leghennenstal is te veel; de ruimtelijke ordening werd niet actief beoordeeld door de provinciale administratie (cfr een stilzwijgend positief advies); de opdeling van een MER-plichtig project in niet-mer-plichtige onderdelen. Er zijn familiebanden met de exploitanten van de naburige leghennenbedrijven.

3 3 - Aangezien het bedrijven betreft van haast 3 maal kippen worden er vragen gesteld bij de wettigheid van het verlenen van een milieuvergunning zonder MER; geur-, stof-, ammoniakhinder, visuele hinder, vrees voor vervuiling en hinder in het algemeen; Gelet op de ligging van de inrichting in een landschappelijk waardevol agrarisch gebied volgens het gewestplan 'Eeklo-Aalter', vastgesteld bij het koninklijk besluit van 24 maart 1978; Gelet op het deels gunstige advies van 30 juli 2012 van de dienst Grondwaterbeheer van de afdeling Operationeel Waterbeheer van de Vlaamse Milieumaatschappij; Gelet op het ongunstige subadvies van 21 Onroerend Erfgoed; augustus 2012 van het agentschap Gelet op het voorwaardelijk gunstige advies van 23 augustus 2012 van de afdeling Milieuvergunningen van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie; Gelet op het gunstige advies van 23 augustus 2012 van de afdeling Ruimtelijke Planning en Stedenbouwkundig Beleid van het departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed; Gelet op het voorwaardelijk gunstige advies van 28 augustus 2012 van de gewestelijke milieuvergunningscommissie; Gelet op het horen op 28 augustus door de gewestelijke milieuvergunningscommissie van de exploitant die een nota overhandigt en het volgende verklaart ; de erkenning van het ammoniakemissiearm stalsysteem is ondertekend door de minister op 16 augustus 2012; de beroepsindieners kunnen weinig hinder ondervinden van de inrichting aangezien de woning waarvan zij mede-eigenaar zijn gelegen is op 600 m van de inrichting; de beroepsindieners zelf wonen er niet;

4 4- AMV!155081!1001 Overwegende dat de beroepen ingediend door omwonenden betrekking hebben op het verlenen van de milieuvergunning voor het exploiteren van een nieuw leghennenbedrijf bestaande uit 2 stallen met in totaal plaats voor leghennen en aanhorigheden; Overwegende dat de inrichting (overeenkomstig de EU-richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) een GPBV-bedrijf betreft waarvoor in toepassing van artikel 43ter van titel I van het VLAREM uitdrukkelijk is gesteld dat alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging moeten getroffen worden door toepassing van de beste beschikbare technieken zodat geen belangrijke verontreiniging veroorzaakt kan worden; Overwegende dat in een straal van 100 m rondom de perceelsgrens van de inrichting circa 5 woningen zijn gelegen waarvan 1 woning behoort bij een landbouwbedrijf; dat de dichtste woning op circa 25 m van de perceelsgrens van de inrichting ligt; dat de beroepsindieners mede-eigenaar zijn van een woning gelegen op circa 550 m van de inrichting; Overwegende dat de inrichting gelegen is op circa 200 m van een bosgebied, op circa 1200 m van een woongebied met landelijk karakter en van een natuurgebied; Overwegende dat tijdens het openbaar onderzoek geen bezwaren werden ingediend; Overwegende dat de beroepsindieners mede-eigenaar zijn van een woning die gelegen is op circa 550 m van het bedrijf; dat zij pas op de hoogte waren van de lopende milieuvergunningsaanvraag bij de bekendmaking van de beslissing van de deputatie van Oost-Vlaanderen in dit dossier aangezien zij in een andere gemeente wonen; dat zij bijgevolg geen bezwaar hebben ingediend in eerste aanleg aangezien zij niet op de hoogte waren; Overwegende dat het een GPBV-inrichting betreft; dat het een inrichting betreft met plaats voor legkippen wat net onder de grens van kippen is voor de opmaak van een MER; dat het bijgevolg aangewezen is een m.e.r.-screening uit te voeren;

5 5 - Overwegende dat er 2 identiekenieuwbouw ammoniakemissiearme stallen voorzien worden; dat deze stallen bestaan uit een centraal gedeelte met legnesten met aan beide zijden een verhoogde rooster; dat de mest onder deze roosters 3 maal per dag verwijderd wordt met mestscharren en gedroogd in een droogtunnel gebruikmakend van warme stallucht; dat naast de roosters een scharrelzone is voorzien bestaande uit een volstrooiselvloer; dat dit ammoniakemissiearm systeem (P-4.7. Grondhuisvesting met dagelijkse mestverwijdering door middel van een mestschuif onder de gedeeltelijk verhoogde roosters) is opgenomen in de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen (ministerieel besluit van 16 augustus 2012); dat volgens het aanvraagdossier een ammoniakemissiefactor van 0,16 kg NH 3 /dier/jaar verbonden is aan dit staltype; dat volgens de VLM-Mestbank een ammoniakemissiefactor van 0,106 kg NH 3 /dier/jaar verbonden is aan dit staltype; dat bijgevolg moet worden opgelegd als bijzondere voorwaarde dat de stallen moeten gebouwd worden volgens een erkend ammoniakemissiearm stalsysteem met een ammoniakemissiefactor van maximaal 0,106 kg NH 3 /dier/jaar; Overwegende dat de gedroogde mest in een afgesloten mestloods wordt opgeslagen; dat dit als bijzondere voorwaarde moet worden opgelegd; Overwegende dat voor kippen een mestopslag van m 3 vereist is; dat de mest onder de roosters verwijderd wordt en daarna gedroogd; dat dit drogen een daling van het volume tot circa 40 % van het oorspronkelijke volume met zich meebrengt zodat er na indroging circa 707 m 3 mest overblijft; dat een mestopslag van m 3 gedroogde kippenmest aangevraagd wordt; dat bijgevolg ruimschoots aan de opslagvereisten voldaan wordt; dat de gedroogde mest bovendien gemiddeld 2 maal in de maand wordt afgevoerd zodat de hoeveelheden opgeslagen mest beperkt zullen zijn; dat de mest op de strooiselvloer blijft liggen tot bij het afvoeren van de kippen; Overwegende dat de inrichting niet in de nabijheid ligt van speciale natuurbeschermingszones; dat op circa 825 m van de inrichting zich het habitatrichtlijngebied 'Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: Westelijk deel' bevindt; dat bij de aanvraag een studie gevoegd werd die de vermestende en verzurende effecten van het bedrijf beschrijft; dat volgens het aanvraagdossier de ammoniakemissiefactor verbonden aan het staltype 0,16 kg NH 3 /dier/jaar bedraagt; dat dit voor kippen een ammoniakemissie van kg per jaar met zich meebrengt; dat op basis van deze studie kan besloten worden dat het individuele bedrijf geen vermestende en verzurende effecten heeft op dit habitatrichtlijngebied die groter zijn dan 3% van de kritische last; dat in de huidige situatie waarin alleen de 3 naburige bedrijven in rekening worden gebracht, het

6 6 - habitatrichtlijngebied hoofdzakelijk binnen de contour van 3% van de kritische last valt en een klein gedeelte binnen de contour van 5% van de kritische last; dat wanneer de toekomstige cumulatieve situatie wordt beschouwd, inclusief gewenst bedrijf en 3 naburige bedrijven, de contouren beperkt uitbreiden maar dat het habitatrichtlijngebied buiten de contour van 10% van de kritische last blijft; dat er bijgevolg kan geoordeeld worden dat het bedrijf geen negatieve vermestende of verzurende effecten zal hebben op dit habitatrichtlijngebied; Overwegende dat volgens de VLM-Mestbank een ammoniakemissiefactor van 0,106 kg NH 3 /dier/jaar verbonden is aan dit staltype; dat dit bijgevolg voor kippen een ammoniakemissie van 6.243,4 kg per jaar met zich meebrengt waardoor de vermestende en verzurende effecten op de omgeving nog geringer zullen zijn; Overwegende dat aan de inrichting 160 waarderingspunten toegekend worden; dat er bijgevolg volgens artikel , 4, van titel 11 van VLAREM voor het bedrijf met kippen een minimale afstand van 200 m moet gerespecteerd worden tussen het bedrijf en hindergevoelige gebieden; dat ruimschoots voldaan wordt aan deze vereiste aangezien het dichtstbij gelegen hindergevoelig gebied verder ligt dan 1 km; Overwegende dat bij de aanvraag een geurstudie gevoegd werd; dat uit deze studie blijkt dat de totale geuremissie OUe/s bedraagt; dat wanneer enkel het bedrijf Van Wynsberghe in rekening wordt gebracht er 1 woning matig negatief gehinderd wordt (4,32 OUelm 3 ) en 3 woningen gering negatief gehinderd; dat onderstaande tabel het aantal gehinderde woningen per effect (negatief, matig negatief, gering negatief) weergeeft wanneer de 3 naburige pluimveebedrijven in rekening worden gebracht voor de uitbreiding (excl. bedrijf Van Wynsberghe) en na de uitbreiding (incl. bedrijf Van Wynsberghe); dat in deze tabel de woningen behorende tot de pluimveebedrijven niet meegeteld worden; effect Voor de uitbreiding Na de uitbreiding verschil 3-5 OUe/m 3 (gering negatief) OUelm 3 (matig negatief) > 10 OUelm 3 (negatief) Overwegende dat de extra gehinderde woningen net boven de drempelwaarde vallen van respectievelijk 3 OUelm 3 voor een gering effect (3,33 OUelm 3 en 3,83 OUe/m 3 ) en 5 OUelm 3 voor een matig negatief effect (van 3,72 OUelm 3 naar 5,04 OUelm 3 ); dat de woning waarvan de beroepsindieners mede-eigenaar zijn, buiten de contour van 3 OUelm 3 valt en bijgevolg een te verwaarlozen effect ondervindt op het vlak van geur afkomstig van het bedrijf Van Wynsberghe;

7 7 - Overwegende dat bij de aanvraag een stofstudie gevoegd werd; dat uit deze studie blijkt dat de PM1Q-stofemissie 4.947,6 kg stof per jaar bedraagt en de PM 2,sstofemissie 879,4 bedraagt; dat de exploitant een stofbak voorziet, die op basis van Nederlandse cijfers een reductie van 40% met zich meebrengt; dat de stofcontouren in de clusterbenadering slechts beperkt uitdeinen wanneer het bedrijf Van Wynsberghe mee in rekening gebracht wordt; dat op basis van deze studie kan geconcludeerd worden dat de extra hinder op het vlak van stof afkomstig van het bedrijf Van Wynsberghe aanvaardbaar is; dat de bouw van een stofbak als bijzondere voorwaarde is opgenomen in het bestreden besluit; Overwegende dat bij het vullen van de voedersilo's een stofzak gebruikt zal worden; dat het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo's niet is opgenomen als bijzondere voorwaarde in het bestreden besluit; dat het is aangewezen om dit als bijzondere voorwaarde op te nemen; Overwegende dat de stallen 1 maal per jaar in verschillende stappen en met een hogedrukreiniger volledig gereinigd worden; dat het afvalwater opgevangen wordt in een mestkelder en in een citerne van 5 m 3 om vervolgens uitgespreid te worden conform het mestdecreet; dat er bijgevolg geen lozing is van bed rijfsafva Iwater; Overwegende dat de dakoppervlakte m 2 bedraagt en de verharde oppervlakte rond de stallen m 2 bedraagt zodanig dat de totale nieuwe verharde oppervlakte m 2 bedraagt: dat er 2 regenwaterputten van elk 10m 3 voorzien zijn voor laagwaardige toepassingen zoals het reinigen van stallen; dat er een infiltratiebekken van 126 m 3 voorzien is; dat de regenwaterputten en het infiltratiebekken een bufferende capaciteit hebben van m 2 volgens de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwater; dat er bijgevolg m 2 niet gebufferd wordt; dat het overtollige regenwater dat niet kan gebufferd worden, kan infiltreren in aanpalende groene zones; dat de percelen liggen in het bekken 'Brugse polders'; dat de percelen afwateren naar de Kwade Stroom; dat het gebied beschreven is als niet overstromingsgevoelig; dat het voorzien van regenwaterputten van minimaal 20 m 3 opgenomen is als bijzondere voorwaarde in het bestreden besluit; dat het voorzien van een infiltratiebekken van minirnaai 126 m 3 niet opgenomen is in het bestreden besluit; dat het aangewezen om dit op te nemen als bijzondere voorwaarde; Overwegende dat overeenkomstig artikel 5, 6, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid het hernelwater zoveel mogelijk moet worden

8 8 - verdampt of nuttig aangewend of geïnfiltreerd, en dat het overtollige hemelwater en effiuentwater gescheiden van het afvalwater en bij voorkeur op een vertraagde wijze via het oppervlaktewaternet moet worden afgevoerd; Overwegende dat een grondwaterwinning wordt aangevraagd van m 3 per jaar als drinkwater voor de kippen; dat dit een lichte overschatting is aangezien er slechts m 3 nodig is; dat de exploitant verklaart op de PMVC dat hij geen probleem heeft met deze beperking van het grondwaterdebiet; Overwegende dat gelet op de aard van de aangevraagde activiteiten en mits naleving van de opgelegde voorwaarden er geen schadelijke effecten verwacht worden op het watersysteem; dat er bijgevolg voldaan woïdt aan artikel 8 van het decreet betreffende het integraal waterbeleid, meer bepaald de watertoets; Overwegende dat er weinig geluid geproduceerd wordt op het bedrijf: namelijk geluid afkomstig van het vullen van de voedersilo's, transporten, ventilatie en de dieren; dat de voedersilo's slechts 2 maal in de week overdag gevuld worden; dat dit vullen maximum 1 uur duurt; dat de geluidsproductie afkomstig van de ventilatoren, bij goed onderhoud, beperkt is; dat aangezien de dieren in een stal gehouden worden, het geluid afkomstig van de dieren beperkt is; dat aangezien het een leghennenbedrijf betreft er slechts 1 maal per jaar kippen afgevoerd worden; dat de kippen bij afvoer in de stallen in het donker in laadkisten gezet worden; dat de laadkisten van de nieuwe kippen in de stallen gebracht worden; dat de mest in grote hoeveelheden wordt afgevoerd; dat geschat wordt dat de mest om de 1 tot 2 weken zal afgevoerd worden; dat bijgevolg de geluidshinder afkomstig van het bedrijf aanvaardbaar is; Overwegende dat de kadavers bij een dagelijkse controle verzameld worden en,opgeslagen in een gekoeld krengenhuisje; dat dode dieren zoveel mogelijk vermeden worden door een goede bedrijfsvoering; dat kadavers zullen worden opgehaald door Rendac; dat een gekoeld krengenhuisje niet is opgenomen als bijzondere voorwaarde in het bestreden besluit; dat het is aangewezen om dit als bijzondere voorwaarde op te nemen; Overwegende dat de exploitant de volgende vrachtbewegingen verwacht: leveringen van voeder: 2 maal per week, ophalen van de eieren door groothandelaar: 2 maal per week, ophalen kadavers: 1 maal per week, ophaling mest: maximaal 1 per week (gemiddeld 2 per maand), aanvoer/afvoer kippen: 1 maal per jaar (6 afvoer en 6 aanvoer); dat daarnaast het verkeer beperkt blijft tot occasioneel bezoek en andere

9 9 - bedrijfseigen activiteiten; dat bijgevolg de hinder veroorzaakt door bijkomende transporten afkomstig van het bedrijf Van Wynsberghe aanvaardbaar is; Overwegende dat de aanvraag betrekking heeft op activiteiten, die voorkomen op de lijst van bijlage II bij de Richtlijn 2011/927/EU betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (zgn. MERrichtlijn), meer bepaald in de categorie 'intensieve veeteeltbedrijven' en 'onttrekken van grondwater'; dat de aanvraag valt onder het toepassingsgebied van de Omzendbrief LNE 2011/1-milieueffectbeoordeling en vergunningverlening voor bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C-435/09, Europese Commissie tegen België) van 22 juli 2011 (BS 31 augustus 2011); Overwegende dat de aanvraag werd getoetst aan de selectiecriteria zoals opgenomen in bijlage III bij voormelde MER-richtlijn; dat werd vastgesteld dat in het licht van de concrete kenmerken van het project, de concrete plaatselijke omstandigheden en de concrete kenmerken van zijn potentiële effecten er geen aanzienlijke milieueffecten verwacht moeten worden, zoals blijkt uit voorgaande overwegingen; dat bijgevolg voor onderhavige aanvraag geen milieueffectenrapport moet worden opgemaakt; Overwegende dat de inrichting gelegen is in landschappelijk waardevol agrarisch gebied; dat achter de inrichting bossen aanwezig zijn; dat de ruime omgeving wordt gekenmerkt door bossen, akkers en weiden; dat tussen deze akkers en velden typische dreven lopen met hoge bomen; Overwegende dat er al 3 kippenbedrijven gelegen zijn aan dezelfde kant van de straat op 750 m afstand; dat het bedrijf Van Wynsberghe aansluit op het middenste kippenbedrijf van de schoonvader; dat het gaat om een logische, planologisch conforme verdere uitbating van het landbouwareaal in een schaal en bouwtrant gelijk aan deze van de omliggende bedrijven die het beeld van de plaats grotendeels bepalen; dat de bestaande inplantingen een verzorgde perceelsopvatting met volgroeide groenaanleg vertonen waardoor ze wettelijk en in de feiten integrerend een vertrouwd deel uitmaken van het plaatselijk landschappelijk waardevol agrarisch gebied; dat er rond het bedrijf aan de noordelijke en noordwestelijke zijde een groenscherm met streekeigen laag- en hoogstammige dichtgroeiende gewassen is voorzien waardoor een maximale integratie in het landschap gegarandeerd is; dat het bedrijf aan Oostelijke zijde wordt afgeschermd door het aanpalend bedrijf; dat de aanleg van een groenscherm als bijzondere voorwaarde is opgenomen in het bestreden besluit;

10 10- Overwegende dat de inrichting verenigbaar is met de stedenbouwkundige voorschriften en de goede ruimtelijke ordening; Overwegende dat de hinder voor mens en milieu en de risico's voor de externe veiligheid, veroorzaakt door de gevraagde inrichting mits naleving van de milieuvergunningsvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de beroepen gedeeltelijk gegrond te verklaren en het bestieden besluit te wijzigen; BESLUIT: Artikel 1. De ontvankelijk bevonden beroepen van: Albert Billiet, Torhoutsesteenweg 477, 8200 Brugge; Carole Billiet, Kontichhof 15, 2550 Kontich, aangetekend tegen het besluit nr. M03/44001/378/1/A/1/WV/FV van de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen van 16 mei 2012 waarbij: 1 0 vergunning wordt verleend voor een termijn verstrijkend op 16 mei 2032 aan Kristof Van Wynsberghe, Lispannenlaan 1, 8300 Knokke-Heist, voor het exploiteren van een leghennenbedrijf, gelegen te 9880 Aalter, Hageland zn, op de kadastrale percelen: afdeling 3, sectie E, nrs 203w en 203z omvattende: stallen voor het houden van legkippen met inbegrip van een mestdrooginstallatie voor de bedrijfseigen mest; intensieve pluimveehouderij met legkippen; - de opslag van m 3 dierlijke mest, waarvan 5 m 3 gier, 400 m 3 mengmest, m 3 vaste mest; - de opslag van 20 ton eieren; - een grondwaterwinning van max. 22 m 3 /dag en m 3 /jaar uit 1 put met een diepte van min. 31 m, max. 42 m (Ieperiaan aquifersysteem, HCOV-code 0800); 2 0 vergunning wordt geweigerd voor de volgende onderdelen: - een grondwaterwinning van max. 22 m 3 /dag en m 3 /jaar uit 1 put met een diepte van min. 31 m, max. 42 m (Ieperiaan aquifersysteem, HCOV-code 0800),

11 11 - worden gedeeltelijk gegrond verklaard. Art. 2. Het bestreden besluit wordt gewijzigd als volgt: Aan artikel 2, 3, van het bestreden besluit worden de volgende bijzondere voorwaarden toegevoegd: kadavers moeten, in afwachting van het afvoeren, opgeslagen worden in een gekoeld krengenhuisje; een infiltratiebekken van minstens 126 m 3 wordt voorzien om het regenwater te bufferen; bij het vullen van de voedersilo's wordt steeds een stofzak gebruikt om stofhinder te voorkomen; de gedroogde mest moet worden opgeslagen in de afgesloten mestloods om geurhinder te vermijden. De poorten van de loods zijn zo veel mogelijk gesloten; de nieuwe stallen worden gebouwd volgens een erkend ammoniakemissiearm stalsysteem (P-4.7. Grondhuisvesting met dagelijkse mestverwijdering door middel van een mestschuif onder de gedeeltelijk verhoogde roosters) met een maximale ammoniakemissiefactor van 0,106 kg NH 3 /dier/jaar;". Art. 3. De overige bepalingen van het bestreden besluit worden bevestigd. Art. 4. Dit besluit wordt genoteerd in de rand van het notulenboek van de deputatie tegenover de notulering van het bestreden besluit. Brussel, - 7 De Vlaamse minister v Natuur en C t Leefmilieu, /