Mr. F.F. Langemeijer. Conclusie inzake: Gemeente Rotterdam. tegen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Mr. F.F. Langemeijer. Conclusie inzake: Gemeente Rotterdam. tegen"

Transcriptie

1 12/ mei 2013 Mr. F.F. Langemeijer Conclusie inzake: Gemeente Rotterdam tegen 1. N.V. Eneco Beheer 2. Eneco Netwerk Warmte B.V. 3. Stedin Laagspanningsnetten B.V. 4. Stedin Signaalnetten B.V. 5. Stedin Netwerk Gas B.V. 6. Stedin Hoogspanningsnetten B.V. In dit geding staat de vraag centraal of de gemeente gehouden is mee te werken aan het vestigen van een opstalrecht ten behoeve van Eneco c.s. voor het leggen en laten Iiggen van kabels, leidingen of buizen in de grond van de gemeente. Daarnaast is aan de orde of krachtens overeenkomst tussen partijen geldt dat de kosten van een eventuele verlegging van de kabels, leidingen of buizen van Eneco in de grond van de gemeente worden gedragen door de partij die de verlegging veroorzaakt. 1. De feiten en het procesverloop \ 1.1. In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals vastgesteld in het bestreden arrest onder 1. Verkort weergegeven, houden deze het volgende in: Op 11 november 1992 is het toenmalige gemeentelijk energiebedrijf van de gemeente Rotterdam (hierna: de Gemeente) juridisch verzelfstandigd. Op die datum heeft de Gemeente bij notarlele Akte van Inbreng en Aigemeen Convenant de activa en passiva van het gemeentelijk energiebedrijf in eigendom overgedragen aan N.V. GEB Rotterdam (hierna kortweg: GEB). Deze vennootschap is later in het kader van een fusie opgegaan in N.V. Eneco, waarvan de statutaire naam is gewijzigd in N.V. Eneco Beheer (verweerster in cassatie onder 1) In art. 8 lid 2 van de Akte van Inbreng was bepaald: "Aile activa die niet zelfstandige zaken zijn en niet kunnen worden geleverd los van de zaken waarvan zij deel uitmaken worden slechts economisch geleverd. Aile aan deze niet zelfstandige activa verbonden lasten en lusten zijn vanaf een juli negentienhonderd twee en negentig voor rekening en risico van de N.V. Dit geldt ook voor activa die weliswaar eigendom zijn van de gemeente zoals ondergrondse leidingen en kabels met toebehoren (daaronder mede begrepen meet- en regelstations), maar die deel uitmaken van onroerende zaken die niet zijn toe te rekenen aan het Bedrijf" [met 'het Bedrijf' is bedoeld: het gemeentelijk energiebedrijf, noot A-G].

2 2 In art. 8 lid 3 van de Akte van Inbreng heeft de Gemeente aan GEB een onherroepelijke volmacht verleend tot het vervullen van privaatrechtelijke rechtshandelingenen formaliteiten om de overdracht van de ingebrachte activa en passiva te bewerkstelligen In het Aigemeen Convenant was onder 1.1 opgenomen dat GEB op het grondgebied van de Gemeente bevoegd is tot al hetgeen in artikel 3 van haar statuten als doel is omschreven en dat GEBgerechtigd is om - behoudens eventueel daartoe benodigde vergunningen - de benodigde werken en installaties op het grondgebied van de Gemeente tot stand te brengen en te houden. Onder 1.2 was bepaald: "De Gemeente verleent aan de N.V. GEBRotterdam het recht om binnen de gemeentegrenzen door middel van kabels, leidingen en buizen elektriciteit, gas en/of warmte te leveren aan verbruikers. (...) Partijen streven ernaar nadere voorwaarden en bepalingen neer te leggen in een overeenkomst van lange duur ter zake van kabels, leidingen en buizen voor energiedistributie, waaronder in elk geval de duur waarvoor het recht wordt verleend (...). Een concept voor deze overeenkomst is aangehecht als bijlage I." Bijlage I bij het Convenant was genaamd "Concept overeenkomst tussen de Gemeente Rotterdam en N.V. GEB Rotterdam terzake van kabels, leidingen en buizen voor energiedistributie". In de considerans van deze conceptovereenkomst was opgenomen: "- dat Rotterdam bij verzelfstandiging van het Gemeen~e-EnergiebedrijfRotterdam door omzetting in de structuurvennootschap N.V. GEBRotterdam onder meer aile kabels, leidingen en buizen in de vennootschap inbrengt, die zijn benodigd.voor de energievoorziening in o.a. Rotterdam; \ (...); - dat partijen zich voorts bij het Convenant hebben verbonden in een privaatrechtelijke overeenkomst de voorwaarden vast te leggen waaronder GEBkabels, leidingen en buizen mag leggen respectievelijk mag aanbrengen, hebben, onderhouden en verwijderen enz. in gemeentegrond van Rotterdam; - dat partijen zich realiseren dat de overeenkomst wijziging zal ondergaan bij inwerkingtreding van de Leidingverordening Rotterdam 199-." In artikel 3 van deze conceptovereenkomst was onder meer bepaald: "1. Rotterdam verleent (...) bij deze aan GEB het recht tot het leggen, respectievelijk aanbrengen, hebben, onderhouden, verwijderen enz. van kabels, leidingen en buizen met toebehoren (...), dienende voor de levering van elektriciteit, gas en warmte (...). 9. Wanneer GEBten gevolge van de uitvoering van plannen door Rotterdam (...) genoodzaakt is de aanwezige kabels, leidingen en of buizen te toebehoren te verleggen en/of voorzieningen te treffen, komen de daaraan verbonden kosten voor rekening van Rotterdam, tenzij (...). 14. Rotterdam zal geen wegen, gronden en/of water waarin kabels leidingen en/of buizen met hun toebehoren zijn aangebracht, aan de openbaarheid onttrekken zonder na voorafgaand overleg met GEBde desbetreffende kabels, leidingen of buizen en toebehoren voor rekening van Rotterdam te hebben laten verleggen en/of noodzakelijke voorzieningen te hebben laten treffen."

3 Op 2 maart 2006 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de Leidingenverordening Rotterdam 2005 vastqesteld'. Op de inhoud van deze verordening kom ik hieronder nog terug Directe aanleiding tot de onderhavige procedure is een op 29 augustus 2007 door het College van Burgemeester en Wethouders krachtens deze Leidingenverordening aan Eneco gegeven 'aanwijzing' tot het op eigen kosten verleggen van een viertal ondergrondse stadsverwarmingsleidingen, gelegen in een perceel waarvan de Gemeente eigenaar is (het project 'de Machinist'). De Gemeente wenste verlegging van deze leidingen omdat zij dit perceel bouwrijp - vrij van leidingen - wilde verkopen aan een projectontwlkkelaar' Bij inleidende dagvaarding van 31 maart 2009 heeft Eneco c.s. vorderingen ingesteld tegen de Gemeente. Zowel deze vorderingen als de grondslag daarvan zijn in de loop van het geding gewijzigd. Samengevat vorderde Eneco c.s. een verklaring voor recht dat de Gemeente haar behoort te behandelen alsof (de rechtsvoorganger van) Eneconiet slechts de economische eigendom van de tot het net behorende kabels, leidingen en buizen heeft verkregen, maar ook een opstalrecht op de grond van de 'Gemeente waarin die kabels, leidingen en buizen liggen; subsidiair vorderde zij schadeverqoedinq', Verder vorderde Eneco c.s. een verklaring voor recht met betrekking tot een uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting van de Gemeente om de kosten van het verleggen van kabels, leidingen en buizen integraal te dragen indien de verlegging plaats vindt op verzoek van de Gerneente" De Gemeente heeft verweer gevoerd. Bij vonnis van 14 juli 2010 (UN: BN6835) heeft de rechtbank te Rotterdam de vorderingen van Eneco c.s. afgewezen. Volgens de rechtbank mist Eneco c.s. belang bij haar eerste vordering: weliswaar heeft de rechtsvoorganger van Eneco in 1992 slechts de economische eigendom van de kabels, leidingen. en buizen verkregen, maar hetgeen in 1992 door de contractsluitende partijen uiteindelijk werd beoogd Gemeenteblad 2006, nr. 46. De verordening is gebaseerd op art. 149 en, wat betreft de delegatie aan het Collegevan B en W, op art. 156 Gemeentewet. 2 Zie rov. 2.2 van het bestreden arrest. De gevorderde schadevergoeding hield verband met de kosten van het verleggen van leidingen op het perceel waarop het onroerend goedproject 'de Machinist'zou moeten worden gerealiseerd. Omdat dit project vooralsnog in de ijskast is gezet, is het belang aan dit gedeelte van de vordering komen te ontvallen (rov Rb). 4 Zie rev, 2.3 van het bestreden arrest. De Gemeente heeft in reconventie een vordering ingesteld tot opheffing van een op verzoek van Enecoc.s. gelegd conservatoir beslag. Deze tegenvordering, in eerste aanleg toegewezen, speelt in cassatie geen rol en blijft verder onbesproken,

4 4 - verschaffing aan GEBvan (ook de juridische) eigendom van het net - is bereikt als gevolg van de inwerkingtreding op 1 februari 2007 van art. 5:20 lid 2 BW, beschouwdin samenhang met art. 155 lid 1 Overgangswet NBW (rov Rb). Wat betreft de tweede vordering kwam de rechtbank tot de slotsom dat noch ten tijde van de verzelfstandiging van het gemeentelijk energiebedrijf noch nadien een overeenkomst tot stand is gekomen omtrent de wijze waarop de kosten van het verleggen van kabels, leidingen en buizen op, in of boven gemeentegrond in de toekomst zullen worden afgerekend (rov Rb) Eneco c.s. heeft hoger beroep ingesteld. Haar vorderingen in appel strekten tot het verkrijgen vans: A. een verklaring voor recht dat de Gemeente haar contractuele verplichtingen ingevolge de Akte van Inbreng en het Aigemeen Convenant (en de daarbij behorende bijlagen) jegens N.V. Eneco Beheer als eigenaar en de overige eiseressen als leidingbeheerders dient na te komen en daartoe de eigendom van de ondergrondse kabels, leidingen en buizen met toebehoren van N.V. Eneco Beheer dient te eerbiedigen als ware sprake van juridisch eigendom met een opstalrecht op de leldlnqtraces; B. een verklaring voor recht dat de Gemeente haar contractuele verplichtingen ingevolge de Akte van Inbreng en het Aigemeen Convenant dient na te komen en te eerbiedigen en daartoe, waar nodig, haar medewerking diel\~ te verlenen aan het vestigen van een opstalrecht voor een leidlnqtrace ten behoeve van N.V. Eneco Beheer; C. veroordeling van de Gemeente om haar medewerking te verlenen aan het vestigen van een opstalrecht voor N.V. Eneco Beheer voor de leldlnqtraces van de warmtetransportleidingen, de middenspanningskabelsen de signaalkabelsop het perceel 'de Machinist'; D. een verklaring voor recht dat partijen zijn overeengekomen dat Eneco contractueel gerechtigd is binnen het grondgebied van de gemeente Rotterdam kabels, leidingen en buizen aan te leggen, te hebben, te onderhouden en uit te breiden en dat bij verlegging van kabels, leidingen en buizen de verleggingskosten integraal dienen te worden vergoed door de partij die de verlegging veroorzaakt Het gerechtshof te 's-gravenhage heeft bij arrest van 20 december 2011 (UN: BV1153) het beroepen vonnis vernietigd voor zover gewezen in conventie. Met betrekking tot de vorderingen onder A - C (opstalrecht) kwam het hof tot het oordeel dat aan Eneco een economisch opstalrecht is verleend. Volgens het hof is niet betwist dat Enecoop ieder door Zie rev. 3.1 van het bestreden arrest.

5 5 haar gewenst moment aanspraak kan maken op omzetting van dit economischeopstalrecht in een juridisch volwaardig opstalrecht. De Gemeente dient daarom haar medewerking te verlenen aan de vestiging van een opstalrecht (rov. 4.7). Anders dan de Gemeente heeft aangevoerd (en anders dan de rechtbank had geoordeeld), behoudt Eneco c.s. ook na de inwerkingtreding van art. 5:20 lid 2 BW belang bij het gevorderde, omdat deze wettelijke bepaling haar weliswaar de eigendom verschaft van het net (kabels, leidingen en buizen), maar daarmee nog niet het recht om deze kabels, leidingen en buizen in de grond van de Gemeente te hebben (rov ). Wei tekende het hof aan, dat op grond van de Akte van Inbreng de aanspraak van Eneco op vestiging van een juridisch opstalrecht zich niet verder uitstrekt dan tot de kabels, leidingen en buizen die op die datum (11 november 1992) in grond van de Gemeente aanwezig waren (rov, 4.13) Met betrekking tot de vordering onder 0, die tevens ziet op leidingen die vanaf 11 november 1992 zijn aangelegd, kwam het hof tot de slotsom dat het gevorderde onder 0 (onder ii) toewijsbaar is (rov ) Opnieuw recht doende, heeft het hof: voor recht verklaard dat de Gemeente haar contractuele verplichtingen ingevolge de Akte van Inbreng en het Aigemeen Convenant (en de daarbi] behorende bijlagen) jegens \ N.V. Eneco Beheer als opstalgerechtigde en jegens de. overige eiseressen als leidingbeheerders dient na te komen en daartoe de opstalrechten van N.V. Eneco Beheer, met inbegrip van de eigendom op de op 11 november 1992 in de grond van de Gemeente gelegen ondergrondse kabels, leidingen en buizen met toebehoren, dient te eerbiedigen als ware sprake van een juridisch opstalrecht, met inbegrip van de eigendom van de leidingen, op de leldinqtraces: voor recht verklaard dat de Gemeente haar contractuele verplichtingen ingevolge de Akte van Inbreng en het Aigemeen Convenant dient na te komen en dient te eerbiedigen en daartoe waar nodig haar medewerking dient te verlenen aan het vestigen van een opstalrecht voor de op 11 november 1992 in de grand van de Gemeente gelegen leldinqtraces ten behoeve van N.V. Eneco Beheer; de Gemeente veroordeeld haar medewerking te verlenen aan het vestigen van een opstalrecht voor N.V. Eneco Beheer voor de leldinqtraces van de warmtetransportleidingen, de middenspanningskabels en de signaalkabels op het perceel 'de Machinist', voor zover deze op 11 november 1992 in de grond van de Gemeentewaren gelegen;

6 6 voor recht verklaard dat partijen zijn overeengekomen dat bij de verlegging van kabels, leidingen en buizen de verleggingskosten integraal dienen te worden vergoed door de partij die de verlegging veroorzaakt. Het hof heeft het meer of anders gevorderde afgewezen De Gemeente heeft - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. Eneco c.s. heeft geconcludeerd tot verwerping van het beraep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten, waarna de Gemeente heeft gerepliceerd. 2. Inleidende beschouwingen 2.1. De middelonderdelen 1-5 hebben betrekking op de vorderingen onder A - C (opstalrecht). Middelonderdeel 6 heeft betrekking op de vordering onder D (inhoud van de overeenkomst tussen de Gemeente en de rechtsvoorgangster van Eneco). Alvorens de klachten te bespreken, maak ik enkele opmerkingen van algemene aard", 2.2. In het Romeinse recht gold de regel superficies solo cedit, hetgeen wil zeggen dat de eigenaar van de grand tevens eigenaar is van hetqeen op of ln de grand is qebouwd'. Deze regel is terechtgekomen in art. 626 oud BW C'De eigendom v\~nden grond bevat in zich den eigendom van hetgeen op en in den grond is'') en in art. 656, oud BW. Het Burgerlijk Wetboek kende wei het recht van opstal: een zakelijk recht om gebouwen, werken of beplantingen op eens anders grond te hebben (art. 758 e.v. oud BW) In het op 1 januari 1992 in werking getreden nieuwe vermogensrecht is de regel gehandhaafd in art. 5:20 BW, in de titel over 'eigendom van onroerende zaken'. Voor het onderhavige geschil is van belang het bepaalde in de aanhef en onder e: "De eigendom van de grond omvat, voor zover de wet niet anders bepaalt: (...) e. gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken, voor zover ze geen bestanddeel zijn van eens anders onroerende zaak." 6 Zie voor een korte introductie tot de problematiek: A.A. van Velten, Privaatrechtelijke aspecten van onroerend goed, Deventer: Kluwer, 2012, hoofdstuk 15 (Eigendom van netten van kabels en leidingen). V~~r een uitgebreide beschrijving: B.A.M.Janssen,Wie heeft de leiding? De eigendom van kabel- en leidingnetten, Deventer: Kluwer, Gaius, Instituten, II, 73. Zie voor een kort overzicht van de geschiedenis:asser/mijnssen,van Velten en Bartels,S, 2008, nr

7 V~~r de eigendom van kabels, leidingen en buizen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals gas, water, elektriciteit of telecommunicatie, bestond aanvankelijk geen afzonderlijke regel in het Burgerlijk Wetboek. Blijkens de parlementaire geschiedeniswas ten tijde van de totstandkoming van het nieuwe vermogensrecht de regering van mening dat het vernieuwde opstalrecht in eventuele behoeften zou kunnen voorzlen", Het opstalrecht is geregeld in titel 8 van Boek 5 BW (art. 5:101 e.v. BW). Wei waren bepalingen over kabels opgenomen in sector-specifieke wetten, zoals die voor telecommunicatievoorzieningen. In die tijd werden openbare nutsvoorzieningen veelal verschaft door overheidsdiensten of -bedrijven. De benodigde leidingen, kabels en buizen lagen dikwijls in grond waarvan een overheidslichaam de eigenaar was. Met de privatisering van openbare nutsbedrijven, gepaard aan een grotere drukte in de bodem als gevolg van technologische ontwikkelingen, is de behoefte aan een algemene regeling in het Burgerlijk Wetboek vanaf het begin van de jaren '90 van de twintigste eeuw toegenomen Speciaal bij de aanleg van ondergrondse kabelnetwerken voor doorgifte van radio- en televisieprogramma's heeft onzekerheid bestaan over het antwoord op de vraag of ondergrands gelegen kabels, leidingen en buizen zijn aan te merken als 'roerend' dan wei als 'onroerend'. Het onderscheid is niet aileen van belang voor de wijze waarop de levering van deze goederen plaatsvindt. Het heeft ook flscaalrechtelijk gevolgen, zoals de, verschuldigdheid van overdrachtsbelasting. In grote lijnen geschetst stonden twee opvattingen tegenover elkaar. In de ene opvatting zijn ondergronds gelegen kabels, leidingen en buizen duurzaam met de grond verenigd in de zin van art. 3:3 BW. Door toepassing van de hoofdregel van art. 5:20 (het huidige eerste lid) BW worden zij, vanaf het moment van duurzame vereniging met de grand, door 'verticale natrekking' eigendom van de eigenaar van de grond. Daartegenover werd de opvatting verdedigd dat een kabel, leiding of buis die deel uitmaakt van een netwerk dat zich ook buiten het desbetreffende perceel uitstrekt, moet worden beschouwd als een bestanddeel van dat netwerk (zie art. 3:4 lid 2 BW). In deze laatste opvatting geldt de eigenaar van de hoofdzaak (het netwerk) als eigenaar van de bestanddelen, ook al liggen deze in feite geheel of gedeeltelijk in de grond van een ander. In dit verband is de gedachte geopperd dat een onroerende zaak (bijv. een ontvangststation of verdeelkast van het kabelnetwerk) wordt aangemerkt als de hoofdzaak, waarna aile op dat station of die verdeelkast aangesloten ondergrondse kabels in de B ParI. Gesch.Soek 5, biz (t.a.v. het latere art. 5: 120 SW); biz. 359 (t.a.v. het recht van opstal).

8 8 omgeving door middel van zogenoemde 'horizontale natrekking' worden aangemerkt als behorend tot die hoofdzaak (de 'paddenstoel-theorie') In twee arresten van 6 juni 2003, betreffende de heffing van overdrachtsbelastinq", liet de Hoge Raad de beslissing in stand dat een overgedragen kabelnet moest worden aangemerkt als 'duurzaam met de grond verenigd' in de zin van art. 3:3 lid 1 BW en mitsdien als onroerend. Wat betreft de vraag naar het rechtsgevolg hiervan voor het eigendomsrecht wees de Hoge Raad erop dat art. 5:20 BW het voorbehoud bevat: "voor zover de wet niet anders bepaalt". In de arresten van 6 juni 2003 ging het om een bijzondere wettelijke bepaling, namelijk art. 36 (oud) Wet op de telecommunicatievoorzieningen en art. 5.6 Telecommunicatiewet De arresten van 6 juni 2003 zijn voor de regering aanleiding geweest tot aanpassingvan het Burgerlijk Wetboek. Daarbij is gekozen voor het toevoegen van een tweede lid aan art. 5:20 BW10.Dit artikellid luidt: "In afwijking van lid 1 behoort de eigendom van een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingeh, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, dat in, op of boven de grand van anderen is of wordt aangelegd, toe aan de bevoegde aanlegger van dat net dan wei aan diens rechtsopvolqer." De toelichting op het wetsvoorstel vermeldt dat het onwens~,lijkis, de onduidelijkheid over de eigendomstoestand (verticale' dan wei 'horizontale' natrekking) te laten voortbestaan: "am deze reden voorziet het voorgestelde lid 2 van artikel 5:20 BW in de zogenoemde 'doorknip' van de verticale natrekking van netten. De eigendom van een net - een werk in de zin van het BW - wordt hier dus geheel losgemaakt van die van de grond. Dit artikel doet recht aan het feit dat een net een feitelijke en functionele eenheid is. Het heeft tevens tot gevolg dat kabels en leidingen die tot een net behoren en die in of aan gebouwen van anderen zijn of worden aangelegd, eigendom blijven van de eigenaar van het net en geen bestanddeel worden van de gebouwen of werken van anderen."!' 2.8. Het overgangsrecht (art. 155 en later art. 155a Overgangswet nieuw BW) vormt een verhaal op zich. V~~r het huidige geschil is slechts het eerste lid van art. 155 van belanq". Dit bepaalt dat het tweede lid van art. 5:20 BW vanaf 1 februari 2007 mede van toepassing is op een net dat v66r die datum is aangelegd dan wei op die datum wordt aangelegd. 9 HR 6 juni 2003 (UN: AD3578), BNB2002/271, JaR 2003/222 m.nt. S.C.J.J.Kortmann; HR 6 juni 2003 (UN: AD3591), BNB2003/272, m.nt. J.W. Zwemmer. 10 Wet van 6 december 2006, Stb 2007/16, in werking getreden op 1 februari Kamerstukken II , 29834, nr. 9, biz. 4. Zie ook: Nota n.a.v. het nader verslag (Kamerstukken II , nr. 12, biz. 2), waaruit duidelijk wordt dat de regering niet de 'paddenstoeltheorie' overneemt, maar het netwerk beschouwt als een zelfstandige onroerende zaak; zie voorts: MvA Eerste Kamer, Kamerstukken I , , C, biz Art. 155 ONBWis vastgesteld bij meergenoemde wet van 6 december 2006, Stb. 2007/16.

9 Verschaft art. 5:20 lid 2 BW de aanlegger van een netwerk de bevoegdheid om in andermans grond kabels, leidingen of buizen te leggen? Neen: deze bepaling spreekt van "de bevoegde aanlegger". De bevoegdheid om een kabel in de grond van een ander te leggen kan een publiekrechtelijke of een privaatrechtelijke bevoegdheid zijn. Bij een publiekrechtelijke bevoegdheid valt te denken aan de Belemmeringenwet prlvaatrecht" of aan een gedoogplicht die ingevolge een sector-specifieke wet op de eigenaar van de grand kan rusten. Bij een privaatrechtelijke bevoegdheid kan het gaan om een zakelijk recht, zoals een opstalrecht, of om een persoonlijk recht zoals een overeenkomst of eenzijdige toesternrninq'". De ratio om de bevoegdheid van de aanlegger als eis te stellen is te vinden in de parlementaire geschiedenis: "Iemand die een net aanlegt zonder dat hij bevoegd is tot de aanleg, verkrijgt niet de eigendom van het door hem aangelegde net, ook al heeft hij de aanleg bekostigd. Het vereiste van bevoegdheid is opgenomen omdat artikel 5:20, lid 2, BW een ingrijpend rechtsgevolg kent, namelijk de verkrijging van eigendom. Het kan niet zo zijn dat degene die onbevoegd een net aanlegt in, op of boven de grand in eigendom van een derde, wordt beloond met de verkrijging van de eigendom ervan." voo: de (notarlele) praktijk is een probleem dat bij netwerken die in het verleden zijn aangelegd soms niet althans niet gemakkelijk te achterhalen is, waarop destijds de bevoegdheid van de aanlegger heeft berust; dat feit werd nie~in de registers inqeschreven". \ De regering wees erop dat een bezitter eigenaar kan worden. door verjarlnq": verband ook het overgangsrecht. zie in dit Uit het voorgaande voigt dat het recht van eigendom van een eenmaal door een bevoegde aanlegger in andermans grond aangelegd net toekomt aan de aanlegger of zijn rechtsopvolger. Dat eigendomsrecht eindigt niet doordat een einde komt aan de (publiekrechtelijke of privaatrechtelijke) bevoegdheid tot het hebben van kabels, leidingen of buizen in de grand van die ander. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen, indien de privaatrechtelijke bevoegdheid is ontleend aan een opstalrecht dat voor bepaalde tijd is verleend (zoals een opstalrecht dat afhankelijk is van een pachtovereenkomst die ten einde 13 Wet van 13 mei 1927, Stb. 159, nadien gewijzigd. 14 Nota van wijziging, Kamerstukken II , 29834, nr. 9, biz Vgl. B.A.M.Janssen, 'Horizontale' eigendom netten heeft wettelijke basis. Art. 5:20 lid 2 BW, een lust of last voor de rechtspraktijk?, NTBR2007/45, punt Vgl. A.A. van Velten, Privaatrechtelijke aspecten van onroerend goed, 2012, reeds aangehaald, biz. 625: "Omdat in art. 5:20 lid 2 BW gesproken wordt over de eigendom van zulke netten van de bevoegde aanlegger of diens rechtsopvolger moet er altijd worden nagezienwaarop die bevoegdheid berust (bijvoorbeeld een concessieof een aantal beperkte rechten tezamen). 16 Nota n.a.v. het nader verslag, Kamerstukken II , , nr. 12, biz ; citaat op biz. 17.

10 10 loopt). In een dergelijk geval blijft de aanlegger of diens rechtsopvolger eigenaar van de kabel, leiding of buts, De grondeigenaar mag deze niet eigenmachtig tot zich nemen. Wei kan het einde van de bevoegdheid tot het hebben van kabels, leidingen of buizen in de grond van een ander meebrengen dat de grondeigenaar in rechte afdwingt kabelexploitant zijn eigendommen weqhaalt". dat de Pub/iekrechte/ijke vergunningen In het Aigemeen Convenant hebben de Gemeente en de rechtsvoorgangster van Eneco een voorbehoud gemaakt voor eventueel benodigde vergunningen. Een bevoegdheid om kabels, leidingen of buizen in de grond te leggen of te laten liggen laat onverlet dat aan aile toepasselijke publiekrechtelijke voorschriften moet worden voldaan". Dit kan bijvoorbeeld betrekking hebben op voorschriften ter bescherming van de rnilleuhyqiene. Partijen hielden in 1992 al rekening met de mogelijkheid dat een Leidingenverordening tot stand zou worden gebracht. De op 1 april 2006 in werking getreden Leidingenverordening is van toepassing op de aanleg, het houden, het onderhoud, de exploitatie en het verwijderen van leldlnqen" in de openbare ruimte in de gemeente Rotterdam. Art. 4 van de Leidingverordening bepaalt dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning'leidingen in, op of boven de openbare ruimte aan te leggen of te houden, te onderh~uden of te exploiteren of te verwijderen. Ten aanzien van leidingen die v66r 1 april 2006 zijn gelegd geldt de schriftelijke toestemming op grond waarvan zij zijn gelegd als een 'vergunning' krachtens deze verordening (art. 21) Art. 9 van de Leidingenverordening bepaalt dat het College van Burgemeester en Wethouders een vergunning kan wijzigen of intrekken: onder meer indien dit noodzakelijk is vanwege de uitvoering van werken. Artikel 16 van de Leidingenverordening biedt een grondslag voor nadeelcompensatie vanwege de Gemeente in gevallen waarin een leidingexploitant schade lijdt als gevolg van een besluit tot intrekking of tot wijziging van een 17 Vgl. Nota van wijziging, Kamerstukken II , , nr. 9, biz. 8: "Indien de bevoegdheid, op grand waarvan het net in de grand van een ander is aangelegd, na de aanleg van het net wegvalt, heeft dit overigens geen invloed op de eigendom van het net. Wei kan op grond van de van toepassing zijnde regelgeving voor de aanlegger de verplichting bestaan het net te verwijderen uit de grand waarin het is aangelegd." 18 Omgekeerd betekent een publiekrechtelijke vergunning of ontheffing niet zonder meer dat het desbetreffende overheidsorgaan ook privaatrechtelijk toestemming verleent tot het voorgenomen gebruik: zie HR9 november 2012 (UN: BX0736), NJ 2012/639; AB 2013/1 m.nt. A.H.J. Hofman en G.A. van der Veen. 19 Onder "Ieidingen" in de zin van de Leidingenverordening zijn ook (bepaalde soorten) kabels en buizen begrepen.

11 11 vergunning krachtens deze verordening. Ter uitvoering van deze laatstgenoemde bepaling is de Verlegregeling Rotterdam 2005 vastgesteld. Deze heeft blijkens de toelichting het karakter van een verzameling beleidsregels. De Verlegregeling gaat (wat betreft leidingen in openbare ruimte, niet zijnde het havengebied) ervan uit dat de leidingexploitant die binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de vergunning een 'aanwijzing' krijgt tot het verleggen van een leiding, een nadeelcompensatie ontvangt tot 100% van het schadebedrag. Naar mate de leiding er langer ligt, neemt de nadeelcompensatie trapsgewijs af. Indien de leidingexploitant een 'aanwijzing' krijgt na het verstrijken van vijftien jaren, gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding van zijn vergunning, wordt geen compensatie meer uitgekeerd In een geschil tussen Eneco en de Gemeente over een bouwproject op een andere locatie, te weten het project 'Markthal', heeft het College van Burgemeester en Wethouders aan (werkmaatschappijen van) Eneco een 'aanwijzing' gegeven tot het verleggen van leidingen. Na bezwaar en na beroep bij de sector bestuursrecht van de rechtbank te Rotterdam is de kwestie voorgelegd aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. In een uitspraak van 5 december 2012 (UN: BY5135) overwoog de Afdeling dat de rechtbank terecht had overwogen dat de Leidingenverordehing van toepassing is op de betrokken leidingen en dat het college bevoegd was ten beheeve van het project 'Markthal' de vergunningen, die op grond van artikel 21 van de Leidingenverordening geacht werden aan Eneco te zijn verleend, in te trekken op grond van artikel 9, aanhef en onder g, van de Leidingenverordening. De Afdeling verwierp het beroep van Eneco op art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en art. 14 Grondwet, daarbij overwegend dat het bestreden besluit niet strekt tot ontneming van eigendom. Volgens de Afdeling kan de Leidingenverordening privaatrechtelijk verkregen rechten niet ter zijde stellen (ABRvS 5 december 2012, rov. 5.1). 3. Bespreking van het cassatiemiddel De vorderingen onder A, B en C (opstalrecht) 3.1. In november 1992, ten tijde van de privatisering van het gemeentelijk energiebedrijf, bestond het tweede lid van art. 5:20 BW nog niet. Het hof is, in het voetspoor van partijen, ervan uitgegaan dat Eneco sinds 1 februari 2007 juridisch eigenaar is van de tot het net behorende kabels, leidingen en buizen, 66k waar deze in grond van de GemeenteIiggen; dit is het gevolg van de inwerkingtreding van het tweede lid van art. 5:20 BW en art. 115

12 12 Overgangswet NBW20.Daarbij is het hof, in zoverre in cassatie onbestreden, ervan uitgegaan dat het op 11 november 1992 aanwezige net is aangelegd door een daartoe bevoegde aanleqqer", 3.2. De discussie in hoger beroep ging over de vraag of Eneco naast haar, door de Gemeente erkende, eigendomsrecht op het net (d.w.z. op de kabels, leidingen en buizen), nog belang had bij het verkrijgen van een recht van opstal zoals zij had gevorderd. Anders dan de rechtbank, heeft het hof die vraag bevestigend beantwoord. Nu niet gesteld is dat Eneco c.s. zich kan beroepen op een gedoogplicht van de Gemeente (dus op een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het hebben van kabels, leidingen of buizen in grond van de Gemeente), stond ter beoordeling of Eneco c.s. zich op een privaatrechtelijke bevoegdheid kan beroepen. In dit verband streden partijen over de vraag of de Gemeente zich jegens de rechtsvoorgangster van Eneco heeft verplicht tot vestiging van een (juridisch) opstalrecht: Eneco beweerde van wei (rov. 4.2); de Gemeente beweerde van niet (rov. 4.3). Het hof is van oordeel dat Eneco nog geen (juridisch volwaardig) opstalrecht heeft, maar dat de Gemeente op grond van de in 1992 met GEB gesloten overeenkomst verplicht is om medewerking te verlenen aan het alsnog vestigen van een opstalrecht ten gunste van Eneco, althans voor zover het gaat om de op 11 november 1992 al aanwezige kabels, leidingen en buizen. \, 3.3. Het hof heeft in rov. 4.4 de Haviltex-maatstaf aanqehaald". Onderdeell van het middel opent met de klacht dat het hof miskent dat bij de uitleg van een overeenkomst tussen professionele contractspartijen, zoals de Gemeente en GEB, een belangrijke rol toekomt aan de bewoordingen van de contractsbepaling; in dit geval aan art. 8 lid 2 van de Akte van Inbreng. Nu in art. 8 lid 2 van de Akte van Inbreng uitsluitend wordt gesproken over 'eigendom' en 'levering' en niets wordt gezegd over het vestigen van een recht van opstal, levert dit volgens de klacht een aanwijzing op dat partijen niet hebben beoogd een opstalrecht te vestigen. Deze fout werkt volgens subonderdeel 1.2 door in rov V~~r het vestigen van een opstalrecht is een notarlele akte nodig. Bij de beantwoording van de vraag of in de notarlele akte een beperkt zakelijk recht (een opstalrecht op een of 20 Zie rev, 4.8. Zowel in eerste aanleg (pleitnota zijdens de Gemeente, biz. 3) als in hoger beroep (MvA biz. 3; pleitnota zijdens de Gemeente, biz. 8) had de Gemeenteerkend dat Enecosinds 1 februari 2007 juridisch eigenaar is van het net (kabels, leidingen en buizen), ook voor zover gelegen in grond van de Gemeente. 21 Naar ik aanneem: door of in opdracht van het oude gemeentelijk energiebedrijf. 22 HR 13maart 1981,NJ 1981/635m.nt. OHB (Haviltex).

13 13 meer percelen grand van de Gemeente) gevestigd is, komt het aan op de partijbedoeling voor zover die in de notariele akte tot uitdrukking is gebracht. Deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte". In dit geval behoefde echter niet de vraag te worden beantwoord of een (juridisch volwaardig) recht van opstal gevestigd was, maar of een contractuele verplichting van de Gemeente bestond am aan de vestiging haar medewerking te verlenen. Daarop is inderdaad de Haviltex-maatstaf van toepassing. De rechtsklacht doelt kennelijk op de in de rechtspraak aanvaarde regel dat het de rechter vrij staat, ermee rekening te houden dat het gaat am de uitleg van een transactie tussen cornmerclele partijen ('B2B'? en dat partijen bij de totstandkoming van hun overeenkomst werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadsllederr". Met name in rechtsverhoudingen tussen bedrijfsmatig handelende partijen die zich naar Angelsaksische zeden richten, kan bij de uitleg van een overeenkomst een belangrijke of zelfs doorslaggevende betekenis toekomen aan de bewoordingen van het contract". Het komt mij voor, dat het hof deze regel niet heeft miskend. De status van partijen en de aard van de overeenkomst blijken voldoende uit het arrest; in rav. 4.6 heeft het hof overwogen dat de Gemeente geacht moet worden over de benodigde juridische kennis te hebben kunnen beschikken. In de redenering van het hof hebben deze, professioneel handelende partijen bewust gekozen voor een constructie waarbij aan Eneco de \~COnOmischeigendom van de kabels, leidingen en buizen werd geleverd met inbegrip vooralsnog van een - wat het hof noemt - "economisch opstalrecht". Onderdeel1 faalt Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel in rov , waarin het hof een uitleg geeft aan de in 1992 gesloten overeenkomst: maakt daarvan deel uit dat de Gemeente zich jegens (de rechtsvoorgangster van) Eneco heeft verbonden tot het vestigen van een (juridisch volwaardig) opstalrecht? 3.6. Onderdeel 2.1 klaagt dat het bestreden oordeel rechtens onjuist is indien het hof voor de uitleg van een overeenkomst bepalend acht welke mogelijkheden op grand van het wettelijk systeem bestaan (am kabels, leidingen of buizen in de grand van een ander te leggen). Het hof heeft dan miskend dat partijen met een overeenkomst kunnen beagen, een constructie te kiezen die niet of minder gemakkelijk in het wettelijk systeem valt in te passen lie laatstelijk: HR 19 april 2013, UN: Bl2904. lie bijv. HR 29 juni 2007 (UN: BA4909), NJ 2007/576 m.nt. M.H. Wissink, roy Asser/Hartkamp en Sieburgh 6-III, 2010, nr. 355 met verdere verwijzingen.

14 Onderdeel 2.2 klaagt, samengevat, dat de vaststeliing in rev. 4.5, dat het opstalrecht in 1992 bij uitstek geschikt werd geacht om 'verticale natrekking' van leidingen te voorkomen, rechtens onjuist is. Uit de door het hof aangehaalde passages in de parlementaire geschiedenis blijkt volgens de Gemeente slechts dat de mogelijkheid werd aangenomenvoor ondergrondse leidingen en buizen een opstalrecht te vestigen en dat art. 5: 101 BW een oplossing kon bieden. Dat het vestigen van een opstalrecht niet de enig mogelijke oplossing was, blijkt volgens de klacht uit de omstandigheid dat op grond van de Belemmeringenwet privaatrecht een recht kan worden verkregen tot het hebben van kabels, leidingen of buizen in de grond van een ander Onderdeel 2.3 klaagt dat, in het licht van de (zeven) in het middelonderdeel aangehaalde steliingen van de Gemeente in appel, niet valt in te zien hoe het hof tot de slotsom heeft kunnen komen dat de Gemeente art. 8 lid 2 van de Akte van Inbreng redelijkerwijs niet anders heeft kunnen opvatten dan dat aan GEB een opstalrecht werd verleend - vooralsnog een 'economisch opstairecht', maar desgewenst te vervolmaken tot een juridisch volwaardig opstalrecht -, zoals het hof aan het slot van rov, 4.6 heeft aangenomen. Onderdeel2.4 klaagt over het zonder toereikende motivering passerenvan het door de Gemeente aangeboden tegenbewijs. gezamenlijke behandeling. Deze vier klachten lenen zich voor een, 3.9. In rov, 4.5 heeft het hof het oog op in november 1992 bestaande privaatrechtelijke mogelijkheden om 'verticale natrekking' van kabels, leidingen en buizen te voorkomen. De vestiging van een opstalrecht - een zakelijk recht - werd en wordt daartoe een bij uitstek geschikt middel geacht. Immers, wanneer een bevoegdheid tot het hebben van leidingen in de grond van een ander uitsluitend berust op een persoonlijk recht, is de positie van de eigenaar van de kabels, leidingen of buizen ten opzichte van de eigenaar van de grond zwakker dan wanneer zijn bevoegdheid berust op een zakelijk recht. Met de keuze uit de privaatrechtelijke mogelijkheden sluit het hof publiekrechtelijke mogelijkheden, zoals die op grond van de Belemmeringenwet privaatrecht, niet uit Bij de beoordeling van onderdeel 2.3 staat voorop dat een rechterlijke beslissing niet voor de lezer onbegrijpelijk wordt door de enkele omstandigheid dat ten processesteliingen zijn aangevoerd die in een andere richting wijzen dan die, welke door de rechter is ingeslagen. Niettemin is in deze zaak iets bijzonders aan de hand. Het hof heeft

15 15 aangenomen dat de Gemeente in 1992 de bedoeling had, GEB uiteindelijk de (juridisch volwaardige) eigendom van de bedrijfsmiddelen te verstrekken. Verder overwoog het hof dat de economische (niet-juridische) levering van deze bedrijfsmiddelen berustte op een pragmatische, op praktische problemen bij de uitvoering terug te voeren, keuze(rov. 4.4). In rov, 4.5 stelt het hof de zaken zo voor, dat vanwege de in 1992 nog bestaande rechtsonzekerheid of ondergrondse leidingen roerend of onroerend waren, het vestigen van een opstalrecht de enige mogelijkheid was om de leidingen in eigendom over te dragen: daarom moeten partijen in de redenering van het hof een opstalrecht hebben bedoeld Een voor de hand liggend bezwaar tegen deze redenering is dat het gekozen middel (het vestigen van een opstalrecht) verder schiet dan het doel dat volgens het hof door partijen werd beoogd (te weten de levering van de tot het net behorende kabels, leidingen en buizen aan GEB). Met de vestiging van een (economisch of juridisch) opstalrecht zou de Gemeente in 1992 niet aileen de (economische) eigendom van de tot het net behorende kabels, leidingen en buizen aan GEB hebben overgedragen, maar ook haar bevoegdheid hebben weggegeven om van GEB verwijdering van de kabels, leidingen en buizen uit de gemeentegrond te kunnen eisen. Met een opstalrecht verleende de Gemeente in de redenering van het hof aan GEB immers ook voor onbepaalde tijd het recht om de overgedragen kabels, leidingen of buizen in de grond van de ~emeente te laten liggen In de overeenkomst wordt niet met zoveel woorden gesproken over het vestigen van een opstalrecht: een argument van de Gemeente, dat blijkens rev, 4.3 door het hof is onderkend. Dit sluit niet uit dat de Gemeente zich contractueel heeft verplicht op afroep een opstalrecht te vestigen, maar maakt wei duidelijk dat nadere motivering is vereist om tot die conclusie te komen. Het hof stelt bijvoorbeeld niet vast dat de vestiging van een opstalrecht deel heeft uitgemaakt van de onderhandelingen over de privatisering van het gemeentelijk energiebedrijf. De redengeving is gebaseerd op "de enige mogelijkheid om de leidingen in eigendom over te dragen". Het overdragen van de eigendom van leidingen kan samengaan met, maar impliceert niet per se, de wens een privaatrechtelijk leg- en ligrecht te verlenen noch de wens om dit te doen in de vorm van het verlenen van een opstalrecht. M.i. geeft het bestreden oordeel daarom blijk van een onjuiste rechtsopvatting als bedoeld in subonderdeel 2.1, dan wei is het onbegrijpelijk in het licht van de in onderdeel 2.3 bedoelde stellingen van de Gemeente. In dat geval kan de bestreden beslissing niet in stand blijven en moet, na verwijzing, opnieuw worden onderzocht wat partijen destijds voor ogen heeft gestaan.

16 Het hof heeft het tegenbewijsaanbod van de Gemeente26 in roy. 4.6 verworpen als niet langer aan de orde. Deze beslissing berustte op het oordeel dat de Gemeente de akte redelijkerwijs niet anders heeft kunnen opvatten dan in deze zin dat door de Gemeente een (vooralsnog: economisch) opstalrecht aan GEBwerd verleend. Indien dat oordeel in cassatie geen stand houdt, komt het fundament te ontvallen aan de verwerping van het aanbod van tegenbewijs. Kortom, deze klacht deelt het lot van de vorige onderdelen Onderdeel 2.5 klaagt dat het hof met zijn oordeel in roy buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, omdat Eneco zich niet erop had beroepen dat de Gemeente de Akte van Inbreng redelijkerwijs enkel aldus heeft kunnen begrijpen dat een (vooralsnog slechts economisch) opstalrecht werd verleend. Voor zover de Hoge Raad aan deze klacht toekomt, mist zij feitelijke grondslag. Uit de memorie van grieven (nrs. 28, 34 en de toelichting op grief 1 onder nrs ) voigt dat Eneco het standpunt verdedigde dat in november 1992 voor de Gemeente duidelijk moet zijn geweest dat niet aileen de eigendom van kabels, leidingen en buizen werd overgedragen, maar ook een opstalrecht de bedoeling was Onderdeel 2.6, gericht tegen de beslissing in roy. 4.7, bouwt voort op de vorige klachten en behoeft verder geen bespreking. \ Onderdeel 3heeft betrekking op de vraag of Eneco, nu vast staat dat zij krachtens art. 5:20 lid 2 BWjuridisch eigenaar is van de tot het net behorende kabels, leidingen en buizen, nog belang heeft bij haar vordering tot het vestigen van een opstalrecht Onderdeel 3.1 is gericht tegen roy en bevat in essentie twee klachten: (i) Een opstalrecht kan uitsluitend worden gevestigd indien daarmee 'verticale natrekking' wordt voorkomen. Nu Eneco krachtens art. 5:20 lid 2 BW reeds eigenaar is van de tot het net behorende kabels, leidingen en buizen, is een opstalrecht niet nodig om 'verticale natrekking' te voorkomen en is vestiging van een opstalrecht dus niet mogelijk. (ii) Met de invoering van art. 5:20 lid 2 BW heeft de wetgever een uitputtend stelsel willen scheppen waarin aan eigenaren van een leidingnet weliswaar eigendoms- en ligrechten toekomen, maar ten aanzien van de verplichting tot verplaatsing en de vraag welke verlegkosten vergoed moeten worden, slechts sector-specifiekeregels gelden. 26 Zie de memorie van antwoord onder 8.1. Van tegenbewijs is hier sprake, omdat de (door het hof op een bepaalde wijze uitgelegde) notariele akte bewijs oplevert (zie art. 157 en art. 151 lid 2 Rv).

17 Hetgeen het hof in rov, heeft overwogen betekent dat het (aan art. 5:20 lid 2 BW ontleende) eigendomsrecht van Eneco niet de bevoegdheid meebrengt om de haar toebehorende kabels, leidingen en buizen in de grond van de Gemeente te laten liggen. Oaarvoor is een afzonderlijke publiekrechtelijke of privaatrechtelijke bevoegdheid nodig. Een recht van opstal, zoals gevorderd, zou Eneco privaatrechtelijk die bevoegdheid verschaffen. Oaarom behoudt Eneco volgens het hof belang bij haar vordering tot vestiging van een opstalrecht. Oat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De - op zich correcte - premisse dat met een opstalrecht 'verticale natrekking' wordt voorkomen noopt niet tot de in het middel gemaakte gevolgtrekking dat Eneco bij vestiging van een opstalrecht uitsluitend belang kan hebben indien daarmee 'verticale natrekking' wordt voorkomen. Een opstalrecht biedt meer dan aileen het voork6men van 'verticale natrekking': dit blijkt bijvoorbeeld uit het bepaalde in art. 5: 103 BW Ook de onder (ii) samengevatte stelling van de Gemeente lijkt mij niet juist. Sectorspecifieke wetten betreffende kabels, leidingen en buizen in de bodem regelen tal van onderwerpen waarbij een publiek belang betrokken is. Oaarbij valt onder meer te denken aan de continulteit van de levering van nutsvoorzieningen; aan de openbare veiligheid (gasleidingenl), aan de regulering van het gebruik van de ~?dem (buizen die elkaar in de weg zitten; niet elke week de straat openbreken etc.) en aan implementatie van Europese regelgeving. In sector-specifieke wetten kan een gedoogplicht worden opgenomen voor het leggen of laten liggen van kabels, leidingen of buizen in andermans grond en eventueel een regeling, welke partij de kosten draagt indien gelegde kabels, leidingen of buizen (al dan niet: op last van de overheid) tijdelijk of permanent moeten worden verplaatst", Bij de totstandkoming van art. 5:20 lid 2 BW echter, bij nota van wijziging, wilde de wetgever een regeling treffen voor de eigendom van ondergrondse leidingen en zo een einde maken aan de door de arresten van 6 juni 2003 actueel geworden discussie over de vraag of een net roerend dan wei onroerend is. Oat rechtvaardigt m.i. niet de gevolgtrekking van de Gemeente dat Enecogeen belang meer heeft bij het vestigen van een opstalrecht Bij een zakelijk recht (ter onderscheiding van een persoonlijk recht) heeft Eneco belang, omdat vandaag de Gemeente eigenaar van de grond is, maar dit morgen anders kan zijn. Indien een sector-specifieke wet aan een grondeigenaar de plicht oplegt bepaalde kabels, leidingen of buizen in zijn grond te gedogen, ontneemt die wet de grondeigenaar en 27 De s.t. namens de Gemeente, biz , geeft hiervan een overzicht, met vindplaatsen.

18 18 de eigenaar van die kabels, leidingen of buizen niet de bevoegdheid om hun rechtsbetrekking onderling privaatrechtelijk te regelen. Het is niet verboden een overeenkomst te sluiten waarin een verder gaande gedoogplicht wordt opgenomen dan die waarin de desbetreffende sector-specifieke wet publiekrechtelijk voorziet. Evenmin is het verboden daartoe een opstalrecht te verlenen. In ieder geval heeft de Gemeente in appel en cassatie niet de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen wegens vermeende strijd met de Gaswet, de Elektriciteitswet enz. Om deze redenen meen ik dat onderdeel 3.1 faalt Onderdeel3.2 richt een rechtsklacht tegen het in rov, 4.10 beschreven onderscheid tussen enerzijds een opstalrecht en anderzijds het op art. 5:20 lid 2 BW gebaseerde recht van eigendom van het net. De klacht houdt in dat het oordeel dat Eneconiet datgene heeft gekregen waarop zij volgens de Akte van Inbreng recht had rechtens onjulst is, omdat zij, als de grondeigenaar geen medewerking verleent via art. 2 Belemmeringenwet privaatrecht, in verbinding met art. 20 Elektriciteitswet en art. 39a Gaswet en via art. 5.2 Telecommunicatiewet het leggen en liggen van kabels, leidingen of buizen kan afdwingen. De Gemeente beschouwt deze publiekrechtelijke gedoogplicht blijkbaar als exclusief Deze rechtsklacht faalt. Ook al zou waar zijn dat Eneco op grond van genoemde publiekrechtelijke bepalingen in voorkomend geval een bevoegdheid zou kunnen krijgen om \ bepaalde soorten kabels, leidingen of buizen te leggen, respectievelijkte laten liggen, in de grond van een ander, dan nog kan Eneco belang hebben bij het verkrijgen van een privaatrechtelijke bevoegdheid in de vorm van een opstalrecht. In dit verband verdient aantekening dat de Belemmeringenwet privaatrecht niet van rechtswege een gedoogplicht op de grondeigenaar legt, maar dat hiervoor eerst een bepaalde bestuursrechtelijke procedure moet worden gevolgd, waarvan de uitkomst onzeker is: zle art. 1 en 2, resp. art. 3 en 4, van die wet De motiveringsklacht in onderdeel 3.3 houdt verband met het voorgaande. De klacht komt erop neer dat het oordeel in rov, 4.10 onbegrijpelijk is in het licht van het (door het hof in rov, 5.4 genoteerde) argument van de Gemeente dat Eneco sinds 1992 toestemming van de Gemeente had om kabels, leidingen en buizen in de grond van de Gemeente te hebben liggen en zo nodig nieuwe aan te leggen, met inachtneming van specifieke vergunningvereisten.

19 Deze motiveringsklacht faalt, omdat de redengeving in roy niet onbegrijpelijk is. Ook al zou Eneco toestemming van de Gemeente hebben om kabels, leidingen en buizen te hebben liggen in grond van de Gemeente, dan nog kan Eneco om de bovengenoemde redenen in rechte belang hebben bij de gevorderde medewerking aan het vestigen van een (jurldisch volwaardig, niet slechts economisch) opstalrecht Onderdeel3.4 klaagt dat het hof in roy heeft miskend dat een 'ligrecht' voortvloeit uit de gedoogplicht volgens art. 20 Elektriciteitswet en art. 39a Gaswet, in verbinding met art. 3 lid 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht Zoals gezegd, bestaat een gedoogplicht, als hier bedoeld, niet van rechtswege, maar moet zij worden opgelegd door een bestuursorgaan in een daarvoor bestemde procedure (zie ook alinea's 2.19 en 2.20 hlervoor), Niet is aangevoerd dat een publiekrechtelijke gedoogplicht is opgelegd. Hoe dan ook, ook al zou publiekrechtelijk een mogelijkheid bestaan om aan de Gemeente een gedoogverplichting op te leggen, dan neemt dit niet weg dat partijen een verder gaande verplichting kunnen overeenkomen en dat het hof tot de slotsom heeft kunnen komen dat Eneco belang behoudt bij haar vordering. Anders dan de Gemeente in onderdeel 3.5 aanvoert, behoefde dit oordeel qeen verder gaande motivering. Aan het voorgaande doet niet af dat een publiekrechtelijke\ gedoogverplichting doorwerkt naar een opvolgende eigenaar van het desbetreffende perceel grond Onderdeel 4 is gericht tegen het slot van roy. 4.13, waarin het hof overweegt dat voldoende bepaalbaar is op welke in 1992 aanwezige leidingen het opstalrecht moet worden gevestigd. De klacht houdt in dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden omdat geen van partijen zich hierop heeft beroepen De vorderingen die aan het hof ter beslissing waren voorgelegd, in het bijzonder de gevorderde verklaring voor recht dat de Gemeente medewerking behoort te verlenen aan het vestigen van een opstalrecht, en de daartoe strekkende veroordeling, veronderstellen dat bepaalbaar is voor welke kabels, leidingen en buizen, althans op welke percelen grond, het gevorderde opstalrecht moet worden gevestigd. De vestiging van een opstalrecht geschiedt immers bij een notariele akte, waarin het goed nauwkeurig wordt omschreven. Hoewel waar is dat partijen in de procedure bij het hof in hun steliingen op dit vereiste niet afzonderlijk zijn ingegaan - zij zagen het klaarblijkelijk als vanzelfsprekend -, is het hof met deze beslissing de grenzen van de rechtsstrijd niet te buiten gegaan. De klacht faalt.

20 Onderdeel 5 is gericht tegen rov, 4.15 en Het bouwt slechts voort op de voorgaande klachten en behoeft verder geen bespreking. De vordering onder D: gestelde afspraak over de kosten van het verleggen van leidingen Onderdeel 6 is gericht tegen de toewijzing van de verklaring voor recht dat partijen zijn overeengekomen dat bij eventuele verlegging van kabels, leidingen en buizen, de daaraan verbonden kosten integraal dienen te worden vergoed door de partij die de verlegging veroorzaakt. Het moge duidelijk zijn dat Eneco hiermee een aanspraak op schadevergoeding jegens de Gemeente kan doen gelden die verder gaat dan die op grond van de Leidingenverordening Rotterdam 2005; zie alinea 2.12 hiervoor Onderdeel 6.1 klaagt over onbegrijpelijkheid van het oordeel in rov, , indien dit inhoudt dat partijen artikel 3.1 van het Aigemeen Convenant aldus hebben opgevat dat de Gemeente ook na invoering van de Leidingenverordening Rotterdam 2005 en de Verlegregeling 2005 de kosten van verlegging integraal dient te vergoeden. Volgens het middelonderdeel had de Gemeente in de feitelijke instanties aanqevoerd dat te dien aanzien in de overeenkomst een voorbehoud is qemaakr" en dat ten ~ijdevan de overeenkomst (dus, in november 1992) voor beide partijen duidelijk was dat de afspraak'de veroorzaker betaalt' wijziging zou ondergaan bij het in werking treden van de (toen nog toekomstige) Leidinqenverordeninq". Onderdeel 6.2 sluit hierbij aan met de klacht dat het hof de Gemeente ten onrechte, althans om onbegrijpelijke redenen, niet heeft toegelaten tot bewijs van haar stelling dat de afspraken tussen partijen wijziging zouden ondergaan bij inwerkingtreding van de Leidingenverordening, althans dat de Gemeente ter zake een voorbehoud heeft gemaakt Het hof overweegt in rev. 5.7 dat - gelet op de herformulering die bij pleidooi in hoger beroep aan vordering 0 is gegeven (waarover rev. 3.1) en die erop neerkomt dat slechts nog een verklaring voor recht wordt gevorderd inhoudende dat de 'Ieg- en ligrechten' en de toepassing van het 'kostenveroorzakingsbeginsel' destijds waren overeengekomen - niet 28 Bedoeld is het voorbehoud, genoemd op biz. 3 van het bestreden arrest ("dat partijen zich realiseren dat de overeenkomst wijziging zal ondergaan bij inwerkingtreding van de Leidingenverordening''); zie rubriek hiervoor. 29 De cassatiedagvaardingverwijst in dit verband naar de memorie van antwoord onder 6.45, en

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem De vaststellingsovereenkomst Prof. mr dr Edwin van Wechem Wat is een vaststellingsovereenkomst? Artikel 7:900 BW Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van

Nadere informatie

IN NAAM DER KONINGIN

IN NAAM DER KONINGIN 2 januari 1987 Eerste Kamer Nr. 12.932 RF/AT IN NAAM DER KONINGIN Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: "VASTELOAVESVEREINIGING DE ZAWPENSE", gevestigd te Grevenbricht, gemeente Born EISERES

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 20-06-2008 Datum publicatie 20-06-2008 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/041HR

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

Aanbeveling binnentreding woning i.v.m. nutsvoorzieningen

Aanbeveling binnentreding woning i.v.m. nutsvoorzieningen Aanbeveling binnentreding woning i.v.m. nutsvoorzieningen aan LOVCK&T van Expertgroep Burgerlijk procesrecht datum 29 mei 2019 onderwerp Aanbeveling binnentreding woning i.v.m. nutsvoorzieningen / reële

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,

Nadere informatie

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:5 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 06-01-2017 Datum publicatie 06-01-2017 Zaaknummer 15/03526 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2209, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

prof. mr. A.S. Hartkamp, voorzitter, mr A. Bus, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. F.P. Peijster en prof. mr. F.R. Salomons.

prof. mr. A.S. Hartkamp, voorzitter, mr A. Bus, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. F.P. Peijster en prof. mr. F.R. Salomons. GCHB 2012-434 Uitspraak van 2 februari 2012 prof. mr. A.S. Hartkamp, voorzitter, mr A. Bus, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. F.P. Peijster en prof. mr. F.R. Salomons. Consument aanvaardt advies van de Geschillencommissie

Nadere informatie

Algemene voorwaarden Opstalrechten

Algemene voorwaarden Opstalrechten Algemene voorwaarden Opstalrechten Algemene Voorwaarden ter zake van Opstalrechten die ter zake van een hierna bedoeld Werk zijn gevestigd ten behoeve van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd ECLI:NL:HR:2013:37 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 28-06-2013 Datum publicatie 04-07-2013 Zaaknummer 12/00171 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 29-11-2016 Datum publicatie 06-02-2017 Zaaknummer 200.174.828/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Algemene voorwaarden Opstalrechten

Algemene voorwaarden Opstalrechten Algemene voorwaarden Opstalrechten Algemene Voorwaarden ter zake van Opstalrechten die ter zake van een hierna bedoeld Werk zijn gevestigd ten behoeve van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812 ECLI:NL:RBAMS:2015:5812 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 23-06-2015 Datum publicatie 04-09-2015 Zaaknummer CV EXPL 14-22777 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden 21 juni 1996 Eerste Kamer Nr. 16.009 (C 95/161) AS Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: AUTOMATISERINGSCENTRUM WIM VAN GENK B.V., gevestigd te Roosendaal, gemeente en Nispen, Roosendaal EISERES

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392 ECLI:NL:HR:2014:156 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-01-2014 Datum publicatie 24-01-2014 Zaaknummer 13/00392 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1257,

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden 4 november 2016 Eerste Kamer 15/00920 LZ/IF Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: tegen STICHTING PENSIOENFONDS PERSONEELSDIENSTEN, gevestigd te Amsterdam, VOOR VERWEERSTER in cassatie, advocaat:

Nadere informatie

LJN: BX6509, Raad van State, 201201225/1/A1. Datum uitspraak: 05-09-2012 Datum publicatie: 05-09-2012

LJN: BX6509, Raad van State, 201201225/1/A1. Datum uitspraak: 05-09-2012 Datum publicatie: 05-09-2012 LJN: BX6509, Raad van State, 201201225/1/A1 Datum uitspraak: 05-09-2012 Datum publicatie: Rechtsgebied: 05-09-2012 Bestuursrecht overig Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Afwijzing handhavingsverzoek

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2016:2348

ECLI:NL:RVS:2016:2348 ECLI:NL:RVS:2016:2348 Instantie Raad van State Datum uitspraak 31-08-2016 Datum publicatie 31-08-2016 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201506454/1/A3 Bestuursrecht Hoger

Nadere informatie

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Datum 27 januari 2016 ECLI:NL:RVS:2016:155

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Datum 27 januari 2016 ECLI:NL:RVS:2016:155 M en R 2016 afl. 5 Eventuele toekomstige gaswinning hoeft niet te worden betrokken bij de beoordeling of in verband met de exploratieboring een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Instantie Afdeling

Nadere informatie

Levering juridische eigendom na economische eigendomsoverdracht en de onherroepelijke volmacht

Levering juridische eigendom na economische eigendomsoverdracht en de onherroepelijke volmacht Levering juridische eigendom na economische eigendomsoverdracht en de onherroepelijke volmacht In deze bijdrage wordt ingegaan op de problematiek van een levering van juridische eigendom van een woning

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2011:BR3406

ECLI:NL:RBROT:2011:BR3406 ECLI:NL:RBROT:2011:BR3406 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 07-07-2011 Datum publicatie 28-07-2011 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie AWB 10/1958

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Bewijslastverdeling bij gestelde uitputting

Bewijslastverdeling bij gestelde uitputting Cassatiemiddel Schending van het recht inz. artikel 2.23 lid 3 BVIE (art. 13A lid 9 BMW oud), zoals deze bepaling geïnterpreteerd en toegepast dient te worden in het licht van art 7 lid 1 van de Eerste

Nadere informatie

Mandaat en delegatie. mr. M.C. de Voogd

Mandaat en delegatie. mr. M.C. de Voogd Mandaat en delegatie mr. M.C. de Voogd Artikel 1:1 Awb 1. Onder bestuursorgaan wordt verstaan: a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of b. een ander persoon of college,

Nadere informatie

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Mr. Z. Kasim 1 HR 13 juli 2007, nr. C05/331, LJN BA231 Verplichte deelneming pensioenfonds, criteria arbeidsovereenkomst BW artikel 7: 610, artikel

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 25-07-2007 Datum publicatie 31-07-2007 Zaaknummer 0600466 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

Uitspraak 201403254/1/A4

Uitspraak 201403254/1/A4 1 van 7 8-3-2015 21:16 Uitspraak 201403254/1/A4 Datum van uitspraak: woensdag 14 januari 2015 Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig Rechtsgebied:

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752 ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 04-10-2010 Datum publicatie 07-10-2010 Zaaknummer 205064 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste aanleg

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481 ECLI:NL:PHR:2013:873 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 20-09-2013 Datum publicatie 08-11-2013 Zaaknummer 12/04481 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2001:AB2754

ECLI:NL:PHR:2001:AB2754 ECLI:NL:PHR:2001:AB2754 Instantie Datum uitspraak 09-11-2001 Datum publicatie 12-11-2001 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie Parket bij de Hoge Raad C00/054HR

Nadere informatie

P. Kruit, C. Loonstra en E. van Vliet 978-90-01-83406-7

P. Kruit, C. Loonstra en E. van Vliet 978-90-01-83406-7 Rechtspraak Instantie Hoge Raad Datum 8 oktober 2004 Vindplaats LJN AO9549 Naam Vixia / Gerrits Essentie uitspraak: De enkele schending van controlevoorschriften (de werknemer weigert bij de bedrijfsarts

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RVS:2013:1522 ECLI:NL:RVS:2013:1522 Instantie Raad van State Datum uitspraak 16-10-2013 Datum publicatie 16-10-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201206838/1/A3 Bestuursrecht Tussenuitspraak

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834 ECLI:NL:GHDHA:2014:3834 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 28-10-2014 Datum publicatie 27-11-2014 Zaaknummer 200.140.914/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2013-113 d.d. 15 april 2013 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en mr. B.F. Keulen, leden en mevrouw mr. F.E. Uijleman, secretaris)

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 08-10-2013 Datum publicatie 06-01-2014 Zaaknummer 200.121.491-01 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK MigratieWeb ve12000040 201102012/1/V2. Datum uitspraak: 13 december 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 03-06-2008 Datum publicatie 12-02-2009 Zaaknummer 104.003.290 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Conclusie. 15/02613 Mr. F.F. Langemeijer 5 februari Conclusie inzake: 1. [de man] 2. Mr. J.L. Muller q.q. tegen [de moeder]

Conclusie. 15/02613 Mr. F.F. Langemeijer 5 februari Conclusie inzake: 1. [de man] 2. Mr. J.L. Muller q.q. tegen [de moeder] ECLI:NL:PHR:2016:33 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 05-02-2016 Datum publicatie 13-05-2016 Zaaknummer 15/02613 Formele relaties Rechtsgebieden Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:851, Gevolgd

Nadere informatie

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB Datum uitspraak: 20-01-2009 Datum publicatie: 04-02-2009 Rechtsgebied: Bijstandszaken Soort procedure:

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOBR:2016:392

ECLI:NL:RBOBR:2016:392 ECLI:NL:RBOBR:2016:392 Instantie Datum uitspraak 03-02-2016 Datum publicatie 18-02-2016 Zaaknummer 15_2205 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Oost-Brabant Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Samenvatting. Bekijk de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

Samenvatting. Bekijk de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep Uitspraak Commissie van Beroep 2012-23 d.d. 27 november 2012 (prof. mr. A.S. Hartkamp, voorzitter, mr. C.A. Joustra, drs. P.H.M. Kuijs, mr. F.P. Peijster en mr. J.B. Fleers, leden, en mr. M.J. Drijftholt,

Nadere informatie

JA 2017/99 met annotatie van mr. L. Boersma

JA 2017/99 met annotatie van mr. L. Boersma ECLI:NL:PHR:2017:47 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 03-02-2017 Datum publicatie 21-04-2017 Zaaknummer 16/01604 Formele relaties Rechtsgebieden Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:757, Gevolgd

Nadere informatie

De Minister van Economische Zaken, Gelet op de artikelen 93, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 85, derde lid, van de Gaswet;

De Minister van Economische Zaken, Gelet op de artikelen 93, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 85, derde lid, van de Gaswet; CONCEPT Regeling van de Minister van Economische Zaken van, nr. WJZ, houdende nadere regels met betrekking tot het verlenen van instemming met wijzigingen ten aanzien van de eigendom van elektriciteitsnetten

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2012:BY2512

ECLI:NL:RVS:2012:BY2512 ECLI:NL:RVS:2012:BY2512 Instantie Raad van State Datum uitspraak 07-11-2012 Datum publicatie 07-11-2012 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201203945/1/A2 Eerste

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden 6 maart 1998 Eerste Kamer Nr. 16.561 (C97/040 HR) AS Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: Karl Heinz HILLE, wonende te Haarlem, EISER tot cassatie, advocaat : mr E. Grabandt, t e g e n 1. de

Nadere informatie

Monuta Verzekeringen N.V, gevestigd te Apeldoorn, hierna te noemen: Aangeslotene,

Monuta Verzekeringen N.V, gevestigd te Apeldoorn, hierna te noemen: Aangeslotene, Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2013-267 d.d. 4 september 2013 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en mr. B.F. Keulen, leden en mr. E.E. Ribbers, secretaris) Samenvatting

Nadere informatie

Uitspraak /1/A3

Uitspraak /1/A3 Uitspraak 201707842/1/A3 Datum van uitspraak: woensdag 22 augustus 2018 Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Den Haag Proceduresoort: Hoger beroep Rechtsgebied: Boete ECLI: ECLI:NL:RVS:2018:2782

Nadere informatie

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Kenmerk: 05/16 Bindend advies in de zaak van: A., wonende te Z., eiser, gemachtigde: mr. Th.F.M. Pothof tegen De Stichting B., gevestigd te IJ., verweerster, gemachtigde:

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06 ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 06-03-2007 Datum publicatie 06-03-2007 Zaaknummer 00636/06 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-057 d.d. 20 februari 2015 (prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. E.E. Ribbers, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-057 d.d. 20 februari 2015 (prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. E.E. Ribbers, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-057 d.d. 20 februari 2015 (prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. E.E. Ribbers, secretaris) Samenvatting Inboedelverzekering. Uitleg van verzekeringsvoorwaarden.

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/85454

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988 ECLI:NL:RVS:2005:AU2988 Instantie Raad van State Datum uitspraak 21-09-2005 Datum publicatie 21-09-2005 Zaaknummer 200501988/1 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 30-03-2010 Datum publicatie 05-01-2016 Zaaknummer 200.015.254-01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:2307, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:2307, Bekrachtiging/bevestiging ECLI:NL:RVS:2014:110 Instantie Raad van State Datum uitspraak 22-01-2014 Datum publicatie 22-01-2014 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201300676/1/A2 Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2007:BA6231

ECLI:NL:HR:2007:BA6231 ECLI:NL:HR:2007:BA6231 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 13-07-2007 Datum publicatie 13-07-2007 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie C05/331HR Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA6231

Nadere informatie

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Hoge Raad der Nederlanden, 2 januari 1980. nr. 19.623 DG. De Hoge Raad der Nederlanden, Gezien het beroepschrift in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2006:AW3559

ECLI:NL:HR:2006:AW3559 ECLI:NL:HR:2006:AW3559 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 03-10-2006 Datum publicatie 02-07-2008 Zaaknummer 01447/05 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AW3559

Nadere informatie

Nadeelcompensatieregeling Kabels en leidingen Gemeente Castricum 2014

Nadeelcompensatieregeling Kabels en leidingen Gemeente Castricum 2014 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Castricum. Nr. 78794 31 december 2014 Nadeelcompensatieregeling Kabels en leidingen Gemeente Castricum 2014 Het college van burgemeester en wethouders maakt

Nadere informatie

Bepaaldheidsvereiste. Over het bepaaldheidsvereiste is veel geprocedeerd. Hieronder citeren wij uit enkele van de belangrijkste uitspraken:

Bepaaldheidsvereiste. Over het bepaaldheidsvereiste is veel geprocedeerd. Hieronder citeren wij uit enkele van de belangrijkste uitspraken: Bepaaldheidsvereiste De gecedeerde vordering (of het gecedeerde recht) moet in voldoende mate door de cessieakte worden bepaald (art. 3:84 lid 2 BW). De akte van cessie moet daarom zodanige gegevens bevatten

Nadere informatie

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: R.T. Wiegerink Belastingblad (BB), maart, Nr. 6, BB 2019/112 16 januari 2019 Gerechtshof Den Haag Belanghebbende heeft onderzoek ter zitting van de rechtbank

Nadere informatie

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen ECLI:NL:RVS:2013:375 Instantie Raad van State Datum uitspraak 17-07-2013 Datum publicatie 17-07-2013 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201209590/1/A1 Eerste

Nadere informatie

Nadeelcompensatieregeling kabels en leidingen Gemeente Hollands Kroon 2015

Nadeelcompensatieregeling kabels en leidingen Gemeente Hollands Kroon 2015 Nadeelcompensatieregeling kabels en leidingen Gemeente Hollands Kroon 2015 Beleidsregels over nadeelcompensatie als gevolg van het verplaatsen op verzoek van de gemeente of het anderszins nemen van maatregelen

Nadere informatie

I. ALGEMENE BEPALINGEN... 1 II. DIENSTEN INZAKE TOT STAND KOMEN VAN OVEREENKOMSTEN... 2 III. OVERIGE VOORWAARDEN... 5

I. ALGEMENE BEPALINGEN... 1 II. DIENSTEN INZAKE TOT STAND KOMEN VAN OVEREENKOMSTEN... 2 III. OVERIGE VOORWAARDEN... 5 Algemene voorwaarden Schoeman consultants B.V. Per juli 2013 De algemene voorwaarden Schoeman consultants B.V. zijn van toepassing op alle rechtsverhoudingen tussen opdrachtnemer en opdrachtgever, behoudens

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015 Datum van inontvangstneming : 31/08/2015 Vertaling C-417/15-1 Zaak C-417/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 29 juli 2015 Verwijzende rechter: Landesgericht für Zivilrechtssachen

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201107998/1/V2. Datum uitspraak: 29 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014 arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM afdeling civiel recht en belastingrecht, team II zaaknummer :200.140.465101 KG zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 27 augustus 1985,

Nadere informatie

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam 28/07 ECLI:NL:TNOKROT:2008:YC0459 KAMER VAN TOEZICHT Beslissing in de zaak onder nummer van: 28/07 Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam Reg.nr. 28/07 Beslissing op

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 Instantie Datum uitspraak 15-08-2017 Datum publicatie 16-08-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch 200.216.119_01

Nadere informatie

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA vonnis RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: Vonnis in kort geding van in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BECKERS BENELUX B.V., gevestigd

Nadere informatie

SAMENWERKINGSOVEREENKOMST LOCATIE SMITSWEG DORDRECHT. Tussen:

SAMENWERKINGSOVEREENKOMST LOCATIE SMITSWEG DORDRECHT. Tussen: Dordrecht r«-^ \j SAMENWERKINGSOVEREENKOMST LOCATIE SMITSWEG DORDRECHT Tussen: Gemeente Dordrecht AM Wonen B.V. Amvest Projectontwikkeling Samenwerking met Derden B.V. Definltieve versie d.d. 6 juni 2005

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken parketnummer : 20.001938.96 uitspraakdatum : 29 april 1997 verstek dip GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678 ECLI:NL:RBAMS:2016:1678 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 24-03-2016 Datum publicatie 29-03-2016 Zaaknummer KK EXPL 16-200 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 Instantie Datum uitspraak 21-06-2016 Datum publicatie 24-04-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie - Vindplaatsen Uitspraak Gerechtshof

Nadere informatie

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep van de heer B. te Y..

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep van de heer B. te Y.. No. CvB 2013/10 HET COLLEGE VAN BEROEP van het Nederlands Instituut van Psychologen heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep

Nadere informatie

HOOFDSTUK 5. AANLEG, INSTANDHOUDING EN OPRUIMING VAN KABELS

HOOFDSTUK 5. AANLEG, INSTANDHOUDING EN OPRUIMING VAN KABELS HOOFDSTUK 5. AANLEG, INSTANDHOUDING EN OPRUIMING VAN KABELS 5.1 De gedoogplicht 5.1.1 Algemene bepalingen Artikel 5.1 In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder een aanbieder van een

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstatc 201106725/1/V1. Datum uitspraak: 3 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het

Nadere informatie

Algemene leverings- en betalingsvoorwaarden van de Vereniging Groothandel Automaterialen Vrooam, statutair gevestigd te Schiedam.

Algemene leverings- en betalingsvoorwaarden van de Vereniging Groothandel Automaterialen Vrooam, statutair gevestigd te Schiedam. 1 Algemene leverings- en betalingsvoorwaarden van de Vereniging Groothandel Automaterialen Vrooam, statutair gevestigd te Schiedam. Artikel 1: Algemeen Deze voorwaarden zijn van toepassing op alle rechtsverhoudingen,

Nadere informatie

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N,

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N, 21 October 1959. F. No. 14043. D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N, Gezien het beroepschrift in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-hertogenbosch van 6 Maart 1959

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2013:2882

ECLI:NL:RBOVE:2013:2882 ECLI:NL:RBOVE:2013:2882 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 13112013 Datum publicatie 26112013 Zaaknummer C/08/133318 HA ZA 12415 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201 202059/1 /V4. Datum uitspraak: 17 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765

ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765 ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 01-04-1999 Datum publicatie 10-11-2004 Zaaknummer VMEDED 99/366-Sl Rechtsgebieden Bestuursrecht Bijzondere kenmerken Voorlopige voorziening

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:GHARL:2015:6585 ECLI:NL:GHARL:2015:6585 Instantie Datum uitspraak 08-09-2015 Datum publicatie 26-10-2015 Zaaknummer 200.134.402 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418 ECLI:NL:RBLIM:2017:4418 Instantie Rechtbank Limburg Datum uitspraak 04052017 Datum publicatie 15052017 Zaaknummer C/03/232895 / KG ZA 17112 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:218 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2014:218 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2014:218 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 28-01-2014 Datum publicatie 02-04-2014 Zaaknummer 200.091.734-01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Landsverordening regeling gebruik in deeltijd van onroerende zaken enaanpassing appartementsrecht

Landsverordening regeling gebruik in deeltijd van onroerende zaken enaanpassing appartementsrecht Zoek regelingen op overheid.nl Nederlandse Antillen Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl! LANDSVERORDENING van de 27ste april 2005 tot wijziging van de Boeken 5 en

Nadere informatie

Algemene verordening ondergrondse infrastructuur gemeente Noordwijk 2016

Algemene verordening ondergrondse infrastructuur gemeente Noordwijk 2016 Algemene verordening ondergrondse infrastructuur gemeente Noordwijk 2016 De raad van gemeente Noordwijk; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 juni 2016; gelet op het bepaalde in artikel

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2012:BY5138

ECLI:NL:RVS:2012:BY5138 ECLI:NL:RVS:2012:BY5138 Instantie Raad van State Datum uitspraak 05-12-2012 Datum publicatie 05-12-2012 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201110184/1/A3 Bestuursrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066 ECLI:NL:GHDHA:2014:3066 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 09-09-2014 Datum publicatie 25-09-2014 Zaaknummer 200.133.088/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:RBMNE:2016:707 ECLI:NL:RBMNE:2016:707 Instantie Datum uitspraak 09-02-2016 Datum publicatie 16-02-2016 Zaaknummer 14/6285 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Midden-Nederland Bestuursrecht

Nadere informatie

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01 LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, 200.092.893/01 Datum uitspraak: 20-11-2012 Datum publicatie: 20-11-2012 Rechtsgebied: Handelszaak Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Ziektekostenverzekering

Nadere informatie

Print deze uitspraak rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Schadevergoeding

Print deze uitspraak rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Schadevergoeding Essentie uitspraak: Beëindiging verkoop LPG. Het college had moeten beoordelen welke schade aan de juridische beëindiging van de activiteit was toe te schrijven. In het thans bestreden besluit heeft het

Nadere informatie

DE OPZEGGING VAN DUUROVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE TIJD

DE OPZEGGING VAN DUUROVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE TIJD DE OPZEGGING VAN DUUROVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE TIJD Aruba, 8 februari 2018 1. INLEIDING Op 2 februari 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een belangrijk arrest gewezen over de vraag of, en zo

Nadere informatie

LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak. Datum uitspraak: 10-10-2008. Datum publicatie: 10-10-2008. Soort procedure: Cassatie

LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak. Datum uitspraak: 10-10-2008. Datum publicatie: 10-10-2008. Soort procedure: Cassatie LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak Datum uitspraak: 10-10-2008 Datum publicatie: 10-10-2008 Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Verkoop van (gebruikte) goederen

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (voorzitter, prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. C.A. Koopman, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (voorzitter, prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. C.A. Koopman, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-299 (voorzitter, prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. C.A. Koopman, secretaris) Klacht ontvangen op : 5 februari 2015 Ingesteld door : Consument

Nadere informatie

: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Rechtsbijstandverzekeraar

: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Rechtsbijstandverzekeraar Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-045 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. C.E. Polak, en mr. dr. S.O.H. Bakkerus, leden en mr. M.H.P. Leijendekker, secretaris) Klacht

Nadere informatie

Zaaknummer : S Datum uitspraak : 15 mei 2018 Plaats uitspraak : Zeist

Zaaknummer : S Datum uitspraak : 15 mei 2018 Plaats uitspraak : Zeist Zaaknummer : S21-101 Datum uitspraak : 15 mei 2018 Plaats uitspraak : Zeist in het geschil tussen: de heer G.W. W mevrouw K. W wonende te Vlissingen verder te noemen: W c.s. tegen: Bindend Advies de Vereniging

Nadere informatie