ECLI:NL:PHR:2016:1214 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 15/05957

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ECLI:NL:PHR:2016:1214 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 15/05957"

Transcriptie

1 ECLI:NL:PHR:2016:1214 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 15/05957 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2778, Gevolgd Strafrecht OM-cassatie. Vormverzuim, bewijsuitsluiting. Art. 359a Sv. Het Hof heeft geoordeeld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim i.v.m. het niet tijdig en naar behoren informeren van verdachte over de inzet van een informant. s Hofs oordeel dat bewijsuitsluiting het rechtsgevolg moet zijn van het door het Hof aangenomen verzuim is niet naar behoren met redenen omkleed. De HR neemt daarbij in aanmerking dat het Hof in zijn overwegingen niet heeft duidelijk gemaakt waarom het reeds voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak herstelde verzuim heeft tekortgedaan aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Het oordeel van het Hof dat zich hier het geval voordoet dat het (uitgesloten) bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, is eveneens ontoereikend gemotiveerd. Samenhang met 15/05848 en 16/ Vervolg op ECLI:NL:HR:2011:BR3037. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Conclusie Nr. 15/05957 Zitting: 25 oktober 2016 (bij vervroeging) Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] 1. De verdachte is, na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 11 oktober 2011, 1 bij arrest van 17 november 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, vrijgesproken ter zake van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde. 2. Deze zaak hangt onder meer samen met de zaken 15/05848 ( [medeverdachte 3] ) en 16/01205 ( [medeverdachte 2] ). In die zaken zal ik vandaag ook concluderen. 3. De onderhavige strafzaak wordt voor de tweede keer aan de Hoge Raad voorgelegd. In deze en andere samenhangende zaken had het gerechtshof te s-gravenhage, zittingsplaats Arnhem, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachten. De Hoge Raad heeft alleen in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 5] de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in stand gelaten en casseerde in de overige zaken. 2 Het bestreden arrest betreft het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad. 4. Namens het openbaar ministerie heeft mr. J.J.T.M. Pieters, advocaat-generaal bij het gerechtshof

2 Arnhem-Leeuwarden, beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.A.E. van Noort, advocaat-generaal bij het ressortsparket te s-gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie. 5. Het middel 5.1. Het middel klaagt over de beslissing van het hof tot bewijsuitsluiting van een deel van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, hetgeen heeft geleid tot vrijspraak. Het middel stelt dat deze beslissing berust op een onjuiste rechtsopvatting, dan wel dat het hof zijn oordeel op onvoldoende of onbegrijpelijke gronden heeft gebaseerd Aan de verdachte is, kort en zakelijk weergegeven, ten laste gelegd dat: 1. hij in de periode van 25 maart 2005 tot en met 7 april 2005 te 's-gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een vals bankbiljet van 500 euro als echt en onvervalst heeft uitgegeven en/of heeft vervoerd; 2. hij op 8 april 2005 onder meer te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk 118 valse bankbiljetten als echt en onvervalst heeft uitgegeven, subsidiair dit feit opzettelijk heeft uitgelokt, en meer subsidiair medeplichtig is geweest aan dit feit Het hof heeft naar aanleiding van een verweer de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld: 5.7 Voor de beoordeling van de verweren met betrekking tot het optreden van de informant, het doen en/of nalaten van de betrokken CIE dienaangaande en de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie daarvoor, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden Volgens een bericht van de CIE zou op 8 april 2005 tussen en uur bij het Shell tankstation in de buurt van de nieuwe woonwijk Zeeburg te Amsterdam een overdracht plaats vinden van een grotere partij valse eurobiljetten. Naar aanleiding van die informatie werd een observatie- en een arrestatieteam geformeerd. Dit laatste team arresteerde op 8 april 2005 bij dat tankstation vijf personen, te weten [medeverdachte 5], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6]. In één van de voertuigen werd een partij van , - aan valse 500 euro biljetten aangetroffen. Een aantal weken later werd verdachte aangehouden en op 13 september 2005 [betrokkene 1] Op 9 april 2005 verklaarde de verdachte [medeverdachte 5] bij de politie dat hij ongeveer twee weken daarvoor door [betrokkene 1] was benaderd. [betrokkene 1] had hem gevraagd of hij mensen wist die kopietjes van euro s konden leveren. [medeverdachte 5] had daarop geantwoord dat hij in zijn omgeving gezocht had en dat hij was terechtgekomen bij [verdachte]. Deze [verdachte], verdachte dus, had hem in contact gebracht met [medeverdachte 3]. [medeverdachte 5] zou ervoor zorgen dat deze [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] elkaar op 8 april 2005 om uur bij het (hiervoor genoemde) benzinestation zouden ontmoeten Op 12 juli 2005 verklaarde [medeverdachte 5] bij de politie dat hij bij de zaak betrokken was geraakt door [betrokkene 1]. [betrokkene 1] had hem in december 2004 of januari 2005 al gevraagd

3 of hij aan vals geld kon komen. Later stelde [betrokkene 1] die vraag weer. Via [verdachte] heeft hij [medeverdachte 3] leren kennen, waarna hij een afspraak heeft geregeld tussen [betrokkene 1] en die [medeverdachte 3]. [betrokkene 1] zou ,- aan valse bankbiljetten kopen voor 35% van de nominale waarde. [medeverdachte 5] had aan [betrokkene 1] een proefbiljet overhandigd. Na de overhandiging van dat proefbiljet belde [betrokkene 1] dat hij geleverd wilde hebben. [medeverdachte 5] zou voor zijn bemiddeling een percentage van [betrokkene 1] ontvangen. Het initiatief was van [betrokkene 1] uitgegaan Tijdens de behandeling van zijn zaak op 12 januari 2006 verklaarde [medeverdachte 5] dat [betrokkene 1] hem diverse keren had gevraagd of hij aan vals geld kon komen en dat hij uiteindelijk heeft gezegd dat hij ernaar zou kijken. Via [verdachte] kwam hij in contact met [medeverdachte 3]. [medeverdachte 5] heeft een proefbiljet van 500,- aan [betrokkene 1] gegeven. [betrokkene 1] heeft het biljet in ontvangst genomen en gezegd dat hij dit naar zijn opdrachtgevers zou brengen. Na deze overdracht heeft [betrokkene 1] hem continu gebeld met vragen wanneer en hoeveel ze konden leveren. [medeverdachte 5] heeft met [betrokkene 1] de afspraak gemaakt om elkaar op vrijdag 8 april 2005 bij het tankstation te ontmoeten [medeverdachte 3] heeft op 9 april 2005 verklaard dat hij door [verdachte] was benaderd met de vraag of hij Bulgaren kende die in vals geld handelden. Een kennis van hem had vrienden die in vals geld handelden en via die kennis kreeg hij het telefoonnummer van [medeverdachte 4]. [medeverdachte 4] vertelde aan hem, [medeverdachte 3], dat hij valse euro s kon leveren voor 35% van de nominale waarde. [medeverdachte 3] heeft op verzoek van [medeverdachte 5] geregeld dat [medeverdachte 4] naar Amsterdam zou komen. Bij het tankstation was [medeverdachte 4] met nog twee andere personen (hof: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] ) Reeds kort na zijn aanhouding op 13 september 2005 heeft [betrokkene 1] verklaard over zijn rol in deze kwestie. Op 13 september 2005 verklaarde hij dat hij [medeverdachte 5] had gevraagd een (vals) proefbiljet van 500,- te leveren. Bij de levering deelde [medeverdachte 5] mee dat er een partij van ,- aan valse biljetten beschikbaar was. [betrokkene 1] zou tegen [medeverdachte 5] hebben gezegd dat hij mogelijk belangstelling had. [betrokkene 1] hield een slag om de arm, omdat het doorgaan van de transactie afhing van wat de CIE hiermee wilde. [betrokkene 1] had de CIE-man verteld dat hij een afspraak kon maken waarbij ,- aan valse euro s aan hem geleverd kon worden. [betrokkene 1] heeft afspraken gemaakt over het tijdstip en moment van levering, waarna hij de CIE meedeelde dat de valse biljetten van de straat gehaald konden worden. De CIE ging daarmee akkoord. [betrokkene 1] zou op 7 april 2005 telefonisch contact met de CIE hebben gehad. De CIE zou volgens hem hebben gevraagd of hij voor elkaar zou kunnen krijgen dat de ,- aan valse euro s daadwerkelijk geleverd konden worden. De CIE zou dan een plan de campagne maken om in te grijpen. [betrokkene 1] heeft tenslotte verklaard dat hij na de actie van 8 april 2005 van de CIE 1.750,- heeft ontvangen De CIE-man met wie [betrokkene 1] op en vóór 8 april 2005 contact had, de zgn. runner, wordt De Oudste genoemd. De Oudste heeft in de loop van deze procedure verschillende verklaringen afgelegd en heeft volgehouden dat hij niet wist dat [betrokkene 1] een initiërende en centrale rol had gespeeld bij de levering van de valse 500,- biljetten [betrokkene 1] is in 2004 en 2005 als burgerinformant in twee verschillende rayons en in meerdere zaken tegen betaling voor de CIE werkzaam geweest. Hij stond bij die dienst bekend als

4 een initiatiefrijke, pro-actieve en ervaren informant. (Zie hierover de verklaringen van [betrokkene 2], 'de Oudste' en [betrokkene 1] zelf, waaronder in het bijzonder ook die, afgelegd op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 februari 2007 en 27 april 2007.) Op 6 april 2005 informeerde [betrokkene 1] zijn CIE-runner De Oudste tussen en uur telefonisch over een partij van aan valse biljetten, waarmee iemand rond rijdt en het feit dat hij zelf in bezit is van een vals 500-biljet en een gedeelte weet van "de identiteit De door de Oudste en [betrokkene 1] met betrekking tot het valse 500,- biljet gegeven verklaringen lopen uiteen over de inhoud van het advies c.q. de opdracht van de runner aan de informant met betrekking tot het valse biljet, maar komen in essentie hierin overeen dat [betrokkene 1] zich zo spoedig mogelijk ( als de weerga ) van het valse biljet moest ontdoen. (Zie hierover de. verklaringen van [betrokkene 2], de Oudste en [betrokkene 1], waaronder in het bijzonder die, afgelegd op de terechtzittingen van het hof van 14 februari 2007 en 27 april 2007, alsmede de inhoud van het CIE-journaal van 6 april 2005.) Het CIE-journaal van 6 april 2005 bevat in zeven regels een weergave van het contact tussen runner en informant en eindigt met de woorden Gezegd hierop terug te komen. Het bevat geen specifieke vragen, nadere afspraken of opmerkingen van de runner over het feit dat [betrokkene 1] in het bezit was van een vals 500,- biljet, over de wijze waarop hij in het bezit daarvan was gekomen en zijn wetenschap over en/of betrokkenheid bij de partij van ,- aan valse euro s Over de vraag of en hoe hierop later nog is teruggekomen en over de frequentie van het contact tussen de CIE-runner en zijn informant over deze kwestie verschillen de verklaringen van beiden aanzienlijk. [betrokkene 1] verklaart dat tussen 6 april uur en 8 april 2005 te uur een aantal telefonische contacten tussen hen beiden hebben plaats gevonden, terwijl de Oudste verklaart dat er in die periode geen contact (meer) is geweest In strijd met de binnen de CIE geldende regels ter waarborging van een rechtmatige gang van zaken en een adequate controleerbaarheid is [betrokkene 1] met betrekking tot zijn inzet niet gerund door een koppel van twee runners, maar solo door de Oudste. (Zie wederom de verklaringen van [betrokkene 2], de Oudste en [betrokkene 1], waaronder in het bijzonder die afgelegd op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 februari 2007 en 27 april 2007, alsmede de verklaring van runner 2, afgelegd bij de rechter-commissaris op 15 december 2005.) Volgens het CIE-journaal van die dag lichtte [betrokkene 1] zijn runner op 8 april 2005 om uur telefonisch in over een overdracht van een partij vals geld van op diezelfde dag om uur bij een tankstation bij de Zeeburgerdijk te Amsterdam, waarbij een zekere [betrokkene 3] en een blauwe Opel Vectra, waarin zich het valse geld zou bevinden, zouden zijn betrokken De verklaringen van de runner en zijn informant lopen uiteen over het tijdstip van de overdracht, in het bijzonder over het verzetten/verlaten van dat tijdstip om voldoende tijd en gelegenheid te hebben voor het treffen van politiële maatregelen rond de overdracht van de partij

5 vals geld en het ingrijpen daarbij door de politie Het journaal van de runner van 8 april 2005 bevat voorts de strofe: Op mijn vraag wat de rol van info (naar het Hof begrijpt: informant) is antwoordde hij hier geen enkele rol in te spelen, en de opmerking van informant geen enkel gevaar te duchten te hebben, gevraagd naar zijn afscherming Op basis van deze informatie werd door [betrokkene 2], die de coach was van runner de Oudste, en tevens fungerend chef van de CIE, en met wie op 8 april 2005 telefonisch voor het eerst over deze zaak is gesproken, er op geïnvesteerd, een proces-verbaal opgemaakt en per fax verzonden aan de CIE van de afdeling Nationale Recherche Randstad Noord. (Zie wederom de verklaringen van [betrokkene 2], de Oudste en [betrokkene 1], waaronder in het bijzonder die, afgelegd op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 februari 2007 en 27 april 2007, alsmede de inhoud van het CIE-journaal van 8 april 2005.) Volgens hetzelfde dag-journaal lichtte [betrokkene 1] zijn runner de Oudste om uur telefonisch in - na een daaraan voorafgegaan SMS-bericht van [betrokkene 1] - dat hij gebeld werd dat men er al 45 minuten staat en dat er niemand is, dat de kopers de zaak niet vertrouwd hebben en door zijn gereden Een (observatie)team van de politie, dat na het onder genoemde proces-verbaal van [betrokkene 2] op de hoogte is gesteld van de vermoedelijke overdracht van een partij vals geld, observeerde diezelfde middag de ontmoeting bij bedoeld tankstation, waarbij [betrokkene 1] niet aanwezig was, hield de verdachten aan, doorzocht de betrokken voertuigen en nam een partij van aan valse biljetten van 500,- in beslag. (Vindplaats: Ordner "onderzoek Binchois ", de processen-verbaal onder 1.1, 2.1.1, 3.1 en 6.1.1) Het CIE-journaal van 8 april 2005 vermeldt dat [betrokkene 1] is gevraagd naar zijn rol en afscherming in deze zaak. Voorts vermeldt dit journaal (mutatie: uur) dat na het telefoongesprek van uur (?) informant kennelijk meer er bij betrokken is dan in het eerste gesprek werd gesuggereerd, waarop evenwel niet meer is teruggekomen in het gesprek dat op de avond van 8 april 2005 tussen [betrokkene 2], [betrokkene 1] en de Oudste plaatsvond. In elk geval blijkt daarvan niet uit het journaal [betrokkene 1] is vervolgens in de periode van april tot september 2005 ongewijzigd als informant voor de CIE werkzaam geweest, tot het moment van zijn aanhouding medio september 2005 in deze zaak op verdenking van betrokkenheid bij de handel in vals geld. (Zie hierover wederom de verklaringen van [betrokkene 2], de Oudste en [betrokkene 1] waaronder in het bijzonder die, afgelegd op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 februari 2007 en 27 april 2007, alsmede de verklaring van runner 2, afgelegd bij de rechter-commissaris op 15 december 2005.) Het Openbaar Ministerie heeft de verdachten en de overige procesdeelnemers, onder wie ook de rechters die over de vrijheidsbeneming van de verdachten te beslissen hadden, in dat stadium van de strafrechtelijke procedure niet ingelicht over deze aan de aanhoudingen voorafgegane, met bijstand van een burgerinformant ondernomen, opsporingsactiviteiten noch anderszins in het strafdossier verslag gedaan van de in nauw overleg tussen de runner en de informant bepaalde

6 gedragslijn die leidde tot de onderschepping van de partij vals geld, de aanhouding van verdachte en medeverdachten en tot het daarop gevolgde strafrechtelijk onderzoek Pas maanden na de aanhouding van de verdachte(n) en dankzij de proceshouding van [betrokkene 1] is de in deze zaak gevolgde bijzondere opsporingsmethode bekend geworden aan (mede)verdachte(n) en hun raadslieden. De aangehouden verdachten zaten in dat stadium van de strafprocedure allemaal in voorlopige hechtenis. 5.8 Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden heeft het gerechtshof te s Gravenhage, zitting houdend in Arnhem, in zijn arrest van 25 juni 2007 geconcludeerd dat, vanwege de grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte en het publieke belang, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in zijn strafvervolging. Tot hetzelfde oordeel is dat hof in de zaken tegen de medeverdachten gekomen Het hof heeft in zijn arrest vervolgens een kort overzicht gegeven van de hierboven al gememoreerde uitspraken van de Hoge Raad in de onderliggende en daarmee samenhangende zaken. Het hof heeft voorts blijkens zijn overwegingen kennelijk getracht zich een beeld te vormen van hetgeen na verwijzing door de Hoge Raad aan de orde is en is - naar het lijkt mede op basis van zijn uitleg van de beslissingen van de Hoge Raad - gekomen tot de volgende overwegingen en oordelen: 5.10 Uit de arresten van de Hoge Raad leidt het hof in de eerste plaats af dat [medeverdachte 6], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [verdachte] en [medeverdachte 2] (anders dan de verdachte [medeverdachte 5] ) naar het oordeel van de Hoge Raad niet door het optreden van de informant van de CIE zijn gebracht tot het begaan van de strafbare feiten waarvoor zij worden vervolgd. In het geval van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] is daarbij van belang dat zij reeds eerder met soortgelijke feiten bezig waren. Ten aanzien van de verdachten [medeverdachte 4], [verdachte] en [medeverdachte 2] is de Hoge Raad kennelijk van oordeel dat zij niet rechtstreeks in hun belangen zijn getroffen door het handelen van de CIE-informant, omdat niet is vastgesteld dat zij door de informant tot hun criminele handelen zijn gebracht Tussenconclusie De onder 5.10 weergegeven strekking van de uitspraken van de Hoge Raad brengt het hof tot de conclusie dat het verweer aangaande het optreden van de informant en de daaraan te verbinden gevolgen moet worden verworpen, nu verdachte niet zelf is getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen In de tweede plaats leidt het hof uit de arresten van de Hoge Raad, gewezen in de zaken tegen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] (in het bijzonder de zin: Daarbij verdient opmerking dat hetgeen het Hof voorts nog heeft overwogen en in het bijzonder zijn keuze van "de zwaarst mogelijke sanctie, namelijk de niet-ontvankelijkheid van het OM" teneinde "zowel de CIE als het OM te doordringen van de ernst van de situatie", onvoldoende grond oplevert voor de niet-ontvankelijkverklaring van het

7 Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. ) af, dat het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie in verband met het onrechtmatig overheidsoptreden en de schending van het publieke belang door de Hoge Raad een te zware sanctie wordt geoordeeld. Aangezien de feiten en omstandigheden in de zaken tegen [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 2] gelijk zijn aan die in de zaken tegen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4], houdt het hof het ervoor dat de Hoge Raad in al deze zaken heeft bedoeld in gelijke zin te beslissen, dus dat de beslissingen van de Raad in zijn arresten tegen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] evenzeer gelden voor de zaken tegen [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 2] Het hof dient thans de vraag te beantwoorden of de onder tot en met weergegeven feiten en omstandigheden raken aan de rechtmatigheid van het overheidshandelen en zo ja, welke sanctie aan dit vormverzuim verbonden dient te worden Het Hof overweegt in dit verband dat de in het Wetboek van Strafvordering neergelegde regeling met betrekking tot bijzondere opsporingsbevoegdheden een wettelijke grondslag biedt aan vormen van bewijsgaring die een ernstige inbreuk kunnen betekenen op grondrechten en een risico kunnen vormen voor de integriteit van de autoriteiten die belast zijn met de opsporing en vervolging van strafbare feiten in de uitoefening van hun strafvorderlijke overheidstaak. In deze regulering en normering van bijzondere opsporingsmethoden en bevoegdheden, die er mede toe strekken een eerlijk proces en het toezicht op integer handelen van de strafvorderlijke autoriteiten te bevorderen en te verzekeren, staan de controleerbaarheid van de aangewende methoden en bevoegdheden, ook als deze controle pas achteraf kan geschieden, centraal en berust de plicht tot een toetsing op rechtmatigheid van het overheidshandelen bij de zittingsrechter. Zeker indien de overheid zich voor het stelselmatig inwinnen van strafrechtelijk relevante informatie voorziet van bijstand tegen betaling door een burgerinformant met strafrechtelijke antecedenten, zoals in deze zaak met betrekking tot [betrokkene 1] het geval was, zijn behoedzaamheid en terughoudendheid geboden en behoren deze regels, bij de afweging of tot strafvorderlijk handelen op basis van deze informatie kan worden overgegaan, een belangrijke rol te spelen in het kader van de toetsing aan beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit Het belang daarvan springt temeer in het oog indien de burgerinformant, zoals in deze zaak het geval was, zijn werkzaamheden tegen betaling placht te verrichten en reeds mogelijk strafwaardig had gehandeld met betrekking tot het voorhanden hebben van een vals 500,- biljet. Indachtig deze factoren mocht van de solerende runner De Oudste reeds op 6 april 2005 een grotere waakzaamheid worden verwacht dan uit de daarop betrekking hebbende journaals en verklaringen naar voren komt en had hij het reële risico onder ogen moeten zien van een mogelijke betrokkenheid van [betrokkene 1] bij de overdracht van het valse geld, welke betrokkenheid immers gelijkenis vertoont met die van de burger-pseudokoper ex art 126ij Sv, zonder dat aan enige daaraan in dat artikel gestelde formele voorwaarde was voldaan.

8 Bovendien kon, nu [betrokkene 1] binnen de CIE als een pro-actieve informant bekend stond, evenmin worden uitgesloten dat hij in het kader van die rol een persoon zou brengen of reeds had gebracht tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht Al deze factoren maakten naar het oordeel van het hof reeds na het eerste telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en De Oudste op 6 april 2005, een op de CIE rustende verzwaarde onderzoeksplicht noodzakelijk naar de aard en de mate van betrokkenheid van [betrokkene 1] bij de valse eurobiljettentransactie en de achtergronden daarvan. De Oudste had onder de gegeven omstandigheden geen genoegen mogen nemen met de summiere informatie van [betrokkene 1] maar had - onder meer door nadere gesprekken met [betrokkene 1] - een grondig onderzoek behoren te verrichten om uit te sluiten dat [betrokkene 1] als koper of tussenpersoon bij de levering van de partij vals geld zou optreden of zich als zodanig zou voordoen en/of zich al dan niet bewust met schending van het zogenaamde Tallon-criterium aan strafbaar gedrag schuldig zou maken of reeds had gemaakt. De Oudste heeft dat ten onrechte nagelaten. Nu de summiere informatie van [betrokkene 1] objectief bezien niet voldoende duidelijkheid opleverde over diens feitelijke rol in deze transactie was de CIE weliswaar in beginsel vanwege het doorlatingsverbod gehouden het op handen zijnde transport van de valse bankbiljetten te (doen) onderscheppen, maar had de CIE daarna in verband met onder meer het bepaalde in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering zo spoedig mogelijk het Openbaar Ministerie op de hoogte moeten stellen van de toegepaste opsporingsmethode, waarna het Openbaar Ministerie vervolgens de verdachten, hun raadslieden en de voorlopige hechtenis- c.q. de zittingsrechter had moeten informeren De waarborgen voor een eerlijk proces en de integriteit van het overheidshandelen, mede neergelegd in de artikelen 6 en 13 EVRM, dwingen de zittingsrechter tot een strikte toetsing van de rechtmatigheid van het handelen en nalaten van de met de opsporing en vervolging belaste autoriteiten. De mogelijkheid daartoe is evenwel in hoge mate afhankelijk van de controleerbaarheid van de aangewende opsporingsmethoden en -bevoegdheden. Daarin is het Openbaar Ministerie in deze zaak ernstig te kort geschoten door genoegen te nemen met de informatie van een solerende runner, de summiere journaals en de kennelijke tegenstrijdigheden in de door runner en informant gegeven lezing van de feiten. Daar komt nog bij de moeizame wijze waarop de bij tussenarrest van het Haagse hof van 16 mei 2007 verzochte journaals door de CIE-officier van justitie voor de Nationale Recherche zijn overgelegd. Anders dan was bevolen, zijn deze journaals niet ongeschoond in handen gesteld van de raadsheer-commissaris. Ook die omstandigheid heeft de transparantie en de controleerbaarheid achteraf van deze opsporingsmethode belemmerd In de zaak tegen [medeverdachte 5] deed het Haagse hof de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie op twee pijlers steunen, te weten: 1. inhoudelijk: dat de verdachte als gevolg van aan de overheid toe te rekenen omstandigheden is gebracht tot andere strafbare feiten dan waarop zijn opzet was gericht (schending van het Talloncriterium), en

9 2. processueel: dat de verdachte door het handelen van CIE en Openbaar Ministerie niet tijdig op de hoogte was van de gevolgde gang van zaken. De Hoge Raad heeft dat oordeel in stand gelaten. Alles overziende is het hof van oordeel dat ook in déze zaak sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, aangezien de hiervoor genoemde tweede pijler ook in de zaak tegen verdachte opgeld doet. Hij is immers over de inzet van het (gebrekkig uitgevoerde) bijzondere opsporingsmiddel niet tijdig en naar behoren geïnformeerd. Dat had wel gemoeten omdat die informatie van invloed had kunnen zijn op de duur, de inhoud en het verloop van zijn strafzaak, waaronder de beslissingen over de voorlopige hechtenis en de eindbeslissing. Het hof is van oordeel dat er sprake is van een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte waardoor tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak Daarnaast is ook sprake van schending van het publieke belang. Het feit dat enerzijds sprake is van financiële beloningen van de overheid aan een informant in combinatie met anderzijds een gebrekkige controle door de CIE op het handelen van die informant, raakt de integriteit van de overheid. Dit in de visie van het hof ernstige probleem is in de totale loop van de onderhavige zaak noch door de CIE noch door het Openbaar Ministerie voldoende onderkend, althans daar is het hof niet van gebleken. De voormalig CIE-chef [betrokkene 2] heeft ter zitting van het Haagse hof van 14 februari 2007 immers volgehouden dat er door de CIE in deze kwestie geen fouten zijn gemaakt en ook van de kant van het Openbaar Ministerie is niet gebleken van een negatief oordeel over het functioneren van de CIE, welk beeld nog wordt versterkt door niet het niet ongeschoond aanleveren van de CIE-journaals, zoals door dat hof werd bevolen Ingeval sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Wetboek van Strafvordering en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt". Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Indien de rechter op grond van de hiervoor bedoelde weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval tot het oordeel komt dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan maar dat het verzuim niet zonder consequentie kan blijven, zal hij daaraan een van de in art. 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden, te weten strafvermindering, bewijsuitsluiting of nietontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.

10 Het hof toetst zijn oordeel in deze zaak aan het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2010 in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 2], waarin de Raad heeft geoordeeld dat het handelen van de CIE en het Openbaar Ministerie onvoldoende grond oplevert voor de niet- ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het hof overweegt dat door het onvoldoende controlerende en onvoldoende informatie verschaffende optreden van de CIE en het Openbaar Ministerie in aanzienlijke mate de waarborgen zijn geschonden die strekken tot verzekering van het recht van verdachte op een eerlijk proces in de zin van art. 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, zoals daaraan mede door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens uitleg is gegeven. Dit verzuim heeft tot gevolg gehad dat verdachte, die in verzekering was gesteld en in voorlopige hechtenis verbleef zonder dat hij of zijn raadsman op de hoogte was van (alle facetten van) het optreden van de informant, in ernstige mate in zijn verdediging is geschaad. Daaraan doet niet af dat deze verdachte, zoals in de zaak tegen [medeverdachte 5] wél het geval was, door het optreden van de informant niet of niet rechtstreeks tot andere handelingen is gebracht dan die waarop zijn opzet reeds was gericht. Ondanks dat daarvan in deze zaak dus geen sprake is, is het hof van oordeel dat aan de gevolgde handelwijze ingrijpende gevolgen moeten worden verbonden. Het hof acht het handelen van de informant, de CIE en het Openbaar Ministerie zodanig ernstig dat noch de enkele constatering noch strafvermindering recht doet aan de ernst van dit verzuim. Het hof acht het optreden van de CIE en het OM in strijd met het in een rechtsstaat wezenlijke aspect dat vertegenwoordigers van de uitvoerende macht zich in verband met inbreuken op grondrechten van burgers in voorkomende gevallen onderwerpen aan de wettelijk bepaalde controle door een hogere autoriteit. Derhalve kan met geen andere conclusie worden volstaan dan dat al het onderzoeksresultaat dat is verkregen door het handelen van de informant alsmede de vruchten daarvan van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Dat acht het hof ook noodzakelijk als middel om toekomstige vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben, te voorkomen en een krachtig signaal te geven tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm. Ingeval van uitsluiting van bewijsmiddelen dient het bewijsmateriaal uitgesloten te worden voor zover de verdachte hierdoor is getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Alleen dat bewijsmateriaal dat door het vormverzuim is verkregen, komt derhalve voor uitsluiting in aanmerking. Dit betekent dat zogenaamd secundair bewijsmateriaal niet behoeft te worden uitgesloten wanneer aannemelijk is dat er ook andere factoren aan de verkrijging daarvan hebben bijgedragen. Nu de politieobservatie en de daarop gevolgde aanhouding van verdachte en zijn medeverdachten het directe gevolg zijn geweest van het proces-verbaal van de CIE van 8 april 2005 is het hof van oordeel dat het proces-verbaal van observatie en de processenverbaal van aanhouding van (mede- )verdachte(n) van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De verhoren van verdachte en zijn medeverdachten volgend op de aanhouding dienen naar het oordeel van het hof eveneens van het bewijs te worden uitgesloten. Hoewel verdachte en zijn medeverdachten zijn gewezen op hun recht om te zwijgen, is het hof van oordeel dat de afgelegde

11 verklaringen dusdanig nauw samenhangen met de resultaten van de aanhoudingen en doorzoeking van de auto s op 8 april 2005, dat gesteld kan worden dat ook deze verklaringen rechtstreeks door het verzuim zijn verkregen. Daaraan doet niet af dat déze verdachte enkele weken later dan zijn medeverdachten is aangehouden. 6. Vrijspraak Na de bewijsuitsluiting zoals hiervoor aangegeven, ontbreekt voldoende bewijs dat verdachte het onder 1, 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken Alvorens tot de bespreking van het middel over te gaan - dat naar ik nu al kan verklappen naar mijn mening in al zijn onderdelen slaagt - moet mij van het hart dat de door het hof gehanteerde uitgangspunten op mij nogal ongelukkig overkomen. Zo wordt de Hoge Raad in de hierboven onder 5.10 weergegeven overweging van het hof in de schoenen geschoven dat ons hoogste rechtscollege in een aantal van de onderhavige, samenhangende zaken van oordeel zou zijn dat een aantal verdachten, onder wie degene die in de onderhavige zaak terechtstond, niet rechtstreeks in hun belangen zijn getroffen door het handelen van de CIE-informant, omdat niet is vastgesteld dat zij door de informant tot hun criminele handelen zijn gebracht. Een dergelijk apodictisch karakter kan - in ieder geval niet in de onderhavige zaken - geenszins aan de uitspraak van de Hoge Raad worden toegedicht. Het vellen van een oordeel als bedoeld door het hof geschiedt nimmer in cassatie, dat is het domein van de rechter die over de feiten oordeelt. De Hoge Raad heeft, in de eerdere zaak, op dit punt niets anders gedaan dan signaleren dat het (eerdere) hof op dit punt juist niets had vastgesteld, hetgeen een motiveringsgebrek opleverde. Waar het hof voorts - onder overweegt dat uit de eerdere arresten kan worden afgeleid dat het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie in verband met het onrechtmatig overheidsoptreden en de schending van het publieke belang door de Hoge Raad een te zware sanctie wordt geoordeeld geldt ongeveer hetzelfde. Dat staat niet in de bedoelde arresten van de Hoge Raad en moet er ook niet in worden gelezen. De Hoge Raad overwoog: Daarbij verdient opmerking dat hetgeen het Hof voorts nog heeft overwogen en in het bijzonder zijn keuze van "de zwaarst mogelijke sanctie, namelijk de niet-ontvankelijkheid van het OM" teneinde "zowel de CIE als het OM te doordringen van de ernst van de situatie", onvoldoende grond oplevert voor de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. Daarmee bracht de Hoge Raad tot uitdrukking dat de - enkele - wens om een zo zwaar mogelijke sanctie op te leggen niet overeenkomt met de maatstaf die daarvoor geldt, te weten het overbekende Zwolsman-criterium, welker inhoud door de Hoge Raad even daarvoor nog eens was weergegeven. Om daarin te lezen - hoewel ik niet zeker weet of het hof dat heeft gedaan - dat de Hoge Raad een minder zware sanctie wel passend zou achten, is een slag in de lucht De inleidende beschouwingen van het hof lezende denk ik dus dat het hof, op weg naar een uiteindelijke oordeelsvorming, meteen al een verkeerde afslag heeft genomen, waarbij naar ik meen niet volgehouden kan worden dat de Hoge Raad het hof op het verkeerde been heeft gezet. Ik neem daarbij uiteraard in aanmerking dat, anders dan de bewoners van het pand van de Hoge Raad, de meeste rechters en raadsheren zich niet dag in dag uit, soms met inbegrip van de avonden en de weekenden, bezig houden met de cassatierechtspraak. Maar het moge toch ook buiten dat pand wel duidelijk zijn dat de Hoge Raad niet als een orakel allerlei verborgen oordelen in zijn overwegingen verpakt, doch, integendeel, (doorgaans toch wel) kort en krachtig aangeeft waar het bij de eerdere rechter op het punt van een bepaalde rechtsopvatting of motiveringsverplichting aan schort. Het door de Hoge Raad nog verder bij de hand nemen van de rechter na verwijzing, bijvoorbeeld door gedetailleerd aan te geven welke vragen in het bijzonder door het hof beantwoord zouden moeten worden is (doorgaans) bezwaarlijk, omdat de berechting na verwijzing een nieuwe behandeling van de zaak betreft. Het hangt er dan bijvoorbeeld (weer) van af welke verweren alsdan gevoerd worden, enz. Hoe dan ook: exercities die er op neer komen te achterhalen wat de Hoge Raad eigenlijk bedoeld heeft te zeggen zijn - als dat alles niet in zijn arrest staat - nogal zinloos.

12 5.7. De exegesedrift van het hof maakt, zo viel mij op, dat de door het hof onder 5.11 weergegeven tussenconclusie in wezen in de lucht hangt. Daar gaat het over de niet onbelangrijke vraag waartoe toepassing van het Tallon-criterium in de onderhavige zaak zou moeten leiden, dus de vraag of de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet reeds daarop was gericht. Het hof zegt hierover dat de onder 5.10 weergegeven strekking van de uitspraken van de Hoge Raad ( ) het hof tot de conclusie (brengt) dat het verweer aangaande het optreden van de informant en de daaraan te verbinden gevolgen moet worden verworpen, nu verdachte niet zelf is getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Dat is een gebrekkige redenering. De strekking van de uitspraken van de Hoge Raad was immers niet dat dit verweer op deze wijze moet worden verworpen. En de (eigen) draai die het hof geeft aan toepassing van het Tallon-criterium, die er op neer komt dat op grond van het Schutznorm-beginsel het verweer aangaande het optreden van de informant moet worden verworpen, kan al helemaal niet aan de Hoge Raad worden toegeschreven. De vraag die speelt is immers of de verdachte door het handelen van i) een (al dan niet) van overheidswege opererende informant ii) tot bepaalde handelingen is gebracht, waarop zijn opzet al dan niet al was gericht. Met de strekking van de geschonden norm heeft dat - vooralsnog - niet te maken. Eerst moet vastgesteld worden of de norm is geschonden. Dat is een taak van het hof die niet kan worden afgeschoven op de Hoge Raad De voorgaande beschouwingen waren - ik meldde dat al - vooral om uitdrukking te geven aan mijn ongelukkige gevoelens over het vertrekpunt van het hof en dus eigenlijk buiten de orde in cassatie. Maar, mocht het tot (weer) een nieuwe behandeling komen na verwijzing - hetgeen ik verwacht - dan zou ik wensen dat deze uitgangspunten van het hof niet worden overgenomen. Voor de beoordeling van het huidige cassatieberoep zijn die opmerkingen van ondergeschikt belang, omdat gelet op het aan de orde zijnde cassatieberoep van het openbaar ministerie slechts het in dat kader voorgestelde middel aan de orde is. Daarin gaat het - in een notendop - om de vraag hoe het zit met de door het hof aangenomen vormverzuim en daarbij gehanteerde sanctie van bewijsuitsluiting In de toelichting op het middel wordt - kort en zakelijk weergegeven - (i) gesteld dat het vormverzuim inzake onvolledige informatie in het vooronderzoek tijdig is hersteld en dat als gevolg daarvan de verdachte geen concreet nadeel van het verzuim heeft ondervonden en zijn recht op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM niet is geschonden. Voorts (ii) ontbreekt het verband tussen de gestelde vormfout en de bewijsverkrijging, zodat het hof ten onrechte tot bewijsuitsluiting is overgegaan. Ten slotte (iii) stelt het middel dat bewijsuitsluiting op de door het hof aangenomen grond - het geschonden publieke belang - alleen in aanmerking komt als sprake is van een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte Met betrekking tot het door het hof aangenomen vormverzuim, te weten het gebrek aan openheid aan de kant van de CIE en het openbaar ministerie, geldt het volgende. Het hof heeft niet onbegrijpelijk en zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting geconstateerd dat sprake is van een vormverzuim in het vooronderzoek als bedoeld in art. 359a Sv. Naar het oordeel van het hof houdt dit verzuim in, dat de verdediging niet tijdig op de hoogte is gebracht van de inzet van een CIE informant met als resultaat de uitlokking van een medeverdachte, terwijl die informatie van invloed had kunnen zijn op beslissingen van de rechter ten aanzien van de voorlopige hechtenis van de verdachte Ten aanzien van het rechtsgevolg dat het hof aan genoemd verzuim heeft verbonden, dient het volgende, aan het standaardarrest van de Hoge Raad omtrent toepassing van art. 359a Sv van 19 februari 2013 ontleende, te worden vooropgesteld: Indien binnen de door art. 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in

13 deze bepaling, en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt". Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in art. 359a, tweede lid, Sv (vgl. HR 4 januari 2011, LJN BM6673, NJ 2012/145, rov ). Opmerking verdient tevens dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim. Voorts is van belang dat - gelet op de beoordelingsfactoren als bedoeld in art. 359a, tweede lid, Sv - het wettelijk stelsel aldus moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot een van de daar omschreven rechtsgevolgen. Art. 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht, en biedt de rechter die een vormverzuim heeft vastgesteld, de mogelijkheid af te zien van het toepassen van een van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. De strekking van de regeling van art. 359a Sv is immers niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor de verdachte. Indien de feitenrechter op grond van de hiervoor bedoelde weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval tot het oordeel komt dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, maar dat het verzuim niet zonder consequentie kan blijven, zal hij daaraan een van de in art. 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden, te weten strafvermindering, bewijsuitsluiting of nietontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Een beslissing tot toepassing van een rechtsgevolg als bedoeld in art. 359a Sv dient te worden genomen en gemotiveerd aan de hand van de hiervoor besproken factoren die in het tweede lid van het artikel zijn genoemd. ( ) Het aan dit standaardarrest van de Hoge Raad te ontlenen algehele stelsel van beoordelingsfactoren en de op basis daarvan te nemen stappen is tamelijk gecompliceerd geworden. Het hier geciteerde gedeelte is echter zonder meer behapbaar en bovendien betreft dit een weergave van gevestigde jurisprudentie van de Hoge Raad. Samengevat komt die rechtspraak er op neer dat de rechter, als hij een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek constateert, zich allereerst moet buigen over het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.

14 5.13. Kijkend naar die als eerste te behandelen factoren schiet het oordeel van het hof tekort. Dat ligt meteen al daar aan, dat het hof in zijn overwegingen zich van het belang dat het geschonden voorschrift dient onvoldoende rekenschap heeft gegeven. Dat belang zou er in moeten liggen dat de verdachte tijdig op de hoogte is van de in zijn zaak gebezigde opsporingsmethoden. Uit s hofs overwegingen blijkt echter niet of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Uit de geciteerde overwegingen van het hof kan immers worden afgeleid dat de verdediging voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak in eerste aanleg (uiteindelijk) wél op de hoogte is gebracht van de inzet van een CIE-informant in de zaak van een medeverdachte, en dat de verdachte zich vervolgens in twee instanties op grond van volledige informatie heeft kunnen verdedigen. Dan is naar mijn mening er (in beginsel) wel sprake van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM as a whole. 4 De - niettemin - door het hof getrokken conclusie, dat door het geconstateerde verzuim de verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is zodoende niet zonder meer begrijpelijk. 5 Ik merk daarbij op dat het nemen van beslissingen over de voorlopige hechtenis, hoe ingrijpend die ook mogen zijn, geen onderdeel uitmaken van het concept van een fair hearing. Dat de informatievoorziening bij die beslissingen in de voorfase tekortschoot, zoals het hof overweegt, regardeert de fairness van de hearing (in beginsel) niet. Het gaat bij die beslissingen immers (nog) niet om de determination of a criminal charge als bedoeld in art. 6 EVRM. De slotsom is dat de eerste klacht in het middel doel treft Dan de tweede klacht in het middel. Met de steller van het middel meen ik dat het oordeel van het hof, dat het bewijsmateriaal in deze zaak - de processen-verbaal van observatie, van aanhouding en van de verklaringen van de verdachten - is verkregen als gevolg van het door het door het hof aangenomen vormverzuim, inhoudende dat jegens de verdachte onvoldoende openheid is betracht door het openbaar ministerie, onbegrijpelijk is. Het betreft hier een vraag naar het causale verband. Als hulpmiddel om dit te bepalen kan de (hypothetische) vraag gesteld worden of, als de gestelde oorzaak (het niet tijdig informeren) zich niet zou hebben voorgedaan, het gevolg (te weten het bewijsmateriaal) zou zijn uitgebleven. Het antwoord op deze test is echter negatief, ergo: geen causaal verband. De tweede klacht in het middel slaagt eveneens Volledigheidshalve zal ik ook de laatste klacht uit het middel bespreken. Die klacht gaat over de door het hof noodzakelijk geachte bewijsuitsluiting De gevallen waarin de rechter tot bewijsuitsluiting kán besluiten zijn door de Hoge Raad in het hiervoor al gedeeltelijk aangehaalde standaardarrest van 19 februari 2013 nader omlijnd en, als gevolg daarvan, in zekere zin ook beperkt. De Hoge Raad overweegt omtrent de mogelijke redenen voor bewijsuitsluiting aldus: Met betrekking tot de mogelijke uitoefening van de bevoegdheid tot bewijsuitsluiting, verdient in aansluiting op dit in de wet neergelegde en in de eerdere rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde beoordelingskader nog aantekening dat de rechter om verschillende redenen gebruik kan maken van de bevoegdheid tot toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsgevolg van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv Toepassing van bewijsuitsluiting kan noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM, zoals daaraan mede door het EHRM uitleg is gegeven. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gewezen op de rechtspraak over schending van het recht op rechtsbijstand bij het politieverhoor (vgl. HR 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349) of op de rechtspraak over door de verdachte afgelegde verklaringen tegenover een undercoveragent die zich heeft voorgedaan als medegedetineerde van de verdachte (vgl. HR 28 maart 2006, LJN AU5471, NJ 2007/38). In dergelijke gevallen is - zodra vaststaat dat zich een zodanig vormverzuim heeft voorgedaan - de ruimte om na afweging van de in genoemde factoren af te zien van de toepassing van bewijsuitsluiting (zeer) beperkt, zoals ook tot uitdrukking komt in de rechtspraak van de Hoge Raad over schending van het recht op rechtsbijstand bij het politieverhoor die is gevolgd op voormeld arrest van 30 juni 2009.

15 Voorts kan in gevallen waarin het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar sprake is van een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden, toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm. Een dergelijke toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden kan in beeld komen als sprake is van een vormverzuim dat resulteert in een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte, zoals het geval was in HR 29 mei 2007, LJN AZ8795, NJ 2008/14. In die zaak ging het om een in het kader van een lijfsvisitatie als bedoeld in art. 17 Douanewet zonder toereikende wettelijke grondslag uitgevoerde schouwing van de natuurlijke openingen en holten van het lichaam. Ook kan gedacht worden aan gevallen waarin het gebruik voor het bewijs wezenlijk afbreuk doet aan het fundamentele belang dat met bescherming van het professionele verschoningsrecht is gediend. In HR 12 januari 1999, LJN ZD1402, NJ 1999/290 bracht dit mee dat de inhoud van telefoongesprekken tussen de medeverdachte en een door hem geraadpleegde advocaat niet tot het bewijs mochten worden gebezigd. In HR 2 oktober 2007, LJN BA5632, NJ 2008/374 gold datzelfde voor een proces-verbaal, voor zover daarin was gerelateerd dat de verdachte tijdens zijn verhoor door de politie is geconfronteerd met de weergave van een telefoongesprek tussen hemzelf en de door hem geraadpleegde dokterstelefoon alsmede hoe hij op die confrontatie heeft gereageerd. Of een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte met het oog op het voorkomen van soortgelijke inbreuken tot toepassing van bewijsuitsluiting noopt, zal de rechter moeten beoordelen aan de hand van de hiervoor onder genoemde wettelijke beoordelingsfactoren en met inachtneming van de omstandigheden van het geval. Daarbij zal de rechter ook kunnen betrekken of in de gegeven omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting opweegt tegen de daarvan te verwachten negatieve effecten en of aldus niet op onaanvaardbare wijze afbreuk wordt gedaan aan zwaarwegende belangen als de waarheidsvinding en de bestraffing van de dader van een - mogelijk zeer ernstig - strafbaar feit, alsmede in voorkomend geval aan de rechten van slachtoffers of hun nabestaanden, mede gelet op uit het EVRM voortvloeiende positieve verplichtingen tot effectieve bestraffing Toepassing van bewijsuitsluiting is voorts niet onder alle omstandigheden uitgesloten als sprake is van de - zeer uitzonderlijke - situatie (waarin het verzekeren van het recht op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM de rechter niet noopt tot toepassing van bewijsuitsluiting en evenmin sprake is van een op zichzelf reeds zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte, maar) waarin het desbetreffende vormverzuim naar uit objectieve gegevens blijkt zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf het moment waarop dit structurele verzuim hun bekend moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen. De enkele stelling dat zich zodanig structureel verzuim voordoet is daartoe niet toereikend en behoeft de rechter in de desbetreffende procedure geen aanleiding te geven daarnaar een onderzoek in te stellen. Het ligt daarbij op de weg van de verdediging aan de hand van buiten de voorliggende zaak reeds bekende gegevens te onderbouwen dat zich zodanig structureel verzuim voordoet. Vervolgens ligt het op de weg van het openbaar ministerie daartegenover concrete gegevens te verstrekken aan de hand waarvan kan worden bepaald of de verantwoordelijke autoriteiten adequate maatregelen hebben getroffen om structurele overtreding van het desbetreffende voorschrift zoveel als redelijkerwijs mogelijk uit te sluiten.

ECLI:NL:HR:2010:BL0655

ECLI:NL:HR:2010:BL0655 ECLI:NL:HR:2010:BL0655 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 29-06-2010 Datum publicatie 29-06-2010 Zaaknummer 08/03338 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL0655

Nadere informatie

Zakboekenpolitie.com

Zakboekenpolitie.com Zakboekenpolitie.com Art. 359a Sv Relativering onrechtmatig verkregen bewijs Gebaseerd op paragraaf 3.9 e.v. van het zakboek Strafvordering voor de Hulpofficier 1 Vormverzuim / relativering onrechtmatig

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd ECLI:NL:HR:2014:381 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-02-2014 Datum publicatie 19-02-2014 Zaaknummer 13/02084 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692 Instantie Datum uitspraak 19-03-2013 Datum publicatie 19-03-2013 Zaaknummer 21-000368-12 Formele relaties Rechtsgebieden Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2009:BH3578,

Nadere informatie

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, X Z (belanghebbende), \ beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2013. Bij brief van 11 oktober 2013 heeft de griffier mij

Nadere informatie

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999 ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999 Instantie Datum uitspraak 16-05-2012 Datum publicatie 16-05-2012 Zaaknummer 20-002733-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:643. 1 Geding in cassatie. Uitspraak

ECLI:NL:HR:2015:643. 1 Geding in cassatie. Uitspraak ECLI:NL:HR:2015:643 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 20-03-2015 Datum publicatie 20-03-2015 Zaaknummer 13/03959 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:521, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:1943,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420 ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 05-04-2011 Datum publicatie 07-04-2011 Zaaknummer 21-002244-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06 ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 06-03-2007 Datum publicatie 06-03-2007 Zaaknummer 00636/06 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 10-11-2016 Datum publicatie 29-12-2016 Zaaknummer 23-000872-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken parketnummer : 20.001938.96 uitspraakdatum : 29 april 1997 verstek dip GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917

ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917 ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917 Instantie Rechtbank Breda Datum uitspraak 11-12-2003 Datum publicatie 12-12-2003 Zaaknummer 3498-01 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK ECLI:NL:GHAMS:2016:5390 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 03-11-2016 Datum publicatie 21-12-2016 Zaaknummer 23-003117-15 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

ECLI:NL:GHSHE:2017:978 ECLI:NL:GHSHE:2017:978 Instantie Datum uitspraak 17-02-2017 Datum publicatie 10-03-2017 Gerechtshof 's-hertogenbosch Zaaknummer 20-003836-13 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291 ECLI:NL:GHDHA:2017:2291 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 24-05-2017 Datum publicatie 09-08-2017 Zaaknummer 22-005150-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518 ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518 Instantie Datum uitspraak 17-10-2011 Datum publicatie 25-10-2011 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-003332-09 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043 ECLI:NL:PHR:2010:BN0043 Instantie Datum uitspraak 16-11-2010 Datum publicatie 16-11-2010 Zaaknummer 09/03684 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie Parket bij de Hoge Raad

Nadere informatie

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK ECLI:NL:GHAMS:2016:5593 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 17-11-2016 Datum publicatie 29-12-2016 Zaaknummer 23-001668-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman) ECLI:NL:GHAMS:2016:5673 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 01-11-2016 Datum publicatie 30-12-2016 Zaaknummer 23-003159-15 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. arrest GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN locatie Arnhem Afdeling strafrecht Parketnummer: X Uitspraak d.d.: 15 juni 2016 TEGENSPRAAK Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 Instantie Datum uitspraak 11-06-2003 Datum publicatie 12-08-2003 Zaaknummer 2200326602 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-gravenhage

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig. ECLI:NL:RBOVE:2016:1480 Instantie: Rechtbank Overijssel Datum uitspraak: 26-04-2016 Datum publicatie: 26-04-2016 Zaaknummer: 08.910038-15 (P) Rechtsgebieden: Strafrecht Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558 ECLI:NL:RBGEL:2016:2558 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 12-05-2016 Datum publicatie 19-05-2016 Zaaknummer AWB - 15 _ 7447 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699 Instantie Datum uitspraak 19-03-2013 Datum publicatie 19-03-2013 Zaaknummer 21-000669-12 Formele relaties Rechtsgebieden Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2009:BH3578,

Nadere informatie

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak vonnis GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO Parketnummer: 500.00480/17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak Vonnis van dit Gerecht in de strafzaak tegen de verdachte: R.M.C., geboren op Curaçao, wonende

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775 ECLI:NL:GHAMS:2014:3775 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 01-07-2014 Datum publicatie 05-12-2014 Zaaknummer 23-004323-13 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204 ECLI:NL:HR:2015:3021 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 13-10-2015 Datum publicatie 14-10-2015 Zaaknummer 14/05204 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2082,

Nadere informatie

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377 Rapport Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant bij brief gedateerd 10 februari 2005 zijn

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061 ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061 Instantie Datum uitspraak 03-02-2009 Datum publicatie 05-02-2009 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-002670-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid: 2014-05-11

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid: 2014-05-11 ECLI:NL:GHSHE:2015:3566 Instantie: Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak: 16-09-2015 Datum publicatie: 17-09-2015 Zaaknummer: 20-002514-14 Rechtsgebieden: Materieel strafrecht Strafprocesrecht Bijzondere

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 26-04-2017 Datum publicatie 31-05-2017 Zaaknummer 08/910083-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 29 SEPTEMBER 2015 P.14.0900.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.0900.N N S, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Joost Peeters, advocaat bij de balie te Antwerpen. I. RECHTSPLEGING VOOR HET

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:264

ECLI:NL:GHAMS:2014:264 ECLI:NL:GHAMS:2014:264 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 14-01-2014 Datum publicatie 22-04-2014 Zaaknummer 23-003557-13 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

1. De Rechtbank Amsterdam heeft op 30 december 2014 het door klager op de voet van art. 552a Sv ingediend klaagschrift ongegrond verklaard.

1. De Rechtbank Amsterdam heeft op 30 december 2014 het door klager op de voet van art. 552a Sv ingediend klaagschrift ongegrond verklaard. ECLI:NL:PHR:2016:86 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 05-01-2016 Datum publicatie 08-03-2016 Zaaknummer 15/02696 Formele relaties Rechtsgebieden Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:385, Gevolgd

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHDHA:2015:84 ECLI:NL:GHDHA:2015:84 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 27-01-2015 Datum publicatie 27-01-2015 Zaaknummer 22000511-14 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2008 in de strafzaak tegen de verdachte: Gerechtshof te s-gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2008 in de strafzaak tegen de verdachte: (naam

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 Instantie Datum uitspraak 24-04-2013 Datum publicatie 24-04-2013 Zaaknummer 20-000702-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833 ECLI:NL:PHR:2014:1700 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 01-07-2014 Datum publicatie 26-09-2014 Zaaknummer 12/04833 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2017:1213

ECLI:NL:GHAMS:2017:1213 ECLI:NL:GHAMS:2017:1213 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 28-03-2017 Datum publicatie 10-04-2017 Zaaknummer 23-000918-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING gegeven naar aanleiding van diverse verzoeken van de verdediging in de strafzaak in

Nadere informatie

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483 ECLI:NL:HR:2014:2652 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-09-2014 Datum publicatie 10-09-2014 Zaaknummer 13/01257 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193 ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193 Instantie Datum uitspraak 12-02-2013 Datum publicatie 28-05-2013 Zaaknummer 21-004366-12 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158

ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158 ECLI:NL:HR:2017:479 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 21-03-2017 Datum publicatie 21-03-2017 Zaaknummer 16/01158 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:167,

Nadere informatie

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 Rapport Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 2 Klacht Op 11 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Y, ingediend door de heer mr. G. Meijers, advocaat

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:2091 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:2091 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2016:2091 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 03-06-2016 Datum publicatie 16-08-2016 Zaaknummer 23-003649-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993 ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993 Instantie Datum uitspraak 11-11-2009 Datum publicatie 11-11-2009 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-002029-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029 ECLI:NL:GHSHE:2015:2029 Instantie Datum uitspraak 03-06-2015 Datum publicatie 03-06-2015 Gerechtshof 's-hertogenbosch Zaaknummer 20-000203-14 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2017:5840

ECLI:NL:RBDHA:2017:5840 ECLI:NL:RBDHA:2017:5840 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 01-06-2017 Datum publicatie 01-06-2017 Zaaknummer 09/852030-17 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068 Rapport Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068 2 Klacht Verzoeker, slachtoffer van poging doodslag gepleegd door zijn ex-vriendin op 10 december 1999, klaagt erover dat het arrondissementsparket te

Nadere informatie

Beslissingen rechtbank op verzoeken raadslieden in strafzaken Hofstadgroep donderdag, 8 december 2005

Beslissingen rechtbank op verzoeken raadslieden in strafzaken Hofstadgroep donderdag, 8 december 2005 Beslissingen rechtbank op verzoeken raadslieden in strafzaken Hofstadgroep donderdag, 8 december 2005 Rb 's-gravenhage - De rechtbank Rotterdam (nevenvestigingsplaats 's-gravenhage) heeft vandaag in Amsterdam

Nadere informatie

ECLI:NL:RBBRE:2008:BC2556

ECLI:NL:RBBRE:2008:BC2556 ECLI:NL:RBBRE:2008:BC2556 Instantie Rechtbank Breda Datum uitspraak 23-01-2008 Datum publicatie 23-01-2008 Zaaknummer 4817-02, 4379-03 en 1144-03 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:959. Wetboek van Strafvordering 51f

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:959. Wetboek van Strafvordering 51f ECLI:NL:HR:2017:221 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 14-02-2017 Datum publicatie 14-02-2017 Zaaknummer 14/03452 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:629

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHDHA:2016:935 ECLI:NL:GHDHA:2016:935 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 31-03-2016 Datum publicatie 06-04-2016 Zaaknummer 22-004068-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 25-09-2007 Datum publicatie 28-09-2007 Zaaknummer 06/580261-07 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2012:BT8778

ECLI:NL:HR:2012:BT8778 ECLI:NL:HR:2012:BT8778 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-01-2012 Datum publicatie 10-01-2012 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 10/02260 P Conclusie:

Nadere informatie

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop JURISPRUDENTIE STRAFRECHT Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop HR uitspraken 10 februari 2015 Beslissingen voorlopige hechtenis (Cassatie in het belang der wet) HR:2015:247 HR:2015:255 HR:2015:256

Nadere informatie

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190 Rapport Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190 2 Klacht Verzoekers klagen erover dat het regionale politiekorps Utrecht hun verzoek om vergoeding van de schade als gevolg van een politieonderzoek in

Nadere informatie

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis ECLI:NL:GHARL:2016:10657 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 02-02-2016 Datum publicatie 15-05-2017 Zaaknummer 21-002071-15 Formele relaties Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:789, Niet ontvankelijk

Nadere informatie

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK ECLI:NL:GHAMS:2016:5286 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 29-11-2016 Datum publicatie 13-12-2016 Zaaknummer 23-000227-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:205

ECLI:NL:GHDHA:2014:205 ECLI:NL:GHDHA:2014:205 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 06-02-2014 Datum publicatie 06-02-2014 Zaaknummer 2200071413 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K De Minister van Veiligheid en Justitie mr. G.A. van der Steur Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Datum 18 juli 2016 Uw kenmerk 756867 Contactpersoon J.M.A. Timmer Onderwerp

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011 ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 16-11-2011 Datum publicatie 18-11-2011 Zaaknummer 13/656781-11 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig

Nadere informatie

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R. 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006 ECLI:NL:RBDHA:2014:1006 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 29-01-2014 Datum publicatie 29-01-2014 Zaaknummer 09/818467-13 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

WEEK 7 VORMVERZUIMEN...

WEEK 7 VORMVERZUIMEN... Inhoudsopgave WEEK 7 VORMVERZUIMEN... 2 HOOFDSTUK XVI: BERAADSLAGING EN EINDUITSPRAAK... 2 16.12 De eerste hoofdvraag: bewijs (pag. 816 842)... 2 HR Afvoerpijp... 3 HR De onbevoegde hulpofficier... 5 In

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:61 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer K13/0320

ECLI:NL:GHAMS:2014:61 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer K13/0320 ECLI:NL:GHAMS:2014:61 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 10-01-2014 Datum publicatie 22-01-2014 Zaaknummer K13/0320 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:1157. 1 Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

ECLI:NL:HR:2013:1157. 1 Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak. ECLI:NL:HR:2013:1157 Uitspraak 12 november 2013 Strafkamer nr. 11/04366 P Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273 ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 31-03-2004 Datum publicatie 08-04-2004 Zaaknummer 06/060115-03 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2017:4588

ECLI:NL:RBROT:2017:4588 ECLI:NL:RBROT:2017:4588 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 23-05-2017 Datum publicatie 16-06-2017 Zaaknummer 10/740469-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba S T R A F V O N N I S

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba S T R A F V O N N I S Strafzaken over 2017 Datum uitspraak: 3 mei 2017 Zaaknummer: H 212/2016 Parketnummer: 100.00046/14 Tegenspraak Vonnis no. AV GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:GHARL:2017:2188 ECLI:NL:GHARL:2017:2188 Instantie Datum uitspraak 15-03-2017 Datum publicatie 15-03-2017 Zaaknummer 21-006632-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht

Nadere informatie

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=bz...

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=bz... Page 1 of 5 LJN: BZ4987, Rechtbank Alkmaar, 15.740827-12 Datum 20-03-2013 uitspraak: Datum 20-03-2013 publicatie: Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie:Niet-ontvankelijkheid

Nadere informatie

ECLI:NL:RBLEE:2000:AA5099

ECLI:NL:RBLEE:2000:AA5099 ECLI:NL:RBLEE:2000:AA5099 Instantie Rechtbank Leeuwarden Datum uitspraak 23-02-2000 Datum publicatie 22-12-2003 Zaaknummer 17/095089-99 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675 ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 07-09-2011 Datum publicatie 15-09-2011 Zaaknummer 16-600572-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2007:208

ECLI:NL:GHARN:2007:208 ECLI:NL:GHARN:2007:208 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 25-05-2007 Datum publicatie 11-04-2016 Zaaknummer 21-004591-06 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 juni 2013, nummer 22/ , in de strafzaak tegen:

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 juni 2013, nummer 22/ , in de strafzaak tegen: ECLI:NL:HR:2014:1592 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 01-07-2014 Datum publicatie 02-07-2014 Zaaknummer 13/03174 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:654,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2015:4984 Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C/16/ / HA RK

ECLI:NL:RBMNE:2015:4984 Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C/16/ / HA RK ECLI:NL:RBMNE:2015:4984 Instantie Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak 03-07-2015 Datum publicatie 06-07-2015 Zaaknummer C/16/393610 / HA RK 15-129 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

ECLI:NL:GHSHE:2015:738 ECLI:NL:GHSHE:2015:738 Instantie Datum uitspraak 09-03-2015 Datum publicatie 09-03-2015 Gerechtshof 's-hertogenbosch Zaaknummer 20-003525-14 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377 ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377 Instantie Rechtbank Assen Datum uitspraak 15-04-2011 Datum publicatie 15-04-2011 Zaaknummer 19.605555-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016. ECLI:NL:GHAMS:2016:5663 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 07-09-2016 Datum publicatie 30-12-2016 Zaaknummer 23-000259-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2016:3387

ECLI:NL:RVS:2016:3387 ECLI:NL:RVS:2016:3387 Instantie Raad van State Datum uitspraak 21-12-2016 Datum publicatie 21-12-2016 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201507118/1/A1 Bestuursrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2016:7721

ECLI:NL:RBMNE:2016:7721 ECLI:NL:RBMNE:2016:7721 Instantie Datum uitspraak 09-12-2016 Datum publicatie 08-06-2017 Zaaknummer 16.228054-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Midden-Nederland Strafrecht

Nadere informatie

2. Namens verzoeker heeft mr Lina, advocaat te Venlo, één middel van cassatie voorgesteld.

2. Namens verzoeker heeft mr Lina, advocaat te Venlo, één middel van cassatie voorgesteld. ECLI:NL:PHR:2000:AA5730 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 09-05-2000 Datum publicatie 09-10-2002 Zaaknummer 00386/99 Formele relaties Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA5730 Rechtsgebieden

Nadere informatie

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Bewijs. Strafzaken. Bewijsvoering. Onrechtmatig verkregen bewijs. Toelaatbaarheid. Beoordeling door de rechter Datum 23 maart 2004 Copyright and disclaimer Gelieve

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2008:BO1540

ECLI:NL:GHSGR:2008:BO1540 ECLI:NL:GHSGR:2008:BO1540 Instantie Datum uitspraak 16-07-2008 Datum publicatie 25-10-2010 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-006152-07 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:5 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 06-01-2017 Datum publicatie 06-01-2017 Zaaknummer 15/03526 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2209, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3370

ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3370 ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3370 Instantie Datum uitspraak 16-11-2012 Datum publicatie 16-11-2012 Zaaknummer 20-003891-10 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNNE:2017:1824

ECLI:NL:RBNNE:2017:1824 ECLI:NL:RBNNE:2017:1824 Instantie Datum uitspraak 18-05-2017 Datum publicatie 18-05-2017 Rechtbank Noord-Nederland Zaaknummer 18/850096-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2014:3064

ECLI:NL:GHARL:2014:3064 ECLI:NL:GHARL:2014:3064 Instantie Datum uitspraak 15-04-2014 Datum publicatie 15-04-2014 Zaaknummer 21-000541-12 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158 ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 14-07-2010 Datum publicatie 22-07-2010 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 16-711123-09 [P] Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993 ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993 Instantie Datum uitspraak 07-09-2010 Datum publicatie 18-10-2010 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-005986-09 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO3296

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO3296 ECLI:NL:GHLEE:2010:BO3296 Instantie Datum uitspraak 05-11-2010 Datum publicatie 08-11-2010 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-000669-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109 Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109 2 Aanleiding Verzoekster is advocaat en haar cliënt stelt dat hij op

Nadere informatie

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 13 juni Rapportnummer: 2012/101

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 13 juni Rapportnummer: 2012/101 Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 13 juni 2012 Rapportnummer: 2012/101 2 Feiten Verzoekster was werkzaam bij het gerechtshof te Den Haag. Op

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391 ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 10-10-2001 Datum publicatie 10-10-2001 Zaaknummer 05.096060-01 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig

Nadere informatie

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN S T R A F V O N N I S

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN S T R A F V O N N I S GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN S T R A F V O N N I S in de zaak tegen de verdachte: ARWM, geboren te curaçao, wonende te Sint Maarten. 1. Onderzoek van de zaak Het onderzoek ter openbare terechtzitting

Nadere informatie