Nieuwe schattingen van de prijsgevoeligheid van het bezoek aan culturele sectoren
|
|
- Wouter de Koning
- 8 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 Nieuwe schattingen van de prijsgevoeligheid van het bezoek aan culturele sectoren Actualisatie van de Nederlandse prijselasticiteiten R. Goudriaan N. de Groot C. Schrijvershof Onderzoek voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv (APE) Den Haag, september 2008
2 Nieuwe schattingen van de prijsgevoeligheid van het bezoek aan culturele sectoren: Actualisatie van de Nederlandse prijselasticiteiten R. Goudriaan, N. de Groot en C. Schrijvershof Ape rapport nr. 467b 2008 Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv (APE) Website: Omslag: Brordus Bunder, Amsterdam Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt via druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
3 INHOUD VOORWOORD 3 SAMENVATTING 5 1 INLEIDING Inleiding Opzet van het onderzoek in hoofdlijnen Indeling van de rapportage 11 2 ANALYSEKADER Inleiding De bezoeker als consument Modelspecificatie en functionele vorm 16 3 MUSEA Inleiding Trends in het bezoek en de toegangsprijzen, Prijselasticiteit van het museumbezoek Modelspecificatie en schattingsmethode Schattingsresultaten Simulatie van constante reële toegangsprijzen, Toekomstsimulaties, Conclusies 30 4 PODIUMKUNSTEN Inleiding Trends in het bezoek en de toegangsprijzen van de VSCD-podia, Prijselasticiteit van het bezoek aan de VSCD-podia Modelspecificatie en schattingsmethode Schattingsresultaten Simulatie van constante reële toegangsprijzen, Toekomstsimulaties, Ape 1
4 4.4 Trends in het bezoek en de toegangsprijzen van de rijksgesubsidieerde podiumkunsten, Totaal, Theater en mime, Orkesten, Dans, Prijselasticiteit van het bezoek aan de rijksgesubsidieerde podiumkunsten Modelspecificatie en schattingsmethode Schattingsresultaten Simulatie van constante reële toegangsprijzen, Toekomstsimulaties, Conclusies 53 5 BIOSCOPEN Inleiding Trends in het bezoek en de toegangsprijzen, Prijselasticiteit van het bioscoopbezoek Modelspecificatie en schattingsmethode Schattingsresultaten Simulatie van constante reële toegangsprijzen, Toekomstsimulaties, Conclusies 64 6 DE PRIJSELASTICITEITEN VAN CULTURELE SECTOREN VERGELEKEN Inleiding Actuele prijselasticiteiten voor de culturele sectoren in Nederland Prijselasticiteit van musea Prijselasticiteit van podiumkunsten Prijselasticiteit van bioscopen Conclusies 73 LITERATUUR 75 2 Ape
5 VOORWOORD Dit rapport gaat over de prijsgevoeligheid van het bezoek aan culturele activiteiten. Het rapport is enerzijds een vervolg op onze eerdere Voorstudie toegangsprijzen in de culturele sectoren, waarin wij een beschrijving hebben gegeven van de ontwikkeling van het aantal bezoeken en de toegangsprijzen in de culturele sectoren. In de Voorstudie is geconcludeerd dat actuele kennis over de prijsgevoeligheid van het bezoek (gemeten via de prijselasticiteit) aan culturele activiteiten voor Nederland ontbreekt. Dat bemoeilijkt beleidsdiscussies over de mogelijkheden en beperkingen van een versterkte toepassing van het profijtbeginsel in de culturele sectoren. Daarom bevat het voorliggende rapport nieuwe schattingen van de prijselasticiteit van het bezoek aan musea, podiumkunsten en bioscopen. Kennis over de prijsgevoeligheid van het bezoek aan deze sectoren is eveneens noodzakelijk voor de Evaluatie van het verlaagde BTW-tarief voor cultuur en media, die wij in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben uitgevoerd. Daarom fungeert het voorliggende rapport anderzijds als een achtergrondstudie bij deze evaluatie. Voor het onderzoek is een begeleidingscommissie ingesteld bestaande uit Hans Onno van den Berg (Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties), Vladimír Bína (OCW), Jamilja van der Meulen (CBS), Robert Oosterhuis (OCW), Wim Westerveld (OCW) en Siebe Weide (Nederlandse Museumvereniging). Zij hebben eerdere concepten van het rapport van commentaar voorzien. Namens het projectteam van APE dank ik hen voor hun opbouwende commentaren. De verantwoordelijkheid voor dit onderzoek berust bij APE. René Goudriaan directeur APE Ape 3
6
7 SAMENVATTING Inleiding De toegangsprijzen in de culturele sectoren zijn de laatste jaren aanzienlijk sneller gestegen dan de inflatie. De vraag is in hoeverre dit het aantal bezoeken aan culturele activiteiten heeft beïnvloed. In het voorliggende rapport proberen wij daarom actuele informatie over de prijsgevoeligheid van het bezoek aan musea, podia en bioscopen te verschaffen. De prijsgevoeligheid van het bezoek wordt gemeten via de prijselasticiteit van het bezoek. Deze maatstaf geeft aan met welk percentage het aantal bezoeken aan musea, podia of bioscopen verandert wanneer de toegangsprijs met 1% wordt verhoogd. Het bezoek aan culturele activiteiten wordt via econometrische modellen onder meer verklaard uit de toegangsprijzen, de beschikbare inkomens, de prijs van concurrerende vrijetijdsactiviteiten (substituten) en consumptieve gewoonten. Via de modelschattingen kunnen we het zelfstandige effect van de toegangsprijzen op het bezoek - de prijselasticiteit van het bezoek in kaart brengen. Geactualiseerde prijselasticiteiten Tabel 1 toont de prijselasticiteiten. De prijselasticiteiten hebben betrekking op het landelijk gemiddelde van de culturele sectoren. Voor individuele musea, podia, gezelschappen of bioscopen kan de prijselasticiteit lager of hoger uitvallen dan dit gemiddelde. Alle sectoren worden op korte termijn gekenmerkt door lage prijselasticiteiten. Hogere toegangsprijzen leiden weliswaar tot wat minder bezoek, maar ook tot hogere entreeopbrengsten. Tabel 1: Actuele prijselasticiteiten voor de culturele sectoren in Nederland Sector Prijselasticiteit Musea -0,18 VSCD-podia -0,32 Rijksgesubsidieerde podiumkunsten totaal -0,55 - Theater en mime -0,46 - Dans -0,43 - Orkesten -0,57 - Muziektheater -0,90 Bioscopen -0,58 Ape 5
8 De prijselasticiteit van het museumbezoek is het laagst. Dat komt door het geringe aandeel van de toegangsgelden in de totale kosten van een museumbezoek (in 2006 slechts 25%). Voor de meeste (potentiële) bezoekers zijn de bijkomende kosten van een museumbezoek, zoals reis- en consumptiekosten, veel belangrijker dan de hoogte van de toegangsprijzen. Dat geldt in het bijzonder voor de buitenlandse toeristen die de Nederlandse musea frequenteren. In de andere culturele sectoren is het aandeel van de toegangsgelden in de totale kosten van een bezoek hoger (59% bij de podiumkunsten en 50% bij de bioscopen). Daardoor speelt de hoogte van de toegangsprijzen een belangrijkere rol bij de afweging om al dan niet een bezoek te brengen aan deze sectoren en zijn de prijselasticiteiten in het algemeen hoger. De waarde van de prijselasticiteit voor het bezoek aan de VSCD-podia is eveneens relatief bescheiden. Dat komt vooral doordat op deze podia ook populaire genres als cabaret en popmuziek worden aangeboden. Deze populaire genres kenmerken zich door een geringere prijselasticiteit. Het rijksgesubsidieerde podiumkunstenaanbod kent een hogere prijselasticiteit dan de VSCD-podia. Dat geldt in het bijzonder voor het muziektheater. De prijselasticiteit van het bioscoopbezoek komt globaal overeen met het gemiddelde van de rijksgesubsidieerde podiumkunsten. Overige conclusies De overige conclusies laten zich als volgt samenvatten: In alle culturele sectoren oefent de prijs van concurrerende vrijetijdsactiviteiten een grote invloed uit op het aantal bezoeken. Instellingen moeten in hun prijsbeleid goed rekening houden met de prijsstelling van concurrerende vrijetijdsactiviteiten. De stijging van de beschikbare inkomens heeft in de meeste sectoren de negatieve effecten van de stijging van de toegangsprijzen voor een belangrijk deel geneutraliseerd. Gewoontevorming is een belangrijke determinant van het bezoek aan culturele activiteiten. Gewoontevorming zwakt het effect van prijsveranderingen op het aantal bezoeken af. De actuele waarden van de prijselasticiteit van het bezoek aan de verschillende culturele sectoren wijken nauwelijks af van de resultaten van eerder Nederlands onderzoek. De geschatte prijselasticiteiten komen eveneens goed overeen met de resultaten van buitenlands onderzoek. 6 Ape
9 1 INLEIDING 1.1 Inleiding De toegangsprijzen in de culturele sectoren zijn de laatste jaren aanzienlijk sneller gestegen dan de inflatie. Dat blijkt uit de Voorstudie toegangsprijzen in de culturele sectoren (Goudriaan et al. 2007). Het is de vraag in hoeverre de sterke prijsstijgingen van invloed zijn geweest op de ontwikkeling van het aantal bezoeken, omdat tegelijkertijd de reële inkomens sterk zijn gestegen. Actuele Nederlandse informatie over de prijsgevoeligheid van het bezoek aan culturele sectoren ontbreekt. Alleen in de jaren tachtig van de vorige eeuw is een aantal onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van veranderingen in de hoogte van de toegangsprijzen op het bezoek aan podiumkunsten, musea en bioscopen in Nederland. 1 Deze Nederlandse onderzoeken zijn langzamerhand gedateerd en zijn tot nu toe niet geactualiseerd. Het ontbreken van actuele informatie over de prijsgevoeligheid van het bezoek aan culturele sectoren houdt mede verband met het feit dat de kwaliteit van de informatievoorziening over de culturele sectoren de afgelopen jaren sterk is verminderd door de bezuinigingen op de culturele statistieken van het CBS. Daardoor is het lastig om veranderingen van de toegangsprijzen in de tijd in kaart te brengen, laat staan de effecten daarvan op het aantal bezoeken aan de verschillende culturele sectoren te bepalen. Daarom moet voor dergelijke analyses veelal worden uitgeweken naar andere gegevensbronnen dan de CBS-statistieken. In de Voorstudie toegangsprijzen in de culturele sectoren is om die reden gebruik gemaakt van gegevens uit een groot aantal verschillende bronnen, zoals cijfers van het ministerie van OCW over de rijksmusea en de gesubsidieerde podiumkunsten, en cijfers van de VSCD over de Nederlandse podia. In het voorliggende rapport maken wij gebruik van de informatie die in het kader van de Voorstudie is verzameld. Daarmee proberen wij de prijsgevoeligheid van het bezoek aan culturele sectoren in kaart te brengen. Waar mogelijk is de informatie uit de Voorstudie aangevuld met gegevens uit eerdere of recentere jaren. Dit maakt het mogelijk om de effecten van 1 Zie onder meer: Goudriaan (1984 en 1990), en Goudriaan en De Kam (1982 en 1983). Ape 7
10 de toegangsprijzen over een langere periode te analyseren en nauwkeuriger te meten. De prijsgevoeligheid van het bezoek wordt doorgaans gemeten via de prijselasticiteit van het bezoek. Deze maatstaf geeft aan met welk percentage het aantal bezoeken aan musea, podia of bioscopen verandert wanneer de toegangsprijs met 1% wordt verhoogd. Inzicht in de grootte van de prijselasticiteit van het bezoek aan culturele sectoren, zoals musea, podia en bioscopen, is van groot belang. Dat geldt ten eerste voor het prijsbeleid van culturele instellingen. Door het slim inspelen op verschillen in de prijsgevoeligheid van verschillende categorieën (potentiële) bezoekers kunnen zij via prijsdifferentiatie zowel meer publiek bereiken als hogere inkomsten uit toegangsgelden verkrijgen. Ten tweede is die kennis relevant voor de toepassing van het profijtbeginsel in de culturele sectoren. De uiteindelijke effecten van de toepassing van het profijtbeginsel worden voor een belangrijk deel bepaald door de waarde van de prijselasticiteit. Dat geldt zowel voor de mogelijke bezoekdaling als voor de budgettaire effecten. Actuele kennis over de prijsgevoeligheid van het bezoek aan culturele sectoren is ook noodzakelijk voor de evaluatie van het verlaagde BTW-tarief voor cultuur en media (Goudriaan et al. 2008). Anders is het niet goed mogelijk om verantwoorde uitspraken te doen over de effecten van het verlaagde BTW-tarief op de consumptie van deze diensten en de omvang van de belastingderving die hieruit voortvloeit. APE onderzoekt in dit rapport op verzoek van het ministerie van OCW wat de huidige waarde is van de prijselasticiteit van het bezoek aan de culturele sectoren. Het rapport fungeert als achtergrondstudie bij de evaluatie van het verlaagde BTW-tarief voor cultuur en media. 1.2 Opzet van het onderzoek in hoofdlijnen Het onderzoek richt zich op de relatie tussen veranderingen in de hoogte van de toegangsprijzen en veranderingen in de omvang van het bezoek aan de culturele sectoren. Het rapport gaat niet specifiek in op de relatie tussen de hoogte van de toegangsprijzen en de samenstelling van het bezoek (naar sociaal-economische en demografische kenmerken). Daarover hebben wij voor musea de afgelopen jaren uitgebreid gerapporteerd. 2 Em- 2 Zie de volgende studies voor een overzicht: Goudriaan et al. (2002), Goudriaan en Visscher (2006) en Goudriaan en Visscher (2006a). Voor een aantal speci- 8 Ape
11 pirisch onderzoek laat in het algemeen zien dat de publiekssamenstelling betrekkelijk ongevoelig is voor de hoogte van de toegangsprijzen; niet alleen bij musea maar ook bij podiumkunsten. 3 Zelfs de meest extreme prijsverandering in de vorm van de invoering dan wel de afschaffing van gratis toegang blijkt niet te leiden tot een wezenlijke verandering van de samenstelling van het publiek. Het onderzoek maakt, zoals de meeste studies van de prijselasticiteit van het bezoek aan culturele sectoren, gebruik van de micro-economische theorie van het consumentengedrag. Daarin wordt de (potentiële) bezoeker van een culturele activiteit in grote lijnen gezien als een consument die een keuze moet maken tussen bestedingen aan verschillende culturele activiteiten en de consumptie van andere goederen en diensten. 4 Bij die keuze spelen onder meer het beschikbare inkomen (= de bestedingsruimte) en de prijzen van de verschillende goederen, diensten en culturele activiteiten een rol. Het gehanteerde analysekader is bij uitstek geschikt om de zelfstandige effecten van veranderingen in de hoogte van de toegangsprijzen op het aantal bezoeken aan culturele activiteiten te bepalen. Door de gekozen invalshoek van de analyse worden de veranderingen in de hoogte van (1) de toegangsprijzen, (2) de prijzen van andere goederen en diensten en (3) de beschikbare inkomens tegelijkertijd in beschouwing genomen. Daardoor is het via econometrische methoden mogelijk om het geïsoleerde effect van veranderingen in de hoogte van de toegangsprijzen vast te stellen naast de effecten van veranderingen in de overige determinanten van het bezoek. We beschikken niet over gegevens over het consumptiegedrag van afzonderlijke (potentiële) bezoekers, maar alleen over cijfers op het niveau van alle consumenten van een culturele activiteit samen (veelal op nationaal niveau). Daarom hebben de analyses en de modelschattingen steeds betrekking op de gemiddelde (representatieve) consument. 3 4 fieke Nederlandse cases wordt verwezen Goudriaan en Van t Eind (1985) en Goudriaan (1985). Zie Goudriaan (1990) voor een bespreking van een aantal oudere studies. Het publiek bij de gratis voorstellingen is vaak wel iets jonger, omvat meer studenten en iets meer mensen met lagere inkomens. Niettemin is een groot deel van het publiek hoog opgeleid en niet onbemiddeld. In dit kader kan het begrip culturele activiteit breed worden ingevuld: bijvoorbeeld niet alleen een bezoek aan een museum, maar ook aan specifieke tentoonstelling of niet alleen een bezoek aan toneel, maar ook aan een specifieke voorstelling. Ape 9
12 De prijselasticiteiten van het bezoek aan musea en bioscopen worden op sectorniveau (macroniveau) geschat. Het betreft schattingen voor alle musea en alle bioscopen samen. Voor beide sectoren zijn voldoende gegevens over een lange reeks van jaren beschikbaar om de schattingen van de prijselasticiteiten op te baseren. De analyses voor musea en bioscopen richten zich op veranderingen in het totaal aantal bezoeken aan alle musea of bioscopen samen die het gevolg zijn van veranderingen in de gemiddelde toegangsprijs van alle musea of alle bioscopen. Het betreft een gemiddelde voor de gehele sector (inclusief succesvolle en minder succesvolle tentoonstellingen en films) en dus niet de effecten van een prijsverhoging door een specifiek museum of een specifieke bioscoop. Die effecten uiten zich meestal in een grotere prijselasticiteit op instellingsniveau dan op sectorniveau. Potentiële bezoekers hebben immers in het eerste geval veel meer substitutiemogelijkheden (ook binnen de sector) dan in het laatste geval (alleen substitutiemogelijkheden tussen de sectoren, zoals tussen film en toneel). Bij de interpretatie van de waarden van de prijselasticiteiten dient steeds in het achterhoofd te worden gehouden of deze op sectorniveau dan wel op instellingsniveau zijn bepaald. De prijselasticiteiten van het bezoek aan de podiumkunsten worden in verband met de beschikbare gegevens op instellingsniveau geschat. Voor de podiumkunsten zijn relatief korte tijdreeksen van gegevens beschikbaar. Daarom wordt in de econometrische analyse zowel gebruik gemaakt van de effecten van prijsveranderingen in de tijd als van de effecten van de variatie in de hoogte van de toegangsprijzen tussen instellingen. De geschatte prijselasticiteiten berusten echter ook in het geval van de podiumkunsten op gemiddelden voor het betreffende deel van de sector. Voor individuele podia, gezelschappen of voorstellingen kan de prijselasticiteit hoger of lager uitvallen dan het landelijke gemiddelde. De schattingsresultaten van de econometrische modellen voor de verklaring van het bezoek aan culturele activiteiten worden in het rapport eveneens gebruikt om een aantal simulaties uit te voeren, zowel voor het recente verleden als voor de nabije toekomst. De simulaties richten zich op de mogelijke consequenties van de ontwikkeling van een aantal belangrijke determinanten van het bezoek aan culturele activiteiten, zoals de ontwikkeling van de toegangsprijzen, de prijs van concurrerende vrijetijdsactiviteiten en het besteedbare inkomen. De simulaties zijn nadrukkelijk niet bedoeld als voorspellingen, maar hebben primair een what if karakter: wat gebeurt er als..? De resultaten hiervan geven inzicht in alternatieve ontwikkelingspaden van de determinanten van het bezoek en in de dyna- 10 Ape
13 mische werking van de geschatte modellen. De simulaties hebben echter niet de pretentie van een toekomstvoorspelling of een meest waarschijnlijke ontwikkeling. 1.3 Indeling van de rapportage De indeling van het rapport is als volgt. Hoofdstuk 2 behandelt het analysekader. Hoofdstuk 3 schenkt aandacht aan de schatting van de prijselasticiteit van het museumbezoek. In hoofdstuk 4 komt de schatting van de prijselasticiteit van het bezoek aan podiumkunsten aan de orde. Het betreft zowel de VSCD-podia als de rijksgesubsidieerde podiumkunsten. Hoofdstuk 5 beschrijft de schatting van de prijselasticiteit van het bioscoopbezoek. In hoofdstuk 6 worden de hier geschatte prijselasticiteiten van het bezoek aan musea, podiumkunsten en bioscopen vergeleken met de resultaten van ander nationaal en internationaal onderzoek. Ape 11
14
15 2 ANALYSEKADER 2.1 Inleiding In het voorliggende hoofdstuk wordt aangegeven hoe de schatting van de prijselasticiteiten tot stand komt en welk theoretisch kader aan de onderliggende modellen ten grondslag ligt. Voor een zuivere schatting van de prijselasticiteit van het bezoek aan culturele sectoren is het noodzakelijk dat ook andere determinanten van het bezoek dan de toegangsprijzen in beschouwing worden genomen. Veranderingen in het aantal bezoeken worden immers niet alleen veroorzaakt door veranderingen in de toegangsprijzen. Wanneer dergelijke verbanden worden veronachtzaamd, bestaat het gevaar dat alle veranderingen in het aantal bezoeken - ten onrechte - aan veranderingen in de toegangsprijzen worden toegerekend. In dat geval zegt de waarde van de prijselasticiteit weinig. Daarom volgen wij in het rapport een andere route, die op de micro-economische theorie van het consumentengedrag is gebaseerd. De indeling van het hoofdstuk is als volgt. Paragraaf 2.2 behandelt de micro-economische theorie van het consumentengedrag in hoofdlijnen. Deze richt zich op de rol van de (potentiële) bezoeker als consument van culturele activiteiten. Paragraaf 2.3 gaat in op de modelspecificatie. 2.2 De bezoeker als consument Het effect van de hoogte van toegangsprijzen op het bezoek aan culturele activiteiten laat zich goed analyseren binnen het kader van de microeconomische theorie van het consumentengedrag (zie bijvoorbeeld Goudriaan 1990). Die theorie richt op de (potentiële) bezoeker in haar/zijn hoedanigheid van consument. Het bezoek aan culturele activiteiten wordt gezien als een vorm van consumptie die onderhevig is aan de invloed van een aantal economische randvoorwaarden. De preferenties van consumenten worden in de micro-economische theorie echter als gegeven beschouwd. Daarin wijkt de economische invalshoek duidelijk af van de sociologische en psychologische benaderingen, waarin de vorming van preferenties en socialisatieprocessen een centrale plaats innemen. In die bena- Ape 13
16 deringen wordt echter (vrijwel) geen aandacht geschonken aan de betekenis van economische randvoorwaarden. In de meest elementaire zin komt het micro-economische model op het volgende neer. Consumenten beschikken over voldoende informatie om een pakket van consumptiegoederen te kiezen, en handelen rationeel en consistent. Gegeven hun beschikbare inkomen (= de bestedingsruimte), de prijzen van verschillende goederen en diensten, en hun preferenties schaffen zij een zodanig pakket van goederen en diensten aan dat zij hun individuele behoeften ( nut ) optimaal bevredigen. Dit economische optimalisatieproces leidt tot een stelsel van relaties ( vraagfuncties ), waarin de vraag naar de verschillende goederen en diensten zoals het bezoek aan musea en podia afhangt van het beschikbare inkomen en de prijzen. In het optimalisatieproces van consumenten gaat het niet alleen om de prijs van het product zelf in dit geval de toegangsprijs van een museum of een voorstelling maar evenzeer om de prijzen van andere goederen en diensten. Bij een museumbezoek of een bezoek aan een voorstelling spelen ook de prijzen van complementaire goederen en diensten, en de prijzen van concurrerende vrijetijdsalternatieven een rol. Complementaire (bijkomende) kosten zijn bijvoorbeeld reiskosten, de aanschaf van een catalogus, horecabestedingen, enzovoort. In de regel zijn de bijkomende kosten van een bezoek aan een voorstelling ruwweg even groot als de kosten van toegangsgelden; bij een museumbezoek zijn de bijkomende kosten zelfs aanzienlijk hoger dan de kosten van de toegangsgelden. Dat laatste geldt in het bijzonder voor buitenlandse toeristen en Nederlandse bezoekers die van ver komen. Deze publieksgroepen zijn minder gevoelig voor de hoogte van de toegangsprijs dan de andere bezoekers, omdat ze al veel kosten gemaakt hebben en de toegangsprijs slechts een klein deel van de totale kosten van een bezoek beslaat. Het prijsniveau van concurrerende vrijetijdsalternatieven de substituten - beïnvloedt het bezoek eveneens. Als concurrerende vrijetijdsalternatieven beduidend hoger zijn geprijsd dan musea of podiumkunsten, kiezen mensen verhoudingsgewijs eerder voor een bezoek aan museum of een voorstelling. De invloed van de prijzen van concurrerende vrijetijdsalternatieven hangt af van het karakter van een museum of voorstelling. Naarmate meer wordt geconcurreerd met recreatieve voorzieningen is de prijsgevoeligheid van het bezoek groter. Daarentegen geldt hoe meer highbrow en unieker het museum of de voorstelling is, des te ongevoeliger het publiek is voor de hoogte van de prijzen. Ook bij unieke blockbusters is 14 Ape
17 de prijsgevoeligheid van het publiek in de regel beperkt. De geringe prijsgevoeligheid van het bezoek aan bijzondere tentoonstellingen en succesfilms hangt mede samen met de sterkte van de consumentenpreferenties. Naast de (toegangs)prijzen is ook het inkomen van belang voor het aantal bezoeken aan culturele activiteiten. Een hoger inkomen betekent een grotere bestedingsruimte en leidt tot meer financiële ruimte voor een bezoek. Als de toegangsprijzen stijgen, maar minder snel dan het beschikbare inkomen, zijn de effecten van de hogere toegangsprijzen op het aantal bezoeken in de regel klein tot verwaarloosbaar. Dit is een cruciale factor bij de analyse van prijsveranderingen in de tijd. Daarom moeten de effecten van eventuele prijsveranderingen altijd in samenhang met de inkomensontwikkeling worden bezien. Econometrische analyses waarop de schattingen van prijselasticiteiten doorgaans berusten, houden expliciet rekening met deze en andere verwevenheden tussen de verschillende determinanten van het bezoek aan de culturele sectoren. Mensen met hogere inkomens hebben doorgaans een hogere opleiding en meer ontwikkelde preferenties voor culturele activiteiten. 5 Kenmerkend voor het bezoek aan culturele activiteiten is dat gewoontevorming een belangrijke rol speelt. Mensen die gewend zijn een museum of een voorstelling te bezoeken, zijn niet zo snel geneigd dit gedrag te veranderen wanneer hun inkomen daalt of de toegangsprijzen stijgen. De andere kant van de medaille is dat mensen die niet gewend zijn een museum of een voorstelling te bezoeken zich niet zo snel door gratis toegang of verlaagde toegangsprijzen laten verleiden tot een bezoek. Dit min of meer hardnekkig vasthouden aan bestaande gewoonten geeft aan hoe belangrijk de rol van determinanten van de preferentiestructuur, zoals opvoeding, culturele ervaringen op jeugdige leeftijd, sociale achtergrond en socialisatieprocessen is. Daardoor wordt het bezoek aan culturele activiteiten verhoudingsgewijs in ieder geval op korte termijn beperkt beïnvloed door economische factoren. Op lange termijn is de kwantitatieve betekenis van economische factoren voor het bezoek aan culturele activiteiten groter, omdat zij op termijn de preferenties van (potentiële) bezoekers mede kunnen beïnvloeden. De rol van de beschikbare vrije tijd (het tijdsbudget) wordt in ons onderzoek niet expliciet gemodelleerd, hoewel het duidelijk is dat het bezoek aan een culturele activiteit tijd vergt van een bezoeker en dat die tijd vaak 5 Het effect van preferenties en bestedingsruimte is dus in de praktijk moeilijk van elkaar te onderscheiden. Ape 15
18 aan beperkingen onderhevig is (vergelijk Becker 1965). Dat laatste komt tot uiting in de waarde die aan de (vrije) tijd wordt toegekend (= tijdprijs). De effecten van tijdprijzen op het aantal bezoeken blijken echter lastig empirisch vast te stellen en zijn bovendien veelal bescheiden (De Groot 2008). Daarom kiezen wij er in ons onderzoek voor om de rol van vrije tijd impliciet in beschouwing te nemen. Ten eerste nemen wij de vrije tijd mee via de prijs van substituten. Daarin is de technologische ontwikkeling verdisconteerd. Tijdsintensieve cultuurconsumptie wordt zowel in prijs als in tijdprijs goedkoper door onder meer de opkomst van de dvd en het internet. Ten tweede wordt de vrije tijd in de modelschattingen verdisconteerd via het beschikbare inkomen. De geschatte inkomenselasticiteit is het saldo-effect van het echte inkomenseffect (= toegenomen bestedingsruimte) met een positief teken en de toegenomen tijdprijs doordat de uurlonen meer dan evenredig zijn toegenomen. Het laatste oefent een negatief effect uit op de (tijdsintensieve) cultuurconsumptie, omdat mensen hun (vrije) tijd ook kunnen benutten door extra te werken om daarmee een hoger inkomen te verwerven. Ten derde werkt vrije tijd door in de modelschattingen via de gewoontevorming. Deze neemt - deels als containervariabele - niet-expliciet gemodelleerde effecten, zoals vrije tijd, in beschouwing. 2.3 Modelspecificatie en functionele vorm Schattingen van de prijselasticiteit van het bezoek aan musea, podia en bioscopen berusten op het hiervoor geschetste raamwerk, dat per sector verder wordt uitgewerkt of aangepast. We beschikken niet over gegevens over het consumptiegedrag van afzonderlijke (potentiële) bezoekers, maar alleen over cijfers op het niveau van alle consumenten van een culturele activiteit samen. Daarom hebben de analyse en de modelschattingen steeds betrekking op de gemiddelde (representatieve) consument. Voor deze consument proberen wij veelal op nationaal niveau de ontwikkeling van het bezoek - benaderd via het aantal bezoeken per hoofd van de bevolking te verklaren. Een analyse op het niveau van individuele voorstellingen of tentoonstellingen valt buiten het bestek van dit onderzoek, dat zich conform de meeste andere onderzoeken op dit terrein richt op de bepaling van de (gemiddelde) prijselasticiteiten voor sectoren. Bij de bepaling van de prijselasticiteit wordt onder meer rekening gehouden met inkomensveranderingen en veranderingen van de prijzen van concurrerende en complementaire goederen en diensten. Alleen dan kan 16 Ape
19 het zelfstandige effect van veranderingen in de toegangsprijzen adequaat worden vastgesteld. De waarde van de prijselasticiteit is mede afhankelijk van het analyseniveau: sector of instelling. Om te corrigeren voor inflatie, worden alle in geld uitgedrukte variabelen - de toegangsprijzen, de prijs van substituten en het beschikbare inkomen - gedeeld door de consumentenprijsindex (CPI). Het aantal bezoeken aan culturele activiteiten wijzigt zich niet wanneer alle prijzen en het beschikbare inkomen met hetzelfde percentage veranderen; het gaat dus om het effect van reële veranderingen. Verder worden het aantal bezoeken en het beschikbare inkomen in de analyses gestandaardiseerd voor de bevolkingsomvang. Een grotere bevolking in Nederland leidt er enerzijds toe dat het aantal (potentiële) bezoekers aan culturele activiteiten toeneemt, terwijl anderzijds bij een gelijkblijvend nationaal inkomen het aantal personen stijgt waarover dit inkomen moet worden verdeeld. Tevens houden we in de modellering rekening met gewoontevorming. Gewoontevorming berust op een dynamisch aanpassingsproces, dat conform het standaardwerk van Houthakker en Taylor (1970) indirect kan worden benaderd via het aantal bezoeken in het voorafgaande jaar. Het aantal bezoeken (per hoofd van de bevolking) in het voorgaande jaar is dus één van de verklarende variabelen voor het aantal bezoeken (per hoofd van de bevolking) in het huidige jaar. In het model waarmee het bezoek aan de culturele sectoren wordt verklaard uit de geschetste economische determinanten worden alle variabelen logaritmisch getransformeerd. Dit type model is gebruikelijk voor de vraag naar niet-noodzakelijke levensbehoeften (`non necessities'). Door deze werkwijze kunnen de coëfficiënten van de geschatte modellen direct worden geïnterpreteerd als elasticiteiten: ze geven aan met welk percentage het aantal bezoeken aan een culturele activiteit verandert als één van de determinanten van het bezoek met één procent wordt verhoogd. Door de logaritmische transformatie van de variabelen zijn de schattingsresultaten - met uitzondering van de constante term - ongevoelig voor de wijze van schaling en minder gevoelig voor eventuele trendbreuken in de gegevens. Mede daardoor zijn elasticiteiten in de tijd aanzienlijk veel stabieler dan de coëfficiënten van lineaire modellen. De schattingsresultaten in de volgende hoofdstukken bevestigen dit beeld: de waarden van de geschatte prijselasticiteiten blijken in het algemeen goed overeen te komen met de bekende waarden uit de oudere Nederlandse studies. Ape 17
20 In de analyses in het rapport veronderstellen we dat de geschatte prijs- en inkomenselasticiteiten constant zijn voor de geanalyseerde waarden van de bezoeken, prijzen en inkomens. Strikt genomen, kan de prijselasticiteit bijvoorbeeld variëren met de hoogte van de toegangsprijzen. In de praktijk blijkt dit zelden te worden waargenomen, omdat de toegangsprijzen nog niet zo hoog zijn dat het prijselastische deel van de vraagfunctie wordt bereikt. Dat geldt ook voor de in dit rapport geanalyseerde gegevens. Niet voor niets leveren die schattingen van de prijselasticiteiten op die goed vergelijkbaar zijn met de resultaten van eerder onderzoek. Kortom, de veronderstelling dat de prijselasticiteiten voor de geanalyseerde waarden van bezoeken, prijzen en inkomens niet variëren, vormt geen beperking. De resultaten van de in hoofdstuk 6 besproken buitenlandse studies ondersteunen deze conclusie. 18 Ape
21 3 MUSEA 3.1 Inleiding De Voorstudie toegangsprijzen in de culturele sectoren leert dat de toegangsprijzen van musea in de periode 1997 tot en met 2003 beduidend sneller zijn gestegen dan de consumentenprijsindex (Goudriaan et al. 2007). Dat geldt in het bijzonder voor de rijksmusea en de grotere niet-rijksmusea. Tegelijkertijd is het museumbezoek in de beschouwde periode per saldo licht gedaald, hoewel het beschikbare inkomen per hoofd van de bevolking fors is gestegen. Dit roept de vraag op welke invloed de verhoging van de toegangsprijzen naast andere factoren - heeft gehad op het aantal museumbezoeken in Nederland. Uit de kunsteconomische literatuur is bekend dat het aantal museumbezoeken in het algemeen niet zo gevoelig is voor veranderingen in hoogte van de toegangsprijzen (Goudriaan et al. 2007, blz ). De resultaten van ouder Nederlands empirisch onderzoek ondersteunen die conclusie (Goudriaan 1984 en 1990). Die onderzoeksresultaten zijn echter gebaseerd op gedateerde cijfers. Dat roept de vraag op hoe gevoelig het huidige Nederlandse museumbezoek is voor veranderingen in de hoogte van de toegangsprijzen. Daarom wordt in het voorliggende hoofdstuk een schatting van de prijselasticiteit van het Nederlandse museumbezoek verricht op basis van actuele gegevens van alle Nederlandse musea samen; dit in tegenstelling tot de eerdere schattingen van de prijselasticiteit, die uitsluitend betrekking hadden op de rijksmusea. Het onderliggende kader voor de schatting van prijselasticiteiten is in het voorgaande hoofdstuk besproken. De analyse berust op cijfers uit de museumstatistiek van het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) en beslaat de periode Vanaf 1997 verschijnt de museumstatistiek slechts tweejaarlijks. De waarnemingen voor de even jaren in de periode berusten daarom noodgedwongen op interpolatie van de gegevens. De toegangsprijzen van musea worden evenals in onze eerdere studies benaderd via de gemiddelde opbrengst uit toegangsgelden (inclusief opbrengst museumkaart) per (betaald en gratis) bezoek. De (gewogen) gemiddelde toegangsprijs is een maatstaf waarin niet alleen het effect van kortingsregelingen, gratis toegang en toeslagen voor tentoonstellingen is Ape 19
22 verdisconteerd, maar ook het effect van verschuivingen in de publieke belangstelling tussen de verschillende musea (met uiteenlopende toegangsprijzen). De (gewogen) gemiddelde toegangsprijs kan worden geïnterpreteerd als de toegangsprijs waarmee huishoudens met kinderen gemiddeld genomen - worden geconfronteerd bij een bezoek aan een gemiddeld museum. 6 Het hoofdstuk kent de volgende indeling. Paragraaf 3.2 brengt de ontwikkeling van de toegangsprijzen en het aantal museumbezoeken in beeld. Daarna komen in paragraaf 3.3 de gehanteerde modelspecificatie en de schattingsresultaten aan de orde. Paragraaf 3.4 bevat een aantal simulaties die met het geschatte model voor het museumbezoek zijn gedaan. Paragraaf 3.5 sluit af met de belangrijkste conclusies van het hoofdstuk. 3.2 Trends in het bezoek en de toegangsprijzen, Figuur 3.1 toont - als voorbereiding op de schatting van het model voor het museumbezoek - de ontwikkeling van de toegangsprijzen en het aantal museumbezoeken. De toegangsprijzen stijgen in de periode gemiddeld met 6,2% per jaar. Dat is aanzienlijk meer dan de stijging van de consumentenprijsindex (CPI), die in deze periode gemiddeld 2,0% per jaar bedroeg. Dat betekent dat de toegangsprijzen in de periode reëel (= na correctie voor inflatie) met 4,1% per jaar zijn gestegen. Het aantal bezoeken is tussen 1984 en 2005 per saldo licht gestegen (bijna 1% per jaar). Ten opzichte van het begin van jaren negentig is het aantal museumbezoeken echter licht gedaald. Uiteraard wordt het museumbezoek niet alleen door de hoogte van de toegangsprijzen bepaald. De toegangsprijzen vormen in het algemeen slechts een kwart van de totale kosten van een museumbezoek (Goudriaan et al. 2007, blz. 45). De bijkomende kosten van een museumbezoek (complementaire kosten), zoals reis- en consumptiekosten, zijn goed voor de resterende driekwart van de kosten. Dat doet vermoeden dat de prijselasticiteit van het museumbezoek relatief bescheiden is, te meer omdat ook an- 6 Kinderen kunnen bijvoorbeeld recht hebben op gratis toegang. Dan is de gemiddelde toegangsprijs per bezoekend lid van het huishouden in beginsel lager dan zonder de gratis toegang. Als de gratis toegang voor kinderen echter wordt gefinancierd door de toegangsprijs voor volwassenen hoger vast te stellen, verandert de gemiddelde toegangsprijs per bezoekend lid van een huishouden niet wezenlijk ten opzichte van de situatie zonder gratis toegang voor kinderen. 20 Ape
23 dere factoren zoals de hoogte van het beschikbare inkomen, de prijs van substituten en de prijs van de bijkomende kosten van een museumbezoek van invloed zijn op het aantal museumbezoeken. De volgende paragraaf gaat in op de factoren die van invloed zijn op het museumbezoek. Figuur 3.1: Trends in het aantal bezoeken en de toegangsprijzen van musea, a Bezoek aan musea Entreeprijs van musea a Indexcijfers met 1990=100. Bron: CBS (APE-bewerking) 3.3 Prijselasticiteit van het museumbezoek Modelspecificatie en schattingsmethode Het model waarmee we de ontwikkeling van het aantal museumbezoeken verklaren, berust op de eerder besproken micro-economische theorie van het consumentengedrag. De volgende determinanten figureren in het model van het museumbezoek: de toegangsprijs; de prijs van substituten, benaderd via de prijsindex van bioscopen, concerten, theater e.d.; het beschikbare inkomen; Ape 21
24 het aantal museumbezoeken in het voorgaande jaar ( gewoontevorming ); het aantal buitenlandse toeristen, benaderd via het aantal hotelovernachtingen van buitenlandse toeristen in de grote steden. Alle in geld uitgedrukte variabelen - de toegangsprijzen, de prijs van substituten en het beschikbare inkomen worden gedeeld door de consumentenprijsindex (CPI). Het aantal museumbezoeken wijzigt zich niet wanneer alle prijzen en het beschikbare inkomen met hetzelfde percentage veranderen; het gaat dus om het effect van reële veranderingen. Verder worden het aantal museumbezoeken, het beschikbare inkomen en het aantal buitenlandse toeristen gedeeld door de bevolkingsomvang. Op deze wijze houden we bij de verklaring van het aantal museumbezoeken rekening met de Nederlandse bevolkingsgroei. Het model verklaart dus de ontwikkeling van het aantal museumbezoeken per hoofd van de bevolking. Alle variabelen worden logaritmisch getransformeerd, zodat de geschatte coëfficiënten (met uitzondering van de constante term) direct als elasticiteiten kunnen worden geïnterpreteerd. In de modelspecificatie wordt niet specifiek rekening gehouden met het effect van bijzondere, grote tentoonstellingen ( blockbusters ). 7 In vrijwel alle jaren worden wel bijzondere tentoonstellingen gehouden. De prijzen van de bijkomende kosten van een museumbezoek (reis- en consumptiekosten) zijn noodgedwongen niet in het model opgenomen, omdat het CBS hierover slechts vijfjaarlijks rapporteert. Op basis van de informatie over de kosten van dagtochten naar musea kan worden afgeleid dat deze prijzen in de periode sterker zijn gestegen dan de toegangsprijzen. 8 Het model voor het museumbezoek wordt geschat met de gewone kleinstekwadratenmethode (OLS). Doordat de museumstatistiek na 1997 slechts tweejaarlijks verschijnt, berusten de waarnemingen voor de even jaren in de periode op interpolatie. In een gevoeligheidsanalyse is daarom onderzocht of het weglaten van de periode tot wezenlijk andere schattingsresultaten resultaten leidt. Dit blijkt echter niet het geval te zijn. Daarom worden de schattingen op de periode gebaseerd. 7 8 Dit effect komt alleen indirect tot uiting via de verhoogde toegangsprijzen voor deze tentoonstellingen. De ervaring leert dat het tentoonstellingsbezoek weinig gevoelig is voor de hoogte van de toegangsprijzen. Dat kan ertoe leiden dat de prijselasticiteit van het museumbezoek licht wordt overschat, omdat het negatieve effect van de prijs van de bijkomende kosten op het aantal museumbezoeken in de schattingsresultaten vermoedelijk neerslaat bij de effecten van verhogingen van toegangsprijzen. 22 Ape
25 3.3.2 Schattingsresultaten Tabel 3.1 geeft de schattingsresultaten voor het museumbezoek weer. Deze hebben betrekking op alle musea samen (sectorniveau). De prijselasticiteit van het museumbezoek bedraagt op de korte termijn -0,18. Dit houdt in dat een (reële) prijsstijging met 1% leidt tot een daling van het bezoek met 0,18% ( vraaguitval ). Dat betekent dat het museumbezoek op korte termijn relatief prijsinelastisch is, zodat hogere toegangsprijzen tot hogere entreeopbrengsten leiden. Het huidige museumbezoek wordt voor een deel verklaard door het museumbezoek in het recente verleden, omdat (potentiële) museumbezoekers vanwege hun gewoontevorming met vertraging reageren op veranderende prijzen en inkomens. Op lange termijn is de prijselasticiteit daardoor groter dan op korte termijn (-0,36 versus -0,18). Dat komt doordat een prijsstijging in een bepaald jaar leidt tot een lichte bezoekdaling, die via de gewoontevorming in het volgende jaar tot een aanvullende bezoekdaling leidt. Tabel 3.1: Econometrisch model van het museumbezoek, Verklarende variabelen Coëfficiënt a Constante 1,30 (1,53) Toegangsprijs musea -0,18 (-2,55) Prijs van substituten 1,49 (2,52) Bezoek t-1 ( gewoontevorming ) 0,50 (3,68) Beschikbare inkomen 0,28 (1,52) Buitenlandse toeristen 0,15 (1,96) Verklaarde variantie (R 2 ) 0,91 a De variabelen zijn logaritmisch getransformeerd. Tussen haakjes staan de t-waarden van de geschatte coëfficiënten. Bron: APE Ape 23
26 De bescheiden waarde van de hier geschatte prijselasticiteit spoort met de resultaten van ander onderzoek. Deze wijzen op een prijselasticiteit van -0,55 à 0,00, waarbij in de meeste gevallen een prijselasticiteit van -0,2 à -0,1 wordt gevonden (zie hoofdstuk 6). De geringe prijselasticiteit van het museumbezoek houdt mede verband met het geringe aandeel van de kosten van toegangsgelden in de totale kosten van het museumbezoek (in 2006 circa 25%). Voor meeste (potentiële) bezoekers zijn de complementaire kosten van een museumbezoek, zoals reis- en consumptiekosten, veel belangrijker dan de hoogte van de toegangsprijzen. Dat geldt in bijzonder voor buitenlandse toeristen, die daardoor nauwelijks gevoelig zijn voor de hoogte van de toegangsprijzen. Musea concurreren met andere vrijetijdsactiviteiten. Dit komt onder meer tot uiting in een grote gevoeligheid van het museumbezoek voor de prijs van substituten. Als de prijs van substituten met 1% daalt, neemt het aantal museumbezoeken met 1,49% af. Dat betekent dat musea in hun prijsbeleid goed rekening moeten houden met de prijsstelling van andere concurrerende vrijetijdsactiviteiten. De invloed van het beschikbare inkomen op het aantal museumbezoeken is op korte termijn relatief beperkt (een inkomenselasticiteit van 0,28). Het inkomenseffect is statistisch niet significant. Dat komt vooral doordat het beschikbare inkomen en het aantal buitenlandse toeristen in de tijd een vergelijkbare ontwikkeling doormaken. Daardoor zijn de effecten van het inkomen en het aantal buitenlandse toeristen op het aantal museumbezoeken in de praktijk lastig van elkaar te onderscheiden. Niettemin is duidelijk dat de omvang van het buitenlandse toerisme en het beschikbare inkomen het museumbezoek beïnvloeden. Het geschatte model verklaart 91% van de variantie in het aantal museumbezoeken per hoofd van de bevolking in de periode Dit is een goede score. De hoge waarde van de verklaarde variantie (R 2 ) betekent dat het geschatte model de werkelijkheid redelijk goed benadert. Figuur 3.2 illustreert dit. Realisatie en voorspelling van het aantal museumbezoeken lopen niet al te ver uiteen. Naar verwachting worden verschillen tussen voorspelling en realisatie voor een deel veroorzaakt door de effecten van bijzondere, grote tentoonstellingen en de bijbehorende marketinginspanningen, die niet expliciet zijn gemodelleerd. 24 Ape
27 Figuur 3.2: Museumbezoek: realisatie en modelvoorspelling, a Realisatie Modelvoorspelling a Indexcijfers met realisatie 1984=100. Bron: APE Simulatie van constante reële toegangsprijzen, Met het geschatte model simuleren wij een alternatieve ontwikkeling van de toegangsprijzen in de periode Bezien wordt hoe het aantal museumbezoeken zich in de periode zou hebben ontwikkeld als de toegangsprijzen gelijke tred zouden hebben gehouden met de consumentenprijsindex (CPI). In dat geval blijven de reële toegangsprijzen constant. De CPI is in de periode gemiddeld met 2,0% per jaar toegenomen. De toegangsprijzen van musea zijn in deze periode echter veel sterker toegenomen: een gemiddelde jaarlijkse stijging van 6,2%. In de door ons uitgevoerde simulatie stijgen de toegangsprijzen even sterk als de CPI (2,0% per jaar). Dit is een groot verschil met de feitelijke ontwikkeling van de toegangsprijzen. De overige modelvariabelen blijven constant. Figuur 3.3 laat zien wat het effect zou zijn geweest van constante reële toegangsprijzen op het aantal museumbezoeken in de periode Als de toegangsprijzen na 1984 reëel niet zouden zijn gestegen, zou het aantal museumbezoeken in 2005 ruim 5% (= 1 mln. bezoeken) hoger zijn geweest dan de huidige realisatie. De verschillen tussen simulatie en realisatie zijn het grootst in de periode met de grootste prijsstijgingen (na 1993). Ape 25
28 Figuur 3.3: Museumbezoek: realisatie en simulatie van de effecten van constante reële toegangsprijzen, a Realisatie Simulatie a Indexcijfers met realisatie 1984=100. Constante reële toegangsprijzen is prijsontwikkeling conform de CPI. Bron: APE Toekomstsimulaties, De voorgaande simulatie heeft betrekking op het recente verleden. Met het model is het eveneens mogelijk om simulaties te doen voor de jaren na De eerste toekomstsimulatie heeft betrekking op de ontwikkeling van de toegangsprijzen in de periode We nemen aan dat de reële toegangsprijzen in de simulatieperiode evenals in de periode met gemiddeld 4,1% per jaar toenemen. De overige verklarende variabelen, zoals het beschikbare inkomen, veranderen niet. De reële stijging van de toekomstprijzen betekent wel dat bijvoorbeeld het beslag van de toegangsprijzen op het beschikbare inkomen toeneemt. Daarnaast werkt de stijging van de toegangsprijzen in het recente verleden via de gewoontevorming (vertraagd) door in het voorspelde aantal toekomstige bezoeken. Figuur 3.4 brengt de resultaten van deze toekomstsimulatie in beeld. De jaarlijkse reële stijging van de toegangsprijzen met 4,1% resulteert in een geleidelijke daling van het aantal museumbezoeken. Omdat het reële be- 26 Ape
29 schikbare inkomen en de overige determinanten van het bezoek in deze simulatie constant blijven op het niveau van 2005, treden er geen tegenkrachten op die het effect van de prijsstijgingen compenseren. De voortgaande prijsstijging versterkt via gewoontevorming de daling van het aantal bezoeken: naast het effect van de prijsstijging daalt het aantal bezoeken cumulatief doordat het aantal bezoeken in jaar t-1 lager is dan in jaar t-2, enzovoort. Figuur 3.4: Simulatie van het aantal museumbezoeken bij een jaarlijkse reële stijging van de toegangsprijzen met 4,1%, a Bezoeken bij reële prijsstijging van 4,1% per jaar a Indexcijfers met 2005=100. Bron: APE In de tweede toekomstsimulatie stijgen of dalen de reële toegangsprijzen eenmalig met 10% in Figuur 3.5 toont de resultaten. Ter vergelijking bevat de figuur ook een simulatie waarin de reële toegangsprijzen de gehele periode constant blijven. De overige modelvariabelen blijven constant op het niveau van De bovenste lijn in de figuur geeft de ontwikkeling van het aantal museumbezoeken weer bij een eenmalige reële daling van de toegangsprijzen met 10% in Deze prijsdaling resulteert in een lichte stijging van het aantal museumbezoeken. De middelste lijn geeft het aantal museumbezoeken weer bij ongewijzigde toegangsprijzen. Daarin daalt het aantal bezoeken licht ten opzichte van 2005 door de doorwerking van prijsstijgingen uit het recente verleden. De onderste lijn toont de ontwikkeling van het aantal museumbezoeken bij een eenmalige Ape 27
30 stijging van de reële toegangsprijzen met 10%. Dit resulteert in een lichte daling van het aantal bezoeken, vooral in Door de doorwerking van de prijsstijging daalt het aantal het aantal bezoeken tot en met Daarna stabiliseert het aantal museumbezoeken zich. Figuur 3.5: Simulatie van het aantal museumbezoeken bij een eenmalige reële verandering van de toegangsprijzen, a Bezoeken bij een eenmalige stijging van de toegangsprijs met 10% Bezoeken bij constante toegangsprijs Bezoeken bij een eenmalige daling van de toegangsprijs met 10% a Indexcijfers met 2005=100. Bron: APE Het aantal museumbezoeken wordt eveneens beïnvloed door de prijs van substituten. In de derde toekomstsimulatie stijgt of daalt de reële prijs van substituten eenmalig met 10%. Figuur 3.6 geeft de effecten van een dergelijke verandering weer. De bovenste lijn in de figuur laat het effect zien van een eenmalige stijging van de reële prijs van substituten met 10%. Het effect op het aantal museumbezoeken is groot door de hoge prijselasticiteit van substituten. Door de gewoontevorming werkt de eenmalig gestegen prijs van de substituten met enige vertraging door in het museumbezoek. Vanaf 2012 stabiliseert het aantal bezoeken zich op een niveau dat 29% boven het niveau zonder stijging van de prijs van substituten ligt. De onderste lijn in de figuur illustreert dat een eenmalige reële daling van de prijs van substituten een substantieel negatief effect heeft op het aantal museumbezoeken. Dit is het spiegelbeeld van een eenmalige reële stijging van de prijs van substituten. 28 Ape
Effecten van de BTW-verhoging bij de vrije theaterproducenten
Effecten van de BTW-verhoging bij de vrije theaterproducenten René Goudriaan Onderzoek in opdracht van Vereniging Vrije Theater Producenten Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv (APE) Den Haag,
Nadere informatieEffecten van de economische crisis in de cultuursector
Effecten van de economische crisis in de cultuursector Iris Blankers René Goudriaan Nynke de Groot Tom Everhardt Rafiq Friperson Gabrielle Mazzola Onderzoek voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Nadere informatieVoorstudie toegangsprijzen in de culturele sectoren
07-467 Voorstudie toegangsprijzen in de culturele sectoren R. Goudriaan N. de Groot A. Notenboom C. Schrijvershof Onderzoek voor het Ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Aarts De Jong Wilms Goudriaan
Nadere informatieDe mate waarin de gevraagde hoeveelheid van een product(qv) gevoelig is voor een verandering van de prijs van het product (p).
1. Prijselasticiteit van de vraag De mate waarin de gevraagde hoeveelheid van een product(qv) gevoelig is voor een verandering van de prijs van het product (p). %-verandering gevraagde hoeveelheid (gevolg)
Nadere informatieDe conjunctuurgevoeligheid van de registratierechten in Vlaanderen: een econometrische analyse
De conjunctuurgevoeligheid van de registratierechten in Vlaanderen Steunpunt Beleidsrelevant onderzoek Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen De conjunctuurgevoeligheid van de registratierechten in Vlaanderen:
Nadere informatieEffecten van gratis toegang tot de rijksmusea
Effecten van gratis toegang tot de rijksmusea Aanvullend onderzoek R. Goudriaan C.M. Visscher Onderzoek verricht in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Aarts De Jong Wilms
Nadere informatieEvaluatie van het verlaagde BTW-tarief voor cultuur en media
Evaluatie van het verlaagde BTW-tarief voor cultuur en media R. Goudriaan N. de Groot A. Notenboom C. Schrijvershof C. van Hout Onderzoek voor het Ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Aarts De Jong
Nadere informatieTweede Kamer der Staten-Generaal
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 31 753 Rechtsbijstand Nr. 57 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Nadere informatieAchtergrond van de basisverlegging CPI 2010
Achtergrond van de basisverlegging CPI 2010 Jaarlijkse basisverlegging CPI De Consumentenprijsindex (CPI) meet de prijsontwikkeling van het pakket van goederen en diensten dat de gemiddelde consument afneemt.
Nadere informatieDe voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 6 maart 2009 FEZ/DGC/98117
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Den Haag Ons kenmerk 6 maart 2009 FEZ/DGC/98117 Onderwerp Kabinetsreactie evaluatie verlaagd btw-tarief cultuur en media
Nadere informatieEconomische ontwikkelingen in de cultuursector,
Economische ontwikkelingen in de cultuursector, 2005-2012 Economische ontwikkelingen in de cultuursector, 2005-2012 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Eindrapport Auteurs Enno Gerdes (Rebel)
Nadere informatieEen keuze maken uit het grote aanbod van consumptiegoederen is steeds moeilijker.
Samenvatting door een scholier 893 woorden 24 december 2003 6,4 43 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Vaardigheden H1 Consumeren Omgangstaal: Iets verbruiken, of soms iets gebruiken Economie: Het
Nadere informatiePraktische opdracht Economie Inflatie
Praktische opdracht Economie Inflatie Praktische-opdracht door een scholier 1658 woorden 20 juni 2005 6,9 44 keer beoordeeld Vak Economie Wat is Inflatie? Wat is inflatie en wat is een prijsindexcijfer?
Nadere informatieAnalyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen
Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen Aanmelding voor opleidingen tot vo docent steeds vroeger, pabo trekt steeds minder late aanmelders juni 2009 Inleiding Om de (toekomstige) leraartekorten
Nadere informatieDatum 22 september 2011 Betreft Kamervragen betreffende btw-verhoging podiumkunsten en tegenvallende kaartverkoop cultuursector
> Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 AE Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl
Nadere informatieCentraal Bureau voor de Statistiek. Achtergrond van de jaarlijkse basisverlegging
Achtergrond van de jaarlijkse basisverlegging Jaarlijkse basisverlegging CPI De Consumentenprijsindex (CPI) meet de prijsontwikkeling van het pakket van goederen en diensten dat de consument gemiddeld
Nadere informatieGemeente n Bergen op Zoom
RVB06-0108 Gemeente n Bergen op Zoom Onderwerp Nummer voorstel Datum voorstel Programmanaam en nummer : gratis entree museum : SC/06/10 2 8 SEP. 2uü5 : Cultuur 15 Sector : Cultuur Afdeling : Historisch
Nadere informatieSamenvatting Economie Lesbrief Vervoer
Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting door een scholier 2145 woorden 11 januari 2011 6,8 358 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H 1 Marktaandeel van de afzet= afzet onderneming/afzet
Nadere informatieHuishoudensprognose : ontwikkelingen naar type en grootte
Huishoudensprognose 5: ontwikkelingen naar type en grootte Andries de Jong Het aantal huishoudens neemt de komende decennia fors toe, van 6,9 miljoen in naar 8, miljoen in 5. Deze groei wordt vooral bepaald
Nadere informatie5.6 Het Nederlands hoger onderwijs in internationaal perspectief
5.6 Het s hoger onderwijs in internationaal perspectief In de meeste landen van de is de vraag naar hoger onderwijs tussen 1995 en 2002 fors gegroeid. Ook in gaat een steeds groter deel van de bevolking
Nadere informatieUIT grafische elasticiteiten
Elasticiteiten lezen uit grafieken. Een prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid beschrijft het effect van een prijsverandering op de gevraagde hoeveelheid van dat product. De betalingsbereidheid
Nadere informatieTweede Kamer der Staten-Generaal
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 400 Nota over de toestand van s Rijks Financiën Nr. 42 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Nadere informatieCPB-reactie op OESOstudie over de relatie tussen inkomensongelijkheid. economische groei
CPB Notitie 22 december 2014 CPB-reactie op OESOstudie over de relatie tussen inkomensongelijkheid en economische groei Uitgevoerd op verzoek van de vaste commissie Financiën van de Tweede Kamer CPB Notitie
Nadere informatieQuick Scan BIS-instellingen
Quick Scan BIS-instellingen rapportnr. 1351 2 juni 2015 Analyse van de gevolgen van de bezuinigingen a.d.h.v. financiële indicatoren Quick Scan BISinstellingen Eindrapport M.A.G. Gielen, MSc Drs. M.M.
Nadere informatieDe Geefwet en donaties aan cultuur in Nederland *1. René Bekkers, r.bekkers@vu.nl Saskia Franssen, s.e.franssen@vu.nl
De Geefwet en donaties aan cultuur in Nederland *1 René Bekkers, r.bekkers@vu.nl Saskia Franssen, s.e.franssen@vu.nl Sinds giften aan culturele instellingen fiscaal gezien aantrekkelijker zijn geworden,
Nadere informatieCPI Statistisch Bulletin, februari 2017
CPI Statistisch Bulletin, februari 2017 Willemstad, April 2017 Consumentenprijzen Curaçao: februari 2017 Prijzen 0,6 procent hoger dan in de maand januari 2017; Inflatie per februari 2017 is 0,2 procent
Nadere informatieArtikelen. Huishoudensprognose : uitkomsten. Coen van Duin en Suzanne Loozen
Artikelen Huishoudensprognose 28 2: uitkomsten Coen van Duin en Suzanne Loozen Het aantal huishoudens blijft de komende decennia toenemen, van 7,2 miljoen in 28 tot 8,3 miljoen in 239. Daarna zal het aantal
Nadere informatieAnalyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen
Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen Aantal vooraanmeldingen voor 2 e graads opleiding stijgt, 1 e graads daalt en pabo blijft gelijk juni 2010 Inleiding Om de (toekomstige) leraartekorten
Nadere informatieUIT deel 2 elasticiteiten. H2 elasticiteiten. H2.1 drie kenmerken van elasticiteiten (verbanden)
H2 elasticiteiten H2.1 drie kenmerken van elasticiteiten (verbanden) Uitleg elasticiteiten. Elasticiteiten geven het verband weer tussen een prijsverandering van een goed of een dienst en de mate waarin
Nadere informatieCPI Statistisch Bulletin, mei 2017
CPI Statistisch Bulletin, mei 2017 Willemstad, juli 2017 Consumentenprijzen Curaçao: mei 2017 Prijzen 0,3 procent lager, vergeleken met de maand april 2017; Inflatie per mei 2017 is 0,7 procent Prijsontwikkeling
Nadere informatieSP-voorstel fiscale behandeling eigen woning
CPB Notitie Datum : 27 augustus 2004 Aan : de SP, de heer E. Irrgang SP-voorstel fiscale behandeling eigen woning 1 Inleiding De SP-fractie heeft het CPB gevraagd de budgettaire en koopkrachteffecten te
Nadere informatieTentatieve berekening van de bijdrage van vermogensvolatiliteit aan consumptievolatiliteit
Tentatieve berekening van de bijdrage van vermogensvolatiliteit aan consumptievolatiliteit CPB Achtergronddocument Jasper Lukkezen en Adam Elbourne Maart 2015 3 Samenvatting In dit document maken wij een
Nadere informatieDe invoering van nieuwe waarnemingsmethoden in de Consumentenprijsindex (CPI) Nieuwe methoden voor vliegtickets en pakketreizen
Centraal Bureau voor de Statistiek Economie, Bedrijven en NR Overheidsfinanciën en Consumentenprijzen Postbus 24500 2490 HA Den Haag De invoering van nieuwe waarnemingsmethoden in de Consumentenprijsindex
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 havo 2006-II
Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet
Nadere informatieEindexamen economie 1 havo 2000-I
Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van
Nadere informatie1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?
1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de
Nadere informatieExamen HAVO. Economie 1
Economie 1 Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.00 uur 20 00 Dit examen bestaat uit 31 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed
Nadere informatieProf.dr. Cees Langeveld
Prof.dr. Cees Langeveld Product Innovatie bijv uitvoeringspraktijk Verkoop beleving, culturele + sociale waarde Ontwikkel aanvullende dienstverlening Communicatie Spreek elke doelgroep en individu op
Nadere informatieBijlage I: Woningmarktcijfers 4 e kwartaal 2007
Bijlage I: Woningmarktcijfers 4 e kwartaal 2007 De prijs van de gemiddelde verkochte woning stijgt met 1,2% in het 4 e kwartaal van 2007. De stijging van de prijs per m 2 is met 0,3% veel lager. De stijging
Nadere informatieVerschillenanalyse effect nieuwe BKR. Samenvatting. Inleiding. datum Directie Kinderopvang, Ministerie SZW. aan
Verschillenanalyse effect nieuwe BKR datum 15-8-2018 aan van Directie Kinderopvang, Ministerie SZW Lucy Kok en Tom Smits, SEO Economisch Onderzoek Rapportnummer 2018-78 Copyright 2018 SEO Amsterdam. Alle
Nadere informatieExtra opgaven hoofdstuk 7
Extra opgaven hoofdstuk 7 Opgave 1 Een individuele vraagcurve geeft het verband aan tussen: a. de hoogte van het inkomen en de gevraagde hoeveelheid. b. de hoogte van de prijs en de gevraagde hoeveelheid.
Nadere informatieAantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016
Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Werken er nu meer of minder huisartsen dan 10 jaar geleden en werken zij nu meer of minder FTE? LF.J. van der Velden & R.S. Batenburg,
Nadere informatieOntwikkeling leerlingaantallen
Ontwikkeling leerlingaantallen Elk jaar wordt op 1 oktober het leerlingaantal van elke basisschool geregistreerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (). Op basis van deze leerlingtelling wordt de bekostiging
Nadere informatieAfhankelijk van een uitkering in Nederland
Afhankelijk van een uitkering in Nederland Harry Bierings en Wim Bos In waren 1,6 miljoen huishoudens voor hun inkomen afhankelijk van een uitkering. Dit is ruim een vijfde van alle huishoudens in Nederland.
Nadere informatieAflossing studieschuld bij sociaal leenstelsel Uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
CPB Notitie 7 juni 2013 Aflossing studieschuld bij sociaal leenstelsel Uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. CPB Notitie Aan: Ministerie OCW Centraal Planbureau
Nadere informatieVerbanden tussen demografische kenmerken, gezondheidsindicatoren en gebruik van logopedie
Notitie De vraag naar logopedie datum 24 mei 2016 aan van Marliek Schulte (NVLF) Robert Scholte en Lucy Kok (SEO Economisch Onderzoek) Rapport-nummer 2015-15 Kunnen ontwikkelingen in de samenstelling en
Nadere informatieBijlage I: Woningmarktcijfers 3 e kwartaal 2008
Bijlage I: Woningmarktcijfers 3 e kwartaal 2008 De prijs van de gemiddelde verkochte woning daalt met -0,3% licht in het 3 e kwartaal van 2008. De prijs per m 2 stijgt daarentegen licht met 0,3%. De prijsontwikkeling
Nadere informatieRemediëringstaak: Vraag en aanbod
Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: a. Stijging olieprijs blijft beperkt. Je moet een grafiek tekenen waarin je je aanbod naar links laat verschuiven (aanbod daalt) (wegens pijpleidingen die
Nadere informatieEindexamen economie havo I
Opgave 1 Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. 1 Voorbeeld van een juiste berekening: 47,5 27,5 100% = 72,73% 27,5
Nadere informatie.., Algemene Rekenkamer. BEZORGEN De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Gen era a Binnenhof 4 2513 AA Den Haag
Algemene Rekenkamer.., BEZORGEN De Voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGen era a Binnenhof 4 2513 AA Den Haag Lange Voorhout 8 Postbus 20015 2500 EA Den Haag T 070 3424344 070 3424130 voorlichting@rekenkamer.nl
Nadere informatieCPI Statistisch Bulletin augustus 2017
CPI Statistisch Bulletin augustus 2017 Willemstad, september 2017 Consumentenprijzen Curaçao: augustus 2017 Prijzen 0,1 procent hoger vergeleken met de maand juli 2017; Inflatie per augustus 2017 is 1,2
Nadere informatieDemografische ontwikkeling Gemeente Drechterland
Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland 211-225 Inhoud blz. Colofon 1. Bevolkingsontwikkeling 1 1.1 Aantal inwoners 1 1.2 Componenten van de groei 3 2. Jong en oud 6 3. Huishoudens 8 Uitgave I&O
Nadere informatieBouwaanvragen. Opbrengst bouwleges
Kwartaalrapportage 1. Inleiding Vorig jaar werd Nederland geconfronteerd met de kredietcrisis. In eerste instantie werd nog gedacht dat dit probleem zich zou beperken tot de VS. Niets blijkt minder waar.
Nadere informatieUit huis gaan van jongeren
Arie de Graaf en Suzanne Loozen Jaarlijks verlaten bijna een kwart miljoen jongeren het ouderlijk huis. Een klein deel van hen is al vóór de achttiende verjaardag uit huis gegaan. De meeste jongeren gaan
Nadere informatie2 Aflossing studieschuld bij leenstelsel
CPB Notitie Aan: Ministerie OCW Centraal Planbureau Van Stolkweg 14 Postbus 80510 2508 GM Den Haag T (070)3383 380 I www.cpb.nl Contactpersoon Marcel Lever Datum: 7 juni 2013 Betreft: Aflossing studieschuld
Nadere informatieSamenvatting. Doelstelling
Samenvatting In 2003 hebben de ministeries van Justitie, Financiën, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Algemene Zaken de afspraak gemaakt dat het ministerie van Justitie het voortouw zal nemen
Nadere informatieRapport De toegerekende huur van eigenaarswoningen in de CPI
Rapport De toegerekende huur van eigenaarswoningen in de CPI Jan Walschots T projectnummer Overheidsfinanciën en consumentenprijzen 19 augustus 2013 kennisgeving De in dit rapport weergegeven opvattingen
Nadere informatieBijlage I: Woningmarktcijfers 1 e kwartaal 2008
Bijlage I: Woningmarktcijfers 1 e kwartaal 2008 De prijs van de gemiddelde verkochte woning stijgt met 0,4% in het 1e kwartaal van 2008. De stijging van de prijs per m2 is met 0,7% iets hoger. De stijging
Nadere informatieKunst en consumentengunst Een economische benadering*
Boekmancahier #5 1/10 Kunst en consumentengunst Kunst en consumentengunst Een economische benadering* René Goudriaan In het naoorlogse cultuurbeleid wordt een grote betekenis toegekend aan culturele participatie
Nadere informatieBijlage 1 Toelichting kwantitatieve analyse ACM van de loterijmarkt
Bijlage 1 Toelichting kwantitatieve analyse ACM van de loterijmarkt 1 Aanpak analyse van de loterijmarkt 1. In het kader van de voorgenomen fusie tussen SENS (o.a. Staatsloterij en Miljoenenspel) en SNS
Nadere informatieDuurzaam Vermogensbeheer
Duurzaam Vermogensbeheer Een keuzeafweging Keuze maken, afwegingscriteria Wat zijn de mogelijke afwegingscriteria bij het maken van een keuze uit de mogelijke oplossingen binnen het beleggingsbeleid. Versie:2001-11-02
Nadere informatieNOTARISBAROMETER VASTGOED AAN DE KUST OVERZICHT
NOTARISBAROMETER VASTGOED AAN DE KUST WWW.NOTARIS.BE 2018 Deze kustbarometer geeft een inzicht in de evolutie van de vastgoedactiviteit en de prijzen voor appartementen aan de kust. In deze barometer bekijken
Nadere informatieTabel 1: De bijdrage van RtHA aan de regionale economie op basis van 2,4 miljoen passagiers
Prognose 2020 Door Alexander Otgaar, RHV Erasmus Universiteit Rotterdam Diverse studies zijn in het verleden uitgevoerd met als doel om de economische bijdrage van Rotterdam the Hague Airport (hierna aan
Nadere informatie3 Effect van varianten zoals door de VROM-raad gevraagd
belastingsderving (saldo HRA en EWF) tot 13,8 miljard doen toenemen in 2011. Daarbij is geen rekening gehouden met het drukkende effect van de rentestijging op de prijs van de woningen. 3 Effect van varianten
Nadere informatieEconomische effecten van een verlaging van de administratieve lasten
CPB Notitie Datum : 7 april 2004 Aan : Projectdirectie Administratieve Lasten Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten 1 Inleiding Het kabinet heeft in het regeerakkoord het
Nadere informatieFolkert Buiter 2 oktober 2015
1 Nuchter kijken naar feiten en trends van aardbevingen in Groningen. Een versneld stijgende lijn van het aantal en de kracht van aardbevingen in Groningen. Hoe je ook naar de feitelijke metingen van de
Nadere informatieExperiment 7: Het effect van het bezit van een Museumkaart bij leerkrachten
Experiment 7: Het effect van het bezit van een Museumkaart bij leerkrachten Leerkrachten in experiment 7 0,00 Vooraf Dit receptenboek is bedoeld voor musea die de resultaten van de experimenten willen
Nadere informatieTweede Kamer der Staten-Generaal
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 31 482 Cultuursubsidies Nr. 94 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 22 april 2015 De commissie voor de Rijksuitgaven en de vaste commissie
Nadere informatiePensioenaanspraken in beeld
Pensioenaanspraken in beeld Deel 1: aanspraken naar geslacht en burgerlijke staat Elisabeth Eenkhoorn, Annelie Hakkenes-Tuinman en Marije vandegrift bouwen minder pensioen op via een werkgever dan mannen.
Nadere informatieNoorderslag, 16 januari 2015. Poppodia in Cijfers Trends 2007-2013
Noorderslag, 16 januari 2015 Poppodia in Cijfers Trends 2007-2013 nieuw onderzoek PAS: bedrijfseconomische gegevens poppodia: activiteiten, bezoek, werk en financiën populatie: 30 poppodia periode 2007
Nadere informatieArmoede in 2010 niet verminderd, toename verwacht in 2011 en 2012
Centraal Bureau voor de Statistiek Sociaal en Cultureel Planbureau Inlichtingen bij ONDER EMBARGO TOT DINSDAG 6 DECEMBER 2011 09:30 UUR Prof. dr. J.J. Latten persdienst@cbs.nl T 070 337 4444 Dr. J.C. Vrooman
Nadere informatieCPI Statistisch Bulletin, december 2016
CPI Statistisch Bulletin, december 2016 Willemstad, februari 2017 Consumentenprijzen Curaçao december 2016 Prijzen 0,2 procent hoger vergeleken met november;inflatie 2016 is 0,0 procent H et consumentenprijsindexcijfer
Nadere informatieDemografische ontwikkeling Gemeente Opmeer
Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer 211-225 Inhoud blz. Colofon 1. Bevolkingsontwikkeling 1 1.1 Aantal inwoners 1 1.2 Componenten van de groei 3 2. Jong en oud 6 3. Huishoudens 8 Uitgave I&O Research
Nadere informatieFout van CPB bij berekening remgeldeffect eigen risico
Fout van CPB bij berekening remgeldeffect eigen risico Wynand van de Ven en Erik Schut Wederreactie op Douven en Mannaerts In ons artikel in TPEdigitaal (Van de Ven en Schut 2010) hebben wij uiteengezet
Nadere informatieCPI Statistisch Bulletin juni 2018
CPI Statistisch Bulletin juni 2018 Willemstad, juni 2018 Consumentenprijzen op Curaçao: juni 2018 Gemiddeld consumentenprijsniveau 0,5 procent hoger dan in mei 2018; Inflatie dus stijging kosten van levensonderhoud
Nadere informatieUITSLAGEN WONEN ENQUÊTE
UITSLAGEN WONEN ENQUÊTE 3 E KWARTAAL 211 Gemaakt voor NVM Wonen Gemaakt door NVM Data & Research Inhoudsopgave 1 Introductie enquête... 3 1.1 Periode... 3 1.2 Respons... 3 2 Staat van de woningmarkt...
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 vwo 2007-I
Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 q v = 200 1,25 + 450 = 200 q a
Nadere informatieLesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk
Hoofdstuk 1 1.6 C Markten 1.7 a. De prijzen zijn gestegen. Bij een gelijk volume (= afzet) leidt dit tot een omzetgroei. b. Indexcijfer volume (afzet): 105, indexcijfer prijs: 97,1. 97,1 105 = 101,96.
Nadere informatieCBS: Inflatie december naar laagste niveau in ruim 5 jaar
Persbericht PB15-001 8 januari 2015 9.30 uur CBS: Inflatie december naar laagste niveau in ruim 5 jaar Inflatie december daalt naar 0,7 procent Goedkopere autobrandstoffen verlagen inflatie Inflatie eurozone
Nadere informatieCPI Statistisch Bulletin januari 2018
CPI Statistisch Bulletin januari 2018 Willemstad, maart 2018 Consumentenprijzen op Curaçao: januari 2018 Gemiddeld prijsniveau 0,6 procent hoger dan in december 2017; Inflatie 1,7 procent Prijsontwikkeling
Nadere informatieDe ontwikkelingen op de woningmarkt rond het Groningenveld: actualisatie 4e kwartaal prof. dr. Marc K. Francke dr.
De ontwikkelingen op de woningmarkt rond het Groningenveld: actualisatie 4e kwartaal 2014 prof. dr. Marc K. Francke dr. Kai Ming Lee 5 maart 2015 De ontwikkelingen op de woningmarkt rond het Groningenveld:
Nadere informatieFINANCIËLE RAPPORTAGE FUNDEREND ONDERWIJS. Utrecht, november 2014
FINANCIËLE RAPPORTAGE FUNDEREND ONDERWIJS 2014 Utrecht, november 2014 INHOUD Inleiding 5 1 Basisonderwijs en speciaal basisonderwijs 7 2 Expertisecentra 10 3 Voortgezet onderwijs 12 4 Samenwerkingsverbanden
Nadere informatieToeslagverlening. Versie
Toeslagverlening Versie 23-02-2017 Versie 23-02-2017 Toeslagverlening Waarom toeslagverlening? Toeslag is een manier om te zorgen dat de pensioenen hun koopkracht behouden. Toeslag wordt ook wel indexatie
Nadere informatieFactsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014. Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014
Nummer 6 juni 2014 Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014 Factsheet Ondanks eerste tekenen dat de economie weer aantrekt blijft de werkloosheid. Negen procent van de Amsterdamse beroepsbevolking is werkloos
Nadere informatieRegiocriterium en de invoering van diagnosekostengroepen
Regiocriterium en de invoering van diagnosekostengroepen R. Goudriaan V. Thio Advies in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics
Nadere informatieVraag Antwoord Scores
Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Rek in het arbeidsaanbod 1 maximumscore 2 Doordat het aanbod van
Nadere informatieRapportage bijzondere bijstand 2014
Rapport Rapportage bijzondere bijstand 2014 Vinodh Lalta Thomas Slager 30 oktober 2015 CBS Den Haag Henri Faasdreef 312 2492 JP Den Haag Postbus 24500 2490 HA Den Haag +31 70 337 38 00 www.cbs.nl projectnummer
Nadere informatieAntwoorden Lesbrief Waar voor je geld
Antwoorden Lesbrief Waar voor je geld Deze lesbrief (derde druk, 2015) is een uitgave van De Nederlandse Bank en tot stand gekomen met medewerking van Gerrit Gorter en Han van Spanje (VECON). 1. Prijzen
Nadere informatie2. wat nog belangrijker is welke wensen je bovenaan je lijstje zet. Je moet je wensen op volgorde zetten: wat het meest belangrijk is bovenaan.
Samenvatting door Romy 2193 woorden 8 december 2015 7 10 keer beoordeeld Vak Economie 2.1 In ons dagelijks leven maken wij voortdurend keuzes omdat we nu eenmaal niet alles tegelijk kunnen doen of ons
Nadere informatieEconomische ontwikkelingen in de cultuursector,
Economische ontwikkelingen in de cultuursector, 2009-2014 Economische ontwikkelingen in de cultuursector, 2009-2014 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Eindrapport, 29 oktober 2015 Auteurs
Nadere informatieDe slag om de vrije tijd
De slag om de vrije tijd cultuurparticipatie en andere vormen van vrijetijdsbesteding Henk Vinken en Teunis IJdens Sinds 2007 daalt het percentage van de Nederlandse bevolking dat in de vrije tijd actief
Nadere informatieOverzicht uitgeschreven huisartsen NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg
Overzicht uitgeschreven huisartsen 1990-2015 NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg ISBN 978-94-6122-424-8 http://www.nivel.nl nivel@nivel.nl Telefoon 030 2 729 700 Fax 030 2 729 729
Nadere informatieVeranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders
Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders Suzanne Peek Gescheiden moeders stoppen twee keer zo vaak met werken dan niet gescheiden moeders. Ook beginnen ze vaker met werken. Wanneer er
Nadere informatieRaming aantal personen/huishoudens onder de lage-inkomensgrens 2018 en 2019 Uitgevoerd op verzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek
CPB Notitie 1 november 2018 Raming aantal personen/huishoudens onder de lage-inkomensgrens 2018 en 2019 Uitgevoerd op verzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek CPB Notitie Aan: CBS, t.a.v. Dhr.
Nadere informatieEvaluatie van het verlaagde BTW-tarief voor cultuur en media
Evaluatie van het verlaagde BTW-tarief voor cultuur en media R. Goudriaan N. de Groot A. Notenboom C. Schrijvershof C. van Hout Onderzoek voor het Ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Aarts De Jong
Nadere informatieCPI Statistisch Bulletin, maart 2017
CPI Statistisch Bulletin, maart 2017 Willemstad, mei 2017 Consumentenprijzen Curaçao: maart 2017 Prijzen 0,2 procent lager dan in de maand februari 2017; Inflatie per maart 2017 is 0,4 procent Het consumentenprijsindexcijfer
Nadere informatie2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE
> Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4
Nadere informatieVerzuimcijfers 2010 sector Gemeenten
Verzuimcijfers 00 sector Gemeenten A+O fonds Gemeenten, april 0 Ziekteverzuim bij gemeenten daalt licht tot, procent in 00 Het ziekte van gemeenten is in 00 licht gedaald tot, procent. Ten opzichte van
Nadere informatie- Daarnaast is in 2012 de bijdrage van werkgevers verhoogd van ruim 700 miljoen naar ruim 1 miljard.
Terugdraaien bezuinigingen 2013 mogelijk, effect voor 2013 al gehaald omdat bezuinigingen uit 2011 en 2012 meer opbrengen dan eerder geraamd Brancheorganisatie Kinderopvang, september 2012 De bezuinigingen
Nadere informatie