Besluit van de Deputatie

Transcriptie

1 directie Leefmilieu dienst Integraal Waterbeleid vergadering van 15 maart 2018 aanwezig Briers Jan, gouverneur-voorzitter Vercamer Alexander Hertog Peter Dauwe Jozef Bruggeman Hilde Couckuyt Eddy leden De Smet Albert, provinciegriffier dossiernummer: zittingnummer: termijn: 276 Besluit van de Deputatie kenmerk betreft verslaggever M02/BA30/2018/52/104/WB/as Vraag advies - Stedenbouwkundige aanvraag Temse/Zelzate - Air Liquide (dhr. Philippe Engels) - diverse waterlopen - aanleggen van een zuurstofleiding Peter Hertog 1. Feitelijke en juridische gronden Provinciedecreet van 9 december Wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen. Decreet van 18 juli 2003 inzake het Integraal Waterbeleid. Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals vastgesteld bij besluit van 15 mei 2009 van de Vlaamse Regering houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening. Decreet van 23 maart 2012 tot wijziging van de wet van 5 juli 1956 betreffende de wateringen, van de wet van 3 juni 1957 betreffende de polders, van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen wat betreft de integratie van toestemmingen en machtigingen in de stedenbouwkundige vergunningsverlening. Besluit van de Vlaamse regering van 5 mei 2000 betreffende de adviesverlening inzake aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning en verkavelingsaanvragen. Besluit van de Vlaamse regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater. Besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets, vermeld in artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid. Provinciaal reglement van 27 mei 1955 op de onbevaarbare waterlopen waarop de wet van 15 maart 1950 niet toepasselijk is.

2 p. 2 Vraag van de Vlaamse Overheid, Departement Omgeving waarbij advies wordt gevraagd inzake de stedenbouwkundige aanvraag uitgaande van BM002 voor het BM003 op het tracé van Temse naar Zelzate. Deze adviesvraag omvat : - een wateradvies voor bouwwerken in de buurt van een 2 e categoriewaterloop in het kader van de watertoetsprocedure; - een advies met het oog op het machtigen van werken in een onbevaarbare waterloop. Volgende werken worden binnen de bedding van een onbevaarbare waterloop voorzien : 1. Kruising van waterlopen OS019, O1003, O1235d, O1235a, O1239b, O1236, O1235, O126b, O1255, O1194, O1193, O1192, O1210, O1211, O1215, O1307, O1307a, O1310 in open sleuf; 2. Kruising van waterlopen O1230a, O1230 en O1255 door persing; 3. Kruising van waterlopen O1230a, O1230, O1255, O1196, O1198, O1190, O1221, O1301a door gestuurde boring. 2. Motivering Naast de aanleg van de leiding wordt er in Temse een drukregelstation gebouwd op een perceel gelegen te Temse, Hofstraat z/n met als kadastrale ligging TEMSE 4 AFD/TIELRODE Sectie B Nr 650. Dit perceel paalt aan waterloop S.019. Het perceel bevindt zich volgens de overstromingskaarten niet in mogelijk overstromingsgevoelig gebied, effectief overstromingsgevoelig gebied, recent overstroomd gebied en risicozone voor overstroming. De grondoppervlakken (397 m²) worden aangelegd in waterdoorlatende materialen. De dakoppervlakken die worden aangelegd (183 m²), zullen naar deze grondoppervlakken afwateren en zo ter plaatse infiltreren. Indien voldaan is aan de voorwaarden inzake verharde grondoppervlakken vermeld bij de conclusie, moet bij het dimensioneren van de voorziening met deze oppervlakten dan ook verder geen rekening worden gehouden. De verhardingen die in dit project voorzien worden, zullen geen schadelijke invloed hebben op de waterhuishouding in de omgeving indien voldaan wordt aan de voorwaarden vermeld bij de conclusie. Het project paalt aan een waterloop. Langsheen deze waterloop bevindt zich een 5 meterzone voor erfdienstbaarheden. De gevolgen daarvan zijn opgesomd onder de 'voorwaarden wegens de ligging langsheen de waterloop' vermeld bij de conclusie. 3. Besluit Artikel 1 Gunstig advies wordt verleend betreffende de BM001a uitgaande van BM002a voor het BM003a en bouw van een drukregelstation op perceel gelegen aan de

3 p. 3 Hofstraat z/n met als kadastrale ligging TEMSE 4 AFD/TIELRODE Sectie B Nr 650 op voorwaarde dat: Voorwaarden inzake verharde grondoppervlakken in waterdoorlatende materialen: o Enkel in het geval voldaan is aan de volgende voorwaarden, moeten de voorziene verharde grondoppervlakken niet in rekening worden gebracht bij de dimensionering van de voorziening: de waterdoorlatende materialen worden geplaatst op een waterdoorlatende funderingslaag ; er worden geen afvoerkolken voorzien ; de verharding wordt niet in helling aangelegd (minder dan 0,5 %) en er worden opstaande randen voorzien die het water op de waterdoorlatende verharding houden tenzij de waterdoorlatende verharding kan afwateren naar een gras- of groenstrook met een oppervlakte die minstens 15 % van de verharde oppervlakte bedraagt. Voorwaarden inzake milderen van het effect van verhardingen: o De bepalingen van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater moeten worden nageleefd. Voorwaarden wegens ligging langsheen een waterloop: De inrichting van de 5 meterzone voor erfdienstbaarheden langsheen de waterloop moet compatibel zijn met het (jaarlijkse) machinaal onderhoud van de waterloop met een rups- of bandenkraan. Dit houdt het volgende in: gebouwen in de 5 meterzone zijn verboden, alsook andere in de bodem verankerde constructies (tuinhuisjes, schommels, ) ; de 5 meterzone mag niet worden opgehoogd ; het maaisel en de niet-verontreinigde ruimingspecie wordt binnen de 5 meterzone gedeponeerd. De waterloopbeheerder heeft geen enkele verplichting deze specie verder te behandelen ; opritten en verharde paden langsheen de waterloop in de 5 meterzone kunnen toegelaten worden indien in dezelfde 5m-strook een graszone aanwezig is van minstens 3 m te rekenen vanaf de kruin van de waterloop landinwaarts voor het deponeren van maaisel en nietverontreinigde ruimingspecie. De oprit moet ook zo worden aangelegd dat deze overrijdbaar is met een rups- of bandenkraan van minstens 30 ton ; personeelsleden van de waterloopbeheerder of personen die in zijn opdracht werken uitvoeren, hebben er een recht van doorgang en mogen er materialen en werktuigen plaatsen om werken aan de waterloop uit te voeren ; er worden bij voorkeur geen omheiningen geplaatst. Indien dit om veiligheidsredenen toch nodig wordt geacht, moet deze omheining geplaatst worden op een afstand tussen 0,75 m en 1 m vanaf de kruin van de oever en mag ze niet hoger zijn dan 1,5 m ; dwarsafsluitingen mogen de toegang tot de strook niet belemmeren en moeten daarom gemakkelijk wegneembaar en terugplaatsbaar zijn of voorzien zijn van een poort ;

4 p. 4 bomen of struikgewas langs de waterloop moeten minstens op 0,75 m en maximum op 1 m van de taludinsteek worden geplaatst. Hoogstambomen langs de waterloop moeten op een tussenafstand van minstens 10 m worden geplant. In het algemeen mogen de beplantingen het machinaal onderhoud niet bemoeilijken ; Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de Wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen, het Koninklijk besluit van 5 augustus 1970 houdende algemeen politiereglement van de onbevaarbare waterlopen, het provinciaal reglement van 27 mei 1955 en het Decreet betreffende het integraal waterbeleid van 18 juni Artikel 2 Indien de stedenbouwkundige vergunning wordt afgeleverd, geldt dit besluit tegelijk als machtiging voor het uitvoeren van werken aan de waterloop. De machtiging tot kruisen van waterlopen OS019, O1003, O1235d, O1235a, O1239b, O1236, O1235, O126b, O1255, O1194, O1193, O1192, O1210, O1211, O1215, O1307, O1307a, O1310 (in open sleuf), O1230a, O1230 en O1255 (door persing), O1230a, O1230, O1255, O1196, O1198, O1190, O1221, O1301a (door gestuurde boring) wordt dan verleend onder de volgende algemene en bijzondere voorwaarden: ALGEMENE VOORWAARDEN 1. U brengt de dienst Integraal Waterbeleid van het provinciebestuur minstens 15 dagen vooraf op de hoogte van de start van de werken. 2. U, uw opvolgers of rechthebbenden blijven verantwoordelijk voor alle eventuele schade die deze werken zullen veroorzaken en zullen altijd de uitgevoerde werken in goede staat moeten onderhouden. 3. Ondanks de verleende vergunning kan het provinciebestuur in de toekomst van oordeel zijn dat de plaats in haar vorige staat moet worden hersteld en/of dat leidingen en andere installaties moeten verplaatst of weggenomen worden. In dat geval zullen u, uw opvolgers of rechthebbenden de gevraagde werken op het eerste verzoek van het bestuur uitvoeren, zonder dat om die reden een vergoeding of schadeloosstelling kan geëist worden. 4. Het bekomen van deze machtiging ontslaat u er niet van tevens in regel te zijn met andere wetgevingen. 5. Indien de bedding van de waterloop deels of volledig behoort tot het privédomein van derden, zal u, vooraleer de werken uit te voeren, een akkoord hierover sluiten met bedoelde (mede)eigenaars. 6. Indien twee jaar na datum van de stedenbouwkundige vergunning de werken niet werden opgestart, vervalt de machtiging. 7. U verzekert de vlotte waterafvoer van de waterloop tijdens de uitvoering van de werken. 8. Tijdens de werken dient steeds een kopie van de vergunning aanwezig te zijn op de werf. BIJZONDERE VOORWAARDEN 1. De bovenkant van de leiding dient minimum 1,00 m lager te liggen dan de bodem van de waterloop. Indien de werkelijke diepte van de waterloop groter is dan zijn wettige diepte dient gerekend te worden met de werkelijke diepte.

5 p Het horizontale deel van de leiding onder de waterloop dient een lengte te hebben die minimum gelijk is aan b+2d (b, zijnde de wettige bodembreedte en d, de wettige diepte van de waterloop). Indien de werkelijke afmetingen van de waterloop groter zijn dan zijn wettige afmetingen dient te worden gerekend met de werkelijke afmetingen. 3. Bij een uitvoering in open sleuf dient boven het horizontale deel van de leiding onder de waterloop een beschermplaat in beton geplaatst te worden (tenminste 6 cm dik en 0,50 m breed). Indien de werkelijke afmetingen van de waterloop groter zijn dan zijn wettige afmetingen dient te worden gerekend met de werkelijke afmetingen. 4. De waterloop moet na de uitvoering van de werken in zijn oorspronkelijke toestand hersteld worden. Bij een uitvoering in open sleuf dient over de lengte van het open gegraven deel van de bedding een wand- en bodemversterking met riettegels geplaatst te worden onder volgende voorwaarden: a) De waterloop mag onder geen beding versmald worden. De bestaande bodem- en kruinbreedte dienen opnieuw gerealiseerd te worden. b) Echter, indien de bodem- en/of kruinbreedte uit de beschrijvende tabellen groter is dan de bestaande, dienen de afmetingen uit de tabellen gerealiseerd te worden. c) De riettegels in het talud worden onder 45 aangelegd. d) De bovenkant van de bodembescherming dient ca.10cm onder het vaste bodempeil geplaatst te worden zodat deze bescherming geen aanleiding kan geven tot opstuwing. 5. Eventueel bestaande bodem- en/of taludbekledingen moeten op een degelijke wijze hersteld worden, in dezelfde materialen waarin ze geplaatst werden. 6. Bij kruisingen ter hoogte van een bestaande duiker dient de leiding geplaatst te worden in een beschermkoker. De koker wordt ofwel onder de duiker doorgeperst, ofwel wordt hij boven de duiker geplaatst zodanig dat de onderkant van de beschermkoker zich minstens 0,20 m van de bovenkant van het duikerlichaam bevindt. De nodige voorzorgen dienen te worden genomen om verzakking van de duiker tijdens en na de werken te voorkomen. Eventuele schade veroorzaakt aan de duiker, dient onmiddellijk en op een deskundige wijze te worden hersteld. 7. Daar waar de leidingen het tracé van de waterloop in langsrichting volgen dient, daar waar mogelijk, de leiding te worden aangelegd op minimum 3,00 m afstand van de uiterste boord van de waterloop. De leidingen moeten voldoende beschermd zijn en op voldoende diepte worden aangelegd opdat machinaal onderhoud in de 5 m-zone naast de waterloop nog mogelijk zou zijn zonder schade aan te brengen aan de leidingen. 8. De juiste plaats van de kruising dient te worden aangegeven door duidelijk zichtbare, bovengrondse merktekens.

6 p. 6 Artikel 3 De voorwaarden van artikel 2 van dit besluit dienen opgenomen te worden in de omgevingsvergunning, zoniet dient de aanvrager alsnog een aparte machtiging te vragen. Gent, 15 maart 2018 namens de Deputatie: De provinciegriffier, (get.) Albert De Smet De gouverneur-voorzitter, (get.) Jan Briers