Gemeente Delft. Geachte leden van de gemeenteraad,

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Gemeente Delft. Geachte leden van de gemeenteraad,"

Transcriptie

1 Besturing en Controlling km Gemeente Delft Bestuurlijke samenwerking De Torenhove Martinus Nijhofflaan ES Delfl Bankrekening BNG IBAN NL21 BNGH t.n.v. gemeente Delff Retouradres : Bestuurlijke samenwerking, Postbus 78, 2600 ME Delít Behandeld door Maria Berger Telefoon mberger@delff.nl Internet Telefoon l401 5 Datum Ons kenmerk Uw brief van Onderwerp Aanvulling op metropool brief 12 juni jl. Uw kenmerk Bijlage 5 Geachte leden van de gemeenteraad, Op 12 juni hebben we u een brief gestuurd (kenmerk ) naar aanleiding van uw vragen zoals gesteld in de procedure vergadering van de commissie Bestuur en Leefbaarheid van 14 mei Op het moment van verzending van deze brief bestond er nog geen duidelijkheid over de datum waarop de intrekkingswet WGR+ naar de Tweede Kamer zou worden gestuurd. Hoewel de intentie van het voorstel reeds langer bekend was (en mede bepalend was voor het oprichten van de MRDH en de transitie Haaglanden), was de precieze inhoud van dit voorstel (met name ten aanzien van de BDU gelden) was nog niet definitief duidelijk. Op 18 juni heeft Minister Plasterk de intrekkingswet WGR+ naar de Tweede Kamer gestuurd. Het is nog niet bekend wanneer deze behandeld gaat worden. Wat staat er in de wet? In het wetsvoorstel wordt voorgesteld de juridische (verplichte) constructie van de WGR+ op te heffen. Achterliggende argumentatie is dat het kabinet een wetteliike verplichting tot samenwerking (in een van bovenaf opgelegde vorm) niet langer gerechtvaardigd vindt. En ook gezien de positieve ervaringen met regionale samenwerkingen de afgelopen 20 jaar vertrouwt het Kabinet erop dat deze lijn wordt voortgezet. In het voorstel wordt verder aangeven dat de WGR+ een jaar later wordt ingetrokken, namelijk per De intrekking van de wet heeft concreet gevolgen voor de regionale samenwerking op het gebied van Jeugdzorg, de huisvestingsverordening, en Verkeer & Vervoer. - Verkeer & Vervoer: de middelen uit de BDU (Brede Doeluitkering) in de regio's Amsterdam, Haaglanden en Rotterdam gaan rechtstreeks naar de vervoersregio's. In de andere gebieden gaan deze middelen naar de provincies.

2 Datum Ons kenmerk Huisvestingsverordening: Het kabinet benadrukt het belang van regionale afspraken voor een evenwichtige woonruimteverdeling. In het wetsvoorstel wordt aan de provincie de bevoegdheid gegeven om, op verzoek van een of meerdere gemeenten, hiervoor een woningmarktregio aan te wijzen waarin uitsluitend met toepassing van een (zware of lichte) WGR een huisvestingsverordening tot stand kan worden gebracht. - Jeugdzorg: Wat betreft de Jeugdzorg fungeert als een overgangsjaar waarin het stadsgewest deze taken continueert, waarna de bevoegdheden overgeheveld worden naar de gemeenten. Wat zijn de consequenties voor de MRDH besluitvorming? De besluitvorming ten aanzien van de MRDH die nu bij u voorligt blijft ongewijzigd. De inhoud van het wetsvoorstel is in lijn met de verwachting. Besluitvorming gaat dan ook door zoals gepland. Het feit dat de WGR + een jaar later wordt afgeschaft is daar ook niet van invloed op. Het betekent slechts dat in 2014 de BDU gelden via de stadsgewesten bij de Vervoersautoriteit komen. Het is voor het vervolg wel belangrijk dat de MRDH, samen met de Vervoersautoriteit, wordt opgericht zodat de BDU gelden over kunnen. Wat zijn de consequenties voor het Stadsgewest Haaglanden? In haar brief van 18 april jl. schets het DB Haaglanden het proces wat zij gaat doorlopen voor de afbouw van Haaglanden. Onderdeel van dit proces is het onderzoek wat op dit moment door de 9 gemeentesecretarissen in de regio Haaglanden wordt gedaan naar hoe we om willen gaan met de bevoegdheden zoals die geregeld waren in de wet WGR+. Verder bekijken zij of en hoe we de overige taken (die niet overgaan naar de MRDH) van het stadsgewest blijven continueren. Het is duidelijk dat regionale samenwerking steeds belangrijker wordt en dat we dat het liefste vormgeven in lichte bestuurlijke verbanden. Het feit dat de WGR+ een jaar later opgeven wordt, betekent dat we dit proces, zeker ook naar de raden toe, zorgvuldig kunnen vormgeven. Het DB Haaglanden heeft in haar brief aangegeven dat zij met een voorstel komt richting AB en de gemeenteraden over de afbouw Haaglanden. Wat zijn de consequenties voor het spoorboekje? Er zal in het najaar een voorstel van het DB Haaglanden richting de gemeenteraad komen hoe we in de regio om willen gaan met de taken van het stadsgewest Haaglanden die niet overgaan naar de MRDH. Op dit moment is nog niet bekend wanneer het wetsvoorstel over intrekking WGR+ in de Tweede Kamer wordt besproken. Daarom kunnen we op dit moment nog niet overzien op welke termijn het voorstel tot opheffing van het stadsgewest Haaglanden richting de raden gaat. De planning met betrekking tot de besluitvorming MRDH blijft ongewijzigd.

3 Ons kenmerk Delft in de regio Het regio dossier kent een grote dynamiek, waarbij op veel schalen beweging is. Wij bieden u hierbij aan om na het zomer reces nadrukkelijker stil te staan bij deze dynamiek en de door het college gevoerde strategie, bijvoorbeeld in de vorm in een presentatie. Hoogachtend, het college van burgemeester en wethouders van Delft, -.., drs. T.W. Andriessen l.s.

4 Raad vanstate No.W /1 's-gravenhage, 9 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 26 maart 2012, no , heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio's, met memorie van toelichting. Het voorstel voorziet in de opheffing van de zogeheten plusregio's, een vorm van bovengemeentelijk bestuur in zeven stedelijke gebieden, beter bekend als stadsregio's. De brede doeluitkering verkeer en vervoer, die nu nog rechtstreeks aan de plusregio's wordt toegekend, wordt omgeleid naar de provincies. Er komen twee vervoersregio's, een voor de noordelijke Randstad (vooralsnog beperkt tot het gebied rond Amsterdam en Almere) en een voor de zuidelijke Randstad (de regio's Den Haag en Rotterdam). Voorts kunnen gedeputeerde staten een woningmarktregio instellen om verdeling van woonruimte in een bepaalde regio mogelijk te maken. De Afdeling advisering van de Raad van State is van oordeel dat een draagkrachtige motivering van het voorstel ontbreekt. De evaluaties van de bestaande stadsregio's (één in opdracht van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, één in opdracht van de regering), die een gunstig beeld opleveren, worden in de toelichting niet ter sprake gebracht. Uitgangspunt van de regering is dat bovengemeentelijke samenwerking vrijwillig, van onderop moet worden georganiseerd. Gemeenten kunnen de stadsregio's desgewenst op vrijwillige basis voortzetten, zo meent de regering. Gemeenten zelf zijn echter positief over de stadsregio's, ook al is bij het vormgeven van de democratische legitimatie het optimum niet bereikt, terwijl onzeker is in hoeverre de provincies aan een vrijwillige voortzetting hun medewerking zullen verlenen. Voordeel van de stadsregio's is dat zij de discussie over de vormgeving van de bovengemeentelijke samenwerking inperken en structureren; dat leidt - anders dan de regering veronderstelt - tot een beperking van de bestuurlijke drukte. Met het voorstel wordt de bestuursvorm die het meest bruikbaar is bij het oplossen van bovengemeentelijke problemen afgeschaft, zonder dat alternatieven voorhanden zijn. De Afdeling is van oordeel dat de schrapping van de Wgr-plusgebieden zonder adequate vervanging heroverweging verdient en kan daarom over het voorstel in deze vorm niet positief adviseren. Daarnaast vraagt de Afdeling aandacht voor de provinciale schaal binnen de structuur van de decentrale overheden. 1. Het voorstel De plusregio's - bij wet geregelde samenwerkingsverbanden tussen gemeenten in stedelijke gebieden, waaraan bij wet bevoegdheden zijn toegekend op het gebied van verkeer, vervoer, ruimtelijke ordening, huisvesting en milieu, die eigen financiële middelen ontvangen en doorzettingsmacht hebben ten opzichte van gemeentebesturen - worden als zodanig afgeschaft. De aangesloten gemeentebesturen kunnen ervoor kiezen de verbanden op vrijwillige basis voort te zetten op basis van de Wgr; in dat geval ontbreken de bijzondere bevoegdheden, de direct toegekende financiële AAN DE KONINGIN

5 middelen en de doorzettingsmacht. Wel wordt in het voorstel een wettelijke grondslag gegeven voor de aanwijzing (bij algemene maatregel van bestuur) van twee bij gemeenschappelijke regeling tot stand te brengen vervoersregio's in de Randstad: één voor de regio rond Amsterdam en Almere, een voor de metropoolregio Den Haag - Rotterdam. De vervoersregio's zullen concessies gaan verlenen voor het regionaal openbaar vervoer. Voorts kunnen gedeputeerde staten in bepaalde regio's zogenoemd woningmarktregio's instellen, die een regionale huisvestingsverordening kunnen vaststellen. De motivering van het voorstel is kort gehouden. Na een summiere historische inleiding luidt de inhoudelijke motivering: "Het proces van vernieuwing van de bestuurlijke organisatie heeft geen beter bestuur opgeleverd, wel meer bestuur."' In oktober heeft de regering een Visienota Bestuur en bestuurlijke inrichting opgesteld; daarin staat wel een uitvoerige uiteenzetting over de beleidsvoornemens van de regering. Het wetsvoorstel wijkt echter op twee wezenlijke punten van de Visienota af. De Visienota voorzag nog in de instelling van twee "infrastructuurautoriteiten" in respectievelijk de noord- en de zuidvleugel van de Randstad, die rechtstreeks van het Rijk financiële middelen zouden krijgen; de infrastructuurautoriteit voor de noordvleugel zou niet alleen de regio rond Amsterdam en Almere, maar ook de regio Utrecht omvatten. Daarnaast was het de bedoeling de provincies Noord-Holland, Flevoland en Utrecht samen te voegen, zodat de noordvleugel niet langer op het terrein van drie provincies zou ~iggen.~ Deze plannen komen in het wetsvoorstel niet meer terug; de koerswijziging komt in de toelichting niet ter ~prake.~ De Afdeling merkt vooraf op dat de motivering van het voorstel aanzienlijke versterking behoeft. De toelichting maakt niet duidelijk wat het probleem is dat met het voorstel moet worden opgelost. De toelichting dient een dragende onderbouwing van het voorstel te geven14 waarbij in ieder geval dient te worden ingegaan op de evaluaties van de Wijzigingswet Wgr-plus (zie hierna, punt 3), op de elementen uit de Visienota die aan het voorstel ten grondslag liggen en op de relevante elementen uit die nota die nu niet worden gevolgd. Voorts adviseert de Afdeling de toelichting te versterken aan de hand van de hierna gemaakte opmerkingen. 2. Structuur en bevoegdheden van de stadsregio's5 Nederland kent acht stadsregio's (te vinden op de kaart, opgenomen in bijlage I bij dit advies), waarvan er zeven, onder verschillende namen, sinds 1994 bestaan. De achtste stadsregio, Parkstad Limburg, is opgericht in 2006 en heeft een afwijkend regime. De zeven oorspronkelijke stadsregio's zijn een vorm van verlengd lokaal bestuur op basis van de Wgr, maar dan wel op basis van een paragraaf in die wet die afwijkt van het normale regime van de Wgr. ' Toelichting, 2 (Historische terugblik). Kamerstukken /12, , nr. 1, blz De samenvoeging van Noord-Holland, Utrecht en Flevoland is door de Tweede Kamer op 1 november 2011 bij een motie-brinkman C.S. afgewezen (Kamerstukken /12, , nr. 40). Aanwijzing 212 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze samenwerkingsverbanden zijn opgericht onder de naam kaderwetgebieden en werden later omgedoopt tot plusregio's, een term die wat moeizaam is in het gebruik. In de wandeling zijn ze beter bekend als stadsregio's. Die tem wordt in dit advies gebruikt.

6 Het normale stelsel van de Wgr houdt in dat decentrale overheden (zoals gemeentebesturen) bij gemeenschappelijke regeling een openbaar lichaam of een gemeenschappelijk orgaan kunnen instellen waaraan zij bepaalde taken en bevoegdheden overdragen. Zo'n gemeenschappelijke regeling is een vorm van vrijwillige samenwerking van onderop. De zeven oorspronkelijke stadsregio's zijn gemeenschappelijke regelingen met de volgende bijzondere kenmerken: - de stadsregio's zijn ingesteld door het s ijk,' - het bestuur van de stadsregio heeft doorzettingsmacht ten opzichte van de aangesloten gemeentebe~turen,~ - de stadsregio heeft bij wet toegekende taken en bevoegdheden. De wettelijke taken en bevoegdheden, neergelegd in de Wgr zelf, betreffen: - de economische ontwikkeling van de regio,8 - het regionale grondbe~eid.~ Daarnaast zijn taken aan de stadsregio's toegekend in bijzondere wetten die betrekking hebben op: - regionaal verkeer en vervoer (waaronder het verlenen van concessies voor regionaal openbaar vervoer).i0 Voor deze taak ontvangen de stadsregio's rechtstreeks gelden van het ijk," - huisvestingsbeleid (waaronder het vaststellen van een huisvestingsverordening, gericht op evenwichtige verdeling van woonruimte),'* - regionaal milieubeleid.13 In 2006 maakten gemeenten in het oostelijk deel van Zuid-Limburg gebruik van de wettelijke mogelijkheid om op eigen initiatief een wgr-plusregio in te stellen onder de naam Parkstad ~imburg.'~ Deze stadsregio heeft dezelfde structuur en werkwijze als de anderen zeven stadsregio's, maar ontvangt geen geld van het Rijk voor verkeer en vervoer, en beschikt niet over de bevoegdheden die in bijzondere wetten aan de andere stadsregio's zijn toegekend. 3. Historische context Van kaderwetgebieden tot plusregio's De huidige Wgr-plusgebieden, ook wel stadsregio's genoemd, gaan terug op plannen voor de vorming van stadsregio's in de jaren '80, die de steun hadden van achtereenvolgende kabinetten. De eerste wettelijke regeling is de Kaderwet bestuur in verandering, die in 1994 in werking trad. Deze Kaderwet had betrekking op dezelfde zeven stedelijke gebieden die nu bij wet zijn ingesteld als Wgr-plusregio, maar destijds luisterden naar de naam "regionale openbare lichamen". Het betreft naar de Artikel 104 Wgr bepaalt dat een plusregio wordt ingesteld door de besturen van gemeenten op uitnodiging van gedeputeerde staten. In feite gaat het om de in 1994, door gemeentebesturen, ingestelde regionale openbare lichamen in samenwerkingsgebieden die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen (artikelen 3 en 7 van de Kaderwet bestuur in verandering), die in 2006 bij wet zijn aangemerkt als plusregio's (artikel XIX, tweede lid, van de Wijzigingswet wgr-plus). Artikel l5 Wgr. Artikel l l8 Wgr. g Artikel l l9 Wgr. 'O Artikelen 1 en 20 van de Wet personenvervoer 2000; artikel 16 van de Planwet verkeer en vervoer; artikelen 1 en 8 van de Wet infrastructuurfonds. 11 Artikelen 1 en 3 van de Wet BDU verkeer en vervoer; artikel 8 van de Wet infrastructuurfonds; artikel 28 van de Wet bereikbaarheid en mobiliteit. 12 Artikelen 2, 3 en 609 van de Huisvestingswet; artikel 81 van de Woningwet. 13 Artikel 4.15a van de Wet milieubeheer. l4 Artikel 104 Wgr.

7 huidige naamgeving: de Stadsregio Amsterdam, de Stadsregio Rotterdam, het Stadsgewest Haaglanden, het Bestuur Regio Utrecht, het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, de Stadsregio Arnhem Nijmegen en Regio Twente. De instelling van deze bestuursvorm werd gemotiveerd met de stelling dat stedelijke gebieden de motoren vormen voor de Nederlandse economie, maar dat zij ook vaak grote problemen vertonen: congestie, vervuiling van het sociale en fysieke leefmilieu, grote werkloosheid en sociale spanningen. De bevolking in de centrumsteden is, zo werd gesteld, vaak eenzijdig samengesteld, terwijl veel omliggende gemeenten het omgekeerde, en daarmee eveneens eenzijdige beeld tonen. Dat resulteert in een belangentegenstellingen tussen gemeenten in een zelfde stedelijk gebied. Daarnaast voltrekt zich op veel terreinen een proces van maatschappelijke schaalvergroting en regionalisering dat de grenzen van individuele gemeenten vaak ver overstijgt. Ook daarom groeit de noodzaak van een samenhangend en geïntegreerd beleid waarbij sturing van beleid plaatsvindt op regionaal niveau. Besluitvorming op basis van consensus, zoals voorzien in de Wgr, is dan niet voldoende, zo stelde de regering destijds.15 De Kaderwet was uitdrukkelijk bedoeld als een tijdelijke, experimentele wet: na uiterlijk vier jaar moesten de kaderwetgebieden worden geëvalueerd, zodat bij wet een verdergaande vorm van regionaal bestuur in de vorm van stadsprovincies kon worden geregeld. De beleidslijn werd midden jaren '90 abrupt afgebroken. De Kaderwet werd enkele keren verlengd. In 1998 kregen de kaderwetgebieden de mogelijkheid zelf om verlenging te verzoeken; alle zeven gebieden maakten van deze mogelijkheid gebruik. Ook in 2002 bleek dat elk van de gebieden voortzetting van de samenwerking op prijs stelde.16 In 2005 werd de Kaderwet ingetrokken; de kaderwetgebieden werden, zonder veel inhoudelijke wijzigingen, formeel ondergebracht in een afzonderlijke paragraaf in de Wgr. Daarmee kwam een definitief einde aan de tijdelijkheid van de kaderwetgebieden; hun naam werd veranderd in plusregio's. De plusregio werd eindmodel. In de loop der jaren is de regering consistent geweest in haar visie op de betekenis van de stadsregio's. Zo stelde zij in 2001 : "Vrijwilligheid ontaardt bij tegengestelde belangen te gemakkelijk in vrijblijvendheid en biedt aan individuele gemeenten de ruimte zich te onttrekken aan de samenwerking. Dat verdraagt zich niet met de noodzaak van een samenhangende en planmatige aanpak van de vraagstukken in stedelijke regio's."17 Op achtereenvolgende momenten maakte de regering telkens dezelfde keus: zij kwam steeds uit op niet vrijblijvende samenwerking in stedelijke regio's langs de lijnen van de kaderwetgebieden. Telkens werd opnieuw gezocht naar de beste wettelijke basis: een tijdelijke wet die uitging van de Wgr met afwijkingen, een zelfstandige regeling (de Wet bestuur in stedelijke regio's, die niet tot stand is gekomen), of een afzonderlijke paragraaf binnen de Wgr (de Wgr-plus). Voor de feitelijke structuur en bevoegdheden maakten die verschillende varianten in wezen geen verschil: hoe meer er veranderde, hoe meer er hetzelfde bleef. Ondanks alle discussies en naamsveranderingen 15 Kamerstukken , , nr. 3, blz '' Kamerstukken ,28 095, nr. 3, blz Kamerstukken /02,28 095, nr. 3, blz. 6.

8 betekende dit dat de samenwerkingsgebieden een hoge mate van continuïteit hebben gekend. Evaluatie van de Wgr-plus a. De stille kracht In 2009 verscheen het rapport van de Commissie toekomst stadsregionale samenwerking (commissie-nijpels) met als titel De Stille Kracht. Over de noodzaak van stadsregio's. De commissie-nijpels was ingesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De commissie concludeerde dat de stadsregio's over het algemeen naar tevredenheid functioneren. Zij worden ervaren als een 'eigen' organisatie, waar mensen werken die gevoel hebben voor het lokaal bestuur. De afstand tussen gemeenten en de stadsregio's wordt in ambtelijk en in bestuurlijk opzicht als klein ervaren. Binnen de kaders van de Wgr-plus kunnen makkelijker afspraken worden gemaakt over de (niet vrijblijvende) samenwerking en afstemming. Er is zo een natuurlijke basis voor eventuele nieuwe, vrijwillige samenwerking. De meerwaarde wordt vooral ervaren bij specifieke, regionaal gebonden maatschappelijke uitdagingen, zoals innovatie (Twente), economisch beleid (Eindhoven) of sociaal beleid (Parkstad Limburg). Daarmee blijken de stadsregio's een goed instrument om te anticiperen op dergelijke specifieke regionale situaties en uitdagingen.18 De commissie zag voordelen in het niet-vrijblijvende karakter van de stadsregio's: dat voorkomt dat energie weglekt naar discussies over 'free riders-gedrag', of gemeenten die op onderdelen dreigen met uittreden of met veto's. Het niet-vrijblijvende aspect in de samenwerking voorkomt onrust en discussies over de vorm. Dat geldt ook voor de rechtstreekse financiering: indien financieringsstromen via de individuele gemeenten of via de betrokken provincies zouden lopen, zou dat allerlei discussies over verdeelsleutels veroorzaken.lg De commissie constateerde dat de regering alleen wilde instemmen met herindelingen op initiatief van gemeenten of provincies zelf. Daarmee is de mogelijkheid voor grootschalige herindeling feitelijk geblokkeerd. Tegelijkertijd had het kabinet nadrukkelijk aangegeven geen structuurwijzigingen in het openbaar bestuur te ambiëren. Dat betekende dat de stadsregio's de enige mogelijkheid boden voor regionale samenwerking tussen gemeenten.20 b. Plussen en minnen In augustus 2010 werd de wettelijk verplichte evaluatie van de Wgr-plus ~itgevoerd.~' In het evaluatierapport, getiteld Plussen en minnen, wordt geconcludeerd dat er in elke stadsregio is gekozen voor kleine organisaties, die zich profileren op specifieke deskundigheid. Binnen deze kleine organisaties zijn de lijnen kort en kunnen de betrokken ambtenaren makkelijk de samenhang bewaken en bevorderen. De kosten blijven voor de deelnemende gemeenten beperkt, terwijl bestuurders van de deelnemende gemeenten aangeven inhoudelijk veel baat te hebben bij de specialistische ondersteuning die zij krijgen vanuit de organisatie van de stadsregio. Beleidsopgaven die door het Rijk aan de regio's zijn toebedeeld krijgen een regionaalspecifieke invulling. Er is geen algemene 'mal' van doelstellingen die door alle regio's worden overgenomen. De plannen en ambities op alle beleidsterreinen vertonen, naast 18 De stille kracht, blz De stille kracht, blz. 36. De stille kracht, blz. 21, " Plussen en minnen. Evaluatie van de Wgr-plus, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, publicatienummer 3969, augustus 2010, Kamerstukken , , nr. 1, bijlage.

9 overeenkomsten, per regio vaak ook grote verschillen. In dat kader kan worden aangenomen dat de regio's op basis van de door het rijk verstrekte kaders maatwerk rea~iseren.~~ In het algemeen bestuur zijn de stemverhoudingen zo uitgekiend dat de centrumgemeente een groot aandeel in de stemmen heeft, maar niet de meerderheid.23 In 2010 concludeerde de Raad voor het openbaar bestuur dat de stadsregio voor kiezers, maar vaak ook voor raadsleden, een abstractie blijft, waarvan zij niet weten hoe zij invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming of kunnen bijsturen als zij dat nodig achten. Dat is des te pijnlijker als het gaat om strategische beleidskeuzes waarover democratische verantwoording essentieel is.24 Volgens het evaluatierapport zijn hier geen aanwijzingen voor gevonden. In de gevoerde gesprekken werd geregeld benadrukt dat de stadsregio een slagvaardig en effectief instrument is om afspraken in regionaal verband te maken. De stadsregio werd ervaren als 'iets van henzelf'. De provincie wordt veelal als afstandelijk en abstract beoordeeld, terwijl de Wgr-plusregio als 'dichtbij' en 'vertrouwd' werd ervaren.25 Het Interprovinciaal Overleg (IPO) interpreteert de afschaffing van de Wgrplusgebieden als een weg "terug naar de hoofdstructuur van ons binnenlands bestuur". Die juicht het IPO toe.26 De provinciebesturen blijken minder positief te oordelen over de stadsregio's. Zij hebben de ambitie om integrale verantwoordelijkheid te dragen voor het gebiedsgerichte beleid voor hun gehele grondgebied; het bestaan van een stadsregio beperkt die ambitie. De provincies benadrukken dat onderwerpen als verkeer en vervoer, woningbouw, milieubeleid ook de schaal van de stadsregio's ~verstijgen.~~ Het is de Afdeling opgevallen dat de eerder genoemde twee evaluaties bij de voorbereiding van het wetsvoorstel niet lijken te zijn meegewogen. De evaluaties komen in de toelichting geen moment ter sprake. Dat roept de vraag op of het zin heeft wetsevaluaties te laten uitvoeren als aan de uitkomsten daarvan geen consequenties worden verbonden bij de beleidsontwikkeling. Wat men van de twee rapporten ook mag vinden, zij dienen in de voorbereiding van het voorstel te worden meegewogen. De Visienota bestuur en bestuurlijke inrichting De regering heeft, zoals opgemerkt, in oktober haar visie op de inrichting van het openbaar bestuur uiteengezet. Voor het openbaar bestuur in stedelijke gebieden zijn de volgende noties van belang. 1". De regering is van mening dat de doelmatigheid, transparantie en slagvaardigheid van de bestuurlijke inrichting moeten worden verbeterd. Zij stelt daarom als uitgangspunt dat de bestuurlijke inrichting, naast het Rijk, twee niveaus van algemeen bestuur dient te bevatten: provincies en gemeenten. Andere territoriale en functionele eenheden moeten daaruit worden afgeleid Plussen en minnen, blz. 25, Plussen en minnen, blz Raad voor het openbaar bestuur, Het einde van het blauwdruk-denken. Naar een nieuwe inrichting van het openbaar bestuur, april 2010, blz Plussen en minnen, blz. 43. Advies van 26 januari 2012, kenmerk BV Plussen en minnen, blz Kamerstukken , , nr. l, blz. 12.

10 2". De regering constateert dat gemeenten en provincies drie onderscheiden functies hebben, en dat bij die functies verschillende schalen passen: - de functie van volksvertegenwoordiging vergt een schaal waarop burgers het bestuur als het hunne herkennen, - de functie van het afwegen van belangen vergt een schaal die gelijk is aan de problemen die men heeft op te lossen, de uitvoering van publieke taken vergt een schaal die draagvlak voor deskundigheid biedt. Schaalvergroting stuit dan ook vaak op de nodige weerstand. Bij een te kleine schaal zal echter moeten worden samengewerkt. De voortgaande decentralisatie stelt steeds zwaardere eisen aan deskundigheid, rechtsgelijkheid en bestuurskracht, die kleine gemeenten alleen kunnen bieden door schaa~vergroting.~~ 3". De regering wil gemeentelijke herindeling alleen toestaan op vrijwillige basis. Grootschalige herindeling is daarom niet de oplossing voor schaa~problemen.~~ 4. Analvse van het voorstel De uitgangspunten in de Visienota bieden een goed aanknopingspunt om het voorstel tot afschaffing van de stadsregio's te beoordelen. a. Positie van de provincies In de evaluatie van de Wijzigingswet Wgr-plus valt het op dat de provinciebesturen in het algemeen niet zo positief oordelen over de stadsregio's. In dat verband kan het nuttig zijn stil te staan bij de positie van de provincies. Twee uitgangspunten van de Visienota zijn hier relevant: het uitgangspunt dat er, naast het Rijk, niet meer dan twee niveaus van algemeen bestuur moeten zijn, en het uitgangspunt dat de schaal van het bestuur zoveel mogelijk moet worden afgestemd op de schaal van de problemen. De Afdeling tekent daarbij aan dat er in Nederland in feite geen drie bestuurslagen zijn (Rijk, provincie en gemeente), maar vier, aangezien de Europese Unie een grote en blijvende betekenis heeft op nagenoeg alle terreinen van het openbaar bestuur. De schaal van de twaalf provincies loopt sterk uiteen; de provinciale indeling van Nederland gaat in belangrijke mate terug op de late Middeleeuwen en is - met uitzondering van de instelling van Flevoland en een enkele kleine grenscorrectie - sinds 1840 niet meer gewijzigd. De kleinere provincies lijken redelijk tot goed aan te sluiten bij de schaal van de bestuurlijke problemen, zoals bij voorbeeld kan blijken uit het feit dat zes van de politie- en veiligheidsregio's territoriaal samenvallen met een pr~vincie.~' Bij de grotere provincies is daar meer twijfel over mogelijk; zo kennen zij zowel stedelijke als landelijke gebieden. Bovendien doorsnijden provinciegrenzen soms gebieden die voor vervoer en ruimtelijk beleid sterk samenhangen; vandaar bijvoorbeeld het aanvankelijke voornemen om te komen tot een Randstadprovincie, die Noord-Holland, Flevoland en Utrecht had zullen omvatten. De Raad voor het openbaar bestuur heeft in een recent rapport naar voren gebracht dat het werkgebied van de bovengelegen bestuurslaag niet te sterk mag samenvallen met het inliggende bestuur, omdat bestuurslagen elkaar anders in de weg zitten. In de 2Q Kamerstukken ,33 047, nr. 1, blz Kamerstukken , , nr. 1, blz Namelijk Fryslân, Groningen, Drenthe, Flevoland, Utrecht en Zeeland.

11 bestuurskundige literatuur - zo meldt de Raad voor het openbaar bestuur -wordt de vuistregel aangetroffen dat het werkgebied (in termen van inwoners of oppervlakte) van het bovengelegen bestuur minimaal drie keer groter moet zijn dan dat van het grootste inliggende bestuur.32 Daargelaten of deze vuistregel in alle gevallen adequaat is, kan wel worden geconstateerd dat verschillende stadsregio's relatief groot zijn ten opzichte van de provincie waarin zij liggen; dat bevordert bevoegdheidsconcurrentie. Afschaffing van de stadsregio's zal niet snel een eind maken aan dit probleem, omdat aannemelijk is dat de meeste stadsregio's in grotendeels ongewijzigde omvang zullen worden voortgezet als gewone gemeenschappelijke regelingen. Daar komt bij dat de vervoersregio op de noordvleugel waarin het voorstel voorziet op het grondgebied van twee provincies ligt, en dat de vervoersregio op de zuidvleugel ongeveer twee-derde van het aantal inwoners van de provincie Zuid-Holland omvat. Dat betekent dat bij de noordvleugel de toezichthoudende taak van de provincies nauwelijks zal kunnen functioneren, terwijl bij de zuidvleugel bevoegdheidsconcurrentie tussen de vervoersregio en de provincie bijna onafwendbaar is. De Afdeling is van oordeel dat een adequatere structuur van de decentrale overheden niet goed mogelijk is zonder dat kritisch wordt gekeken of de huidige, historisch bepaalde, provinciale indeling - de schaal van provincies en de loop van de provinciegrenzen - nog voldoende aansluit bij de schaal waarop de problemen zich voordoen, en of de schaal van provincies zich voldoende onderscheidt van die van andere decentrale overheden. De Afdeling adviseert op het voorgaande in de toelichting in te gaan. b. Wgr-plus of Wgr De motivering voor de afschaffing van de stadsregio's vertoont een zekere tegenstrijdigheid. De regering wil namelijk dat bovengemeentelijke samenwerking vrijwillig, van onderop, wordt georganiseerd. Uit de hiervoor besproken evaluaties blijkt echter dat de aangesloten gemeenten de stadsregio's over het algemeen op prijs stellen. In haar commentaar op de Visienota stelt de VNG dat de Wgr-plus een bewezen succesvol instrument is; de VNG vraagt zich af of afschaffing daadwerkelijk bijdraagt aan de vermindering van de bestuurlijke drukte.33 De afschaffing is overigens nooit met de besturen van de betrokken provincies, stadsregio's en gemeenten besproken; zij zijn alleen geconsulteerd over de gevolgen.34 Zulk overleg is wat de gemeenten betreft wettelijk voorgeschreven, nu het belangrijke invloed heeft op hun be~oegdheden.~~ Dat gemeenten positief zijn over de stadsregio's is verklaarbaar. Veel problemen overstijgen het gemeentelijke niveau, juist in stedelijke gebieden. Voor het oplossen van bovenlokale problemen bieden de stadsregio's structuur die duidelijkheid en houvast biedt. Volgens de toelichting staat de deelnemende gemeenten niets in de weg om de taken die door de stadsregio's worden uitgevoerd, op die schaal te blijven vervullen.36 Dat moge zo zijn, maar het staat niet vast dat de deelnemende gemeenten de stadsregio 32 Raad voor het openbaar bestuur, Het einde van het blauwdruk-denken. Naar een nieuwe inrichting van het openbaar bestuur, april 2010, blz. 40. Brief van de VNG van 23 januari 2012, kenmerk BABVIIU , blz. 04. Toelichting, $j 5 (Consultatie). 35 Artikel 114 van de Gemeentewet. Ook in de Bestuursafspraken tussen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen is de keuze voor afschaffing als zodanig niet aan de orde geweest. 36 Toelichting, $j 3 (Herverdeling taken plusregio's noodzakelijk), slotalinea.

12 zonder grote wijzigingen zullen voortzetten. Zij hebben de mogelijkheid om de samenwerking opnieuw te organiseren en zijn daar zelfs toe genoodzaakt als maar één gemeente dat wil. Het gevaar is dan ook dat de afschaffing van de stadsregio's leidt tot een veelheid aan gemeenschappelijke regelingen, die op verschillende manieren zijn vormgegeven en waarbij niet telkens dezelfde gemeenten zijn aangesloten. Bij het totstandbrengen van die regelingen kunnen er uitvoerige discussies ontstaan over de vraag of alle bij de problemen betrokken gemeenten mee willen doen (free-ridergedrag) en over de vraag hoeveel elke gemeente zal bijdragen in de kosten. Bovendien is er onzekerheid over de standpunten die de provincies zullen innemen. Het voorafgaande is van belang, omdat de stadsregio's nu beschikken over wettelijke bevoegdheden die buiten het gebied van de stadsregio's aan de provincies zijn opgedragen. Is de gemeenschappelijke regeling eenmaal tot stand gekomen, dan zal het opvallen dat het bestuur van de gemeenschappelijke regeling de aangesloten gemeenten niet kan dwingen mee te werken aan de uitvoering van de genomen besluiten. Deze doorzettingsmacht is een bevoegdheid van de stadsregio die zelden of nooit gebruikt wordt, maar het is een stok achter de deur die de gemeenten motiveert om te blijven streven naar een door alle gemeenten gedragen besluit.37 Het voorstel is op dit punt contraproductief: afschaffing van de stadsregio's is in eerste instantie een vereenvoudiging van de structuren, maar zal vermoedelijk leiden tot een toename van de bestuurlijke drukte. De stadsregio's bieden als voordeel dat ze voorzien zijn van een wettelijk kader dat disciplinerend werkt; het beperkt de ruimte voor discussies over structuren, territoriale reikwijdte, bevoegdheden en financiën, zodat er meer tijd en energie beschikbaar is voor de bestuurlijke taken. Dit speelt in het bijzonder bij de bureaus voor jeugdzorg. Deze bureaus vallen onder de verantwoordelijkheid van de provincies, maar zijn overgedragen naar de stadsregio's Amsterdam, Haaglanden en Rotterdam. De plannen zijn om de jeugdzorg op 1 januari over te hevelen naar de gemeenten (nieuwe Jeugdzorgwet); voor de korte periode dat de genoemde stadsregio's zijn opgeheven en de jeugdzorg nog niet is overgedragen aan de gemeenten voorziet het voorstel erin dat de jeugdzorg kan worden overgedragen aan een vrijwillige gemeenschappelijke regeling.38 De Afdeling constateert dat hiermee onzeker wordt of er in de drie regio's voldoende bestuurlijke verantwoordelijkheid en continuïteit voor de jeugdzorg zal bestaan, temeer omdat de datum van 1 januari geenszins vaststaat. De Raad van State heeft in het verleden aangedrongen op een meer directe democratische verankering van de stads regio'^.^^ Op dit punt is het optimum niet bereikt, al functioneert de indirecte democratische legitimatie van de stadsregio's volgens lokale bestuurders in de praktijk vaak niet slecht.40 Bij voortzetting van de stadsregio's op vrijwillige basis zal echter ook de democratische verankering - waaronder de daadwerkelijke betrokkenheid van raadsleden, maar ook het vinden van een balans tussen het gewicht van grote en kleine gemeenten - opnieuw moeten worden gevonden. Juist nu de provincies, gelet op de grote diversiteit die zich op hun grondgebied afspeelt en gelet op hun specifieke positie als toezichthoudend en intermediair bestuur, slechts een beperkte rol kunnen spelen bij het ontwikkelen van bestuurskracht, en juist 37 Plussen en minnen, blz Voorgesteld artikel XVI. 39 Kamerstukken /93,23 048, B, punt 8; 2001/02,28 095, nr. 3, punt 3; , nr. 4, punt Plussen en minnen, blz

13 nu - zoals in de Visienota terecht is opgemerkt - gemeentelijke herindeling alleen van onderop wordt toegestaan, is het des te opvallender dat de regering de stadsregio's, die ondanks de geïmproviseerde wijze waarop zij zijn ontstaan naar omstandigheden heel behoorlijk functioneren bij het oplossen van bovenstedelijke problemen, wil af~chaffen.~' Voor zover de stadsregio's een voortzetting krijgen in de vorm van twee vervoersregio's moet worden vastgesteld dat de bevoegdheden en de financiering van deze lichamen niet worden geregeld, terwijl gelden die bestemd zijn voor vervoer en aanvankelijk voor een deel aan gemeenten waren toegekend, nu aan de provincies worden uitgekeerd. Met dat al komt er een einde aan de verworvenheden van de stadsregio's: het oplossen van de grootstedelijke problematiek en het vergroten van de bestuurlijke slagkracht in de steden en de stedelijke gebieden, waardoor de Randstad in zijn totaliteit wordt versterkt en onze concurrentiepositie in Europa wordt verstevigd. Bestuurlijk keert ons land daarmee terug naar de situatie zoals die bestond aan het eind van de jaren '70 en het begin van de jaren '80 van de vorige eeuw. Zo bezien wordt een omgekeerde processie van Echternach doorlopen. Nu er geen adequate alternatieven ter versterking van de regionale samenwerking voorhanden zijn, gegeven de door opeenvolgende kabinetten beleden noodzaak van versterking van de bestuurlijke organisatie, meent de Afdeling dat het zonder vervanging afschaffen van de Wgr-plusgebieden - wat ook de bedenkingen daartegen mogen zijn - heroverweging verdient. Bij zo'n heroverweging kan het wettelijk verplichte overleg met de gemeentebesturen alsnog plaatsvinden. 5. Uitwerking van het voorstel in de verschillende regio's Onverminderd het voorgaande maakt de Afdeling nog de volgende opmerkingen. a. In de toelichting wordt slechts kort stilgestaan bij de situatie die in elk van de regio's ontstaat door de afschaffing van de stadsregio's. Er komen, zoals gezegd, twee vervoersregio's in de Randstad. De vervoersregio's komen tot stand bij gemeenschappelijke regeling, maar de gebieden worden aangewezen bij algemene maatregel van bestuur.42 Alleen de twee genoemde regio's zullen als vervoersregio worden aange~ezen.~~ De overgang van de financiële rechten en verplichtingen wordt in het voorstel niet geregeld. Het is de Afdeling niet duidelijk hoe deze keus om alleen deze twee vervoersregio's aan te wijzen zich verhoudt tot het uitgangspunt dat bovengemeentelijke samenwerking van onderop tot stand dient te komen. Zij adviseert hier in de toelichting op in te gaan. Voorts dient het voorstel een regeling te bevatten voor de overgang, bestuurlijk en financieel, van stadsregio's naar vervoersregio's. De Afdeling adviseert het voorstel aan te vullen. b. De vervoersregio op de noordvleugel van de Randstad zal het gebied van de stadsregio Amsterdam en de gemeente Almere omvatten. In de Visienota was nog voorzien in een infrastructuurautoriteit die ook het Bestuur Regio Utrecht zou omvatten.44 In de toelichting wordt niet uiteengezet waarom daar voor de vervoersregio van wordt afgezien. De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen. 41 Kamerstukken , nr. 1, blz Voorgesteld artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer Toelichting, 3.2 (Twee vervoersregio's voor de vleugels in de Randstad). 44 Kamerstukken /12, , nr. l, blz. 23.

14 c. Evenmin wordt ingegaan op de gevolgen van de afschaffing van de andere stadsregio's: het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, de Stadsregio Arnhem Nijmegen, Regio s wen te^^ en Parkstad Limburg. Er lijkt alleen aandacht te zijn voor de stedelijke problematiek in de Randstad. De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de bestuurlijke situatie in elk van de genoemde regio's. 6. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage ll. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft bezwaar tegen de inhoud van het voorstel van wet en geeft U in overweging dit niet aldus te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De vice-president van de Raad van State, 45 Regio Twente heeft in een brief van 11 november 201 1, kenmerk , namens de aangesloten gemeenten als eerste optie gepleit voor handhaving van de Wgr-plus, omdat dat de bestuurlijke spaghetti beperkt. Instelling van een infrastructuurautoriteit voor de regio Twente werd genoemd als alternatief.

15 Bijlage I. Wgr-plus-regio's Overgenomen uit Plussen en minnen. Evaluatie van de Wgr-plus, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, publicatienummer 3969, augustus 2010, blz. 22.

16 y Bijlage II bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.w /1 met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft. - Aanwijzing 223a van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) in acht nemen. - Artikel II, derde lid, als volgt redigeren: "In het achtste lid vervalt "plusregio of'." - De in artikel IV (Wet BDU verkeer en vervoer) gedefinieerde term "vervoergebied" ook definiëren in de Wet personenvervoer 2000 (artikel V), ter vervanging van de term "het krachtens artikel 20, derde lid, aangewezen gebied". - In artikel V, onderdeel E "artikel 20, tweede en derde lid" wijzigen in: artikel 20, tweede of derde lid. - Artikel V, onderdeel F, controleren. Voorts aanwijzing 231 Ar in acht nemen. - Bij artikel V, onderdeel G (artikel 93a van de Wet personenvervoer 2000) er rekening mee houden dat dit artikel wordt ingevoegd bij wetsvoorstel , dat nog niet door de Eerste Kamer is aangenomen. - In artikel 16, derde lid, van de Planwet verkeer en vervoer (artikel VI van het wetsvoorstel), in onderdeel a, de zinsnede "3, derde lid, onder b schrappen; in onderdeel b, "a en" schrappen; in onderdeel g "het 'gemeentebestuur"'vervangen door: de gemeenteraad. In de artikelen X en XX, derde lid, aanwijzing 87 Ar toepassen. In artikel XIII een van de modellen van aanwijzing 171 b toepassen, nu het voorstel van Huisvestingswet 20.. (kamerstukken ) nog in behandeling is bij de Tweede Kamer. Eventueel ook de geldende Huisvestingswet wijzigen. - In artikel 81, vierde lid, van de Woningwet (artikel XIV van het voorstel) de zinsnede ", het dagelijks bestuur van een plusregio" schrappen. - Bij de artikelen XVII tot en met XXIV aanwijzing 165a Ar toepassen. Daarbij de materie, geregeld in artikel XIX en artikel XXII, aanhef en onderdeel b, ontdubbelen. In artikel XIX een uitzondering regelen voor gevallen waarin toepassing is gegeven aan artikel XVII, tweede lid. - In artikel XXIII, tweede lid, de afschaffing van de drie genoemde plusregio's niet afhankelijk maken van de intrekking van de Wet op de jeugdzorg: indien de intrekking van die wet niet doorgaat, zal ook de afschaffing van deze plusregio's niet doorgaan. Het overgangsrecht in artikel XXIV nader uitwerken. Er zal een orgaan moeten zijn dat de regionale huisvestingsverordening in de vier jaar dat zij blijft bestaan kan wijzigen. Indien organen van de plusregio bevoegd zijn besluiten en maatregelen te nemen ter uitvoering van die verordening, zal voor die bevoegdheden een voorziening getroffen moeten worden. - In artikel XXV aanwijzing 180, model C, Ar toepassen, nu het wetsvoorstel uitgaat van gedifferentieerde inwerkingtreding (bij voorbeeld artikel XVIII, eerste lid). De Wijzigingswet Wgr-plus intrekken.

17

18 MEMORIE VAN TOELICHTING I Algemeen 1. Doel Dit wetsvoorstel tot afschaffing van de plusregio's maakt een einde aan de verplichte samenwerking in de acht plusregio's. Het betreft een voortzetting van het beleid dat in gang gezet is door het voorgaande kabinet om te komen tot een compacte overheid zoals verwoord in de Visienota Bestuur en bestuurlijke inrichting1. In de "Samenhangende visie op de modernisering van de bestuurlijke organisatie van ~ederland"~ van het huidige kabinet wordt dit beleid bestendigd. Uitgangspunt van het vorige én het huidige kabinet is een bestuurlijke inrichting die bestaat uit twee niveaus van algemeen bestuur naast het Rijk. De plusregio's zijn een permanente vorm van verplichte samenwerking, waaraan door de wetgever rechtstreeks taken zijn opgedragen, welke deels door het Rijk worden bekostigd. Deze van het grondpatroon van de bestuurlijke verhoudingen in ons binnenlands bestuur afwijkende bestuursvorm, is oorspronkelijk in het leven geroepen als tijdelijke bestuursvorm in het kader van een proces van vernieuwing van de bestuurlijke organisatie dat had moeten resulteren in een nieuwe, definitieve vorm van bestuur in daarvoor in aanmerking komende grootstedelijke gebieden, vanuit de noodzaak om te komen tot een bovenlokale aanpak van de grootstedelijke gebieden. Met deze nieuwe vorm - waarvoor het concept van de stadsprovincie werd ontwikkeld - zou het primaat van de bestuurlijke hoofdstructuur worden hersteld en een einde komen aan deze overgangsvoorzieningen. Het instellen van deze, van de gebruikelijke bestuurlijke verhoudingen in ons binnenlands bestuur afwijkende, bestuursvorm was in de jaren negentig van de vorige eeuw verdedigbaar vanuit de noodzaak om te komen tot een bovenlokale aanpak van bestuurlijke problematiek in grootstedelijke gebieden, waar een dergelijke aanpak op vrijwillige basis in onvoldoende mate van de grond kwam. Dit heeft geleid tot in omvang bescheiden en efficiënt werkende eenheden, toegerust voor de opgedragen taken. Maar de belofte dat daarmee de weg zou worden geëffend naar een zich weer in onze bestuurlijke structuur voegende bestuursvorm is niet ingelost. Met de Wijzigingswet Wgr-plus werden in 2006 de in 1994 ingestelde, als tijdelijk bedoelde maar nadien steeds verlengde, kaderwetgebieden uiteindelijk omgezet in een aparte bestuursvorm met een onbepaalde werkingsduur: de plusregio's. Daarmee kwam een voorlopig einde aan een discussie die in de jaren 90 van de vorige eeuw gevoerd is over de vernieuwing van de bestuurlijke organisatie waarin werd gezocht naar een oplossing voor de regionale bestuursproblematiek welke met name rond de grote steden in de Randstad werd gevoeld. Met dit wetsvoorstel komt het kabinet terug op het besluit om deze bestuursvorm in 2006 een permanente status te geven. Het kabinet is namelijk van mening dat er thans langs andere weg kan worden voorzien in de behoefte aan bestuurlijke voorzieningen rondom de grote steden, namelijk door de overheden zelf weer meer de ruimte te bieden om te kiezen voor de meest adequate vorm van samenwerking. Zulke meer flexibele vormen van samenwerking passen beter bij de vraagstukken van deze tijd. Kamerstukken I , 33047, nr. 1. Kamerstukken I , CII, A en Kamerstukken 11, , nr. 8.

19 Hiermee kan het primaat van de bestuurlijke hoofdstructuur, bestaande uit drie bestuurslagen, worden hersteld. 2. Historische terugblik In 1994 trad de Kaderwet bestuur in verandering in werking. Deze Kaderwet had betrekking op zeven stedelijke gebieden die nu bij wet zijn ingesteld als Wgr-plusregio: de Stadsregio Amsterdam, de Stadsregio Rotterdam, het Stadsgewest Haaglanden, het Bestuur regio Utrecht, het Samenwerkingsverband regio Eindhoven, regio Twente en de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Nederland kent thans acht plusregio's. In 2006 maakten gemeenten in het oostelijk deel van Zuid- Limburg gebruik van de wettelijke mogelijkheid om op eigen initiatief een Wgr-plusregio in te stellen onder de naam: Parkstad Limburg. In het kader van het beleid gericht op vernieuwing van de bestuurlijke organisatie (Besturen op niveau) werd gekozen voor een procesmatige aanpak - vandaar de naam Kaderwet bestuur in verandering - waarbij in de stedelijke gebieden die zich daartoe bereid hadden verklaard, in de vorm van wettelijk verplichte samenwerking tijdelijke bestuurlijke structuren werden gevormd als overgang naar nader te bepalen nieuwe bestuurlijke verhoudingen in de grootstedelijke gebieden. De in de begin jaren 90 in de regio Rotterdam ontwikkelde voorstellen leidden tot het perspectief van de stadsprovincie als het eindbeeld voor de belangrijkste grootstedelijke regio's. In 1996 werden de wetsvoorstellen ingediend die de Rotterdamse regio als eerste de status van stadsprovincie zouden bezorgen3. Als gevolg van het afbrokkelend draagvlak voor de voorstellen tot deze ingrijpende veranderingen in de bestuurlijke organisatie en het verzet van de Rotterdamse bevolking tegen de opdeling van Rotterdam stagneerde de behandeling van de voorstellen en werden ze uiteindelijk ingetrokken. Dat leidde er toe dat het proces van vernieuwing tot stilstand kwam. De verplichte samenwerkingsvormen die waren ingesteld om als wegbereider naar en kwartiermaker voor de nieuwe bestuurlijke verhoudingen te fungeren werden echter niet opgeheven. Met de Wijzigingswet Wgr-plus werden in 2006 de in 1994 ingestelde, als tijdelijk bedoelde maar nadien steeds verlengde, kaderwetgebieden omgezet in bestuurlijke voorzieningen met een onbepaalde werkingsduur: de plusregio's. 3. Herverdeling taken plusregio's noodzakelijk Het bijzondere van de samenwerking in de voormalige kaderwetgebieden en de huidige plusregio's is dat deze geen vrijwillig karakter heeft maar is gebaseerd op een wettelijke verplichting. Afwijkend is ook dat de wet rechtstreeks taken en bevoegdheden toekent (attributie) aan het bij gemeenschappelijke regeling ingestelde openbaar lichaam, terwijl dat normaal gesproken zijn taken en bevoegdheden ontleent aan de (vrijwillige) overdracht (delegatie) van de deelnemers, als uitdrukking van hun wens deze taken niet afzonderlijk maar gezamenlijk te behartigen. De beëindiging van de verplichte samenwerking in de plusregio's betekent derhalve dat moet worden bezien wat er moet gebeuren met de taken die de wetgever daaraan rechtstreeks heeft toegekend. Er zijn taken die in de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna Wgr) zelf aan de plusregio zijn toegekend. Het gaat daarbij om taken op het terrein van economische ontwikkeling (artikel 118) en grondbeleid (artikel 119). Omdat de wet voor de uitoefening van deze taken geen specifieke bevoegdheden verleent aan het bestuur van de plusregio, maar de uitvoering plaatsvindt door de Kamerstukken 11, en

20 deelnemende gemeenten, kunnen deze taken vervallen. De andere rechtstreeks aan de plusregio toegekende taken zijn niet in de Wgr geregeld, maar in de desbetreffende medebewindswetgeving, zoals de Wet personenvervoer 2000 en de Huisvestingswet. Per taak is bezien door welke bestuurslaag deze het beste kan worden uitgeoefend. Uitgangspunt bij de herverdeling van deze taken binnen de bestuurlijke hoofdstructuur zijn de taakprofielen van de bestuurslagen, welke zijn opgenomen in de bestuursafspraken tussen Rijk, IPO, VNG en Unie van Waterschappen. Een wettelijke taak die bijzondere aandacht behoeft, is de bevoegdheid van de plusregio's om een regionale huisvestingsverordening vast te stellen. Het kabinet acht het van belang dat een vorm van intergemeentelijke beleidscoördinatie in woningmarktregio's waar dat voor een evenwichtige woonruimteverdeling noodzakelijk is, behouden blijft. Hier krijgt de provincie een verantwoordelijkheid. Dit onderwerp komt in paragraaf 3.1 aan de orde. Van de in sectorwetgeving geregelde taken liggen de belangrijkste, ook budgettair gezien, op het terrein van verkeer en vervoer. Een groot aantal van de benodigde wetswijzigingen hebben dan ook betrekking op de daarmee verband houdende wetgeving. Deze komen in paragraaf 3.2 en 3.3 uitvoerig aan de orde. Hoofdregel is dat de verkeer- en vervoertaken overgaan naar de provincies. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor de verkeer- en vervoertaken en BDU-middelen van de plusregio's Amsterdam, Haaglanden, en Rotterdam, die bij de twee beoogde vervoerregio's (Amsterdam-Almere en Rotterdam-Den Haag) worden ondergebracht. Bij de jeugdzorg ten slotte is geen sprake van een wettelijke taak in de hiervoor bedoelde zin. Het is namelijk niet de Wet op de jeugdzorg die deze taak rechtstreeks toekent aan de plusregio's. De toekenning van de verantwoordelijkheid van de jeugdzorg aan de plusregio's berust op artikel 107, eerste lid, van de Provinciewet, dat het mogelijk maakt provinciale taken aan (onder meer) de plusregio's over te dragen (delegatie). Uitsluitend de drie plusregio's rond de grote steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag voeren deze taak uit als gevolg van een delegatiebesluit van de provinciebesturen van Noord- en Zuid-Holland op basis van de Provinciewet. Er is een nieuwe Jeugdwet in voorbereiding die, naar verwachting met ingang van 1 januari 2015, de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg zal decentraliseren naar de gemeenten. De provinciale verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg - en dus ook de dienovereenkomstige verantwoordelijkheid van de plusregio's - verdwijnt dus binnen afzienbare tijd. In paragraaf 3.4 wordt aangegeven hoe de overgang naar die nieuwe taakverdeling zal plaatsvinden. Behalve de hiervoor met name genoemde taken hebben de plusregio's nog enkele andere wettelijke taken en bevoegdheden van beperkt belang, welke bovendien niet altijd door de plusregio's zijn ingevuld. Vanwege de relatief geringe betekenis van deze taken, zullen deze uitsluitend in de artikelsgewijze toelichting worden besproken. Het afschaffen van de plusregio's behelst het vervallen van de wettelijke verplichting om een plusregio (zoals omschreven in artikel 104 Wgr) in het leven te roepen en het herverdelen van de hiervoor genoemde wettelijke taken die de plusregio's vervullen. De plusregio's voeren daarnaast echter ook andere taken uit, die de deelnemende gemeenten vrijwillig hebben overgedragen. Daarbij gaat het om uiteenlopende taken die per plusregio verschillen. Gelet op de vrijheid die de Wgr decentrale overheden biedt om taken gemeenschappelijk uit te voeren, staat de deelnemende gemeenten niets in de weg om deze vrijwillig overgedragen taken op de schaal van de voormalige plusregio te blijven vervullen. De wenselijkheid tot samenwerking op verschillende thema's zijn in de regio vaak op basis van een gezamenlijke agenda ontstaan nog voor de invoering van de wettelijke verplichte samenwerking in de Wgr-plus. De verwachting is dat de deelnemers aan de huidige plusregio's ook na afschaffing van de Wgr-plus de samenwerking op vrijwillige basis zullen

21 gaan continueren. Om deze plusregio's in staat te stellen de samenwerking voor hun vrijwillige taken voort te zetten biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid om de bestaande gemeenschappelijke regeling voort te zetten, en daarmee het bestaande openbaar lichaam in stand te houden, nadat het zijn status van plusregio heeft verloren. Uiteraard zal de gemeenschappelijke regeling dan moeten worden aangepast en in overeenstemming moeten worden gebracht met de wetgeving zoals die na de inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel komt te luiden. De positieve ervaringen die de afgelopen twintig jaar met de verplichte samenwerking in de plusregio's zijn opgedaan, hebben geleid tot een duurzaam gewortelde cultuur van samenwerking, waarin niet de verschillen maar de gezamenlijke belangen de boventoon voeren. Het kabinet vertrouwt er dan ook op dat de gemeenten, ook zonder het verplichte karakter van de Wgr-plus, in goede samenwerking zullen zoeken naar oplossingen voor vraagstukken die zich in de toekomst op bovenlokaal niveau voordoen. Samenwerking blijft immers nodig ook na de overheveling van de wettelijke taken van de plusregio's naar provincies en gemeenten. Het afschaffen van het verplichtende karakter draagt er ook toe bij dat de lokale besturen flexibel kunnen inspelen op toekomstige ontwikkelingen: er bestaat immers de mogelijkheid om nieuwe deelnemers toe te laten in de gemeenschappelijke regeling Huisvestingsverordening De plusregio's hebben de bevoegdheid een regionale huisvestingsverordening vast te stellen. Gemeenten in een plusregio mogen zelf geen huisvestingsverordening vaststellen. De verordening reguleert de woonruimteverdeling en wijzigingen van de woonruimtevoorraad (bijvoorbeeld samenvoegen van woningen) door middel van vergunningsstelsels: de huisvestingsvergunning, de vergunning voor onttrekking, samenvoeging en omzetting en de splitsingsvergunning. Ten aanzien van de huisvestingsvergunning is in deze verordening vastgelegd aan welke voorwaarden bewoners moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een woning of standplaats. Ook bepaalt de regionale huisvestingsverordening de wijze waarop de beschikbare woningen en standplaatsen worden toegewezen aan bewoners die voldoen aan de voorwaarden in de huisvestingsverordening, bijvoorbeeld wie met voorrang (urgentie) een woning moet krijgen (woonruimteverdeling). Het kabinet vindt het van belang dat een vorm van intergemeentelijke beleidscoördinatie behouden blijft in woningmarktregio's waar dat in het belang van een evenwichtige woonruimteverdeling noodzakelijk is. Dat zal met name aan de orde kunnen zijn in verstedelijkte regio's waar de gemeenten van elkaar afhankelijk zijn, maar hun belangen niet zonder meer parallel lopen. Zo kunnen grootschalige stadsvernieuwing of de aanpak van wijken met zware leefbaarheidsproblemen ertoe leiden dat voor de daarmee samenhangende huisvestingsbehoefte een beroep op de woningen van de omliggende gemeenten moet worden gedaan. Als de gemeenten er in zo'n situatie niet in slagen om een oplossing te vinden, kan interventie van buitenaf nodig zijn om gemeenten alsnog tot een gemeenschappelijke aanpak te veroordelen. Uitgaande van het primaat van de bestuurlijke hoofdstructuur en de taakprofielen van gemeenten en provincies, ligt het voor de hand om de provincie daarbij een taak te geven. In dit wetsvoorstel wordt aan de provincie de bevoegdheid gegeven om, op verzoek van één of meer gemeenten, een woningmarktregio aan te wijzen waar uitsluitend met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen een huisvestingsverordening tot stand kan worden gebracht. De provincie kan een aanwijzing geven als het belang van een evenwichtige regionale woonruimteverdeling dat vereist. De provincie kan niet op eigen initiatief een aanwijzing geven, maar kan uitsluitend in actie komen als een of meer gemeenten daarom vraagt. Ook de algemene grondslag die de Wgr in artikel 99

22 biedt om gemeenten tot samenwerking te verplichten gaat uit van een verzoek van een of meer gemeenten. Het gevolg van een provinciale aanwijzing is dat de gemeenten in de woningmarktregio geen lokale huisvestingsverordening kunnen vaststellen respectievelijk dat bestaande lokale verordeningen (op termijn) vervallen. Dat betekent dat het wettelijk uitgangspunt van vestigingsvrijheid blijft gelden, totdat de gemeenten overeenstemming hebben bereikt over een gemeenschappelijke aanpak. Deze gemeenschappelijke aanpak kan op twee manieren gestalte krijgen. Allereerst kan, net als in de huidige plusregio's, een regionale huisvestingsverordening tot stand worden gebracht. Dat veronderstelt dat de betrokken gemeenten hun bevoegdheid overdragen aan het bestuur van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld openbaar lichaam. Als de betrokken gemeenten ook al voor andere taken samenwerken kan de samenwerking op dit terrein daaraan worden toegevoegd. Als dat niet mogelijk is en als de gemeenten de instelling van een openbaar lichaam een te zwaar middel vinden, kunnen zij ook kiezen voor een zogenaamde gemeenschappelijke regeling zonder meer. Dat is een met inachtneming van de regels van de Wgr tot stand gebrachte bestuursovereenkomst, waarin de betrokken gemeenten afspraken maken over de wijze waarop zij hun bevoegdheden op een bepaald terrein zullen uitoefenen. De door de provinciale aanwijzing noodzakelijk geworden beleidscoördinatie vindt haar uitdrukking in het feit dat de betrokken gemeenten hun lokale bevoegdheid tot het vaststellen van een huisvestingsverordening overeenkomstig de bestuursovereenkomst uitoefenen. De aanwijzing blijft van kracht totdat de provincie de aanwijzing intrekt of vervangt door een andere aanwijzing. Desgewenst kan de provincie de indeling in woningmarktregio's vastleggen in de provinciale woonvisie Hoofdregel verkeer en vervoertaak naar de provincies Zeven van de acht plusregio's verrichten wettelijke taken op het terrein van verkeer en vervoer. Zij voeren deze taken voor hun gebied zelfstandig uit naast de provincies. Vanuit de visie van het kabinet over de bestuurlijke hoofdstructuur wordt de verkeer- en vervoertaak daar waar mogelijk bij voorkeur uitgevoerd door de provincie en gefinancierd vanuit het Provinciefonds. De taakverdeling die elders in Nederland al bestaat geldt dan ook in de provincies waar nu een plusregio bestaat. Het kabinet maakt hierbij een uitzondering voor de regio 's Amsterdam-Almere en Rotterdam-Den Haag, waar provincies en gemeenten gaan samenwerken op het gebied van verkeer en vervoer in hun regio. Voor het overige deel van Nederland geldt de hoofdregel: taak en middelen gaan over naar de provincie. Dit betekent dat de verkeer- en vervoertaak en bijbehorende middelen van het Bestuur Regio Utrecht, Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, de Stadsregio Arnhem/Nijmegen, en Regio Twente respectievelijk overgaan naar de provincies Utrecht, Noord Brabant, Gelderland en Overijssel. De plusregio Parkstad Limburg heeft geen wettelijke taak en middelen rondom verkeer-en vervoer. Voor de provincie Limburg worden er dus geen middelen toegevoegd aan het Provinciefonds. Plusregio's verrichten wettelijke taken op het terrein van verkeer en vervoer: het verlenen van openbaar vervoer-concessies (Wet personenvervoer 2000, hierna Wp2000), het doen van uitgaven op basis van de Wet BDU verkeer en vervoer (hierna Wet BDU) en het vaststellen van een Regionaal verkeer- en vervoerplan (Planwet verkeer- en vervoer). Daarnaast kunnen plusregio's bij voorbeeld ook subsidie ontvangen voor (infrastructuur)projecten op basis van de Wet Infrastructuurfonds. Plusregio's voeren voor hun gebied deze wettelijke taken zelfstandig uit.naast de provincies. Deze taken kunnen vanuit de visie van het kabinet over de bestuurlijke hoofdstructuur als hoofdregel het beste worden uitgevoerd door de provincies. Hiertoe dient in de Wp2000 te worden geregeld dat de provincie het bevoegd gezag is voor de concessieverlening regionaal openbaar vervoer en het regionaal spoor. Met deze taak dienen ook de in de Wet BDU

23 opgenomen financiële middelen (BDU-middelen) die samenhangen met de exploitatie van het regionale openbaar vervoer door de plusregio's aan de provincies te worden toegekend. De plusregio's ontwikkelen ook beleid voor bovenlokale en samenhangende inzet van BDU-middelen op het gebied van infrastructuur, verkeersveiligheid, voorzieningen openbaar vervoer, fietsbeleid en dergelijke. Met het oog op een planmatige en niet-versnipperde inzet van de middelen worden deze middelen eveneens aan de provincies toebedeeld, die deze kunnen inpassen in de al bestaande methodiek. Gelet op de inmiddels opgedane ervaringen met deze uitkering op basis van de Wet BDU en de wens het aantal specifieke uitkeringen te verminderen, is het niet langer noodzakelijk voor deze middelen een afzonderlijke doeluitkering in stand te houden. Na de opheffing van de plusregio's zullen de BDU-middelen voor de provincies overgaan naar het provinciefonds. Het beschikbare budget zal worden verdeeld over de provincies via een decentralisatie-uitkering uit het provinciefonds op basis van de bestaande verdeling van de BDU-middelen. Hiermee wordt voorkomen dat overheveling van de BDU-middelen naar het provinciefonds tot herverdeeleffecten leidt. In de loop der jaren zal worden bezien hoe verdere integratie van deze middelen in de systematiek van het provinciefonds tot stand kan worden gebracht Twee vervoerregio's voor de vleugels in de Randstad In de Structuurvisie Infrastructuur en ~ uimte~ staat dat bereikbaarheid van stedelijke regio's, mainports, brainports en greenports en achterlandverbindingen op orde moet zijn. Gemeenten en provincies moeten de handschoen oppakken en samen met het Rijk aan de slag. Ook na de opheffing van de plusregio's verwacht het kabinet dat gemeenten en provincies - evenals in de stedelijke gebieden waar geen plusregio actief is - de handen ineen slaan en samen tot goede maatregelen voor verkeer en vervoer komen. De grootstedelijke problematiek op de twee vleugels van de Randstad vraagt evenwel om een specifieke aanpak. Het kabinet wil erop aansturen dat de betrokken gemeenten en provincies in deze gebieden in elk geval tot een vruchtbare vorm van samenwerking gaan komen. Hiervoor is aanleiding om de volgende redenen: de complexe situatie met veel knooppunten, vermenging van soorten verkeer, vervlechting van verkeerssystemen bij wegen en openbaar vervoer, grote drukte, en de noodzaak van slimme maatregelen en investeringen met name in het verstedelijkt gebied vereisen samenspel van de overheden die daar het meeste bij betrokken zijn en daarin elk een eigen verantwoordelijkheid hebben: als concessieverlener voor openbaar vervoer, als beheerder van infrastructuur of als ruimtelijk regisseur voor een goede afstemming tussen ontwikkelingen voor bijvoorbeeld wonen en werken en de verkeerstromen. Alleen dan zijn plannen en programma's effectief. Vervoerregio's op de twee vleugels moeten leiden tot verbreding en versterking van de bestuurlijke samenwerking op het terrein van verkeer en vervoer in en rond het verstedelijkt gebied, aansluitend bij bestaande bewegingen in de twee regio's en zij moeten ervoor zorgen dat plannen en besluiten van provincies en gemeenten snel tot stand komen en worden uitgevoerd. Het is van belang voor de verkeer- en vervoertaak dat de steden en de provincies in partnerschap samenwerken. Dat impliceert dat de provincies een betekenisvolle positie in het bestuur hebben. De steden hebben zich daartoe bereid verklaard. De vervoerregio's zijn een platform voor samenwerking van gemeenten en provincies op basis van een vrijwillige samenwerkingsregeling overeenkomstig de Wgr. In de Zuidvleugel zal de vervoerregio het gebied beslaan van de metropoolregio Rotterdam - Den Haag. In de Noordvleugel zal de vervoerregio actief zijn in het gebied rond Amsterdam en Almere en de gemeenten van de Kamerstukken 11, 20011/12, 32660, A nr. 50.

24 voormalige plusregio Amsterdam. De precieze invulling wil het kabinet overlaten aan de desbetreffende gemeenten en provincies. Het is aan hen om te komen tot vormen van samenwerking, die het beste passen bij het betrokken gebied. Daarom wordt de omvang van het gebied en de inrichting van de vervoerregio, waarover in de gemeenschappelijke regeling afspraken worden gemaakt, aan de betrokken overheden gelaten. Aldus kan flexibel worden gereageerd op nieuwe ontwikkelingen rondom verkeer en vervoer: er bestaat immers steeds de mogelijkheid om - in goed overleg en zonodig met nieuwe deelnemers in de gemeenschappelijke regeling - actuele kwesties rond verkeer en vervoer aan te pakken. Om de vervoerregio te faciliteren, creëert het kabinet de mogelijkheid van een praktische toedeling van taken en financiële middelen, die aansluit op de samenwerkingsregeling en die de samenwerking stimuleert. Deze praktische regeling voorziet erin dat de vervoerregio rechtstreeks de beschikking krijgt over de OV-taak en de BDU-middelen die nu aan de drie plusregio's Amsterdam, Rotterdam en Haaglanden toevallen. Daarmee beschikken de betrokken decentrale overheden over één gemeenschappelijk werkkapitaal voor verkeer en vervoer in dat gebied, waarover zij gezamenlijk beslissen. Zij kunnen vervolgens in goed overleg ook voor andere verkeer- en vervoertaken en met aangrenzende gebieden via de vervoerregio gaan samenwerken: toetreden van nieuwe deelnemers behoort immers tot de mogelijkheden. In voorkomende gevallen kan ook de uitvoering van eigen verkeer- en vervoertaken via de samenwerking aan de vervoerregio worden opdragen Overgangsregeling jeugdzorg In verband met het afschaffen van de plusregio's vervalt ook de grondslag in artikel 107, eerste lid, van de Provinciewet, die het mogelijk maakt provinciale taken aan plusregio's over te dragen. De provincies Noord-Holland en Zuid-Holland hebben gebruik gemaakt van deze mogelijkheid om hun taken inzake de jeugdzorg over te dragen aan de plusregio's rond Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Deze drie plusregio's zijn als gevolg daarvan voor de Wet op de jeugdzorg (artikel 2) gelijkgesteld met een provinciebestuur. In de nieuwe Jeugdwet die naar verwachting op 1 januari 2015 in werking zal treden, zullen de taken met betrekking tot de jeugdzorg worden gedecentraliseerd en van de provincies overgaan naar de gemeenten. Om te voorkomen dat de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg in de drie genoemde plusregios als gevolg van de opheffing van de plusregio's eerst terugvalt naar beide provincies en vervolgens weer overgeheveld moet worden naar de gemeenten, is een voorziening getroffen voor het geval dat de opheffing van de plusregio's op een eerder moment plaatsvindt dan de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten. Deze overgangsvoorziening strekt ertoe dat de voormalige plusregio's - dat wil zeggen de gemeenschappelijke regelingen in deze plusregio's die als gevolg van het verlies van hun wettelijke taken hun plusstatus verliezen - als 'gewone' gemeenschappelijke regelingen doorgaan en de hen bij provinciaal besluit overgedragen taken ten aanzien van de jeugdzorg blijven uitvoeren. Op deze wijze wordt voorkomen dat de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg in deze stedelijke regio's twee keer kort na elkaar verandert. De continuïteit van de taakuitvoering wordt gewaarborgd zonder dat de opheffing van de plusregio's wordt gehinderd. Daarvoor is nodig dat de gemeenten in deze drie plusregio's hun gemeenschappelijke regeling voortzetten, nadat deze zijn status als plusregio heeft verloren. Artikel XVIII, maakt dat mogelijk. Daarnaast zorgt artikel XXIV ervoor dat geen nieuw provinciaal delegatiebesluit nodig is, maar het bestaande besluit van kracht blijft.4. Financiële gevolgen voor de decentrale overheden Het onderhavige wetsvoorstel behelst een overgang van de verplichte taken naar een ander bestuursorgaan. Alleen met betrekking tot de uitvoering van de taken voor verkeer en vervoer ontvangt de plusregio een bijdrage van het Rijk welke wordt verstrekt op grond van de Wet BDU.

25 Met de overgang van de taken zullen ook de middelen en financiële verplichtingen die deze verkeer- en vervoertaak met zich meebrengt overgaan naar de rechtsopvolger. Dat betekent dat de BDU-middelen voor verkeer en vervoer van de plusregio's Utrecht, Eindhoven, Arnhem- Nijmegen en Twente zullen toekomen aan de betrokken provincies. Dit deel van het BDU-budget zal worden gestort in het provinciefonds. Het deel van de BDU verkeer en vervoer dat toekomt aan de plusregio's Amsterdam, respectievelijk Rotterdam en Haaglanden zal via de Wet BDU gaan toekomen aan de twee vervoerregio's. De overgang zal plaatsvinden zonder herverdeling. Voor de jeugdzorg wordt de huidige situatie gecontinueerd tot het moment dat de taken overgaan naar de gemeenten. Ten aanzien van de taken die de gemeenten vrijwillig hebben overgedragen aan de plusregio's vindt bekostiging plaats door de deelnemende gemeenten. Het is aan de gemeenten om te bepalen of zij de uitvoering van deze taken willen voortzetten, met inbegrip van de daarmee gemoeide kosten. 5. Consultatie Vanaf het moment dat het voornemen om de plusregio's af te schaffen bekend werd, zijn verschillende reacties ontvangen van betrokken partijen. Door de toenmalige en huidige bewindspersonen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Infrastructuur en Milieu is diverse malen op bestuurlijk niveau met de betrokken provincies, gemeenten, plusregio's en met de VNG en het IPO gesproken over het voornemen tot de opheffing van de plusregio's. Op basis van de schriftelijke reacties en de gevoerde gesprekken, valt te af te leiden dat het onmogelijk is om met alle partijen tot eensluidende conclusies te komen over de overdracht van taken en middelen van de plusregio's, met name wat betreft de wettelijke taken op het gebied van verkeer en vervoer. Dit is nog eens bevestigd in de hoorzitting die op 23 november 2011 in de Tweede Kamer is gehouden over dit onderwerp, waarin alle betrokken partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun opvattingen te geven. Partijen zijn het wel in grote lijnen eens over nut en noodzaak van samenwerking in de regio, maar geven met name buiten de Randstad aan dat dit ook op vrijwillige basis heel goed mogelijk is. Binnen de Randstad is het beeld dat een bijzonder samenwerkingsverband zeker in het kader van verkeer en vervoer in een andere samenstelling en vorm dan van de bestaande plusregio's nodig en gewenst is. De keuze van het toenmalige en het huidige kabinet voor het in de Randstad toedelen van deze taken en middelen aan nieuw in te stellen vervoerregio's wordt daarmee ondersteund. Bovenstaand en onderstaand beeld is nogmaals bevestigd in de gesprekken die de huidige bewindspersonen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Infrastructuur en Milieu begin 2013 met een aantal betrokken partijen hebben gevoerd. Taken en middelen voor verkeer en vervoer buiten de Randstad Er is een duidelijke scheidslijn zichtbaar tussen de reacties vanuit gemeenten en plusregio's enerzijds en provincies anderzijds over de toedeling van taken en middelen buiten de Randstad. Vanuit de gemeenten en plusregio's wordt gewezen op de afspraak in de bestuursafspraken waarin staat 'de BDU verkeer en vervoer wordt in lijn met het regeerakkoord overgeheveld naar de algemene fondsen'. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat dit betekent dat de middelen die nu naar alle plusregio's gaan, ook allemaal naar het gemeentefonds overgaan. Een ander argument dat gehanteerd wordt, is dat in de plusregio's het geld in het verleden ook van de gemeenten kwam. Na enige tijd is vanuit gemeenten ook de optie ingebracht van rechtstreekse financiering van vrijwillige samenwerkingsverbanden waarin ook de provincie deelneemt, met het gemeentefonds als terugvaloptie.

26 Vanuit provincies wordt de overdracht naar provincies als een logische stap gezien. Er is al eerder in twee fasen (2000 en 2004) opgeschaald van gemeentelijk naar provinciaal niveau buiten de plusregio's. Dit is als vanzelfsprekend en logisch ervaren met het oog op de vergroting van concessiegebieden. Het overdragen van taken en middelen uit de plusregio's naar de gemeenten is een stap terug en past niet bij de schaal van de concessiegebieden. Daarbij is de tendens om de concessiegebieden juist nog verder te vergroten. Ook is de wijze van subsidieverlening gewijzigd van een subsidie op tekort op exploitaties naar een subsidie op basis van maatstaven. De bestuurders van de plusregio's buiten de Randstad hebben op 29 februari 2012 blijk gegeven van hun teleurstelling ten aanzien van het voornemen van het kabinet om de middelen voor de BDU buiten de Randstad naar de provincie over te hevelen. Provincies en IPO toonden zich tevreden. Taken en middelen voor verkeer en vervoer binnen de Randstad Voor de taken en middelen binnen de Randstad is het beeld meer divers. In eerste instantie is er geen overeenstemming over de noodzaak om voor Noord- en Zuidvleugel apart iets te regelen. Zuid-Holland wilde in eerste instantie nog de optie van een metropoolregio voor de hele Randstad onderzoeken, maar gaat in latere reacties uit van een metropoolregio op de Zuidvleugel die in ieder geval de regio's Den Haag en Rotterdam bevat, mogelijk uitgebreid richting Rijn-Scheldedelta. Partijen in de Noordvleugel verschilden in hun eerste reacties van mening over de grenzen van een samenwerkingsverband op de Noordvleugel: met of zonder de provincie Utrecht. In latere reacties wordt uitgegaan van het principe, dat voor een samenwerkingsverband met alleen taken en middelen op het gebied van verkeer en vervoer het daily urban system de grenzen van het gebied bepalen moet. Het gebied in de Noordvleugel wordt zo vooralsnog beperkt tot het gebied rond Amsterdam en Almere. Met het oog op de toekomst en het doel van economische ontwikkeling in de hele Noordvleugel wordt een systeem van organische groei voorgestaan. Het samenwerkingsverband voor verkeer en vervoer moet deze organische groei kunnen accommoderen. Voor de beschikbaarheid van de middelen wordt naast de optie om te decentraliseren naar het gemeentefonds (VNG), de optie rechtstreeks naar een nieuwe samenwerkingsvorm voor verkeer en vervoer (gemeenten en plusregio's in de Noordvleugel en later ook VNG en SkVV) ook de mogelijkheid geopperd om het budget te splitsen in een deel via het gemeentefonds naar de 3 grote steden met een eigen vervoerbedrijf en de rest naar het provinciefonds (door het IPO en de provincie Noord-Holland). Rechtstreekse financiering van een nieuwe samenwerkingsvorm wordt door IPO en Noord-Holland afgewezen omdat dit te veel op de Wgr-plus zou lijken. De gemeenten en plusregio's in de Noordvleugel zien rechtstreekse financiering juist als een voorwaarde om deze samenwerkingsvorm te kunnen laten functioneren. Tijdens de bijeenkomst op 29 februari 2012 toonden de bestuurders van de G3 zich zeer tevreden met de keuze voor rechtstreekse financiering van nieuw in te richten vervoerregio's. Alle aanwezige partijen waren tevreden met het feit dat het kabinet een keuze gemaakt had. Jeugdzorg Het Stadsgewest Haaglanden pleit er in een brief aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor om tot de transitie van de jeugdzorg de continuïteit van het beleid ten aanzien van de taken door plusregio en de gezamenlijke voorbereiding op de transitie niet te doorbreken en verzoekt om verlenging van de status van het Stadsgewest Haaglanden voor de jeugdzorg mogelijk te maken. Dit moet onnodige bestuurlijke drukte en onzekerheid bij instellingen door wijziging van procedures en verhoudingen wegnemen. Aan die wens is het kabinet tegemoet

27 gekomen door het treffen van de hiervoor beschreven overgangsregeling voor de jeugdzorg in de plusregio's Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Huisvestingsverordening In een brief namens de vier grote steden aan de Tweede Kamer over de nieuwe Huisvestingswet geeft de wethouder van Rotterdam aan dat de opheffing van de plusregio's in de grote steden zal leiden tot een werend beleid van gemeenten in de regio. In de brief wondt gepleit om een grondslag in de Huisvestingswet op te nemen om, waar dat nodig is voor het functioneren van de regionale woningmarkt, alleen een regionale huisvestingsverordening vast te stellen. I1 Artikelsgewijs Artikel I (Wet gemeenschappelijke regelingen) Met hoofdstuk X1 vervallen alle bepalingen over de plusregio's in de Wet gemeenschappelijke regelingen. Artikel I1 (Wijzigingswet Wgr-plus) Met het afschaffen van de plusregio's kan de wijzigingswet Wgr-plus worden ingetrokken. Artikel I11 (Algemene wet bestuursrecht) Met het afschaffen van de plusregio's vervalt de noodzaak om besluiten van de plusregio's aan te merken als besluiten waartegen de gemeenten rechtstreeks in beroep kunnen gaan zonder daartegen eerst bezwaar te maken. De opname van deze besluiten in Bijlage l van de Algemene wet bestuursrecht kan dan ook komen te vervallen. In artikel XXII, vierde lid, is een overgangsregeling getroffen ten aanzien van besluiten die reeds door een plusregio zijn genomen.. Artikel IV (Provinciewet) In artikel 107, eerste lid, van de Provinciewet vervalt de grondslag om provinciale taken over te kunnen dragen naar plusregio's. Van deze mogelijkheid is door de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland gebruik gemaakt om de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg over te dragen aan de plusregio's rond Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. In de artikelen XVIII en XXIV, is een overgangsregeling getroffen om de taakuitvoering door deze regio's te kunnen continueren tot de inwerkingtreding van de nieuwe Jeugdwet die de jeugdzorg zal decentraliseren naar de gemeenten. Artikel V (Huisvestingswet) Onderdeel A Hiermee worden verwijzingen naar de plusregio's verwijderd. Onderdeel B

28 Dit onderdeel bevat in artikel 2a de in het algemeen deel van deze memorie toegelichte provinciale aanwijzingsbevoegdheid aan de gemeenten in een woningmarktregio om een gecoördineerd huisvestingsbeleid te voeren. Ten aanzien van gebieden, waarin aan woningzoekenden bepaalde eisen kunnen worden gesteld op grond van artikel 10 van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, is het in de huidige situatie de gemeente en niet de plusregio die de huisvestingsverordening vaststelt. Met het vervallen van de plusregio's wordt niet beoogd om dit te wijzigen. In het tweede lid worden gebieden, die op grond van artikel 5 van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek zijn aangewezen, daarom van de aanwijzingsbevoegdheid uitgezonderd. In de eerste volzin van het vijfde lid is de termijn geregeld waarop de op het tijdstip van een aanwijzing van kracht zijnde gemeentelijke huisvestingsverordeningen vervallen. Voorgesteld wordt een termijn van een jaar. Binnen die termijn moet het redelijkerwijs mogelijk zijn om uitvoering te geven aan de aanwijzing en tot een regionale huisvestingsverordening te komen of tot lokale huisvestingsverordeningen op basis van een tussen de gemeenten bereikt akkoord. De tweede volzin brengt tot uitdrukking dat de vervaltermijn die in de eerste zin is opgenomen in alle gevallen in de plaats komt van de vervaltermijnen die hadden gegolden als geen aanwijzing zou zijn gegeven. Dat kan leiden tot een kortere geldingcduur van de bestaande huisvestingsverordening dan vier jaar, maar ook, in het geval dat de aanwijzing wordt gegeven op een tijdstip dat die verordening nog minder dan een jaar zou gelden, tot een iets langere. In die laatste gevallen heeft het immers geen zin om tussentijds tot het voorbereiden van een nieuwe gemeentelijke huisvestingsverordening over te gaan. Het na de oorspronkelijke termijn van vier jaar vervallen van de bestaande huisvestingsverordening zou de betrokken gemeente(n) in deze gevallen bovendien een te korte voorbereidingstijd geven en ook anderszins tot onwerkbare situaties kunnen leiden. Artikel VI, VII, V111 en X11 tot en met XVII De artikelen betreffen met name een technische wijziging van de Woningwet (artikel VI), de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (artikel VII), de Wet op het BTW- compensatiefonds (artikel VIII) de Wet bereikbaarheid en mobiliteit (artikel XII), de Wet Infrastructuurfonds (artikel XIII), de Wet Luchtvaart (artikel XIV), de Wet houdende regels met betrekking tot enkele specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten op het terrein van Verkeer en Waterstaat (artikel XV), de Wet milieubeheer (artikel XVI) en de Wet bodembescherming (artikel XVII). In deze wetten komen de verwijzingen naar de plusregio's te vervallen, of worden deze vervangen door een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer Artikel IX (Wet BDU verkeer en vervoer) Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting wordt voorgesteld de Wet BDU niet langer van toepassing te laten zijn op de uitkeringen aan provincies. De bijdragen voor verkeer en vervoer voor provincies zullen voortaan via het provinciefonds lopen. Wel wordt nog op grond van de Wet BDU in een specifieke uitkering voorzien voor openbare lichamen als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wp De bepalingen van de Wet BDU worden in het wetsvoorstel gewijzigd om dit mogelijk te maken. Dit houdt in dat de verwijzingen naar de provincies en de plusregio's in de bepalingen van de Wet BDU verkeer en vervoer zullen worden geschrapt en tegelijkertijd een grondslag in die wet wordt gecreëerd voor de mogelijkheid van een specifieke uitkering aan

29 eerdergenoemde openbare lichamen. De systematiek van de Wet BDU wordt grotendeels in stand gehouden en wordt slechts op een enkel onderwerp gewijzigd. Voor wat betreft de in de Wet BDU opgenomen verplichting om een bestedingsplan op te stellen za! worden aangesloten bij de werkwijze van het provinciefonds. Omdat de uitkering uit het provinciefonds niet kan worden gecombineerd met een bestedingsplan vervallen de artikelen die betrekking hebben op het bestedingsplan (artikelen 6, 7 en 8). Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele technische aanpassingen door te voeren. Artikel X (Wet personenvervoer 2000) Het voorgestelde artikel wijzigt de Wp In artikel 20 van de Wp 2000 is vastgelegd wie bevoegd is tot verlening van concessies voor openbaar vervoer. In verband met het vervallen van de plusregio's is in het tweede tot en met het vierde lid de volgende systematiek opgenomen. Het voorgestelde tweede lid regelt dat gedeputeerde staten bevoegd zijn tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein. Het voorgestelde derde lid maakt mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur een gebied aan te wijzen waarin niet de betrokken provincie, maar een openbaar lichaam bevoegd concessieverlener is. Beoogd wordt hiermee de basis te creëren om het dagelijks bestuur van de op te richten gemeenschappelijke regelingen (de twee vervoerregio's) bevoegd te maken voor de concessieverlening in het aan te wijzen gebied. Met de aanwijzing bij algemene maatregel wordt duidelijk bepaald voor welk gebied de bevoegdheid wordt verleend. Deze aanwijzing zal plaatsvinden zodra de gemeenschappelijke regelingen ten behoeve van die vervoerregio's in de Randstad tot stand zijn gekomen. Met deze systematiek kan geen twijfel bestaan wie in de concrete situatie als het bevoegd gezag met betrekking tot concessieverlening in de zin van artikel 20 van de Wp2000 moet worden aangemerkt. Hiermee wordt een soepele overgang van de situatie van de verplichte samenwerking in de plusregio naar een vrijwillige samenwerking in de twee vleugels van de Randstad bewerkstelligd. Het voorgestelde vierde lid is gelijkluidend aan het huidige artikel 20, derde lid met dien verstande dat het mogelijk wordt om in plaats van het dagelijks bestuur van de plusregio, het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam als bedoeld in het derde lid aan te wijzen. Vervolgens zijn enkele technische aanpassingen aangebracht om verwijzingen in de desbetreffende artikelen naar de verschillende leden van artikel 20 aan te laten sluiten bij het voorgestelde artikel 20. Voor wat betreft de verwijzing in artikel 63a naar de plusregio's die de gemeenten Amsterdam, 's- Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat is aangesloten bij de systematiek van concessieverlening zoals uitgewerkt in artikel 20. Deze uitwerking past binnen de verordening (EG) 1370/2007. Dit betekent dat het in artikel 63a, eerste lid gaat om de concessieverlener als bedoeld in artikel 20, derde lid (de vervoerregio's), en het de gemeenten Amsterdam, 's-gravenhage of Rotterdam betreft. In het tweede lid gaat het om het concessiegebied van het huidige Bestuur Regio Utrecht, waarin de gemeente Utrecht ligt met als concessieverlener de provincie. De betrokken concessieverlener moet in dat geval zeggenschap over de vervoerder uitoefenen net als over haar eigen diensten. Artikel X1 (Planwet verkeer en vervoer) De voorgestelde wijziging van artikel 16 van de Planwet regelt dat een regionaal verkeers- en vervoerplan niet langer door de plusregio, maar door de dagelijkse besturen van de openbare

30 lichamen, bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wp 2000 worden vastgesteld. Voor het overige heeft een wetstechnische aanpassing plaatsgevonden. Artikel XVIII (Wet op de jeugdzorg) In verband met het afschaffen van de plusregio's vervalt ook de grondslag in artikel 107, eerste lid, van de Provinciewet, dat het mogelijk maakt provinciale taken aan plusregio's over te dragen (zie artikel IV). Voorts is artikel 2 van de Wet op de jeugdzorg niet meer passend, omdat daarin wordt verwezen naar de plusregio's, bedoeld in artikel 104 van de Wgr. Ter continuering van de delegatie van de taken inzake de jeugdzorg aan de regio's rond Rotterdam, Amsterdam en Den Haag tot het moment dat de nieuwe Jeugdwet in werking treedt, wordt in artikel 2 van de Wet op de jeugdzorg een zelfstandige delegatiegrondslag opgenomen. Artikel XIX en XX (samenloop met de Huisvestingswet 2013) Het wetsvoorstel houdende nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 2013, ) dient ter vervanging van de huidige Huisvestingswet. De wijzigingen die met artikel XIX in de Huisvestingswet 2013 worden doorgevoerd hebben dezelfde strekking als de wijzigingen die in artikel V in de huidige Huisvestingswet worden doorgevoerd. Voor een toelichting op dit artikel wordt dan ook verwezen naar de toelichting bij artikel V. In artikel XX wordt een voorziening getroffen voor het geval beide wetten gelijktijdig in werking treden. In artikel 47, tweede lid, van het voorstel voor de Huisvestingswet 2013 is bepaald dat verordeningen die berusten op de Huisvestingswet zes maanden na inwerkingtreding van die wet vervallen. Dit betreft niet alleen huisvestingsverordeningen die door een gemeente zijn vastgesteld, maar ook huisvestingsverordeningen die door het bestuur van een plusregio zijn vastgesteld. Ten aanzien van deze verordeningen is in artikel XXIII van het onderhavige wetsvoorstel bepaald dat deze van kracht blijven tot het moment waarop de gemeenschappelijke regeling waarbij de plusregio is ingesteld, krachtens artikel XVII, eerste lid, is beëindigd. Dergelijke verordeningen vervallen uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van deze wet. Bij gelijktijdige inwerkingtreding van beide wetten doet zich de vraag voor welk van beide bepalingen voorrang dient te krijgen, de algemene overgangsbepaling van de Huisvestingswet 2013 of de overgangsbepaling van het onderhavige wetsvoorstel die specifiek ziet op de huisvestingsverordeningen die door het bestuur van een plusregio zijn vastgesteld. Om die reden is in artikel XX bepaald dat in een dergelijk geval artikel XXIII van dit wetsvoorstel van toepassing is op de huisvestingsverordening van de plusregio. Artikel XXI (samenloop met Wet lokaal spoor) In het wetsvoorstel houdende regels over de aanleg, het beheer, het gebruik en de veiligheid van lokale spoorwegen (Wet lokaal spoor, ) wordt de verantwoordelijkheid voor de aanleg en het beheer van de lokale spoorweginfrastructuur bij de dagelijkse besturen van de provincie en de plusregio's belegd. Zodra dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven en hoofdstuk 1 daarvan in werking treedt, dient ook die wet aangepast te worden aan de voorgestelde afschaffing van de plusregio's. Dit artikel draagt daar zorg voor.

31 De voorgestelde wijzigingen sluiten aan bij de gevolgde systematiek van de wijzigingen die in de Wp 2000 en de Wet BDU zijn doorgevoerd. De verantwoordelijkheid wordt neergelegd bij gedeputeerde staten, respectievelijk de dagelijkse besturen van de openbaar lichamen, bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wp Artikel XXII (opheffing of omzetting plusregio's) Het bijzondere van de plusregio's is dat het wettelijk verplichte gemeenschappelijke regelingen zijn die door de gemeenten in een gebied met stedelijke kenmerken (moeten) worden getroffen om wettelijke taken uit te voeren met het oog op de oplossing van de stedelijke afstemmingsproblematiek (artikel 104 Wgr). Deze wettelijke taken betreffen met name enkele taken die in sectorwetgeving aan de plusregio's zijn opgedragen, zoals die op het terrein van verkeer en vervoer en de woonruimteverdeling, maar daarnaast ook twee taakopdrachten in de Wgr zelf met betrekking tot het regionaal economisch beleid en het grondbeleid. Een bijzonder geval zijn, in de derde plaats, de taken met betrekking tot de jeugdzorg die door de provincies worden uitgevoerd, maar op basis van een delegatiebesluit van de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland door de drie plusregio's rond Rotterdam, Amsterdam en Den Haag worden uitgevoerd. Het gaat bij de jeugdzorg dus niet om een door de wet aan de deze plusregio's opgedragen taak, maar om een overgedragen taak. Het afschaffen van de plusregio's betekent dat de wettelijke taken dienen te worden herverdeeld over provincies en gemeenten. Het afschaffen van de plusregio's hoeft niet te leiden tot opheffing van de gemeenschappelijke regelingen die destijds zijn getroffen om als plusregio's wettelijke taken uit te voeren. In verschillende regio's zijn aan deze gemeenschappelijke regelingen namelijk ook andere, van de deelnemers zelf afkomstige taken overgedragen (gedelegeerd) en worden dus zowel de wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken uitgevoerd. Als de deelnemers deze taken in regionaal verband willen blijven uitvoeren, is het niet doelmatig de plusregio's eerst op te (moeten) heffen om vervolgens opnieuw een gemeenschappelijke regeling te treffen om de behartiging van de vrijwillige, niet wettelijk verplichte taken te kunnen voortzetten. Het wetsvoorstel bevat als hoofdregel, opgenomen in het eerste lid, dat de gemeenten die deelnemen aan de plusregio de gemeenschappelijke regeling waarbij de plusregio is ingesteld, binnen een jaar na de totstandkoming van deze wet moeten ontbinden door de gemeenschappelijke regeling waarbij de desbetreffende plusregio is ingesteld, op te heffen. Het tweede lid biedt echter de mogelijkheid om de gemeenschappelijke regeling na het verlies van de status van plusregio voort te zetten. In het eerste geval vindt de afwikkeling plaats met toepassing van de bepalingen die ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, van de Wgr met betrekking tot de opheffing en de vereffening van het vermogen in de gemeenschappelijke regeling (moeten) zijn opgenomen. In het tweede geval zal de gemeenschappelijke regeling, eveneens binnen een jaar, in overeenstemming moeten worden gebracht met alle wetswijzigingen die uit onderhavig wetsvoorstel voortvloeien. Gedurende de periode dat de gemeenschappelijke regeling waarbij de plusregio is ingesteld nog niet is opgeheven of nog niet in overeenstemming is gebracht met de Wgr blijft bij gemeenschappelijke regeling ingestelde regionaal openbaar lichaam voortbestaan. Voor zover taken en bevoegdheden niet reeds als gevolg van de bepalingen in dit wetsvoorstel bij een ander orgaan zijn belegd, blijft het bestuur van het regionaal openbaar lichaam (de voormalige plusregio) bevoegd om besluiten te nemen. Tot het moment dat toepassing is gegeven aan het eerste onderscheidenlijk het tweede lid, dienen de paragrafen 3 en 5 van Hoofdstuk X1 van de Wgr dan ook van toepassing te blijven op de gemeenschappelijke regeling waarbij de plusregio is ingesteld (derde lid).

32 Artikel XXIII (Overgangsbepaling regionale huisvestingsverordening) In dit artikel is een overgangsregeling opgenomen voor de regionale huisvestingsverordeningen die gelden op het moment dat deze wet in werking treedt. In de eerste volzin is de termijn geregeld waarop de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in de plusregio's van kracht zijnde regionale huisvestingsverordeningen vervallen. Voorgesteld wordt de huisvestingsverordeningen in de dienovereenkomstige gebieden van kracht te laten zijn tot het moment waarop de plusregio door de deelnemende gemeenten is ontbonden, met dien verstande dat de verordeningen hoe dan ook uiterlijk na een jaar vervallen. De deelnemende gemeenten hebben dus maximaal één jaar om te bezien of een nieuwe regionale huisvestingsverordening nodig is of dat zij ervoor kiezen om zelf een huisvestingsverordening voor hun gemeente vast te stellen. Het tweede lid brengt tot uitdrukking dat deze vervaltermijn in alle gevallen in de plaats komt van de vervaltermijnen die (indien van toepassing) hadden gegolden als de plusregio's zouden hebben voortbestaan. Dat kan leiden tot een kortere geldingsduur, zeker als de betrokken huisvestingsverordening anders voor onbepaalde tijd had gegolden, maar ook tot een langere. Op grond van het derde lid kan het algemeen bestuur van de voormalige plusregio de regionale huisvestingsverordening, zolang deze van kracht blijft, wijzigen of intrekken. Artikel XXIV (Overgangsregeling jeugdzorg) In het eerste lid is een voorziening getroffen die inhoudt dat de provinciale delegatiebesluiten, op grond waarvan de plusregio's waarin Rotterdam, Amsterdam onderscheidenlijk Den Haag zijn gelegen, hun geldigheid behouden. Daarmee wordt voorkomen dat een nieuw besluit moet worden genomen, terwijl er materieel niets verandert. Het tweede lid bepaalt dat de in artikel XXII, eerste en tweede lid, bepaalde termijn waarbinnen de 'gemeenschappelijke regeling moet zijn opgeheven dan wel zijn omgezet in vrijwillige samenwerkingsverbanden in deze drie regio's, pas begint te lopen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Beoogd wordt dit moment gelijk te laten vallen met het moment dat de Wet op de jeugdzorg wordt ingetrokken. Op deze wijze krijgen de drie regio's de tijd om hun taken inzake de jeugdzorg uit te voeren totdat de nieuwe Jeugdwet in werking treedt. Artikel XXV (Overgangsbepalingen bijdragen op gebied verkeer en vervoer) Met ingang van de inwerkingtreding van de wet gaan de taken op het gebied van verkeer en vervoer van de plusregio's over op de rechtsopvolgers: gedeputeerde staten van de provincies waarin de plusregio is gelegen respectievelijk het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wp In dit artikel zijn overgangsbepalingen opgenomen voor bijdragen, subsidies en uitkeringen die zijn verleend of verstrekt aan plusregio's op grond van de Wet bereikbaarheid en mobiliteit, de wet van 24 april 1991 houdende regels met betrekking tot enkele specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten op het terrein van Verkeer en Waterstaat (Stb. 1991, 225), de Wet BDU verkeer en vervoer, of de Wet Infrastructuurfonds. In het eerste lid is bepaald dat deze bijdragen, subsidies en uitkeringen worden geacht te zijn verleend aan voornoemde rechtsopvolgers en dat de rechtsopvolgers dienaangaande in de rechten en plichten treden van de plusregio's.

33 Dit betekent dat de rechtsopvolgers uitvoering geven aan de rechten en plichten die voortvloeien uit voornoemde bijdragen, subsidies en uitkeringen. Het is de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de rechtsopvolgers zelf om te bepalen op welke wijze zij de uitvoering van deze rechten en plichten vormgeven. Een informatieplicht voor de gemeenten in de voormalige plusregio's voor de rechtsopvolgers zorgt ervoor dat de rechtsopvolgers voldoende geïnformeerd worden omtrent de rechten en verplichtingen, die deze van de plusregio overneemt (tweede lid). De middelen die ingevolge artikel 9 van de Wet BDU voor toekomstige uitgaven zijn gereserveerd, zijn geoormerkte middelen en zullen dus overgedragen moeten worden aan de rechtsopvolgers van de plusregio's. Het is van belang dat bij de overdracht van de reserves wordt aangegeven, welke verplichtingen reeds zijn aangegaan en welke projectafspraken zijn gemaakt. In het derde lid is bepaald dat de gemeenten in de voormalige plusregio's de stand van zaken ten aanzien van deze verplichtingen en afspraken vastleggen. Op basis van dat overzicht kunnen partijen onder regie van de rechtsopvolger in goed overleg met gemeenten afspreken, bijvoorbeeld via een convenant, hoe met dergelijke afspraken wordt omgegaan en hoe de reserves daarvoor worden ingezet. Het vierde lid bepaalt dat de bepalingen van de Wet BDU met betrekking tot de rekening en verantwoording van toepassing blijven op de reeds verstrekte uitkeringen. Met het oog op de nieuwe situatie wordt in het vijfde lid tenslotte de mogelijkheid gecreëerd om direct na inwerkingtreding van deze wet aan het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wp2000 tijdens het kalenderjaar een uitkering te verstrekken voor het lopende uitkeringsjaar. Artikel XXVII (Overgangsrecht Planwet verkeer en vervoer) In dit artikel is vastgelegd dat de op grond van artikel 16 door de plusregio vastgestelde regionale verkeers- en vervoerplannen met de inwerkingtreding van deze wet worden geacht te zijn vastgesteld door gedeputeerde staten of, indien van toepassing, door het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wp De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

34 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrij ksrelaties > Retouradres Postbus EA Den Haag Aan de Koning Constitutionele Zaken en Wetgeving Staatsinrichting en Bestuur Turfrnarkt 147 Den Haag Postbus EA Den Haag Kenmerk Datum 7 juni 2013 Betreft Nader rapport Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 26 maart 2012, nr , machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio's (Wet afschaffing plusregio's) rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 9 juli 2012, nr. W /1, bied ik U, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, hierbij aan. De Afdeling is van oordeel dat de schrapping van de Wgr-plusgebieden zonder adequate vervanging heroverweging verdient en kan daarom over het voorstel in deze vorm niet positief adviseren. Daarnaast vraagt de Afdeling aandacht voor de provinciale schaal binnen de structuur van de decentrale overheden. De opmerkingen van de Afdeling worden in het navolgende besproken. Daarbij worden de volgorde en nummering van het advies van de Afdeling aangehouden. 1. Het voorstel Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is de motivering van het voorstel in de memorie van toelichting versterkt. De motivering van het voorstel berust op de volgende overwegingen: Het kabinet wil het primaat van de bestuurlijke hoofdstructuur herstellen. Dat is een kernpunt in de samenhangende visie op de modernisering van de bestuurlijke organisatie die door het kabinet op 28 maart jongstleden naar de Eerste en Tweede Kamer is gezonden1. De plusregio's zijn een permanente vorm van verplichte bovenlokale samenwerking van gemeenten, waaraan door de wetgever rechtstreeks taken zijn opgedragen, welke deels door het Rijk worden bekostigd. Deze vorm wijkt af van de gebruikelijke bestuurlijke verhoudingen in ons binnenlands bestuur. Deze vorm van bestuur was in het begin van de jaren negentig verdedigbaar vanuit de noodzaak om te komen tot een bovenlokale aanpak van de bestuurlijke problematiek in grootstedelijke gebieden. Deze kwam op vrijwillige basis niet voldoende van de grond. Dit heeft weliswaar geleid tot in omvang bescheiden en efficiënt werkende eenheden, toegerust voor de opgedragen taken, maar de belofte dat daarmee de weg zou worden geëffend naar een zich weer in onze bestuurlijke structuur voegende bestuursvorm is niet ingelost. De plusregio's, althans hun rechtsvoorgangers, zijn in het leven geroepen als l Kamerstukken , CII, A en Kamerstukken 11, 2012/13, nr. 8. Pagina 1 van 6

35 tijdelijke afwijkende vorm van bestuur in het kader van een proces van vernieuwing van de bestuurlijke organisatie dat had moeten resulteren in een Datum nieuwe, definitieve vorm van bestuur in daarvoor in aanmerking komende 7 juni 2013 grootstedelijke gebieden vanuit de noodzaak om te komen tot een bovenlokale Kenmerk aanpak van de grootstedelijk gebieden. Met deze nieuwe vorm -waarvoor het concept van de stadsprovincie werd ontwikkeld - zou het primaat van de bestuurlijke hoofdstructuur weer worden hersteld en zou een einde komen aan deze overgangsvoorzieningen. Het kabinet meent dat beter langs andere weg in de behoefte aan bestuurlijke voorzieningen rondom de grote steden kan worden voorzien, namelijk door de overheden zelf weer de ruimte te bieden om te kiezen voor de meest adequate vorm van samenwerking. Zulke meer flexibele vormen van samenwerking passen beter bij de vraagstukken van deze tijd. Het kabinet meent dat na het afschaffen van de plusregio's aan de betrokken gemeenten kan worden overgelaten of zij behoefte hebben aan samenwerking met betrekking tot lokale taken op bovengemeentelijk niveau en op welke terreinen dat wenselijk is. Het kabinet gaat er daarbij van uit dat de uit de evaluaties blijkende positieve ervaringen van de afgelopen twintig jaar hebben geleid tot een duurzaam gewortelde cultuur van samenwerking, waarin niet de verschillen maar de gezamenlijke belangen de boventoon zullen blijven voeren. Het wetsvoorstel biedt de gemeenten daarom de mogelijkheid hun samenwerking ten aanzien van overgedragen lokale taken na beëindiging van hun wettelijke taken als 'gewone' gemeenschappelijke regeling voort te zetten. Het kabinet vertrouwt er voorts op dat de provincies samen met de gemeenten in goed overleg zoeken naar oplossingen voor vraagstukken die zich in de toekomst voordoen rond de samenwerking. Samenwerking blijft immers nodig, ook na de overheveling van de wettelijke taken van de plusregio's naar provincies en gemeenten. 2. Structuur en bevoeadheden stadsreaio's en 3. historische schets Het kabinet onderschrijft de schets die de Afdeling geeft van de structuur en bevoegdheden van de plusregio's en ook haar beschrijving van de historische context. Het is juist dat er een grote mate van continuïteit is geweest in de opstelling van opeenvolgende kabinetten. Die continuïteit moet naar het oordeel van het huidige kabinet echter mede worden verklaard uit de omstandigheid dat er weinig animo bestond om opnieuw te investeren in pogingen om het proces van vernieuwing van de bestuurlijke organisatie weer in beweging te brengen. Een perspectief ontbrak, terwijl het tegelijkertijd onwenselijk werd geacht de besturen van de stedelijke regio's in een voortdurende staat van onzekerheid omtrent hun voortbestaan te houden. Dat in de memorie van toelichting niet is ingegaan op de door de Afdeling genoemde evaluaties, vindt zijn verklaring in het feit dat dit kabinet wél reden ziet om het voortbestaan van de plusregio's ter discussie te stellen, omdat zij een inbreuk maken op de bestuurlijke hoofdstructuur. Het kabinet miskent daarmee geenszins dat de plusregio's en hun rechtsvoorgangers een waardevolle bijdrage hebben geleverd aan de oplossing van de grootstedelijke problematiek. Integendeel, de evaluaties tonen dat genoegzaam aan. Het kabinet gaat daarom ervan uit dat de samenwerking die ook in de toekomst nodig blijft, in die positieve ervaring zijn bedding kan vinden. Met dat verschil dat nu ook flexibiliteit ontstaat in de omvang van de samenwerkingsregeling. Een wettelijke verplichting acht het kabinet niet langer gerechtvaardigd. 4. Analvse van het voorstel De Afdeling beoordeelt het voorstel aan de hand van de uitgangspunten van de Visienota bestuur en bestuurlijke inrichting die op 19 oktober 2011 aan de Kamer Pagina 2 van 6

36 is gezonden2. Het huidige kabinet heeft zijn visie op de bestuurlijke organisatie gegeven in de samenhangende visie op de modernisering van de bestuurlijke Datum organisatie van Nederland. Daarin worden de in het regeerakkoord aangekondigde, j,ni 2013 voornemens ten aanzien van de bestuurlijke organisatie in hun samenhang Kenmerk gepresenteerd en toegelicht, waaronder de in voorliggend wetsvoorstel neergelegde afschaffing van de plusregio's. a. Positie van de provincies Het kabinet is het met de Afdeling eens dat een adequatere structuur van de decentrale overheden niet goed mogelijk is zonder dat kritisch wordt gekeken of de huidige, historisch bepaalde, provinciale indeling - de schaal van provincies en de loop van de provinciegrenzen - nog voldoende aansluit bij de schaal waarop de problemen zich voordoen, en of de schaal van provincies zich voldoende onderscheidt van die van andere decentrale overheden. Dat is het perspectief dat het kabinet schetst in zijn samenhangende visie op de modernisering van de bestuurlijke organisatie. De in gang gezette procedure van samenvoeging van de provincies Noord-Holland, Flevoland en Utrecht is een eerste stap in een proces dat is gericht op de vorming op termijn van vijf landsdelen. De opschaling van de provincies vindt zijn grond overigens vooral in de noodzaak de positie van het middenbestuur te versterken door haar schaal meer in overeenstemming te brengen met de schaal van de maatschappelijke vraagstukken ten aanzien waarvan het zijn functies dient te vervullen. Dat de schaal van provincies voldoende onderscheidend moet zijn van de schaal van de andere decentrale overheden, waarbij het kabinet overigens niet zoals de Afdeling primair het oog heeft op de plusregio's - die het kabinet immers wil afschaffen - maar op de gemeenten, is een andere overweging van het kabinet. De Afdeling wijst er in dat verband overigens terecht op dat een vuistregel voor de verhouding tussen beide bestuurslagen moeilijk te geven is. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is een passage met deze strekking aan de memorie van toelichting toegevoegd. b. WGR of WGRplus Door de toenmalige en huidige bewindspersonen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Infrastructuur en Milieu is diverse malen op bestuurlijk niveau met de betrokken provincies, gemeenten, plusregio's en met de VNG en het IPO gesproken. De VNG en het IPO hebben daarnaast schriftelijk hun zienswijze op de afschaffing van de Wgr-plus gegeven. Het kabinet is van mening dat de betrokken gemeenten en provincies voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om hun oordeel te geven over hetgeen in het onderhavige wetsvoorstel wordt geregeld, zoals voorgeschreven in artikel 114, eerste lid, van de Gemeentewet. Het kabinet acht een nader overleg met de betrokken gemeentebesturen over dit wetsvoorstel, zoals de Afdeling voorstelt, dan ook niet nodig. Het kabinet is het niet eens met de Afdeling dat het voorstel contraproductief is omdat door het wegvallen van een disciplinerend wettelijk kader er opnieuw discussies zullen ontstaan over structuren, territoriale reikwijdte, bevoegdheden en financiën, die ten koste gaan van de voor bestuurlijke taken beschikbare tijd en energie. Zoals hiervoor reeds aangegeven, verwacht het kabinet dat de bestuurlijke verhoudingen in de grootstedelijke gebieden door de positieve ervaringen met de samenwerking van de afgelopen twintig jaar, blijvend zijn veranderd en dat de belangrijkste elementen daarvan onderdeel zullen blijven in een voortzetting van de samenwerking op vrijwillige basis. Het wetsvoorstel biedt de decentrale overheden daarom de mogelijkheid om hun samenwerking - na beëindiging van de wettelijke taken - als gewone gemeenschappelijke regeling voort te zetten. Het kabinet vertrouwt er op dat de ervaringen met de verplichte ' Kamerstukken /12, nr. 1, Pagina 3 van 6

37 samenwerking de gemeenten hebben doordrongen van het gezamenlijke belang van dergelijke samenwerkingsverbanden en dat de betreffende gemeenten en Datum provincies elkaar zullen blijven opzoeken in de toekomst. Het gevaar van een 7 juni 2013 veelheid aan gemeenschappelijke regelingen en freerider gedrag, zoals de Afdeling Kenmerk stelt, ziet het kabinet dan ook niet. Dit blijkt ook uit het feit dat van deelnemers in 2,1,~oooo,,l,o, een aantal plusregio's bekend is dat zij de intentie hebben hun samenwerking te continueren als gewone gemeenschappelijke regeling. Overigens is, anders dan de Afdeling meent, ook in het kader van die (vrijwillige) samenwerking voorzien in doorzettingsmacht die fungeert als stok achter de deur en de gemeenten motiveert om te streven naar een door alle gemeenten gedragen besluit. Artikel 10a van de Wet gemeenschappelijke regelingen bevat een voorziening voor doorzettingsmacht in het kader van vrijwillige samenwerking, die overeenkomt met artikel 115 voor de plusregio's. Ten aanzien van de jeugdzorg meent het kabinet dat er geen reden is voor ongerustheid ten aanzien van de vraag of er in de drie plusregio's die het aangaat voldoende verantwoordelijkheid en continuïteit voor de jeugdzorg zal bestaan. Het kabinet onderschrijft volledig het belang van de bestuurlijke verantwoordelijkheid en de continuïteit voor de jeugdzorg. Dat is de reden dat ten aanzien van de jeugdzorg is voorzien in een overgangsvoorziening voor het geval dat de opheffing van de plusregio's op een eerder moment plaatsvindt dan de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten. Hiermee wordt voorkomen dat de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg in de drie plusregio's als gevolg van de opheffing van de plusregio's eerst terugvalt naar beide provincies en vervolgens weer overgeheveld moet worden naar de gemeenten. Met de betreffende plusregio's is dit besproken. Ook zij onderschrijven dat de overgang met zo weinig mogelijk hinder voor de uitvoering van de jeugdzorgtaken moet verlopen. 5. Uitwerkina van het voorstel in de verschillende reaio's a. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is in de toelichting een passage opgenomen waarin de redenen worden gegeven voor het aanwijzen van de twee vervoerregio's. Daarnaast is gevolg gegeven aan het advies om de regeling voor de overgang van de plusregio's naar de vervoerregio's aan te vullen. b. In de Visienota is aangegeven (blz. 22) dat de omvang van de toen geheten infrastructuurautoriteit voor de Noordvleugel nog onderwerp van overleg zou zijn met de betrokken overheden. Het daarna gevoerde overleg heeft evenwel niet tot een door de overheden gezamenlijk gedragen uitspraak kunnen leiden. Bij de besluitvorming van het vorige kabinet die leidde tot het oorspronkelijk wetsvoorstel is ten aanzien van de regio Utrecht gemeend, dat Utrecht op dit moment geen deel moet uitmaken van de vervoerregio Amsterdam- Almere. De redenen hiervoor waren dat er vooralsnog sprake is van twee aparte regionale vervoersmarkten, één rondom Amsterdam-Almere en één rondom Utrecht, met elk een eigen dynamiek. De vervoerssamenhang tussen deze steden wordt grotendeels via het hoofdwegennet en het spoor bediend. Indien de gemeenten van de regio Utrecht deel zouden uitmaken van de vervoerregio Amsterdam- Almere, zou voorts een samenwerkingsgebied ontstaan van een zeer groot aantal verschillende gemeenten en - in de aanvang - drie provincies. Betwijfeld werd of een dergelijk grote samenwerkingsregeling effectief en slagvaardig zou kunnen opereren. Tegen deze achtergrond is ook door het huidige kabinet besloten dat de OV-taken en BDU-middelen van de plusregio Bestuur Regio Utrecht moeten worden ondergebracht bij de provincie. Indien later er voor de uitvoering van het regionale verkeer- en vervoerbeleid nauwere samenwerking tussen de vervoerregio Amsterdam-Almere en Utrecht nodig blijkt, kunnen de betrokken Pagina 4 van 6

38 overheden via vrijwillige samenwerking daarvoor een passende vorm ontwikkelen. Omdat de vervoerregio een samenwerkingsverband is dat op vrijwillige basis is aangegaan, biedt de Wet gemeenschappelijke regelingen daartoe de mogelijkheid:, j,ni 2013 toe- en uittreden is mogelijk. Het huidige kabinet ziet geen reden om op dit punt Kenmerk een andere lijn te overwegen Voor een afzonderlijke vervoerregio rond Utrecht, die dan eveneens wordt gefaciliteerd door het Rijk met een rechtstreekse toedeling van de OV-taak en de BDU-middelen is evenmin reden, omdat de inhoudelijke en bestuurlijke wenselijkheid van een rechtstreekse toekenning van OV-taak en BDU-middelen, die geldt in het geval van de twee vervoerregio's Amsterdam-Almere en Rotterdam-Den Haag, niet geldt voor de Utrechtse situatie. Evenals in andere delen van Nederland zullen gemeenten en provincie ook in dit geval via samenwerking tot een goed verkeer- en vervoerbeleid kunnen komen. C. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is in de toelichting een passage opgenomen over de gevolgen van de afschaffing van de plusregio's buiten de Randstad. Het kabinet vertrouwt er op dat de ervaringen met de verplichte samenwerking de gemeenten hebben doordrongen van het gezamenlijke belang bij samenwerking en dat betreffende gemeenten en provincies elkaar zullen vinden in de nieuwe rolverdeling die de herverdeling van de wettelijke taken van de plusregio's meebrengt. Van een aantal plusregio's is inmiddels bekend dat de deelnemers de intentie hebben hun samenwerking te continueren als gewone gemeenschappelijke regeling. 6. De redactionele opmerkingen van de Afdeling zijn verwerkt, met uitzondering van de opmerking van de Afdeling over het definiëren van het begrip vervoergebied in de Wet personenvervoer 2000 en de opmerking over het toepassen van aanwijzing 165a bij de artikelen XVII tot en met XXIV (thans de artikelen XXIII tot en met XVII) en het daarbij ontdubbelen van de materie geregeld in artikel XIX en XXII (thans artikel XXVI en XXVIII), aanhef en onderdeel b. Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling over het hanteren van de term het vervoergebied is deze term niet meer in het wetsvoorstel opgenomen omdat dit begrip tot verwarring kan leiden in relatie tot het in de toelichting gehanteerde begrip vervoerregio. In de wetsteksten wordt thans verwezen naar het krachtens artikel 20, derde lid, Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied. Het voorstel van de Afdeling om bij de artikelen XVII tot en met XXIV (thans de artikelen XXIII tot en met XVII) aanwijzing 165a toe te passen is niet overgenomen omdat het in dit geval toegankelijker wordt geacht om alle overgangsbepalingen die betrekking hebben op de afschaffing van de plusregio's gezamenlijk in één regeling bij elkaar op te nemen, te weten de regeling waarbij de plusregio's worden afgeschaft. De uitzondering van aanwijzing 165a dat van het opnemen van overgangsbepalingen in de te wijzigen regeling kan worden afgezien indien dit gelet op de toegankelijkheid onwenselijk is, is hier dus toegepast. De Afdeling merkt voorts op dat de materie geregeld in artikel XIX en XXII, aanhef en onderdeel b (oud, thans artikel XXVI en XXVIII) dubbelop is. Het betreft hier evenwel twee verschillende zaken. In het eerste geval gaat het om de bevoegdheid van het bevoegd gezag om een concessie te verlenen en is er voor gezorgd dat de verleende concessie door de plusregio's wordt geacht te zijn verleend door de rechtsopvolger van de plusregio's, zoals opgenomen in artikel 20 van de Wet personenvervoer In het tweede geval betreft het een besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu, waarbij een decentrale overheid de bevoegdheid krijgt een concessie te verlenen voor openbaar vervoer per trein voor Pagina 5 van 6

39 de in dat besluit aangewezen vervoersdiensten. De desbetreffende besluiten worden na inwerkingtreding van het wetsvoorstel geacht te zijn genomen op basis van artikel 20, vierde lid, van de Wet personenvervoer juni 2013 Kenmerk 7. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt het wetsvoorstel en de memorie van,o13~oooo2,,,o, toelichting nog op een aantal punten te actualiseren, aan te vullen, te verduidelijken of anderszins te verbeteren. De belangrijkste wijzigingen zijn de volgende: - Er zijn enkele bepalingen toegevoegd in verband met samenloop van enkele andere wetsvoorstellen en in verband met het inwerking treden van de Wet Aanbestedingsvrijheid OV grote steden. - De bepalingen in relatie tot de verkeer en vervoertaak zijn in overeenstemming gebracht met het uitgangspunt dat de taken kunnen worden overgenomen door gedeputeerde staten of indien van toepassing door het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dr. R.H.A. Plasterk Pagina 6 van 6

40 Kabinet heft plusregio's op I Nieuwsbericht I Rijksoverheid.nl pagina 1 van 1!: li ),I I) li 111 I Home 3 Ministeries 3 BZK 3 Nieuws, Kt1l i,] i t i t! l l ii~ 1 i, t Ministerie: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties [lministerieslbzk] Kabinet heft plusregio's op Het kabinet maakt een einde aan de zogenaamde Wgr-plusregiors, verplichte samenwerkingsverbanden die direct vanuit het Rijk worden gesubsidieerd. Vrijwillige samenwerking blijft mogelijk. De belangrijkste taak - verkeer en vervoer - wordt belegd bij de provincie. Dit versterkt de positie van het middenbestuur. De verkeer- en vervoertaak van de plusregio's Rotterdam, Haaglanden en Amsterdam gaat, vanwege de complexiteit in de grootstedelijke regio's, naar twee vervoerregio's: Amsterdam-Almere en Rotterdam-Den Haag. Het kabinet nodigt de betrokken gemeenten en provincies uit om de vervoerregio vorm te geven. De grote steden hebben zich bereid verklaard de provincies een betekenisvolle positie te geven in het bestuur van deze regio's. Dit staat in het wetsvoorstel tot afschaffing van de plusregio's dat minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) mede namens staatssecretaris Mansveld van Infrastructuur en Milieu (IenM) naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. In het wetsvoorstel worden voorzieningen getroffen voor de wettelijke taken van de plusregio's. Per taak is gekeken bij welke bestuurslaag deze het beste past. Het overhevelen van de verkeer - en vervoertaken naar de provincies past bij hun taken op ruimtelijk-economisch gebied. De twee vervoerregio's moeten de bereikbaarheid in de Randstad verbeteren. Het opheffen van de plusregio's is opgenomen in het regeerakkoord en past in het streven van het kabinet om bestuurlijke drukte terug te dringen. Afschaffen versterkt de bestuurlijke hoofdstructuur, het bestuurlijk eigenaarschap en de directe democratische legitimatie in het middenbestuur. Het wetsvoorstel is een voortzetting van het wetsvoorstel dat in maart 2012 door het vorige kabinet voor advies aan de Raad van State is voorgelegd. De voorziene datum van inwerkingtreding is 1 januari 2015.

41

42 Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio's Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de verplichte samenwerking in plusregio's te beëindigen, de bevoegdheden van deze regio's te verdelen over provincies en gemeenten en daartoe de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten te wijzigen; Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Hoofdstuk l Opheffing plusregio's Artikel I Hoofdstuk XI van de Wet gemeenschappelijke regelingen vervalt. Artikel II De wijzigingswet Wgr-plus wordt ingetrokken. Hoofdstuk 2 Wijziging van enkele wetten Artikel III In bijlage 1 bij de Algemene wet bestuursrecht komt het onderdeel dat aanvangt met "Wet gemeenschappelijke regelingen:" te luiden: Wet gemeenschappelijke regelingen: een ontslagbesluit als bedoeld in artikel 16, vijfde lid Artikel IV Artikel 107 van de Provinciewet wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt ", van plusregio's als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen" en ", plusregio's".

43 2. In het derde lid vervalt "plusregio's en". 3. In het achtste lid vervalt "plusregio of'. 4. Het negende en tiende lid vervallen. Artikel V De Huisvestingswet wordt als volgt gewijzigd: De artikelen 2, derde lid, 3, derde lid, 60g en artikel 85a, vierde lid, vervallen. Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 2a 1. Op verzoek van burgemeester en wethouders van een of meer gemeenten kunnen gedeputeerde staten, indien een evenwichtige regionale verdeling van woonruimte dat naar hun oordeel vereist, een woningmarktregio aanwijzen waarin de in artikel 2 gegeven bevoegdheid uitsluitend met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen kan worden uitgeoefend. 2. Gebieden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek zijn van een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid uitgezonderd. 3. Indien de woningmarktregio in meer dan een provincie is gelegen, wordt de aanwijzing gegeven door gedeputeerde staten van de provincie waarin de meerderheid van de bevolking van de woningmarktregio woont, na overleg met gedeputeerde staten van de andere provincie of provincies. 4. Alvorens een aanwijzing te geven, plegen gedeputeerde staten overleg met burgemeester en wethouders van de gemeenten in de woningmarktregio. 5. De gemeentelijke huisvestingsverordeningen die op het tijdstip waarop de aanwijzing wordt gegeven van kracht zijn, vervallen een jaar na dat tijdstip. Deze vervaltermijn treedt in de plaats van de termijnen waarop die verordeningen zouden zijn vervallen, indien geen aanwijzing zou zijn gegeven. Artikel VI De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:

44 Artikel 81 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt ", plusregio's als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen". 2. Aan het slot van de eerste volzin van het derde lid vervalt "of aan een plusregio". 3. In het vierde lid vervalt ", het algemeen bestuur van een plusregio" en "het dagelijks bestuur van een plusregio". 4. In het zesde lid vervalt ", het algemeen bestuur van een plusregio". In artikel 82, eerste lid, vervalt ", plusregio's als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen". Artikel VII De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek wordt als volgt gewijzigd: In artikel 6, derde lid, vervalt "dan wel, indien de gemeente is gelegen in een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, het dagelijks bestuur van die plusregio". Artikel 10 vervalt. Artikel VIII Artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op het BTWcompensatiefonds komt te luiden: d. regionaal openbaar lichaam: een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer Artikel IX De Wet BDU verkeer en vervoer wordt als volgt gewijzigd: Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 1. De onderdelen a tot en met d komen te luiden: a. Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu; b. openbaar lichaam: een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000;

45 c. dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam; d. uitkering: een brede doeluitkering als bedoeld in artikel 3, eerste lid; 2.0nderdeel e vervalt en de onderdelen f en g worden geletterd tot onderdelen e en f. Artikel 2 vervalt. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Onze Minister verstrekt jaarlijks voor het uitkeringsjaar aan een openbaar lichaam een brede doeluitkering ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het regionaal verkeer- en vervoerbeleid in het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied. 2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt "de plusregio" vervangen door: het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied. 3. In het tweede lid, onderdeel c, wordt "een plusregio" vervangen door: een krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied. In artikel 4, tweede lid, vervalt de zinsnede "aan provincies onderscheidenlijk regionale openbare lichamen". Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt de zinsnede "provincies en regionale openbare lichamen" vervangen door: de openbare lichamen. 2. In het tweede lid wordt de zinsnede "iedere provincie onderscheidenlijk voor iedere plusregio" vervangen door: ieder openbaar lichaam. 3. In het vijfde lid wordt de zinsnede "gedeputeerde staten en de dagelijkse besturen" vervangen door: de dagelijkse besturen. De artikelen 6, 7 en 8 vervallen.

46 In artikel 9, eerste lid, wordt de zinsnede "Gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur kunnen" vervangen door: Het dagelijks bestuur kan. In artikel 10 wordt de zinsnede "De provincie onderscheidenlijk de plusregio" vervangen door: Het openbaar lichaam. Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd: 1. In de aanhef van het eerste lid wordt de zinsnede "de provincie onderscheidenlijk de plusregio" vervangen door: het openbaar lichaam. 2. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt de zinsnede "provinciale onderscheidenlijk het1' en telkens de zinsnede "onderscheidenlijk uit de verantwoordingsinformatie". 3 In het tweede lid vervalt de zinsnede "gedeputeerde staten onderscheidenlijk. 4. In het derde lid wordt de zinsnede "de provincie of van de plusregio" vervangen door: het openbaar lichaam. Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd: l. In het eerste lid wordt de zinsnede "Gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur verstrekken" vervangen door: Het dagelijks bestuur verstrekt. 2. In het tweede lid vervalt de zinsnede: "de in artikel 10, tweede lid, bedoelde" en wordt de zinsnede "de provincie onderscheidenlijk de plusregio" vervangen door: het openbaar lichaam. In artikel 14, eerste lid, wordt de zinsnede "Gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur verstrekken" vervangen door: Het dagelijks bestuur verstrekt. De artikelen 22, 23, 25 en 26 vervallen.

47 Artikel X De Wet personenvervoer 2000 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 1 vervalt onderdeel b. In de artikelen 14b, 26, eerste lid, en artikel 87, eerste lid, onderdeel b, wordt "artikel 20, tweede en derde lid," telkens vervangen door: artikel 20, tweede, derde en vierde lid,. Artikel 20 komt te luiden: Artikel Bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer per trein is Onze Minister. 2. Bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein, zijn gedeputeerde staten. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in bij die maatregel aan te wijzen gebieden in afwijking van het tweede lid het dagelijks bestuur van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld openbaar lichaam bevoegd is tot het verlenen, wijzigen of intrekken van de in het tweede lid bedoelde concessies in dat gebied. 4. In afwijking van het eerste lid is het bestuur, bedoeld in het tweede of derde lid, bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor regionaal openbaar vervoer per trein voor de bij algemene maatregel van bestuur dan wel in overeenstemming met het betrokken bestuur bij besluit van Onze Minister aangewezen vervoersdiensten die de daarbij aangegeven stations verbinden. Artikel 21 komt te luiden: Artikel 21 Gedeputeerde staten dragen zorg voor de coördinatie en afstemming van het openbaar vervoer in de provincie, met uitzondering van het krachtens artikel 20, derde lid, aangewezen gebied.

48 In de artikelen 30, vierde lid, 41, eerste lid, en 62, vierde lid, wordt "artikel 20, tweede lid," vervangen door: artikel 20, tweede of derde lid,. In artikel 61, tweede lid, wordt "artikel 20, derde lid" vervangen door: artikel 20, vierde lid. In artikel 62 eerste, tweede en derde lid, wordt "het grondgebied van de plusregio" vervangen door: het krachtens artikel 20, derde lid aangewezen gebied. Artikel 63a komt te luiden: Artikel 63a l.in afwijking van artikel 61, eerste lid, kan een concessieverlener voor openbaar vervoer, anders dan per trein, in een krachtens artikel 20, derde lid, aangewezen gebied, dat de gemeenten Amsterdam, 's-gravenhage of Rotterdam omvat, een concessie verlenen zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, indien deze concessie wordt verleend aan een vervoerder waarop het openbaar lichaam als bedoeld artikel 20, derde lid, net als over haar eigen diensten zeggenschap uitoefent. Artikel 5, tweede lid, van verordening (EG) is van toepassing. 2. In afwijking van artikel 61, eerste lid, kan een concessieverlener voor openbaar vervoer, anders dan per trein, voor het gebied van de plusregio bedoeld in hoofdstuk XI van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de Wet afschaffing plusregio's, dat de gemeente Utrecht omvatte, een concessie verlenen zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, indien deze concessie wordt verleend aan een vervoerder waarop de concessieverlener net als over haar eigen diensten zeggenschap uitoefent. Artikel 5, tweede lid, van verordening (EG) is van toepassing. Artikel 63b wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, onderdeel a en b, wordt "de plusregio" vervangen door: de gebieden, bedoeld in artikel 63a, eerste en tweede lid,. 2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt "het grondgebied van de plusregio" vervangen door: het gebied bedoeld in artikel 63a, eerste en tweede lid,.

49 In artikel 93a wordt "Het dagelijks bestuur van een plusregio als bedoeld in artikel 20, tweede en derde lid" vervangen door: Het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde en vierde lid. Artikel 121 vervalt. Artikel XI Artikel 16 van de Planwet verkeer en vervoer komt te luiden: Artikel Het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000, stelt een regionaal verkeer- en vervoerplan vast, dat richting geeft aan de voor het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer aangewezen gebied te nemen beslissingen inzake verkeer en vervoer. Het bestuur neemt hierbij de essentiële onderdelen van het nationale verkeers- en vervoerplan in acht, evenals de essentiële onderdelen van het provinciale verkeers- en vervoerplan, voor zover die betrekking hebben op de bovenregionale samenhang. 2. Voor een openbaar lichaam als bedoeld in het eerste lid is de onderhavige wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat: a. voor de toepassing van de artikelen 2, tweede lid, 12, 13, eerste lid, en 14 openbare lichamen als bedoeld in artikel 20, derde lid van de Wet personenvervoer 2000 gelijkgesteld worden met provincies; b. voor de toepassing van artikel 3, derde lid, onderdeel b, na "provincies" ingevoegd wordt:,openbare lichamen; c. het in artikel 5 bedoelde provinciale verkeers- en vervoerplan uitsluitend betrekking heeft op het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied voor zover daarin essentiële onderdelen van beleid zijn opgenomen die noodzakelijk zijn voor de bovenregionale samenhang en het bestuur van de provincie over deze onderdelen overleg heeft gevoerd met het bestuur van het openbaar lichaam; d. in artikel 6, eerste lid, tweede volzin, na "provincies" ingevoegd wordt:, alsmede het bestuur van het in de provincie bestaand openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000; e. de artikelen 8 en 10 niet van toepassing zijn.; Artikel XII

50 In artikel 28 van de Wet bereikbaarheid en mobiliteit wordt de zinsnede ", een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen die de gemeente of gemeenten Amsterdam, Arnhem en Nijmegen, Eindhoven en Helmond, Enschede en Hengelo, 's-gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat," vervangen door: een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000,. Artikel XIII Artikel 1, onderdeel i, van de Wet Infrastructuuríonds komt te luiden: i. regionaal openbaar lichaam: een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000;. Artikel XIV Artikel 8.43, derde lid, van de Wet Luchtvaart komt te luiden: 3. Artikel 107 van de Provinciewet is niet van toepassing. Artikel XV In artikel 1, eerste lid, van de wet van 24 april 1991 houdende regels met betrekking tot enkele specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten op het terrein van Verkeer en Waterstaat (Stb. 1991, 225) wordt de zinsnede "dan wel aan een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen die de gemeente of gemeenten Amsterdam, Arnhem en Nijmegen, Eindhoven en Helmond, Enschede en Hengelo, 's-gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat," vervangen door: dan wel aan een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer Artikel XVI In de Wet milieubeheer vervalt paragraaf 4.5a. Artikel XVII De Wet bodembescherming wordt als volgt gewijzigd: In artikel 55i wordt de zinsnede "op grond van artikel 88, eerste of zevende lid," vervangen door: op grond van artikel 88, eerste of vijfde lid,.

51 In artikel 87a, vierde lid, wordt de zinsnede "of krachtens het zevende lid," vervangen door: of krachtens het vijfde lid,. Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede en vierde lid vervallen onder vernummering van het derde, vijfde, zesde en zevende lid tot tweede, derde, vierde en vijfde lid. 2. Het derde lid (nieuw) komt te luiden: 3. Onverminderd het tweede lid, treedt in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, de raad op in plaats van provinciale staten, treedt het college van burgemeester en wethouders op in plaats van gedeputeerde staten en treedt de burgemeester op in plaats van Onze commissaris in de provincie. 3. In het vierde lid (nieuw) wordt "vijfde lid" vervangen door: derde lid. Artikel 95, vierde lid, onderdeel a, komt als volgt te luiden: a. In gevallen als bedoeld in artikel 88, eerste en vijfde lid,: burgemeester en wethouders;. Artikel XVIII Artikel 2 van de Wet op de Jeugdzorg komt te luiden: Artikel 2 Het provinciebestuur kan de bevoegdheden inzake de uitvoering van zijn taken in het kader van de jeugdzorg overdragen aan het bestuur van een openbaar lichaam dat is ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling waaraan de gemeente Amsterdam, Rotterdam, onderscheidenlijk Den Haag deelneemt. Dat bestuur wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met het provinciebestuur. Hoofdstuk 3 Samenloop met andere wetsvoorstellen Artikel XIX Indien het bij koninklijke boodschap van 23 december 2009 ingediende voorstel van wet houdende nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 201 3, ) tot wet is of wordt verheven en in werking treedt of is getreden, wordt die wet als volgt gewijzigd:

52 Artikel 1, derde lid, vervalt. Artikel 3 komt te luiden: Artikel 3 1. Op verzoek van burgemeester en wethouders van een of meer gemeenten kunnen gedeputeerde staten, indien een evenwichtige regionale verdeling van woonruimte dat naar hun oordeel vereist, een woningmarktregio aanwijzen waarin de in artikel 4 gegeven bevoegdheid uitsluitend met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen kan worden uitgeoefend. 2. Gebieden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek zijn van een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid uitgezonderd. 3. Indien de woningmarktregio in meer dan een provincie is gelegen, wordt de aanwijzing gegeven door gedeputeerde staten van de provincie waarin de meerderheid van de bevolking van de woningmarktregio woont, na overleg met gedeputeerde staten van de andere provincie of provincies. 4. Alvorens een aanwijzing te geven plegen gedeputeerde staten overleg met burgemeester en wethouders van de gemeenten in de woningmarktregio. 5. De gemeentelijke huisvestingsverordeningen die op het tijdstip waarop de aanwijzing wordt gegeven van kracht zijn, vervallen een jaar na dat tijdstip. Deze vervaltermijn treedt in de plaats van de termijnen waarop die verordeningen waren vervallen, indien geen aanwijzing zou zijn gegeven. Artikel 6, tweede lid, komt te luiden: 2. Bij de voorbereiding van de vaststelling of wijziging van een huisvestingsverordening stemmen burgemeester en wethouders deze af met burgemeester en wethouders van de overige gemeenten die deel uitmaken van de woningmarktregio waarin de gemeente is gelegen. Artikel XX Indien het bij koninklijke boodschap van 23 december 2009 ingediende voorstel van wet houdende nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 201 3, ) tot wet is of wordt verheven en die wet op hetzelfde moment in werking treedt als deze wet, wordt, onder vernummering van het tweede lid tot en met vijfde lid in artikel 47 van die wet een lid ingevoegd, luidende: 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de huisvestingsverordeningen, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Huisvestingswet. Op deze

53 verordeningen is artikel XXIII van de Wet afschaffing plusregio's van toepassing. Artikel XXI Indien het bij koninklijk boodschap van 3 juli 2012 ingediende voorstel van wet houdende regels over de aanleg, het beheer, het gebruik en de veiligheid van lokale spoorwegen (Wet lokaal spoor, ) tot wet is of wordt verheven en hoofdstuk 1 van die wet in werking treedt of in werking is getreden wordt die wet als volgt gewijzigd. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 1. De begripsbepaling van "dagelijks bestuur" respectievelijk "wegbeheerder" komt te luiden: dagelijks bestuur: dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000; wegbeheerder: overheden, genoemd in de artikelen 15 tot en met 17 van de Wegenwet of, indien van toepassing, het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid van de Wet personenvervoer 2000 voor zover het wegbeheer aan het openbaar lichaam is overgedragen; 2. De begripsbepaling "plusregio" en de bijbehorende omschrijving vervallen. Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste en tweede lid wordt de zinsnede "in het gebied van de plusregio" vervangen door: in het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied. 2. In het derde lid wordt "plusregio" vervangen door: in het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen Artikel XXII 1. De gemeenten die deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling waarbij een plusregio is ingesteld, dragen er zorg voor dat de desbetreffende gemeenschappelijke regeling binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet wordt opgeheven met toepassing van de bepalingen die ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen in de regeling zijn opgenomen. 2. In afwijking van het eerste lid kunnen de gemeenten de gemeenschappelijke regeling voortzetten. Zij brengen de regeling binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet in

54 overeenstemming met de Wet gemeenschappelijke regelingen, zoals deze komt te luiden na inwerkingtreding van deze wet. 3. Paragraaf 3 en 5 van Hoofdstuk XI van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op een gemeenschappelijke regeling waarbij een plusregio is ingesteld, zolang de regeling niet overeenkomstig het eerste of tweede lid is beëindigd of gewijzigd. 4. Bijlage 1 van de Algemene wet bestuursrecht zoals deze luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing op besluiten van een plusregio die zijn genomen voor de inwerkingtreding van deze wet. Artikel XXIII 1. De huisvestingsverordeningen, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Huisvestingswet, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van kracht zijn in plusregio's als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, blijven in de dienovereenkomstige gebieden van kracht tot het moment waarop de gemeenschappelijke regeling waarbij de plusregio is ingesteld, krachtens artikel XVII, eerste lid, is beëindigd met dien verstande dat de verordeningen uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van deze wet vervallen. 2. De vervaltermijn, bedoeld in het eerste lid, treedt in voorkomende gevallen in de plaats van de termijnen waarop de verordeningen zouden zijn vervallen, indien de plusregio zou hebben voortbestaan. 3. Gedurende de periode dat de huisvestingsverordeningen van kracht zijn, kan het algemeen bestuur van een voormalige plusregio deze wijzigen of intrekken. Artikel XXIV 1. De besluiten die op grond van artikel 107, eerste lid, van de Provinciewet, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, zijn genomen in verband met de overdracht van bevoegdheden inzake de uitvoering van de provinciale taken in het kader van de jeugdzorg blijven van kracht. 2. De termijn genoemd in artikel XXII, eerste en tweede lid, vangt voor de plusregio waarvan de gemeente Amsterdam, Rotterdam onderscheidenlijk 's-gravenhage deel uitmaakt aan op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Artikel XXV 1. Bijdragen, subsidies en uitkeringen die zijn verleend of verstrekt aan een plusregio op grond van: a. artikel 28 van de Wet bereikbaarheid en mobiliteit; b. artikel 1 van de wet van 24 april 1991 houdende regels met betrekking tot enkele specifieke uitkeringen aan provincies en 'gemeenten op het terrein van Verkeer en Waterstaat (Stb. 1991, 225);

55 c. artikel 3 Wet BDU verkeer en vervoer, of d. artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de Wet Infrastructuuríonds, zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, worden geacht te zijn verleend of verstrekt aan gedeputeerde staten van de provincie waarin de plusregio is gelegen of, indien van toepassing, aan het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer Gedeputeerde staten, respectievelijk het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000, treedt dienaangaande in de rechten en verplichtingen van de plusregio aan wie de bijdragen, subsidies en uitkeringen oorspronkelijk zijn verleend of verstrekt. 2. De gemeenten, bedoeld in artikel XXII, eerste lid, verstrekken, desgevraagd aan gedeputeerde staten en de dagelijkse besturen van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000, alle voor de uitoefening van de rechten en verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, benodigde inlichtingen. 3. De gemeenten, bedoeld in artikel XXII, eerste lid, verstrekken een overzicht van de verplichtingen en de bestuurlijke afspraken die met het oog op de gereserveerde bedragen, bedoeld in artikel 9 van de Wet BDU verkeer en vervoer, zijn aangegaan en dragen zorg voor de overdracht van deze gereserveerde bedragen aan gedeputeerde staten of, indien van toepassing, aan de dagelijkse besturen van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, Wet personenvervoer De artikelen 9 tot en met 14 van de Wet BDU verkeer en vervoer zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkintreding van deze wet, blijven van toepassing op de voor inwerkingtreding van deze wet verstrekte uitkeringen, met dien verstande dat in artikel 11 telkens voor "plusregio" moet worden gelezen: provincie waarin de plusregio is gelegen of, indien van toepassing, openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer In afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Wet BDU verkeer en vervoer kan de verstrekking van de brede doeluitkering voor het uitkeringsjaar waarin deze wet in werking treedt, plaatsvinden in het jaar waarop de uitkering betrekking heeft. Artikel XXVI Concessies die door de dagelijkse besturen van de plusregio's zijn verleend op grond van artikel 20, tweede of derde lid, van de Wet personenvervoer 2000, zoals dit luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet geacht te zijn verleend door de krachtens artikel 20, tweede, derde of vierde lid, van de Wet personenvervoer 2000 bevoegde concessieverleners. Artikel XXVII

56 Regionale verkeer- en vervoerplannen die door de plusregio's zijn vastgesteld op grond van artikel 16 van de Planwet verkeer en vervoer, zoals dit artikel luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet worden geacht te zijn vastgesteld door gedeputeerde staten of, indien van toepassing, door het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer Artikel XXVIII Na de inwerkingtreding van deze wet: a. berust het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming op artikel 88, vijfde lid, van de Wet bodembescherming; b. berusten besluiten die genomen zijn op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet op artikel 20, vierde lid, van de Wet personenvervoer Artikel XXIX Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Artikel XXX Deze wet wordt aangehaald als: Wet afschaffing plusregio's. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

No.W /I 's-gravenhage, 9 juli 2012

No.W /I 's-gravenhage, 9 juli 2012 ... No.W04.12.0095/I 's-gravenhage, 9 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 26 maart 2012, no.12.000705, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede

Nadere informatie

Aan de Koning. Datum 7 juni 2013

Aan de Koning. Datum 7 juni 2013 > Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag Aan de Koning Constitutionele Zaken en Wetgeving Staatsinrichting en Bestuur Turfmarkt 147 Den Haag Postbus 20011 2500 EA Den Haag www.rijksoverheid.nl Betreft

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 659 Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio s Nr. 17 AMENDEMENT

Nadere informatie

Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio s

Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio s Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio s Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,

Nadere informatie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20901 2500 EX Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Plesmanweg 1-6 2597 JG Den Haag Postbus 20901 2500 EX Den Haag T 070-456

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 33 659 Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio s Nr. 2 VOORSTEL

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 26 826 Wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de gelijkstelling van stadsregio s met een provincie Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2014 559 Besluit van 17 december 2014 tot wijziging van het Besluit personenvervoer 2000 en van enkele andere besluiten in verband met de Wet afschaffing

Nadere informatie

METROPOOLREGIO ROTTERDAM DEN HAAG

METROPOOLREGIO ROTTERDAM DEN HAAG METROPOOLREGIO ROTTERDAM DEN HAAG Retouradres: Postbus 12600,2500 DJ Den Haag Colleges van B&W in de Metropoolregio Rotterdam Den Haag U w brief van U w k enmer k Ons kenmerk Burgemees ter/2013. aanbiedingvoor

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 568 Wijziging van de Financiële-verhoudingswet in verband met een vereenvoudiging van het verdeelmodel van het provinciefonds Nr. 4 ADVIES AFDELING

Nadere informatie

betreft ons kenmerk datum Wetsvoorstel afschaffing ECFD/U september 2014 plusregio's

betreft ons kenmerk datum Wetsvoorstel afschaffing ECFD/U september 2014 plusregio's De leden van de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken en de hoge Colleges van Staat uit Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus 20017 2500 EA 'S-GRAVENHAGE doorkiesnummer uw kenmerk bijlage(n)

Nadere informatie

No.W /1 's-gravenhage, 29 september 2016

No.W /1 's-gravenhage, 29 september 2016 Raad vanstate AFSCHRIFT No.W05.16.01 65/1 's-gravenhage, 29 september 2016 Bij Kabinetsmissive van 30 juni 2016, no.201 6001160, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs,

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2013 2014 33 659 Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio s GEWIJZIGD VOORSTEL

Nadere informatie

Betreft: Advies gemeenschappelijke regeling beoogde Metropoolregio

Betreft: Advies gemeenschappelijke regeling beoogde Metropoolregio De heer U. Spaans Voorzitter Initiatiefgroep Democratische Legitimiteit Metropoolregio Rotterdam-Rijnmond-Haaglanden Postbus 150 2670 AD NAALDWIJK/WESTLAND Doorkiesnummer: 020 30 50 120 iskander@gijsheutinkadvocaten.nl

Nadere informatie

Raadsvoorstel. Agendanummer: Datum raadsvergadering: 19 december Onderwerp: Voorstel oprichting Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH)

Raadsvoorstel. Agendanummer: Datum raadsvergadering: 19 december Onderwerp: Voorstel oprichting Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) Raadsvoorstel Agendanummer: Datum raadsvergadering: 19 december 2013 Onderwerp: Voorstel oprichting Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) Gevraagde Beslissing: Te besluiten om: 1. Over te gaan tot het

Nadere informatie

Deze notitie is op 15 februari besproken in de Commissie Algemene Zaken en Werkwijze van de stadsregio en op 17 februari in het dagelijks bestuur.

Deze notitie is op 15 februari besproken in de Commissie Algemene Zaken en Werkwijze van de stadsregio en op 17 februari in het dagelijks bestuur. aan de colleges van B&W en de gemeenteraden van de aan de Stadsregio Amsterdam deelnemende gemeenten Stadsregio Amsterdam datum : 22 februari 201 1 uw kenmerk ons kenmerk : 2011/3026/RS Verpl.nr. bij/age(n)

Nadere informatie

No.W /III 's-gravenhage, 21 april 2011

No.W /III 's-gravenhage, 21 april 2011 ... No.W06.11.0108/III 's-gravenhage, 21 april 2011 Bij Kabinetsmissive van 8 april 2011, no.11.000859, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van

Nadere informatie

Voordracht voor de raadsvergadering van 7 en 8 november 2012

Voordracht voor de raadsvergadering van 7 en 8 november 2012 Gemeenteblad Voordracht voor de raadsvergadering van 7 en 8 november 2012 Jaar 2012 Publicatiedatum 2 november 2012 Agendapunt 19 Datum besluit B&W 2 oktober 2012 Onderwerp Instemmen met de hoofdlijnen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 277 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets)

Nadere informatie

10 september 2018 Documentnummer: , MoB Nummer 39/2018 Dossiernummer : K3875

10 september 2018 Documentnummer: , MoB Nummer 39/2018 Dossiernummer : K3875 v o o r d r a c h t 10 september 2018 Documentnummer: 2018-042.500, MoB Nummer 39/2018 Dossiernummer : K3875 Voordracht van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten van Groningen over de deelname aan

Nadere informatie

No.W /III 's-gravenhage, 2 december 2005

No.W /III 's-gravenhage, 2 december 2005 ................................................................................... No.W05.05.0449/III 's-gravenhage, 2 december 2005 Bij Kabinetsmissive van 11 oktober 2005, no.05.003859, heeft Uwe Majesteit,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 33 527 Regels omtrent de basisregistratie grootschalige topografie (Wet basisregistratie grootschalige topografie) Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 32 047 Goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot opzegging

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1987-1988 Nieuwe bepalingen met betrekkin gemeenten (Gemeentewet) g tot Nieuwe bepalingen met betrekking tot provincies (Provinciewet) ADVIES RAAD VAN STATE

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 30 936 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met aanpassing van het recht op bijstand bij verblijf buiten Nederland Nr. 4 ADVIES RAAD

Nadere informatie

1 De (gemeentelijke) overheid

1 De (gemeentelijke) overheid 1 De (gemeentelijke) overheid Op dit moment vindt er een consultatieronde plaats over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius

Nadere informatie

Gemeente Albrendsuuaard

Gemeente Albrendsuuaard Gemeente Albrendsuuaard Aan Stadsgewest Haaglanden t.a.v. de heer J.J. van Aartsen, voorzitter Postbus 66 2501 CB 's-gravenhage Datum Betreft Contactpersoon Doorkiesnummer Email Bijlage(n) Ons kenmerk

Nadere informatie

Leden van de Provinciale Staten Provincie Flevoland Postbus AB LELYSTAD. Geachte leden van de Provinciale Staten Provincie Flevoland,

Leden van de Provinciale Staten Provincie Flevoland Postbus AB LELYSTAD. Geachte leden van de Provinciale Staten Provincie Flevoland, gemeente Leden van de Provinciale Staten Provincie Flevoland Postbus 55 8200 AB LELYSTAD Uw brief van Onderwerp resultaten Stuurgroep Standpuntbepaling Provinciale Herindeling Uw kenmerk Bijlagen 1 Ons

Nadere informatie

Geachte heer/mevrouw,

Geachte heer/mevrouw, Van: Aan: Onderwerp: Brief gemeente Utrechtse Heuvelrug met zienswijze Noordvleugelprovincie Datum: dinsdag, 1 oktober 2013 14:05:40 Bijlagen: Verzonden brief UH met Zienswijze Noordvleugelprovincie.pdf

Nadere informatie

Het kabinet is de Afdeling erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het advies inzake het bovenvermelde voorstel is uitgebracht.

Het kabinet is de Afdeling erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het advies inzake het bovenvermelde voorstel is uitgebracht. > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Aan de Koningin Directie Algemene Fiscale Politiek Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl Ons kenmerk AFP2011/642

Nadere informatie

Raadsvoorstel. Toekomst regionale samenwerking. Bestuur Besluitvorming Toekomst regionale samenwerking. Beleid en regie W. Hilboezen P.J.

Raadsvoorstel. Toekomst regionale samenwerking. Bestuur Besluitvorming Toekomst regionale samenwerking. Beleid en regie W. Hilboezen P.J. Titel Nummer 13/73 Toekomst regionale samenwerking Datum 30 oktober 2013 Programma Fase Onderwerp Bestuur Besluitvorming Toekomst regionale samenwerking Gemeentehuis Bezoekadres Kerkbuurt 4, 1511 BD Oostzaan

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 34 494 Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden in verband met de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake de beloningen van bestuurders

Nadere informatie

No.W /III 's-gravenhage, 12 februari 2016

No.W /III 's-gravenhage, 12 februari 2016 ... No.W13.15.0445/III 's-gravenhage, 12 februari 2016 Bij Kabinetsmissive van 16 december 2015, no.2015002241, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Nadere informatie

strekking van de regeling

strekking van de regeling Besluit van het Commissariaat voor de Media van 3 juli 2012 houdende beleidsregels omtrent lokaal publiek media-aanbod voor twee of meer gemeenten (Beleidsregels lokaal publiek media-aanbod voor twee of

Nadere informatie

Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio s

Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio s 33659 Nr. 6 Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio s Verslag Vastgesteld 11 september 2013 De vaste commissie voor Binnenlandse

Nadere informatie

Omgevingswet: Van afstemmen, via samenwerking tot gezamenlijke besluiten

Omgevingswet: Van afstemmen, via samenwerking tot gezamenlijke besluiten @RobGreef Omgevingswet: Van afstemmen, via samenwerking tot gezamenlijke besluiten 28 januari 2017 mr. Rob de Greef 1-2-2017 PROOF Adviseurs bv 2 Wettelijk kader omgevingsdienst Artikel 5.3 Wabo 1. Gedeputeerde

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 34 239 Wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek BES in verband met de uitvoering van het op 28 mei 1999 te Montreal tot stand gekomen Verdrag

Nadere informatie

Toelichting Gemeenschappelijke Regeling Omnibuzz (versie ) Inleiding

Toelichting Gemeenschappelijke Regeling Omnibuzz (versie ) Inleiding Toelichting Gemeenschappelijke Regeling Omnibuzz (versie 151210) Inleiding Voordat wordt toegekomen aan de bespreking van de inhoud van de Gemeenschappelijke Regeling Omnibuzz (GR Omnibuzz) wordt stilgestaan

Nadere informatie

Nieuwe fase in samenwerking in de regio

Nieuwe fase in samenwerking in de regio Nieuwe fase in samenwerking in de regio Presentatie voor de gemeenteraad Opbouw MRDH en Afbouw Haaglanden 2 september 2014 Aanleiding voor de presentatie MRDH: Consultatiepakket gemeenten om daadwerkelijke

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 924 Regeling van het conflictenrecht met betrekking tot het geregistreerd partnerschap (Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap) B ADVIES

Nadere informatie

No.W /III 's-gravenhage, 6 oktober 2016

No.W /III 's-gravenhage, 6 oktober 2016 ... No.W12.16.0278/III 's-gravenhage, 6 oktober 2016 Bij Kabinetsmissive van 19 september 2016, no.2016001566, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 33 691 Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele

Nadere informatie

B. Stuurgroep Vervoerregio, 18 september 2014

B. Stuurgroep Vervoerregio, 18 september 2014 B. Stuurgroep Vervoerregio, 18 september 2014 Convenant Versterking Samenwerking Verkeer en Vervoer Concept 10 september, versie ten behoeve van de stuurgroep vervoerregio van 18 september Convenant tussen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 870 Regels met betrekking tot de begroting en verantwoording van de kosten van het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 31 769 Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele bijzondere wetten in verband met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen Nr.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 33 597 Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en een aantal andere wetten in verband met de dualisering van het gemeenteen provinciebestuur

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1993-1994 23816 Gemeentelijke indeling van het tot de provincie Flevoland behorende zuidelijke deel van het Usselmeer en opheffing van het openbaar lichaam

Nadere informatie

Convenant Versterking Samenwerking Verkeer en Vervoer

Convenant Versterking Samenwerking Verkeer en Vervoer Convenant Versterking Samenwerking Verkeer en Vervoer 1 december 2014, eindversie ten behoeve van de ondertekening door de vertegenwoordigers van het het openbaar lichaam Stadsregio Amsterdam, de gemeenten

Nadere informatie

MEMO WGR. 1. Inleiding

MEMO WGR. 1. Inleiding MEMO WGR Aan : de heer E. Lionarons Van : Bart van Meer en Jasper Molenaar Inzake : Voorstel herziening Samenwerkingsregeling Regio Achterhoek 24e herziening Datum : 12 maart 2018 1. Inleiding 1.1. De

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 33 681 Verlenging van de zittingsduur van gemeenteraden in gemeenten waarvoor met ingang van 1 januari 2015 een wijziging van de gemeentelijke

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Turfmarkt

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 605 Wijziging van de Wet wapens en munitie met betrekking tot onderzoek aan de kleding en het onderzoeken van vervoermiddelen en van de Gemeentewet

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 696 Wijziging van de Wet op de lijkbezorging Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad

Nadere informatie

No.W /I/Vo 's-gravenhage, 20 februari 2018

No.W /I/Vo 's-gravenhage, 20 februari 2018 ... No.W04.18.0031/I/Vo 's-gravenhage, 20 februari 2018 Bij brief van 16 februari 2018 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de voet van artikel 21a, eerste lid, van de Wet

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 770 Invoering van en aanpassing van wetgeving aan de Vaststellingswet titel 7.10 Burgerlijk Wetboek (arbeidsovereenkomst) (Invoeringswet titel

Nadere informatie

Datum: 2 maart 2012 Nummer: 8058 Provincie Utrecht blij met kabinetsbesluit over toekomst Randstad De provincie Utrecht is blij dat het kabinet, op basis van de inhoud, zijn standpunt heeft bepaald voor

Nadere informatie

Raadsvoorstel. 3. Inleiding

Raadsvoorstel. 3. Inleiding Raadsvoorstel Agenda nr. 6 Onderwerp: Reactie geven op de onderzoeksvraagstelling en uitwerking daarvan voor de evaluatie van de Metropoolregio Eindhoven Soort: Besluitvormend Opsteller: J. v.d. Kolk Portefeuillehouder:

Nadere informatie

Raadsvoorstel Zaaknr: 37837

Raadsvoorstel Zaaknr: 37837 Raadsvoorstel Zaaknr: 37837 Onderwerp: Herindelingsontwerp gemeenten Schijndel, Sint-Oedenrode en Veghel, naamgeving nieuw te vormen gemeente. Samenvatting: Voor u ligt het herindelingsontwerp voor de

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2015-2016 33 872 Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving) A herdruk 1 GEWIJZIGD

Nadere informatie

CONCEPT. Centrumregeling ambtelijke samenwerking. Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft de Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer

CONCEPT. Centrumregeling ambtelijke samenwerking. Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft de Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer Datum: 6 maart 2014 Versie concept 1.1 CONCEPT Centrumregeling ambtelijke samenwerking Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft de Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer ten behoeve van inkoop gedecentraliseerde

Nadere informatie

Raadsvoorstel Governance samenwerking jeugdhulp H-10 en derde wijziging Gemeenschappelijke regeling Inkoopbureau H-10 Zaakid

Raadsvoorstel Governance samenwerking jeugdhulp H-10 en derde wijziging Gemeenschappelijke regeling Inkoopbureau H-10 Zaakid Raadsvoorstel Onderwerp Raadsvoorstel Governance samenwerking jeugdhulp H-10 en derde wijziging Gemeenschappelijke regeling Inkoopbureau H-10 Zaakid 0637293678 Versie Auteur Dorst, M.H. M.H.Dorst@zoetermeer.nl

Nadere informatie

Per 1 januari 2015 fuseren de gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist. Zij vormen dan de nieuwe gemeente Krimpenerwaard.

Per 1 januari 2015 fuseren de gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist. Zij vormen dan de nieuwe gemeente Krimpenerwaard. Artikelsgewijze toelichting bij de 2 e wijziging van de Gemeenschappelijke regeling ODMH Vooraf Op 9 juli 2014 is de Wet tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen vastgesteld (Stb. 2014, 306).

Nadere informatie

1. Wenselijkheid van het afzien van een akoestisch onderzoek

1. Wenselijkheid van het afzien van een akoestisch onderzoek abcdefgh Datum 20 februari 2007 Nummer HDJZ/I&O/2007-171 HOOFDDIRECTIE JURIDISCHE ZAKEN Onderwerp Nader rapport inzake de nota van wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet rijonderricht motorrijtuigen

Nadere informatie

A. De opheffing en de liquidatie van de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Sociale Dienst en Kredietbank Alblasserwaard/Vijfheerenlanden.

A. De opheffing en de liquidatie van de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Sociale Dienst en Kredietbank Alblasserwaard/Vijfheerenlanden. A. De opheffing en de liquidatie van de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Sociale Dienst en Kredietbank Alblasserwaard/Vijfheerenlanden. Bepalingen van belang: Artikel 1 Wgr. 1. De raden, de colleges

Nadere informatie

Wijziging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand in verband met de verlenging van de werkingsduur van die wet.

Wijziging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand in verband met de verlenging van de werkingsduur van die wet. Hieronder het antwoord van de staatssecretaris van BZK op vragen uit de Kamer over de voorgestelde verlenging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand. Van deze tekst zijn twee versies in omloop geweest

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 740 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet tarieven in burgerlijke zaken en enkele andere wetten ter verhoging van de opbrengst

Nadere informatie

No.W06.15.0073/III 's-gravenhage, 1 mei 2015

No.W06.15.0073/III 's-gravenhage, 1 mei 2015 ... No.W06.15.0073/III 's-gravenhage, 1 mei 2015 Bij Kabinetsmissive van 18 maart 2015, no.2015000453, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

No.W06.12.0456/III 's-gravenhage, 7 december 2012

No.W06.12.0456/III 's-gravenhage, 7 december 2012 ... No.W06.12.0456/III 's-gravenhage, 7 december 2012 Bij Kabinetsmissive van 8 november 2012, no.12.002573, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, mede namens de Minister van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 209 Regeling van de tijdelijke vervanging van wethouders en gedeputeerden wegens zwangerschap en bevalling of ziekte Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING

Nadere informatie

2 Vergaderjaar

2 Vergaderjaar T WEEDE K AMER DER STATEN-G ENERAAL 2 Vergaderjaar 2005-2006 30 696 Wijziging van de Wet op de lijkbezorging Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad

Nadere informatie

BEHANDELINGSFORMULIER AB

BEHANDELINGSFORMULIER AB BEHANDELINGSFORMULIER AB Onderwerp Portefeuillehouder Beleidstaak Voorgesteld besluit Vergadering 29-10-2014 Agendapunt 7 Voorgenomen besluit opheffing gemeenschappelijke regeling Stadsgewest Haaglanden

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 282 Wijziging van de Wet toelating en uitzetting BES Nr. 6 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 Hieronder zijn opgenomen het advies van

Nadere informatie

AAN DE KONINGIN. No.W12.06.0350/IV 's-gravenhage, 17 oktober 2006

AAN DE KONINGIN. No.W12.06.0350/IV 's-gravenhage, 17 oktober 2006 ................................................................................... No.W12.06.0350/IV 's-gravenhage, 17 oktober 2006 Bij Kabinetsmissive van 17 augustus 2006, no.06.002805, heeft Uwe Majesteit,

Nadere informatie

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 ... No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 18 juni 2012, no.12.001344, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 589 Samenvoeging van de gemeenten Dodewaard, Echteld en Kesteren Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING 1. Inleiding Het advies van de Raad van State

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2010 2011 32 209 Regeling van de tijdelijke vervanging van wethouders en gedeputeerden wegens zwangerschap en bevalling of ziekte B MEMORIE VAN ANTWOORD

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 591 Wijziging van de Wet luchtvaart en enkele andere wetten (Verzamelwet luchtvaart) Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER

Nadere informatie

No.W /IV 's-gravenhage, 8 maart 2018

No.W /IV 's-gravenhage, 8 maart 2018 ... No.W15.17.0196/IV 's-gravenhage, 8 maart 2018 Bij Kabinetsmissive van 5 juli 2017, no.2017001140, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 0 0 33 050 Wijziging van de Wet op de medische keuringen in verband met het opnemen van de mogelijkheid tot onderbrenging van de klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen

Nadere informatie

> Retouradres Postbus EA Den Haag. de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

> Retouradres Postbus EA Den Haag. de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal > Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Bestuur, Democratie en Financiën Ontwikkeling Bestuurlijke Organisatie Schedeldoekshaven 200 2511 EZ Den

Nadere informatie

No.W /III 's-gravenhage, 5 september 2016

No.W /III 's-gravenhage, 5 september 2016 ... No.W12.16.0135/III 's-gravenhage, 5 september 2016 Bij Kabinetsmissive van 2 juni 2016, no.2016000956, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de

Nadere informatie

Dienst Stadsontwikkeling In DT Nee. Ambtenaar Bas Kranenborg In college

Dienst Stadsontwikkeling In DT Nee. Ambtenaar Bas Kranenborg In college Collegenota Aan burgemeester en wethouders Documentnummer Datum Zaaknummer Datum 04-04-2012 Portefeuillehouder Leisink Vertrouwelijk nee Dienst Stadsontwikkeling In DT Ambtenaar Bas Kranenborg In college

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 009 00 3 40 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 00) Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT Hieronder zijn

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 34 529 Intrekking van de Zondagswet en wijziging van de Gemeentewet in verband met de bescherming van sportbeoefening en andere vormen van ontspanning

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT. een regionaal budgethouderschap stedelijke vernieuwing wenselijk is,

ONTWERPBESLUIT. een regionaal budgethouderschap stedelijke vernieuwing wenselijk is, BIJLAGE ONTWERPBESLUIT De Regioraad van de stadsregio Rotterdam, overwegende dat ; een regionaal budgethouderschap stedelijke vernieuwing wenselijk is, de regioraad op 23 juni 2004 het regionaal beleidskader

Nadere informatie

Onderwerp Start Arhi-procedure en aankondiging open overleg met gemeenten Landgraaf, Heerlen, Brunssum, Kerkrade, Simpelveld en Voerendaal

Onderwerp Start Arhi-procedure en aankondiging open overleg met gemeenten Landgraaf, Heerlen, Brunssum, Kerkrade, Simpelveld en Voerendaal Bijlage 9 Provinciale Staten van Limburg Cluster STR Behandeld H.J.P.G. van Elmpt Ons kenmerk 2017/6098 Telefoon +31 43 389 99 64 Uw kenmerk - Maastricht 24 januari 2017 Bijlage(n) 1 Verzonden 24 januari

Nadere informatie

Intentieverklaring. Platform voor Overleg, Samenwerking en Besluitvorming. OV-Chipkaart

Intentieverklaring. Platform voor Overleg, Samenwerking en Besluitvorming. OV-Chipkaart Intentieverklaring Platform voor Overleg, Samenwerking en Besluitvorming OV-Chipkaart 1. De minister van Infrastructuur en Milieu, handelend als bestuursorgaan; 2. De gedeputeerde staten van de provincies

Nadere informatie

Onderwerp : Wijziging van de gemeenschappelijke regeling Ability in de Gemeenschappelijke regeling Participatie Noord-Groningen

Onderwerp : Wijziging van de gemeenschappelijke regeling Ability in de Gemeenschappelijke regeling Participatie Noord-Groningen Nummer : 10-05.2016 Onderwerp : Wijziging van de gemeenschappelijke regeling Ability in de Gemeenschappelijke regeling Participatie Noord-Groningen Korte inhoud : De colleges van Bedum, De Marne, Eemsmond

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 854 Intrekking van de Wet raadgevend referendum Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 Hieronder zijn opgenomen

Nadere informatie

Regels inzake de inrichting van het landelijke gebied (Wet inrichting landelijk gebied)

Regels inzake de inrichting van het landelijke gebied (Wet inrichting landelijk gebied) 30 509 Regels inzake de inrichting van het landelijke gebied (Wet inrichting landelijk gebied) Tweede nota van wijziging Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

26 maart 2015 Coos Rijsdijk

26 maart 2015 Coos Rijsdijk Raadsvoorstel Datum Raad Portefeuillehouder 26 maart 2015 Coos Rijsdijk Registratienummer BR1500017 Preventief toezicht van toepassing Nee Onderwerp Liquidatieplan Stadsregio Rotterdam Gevraagde beslissing

Nadere informatie

Toelichting op inhoudelijke tekstwijzigingen van de ontwerp-gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant.

Toelichting op inhoudelijke tekstwijzigingen van de ontwerp-gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. Toelichting op inhoudelijke tekstwijzigingen van de ontwerp-gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. Algemene opmerking. Bij het aanpassen van de regeling hebben de wijzigingen

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Datum : Nijkerk, 2 november 2015 Betreft : Actieplan lokale rekenkamers Telefoon : 033-2473435 E-mail : info@nvrr.nl

Nadere informatie

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL 2 Vergaderjaar 2010-2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

No.W /IV 's-gravenhage, 7 december 2007

No.W /IV 's-gravenhage, 7 december 2007 ... No.W11.07.0382/IV 's-gravenhage, 7 december 2007 Bij brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 16 oktober 2007 heeft de Tweede Kamer bij de Raad van State het voorstel van

Nadere informatie

LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN TOEKOMST REGIONALE SAMENWERKING GEMEENTEN STADSREGIO AMSTERDAM

LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN TOEKOMST REGIONALE SAMENWERKING GEMEENTEN STADSREGIO AMSTERDAM LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN TOEKOMST REGIONALE SAMENWERKING GEMEENTEN STADSREGIO AMSTERDAM Versie datum: 26 april 2016 Dit voorjaar bespreken de gemeenten van de Stadsregio voorstellen om de regionale

Nadere informatie

1 De plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is gepland op 12 maart Artikel 1.2 Wet Gemeenschappelijke Regelingen

1 De plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is gepland op 12 maart Artikel 1.2 Wet Gemeenschappelijke Regelingen Inleiding De afgelopen periode is binnen de Regio Zuid-Holland Zuid (ZHZ) een aantal veranderingen in gang gezet. De veranderingen hebben een verschillende achtergrond en inhoud, maar vergen vrijwel allemaal

Nadere informatie

WIJZIGINGSBESLUIT GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VEILIGHEIDSREGIO FRYSLÂN

WIJZIGINGSBESLUIT GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VEILIGHEIDSREGIO FRYSLÂN WIJZIGINGSBESLUIT GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VEILIGHEIDSREGIO FRYSLÂN Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. ; gelezen het voorstel het algemeen bestuur van Veiligheidsregio Fryslân

Nadere informatie