Resultaten Hilbran Verstraete, Marc Van de walle, Wouter Courtens, Nicolas Vanermen, Jan De Bie, Dominique Verbelen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Resultaten Hilbran Verstraete, Marc Van de walle, Wouter Courtens, Nicolas Vanermen, Jan De Bie, Dominique Verbelen"

Transcriptie

1 Monitoring van de compensatie-inrichtingen voor de Achterhaven van Zeebrugge a.d.h.v. 3 parameters: vegetatie, broedvogels en hydrologie en Vogelmonitoring van de SBZ-V Poldercomplex Resultaten 2016 Hilbran Verstraete, Marc Van de walle, Wouter Courtens, Nicolas Vanermen, Jan De Bie, Dominique Verbelen

2 Auteurs: Hilbran Verstraete (INBO), Marc Van de walle (INBO), Wouter Courtens (INBO), Nicolas Vanermen (INBO), Jan De Bie (VLM), Dominique Verbelen (Natuurpunt) Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) is het Vlaams onderzoeks- en kenniscentrum voor natuur en het duurzame beheer en gebruik ervan. Het INBO verricht onderzoek en levert kennis aan al wie het beleid voorbereidt, uitvoert of erin geïnteresseerd is. Vestiging: INBO Brussel Kliniekstraat 25, 1070 Brussel Wijze van citeren: Verstraete H. et al. (2017). Monitoring van de compensatie-inrichtingen voor de Achterhaven van Zeebrugge a.d.h.v. 3 parameters: vegetatie, broedvogels en hydrologie en Vogelmonitoring van de SBZ-V Poldercomplex - Resultaten Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2017 (41). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. DOI: doi.org/ /inbor D/2017/3241/336 Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2017 (41) ISSN: Verantwoordelijke uitgever: Maurice Hoffmann Foto cover: Akkerland dat werd ingericht als zilt grasland in de Dudzeelse Polder (foto Lieve Vriens). Dit onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van: Vlaamse Overheid, Departement Mobiliteit en Openbare Werken, Afdeling Maritieme Toegang, ism Natuurpunt Studie vzw, Vogelwerkgroep Mergus, Werkgroep Uitkerkse Polders en Vogelwerkgroep Middenkust. 2017, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

3 Monitoring van de compensatieinrichtingen voor de Achterhaven van Zeebrugge a.d.h.v. 3 parameters: vegetatie, broedvogels en hydrologie en Vogelmonitoring van de SBZ-V Poldercomplex Resultaten 2016 Verstraete H., Van de walle M., Courtens W., Vanermen N., De Bie J. & Verbelen D.

4 4 D/2017/3241/336

5 Samenvatting Het eerste deel van dit rapport presenteert de monitoringsresultaten van 2016 voor vegetatie, broedvogels en hydrologie in de percelen die werden ingericht ter compensatie van natuurwaarden die verloren gingen als gevolg van de havenuitbreiding in de Achterhaven van Zeebrugge. Ter compensatie van deze natuurwaarden dienen 4 vegetatietypes van een welbepaalde oppervlakte ingericht te worden in daartoe speciaal aangewezen Zoekzones. De 4 verschillende vegetatietypes zijn: hpr* + da (zilt grasland), hpr* (soortenrijk en reliëfrijk grasland), mr (rietmoeras) en ah (brakke plas). Twee wettelijke kaders voorzien in de uitvoering van de compensaties: art. 36ter (ter compensatie van een geschrapt deel van het Vogelrichtlijngebied Poldercomplex) en art. 14 (ter compensatie van natuurwaarden in de rest van de Achterhaven van Zeebrugge). De compensatie-inrichtingen zijn zeker wat betreft hpr* en mr verre van gerealiseerd. De voorliggende resultaten hebben betrekking op de percelen die tot 2016 werden ingericht. Doelhabitat hpr* + da werd voor 83% gerealiseerd. In de percelen die werden ingericht met doelhabitat hpr* + da, is er een duidelijke toename van da, waarbij deze in Zoekzone 8 Dudzeelse Polder het streefdoel overschrijdt. De meeste indicatieve vogelsoorten voor hpr* + da kennen een toename, waarbij de meeste van deze soorten de referntie-streefwaarden overschrijden of benaderen. Er is een duidelijk grotere toename op percelen die werden ingericht in uitvoering van art. 14. Scholekster en Kievit kennen als enige indicatieve soorten voor hpr* + da een afname. Doelhabitat hpr* werd tot 2016 voor 17% ingericht, waarvan de ingerichte percelen bovendien erg verspreid liggen binnen het studiegebied. Het gewenste vegetatietype wordt op de meeste plaatsen niet gehaald, de indicatieve vogelsoorten zijn in heel erg lage densiteiten aanwezig en kennen een lichte stijging. Doelhabitat mr werd voor 30% gerealisserd over twee zoekzones. In Zoekzone 4 Pompje bedraagt de bedekking van mr 30%, in Z10bis Eendekooi Wenduine bedraagt deze 9%. Over het algemeen kennende indicatieve soorten een toename, waarbij de meeste soorten de referentie-streefdoelen halen. De twee meest opmerkelijke indicatieve soorten voor mr zijn Roerdomp en Bruine kiekendief die beiden een territorium bezetten in Zoekzone 4 Pompje. In sommige jaren bevindt het territorium zich in de als mr ingerichte percelen. Doelhabitat ah werd 100 gerealiseerd. Hier wordt geen vegetatieopname voorzien. De meeste indicatieve vogelsoorten zijn toegenomen en halen de referentie-streefdoelen. In een tweede deel wordt een stand van zaken voorgelegd van de vogelstand binnen het Vogelrichtlijngebied Poldercomplex waarvoor Instandhoudingsdoelstellingen (IHD s) werden geformuleerd en wordt nagegaan in hoeverre de compensatie-inrichtingen in uitvoering van art. 36ter hierop van invloed zijn. 3 van de 6 broedvogelsoorten waarvoor IHD s werden geformuleerd, haalden in 2016 de norm: Steltkluut, IJsvogel en Blauwborst. Bruine kiekendief, Porseleinhoen en Kluut haalden de norm in 2016 niet. Echter, indien ook de inrichtingen in uitvoering van art. 36ter buiten het Vogelrichtlingebied Poldercomplex in rekening worden gebracht, haalt ook Kluut de norm. Voor 10 overwinterende/doortrekkende vogelsoorten werden IHD s geformuleerd, 9 daarvan kunnen worden beoordeeld. 5 van die 9 soorten halen de doelstelling: Blauwe kiekendief, Grote zilverreiger, Kolgans, Pijlstaart en Slobeend. Wulp haalt de doelstelling voor het eerst in 11 jaar niet. D/2017/3241/336 5

6 6 D/2017/3241/336

7 Inhoudstafel 1 Monitoring van vegetatie, broedvogels en hydrologie in ingerichte percelen ter complensatie van de Achterhaven van Zeebrugge Inleiding Studiegebied: De compensatie-inrichtingen tot Materiaal en Methode Broedvogel Inventarisatie Vegetatieopnames Hydrologie Compensatiedoelstellingen Oppervlaktes te compenseren doelhabitat Kwaliteit van doelhabitat hpr* + da Broedvogels Hydrologische randvoorwaarden na te streven habitats Rietmoeras (Mr) Zilt grasland (hpr*+da) Monitoringsplanning Broedvogelmonitoring Monitoring vegetatie Hydrologie Niet onderzochte parameters Resultaten Vegetatie- en broedvogelmonitoring Ingerichte percelen met doelhabitat hpr* + da Vegetatie Vogels Ingerichte percelen met doelhabitat hpr* Vegetatie Vogels Ingerichte percelen met doelhabitat mr Vegetatie Vogels Ingerichte plassen ter compensatie van ah Hydrologie Z4 Pompje Beschrijving hydrologische inrichting Netwerk monitoring hydrologie Meetresultaten na inrichting (2010 t.e.m. 2016) Z8 Dudzeelse polder Beschrijving hydrologische inrichting Netwerk hydrologie Meetresultaten na inrichting (2011 t.e.m. 2016) Z9 Eendenput Ter Doest Beschrijving hydrologische inrichting Netwerk hydrologie Meetresultaten na inrichting (2010 t.e.m. 2016) Z7 Kwetshage Beschrijving hydrologische inrichting Netwerk hydrologie Meetresultaten voor inrichting (2014 t.e.m. 2016) Z1 Klemskerke-Vlissegem Beschrijving hydrologische inrichting Netwerk hydrologie Meetresultaten na inrichting (2016) D/2017/3241/336 7

8 Z10bis Kleiputten Wenduine Beschrijving hydrologische inrichting Netwerk hydrologie Meetresultaten na inrichting (2016) Vogelmonitoring in het SBZ-V Poldercomplex: worden de IHD s gehaald en wat is de invloed van de natuurcompensaties in uitvoering van art. 36ter ter compensatie van de Achterhavan van Zeebrugge Inleiding Studiegebieden Te compenseren gebied: Achterhaven van Zeebrugge Het SBZ-V Poldercomplex Compensatiegebieden geassocieerd met het SBZ-V Poldercomplex Materiaal en methode Monitoring broedvogels Monitoring doortrekkende/overwinterende vogels Doelstelling: IHD s voor broedvogels en overwinterende vogels in het SBZ-V Poldercomplex Resultaten Doortrekkende en overwinterende vogels Conclusies D/2017/3241/336

9 Lijst van figuren Figuur 1. De verschillende Zoekzones met aanduiding van de ligging van de verschillende percelen (COMP art. 14 en COMP art. 36ter) die tot 2015 werden ingericht ter compensatie van percelen in de Achterhaven van Zeebrugge (AHZB art. 14 en AHZB art. 36ter) Figuur 2. Ingerichte percelen in Zoekzone 1 Klemskerke-Vlissegem (boven), Zoekzone 4 Pompje (linksonder) en Zoekzone 8 Dudzeelse Polder (rechtsonder). De compensaties in uitvoering van art. 14 wordt weergegeven in donkergrijs, de compensaties in uitvoering van art. 36ter in lichtgrijs Figuur 3. Figuur 4. Figuur 5. Figuur 6. Figuur 7. Vochttoestand voor de verschillende plantengemeenschappen van het doelhabitat rietmoeras. De donkerroos ingekleurde vakken geven de optimale omstandigheden weer, de lichtroos ingekleurde vakken de suboptimale omstandigheden Grondwaterstandskarakteristieken voor de verschillende plantengemeenschappen van het doelhabitat rietmoeras (links op de figuur) en de resulterende grondwaterstands-karakteristieken voor het doelhabitat rietmoeras Standplaatskarakteristieken wat betreft zoutgehalte voor de verschillende planten-gemeenschappen van het doelhabitat rietmoeras. De donkerroos ingekleurde vakken geven optimale omstandigheden weer, de lichtroos ingekleurde vakken suboptimale omstandigheden Vochttoestand voor de verschillende plantengemeenschappen van het doelhabitat zilt grasland. De donkerroos ingekleurde vakken geven de optimale omstandigheden weer, de lichtroos ingekleurde vakken de suboptimale omstandigheden Grondwaterstandskarakteristieken voor de verschillende plantengemeenschappen van het doelhabitat zilt grasland (links op de figuur) en de resulterende grondwater-standskarakteristieken voor het doelhabitat zilt grasland Figuur 8. Grondwaterstandskarakteristieken voor binnendijkse zeekraalvegetaties Figuur 9. Figuur 10. Standplaatskarakteristieken wat betreft zoutgehalte voor de verschillende planten-gemeenschappen van het doelhabitat zilt grasland. De donkerroos ingekleurde vakken geven optimale omstandigheden weer, de lichtroos ingekleurde vakken suboptimale omstandigheden Standplaatskarakteristieken wat betreft zoutgehalte voor binnendijkse zeekraalvegetaties. De donkerroos ingekleurde vakken geven optimale omstandigheden weer, de lichtroos ingekleurde vakken suboptimale omstandigheden Figuur 11. Overzicht van de (geplande) telinspanning tussen 2015 en Figuur 12. Figuur 13. Ingerichte percelen met doelhabitat hpr* + da in uitvoering van art. 36ter (lichtgrijs) en art. 14 (donkergrijs) voor Zoekzone 1 (boven), Zoekzone 4 (linksonder) en Zoekzone 8 (rechtsonder) Verloop van de densiteiten over de verschillende onderzoeksjaren van de verschillende vogelsoorten die werden weerhouden als indicatorsoort voor doelhabitat hpr* + da. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de densiteiten in de ingerichte percelen in uitvoering van art. 36ter (lichtgrijs), art. 14 (donkergrijs) en de totale densiteit over alle ingerichte percelen (zwart). Van de totale densiteit wordt de trend weergegeven. In stippellijn worden referentiewaarden getoond (indien beschikbaar) van een vergelijkbaar habitattype in Nederland (Sierdsema 1995) D/2017/3241/336 9

10 Figuur 14. Figuur 15. Figuur 16. Figuur 17. Figuur 18. Figuur 19. Figuur 20. Densiteiten van de verschillende vogelsoorten die werden weerhouden als indicator voor hpr* voor de verschillende onderzoeksjaren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de densiteiten in de ingerichte percelen in uitvoering van art. 36ter (lichtgrijs), art. 14 (donkergrijs) en de totale densiteit over alle ingerichte percelen (zwart). Van de totale densiteit wordt de trend weergegeven. In stippellijn worden referentiewaarden getoond (indien beschikbaar) van een vergelijkbaar habitattype in Nederland (Sierdsema 1995) Ingerichte percelen met doelhabitat mr in uitvoering van art. 36ter (lichtgrijs) voor Zoekzone 4 Pomje (links), Zoekzone 10bis Eendekooi Wenduine (rechts) Vegetatiekaart voor de de als mr ingerichte percelen van Z4 pompje met aanduiding van open water Vegetatiekaart voor de de als mr ingerichte percelen van Z10bis Eendekooi Wenduine. Het grootste gedeelte van de percelen beslaat open water dat wordt ingesloten door de smalle rietkanten Densiteiten van de verschillende vogelsoorten die werden weerhouden als indicator voor mr voor de verschillende onderzoeksjaren. De zwarte lijn geeft de trend weer. In stippellijn worden referentiewaarden getoond (indien beschikbaar) van een vergelijkbaar habitattype in Nederland (Sierdsema 1995) Put van Vlissegem (links) en Eendekooi van Lissewege (rechts) werden aangeduid om aan de compensatie van ah te voldoen Densiteiten van de verschillende vogelsoorten die werden weerhouden als indicator voor ah voor de verschillende onderzoeksjaren. De zwarte lijn geeft de trend weer. In stippellijn worden referentiewaarden getoond (indien beschikbaar) van een vergelijkbaar habitattype in Nederland (Sierdsema 1995) Figuur 21. Oppervlaktewaterpeilen in de zoekzone Z4 Pompje in de periode Figuur 22. Figuur 23. Figuur 24. Figuur 25. Figuur 26. Gemiddelde duurlijnen voor de peilbuizen PJEP001X, PJEP005X, PJEP006X, PJEP007X en SWEP001A Grondwaterstanden van de peilbuizen PJEP001X, PJEP005X en PJEP007X gedurende de jaren Maandgemiddelde grondwaterstanden in t Pompje en de Schorreweide voor ( ) en na ( ) inrichting Saliniteit (uitgedrukt als geleidbaarheid in µs/cm) van het oppervlaktewater in en rond t Pompje en omgeving voor de periode 2013 t.e.m Geleidbaarheden (µs/cm) van het ondiep grondwater (op 1,5 m diepte) en het oppervlaktewater in t Pompje en de Schorreweide tijdens de zomer en het najaar van Figuur 27. Oppervlaktewaterpeilen in de Dudzeelse Polder voor de jaren 2015 en Figuur 28. Figuur 29. Figuur 30. Figuur 31. Figuur 32. Duurlijnen voor de peilbuizen ZEEP003X, ZEEP005X, ZEEP012X, ZEEP019X, ZEEP022X en ZEEP025X Saliniteit/geleidbaareid van de peilbuizen centraal in de Dudzeelse Polder uitgedrukt in µs/cm Saliniteit/geleidbaarheid van de peilbuizen in het noordoosten van de Dudzeelse Polder uitgedrukt in µs/cm Saliniteit/geleidbaarheid van het oppervlaktewater in de Bardelenhuisbeek t.h.v. het meetpunt ZEES007 (uitgedrukt in µs/cm) Grondwater- (ZEEP008X en ZEEP009X) en oppervlaktewaterpeil (ZEES004X) in de Eendenput Ter Doest tijdens de jaren 2015 en D/2017/3241/336

11 Figuur 33. Figuur 34. Geleidbaarheid van het grond- en oppervlaktewater van de Eendenkooi Ter Doest (uitgedrukt in µs/cm) Oppervlaktewaterpeilen (cm TAW) in het Kwetshagezwin (KWES007X) en de plas van de vroegere spookbrug (KWES006X) tijdens de jaren 2014 t.e.m Figuur 35. Duurlijnen voor de peilbuizen KWEP001X, KWEP002A, KWEP004X en KWEP005X. 68 Figuur 36. Saliniteit/geleidbaarheid van het grond- en oppervlaktewater in Kwetshage (uitgedrukt in µs/cm) Figuur 37. Oppervlaktewaterstand in de kleiputten van Wenduine (uitgedrukt in m TAW) Figuur 38. Figuur 39. Saliniteit/geleidbaarheid van het oppervlaktewater in de Kleiputten van Wenduine (meetpunt UPS006X) en de Blankenbergse Vaart (VMM ) (uitgedrukt in µs/cm) Het Vogelrichtlijngebied in zijn huidige vorm (SBZ-V 3.2 Poldercomplex) met aanduiding van het geschrapte gedeelte in de Achterhaven van Zeebrugge (Geschrapt deel SBZ-V Poldercomplex) en de uitbreiding ervan (Uitbreiding SBZ- V 3.2 Poldercomplex) Figuur 40. De te compenseren percelen van de Achterhaven van Zeebrugge Figuur 41. Figuur 42. Figuur 43. Figuur 44. Figuur 45. Overzicht van het Telgebied SBZ-V Poldercomplex Broedvogels (boven) en een detail van Z1 (links onder) en Z4 (rechts onder). Telgebied Poldercomplex Broedvogels = de oppervlakte waarbinnen de territoria gelden als resultaat voor het SBZ-V Poldercomplex, COMP-art.36ter Poldercomplex = compensatieinrichting in uitvoering van art. 36ter binnen het SBZ-V Poldercomplex, COMPart.14 Poldercomplex = compensatie-inrichting in uitvoering van art.14 dat binnen het SBZ-V Poldercomplex gelegen is, COMP art. 36ter buiten Poldercomplex = compensatie-inrichting in uitvoering van art. 36ter dat buiten het SBZ-V Poldercomplex gelegen is, AHZB art. 36ter = dit is het geschrapte gedeelte van het SBZ-V Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge dat door art. 36ter wordt gecompenseerd. In groen wordt de afbakening van het SBZ-V -Poldercomplex getoond Aantal territoria van Kluut op percelen die werden ingericht binnen het SBZ-V SBZ-V Poldercomplex (licht grijze lijn) en het aantal territoria op percelen die werden ingericht in uitvoering van art. 36ter binnen én buiten het SBZ-V SBZ-V Poldercomplex (donker grijze lijn) Aantal territoria van Blauwborst op percelen die werden ingericht binnen het SBZ-V SBZ-V Poldercomplex (licht grijze lijn) en het aantal territoria op percelen die werden ingericht in uitvoering van art. 36ter binnen én buiten het SBZ-V SBZ-V Poldercomplex (donker grijze lijn) Aantalsontwikkeling tussen 2006 en 2016 van broedvogels waarvoor IHD s werden geformuleerd voor het SBZ-V SBZ-V Poldercomplex. Grijs = aantallen in het SBZ-V SBZ-V Poldercomplex. Zwart = aantallen binnen het SBZ-V SBZ-V Poldercomplex plus de aantallen binnen de compensatie-inrichtingen in uitvoering van art. 36ter buiten de SBZ-V SBZ-V Poldercomplex. De beoogde minimum en maximum instandhoudingsdoelen worden in stippellijn aangeduid. De trendlijn (grijze rechte) is gebaseerd op de aantallen binnen de SBZ-V SBZ-V Poldercomplex Seizoensgemiddelden (aantal exemplaren) voorde winters 2005 tot 2015 binnen en buiten het SBZ-V Poldercomplex. Stippellijnen duiden minimum en maximum instandhoudingsdoelen aan. Winter 2005= oktober 2005/maart 2006 etc D/2017/3241/336 11

12 Lijst van tabellen Tabel 1. De schaal van Tansley Tabel 2. De schaal van Londo Tabel 3. Indeling naar vochttoestand Tabel 4. Indeling in zoutklassen Tabel 5. Planning van vegetatiemonitoring Tabel 6. Tabel 7. Tabel 8. Tabel 9. Tabel 10. Bruto en netto percentages zilte oppervlakte in Z1, Z4 en Z8 in de ingerichte percelen in uitvoering van art. 36ter en art Aantallen van indicatieve soorten voor zilte graslanden in de ingerichte percelen met doelhabitat met doelhabitat hpr* +da. Lege cellen duiden op de afwezigheid van de soort, - duidt op ontbrekende data Aantallen van indicatieve soorten voor hpr* in de ingerichte percelen met doelhabitat hpr*. Lege cellen duiden op de afwezigheid van de soort Aantallen van indicatieve soorten voor mr in de ingerichte percelen met doelhabitat mr. Lege cellen duiden op de afwezigheid van de soort Aantallen van indicatieve soorten voor ah in de ingerichte percelen met doelhabitat ah. Lege cellen duiden op de afwezigheid van de soort Tabel 11. Lokalisatie van de peilbuizen in t Pompje Schorreweide Tabel 12. Grondwaterstandskarakteristieken van de peilbuizen in t Pompje Schorreweide o.b.v. statistiek jaren 2010 t.e.m Tabel 13. Wijziging in grondwaterstandskarakteristieken tussen de periodes en de periode Een positieve waarde is een stijging van de grondwaterstand, een negatieve waarde is een daling Tabel 14. Peilbeheer in de Dudzeelse Polder voor en na inrichting Tabel 15. Lokalisatie van de peilbuizen in de Dudzeelse Polder Tabel 16. Tabel 17. Tabel 18. Tabel 19. Grondwaterkarakteristieken van de peilbuizen in de Dudzeelse Polder. Ondiepe peilbuizen zijn in het zwart aangeduid, diepe peilbuizen in het bruin. Onder de ondiepe peilbuis wordt in voorkomend geval steeds de bijhorende diepe peilbuis weergegeven Veraneringen in grondwaterkarakteristieken van de Dudzeelse Polder voor en na inrichting obv grondwaterkarakteristieken voor (2005 t.e.m. 2009) en na (2011 t.e.m. 2016) inrichting Gemiddelde gemeten conductiviteit (µs/cm) en afgeleide Chloridegehaltes van het grondwater in de Dudzeelse Polder op basis van maandelijkse geleidbaarheidsmetingen gedurende de periode Diepe peilbuizen (ca. 4,5 m onder maaiveld) zijn aangeduid in bruin, ondiepe peilbuizen (ca. 1,5 m onder maaiveld) in het zwart en maaiveldmetingen (0 tot 0,5 m onder maaiveld) in het blauw. Peilbuizen zijn per meetlocatie gegroepeerd Gemeten conductiviteit (µs/cm) ter hoogte van de oppervlaktemeetpunten van de Dudzeelse Polder Tabel 20. Lokalisatie van de peilbuizen in de Eendenput Ter Doest Tabel 21. Grondwaterkarakteristieken van de peilbuizen in de Eendenput Ter Doest Tabel 22. lokalisatie van de peilbuizen in Kwetshage Tabel 23. Grondwaterkarakteristieken van de peilbuizen in Kwetshage o.b.v. 3 jaar metingen (2014 t.e.m. 2016) D/2017/3241/336

13 Tabel 24. Lokalisatie van de peilbuizen in Klemskerke-Vlissegem Tabel 25. Grondwaterkarakteristieken van de peilbuizen in Klemskerke-Vlissegem o.b.v. 1 jaar metingen (2016) Tabel 26. Tabel 27. Klimaatonafhankelijke grondwaterkarakteristieken van de peilbuizen in Klemskerke-Vlissegem o.b.v. tijdreeksanalyse in Menyanthes (EVP = verklaarde variantie) Geleidbaarheid van het grond- en oppervlaktewater in Klemskerke-Vlissegem (uitgedrukt in µs/cm) Tabel 28. Lokalisatie van de peilbuizen in de kleiputten van Wenduine Tabel 29. Tabel 30. Tabel 31. Tabel 32. Tabel 33. Tabel 34. Tabel 35. Tabel 36. Tabel 37. Tabel 38. Saliniteit/geleidbaarheid van het oppervlaktewater in de kleiputten van Wenduine (uitgedrukt in µs/cm) IHD s voor het SBZ-V Poldercomplex voor broedvogels en overwinterende/doortrekkende vogels Aantal territoria van Bruine kiekendief tussen in het SBZ-V Poldercomplex en de compensatie-inrichtingen binnen het SBZ-V Poldercomplex, in de compensatie-inrichtingen in uitvoering van art. 36ter buiten het SBZ-V Poldercomplex en in het geschrapte gedeelte van het oorspronkelijke SBZ-V Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge Aantal territoria van Steltkluut tussen in het SBZ-V Poldercomplex en de compensatie-inrichtingen binnen het Poldercomlex, in de compensatieinrichtingen in uitvoering van art. 36ter buiten het SBZ-V Poldercomplex en in het geschrapte gedeelte van het oorspronkelijke SBZ-V Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge Aantal territoria van Kluut tussen in het SBZ-V Poldercomplex en de compensatie-inrichtingen binnen het Poldercomlex, in de compensatieinrichtingen in uitvoering van art. 36ter buiten het SBZ-V Poldercomplex en in het geschrapte gedeelte van het oorspronkelijke SBZ-V Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge Aantal territoria van IJsvogel tussen in het SBZ-V Poldercomplex en de compensatie-inrichtingen binnen het SBZ-V Poldercomplex, in de compensatie-inrichtingen in uitvoering van art. 36ter buiten het SBZ-V Poldercomplex en in het geschrapte gedeelte van het oorspronkelijke SBZ-V Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge Aantal territoria van Blauwborst tussen in het SBZ-V Poldercomplex en de compensatie-inrichtingen binnen het SBZ-V Poldercomplex, in de compensatie-inrichtingen in uitvoering van art. 36ter buiten het SBZ-V Poldercomplex en in het geschrapte gedeelte van het oorspronkelijke SBZ-V Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge Overzicht van de seizoensgemiddelden binnen het studiegebied voor de soorten waarvoor IHD s werden geformuleerd voor het SBZ-V Poldercomplex. 1 = binnen het SBZ-V Poldercomplex. 0 = buiten het SBZ-V Poldercomplex, als referentiewaarde = winter 2005/06 etc Overzicht van het aantal broedparen van 2006 tot 2016 van de verschillende soorten waarvoor IHD s werden geformuleerd voor het SBZ-V Poldercomplex. Wit = IHD gehaald, grijs = IHD niet gehaald Overzicht van de seizoensgemiddelden (aantal vogels) voor de verschillende soorten waarvoor IHD s werden geformuleerd voor het SBZ-V Poldercomplex. Wit = IHD gehaald, grijs = IHD niet gehaald D/2017/3241/336 13

14 Lijst van foto s Foto 1. Perceel 25 in de Dudzeelse Polder dat als zilt grasland werd ingericht (Hilbran Verstraete) Foto 2. Kluut (Hilbran Verstraete) Foto 3. Wilde eenden, Slobeenden en Smienten (Koen Devos) Foto 4. Steltkluten (Hilbran Verstraete) Foto 5. Kolganzen (Koen Devos) Foto 6. Kleine rietganzen (Glenn Vermeersch) Foto 7. Blauwborst (Glenn Vermeersch) D/2017/3241/336

15 1 Monitoring van vegetatie, broedvogels en hydrologie in ingerichte percelen ter complensatie van de Achterhaven van Zeebrugge 1.1 Inleiding Van oudsher wordt het poldergebied rond Zeebrugge gekenmerkt door een uitzonderlijke natuurwaarde. Door de uitbreiding van de Achterhaven van Zeebrugge werd meer dan 500 ha ingenomen voor havenactiviteit. Hiervan was 282 ha onderdeel van het Vogelrichtlijngebied SBZ-V BE Poldercomplex. De natuurwaarden in dit geschrapte deel van het Poldercomplex dienen -samen met verloren natuurwaarden elders in de havenuitbreidingszone- gecompenseerd te worden. Het geschrapte deel van het Poldercomplex wordt gecompenseerd zoals vastgelegd in de Vlaamse wetgeving in art. 36ter van het Decreet van Natuurbehoud. Zoals voorgesteld in de Adviesnota Courtens & Kuijken (2004), dient hiervoor 130 ha aan nieuwe habitats gecreëerd te worden om de betrokken vogelsoorten in een gunstige staat van instandhouding te houden, na inname van de 282 ha Vogelrichtlijngebied in de Achterhaven van Zeebrugge. Het gedeelte van de Achterhaven van Zeebrugge dat buiten het oorspronkelijke Poldercomplex gelegen is, wordt gecompenseerd volgens art. 14 (het Vegetatiebesluit) in het Decreet van Natuurbehoud. Het gaat over 232 ha aan natuurwaarden. De totaal te realiseren compensatieoppervlakte voor de Achterhaven van Zeebrugge bedraagt dus 130 ha in navolging van art. 36ter en 232 ha voor art. 14. Door het Besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 werd het Poldercomplex met 532 ha polderland uitgebreid. De uitvoering van beide compensaties werd verweven in een taakverdelingsmatrix en dient uitgevoerd te worden in de daartoe speciaal aangewezen zones: de zogenaamde zoekzones. In 2008 werd gestart met de uitwerking van de eerste inrichtingswerken. De Afdeling Maritieme Toegang van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken (Vlaamse Gemeenschap) gaf aan het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek de opdracht om de maatregelen van de compensatiematrix te evalueren. Om de kwaliteit van de ingerichte gebieden te bepalen, werd in 2006 een broedvogelmonitoring opgestart. Vanaf 2014 worden ook de vegetatie en hydrologie gemonitord. Monitoring moet bevestigen of door de inrichtingswerken in deze zoekzones de doelstelling van de compensatiematrix wordt gerealiseerd, en of de voorziene oppervlakten van de te realiseren habitats kunnen worden geborgen. Het verzamelen van de broedvogelgegevens evenals de gegevens van de overwinterende vogels, gebeurt hoofdzakelijk door vrijwilligers van de Vogelwerkgroep NW-Vlaanderen (vogelwerkgroep Mergus), de Werkgroep Uitkerkse Polders en de Vogelwerkgroep Middenkust. Deze gegevens worden verder aangevuld met gegevens van het INBO en Natuurpunt. Natuurpunt staat in voor de coördinatie van de vrijwilligers, de VLM verzorgt het hydrologische luik. Het INBO is verantwoordelijk voor de wetenschappelijke opvolging en de rapportage. D/2017/3241/336 15

16 1.2 Studiegebied: De compensatie-inrichtingen tot 2015 De compensatie-inrichtingen werden gerealiseerd in verschillende Zoekzones (Figuur 1) die vooraf werden afgebakend. Er zijn twee wettelijke kaders voor de uitvoering van de compensaties: één in uitvoering van art. 36ter en één in uitvoering van art. 14. Met COMP art. 36ter worden de compensatie-inrichtingen aangeduid ter compensatie van het geschrapte gedeelte van het oorspronkelijke Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge. Met COMP art. 14 worden de compensatie-inrichtingen aangeduid ter compensatie van de percelen die buiten het geschrapte gedeelte van het oorspronkelijke Poldercomplex gelegen waren. De grootste oppervlakte die tot 2015 werd gecompenseerd, werd gerealiseerd in Zoekzones 1 Klemskerke-Vlissegem, Zoekzone 4 Pomje en Zoekzone 8 Dudzeelse Polder. Een detailweergavevan de ingerichte percelen binnen deze zoekzones wordt getoond in Figuur 2. Figuur 1. De verschillende Zoekzones met aanduiding van de ligging van de verschillende percelen (COMP art. 14 en COMP art. 36ter) die tot 2015 werden ingericht ter compensatie van percelen in de Achterhaven van Zeebrugge (AHZB art. 14 en AHZB art. 36ter). 16 D/2017/3241/336

17 Figuur 2. Ingerichte percelen in Zoekzone 1 Klemskerke-Vlissegem (boven), Zoekzone 4 Pompje (linksonder) en Zoekzone 8 Dudzeelse Polder (rechtsonder). De compensaties in uitvoering van art. 14 wordt weergegeven in donkergrijs, de compensaties in uitvoering van art. 36ter in lichtgrijs. D/2017/3241/336 17

18 1.3 Materiaal en Methode Broedvogel Inventarisatie Alle broedvogels worden gemonitord aan de hand van een uitgebreide territoriumkarteringsmethode (UTK-methode) zoals beschreven in Hustings et al. (1985) en aangepast naar van Dijk (2011). Dit is een gestandaardiseerde methode die op soortspecifieke wijze het aantal territoria van broedvogels bepaalt. Het resultaat van deze territoriumkartering is een kaart met puntsgewijze notering van het vermoedelijke centrum van elk territorium van elke bestudeerde soort. Dit laat toe om naast het exacte aantal territoria, ook per soort een zicht te krijgen op de precieze verspreiding en de geprefereerde habitat van die soort. Sinds 2011 worden de meeste gegevens ingevoerd in het programma Avimap. Dit programma werd specifiek ontwikkeld voor de verwerking van broedvogelgegevens en het bepaalt op basis van de ingevoerde waarnemingen automatisch het aantal en de ligging van de territoria. Het verzamelen van de broedvogelgegevens wordt uitgevoerd door vrijwilligers van de Vogelwerkgroep NW-Vlaanderen (vogelwerkgroep Mergus), de Werkgroep Uitkerkse Polders en de Vogelwerkgroep Middenkust en aangevuld door gegevens van Natuurpunt en INBO Vegetatieopnames Gebiedsdekkende Tansley opnames op percelen met doelhabitat hpr* + da en hpr* Bij de Tansleymethode worden alle plantensoorten over gans het perceel geïnventariseerd en hun bedekking wordt geschat volgens de bedekkingschaal van Tansley (zie Tabel 1). Deze schaal is geschikt om de frequentie van voorkomen van verschillende plantensoorten in een grotere oppervlakte in te schatten. De percelen werden willekeurig doorlopen om een zo volledig mogelijke inventarisatie te bekomen. Voor het typeren van de vegetatie werd gebruik gemaakt van de codes van de Biologische Waarderingskaart (Vriens et al., 2011). De typologie is meestal een combinatie van meerdere codes/eenheden, vermits verschillende vegetatietypes in mozaïekpatroon voorkomen. Van de percelen van Z4 Pompje werden enkel de aspectbepalende soorten genoteerd, zonder de bedekking in te schatten. Tabel 1. De schaal van Tansley. Code Tansley S R O F A CD Da Db Naam Sporadisch Zeldzaam Occasioneel Frequent Abundant Co-dominant Dominant Dominant Densiteit (per ha) 1-3 ind 4-9 ind ind > 50 ind Niet van belang Niet van belang Niet van belang Niet van belang Indicatieve bedekking <1% <1% <1% <5% 5-25% 25-50% 50-75% >75% Bepaling oppervlakte zilte vegetatie Om het aandeel aan zilte vegetatie in de ingerichte percelen met doelhabitat hpr* + da in te schatten, werden de zones met zilte soorten tijdens het terreinbezoek ingetekend op luchtfoto (anno 2012, AGIV 2013) en achteraf gedigitaliseerd. Volgende soorten worden in deze rapportage tot da worden gerekend: Zilte schijnspurrie Spergularia marina, Kortarig 18 D/2017/3241/336

19 Zeekraal Salicornia europaea, Stomp Kweldergras Puccinellia distans, Zilte Rus Juncus gerardii, Zulte Aster tripolium, Blauw kweldergras Puccinellia fasciculata.. Bepaling oppervlakte moerasvegetatie Om het aandeel aan moerasvegetatie in de ingerichte percelen met doelhabitat mr in te schatten, werden de zones met moerasvegetatie tijdens het terreinbezoek ingetekend op een luchtfoto (anno 2015, AGIV 2016) en achteraf gedigitaliseerd. Zuiver mr bestaat uit riet, maar er zijn ook andere soorten die tot het moerasverbond horen. De ontwikkeling van deze moerassoorten is een rechtsstreeks gevolg van de inrichtingswerken, waardoor ook deze moerassoorten in rekening worden gebracht voor de oppervlaktebepaling van de moerasvegetatie. In deze rapportage worden volgende plantensoorten weerhouden voor de oppervlaktebepaling van moeras: grote lisdodde Typha latifolia, heen Bolboschoenus maritimus, riet Phragmites australis en ruwe bies Schoenoplectus tabernaemontani. Opname pq s op percelen met doelhabitat hpr* + da en hpr* Voor de opnames van pq s werd een oppervlakte van drie op drie meter afgebakend. Alle plantensoorten in het pq werden genoteerd en hun bedekkingen werden ingeschat volgens de gedetailleerde bedekkingschaal van Londo (zie Tabel 2). De hoekpunten van de pq s werden op het terrein gemerkt met een fenopaal, waarvan de locatie werd ingemeten met een GPS met afwijking van hoogstens enkele decimeters. Elke pq werd tevens gefotografeerd. De bedoeling is om binnen die proefvlakken de ontwikkeling van het habitattype op te volgen. Het resultaat hiervan zal pas duidelijk zijn na de tweede opname van deze pq s. Tabel 2. De schaal van Londo. symbool definitie omschrijving r1 sporadisch 1-3 exemplaren, < 1 % r2 sporadisch 1-3 exemplaren, 1-3 % r4 sporadisch 1-3 exemplaren, 3-5 % p1 weinig talrijk 4-20 exemplaren, < 1 % p2 weinig talrijk 4-20 exemplaren, 1-3 % p4 weinig talrijk 4-20 exemplaren, 3-5 % a1 talrijk exemplaren, < 1 % a2 talrijk exemplaren, 1-3 % a4 talrijk exemplaren, 3-5 % m1 zeer talrijk >100 exemplaren, < 1 % m2 zeer talrijk >100 exemplaren, 1-3 % m4 zeer talrijk >100 exemplaren, 3-5 % 1 Willekeurig 5-15% 2 Willekeurig 15-25% 3 Willekeurig 25-35% 4 Willekeurig 35-45% 5 Willekeurig 45-55% 6 Willekeurig 55-65% 7 Willekeurig 65-75% 8 Willekeurig 75-85% 9 Willekeurig 85-95% D/2017/3241/336 19

20 1.3.3 Hydrologie Binnen huidige monitoringsopdracht wordt, verdeeld over de verschillende zoekzones, een netwerk van ca. 37 peilbuizen voorzien van divers (die een continue meetreeks genereren van de stijghoogte in de peilbuis) en onderhouden. Tevens worden binnen de zoekzones sporadisch geleidbaarheidsmetingen uitgevoerd die een beeld gegeven van de saliniteit van grond- en of oppervlaktewater. 1.4 Compensatiedoelstellingen Oppervlaktes te compenseren doelhabitat Een welbepaalde oppervlakte van 4 verschillende habitattypes dient gerealiseerd te worden in de daarvoor voorziene zoekzones om aan de compensatiedoelstelling te voldoen. De verschillende te compenseren habitattypes zijn: zilt grasland (hierna vernoemd met bwkcode hpr* + da), poldergrasland (hierna vernoemd met bwk-code hpr*), rietmoeras (hierna vernoemd met bwk-code mr) en brakke plas (hierna vernoemd met bwk-code ah). De adviesnota van Courtens & Kuijken (2004) vormt de basis voor de oppervlaktebepaling van de te compenseren habitattypes van het geschrapte gedeelte van het Vogelrichtlijngebied. Het aantal te compenseren vogelsoorten werd vertaald naar de vereiste oppervlakte habitat. Op die manier werd initieel 100 ha hpr*, 10 ha mr en 20 ha hpr* + da als compensatiedoelstelling vastgelegd. In een later stadium werd beslist om de 100 ha hpr* te schrappen en 48 i.p.v. 20 ha hpr* + da in de compensatiedoelstelling in uitvoering van art. 36ter op te nemen. Daarbij werd in 2010 beslist om 15 ha mr ter compensatie van Rietveld Pelikaan te voorzien, waardoor de totaal te compenseren oppervlakte mr voor art. 36ter op 25 ha komt. In uitvoering van art. 14 dient de integrale oppervlakte van de verschillende types waardevol habitat zoals die aanwezig waren in de Achterhaven van Zeebrugge gecompenseerd te worden: 124 ha hpr* + da, 44 ha hpr*, 40 ha mr en 9 ha ah (brakke plas). De oppervlaktes van de te compenseren habitattypes in uitvoering van art. 14 en art. 36ter werden vastgelegd in een compensatiematrix. Voor een stand van zaken van de uitwerking van deze matrix wordt verwezen naar de jaarverslagen van de beheercommissie (VLM 2017) Kwaliteit van doelhabitat hpr* + da In de beslissing van de Vlaamse Regering van 23 juli 2010 werd de toepassing van habitatconversie als methodiek goedgekeurd voor het realiseren van de compensatiematrix van de natuurcompensaties van de achterhaven van Zeebrugge. Deze methodiek is specifiek ontwikkeld voor de inbreng van habitatkwaliteit bij de invulling van de compensatiematrix, meer specifiek voor de realisatie van de doelstelling zilt grasland voor artikel 36ter. Binnen deze conversiemethodiek wordt een perceel zilt grasland met een bedekking van 7 % zilt habitat als referentie beschouwd. Bij de opmaak van de inrichtingsplannen voor zilt grasland is steeds rekening gehouden met deze referentie en de bijhorende conversiecurve, en werd steeds een inschatting gemaakt van de verwachte procentuele bedekking zilt habitat bij uitvoering van de inrichtingsplannen voor de compensaties van artikel 36ter. Op basis van 20 D/2017/3241/336

21 deze realistische inschatting werd de invulling van de compensatiematrix bij ieder inrichtingsplan geactualiseerd. Bij de vegetatiemonitoring van de gerealiseerde zilte graslanden wordt steeds een schatting gemaakt van de procentuele bedekking met zilte vegetatie. Dit geeft de mogelijkheid om na te gaan in hoeverre de verwachte procentuele bedekking overeenkomt met de gerealiseerde procentuele bedekking. In voorliggend monitoringrapport wordt enkel de gerealiseerde procentuele bedekking voor elk perceel gegeven en wordt een inschatting gemaakt van de procentuele en absolute toename van de oppervlakte zilt habitat voor en na de inrichting. Hoewel deze vergelijking op zich geen waardeoordeel is voor de invulling van de compensatiematrix, zijn deze gegevens wel belangrijk voor een evaluatie van de uitgevoerde inrichtingsmaatregelen. Voor de zilte graslanden die voor artikel 14 zijn gecompenseerd, wordt de procentuele bedekking van zilte vegetatie eveneens ingeschat en voorgesteld in voorliggend monitoringrapport. Hoewel de procentuele bedekking voor deze compensaties niet in de matrix zijn ingebracht, is kennis hiervan wel waardevol als vergelijking. Foto 1. Perceel 25 in de Dudzeelse Polder dat als zilt grasland werd ingericht (Hilbran Verstraete). D/2017/3241/336 21

22 1.4.3 Broedvogels Voor broedvogels werden binnen de Beheercommissie Achterhaven Zeebrugge geen streefdoelen vooropgesteld. De aantallen van broedvogels worden gebruikt als indicator om de kwaliteit van een te compenseren habitattype naar waarde te schatten. Daarbij wordt gebruik gemaakt van referentie data uit Nederland (Sierdsema 1995) Hydrologische randvoorwaarden na te streven habitats Voor mr en hpr* + da worden hieronder de hydrologische randvoorwaarden besproken, zoals deze terug te vinden zijn in de applicatie hydrologische randvoorwaarden natuur - versie 3 (Runhaar, H. & Hennekens S., 2014). Met deze applicatie kunnen de hydrologische vereisten van de doeltypen worden afgeleid uit de vereisten van de vegetatietypen, die deel uitmaken van deze doeltypen. In de bespreking wordt de focus gelegd op grondwaterstanden (vochttoestand) en zoutgehalte, omdat dit de parameters zijn die binnen deze monitoringsopdracht ook effectief opgevolgd worden. In deze applicatie wordt de syntaxonomische indeling gebruikt volgens Schaminée et al. ( ). De verdere bespreking volgt dan ook deze indeling, met vermelding van de bijhorende nummering van de associaties. Voor wat betreft vochttoestand en zoutgehalte wordt hierbij volgende onderverdeling aangehouden: Tabel 3. Indeling naar vochttoestand 22 D/2017/3241/336

23 Tabel 4. Indeling in zoutklassen Rietmoeras (Mr) Binnen het project Natuurcompensaties Achterhaven Zeebrugge wordt voor het doelhabitat rietmoeras een complex van volgende plantengemeenschappen nagestreefd: 1. Associatie van Ruwe bies (8BB02) 2. Riet-associatie (8BB04) 3. Oeverzegge-associatie (8BC01) 4. Associatie van Scherpe zegge (8BC02) Zoals uit onderstaande figuren blijkt, vragen de associatie van ruwe bies en de rietassociatie (diep water tot s winter inunderend water) standplaatsfactoren die een stuk natter zijn dan de oeverzegge-associatie en de associatie van scherpe zegge (ondiep tijdens zomer droogvallend water tot zeer natte vochttoestand). Indien men de beschikbare kwantitatieve grondwaterstandskarakteristieken voor bovenstaande 4 plantengemeenschappen (zie Figuur 4) gaat uitmiddelen, krijgt men voor het doelhabitat rietmoeras volgende kwantitatieve standplaatsfactoren (rechts op Figuur 4): - GVG: diep water tot water boven maaiveld tijdens het voorjaar - GLG: tijdens de zomer niet dieper uitzakkend dan 20 à 40 cm Figuur 3. Vochttoestand voor de verschillende plantengemeenschappen van het doelhabitat rietmoeras. De donkerroos ingekleurde vakken geven de optimale omstandigheden weer, de lichtroos ingekleurde vakken de suboptimale omstandigheden. D/2017/3241/336 23

24 Figuur 4. Grondwaterstandskarakteristieken voor de verschillende plantengemeenschappen van het doelhabitat rietmoeras (links op de figuur) en de resulterende grondwaterstands-karakteristieken voor het doelhabitat rietmoeras. Wat betreft het zoutgehalte komt rietmoeras optimaal voor in zeer zoete (<150 mg/l Cl), zoete ( mg/l Cl) tot zwak brakke ( mg/l Cl) omstandigheden en suboptimaal in licht brakke omstandigheden (1.000 mg mg/l). Enkel de associatie van Ruwe bies heeft haar optimum bij hogere zoutgehalten, namelijk bij zwak brakke ( mg/l Cl) tot licht brakke ( mg/l Cl) omstandigheden. Figuur 5. Standplaatskarakteristieken wat betreft zoutgehalte voor de verschillende plantengemeenschappen van het doelhabitat rietmoeras. De donkerroos ingekleurde vakken geven optimale omstandigheden weer, de lichtroos ingekleurde vakken suboptimale omstandigheden Zilt grasland (hpr*+da) Binnen het project Natuurcompensaties Achterhaven Zeebrugge wordt voor het doelhabitat zilt grasland een complex van volgende plantengemeenschappen nagestreefd: 1. Associatie van Gewoon kweldergras (26AA01) 2. Associatie van Stomp kweldergras (26AB01A) 3. Associatie van Blauw kweldergras (26AB02) 4. Associatie van Bleek kweldergras (26AB03) 5. Associatie van Zilte rus (26AC01 6. Associatie van Zeerus en Weidetorkruid (26AC07) 7. Associatie van Kortarige Zeekraal (25AA02) Hierbij maken we onderscheid tussen de eerste zes plantengemeenschappen (= zilt grasland of habitatsubtype 1330_hpr) en de zevende gemeenschap ( binnendijkse zeekraalvegetatie of habitatsubtype 1310_pol). Figuur 6 geeft weer dat de meeste 24 D/2017/3241/336

25 plantengemeenschappen in het zilt grasland zeer natte tot natte omstandigheden vragen. De associaties van zilte rus en stomp kweldergras kunnen ook in iets drogere omstandigheden (de klasse zeer vochtig) voorkomen. Figuur 7 geeft opnieuw de uitgemiddelde kwantitatieve waarden voor zilt grasland weer: - GVG: plasdras tot 25 à 40 cm onder maaiveld - GLG: niet dieper wegzakkend dan 60 à 80 cm onder maaiveld Voor de binnendijkse zeekraalvegetaties (zie Figuur 8) krijgen we volgende nattere grondwaterkarakteristieken: - GVG: 20 cm boven maaiveld tot plasdras - GLG: niet dieper wegzakkend dan 50 à 60 cm onder maaiveld Figuur 6. Vochttoestand voor de verschillende plantengemeenschappen van het doelhabitat zilt grasland. De donkerroos ingekleurde vakken geven de optimale omstandigheden weer, de lichtroos ingekleurde vakken de suboptimale omstandigheden. Figuur 7. Grondwaterstandskarakteristieken voor de verschillende plantengemeenschappen van het doelhabitat zilt grasland (links op de figuur) en de resulterende grondwater-standskarakteristieken voor het doelhabitat zilt grasland. D/2017/3241/336 25

26 Figuur 8. Grondwaterstandskarakteristieken voor binnendijkse zeekraalvegetaties. Voor wat betreft het zoutgehalte vraagt zilt grasland licht brakke ( mg/l Cl), matig brakke ( mg/l Cl) tot zoute (> mg/l Cl) omstandigheden. Binnen-dijkse zeekraalvegetaties vragen matig brakke tot zoute omstandigheden. Figuur 9. Standplaatskarakteristieken wat betreft zoutgehalte voor de verschillende plantengemeenschappen van het doelhabitat zilt grasland. De donkerroos ingekleurde vakken geven optimale omstandigheden weer, de lichtroos ingekleurde vakken suboptimale omstandigheden. Figuur 10. Standplaatskarakteristieken wat betreft zoutgehalte voor binnendijkse zeekraalvegetaties. De donkerroos ingekleurde vakken geven optimale omstandigheden weer, de lichtroos ingekleurde vakken suboptimale omstandigheden. 26 D/2017/3241/336

27 1.5 Monitoringsplanning Broedvogelmonitoring In het studiegebied zoals voorgesteld in werd de broedvogelmonitoring aanvankelijk jaarlijks integraal uitgevoerd. Sinds 2015 werd de telintensiteit wat teruggeschroefd, omdat de beschikbaarheid van vrijwille tellers na jaren van intense telinspanning begon af te nemen. Figuur 11 geeft een overzicht van de (geplande) telinspanning tussen 2015 en In de met rood aangeduide gebieden worden jaarlijks vijf telrondes volgens de UTK-methode gelopen. Dit zijn de gebieden met de hoogste densiteit aan relevante broedvogelsoorten en de gebieden waarbinnen de compensatie-inrichtingen worden gerealiseerd. De overige oppervlakte van het studiegebied wordt nog tijdens 1 jaar bezocht tussen 2015 en 2020, waarbij volgens de UTK-methode 3 telrondes worden gelopen. Hiervan werden in 2015 en 2016 reeds een deel onderzocht (groen in Figuur 11). Het overige deel (oranje in Figuur 11) wordt tijdens één van de komende jaren onderzocht. De aantallen voor de oranje gebieden zijn geëxtrapoleerd op basis van gegevens van het vorige jaar. Figuur 11. Overzicht van de (geplande) telinspanning tussen 2015 en Monitoring vegetatie Deze monitoring vindt plaats op de percelen met compensatie-inrichtingen zoals die werden ingebracht in de compensatiematrix. Tussen 2015 en 2020 worden alle inrichtingen twee maal geïnventariseerd. De planning voor de monitoring van vegetatie in de ingerichte percelen staat per doelhabitat beschreven in Tabel 5. Tot hiertoe werd een eerste vegetatiekarteringsronde afgewerkt van wat tot 2015 werd gerealiseerd voor doelhabitat hpr* + da en mr. Deze vegetatiekarteringsronde bestaat voor doelhabitat hpr* + da uit een gebiedsdekkende vegetatieopname en een opname in permanente kwadranten. Voor de percelen met doelhabitat mr werd de oppervlakte mr uitgedigitatliseerd om een inschatting te kunnen maken van de bedekkingsgraad van soorten voor mr. In de zomer van 2017 wordt met een tweede vegetatiekateringsronde gestart. De ingerichte percelen voor doelhabitat D/2017/3241/336 27

28 hpr* zijn erg versnipperd en de compensatie werd tot nu toe grotendeels onuitgevoerd. Enkel de percelen in Z1 en Z4 werden tijdens de eerste vegetatiekarteringsronde onderzocht. Voor doelhabitat ah zijn geen vegetatieopnames gepland. Voor doelhabitat hpr* + da worden in totaal 37 pq s voorzien. Deze werden zo goed mogelijk gespreid, rekening houdend met de gerealiseerde oppervlaktes hpr* + da in de verschillende zoekzones. Tabel 5. Planning van vegetatiemonitoring. doelhabitat aktie gerealiseerd* gepland gebiedsdekkende Tansley opname 1ste ronde 2de ronde in 2017 hpr* + da opname van pq's 1ste ronde van 37 pq's 2de ronde in 2017 oppervlaktebepaling van da 1ste ronde 2de ronde in 2017 hpr* gebiedsdekkende Tansley opname 1 ste ronde in Z1 en Z4 2de ronde in 2018 opname van pq's 1ste ronde van 1 pq 2de ronde in 2018 mr oppervlaktebepaling van mr 1ste ronde 2de ronde in 2019 ah geen vegetatieopnames gepland * binnen de percelen die tot op heden in de compensatiematrix werden ingebracht Hydrologie Deze monitoring vindt jaarlijks plaats. 1.6 Niet onderzochte parameters De vraag wordt wel eens gesteld of de ontwikkeling van planten en broedvogels in de daartoe ingerichte gebieden wel wordt gestuurd door de inrichting zelf of dat er eventueel andere factoren meespelen die dit proces beïnvloeden. Er zijn vele factoren te bedenken die van invloed zouden kunnen zijn op het aantal territoria van bepaalde broedvogels of op de ontwikkeling van de gewenste plantengemeenschap. Echter, het optimaal toepassen van de gekende randvoorwaarden voor het bekomen van een bepaald habitattype is de meest aangewezen strategie om tot het beste resultaat te bekomen. Door de resultaten over een lange tijdsreeks te beschouwen, zullen bepaalde parameters in meer of mindere mate uitgesloten worden, maar mogelijk niet alle. Zo wordt de invloed van predatie op het aantal territoria weidevogels niet onderzocht. Het kan best zijn dat vossen, katten, ratten, roofvogels ed. uiteindelijk een invloed hebben op het behaalde aantal territoria van bepaalde vogelsoorten, maar deze invloed in niet gekend. Ook klimatologische omstandigheden worden bij de verwerking niet in rekening gebracht. Het kan best dat de veranderende weersfenomenen een invloed hebben op de resultaten, maar ook deze invloed is evenmin gekend. 28 D/2017/3241/336

29 1.7 Resultaten Vegetatie- en broedvogelmonitoring Ingerichte percelen met doelhabitat hpr* + da Afgaand op de compensatiematrix (VLM 2017) werd tot % van de voorziene compensatieoppervlakte voor doelhabitat hpr* + da gerealiseerd. Deze oppervlaktes liggen verspreid over verschillende percelen in drie verschillende Zoekzones en worden grafisch weergegeven in Figuur 12. Hierna wordt voor deze percelen de resultaten besproken van een eerste ronde vegetatieopname en een broedvogelmonitoring van indicatieve soorten voor doelhabitat hpr* + da over de jaren Vegetatie Er werd een gebiedsdekkende Tansley opname uitgevoerd in alle percelen en er werden 37 pq s verspreid over de verschillende percelen onderzocht. Er werd tevens een vegetatiekaart gemaakt voor de berekening van de oppervlakte da en voor de evaluatie van de kwaliteit van het graslandtype. Voor een uitgebreide beschrijving van deze resultaten wordt verwezen naar het voorgaande monitoringsrapport, Verstraete et al Hierin staan de resultaten van de 37 pq s met aanduiding van de indicatieve soorten voor da en hpr*. Ook de resultaten van de Tansley opnames met aanduiding van indicatieve soorten voor hpr* en da staan hierin per ingericht perceel beschreven. De belangrijkste conclusie voor zilte vegetatie is dat in de verschillende zoekzoes bestaande zilte vegetaties zijn uitbebreid en dat er nieuwe locaties met zilte vegetaies zijn ontstaan. De toename aan zilte bedekking ligt het hoogst in Z8 en het laagste in Z1 (Tabel 6). Het bruto bedekkingspercentages geeft de actuele bedekking weer. Het netto bedekkingspercentage geeft de bedekking weer die er is bijgekomen als gevolg van de inrichting. Wat het graslandtype betreft zijn nog niet alle percelen geëvolueerd naar het gewenste type hpr*. Tabel 6. Bruto en netto percentages zilte oppervlakte in Z1, Z4 en Z8 in de ingerichte percelen in uitvoering van art. 36ter en art. 14. art. 36ter art. 14 totaal brutto netto brutto netto brutto netto Z ,50 8,60 8,60 5,22 4,85 Z4 9,11 7,15 5,99 4,44 7,44 5,70 Z8 10,86 10,33 10,86 10,33 Totaal D/2017/3241/336 29

30 Figuur 12. Ingerichte percelen met doelhabitat hpr* + da in uitvoering van art. 36ter (lichtgrijs) en art. 14 (donkergrijs) voor Zoekzone 1 (boven), Zoekzone 4 (linksonder) en Zoekzone 8 (rechtsonder). 30 D/2017/3241/336

31 Vogels Als indicatoren voor van de kwaliteit van de ingerichte zilte graslanden werden volgende soorten geselecteerd: Bergeend, Zomertaling, Slobeend, Kuifeend, Scholekster, Steltkluut, Kluut, Kievit, Grutto en Tureluur en Visdief. De aantallen voor de verschillende onderzoeksjaren wordt getoond in Tabel 7. Het verloop van de densiteiten van deze soorten over de verschillende onderzoeksjaren wordt getoond in Figuur 13, voor de percelen in uitvoering van art. 36ter, art. 14 en voor het totaal van beide compensatie-inrichtingen samen. Voor alle soorten geldt dat de aantallen hoger zijn op percelen in uitvoering van art. 36ter dan in uitvoering van art. 14. Soorten die een toename kennen zijn Bergeend, Zomertaling, Slobeend, Kuifeend, Kluut, Grutto en Tureluur. De totale densiteit voor Bergeend, Zomertaling, Slobeend en Kluut overschreiden de referentiewaarden uit Nederland, deze voor Kuifeend en Tureluur zijn vergelijkbaar en Grutto haalt de referentiewaarde niet (Figuur 13). Scholekster en Kievit gaan er op achteruit, een trend die al langer op grotere schaal wordt vastgesteld. Volgens de laatste metingen in Vlaanderen daalde de index tussen 2007 en 2015 voor Scholekster en Kievit met respectievelijk 7% en 49% (Vermeersch et al., 2015). Uit de meest recente resultaten uit Nederland blijkt dat Scholekster zijn laagste index behaalde met een afname van 30 50% ten aanzien van de populatie in 1990 (Boele et al. 2017). Ook Kievit kent er een achteruitgang van 50% vanaf Beide soorten kennen overigens in geheel Europa een sterke afname. Tussen 1980 en 2003 nam de Scholekster in geheel Europa af met 7%, tussen 2004 en 2013 bedroeg de afname 26%. De populatie Kievit in Europa nam tussen 1980 en 2013 af met 55%, tussen 2004 en 2013 bedroeg de afname 21% (BirdLife International 2015, EBCC 2013). Van Steltkluut en Visdief werden recent de eerste territoria vastgesteld binnen de als hpr* + da ingerichte percelen. Foto 2. Kluut (Hilbran Verstraete). D/2017/3241/336 31

32 Tabel 7. Aantallen van indicatieve soorten voor zilte graslanden in de ingerichte percelen met doelhabitat met doelhabitat hpr* +da. Lege cellen duiden op de afwezigheid van de soort, - duidt op ontbrekende data Bergeend Zomertaling Slobeend Kuifeend Scholekster Steltkluut Kluut Kievit Grutto Tureluur Visdief art art. 36ter totaal art art. 36ter totaal art art. 36ter totaal art art. 36ter totaal art art. 36ter totaal art art. 36ter 1 totaal 2 1 art art. 36ter totaal art art. 36ter totaal art art. 36ter totaal art art. 36ter totaal art. 14 art. 36ter 1 1 totaal D/2017/3241/336

33 80 Bergeend hpr* + da 10 Zomertaling hpr* + da 45 Slobeend hpr* + da Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = art. 14 art. 36ter totaal art. 14 art. 36ter totaal art. 14 art. 36ter totaal 12 Kuifeend hpr* + da 15 Scholekster hpr* + da 120 Kluut hpr* + da Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = art. 14 art. 36ter totaal art. 14 art. 36ter totaal art. 14 art. 36ter totaal Kievit hpr* + da 70 Grutto hpr* + da 45 Tureluur hpr* + da Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = art. 14 art. 36ter totaal art. 14 art. 36ter totaal art. 14 art. 36ter totaal - Figuur 13. Verloop van de densiteiten over de verschillende onderzoeksjaren van de verschillende vogelsoorten die werden weerhouden als indicatorsoort voor doelhabitat hpr* + da. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de densiteiten in de ingerichte percelen in uitvoering van art. 36ter (lichtgrijs), art. 14 (donkergrijs) en de totale densiteit over alle ingerichte percelen (zwart). Van de totale densiteit wordt de trend weergegeven. In stippellijn worden referentiewaarden getoond (indien beschikbaar) van een vergelijkbaar habitattype in Nederland (Sierdsema 1995). D/2017/3241/336 33

34 Ingerichte percelen met doelhabitat hpr* Afgaand op de compensatiematrix (VLM 2017) werd tot hiertoe ongeveer 17% van de voorziene compensatieoppervlakte voor doelhabitat hpr* gerealiseerd. Deze oppervlaktes liggen erg versnippert doorheen het ganse studiegebied en liggen verspreid over 6 verschillende Zoekzones. Hierna wordt voor deze percelen de resultaten besproken van een eerste ronde vegetatieopname en een broedvogelmonitoring van indicatieve soorten voor doelhabitat hpr* over de jaren Door de bepeperkte oppervlakte die bovendien erg versnippert ligt over het ganse studiegebied, kunnen vooralsnog geen goede conclusies worden getrokken Vegetatie Op de percelen van Z1 en Z4 werd een gebiedsdekkende vegetatieopname gemaakt. 1 perceel was geëvolueerd naar hpr, de overige percelen zijn voorlopig graslanden met een beperkte biologische waarde. Voor een uitgebreide beschrijving van deze resultaten wordt verwezen naar het voorgaande monitoringsrapport, Verstraete et al Vogels Als indicatoren voor van de kwaliteit van de ingerichte graslanden werden volgende soorten geselecteerd: Bergeend, Slobeend, Patrijs, Kwartel, Scholekster, Kievit, Grutto, Veldleeuwerik, Graspieper, Blauwborst en Roodborsttapuit. Zoals reeds aangegeven, is de gerealiseerde oppervlakte te beperkt en bovendien te versnipperd over een groot gebied om conclusies te kunnen trekken. Alle indicatorsoorten komen in erg lage aantallen voor (Tabel 8). Echter de trend is in de meeste gevallen (licht) positief. Enkel Scholekster kent een duidelijk negatieve trend. Kievit, Blauwborst en Roodborsttapuit tonen de meest uitgesproken positieve trend, waarbij Blauwborst de referentiewaarden uit Nederland haalt (Figuur 14). Ook Graspieper haalt de referentiewaarde van Nederland, de overige soorten halen de referentiewaarde niet. Voor Roodborsttapuit zijn geen referentiewaarden beschikbaar. Tabel 8. Aantallen van indicatieve soorten voor hpr* in de ingerichte percelen met doelhabitat hpr*. Lege cellen duiden op de afwezigheid van de soort Bergeend Slobeend 1 Patrijs 1 1 Kwartel 1 Scholekster Kievit Grutto 2 1 Veldleeuwerik Graspieper Blauwborst Roodborsttapuit D/2017/3241/336

35 10 Bergeend hpr* 6 Slobeend hpr* 6 Patrijs hpr* 8 Dichtheid (aantal/100 ha) 6 4 R² = Dichtheid (aantal/100 ha) 4 2 Dichtheid (aantal/100 ha) 4 2 R² = R² = Totaal Totaal Totaal 6 Kwartel hpr* Scholekster hpr* 70 Kievit hpr* 8 60 Dichtheid (aantal/100 ha) 4 2 Dichtheid (aantal/100 ha) 4 Dichtheid (aantal/100 ha) R² = R² = Totaal R² = Totaal Totaal 70 Grutto hpr* 20 Veldleeuwerik hpr* 10 Graspieper hpr* Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Totaal Totaal Totaal 10 Blauwborst hpr* 12 Roodborsttapuit hpr* Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Totaal Totaal Figuur 14. Densiteiten van de verschillende vogelsoorten die werden weerhouden als indicator voor hpr* voor de verschillende onderzoeksjaren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de densiteiten in de ingerichte percelen in uitvoering van art. 36ter (lichtgrijs), art. 14 (donkergrijs) en de totale densiteit over alle ingerichte percelen (zwart). Van de totale densiteit wordt de trend weergegeven. In stippellijn worden referentiewaarden getoond (indien beschikbaar) van een vergelijkbaar habitattype in Nederland (Sierdsema 1995). D/2017/3241/336 35

36 Ingerichte percelen met doelhabitat mr De inrichting van 25 ha mr in uitvoering van art. 36ter werd voor 77% gerealiseerd. Deze oppervlakte is verdeeld over twee zoekzones: Z4 in het Pompje te Stalhille/Oudenburg en Z10bis in de Eendekooi van Wenduine, Uitkerkse Polder. Dit laatste gebied dient als compensatie voor Rietveld Pelikaan in de Achterhaven van Zeebrugge. De inrichting van 40 ha mr in uitvoering van art. 14, werd voorlopig nog niet gerealiseerd. Deze compensatie zal de komende jaren gerealiseerd worden in Z7 Kwetshage. Van de in totaal 65 ha te realiseren oppervlakte mr werd aldus 30% gerealiseerd. De ligging van de percelen die tot 2016 als mr werden ingericht, wordt getoond in Figuur 15. Hierna wordt voor deze percelen de resultaten besproken van een eerste ronde vegetatieopname en een broedvogelmonitoring van indicatieve soorten voor doelhabitat mr over de jaren Figuur 15. Ingerichte percelen met doelhabitat mr in uitvoering van art. 36ter (lichtgrijs) voor Zoekzone 4 Pomje (links), Zoekzone 10bis Eendekooi Wenduine (rechts). 36 D/2017/3241/336

37 Vegetatie Z4 Pompje In 2016 werd een oppervlakte bepaling van het mr uitgevoerd. Voornamelijk riet Phragmites australis (2,4 ha) en in mindere mate heen Bolboschoenus maritimus (0,5 ha) bepalen de moerasvegetatie. Grote lisdodde Typha latifolia (0,02 ha) en ruwe bies Schoenoplectus tabernaemontani (0,01 ha) komen her en der verspreid voor. De vegetatiekaart (Figuur 16) geeft hun preciese ligging over de verschillende percelen weer. Deze moerasvegetatie breidt zich voornamelijk uit vanuit de grachten en vanuit het aangrenzend stuk rietmoeras dat er reeds was voor de inrichtingswerken. Dit historisch stukje rietmoeras bestaat uit zuiver mr (rietland) en bestaat uit bedekkend riet in permanent water. Het vormt de kern van het moeras in de zoekzone en oefent de grootste aantrekkingskracht uit op moerasvogels in de volledige zoekzone. De omliggende als mr ingerichte percelen stonden grotendeels droog tijdens de zomer, enkel het riet in de sloten stond effectief in het water. Het grootste gedeelte van het riet in de ingerichte percelen dient dan ook als rietruigte bestempeld te worden. De totale bedekking van moerassoorten in de ingerichte percelen bedraagt ca 3 ha. De 9 percelen die als mr werden ingericht hebben samen een oppervlakte van 9.3 ha. Aldus is 1/3 van de oppervlakte intussen geëvolueerd naar mr. Een belangrijke opmerking echter is wel dat het waterniveau in de ingerichte percelen dient verhoogt te worden om van een echt rietmoeras te kunnen spreken. Een waterpeilverhoging werd als inrichtingsmaatregel reeds uitgevoerd in het gebied. Door deze ingreep werd ook het waterpeil van het aangrenzend, historisch stukje rietland verhoogd. De invloed van deze waterpeilverhoging op de ingerichte percelen is echter te gering om de ontwikkeling van zuiver mr voldoende in de hand te werken. In de dieper uitgegraven percelen is de rietontwikkeling beperkt en is er tot op heden enkel sprake van open water (zie Figuur 16). In totaal bedraagt de oppervlakte aan open water 1,5 ha. Z10bis Eendekooi van Wenduine In 2016 werd een oppervlakte bepaling van het mr uitgevoerd. Voornamelijk riet (1 ha) en in mindere mate grote lisdodde ( 0.05 ha) zijn de sooren die het mr bepalen. Deze staat in een erg smalle strook in de randzone van de verschillende plassen (zie de vegetatiekaart, Figuur 17). De totale oppervlakte van de Eendekooi van Wenduine dat als mr werd ingericht en alsdusdanig in de compensatiematrix werd ingebracht, bedraagt 11,4 ha. Aldus bedraagt de totale bedekking aan mr in deze irichting 9%. Indien de plassen te diep zijn en de oevers te stijl, zal het erg moelijk worden voor riet om verder uit te breiden. De totale oppervlakte aan open water bedraagt 6 ha. Een groot gedeelte van het zuidelijke perceel ligt een stuk boven het waterniveau en werd bovendien beplant met allerlei struiken. Dit gedeelte zal dan ook nooit tot het gewenste mr kunnen evolueren. D/2017/3241/336 37

38 Figuur 16. van open water. Vegetatiekaart voor de de als mr ingerichte percelen van Z4 pompje met aanduiding Figuur 17. Vegetatiekaart voor de de als mr ingerichte percelen van Z10bis Eendekooi Wenduine. Het grootste gedeelte van de percelen beslaat open water dat wordt ingesloten door de smalle rietkanten. 38 D/2017/3241/336

39 Vogels Om de kwaliteit van het mr te evalueren werden volgende relevante vogelsoorten weerhouden: Roerdomp, Bruine kiekendief, Waterral, Blauwborst, Cetti s zanger, Sprinkhaanzanger, Rietzanger, Kleine karekiet en Rietgors. Het verloop van hun aantallen in Z4 Pompje en Z10bis Eendekooi Wenduine wordt weergegeven in Tabel 9. In het Pomje werden geen van deze soorten vóór 2011 vastgesteld. Sindsdien komen de meeste van de boven genoemde soorten er tot broeden. De meest opmerkelijke broedvogels in de als mr ingerichte percelen, bevinden zich in het Pompje: Roerdomp en Bruine kiekendief. Vanaf 2012 bevindt zich jaarlijks een territorium Roerdomp in het Pomje. Het territorium bevindt zich in de meeste jaren in het historisch stukje rietland dat buiten de compensatie-inrichting valt, behalve in 2015 toen het territorium zich had verplaatst in een als mr ingericht perceel. Door de inrichtingswerken werd een peilverhoging in het gebied doorgevoerd om het waterpeil in de ingerichte percelen te verhogen. Hierdoor werd ook het waterpeil in het aangrenzend stukje rietmoeras verhoogd. Het lijkt waarschijnlijk dat deze ingreep van invloed was voor de vestiging van Roerdomp in het gebied. Bruine kiekendief was reeds voor de inrichting in het aangrenzende rietmoerasje aanwezig en heeft sinds de inrichting vaak zijn territorium verplaatst naar de ingerichte percelen. In 2013 kwamen twee koppels Bruine kiekendief tot broeden in het Pompje: 1 koppel in de ingerichte percelen en 1 koppel in het historisch rietmoerasje. De densiteiten van de van deze soorten voor de twee ingerichte gebieden samen, wordt weergegeven in Figuur 18. Behalve Cetti s zanger en Sprinkhaanzanger zijn alle soorten toegenomen, waarbij Roerdomp, Bruine kiekendief, Waterral, Blauwborst en Rietzanger in recente jaren de referentiewaarden uit Nederland haalden. Tabel 9. Aantallen van indicatieve soorten voor mr in de ingerichte percelen met doelhabitat mr. Lege cellen duiden op de afwezigheid van de soort. Z10bis EKWD Z4 Pompje Roerdomp 1 Bruine Kiekendief Waterral Blauwborst Rietzanger Kleine Karekiet Rietgors Blauwborst 1 Cetti's zanger Sprinkhaanzanger 1 Rietzanger Kleine Karekiet Rietgors D/2017/3241/336 39

40 10 Roerdomp mr 10 Bruine kiekendief mr 15 Waterral mr Dichtheid (aantal/100 ha) 5 Dichtheid (aantal/100 ha) 5 R² = Dichtheid (aantal/100 ha) 10 5 R² = R² = art. 36ter art. 36ter art. 36ter 20 Blauwborst mr 20 Cetti's zanger mr 20 Sprinkhaanzanger mr Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) art. 36ter art. 36ter R² = art. 36ter 80 Rietzanger mr 140 Kleine karekiet mr 80 Rietgors mr 120 Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = art. 36ter art. 36ter art. 36ter Figuur 18. Densiteiten van de verschillende vogelsoorten die werden weerhouden als indicator voor mr voor de verschillende onderzoeksjaren. De zwarte lijn geeft de trend weer. In stippellijn worden referentiewaarden getoond (indien beschikbaar) van een vergelijkbaar habitattype in Nederland (Sierdsema 1995). 40 D/2017/3241/336

41 Ingerichte plassen ter compensatie van ah Om aan de compesnatie van ah te voldoen, werden twee bestaande plassen afgebakend: Put van Vlissegem en Eendekooi van Lissewege (Figuur 19). In deze gebieden worden geen vegetatieopnames verricht. Wel wordt hier een broedvogelmonitoring uitgevoerd. Relevante vogelsoorten die werden weerhouden om de kwaliteit van ah (en de geasocieerde moerasvegetaie) te evalueren zijn: Kuifeend, Bruine kiekendief, Blauwborst, Sprinkhaanzanger, Rietzanger, Bosrietzanger, Kleine karekiet en Rietgors. Het aantal territoria tussen 2006 en 2016 voor de twee gebieden afzonderlijk, wordt weergegeven in Tabel 10. Van 6 van de 8 weerhouden vogelsoorten werden territoria vastgesteld. Bruine kiekendief en Sprinkhaanzanger werden er nog niet aangetroffen. Figuur 20 geeft het verloop weer van de densiteiten van de 6 weerhouden vogelsoorten die werden vastgesteld, voor de twee gebieden samen. Al deze 6 soorten kennen een toename, waarbij Kuifeend, Blauwborst, Rietzanger en Bosrietzanger de referentiewaarden uit Nederland in recente jaren haalden. Figuur 19. Put van Vlissegem (links) en Eendekooi van Lissewege (rechts) werden aangeduid om aan de compensatie van ah te voldoen. D/2017/3241/336 41

42 Tabel 10. Aantallen van indicatieve soorten voor ah in de ingerichte percelen met doelhabitat ah. Lege cellen duiden op de afwezigheid van de soort. Eendekooi Lissewege Put van Vlissegem Kuifeend Bruine kiekendief Blauwborst Sprinkhaanzanger Rietzanger Bosrietzanger Kleine Karekiet Rietgors Kuifeend Bruine kiekendief Blauwborst Sprinkhaanzanger Rietzanger Bosrietzanger Kleine Karekiet Rietgors Kuifeend ah 20 Blauwborst ah 100 Rietzanger ah Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = art art art Bosrietzanger ah 300 Kleine karekiet ah 150 Rietgors ah Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = Dichtheid (aantal/100 ha) R² = art art art. 14 Figuur 20. Densiteiten van de verschillende vogelsoorten die werden weerhouden als indicator voor ah voor de verschillende onderzoeksjaren. De zwarte lijn geeft de trend weer. In stippellijn worden referentiewaarden getoond (indien beschikbaar) van een vergelijkbaar habitattype in Nederland (Sierdsema 1995). 42 D/2017/3241/336

43 1.7.2 Hydrologie Voor de hydrologische monitoring wordt een onderscheid gemaakt tussen de monitoring van oppervlaktewaterpeilen en van grondwaterpeilen. Het oppervlaktewaterpeil wordt gestuurd door de inrichtingsmaatregel van opstuwing. De monitoring van het oppervlaktewaterpeil geeft in deze zin de mogelijkheid om na te gaan in hoeverre de gehanteerde stuwpeilen de verwachte oppervlaktewaterpeilen geven. Anderzijds heeft de opstuwing van het oppervlaktewaterpeil tot doel om het grondwaterpeil te verhogen. Door metingen van zowel oppervlaktewaterpeil als grondwaterpeil, kan worden nagegaan in hoeverre het grondwaterpeil op het gewijzigde oppervlaktewaterpeil reageert. Zowel oppervlaktewaterpeil als grondwaterpeil hebben een determinerende invloed op de vegetatie-ontwikkeling. Het oppervlaktewaterpeil is hierbij vooral rechtstreeks determinerend door de periode gedurende welke inundatie optreedt. Onrechtstreeks is er invloed op het grondwater-peil. Het grondwaterpeil is vooral een determinerende parameter bij de vegetatieontwikkeling door grondwatertoestand in voorjaar en zomer. Hierna worden per zoekzone de reeds beschikbare monitoringsresultaten besproken. Hierbij wordt (per zoekzone) gestart met een korte beschrijving van de hydrologische inrichting van het gebied. Daarna volgt een beschrijving van het monitoringsnetwerk (oppervlakte- en grondwater) voor de zoekzone. Vervolgens worden de meetresultaten voor de beschikbare meetperiode besproken (zijnde de volledige periode na inrichting en het jaar 2016 afzonderlijk) en worden waar mogelijk de resultaten van de inrichting op de hydrologische parameters geëvalueerd. Per zoekzone wordt tenslotte geëvalueerd of de hydrologische randvoorwaarden van de na te streven habitats worden gehaald Z4 Pompje Beschrijving hydrologische inrichting (zie kaart 1 in Bijlage 1) t Pompje bestaat uit laaggelegen, uitgebrikte gronden met een maaiveldpeil die grosso modo gelegen is tussen 1,7 en 2,1 m TAW. De naastgelegen Schorreweide bestaat uit uitgeveende gronden die nog iets lager gelegen zijn (met maaiveldpeilen tussen 1,55 m TAW en 2,1 m TAW). Beide gebieden maken deel uit van de zoekzone Z4 Pompje en werden ingericht in de periode met als doelstellingen rietmoeras en zilt grasland. De zoekzone t Pompje ligt binnen het bemalingsgebied De Steger van de Nieuwe Polder van Blankenberge. De waterlopen in de omgeving van t Pompje, die in open verbinding staan met dit pompgemaal, zijn de waterlopen WO.3A.9, WO.3A.11 en het Noordgeleed (WO.3A). Deze waterlopen hebben een oppervlaktewaterpeil dat schommelt rond 1,3 m TAW. Het Pompje zelf werd in de jaren 80 geïsoleerd van het bemalingsgebied De Steger in het kader van de ruilverkaveling Paddegat en opgestuwd. De centrale waterloop in t Pompje is de waterloop WO.3A.10. Deze watert af via een stuw op het Noordgeleed. In het kader van de natuurcompensaties werd het stuwpeil van t Pompje WO.3A.11 in 2009 verhoogd van 1,65 m TAW naar 1,9 m TAW jaarrond. Daarnaast werd een pompgemaal voorzien die (in de zomerperiode) water vanuit het Noordgeleed t Pompje inpompt van zodra het oppervlaktewaterpeil in t Pompje onder de 1,7 m TAW zakt. Deze peilaanpassing (gecombineerd met de D/2017/3241/336 43

44 grootschalig uitgevoerde graafwerken) zorgen ervoor dat belangrijke delen van t Pompje tijdens winter en voorjaar geïnundeerd zijn en in de loop van voorjaar/zomer droogvallen. De Schorreweide behield bij de natuurcompensaties zijn vroegere oppervlaktewaterpeilbeheer met een stuwpeil van 1,65 m TAW en bevloeiing vanuit de Noordede (via WO.3A.11.2A.1), dit omwille van zijn lagere ligging en zijn reeds interessante zilte vegetaties. Hiervoor werd het peilvak van Pompje en Schorreweide van elkaar gescheiden en kreeg de Schorreweide een nieuwe afwatering via de waterloop WO.3A.11.2A richting noorden, waar ze via een nieuwe klepstuw afwatert op de waterloop WO.3A.11. Zowel in t Pompje als de Schorreweide zijn in het kader van de natuurcompensaties aanzienlijke oppervlakten afgegraven. Concluderend kan gesteld worden dat de inrichting centraal in t Pompje bestond uit grote vlakvormige afgravingen gecombineerd met volgende waterpeilwijziging i.f.v. de uitbreiding van rietmoeras (Mr) en zilt grasland (Hpr + Da): - winter: +25 cm (met grote geïnundeerde delen) - zomer: +15 cm (met droogval) In de Schorreweide en de noordelijk gelegen percelen van t Pompje bestond de inrichting enkel uit afgravingen en werd geen waterpeilaanpassing doorgevoerd. De inrichting van deze zones was gericht op de uitbreiding van zilt grasland (Hpr + Da). In de periode werden in t Pompje bijkomende werken uitgevoerd in het kader van het project RESTORE: in 2014 werden rond het centrale rietveld van t Pompje ondiepe waterpartijen uitgegraven i.f.v. bijkomende ontwikkelingsmogelijkheden voor rietmoeras. In 2015 werd ter hoogte van de waterinlaat van t Pompje (net achter de bevloeiingspomp) een inlaatzuivering (in de vorm van een percolatierietveld) aangelegd Netwerk monitoring hydrologie (Zie kaart 1 in Bijlage 1) In onderstaande Tabel 11 worden de weerhouden en nieuw geplaatste peilbuizen en meetpunten voor oppervlaktewater vermeld die in de monitoring na inrichting opgevolgd worden. Al deze locaties met uitzondering van PJES201X werden van een diver voorzien. Het meetpunt PJES201X is het meetpunt waarmee de bevloeiingspomp wordt aangestuurd. In Tabel 11 wordt tevens vermeld binnen welk doelhabitat de peilbuizen staan. Tabel 11. Lokalisatie van de peilbuizen in t Pompje Schorreweide. Watina peilbuis nr. Type Hoogte TAW MV (m) Coörd Lambert Oost Coörd Lambert Noord Start metingen Filter top TAW (m) Filter basis TAW (m) Doelhabitat PJEP001X Piëzometer 1, , ,41 29/04/2004 1,22 0,22 Mr PJEP005X Piëzometer 1, , ,63 1/10/2009 1,27 0,27 Mr PJEP006X Piëzometer 1, , ,56 1/10/2009 1,08 0,08 Hpr+Da PJEP007X Piëzometer 1, , ,36 1/10/2009 1,04 0,04 Hpr+Da 44 D/2017/3241/336

45 PJES201X oppervlakte , ,95 29/04/ PJES204X oppervlakte , /10/ Mr / Hpr+Da SWEP001X Piëzometer 1, , ,12 29/04/2004 1,08 0,08 Hpr+Da SWES201X oppervlakte , ,98 29/04/ Hpr+Da PJES204X en SWES201X zijn oppervlaktewatermeetpunten. PJES204X werd door de VMM opgenomen in haar waterkwaliteitsmeetnet (als meetpunt VMM ). De VMM heeft daarnaast tevens 2 oppervlaktewaterkwaliteitsmeetpunten net buiten t Pompje (VMM en VMM ). PJEP001X, PJEP005X en PJEP006X zijn grondwatermeetpunten binnen het peilvak van t Pompje (zone met peilverhoging), SWEP001X is een grondwatermeetpunt binnen het peilvak van de Schorreweide (zone zonder peilverhoging) en PJEP007X is een grondwatermeetpunt in een zone met zware afgravingen en zonder opstuwing. PJEP001X en SWEP001X zijn beide grondwatermeetpunten die weerhouden zijn uit het oude netwerk en dus dienstig zijn om de periode voor en na inrichting met elkaar te vergelijken. De overige zijn grondwatermeetpunten geplaatst na inrichting, waarbij de toestand voor inrichting niet gekend is. D/2017/3241/336 45

46 Meetresultaten na inrichting (2010 t.e.m. 2016) a) Oppervlaktewaterpeilen In het peilvak t Pompje (doelstelling mr en hpr+da) halen de oppervlaktewaterstanden gemiddeld ieder jaar gedurende 4 à 5 maanden waarden boven het stuwpeil van 1,9 m TAW, dit tijdens de periode eind november tot begin april. Vanaf begin april zakken de oppervlakte-waterstanden uit. Vanaf halfweg mei à begin juni is de oppervlaktewaterstand van 1,7 m TAW bereikt en wordt water het Pompje ingepompt vanuit het Noordgeleed. In werden de werken voor het project Restore uitgevoerd zodat in die jaren niet gepompt kon worden en de oppervlaktewaterstanden in t Pompje dieper uitzakten dan 1,7 m TAW. Het jaar 2016 werd voor wat betreft neerslag gekenmerkt door een matig natte winter, een normale lente (iets natter dan gemiddeld), een matig droge zomer en een droge herfst (beoordeling gebaseerd op de SPI index voor het neerslagstation Klemskerke). De oppervlaktewaterpeilen in t Pompje lagen tot halfweg augustus boven 1,7 m TAW. Op 14 augustus is de stuw van t Pompje gedurende een tiental dagen neergelegd i.f.v. herstellings-werken aan een militaire kabel in het centraal rietveld, waardoor het natuurgebied leegliep en op 25/8 zijn minimumpeil bereikte van ca. 1,44 m TAW. Na beëindiging van de werken op 25/8 werd de stuw weer opgetrokken en de inlaatpomp opnieuw aangezet, wat de vrij snelle stijging van de oppervlaktewaterpeilen tot 1,7 m TAW in de laatste week van augustus (dit was een week zonder noemenswaardige neerslag) verklaart. Omwille van de noodzakelijke grote inlaatdebieten kwamen de dijken van het percolatierietveld net achter de inlaatpomp echter onder druk te staan, zodat op 2/9 besloten werd om de inlaatpomp weer af te zetten, waarna de waterpeilen weer daalden tot ca. 1,6 m TAW eind september. Figuur 21. Oppervlaktewaterpeilen in de zoekzone Z4 Pompje in de periode D/2017/3241/336

47 In het peilvak van de Schorreweide (doelstelling hpr+da) zien we oppervlaktewaterpeilen die gemiddeld schommelen rond 1,65 m TAW. In momenten van bevloeiing vanuit de Noordede (droge perioden) blijven de peilen mooi boven het stuwpeil. Tijdens neerslagperioden wordt het peil van de Noordede tijdelijk lager getrokken en zien we ter hoogte van de Schorreweide sterke schommelingen met tijdelijk lagere peilen tot 1,3 m TAW veroorzaakt door wegstromen van water richting Noordede (omgekeerd wegvloeien via het bevloeiingskanaal WO.3A.11.2A.1). Voor het jaar 2016 schommelden de oppervlaktewaterpeilen in de Schorreweide tijdens de winter tussen 1,55 m TAW (droog weer) en 1,75 à 1,8 m TAW (piekpeilen bij regenweer). In de lente werd een peil tussen 1,65 m TAW à 1,7 m TAW, dat opliep tot iets boven 1,7 m TAW tijdens de zomer (omwille van het intensiveren van de bevloeiing). b) Grondwaterpeilen Tabel 12 geeft de grondwaterparameters weer van de peilbuizen voor de jaren 2010 t.e.m (= periode van 7 jaar). GLG, GG, GVG en GHG zijn respectievelijk de gemiddelde laagste grondwaterstand, gemiddelde grondwaterstand, de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (begin april) en de gemiddelde hoogste grondwaterstand. Figuur 22 geeft de duurlijnen weer voor deze peilbuizen, Figuur 23 het grondwaterstandsverloop gedurende deze 7 jaar. Voor de zone van het rietmoeras (doelstelling mr) (PJEP001X en PJEP005X) zien we wintergrondwaterstanden van ca. 1,95 m TAW, voorjaarsgrondwaterstanden van 1,88 à 1,90 m TAW en zomergrondwaterstanden van 1,15 à 1,32 m TAW. Voor de noordelijke zone van t Pompje (doelstelling hpr+da) met zware afgravingen valt het min of meer evenwijdige duurlijnverloop op tussen de peilbuis in de opstuwingszone (PJEP006X met winterpeilen van ca. 1,98 m TAW) en deze erbuiten (PJEP007X met winterpeilen van 1,71 m TAW). Beide peilbuizen zijn geplaatst op een locatie met een maaiveldniveau van ca. 20 à 25 cm onder het lokale afwateringsniveau. Dit afwaterings- of opstuwingsniveau ligt enkel ca. 25 cm hoger in t Pompje dan in het perceel met peilbuis PJEP007X. De Schorreweide (doelstelling hpr+da) heeft een gelijkaardig opstuwingsniveau als het perceel van peilbuis PJEP007X, dat ca. 25 cm lager ligt dan dat van t Pompje. Hier worden de laagste grondwaterstanden gemeten. Tabel 12. Grondwaterstandskarakteristieken van de peilbuizen in t Pompje Schorreweide o.b.v. statistiek jaren 2010 t.e.m GLG GG GVG GHG GLG GG GVG GHG maaiveld (mtaw) m TAW m mv PJEP001X 1,87 1,14 1,73 1,90 1,96 0,73 0,14 0,03 0,09 PJEP005X 1,99 1,32 1,75 1,88 1,95 0,67 0,24 0,11 0,04 PJEP006X 1,78 1,57 1,83 1,93 1,98 0,21 0,05 0,15 0,20 PJEP007X 1,44 1,33 1,58 1,65 1,71 0,11 0,14 0,21 0,27 SWEP001A 2 0,82 1,45 1,64 1,74 1,18 0,55 0,36 0,26 D/2017/3241/336 47

48 Figuur 22. en SWEP001A. Gemiddelde duurlijnen voor de peilbuizen PJEP001X, PJEP005X, PJEP006X, PJEP007X Figuur 23. Grondwaterstanden van de peilbuizen PJEP001X, PJEP005X en PJEP007X gedurende de jaren Zoals hierboven reeds gesteld, kenmerkte 2016 zich door een matig natte winter, een normale lente (iets natter dan gemiddeld), een matig droge zomer met een droge septembermaand. De grondwaterstanden stonden bijgevolg vrij lang in het voorjaar relatief hoog en droogden pas vanaf half juli sterk uit. De laagste grondwaterstand situeerde zich dit jaar omstreeks begin oktober en waren aan de relatief lage kant. 48 D/2017/3241/336

49 c) Evaluatie effect inrichting op waterpeilen Zoals hierboven gesteld zijn zowel in t Pompje (doelstelling Mr en Hpr + Da te verwezenlijken via vernatting en afgravingen) als de Schorreweide (doelstelling Hpr + Da enkel via afgravingen te verwezenlijken) telkens 1 peilbuis van het oorspronkelijke net weerhouden (PJEP001X en SWEP001A) ter evaluatie van de inrichting. Ter evaluatie van de inrichting worden in onderstaande Figuur 24 voor beide peilbuizen de maandgemiddelde grondwaterstanden weergegeven voor en na inrichting. De figuur geeft duidelijk de vernatting weer die in het grondwater is bereikt door de verhoogde oppervlaktewaterpeilen in t Pompje. In de Schorreweide is de situatie voor en na nagenoeg dezelfde gebleven maandgemiddelde grondwaterstanden in 't Pompje en Schorreweide cm TAW Maand PJEP001X ( ) SWEP001A ( ) PJEP001X ( ) SWEP001A ( ) Figuur 24. Maandgemiddelde grondwaterstanden in t Pompje en de Schorreweide voor ( ) en na ( ) inrichting. Een zelfde beeld wordt verkregen als naar de wijziging van grondwaterstandskarakteristieken voor (2004 t.e.m. 2009) en na (2010 t.e.m. 2016) inrichting wordt gekeken (zie Tabel 13). In de Schorreweide zien we een lichte daling van de gemiddelde grondwaterstanden (- 3 cm) en een lichte stijging van de voorjaarsgrondwaterstand (+ 4 cm). In t Pompje zien we een duidelijke stijging van zowel de gemiddelde grondwaterstanden (+ 20 cm) als van de voorjaarsgrondwaterstanden (+ 26 cm). D/2017/3241/336 49

50 Tabel 13. Wijziging in grondwaterstandskarakteristieken tussen de periodes en de periode Een positieve waarde is een stijging van de grondwaterstand, een negatieve waarde is een daling. Verschil voor en na opstuwing Δ GLG Δ GG Δ GVG Δ GHG mv m PJEP001X 1,87 0,07 0,20 0,26 0,13 SWEP001A 2 0,08 0,03 0,04 0,07 d) Saliniteit In en rondom t Pompje wordt de saliniteit van het oppervlaktewater op 3 VMMmeetpunten maandelijks gemeten (zie kaart 1). Meetpunt ligt binnen t Pompje (op een quasi identieke locatie als het VLM-meetpunt PJES204X), meetpunten en liggen buiten t Pompje. In Figuur 25 worden zowel de geleidbaarheidsmetingen voor het oppervlaktewater van t Pompje weergegeven van zowel de VMM als van de VLM (meetpunten PJES204X en SWES201A). Het effect van het isoleren van t Pompje en het verhogen van de oppervlaktewaterstanden door ophouden van regenwater in de winter is duidelijk zichtbaar in de geleidbaarheden en chloridewaarden van het oppervlaktewater. In het oppervlaktewater van t Pompje liggen de Chloridewaarden tijdens winter en voorjaar tussen 300 mg/l en 500 mg/l (of geleidbaarheden tussen ca en µs/cm = klasse zwak brak ) en pieken deze tijdens de zomer naar waarden tot mg/l Cl (of geleidbaarheden tot ca µs/cm = eveneens klasse zwak brak ). Voor de omgeving rond het t Pompje (incl. Schorreweide) schommelen de Chloridewaarden tussen de 500 mg/l en mg/l is (of geleidbaarheden tussen ca en µs/cm of klasses zwak brak licht brak tijdens zomer). De saliniteit van het ondiep grondwater (ca. 1,5 m onder maaiveld) in t Pompje en de Schorreweide wordt sinds de zomer van 2016 opgemeten (zie Figuur 26). Voor de drie metingen tijdens zomer en najaar worden gelijkaardige waarden opgemeten. De hoogste geleidbaarheid wordt opgemeten in de Schorreweide ( à µs/cm of klasse matig brak ). Daarna volgen de twee peilbuizen in het centrale rietveld (PJEP001X en PJEP005X) met waarden tussen en µs/cm (eveneens klasse matig brak ). De peilbuis PJEP007X heeft een saliniteit die schommelt rond de µs/cm (of schommelt tussen de klassen licht brak à matig brak ) en de peilbuis PJEPX006X een saliniteit (2.000 à µs/cm of klasse zwak brak ) die gelijkaardig is als deze van het oppervlaktewater in t Pompje. De laagte waarin deze peilbuis zich bevindt, is dan ook niet drooggevallen in Tijdens de winter zien we dat de saliniteit van al deze peilbuizen verlaagt tot waarden onder de mg/l ten gevolge van het indringen van regenwater in het bodemprofiel. 50 D/2017/3241/336

51 Figuur 25. Saliniteit (uitgedrukt als geleidbaarheid in µs/cm) van het oppervlaktewater in en rond t Pompje en omgeving voor de periode 2013 t.e.m Figuur 26. Geleidbaarheden (µs/cm) van het ondiep grondwater (op 1,5 m diepte) en het oppervlaktewater in t Pompje en de Schorreweide tijdens de zomer en het najaar van D/2017/3241/336 51

52 e) Conclusies betreffende standplaatsvereisten van de doelhabitats mr: Binnen de zone met als doelvegetatie rietmoeras voldoen de locaties met een maaiveldhoogte lager dan 1,85 m TAW aan de standplaatsvereisten voor rietland. De locaties met een maai-veldhoogte tussen 1,85 en 1,7 m TAW zijn tijdens de winter en voorjaar geïnundeerd en vallen droog tegen het begin van de zomer, de locaties tussen 1,7 en 1,5 m TAW zijn geschikt voor permanent in water staand riet. De locaties met een maaiveldpeil hoger dan 1,85 m TAW zijn te droog voor rietmoeras. Verder blijken de grondwaterstanden bij het uitblijven van bevloeiing of op die locaties wat verder weg van de watergangen in de zomer vrij ver weg te zakken. Het oppervlaktewater in het rietveld is zwak brak en stijgt tijdelijk wat tijdens drogere zomermaanden. Het grondwater onder het rietveld is matig brak, maar wordt onderdrukt door het oppervlaktewater. De saliniteit ligt gedurende het hele jaar binnen de marges voor rietmoeras. hpr + da: In de Schorreweide en de noordelijke (niet opgestuwde) zone van t Pompje hebben die locaties met een maaiveldhoogte gelegen tussen 1,65 en 1,85 TAW geschikte standplaatskenmerken voor zilt grasland, al lijken de zomergrondwaterstanden op die locaties wat verder weg van de bevloeiingsgrachten wat te diep uit te zakken. De saliniteiten van grondwater (matig brak) en oppervlaktewater (net licht brak) blijken te voldoen voor zilt grasland. In het opgestuwde deel van t Pompje wordt de band met geschikte standplaatsvereisten heel smal (nl. een smalle band rond een hoogteligging van ca.1,85 m TAW) en zijn de chloride-gehaltes van het oppervlaktewater te laag (slechts zwak brak water) voor zilt grasland. De saliniteit van het grondwater lijkt wel overeen te komen met het optimum van de meeste associaties (matig brak) van zilt grasland. 52 D/2017/3241/336

53 Z8 Dudzeelse polder Beschrijving hydrologische inrichting (zie kaart 2 in Bijlage 2) De Dudzeelse Polder vormt met een maaiveldpeil van 2,5 m (laagste uitgeveende gronden) tot 3,5 m TAW (kreekruggronden) een laag gelegen poldergebied omgeven door hoger gelegen havengebieden: de opgespoten haventerreinen liggen op een maaiveldpeil van 6 m TAW, het Boudewijnkanaal en de havendokken hebben een waterpeil van 3,5 m TAW (en bevatten zout water). Ten gevolge hiervan is de Dudzeelse Polder één van de meest zilte gebieden van de Vlaamse kustpolders. De Dudzeelse Polder werd ingericht in de periode met als doelstelling de creatie van 80 ha (extra) zilt grasland (doelstelling hpr + da). De Dudzeelse Polder ligt in het stroomgebied van de Ronselaerebeek in de Oostkustpolder. De Dudzeelse Polder watert af via de Bardelenhuisbeek (WH.6.3.6) en de waterloop (WH ) onder de havenrandweg richting Eivoordebeek. Bij de inrichting in is de Dudzeelse Polder opgedeeld in twee peilvakken. Het peilvak Bardelenhuisbeek (WH.6.3.6) wordt jaarrond opgestuwd op een peil van 2,4 m TAW door een nieuwe klepstuw. Het peilvak Vaneweg (waterloop WH ) wordt jaarrond opgestuwd op een peil van 2,6 m TAW door een nieuwe schotbalkstuw. Gedurende het voorjaar en de zomer wordt de Dudzeelse Polder bevloeid met zoet water (afkomstig uit het kanaal Gent-Brugge-Oostende) vanuit de Zijdelingse Vaart (WH.6.3.6). De inrichting van het gebied is zo gebeurd dat ieder begrazingsblok minimaal aan één waterloop grenst, die doorspoeld wordt met zoet(er) water. Afwaarts de Dudzeelse Polder is op de Bardelenhuisbeek een meetpunt (ZEES007X) opgericht om het zoutgehalte en het peil van de bevloeide waterlopen te kunnen opvolgen. Op dit punt is het water dat de Dudzeelse Polder instroomt al heel sterk beladen met zouten en is er sprake van (matig) brak water. Grosso modo kan er gesteld worden dat het oppervlaktewaterpeilregime in de Dudzeelse polder als volgt is aangepast bij de inrichting in 2010: Tabel 14. Peilbeheer in de Dudzeelse Polder voor en na inrichting. Stuwpeil peilaanpassing voor Bardelenhuisbeek noord Bardelenhuisbeek zuid Vaneweg Zomer (april oktober) 2,4 m TAW 2,2 m TAW * 2,6 m TAW 2,2 m TAW * 2,2 m TAW * 2,6 m TAW Stuwpeil na Peilaanpassing Bardelenhuisbeek (noord + zuid) Vaneweg Zomer (april-oktober) 2,4 m TAW 2,6 m TAW (november- Winter maart) (november- Winter maart) 2,4 m TAW 2,6 m TAW Opmerking (*): vrije afwatering: stuwpeil bepaald via slootbodems en duikers. D/2017/3241/336 53

54 Netwerk hydrologie (Zie kaart 2 in Bijlage 2) In Tabel 15 worden de grondwaterpeilbuizen en oppervlaktewatermeetpunten vermeld, die in de monitoring na inrichting opgevolgd worden. De eerste 4 peilbuizen zijn geplaatst in 2005 en kunnen gebruikt worden om de toestand na inrichting te vergelijken met de toestand voor inrichting. De overige peilbuizen zijn kort voor inrichting geplaatst en kunnen enkel gebruikt worden voor het monitoren van de toestand na inrichting. Wat betreft de grondwatermeetpunten dient onderscheid gemaakt te worden tussen de ondiepe piëzometers (geplaatst in bovenste klei-veen-zand pakket op een diepte van ongeveer 1,5 m onder maaiveld) en de diepere peilbuizen (geplaatst in de top van de onderliggende zandlaag op ongeveer 4,5 m onder maaiveld). Deze diepere peilbuizen zijn telkens in de onmiddellijke omgeving van een ondiepe peilbuis geplaatst om opwaartse grondwaterstroming te kunnen opvolgen. Bij ieder peilbuisdoublet is telkens bijkomend een heel ondiepe filter geplaatst (0 tot 50 cm onder maaiveld), waar (indien er grondwater wordt aangetroffen) het zoutgehalte wordt gemeten. ZEES001X, ZEES005X, ZEES006X en ZEES007X zijn oppervlaktewatermeetpunten, waarbij op het laatste meetpunt ook de saliniteit continu wordt opgemeten. Tabel 15. Lokalisatie van de peilbuizen in de Dudzeelse Polder. Watina peilbuis nr. Type Hoogte TAW MV (m) Coörd Lambert Oost Coörd Lambert Noord Start metingen Filter TAW Top Filter Basis TAW ZEEP001X ZEEP003X ZEEP004X ZEEP005X Piezometer Ondiep Piezometer Ondiep Piezometer Ondiep Piezometer Ondiep Piezometer 2, , ,96 13/05/2005 2,18 1,88 2, , ,67 13/05/2005 1,52 1,22 3, , ,02 13/05/2005 1,50 1,00 2, , ,52 13/05/2005 0,94 0,64 ZEEP011X Diep 2, , ,88 29/10/2009-0,38-1,38 Piezometer ZEEP012X ondiep 2, , ,99 29/10/2009 2,1 1,1 Piezometer ZEEP014X Diep 2, , ,39 29/10/2009-2,3-1,3 54 D/2017/3241/336

55 Piezometer ZEEP016X Diep 2, , ,48 29/10/2009-1,97-0,97 Piezometer ZEEP018X Diep 2, , ,69 29/10/2009-2,13-1,13 Piezometer ZEEP019X Ondiep 2, , ,23 29/10/2009 1,63 2,63 Piezometer ZEEP021X ZEEP022X Diep 2, , ,84 29/10/2009-1,75-0,75 Piezometer ondiep 2, , ,57 29/10/2009 0,89 1,89 Piezometer ZEEP024X ZEEP025X Diep 2, , ,58 29/10/2009-2,13-1,13 piëzometer ondiep 2, , ,10 29/10/2009 1,51 2,51 ZEES001X ZEES005X ZEES006X ZEES007X Oppervlakte water Oppervlakte water Oppervlakte water Oppervlakte water Meetresultaten na inrichting (2011 t.e.m. 2016) a) Oppervlaktewaterpeilen In het peilvak Bardelenhuisbeek heeft het stuwpeil van 2,4 m TAW geleid tot een gemiddeld oppervlaktewaterpeil van ca. 2,49 m TAW (over de jaren na inrichting) centraal in de Dudzeelse Polder. Gedurende de winterperiodes worden geregeld hogere peilen opgemeten en wordt in uitzonderlijk geval de stuw tijdelijk naar beneden gehaald. In het najaar van 2011 werd een piekwaarde boven de 2,8 m TAW gehaald. Bij deze oppervlaktewaterstand staan grote delen (en tevens een deel van de wegenis) van de Dudzeelse Polder blank. Sinds 2012 bedragen de hoogste peilen niet meer dan 2,75 m TAW (ook omwille van het frequenter beheer van de stuw). In het peilvak Vaneweg halen we op 500 m opwaarts de schotbalkstuw een gemiddeld opper-vlaktewaterpeil van 2,65 m TAW. Hoogste piek werd eveneens eind 2011 opgemeten met een peil van 2,9 m TAW. Het jaar 2016 werd voor wat betreft neerslag gekenmerkt door een matig natte winter, een normale lente (iets natter dan gemiddeld), een matig droge zomer en een normaal tot matig droge herfst (beoordeling gebaseerd op de SPI index voor het neerslagstation Dudzele) D/2017/3241/336 55

56 Voor dit jaar liggen de oppervlaktewaterpeilen in lijn met de vorige jaren. In het najaar van 2016 werd de stuw op de Bardelenhuisbeek één maal verlaagd, voor het voorjaar zijn geen gegevens voorhanden. (zie Figuur 27). Figuur 27. Oppervlaktewaterpeilen in de Dudzeelse Polder voor de jaren 2015 en b) Grondwaterpeilen Onderstaande Tabel 16 geeft de grondwaterparameters weer van de peilbuizen opgevolgd in de periode 2011 tot en met GLG, GG, GVG en GHG zijn respectievelijk de gemiddelde laagste grondwaterstand, gemiddelde grondwaterstand, gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (begin april) en de gemiddelde hoogste grondwaterstand. Onderscheid is gemaakt tussen de ondiepe peilbuizen (ca. 1,5 m onder maaiveld in het kleiveen-zandpakket), waarvan de parameters in het zwart en het vet zijn aangeduid en de diepe peilbuizen (ca. 4,5 m onder maaiveld in de top van de zandige watervoerende laag onder het klei-veen-zandpakket), waarvan de parameters in het bruin zijn aangeduid. De diepe peilbuizen zijn in de tabel onmiddellijk onder de ondiepe peilbuizen, waarmee ze in doublet staan, geplaatst. Alle peilbuisdoubletten zijn in relatief laag gelegen zilte vegetaties geplaatst (doelstelling hpr + da). Figuur 28 geeft de duurlijnen voor de ondiepe peilbuizen in de Dudzeelse Polder. Op basis van de diepe peilbuizen kan afgeleid worden dat de grondwaterstroming in de watervoerende zandlaag onder het klei-veen-zandpakket voornamelijk oostwaarts en deels zuidwaarts gaat. In de westelijke gelegen diepe peilbuizen relatief dicht tegen het Boudewijnkanaal worden namelijk grondwaterdrukken gemeten van ca. 3 m TAW, in de noordoostelijke diepe peilbuis een grondwaterdruk van ca. 2,8 m TAW en in de centraal oostelijke diepe peilbuizen grondwaterdruk van ca. 2,7 m TAW. Alle locaties hebben te maken met een duidelijke opwaarts grondwaterstroming of zilte kwel. De jaargemiddelde grondwaterdrukken in de watervoerende zandlaag (onder het kleiveenpakket) liggen op alle 56 D/2017/3241/336

57 locaties namelijk duidelijk hoger dan deze in de ondiepe peilbuizen en daarenboven ook hoger dan het maaiveld. De zilte kwel is duidelijk meetbaar en is ook zichtbaar in de opgemeten grondwaterstanden van de ondiepe peilbuizen. Hoogste grondwaterstanden liggen hier overal boven of aan het maaiveld, de voorjaarsgrondwaterstanden enkele tot 20 cm onder maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstanden zakken niet verder weg dan 25 tot 60 cm onder maaiveld. Dit wordt ook duidelijk weergegeven door de duurlijnen in Figuur 28. Tabel 16. Grondwaterkarakteristieken van de peilbuizen in de Dudzeelse Polder. Ondiepe peilbuizen zijn in het zwart aangeduid, diepe peilbuizen in het bruin. Onder de ondiepe peilbuis wordt in voorkomend geval steeds de bijhorende diepe peilbuis weergegeven. grondwaterparameters 2011 t.e.m GLG GG GVG GHG GLG GG GVG GHG maaiveld (m TAW) m TAW m mv ZEEP001X 2,88 2,41 2,72 2,76 2,86 0,47 0,16 0,12 0,02 ZEEP003X 2,67 2,13 2,53 2,53 2,71 0,54 0,14 0,14 0,04 ZEEP014X 2,70 2,79 2,99 2,95 3,15 0,09 0,29 0,25 0,45 ZEEP005X 2,64 2,29 2,58 2,60 2,73 0,35 0,06 0,04 0,09 ZEEP016X 2,62 2,49 2,75 2,79 2,94 0,13 0,13 0,17 0,32 ZEEP012X 2,60 2,35 2,56 2,57 2,69 0,25 0,04 0,03 0,09 ZEEP011X 2,58 2,60 2,81 2,84 2,96 0,02 0,23 0,26 0,38 ZEEP019X 2,63 2,23 2,50 2,45 2,70 0,40 0,13 0,18 0,07 ZEEP018X 2,61 2,45 2,71 2,73 2,87 0,16 0,10 0,12 0,26 ZEEP022X 2,69 2,67 2,82 2,83 2,90 0,02 0,13 0,14 0,21 ZEEP021X 2,69 2,86 3,07 3,13 3,26 0,17 0,38 0,44 0,57 ZEEP025X 2,51 2,23 2,46 2,46 2,60 0,28 0,05 0,05 0,09 ZEEP024X 2,51 2,40 2,65 2,68 2,84 0,11 0,14 0,17 0,33 Figuur 28. en ZEEP025X. Duurlijnen voor de peilbuizen ZEEP003X, ZEEP005X, ZEEP012X, ZEEP019X, ZEEP022X D/2017/3241/336 57

58 c) evaluatie effect inrichting op waterpeilen Gezien de grote veranderingen en werkzaamheden in het havengebied onmiddellijk ten (noord-)oosten van de Dudzeelse Polder, kunnen veranderingen in grondwaterkarakteristieken niet of moeilijk toegewezen worden aan de beperkte aanpassingen aan het peilbeheer in de Dudzeelse Polder. De peilbuizen ZEEP003X en ZEEP005X liggen beide in die zone van de Dudzeelse Polder waar het oppervlaktewaterpeil in de winter met 20 cm is gestegen, in de zomer is het oppervlaktewaterpeil in deze zone gelijk gebleven. De oorzaak voor de relatief grote stijging van de zomergrondwaterstanden voor deze twee peilbuizen kon niet achterhaald worden. In ieder geval lijkt zich een wijziging in de goede zin (voor de doelvegetatie hpr + da) voorgedaan te hebben: namelijk een stijging van de zomergrondwaterstand, waarbij deze in een geschikt grootteorde ligt voor zilte vegetaties. Tabel 17. Veraneringen in grondwaterkarakteristieken van de Dudzeelse Polder voor en na inrichting obv grondwaterkarakteristieken voor (2005 t.e.m. 2009) en na (2011 t.e.m. 2016) inrichting. GLG GG GVG GHG mv (m TAW) verschil (m) ZEEP001X 2,88 0,04 0,01 0,01 0,00 ZEEP003X 2,67 0,19 0,07 0,02 0,05 ZEEP005X 2,64 0,18 0,07 0,01 0,03 gemiddelde 0,11 0,04 0,01 0,03 58 D/2017/3241/336

59 d) Saliniteit In het grondwater van de Dudzeelse Polder worden ten gevolge van de sterke kweldruk heel hoge zoutgehaltes gemeten tot heel ondiep onder het maaiveld. In de ondiepe peilbuizen (ca. 1,5 m onder maaiveld en zwart aangeduid in Tabel 18ligt het chloridegehalte tussen mg/l en mg/l. Onverdund zeewater heeft ter vergelijking een chloridegehalte van mg/l. We hebben hier dus te maken met sterk brak tot zout ondiep grondwater. Net onder het maaiveld (0 tot 50 cm onder maaiveld, blauw aangeduid in Tabel 18) zijn de gemiddelde waarden gelijk of zelfs nog iets hoger dan in de ondiepe peilbuis. Tabel 18. Gemiddelde gemeten conductiviteit (µs/cm) en afgeleide Chloridegehaltes van het grondwater in de Dudzeelse Polder op basis van maandelijkse geleidbaarheidsmetingen gedurende de periode Diepe peilbuizen (ca. 4,5 m onder maaiveld) zijn aangeduid in bruin, ondiepe peilbuizen (ca. 1,5 m onder maaiveld) in het zwart en maaiveldmetingen (0 tot 0,5 m onder maaiveld) in het blauw. Peilbuizen zijn per meetlocatie gegroepeerd. peilbuisnr. EC (µs/cm) Cl (mg/l) ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP ZEEP D/2017/3241/336 59

60 De meeste meetlocaties hebben allen vrij gelijkaardige en stabiele meetresultaten. Ter voorbeeld wordt de situatie centraal in de Dudzeelse Polder weergegeven in Figuur 29. De diepe peilbuizen (ZEEP018 en ZEEP024) hebben stabiele geleidsbaarheidswaarden tussen en µs/cm. In de ondiepere peilbuizen (op ca. 1,5 m onder maaiveld en zeker ondieper dan 0,5 m onder maaiveld) zie je tijdens droge periodes de geleidbaarheid stijgen ten gevolge van verdamping en capillaire opstijging. Omgekeerd zie je tijdens de winter weinig of geen verdunning ten gevolge van neerslag (en dus lagere geleidsbaarheden), dit omwille van de sterke kweldruk. Figuur 29. µs/cm. Saliniteit/geleidbaareid van de peilbuizen centraal in de Dudzeelse Polder uitgedrukt in In de Dudzeelse polder is er echter één peilbuisdoublet waar sinds 2014 een opvallende dalende trend is op te merken in de opgemeten geleidbaarheden (zie Figuur 30). Deze daling is het sterkst voor de ondiepe peilbuis ZEEP012X: van een continue waarde van ca µs/cm voor 2014 is deze gedaald tot een waarde van ca µs/cm in De diepere peilbuis ZEEP011X daalt van ca µs/cm in 2013 naar ca µs/cm in De saliniteiten ter hoogte van de wortelzone (ZEEP011X) bleven gedurende deze periode echter nagenoeg onveranderd. De meest logische verklaring voor deze verzoeting is een verzoeting vanuit de opgespoten terreinen ten noordoosten van de Dudzeelse Polder. De noordoostelijke zone van de Dudzeelse Polder is namelijk de zone met de sterkste kweldruk vanuit de opgespoten terreinen. Een mogelijke verklaring voor het feit dat de middelste peilbuis sterker is verzoet dan den onderliggende diepere peilbuis is de bodemtextuur in deze omgeving. De peilbuis bevindt zicht op de rand van een overdekte kreekruggrond, waarbij op relatief geringe diepte 60 D/2017/3241/336

61 de klei overgaat in lichter materiaal en de grondwaterstroming en bijhorende verzoeting zich door deze meer zandige lagen sneller heeft doorgezet. Figuur 30. Saliniteit/geleidbaarheid van de peilbuizen in het noordoosten van de Dudzeelse Polder uitgedrukt in µs/cm. De saliniteit van het oppervlaktewater van de Dudzeelse Polder wordt continu opgevolgd in het meetpunt ZEES007X (zie Figuur 31). Tevens worden sinds midden 2016 sporadisch ook saliniteiten gemeten ter hoogte van de meetpunten ZEES001X, ZEES005X en ZEES006X (zie Tabel 19). Tabel 19. Gemeten conductiviteit (µs/cm) ter hoogte van de oppervlaktemeetpunten van de Dudzeelse Polder. 28/07/ /10/2016 9/01/2017 ZEES001X ZEES005X ZEES006X In het kader van de verziltingsbestrijding (het voorzien van drinkbaar oppervlaktewater voor het vee) worden een aantal waterlopen van de Dudzeelse Polder doorspoeld met zoet water vanuit het kanaal Brugge-Oostende. Op het moment dat dit water de Dudzeelse Polder binnenkomt heeft water een geleidbaarheid van ongeveer à µs/cm (zwak tot licht brak). Ter hoogte van het meetpunt ZEES007X op de Bardelenhuisbeek aan de afwaartse zijde van de Dudzeelse Polder is de geleidbaarheid omwille van de zilte kwel reeds opgelopen tot à µs/cm (of een Chloridegehalte van à mg/l = matig brak). In (winter) perioden waarin niet bevloeid wordt en er weinig neerslag valt, piekt de geleidbaar-heid op dit meetpunt zelfs tot µs/cm (ca mg/l Cl). D/2017/3241/336 61

62 Figuur 31. Saliniteit/geleidbaarheid van het oppervlaktewater in de Bardelenhuisbeek t.h.v. het meetpunt ZEES007 (uitgedrukt in µs/cm). e) Conclusies betreffende standplaatsvereisten van de doelhabitats hpr + da: Zowel wat betreft de waterpeilen als wat betreft de chloridegehaltes van oppervlaktewater (matig brak) en grondwater (sterk brak tot zout) hebben de uitgebreide lager gelegen delen van de Dudzeelse Polder (alles lager dan ca. 2,8 à 2,9 m TAW) zeer geschikte standplaatsfactoren voor (zeer) zilte graslanden. In de laagst gelegen in de zomer nog net droogvallende zones (met maaiveldpeilen ca. tussen 2,45 m TAW en 2,6 m TAW) kan de associatie kortarige zeekraal verwacht worden. In de noordoostelijke hoek van de Dudzeelse Polder lijkt zich een verzoeting ingezet te hebben, die verder zal moeten opgevolgd worden. 62 D/2017/3241/336

63 Z9 Eendenput Ter Doest Beschrijving hydrologische inrichting (Zie kaart 3 in Bijlage 3) De eendenput Ter Doest is een brakke waterplas gelegen aan de linkeroever van het Boudewijnkanaal in het stroomgebied van de Lisseweegse Vaart. Het gebied bestaat uit een gegraven plas van 2,5 ha groot en een aangrenzend perceel rietland van 1,5 ha. Bij de inrichting in 2009 werden plas en rietland (die voordien in open verbinding stonden met een nabijgelegen waterloop WZ ) geïsoleerd van de omliggende waterlopen d.m.v. een nieuwe stuw. Het rietland werd afgegraven en de grond verwerkt in de oevers van de waterplas Netwerk hydrologie (Zie kaart 3 in Bijlage 3) In Tabel 20 worden de peilbuizen en het oppervlaktewatermeetpunt vermeld die in de monitoring worden opgevolgd. De peilbuizen ZEEP008X en ZEEP009X vormen een peilbuisdoublet, waarbij ZEEP008X de diepe peilbuis vormt en geplaatst is in de watervoerende zandlaag onder het klei-veenpakket. ZEEP009X is de ondiepe peilbuis (ca. 1,5 à 2 m onder maaiveld). ZEES004X is het oppervlaktewatermeetpunt in de plas. Tabel 20. Lokalisatie van de peilbuizen in de Eendenput Ter Doest. Watina peilbuis nr Type Hoogte TAW MV (m) Coörd. Lambert oost Coörd. Lambert noord Start metingen Filter top TAW (m) Filter basis TAW (m) ZEEP008X ZEEP009X Piëzometer diep Piëzometer ondiep 3, , ,76 2/02/2007-1,68-2,68 3, , ,65 2/02/2007 1,60 0,60 ZEES004X oppervlakte , ,58 2/02/ Meetresultaten na inrichting (2010 t.e.m. 2016) a) oppervlaktewaterpeil Het oppervlaktewaterpeil op de plas heeft bij droog weer waarden van ca. 2,75 à 2,8 m TAW. Tijdens hevige regenperiodes kunnen piekpeilen tot boven de 3 m TAW voorkomen (zie figuur 20). D/2017/3241/336 63

64 b) grondwaterpeilen Onderstaande Tabel 21 geeft de grondwaterparameters weer van de peilbuizen opgevolgd in de periode 2010 t.e.m GLG, GG, GVG en GHG zijn respectievelijk de gemiddelde laagste grondwaterstand, de gemiddelde grondwaterstand, de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (begin april) en de gemiddelde hoogste grondwaterstand. Figuur 32 geeft het verloop van het grondwaterpeil voor deze 2 peilbuizen en van het oppervlaktewaterpeil in de plas in de jaren 2015 en Tabel 21. Grondwaterkarakteristieken van de peilbuizen in de Eendenput Ter Doest. GLG GG GVG GHG GLG GG GVG GHG maaiveld (mtaw) m TAW m mv ZEEP008X 3,07 2,97 3,14 3,11 3,32 0,10 0,07 0,04 0,25 ZEEP009X 3,02 2,76 2,93 2,94 3,07 0,26 0,09 0,08 0,05 De Eendenput Ter Doest heeft te maken met een duidelijke zilte kweldruk. De grondwaterdrukken van de diepe peilbuis zijn systematisch een twintigtal cm hoger dan deze van de ondiepe peilbuis en liggen gedurende winter en voorjaar hoger of gelijk aan het maaiveld. Figuur 32. Grondwater- (ZEEP008X en ZEEP009X) en oppervlaktewaterpeil (ZEES004X) in de Eendenput Ter Doest tijdens de jaren 2015 en D/2017/3241/336

65 c) saliniteit Sinds medio 2016 worden ook in de eendenput Ter Doest saliniteitsmetingen genomen (zie Figuur 33). In de diepste peilbuis worden geleidbaarheden gemeten van ca µs/sm (of een Cl-gehalte van ca mg/l of de klasse sterk brak tot zout ), in de ondiepe peilbuis geleidbaarheden van ca µs/cm (= sterk brak tot zout) tijdens droge zomermaanden, afnemend naar ca µs/cm (= matig brak). Ook het oppervlaktewater is matig brak met een geleidbaarheid schommelend tussen en µs/cm. Figuur 33. Geleidbaarheid van het grond- en oppervlaktewater van de Eendenkooi Ter Doest (uitgedrukt in µs/cm). d) Conclusies betreffende standplaatsvereisten voor de doelvegetaties De als rietland ingerichte zone heeft de geschikte kwantitatieve standplaatsvereisten voor nat rietland. De zoutgehaltes zijn aan de brakke kant voor rietland. D/2017/3241/336 65

66 Z7 Kwetshage Beschrijving hydrologische inrichting (Zie kaart 4 in Bijlage 4) De zoekzone Kwetshage is gelegen in de Oudlandpolders nabij de overgang naar de zandstreek. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door het kanaal Brugge-Oostende en aan de zuidzijde door de spoorweg Brugge-Oostende (en ten zuiden hiervan door de overgang naar de hoger gelegen gronden van de zandstreek). Het projectgebied bestaat grotendeels uit laag gelegen (deels uitgeveende) gronden (<2,5 m TAW) en vormt daardoor een laag gelegen kom omgeven door hoger gebied. Kwetshage ligt binnen het oostelijk bemalingsgebied van het poldergemaal Kwetshage- Paddegat te Jabbeke, dat uitwatert in het kanaal Brugge-Oostende. De voornaamste waterloop is het Kwetshagezwin (2 e cat.), dat dwars door het projectgebied (van oost naar west) stroomt. Op heden is de zoekzone Kwetshage nog niet ingericht (met uitzondering van de afbraak van de spookbrug i.k.v de natuurcompensaties A11). Op termijn dienen binnen Kwetshage 50 ha hoogwaardig, nat rietmoeras gerealiseerd te worden i.k.v. de natuurcompensaties Achterhaven Zeebrugge en 14 ha dotterbloemgrasland/kleine zeggenvegetaties geoptimaliseerd te worden i.k.v. de natuurcompensaties A11. Onderstaande analyse geeft dus de toestand voor de inrichtingswerken weer Netwerk hydrologie (Zie kaart 4 in Bijlage 4) In Tabel 22 worden de peilbuizen en oppervlaktewatermeetpunten in Kwetshage weergegeven. KWEP001, KWEP002 en KWEP004 zijn ondiepe peilbuizen, KWEP005 is een diepe peilbuis die in doublet staat met peilbuis KWEP002. KWES006 en KWES007 zijn oppervlaktewatermeetpunten. In het westen van het projectgebied bevindt zich ook nog het VMM-waterkwaliteitsmeetpunt Tabel 22. lokalisatie van de peilbuizen in Kwetshage. Watina peilbuis nr. Type hoogte TAW (m) MV Coörd Lambert Oost Coörd Lambert Noord Start Filter Top TAW (m) Filter basis TAW (m) KWEP001 Piezometer 2, , ,1 13/05/2005 0,62-0,38 KWEP002 Piezometer 1, , ,4 13/05/2005 0,42-0,58 KWEP004 Piezometer 1, , /12/2013 0,92-0,08 KWEP005 piëzometer 1, , ,1 19/12/2013-1,75-2,75 KWES006 oppervlaktewater , ,6 19/12/ KWES007 oppervlaktewater , ,9 19/12/ D/2017/3241/336

67 Meetresultaten voor inrichting (2014 t.e.m. 2016) a) Oppervlaktewater Onderstaande Figuur 34 geeft de gemeten oppervlaktewaterpeilen in Kwetshage weer. Het Kwetshagezwin kent een omgekeerd peilregime met bij droog winterweer peilen van 1,5 à 1,6 m TAW en in de zomer 1,75 à 1,8 m TAW. Bij hevige neerslag treden piekpeilen tot 2,15 m TAW op in het Kwetshagezwin. De reeds ingerichte plas van de vroegere spookbrug is geïsoleerd van het Kwetshagezwin, maar staat in verbinding met het Kwetshagezwin bij een peil boven 1,8 m TAW, wat resulteert in een oppervlaktewaterpeil dat rond 1,8 m TAW schommelt en tijdens droge periodes verder kan uitzakken. Figuur 34. Oppervlaktewaterpeilen (cm TAW) in het Kwetshagezwin (KWES007X) en de plas van de vroegere spookbrug (KWES006X) tijdens de jaren 2014 t.e.m b) Grondwater Eind 2013 werden de grondwaterpeilmetingen in Kwetshage opgestart. Op heden zijn dus 3 volle jaren metingen voorhanden. Onderstaande Tabel 23 geeft de grondwaterkarakteristieken van de peilbuizen op basis van deze 3 jaar. Figuur 35 geeft de gemiddelde duurlijnen op basis van deze drie jaren. D/2017/3241/336 67

68 Tabel 23. Grondwaterkarakteristieken van de peilbuizen in Kwetshage o.b.v. 3 jaar metingen (2014 t.e.m. 2016). GLG GG GVG GHG GLG GG GVG GHG maaiveld (mtaw) m TAW m mv KWEP001X 2,13 1,52 1,84 1,78 2,12 0,61 0,29 0,35 0,01 KWEP002A 1,84 1,48 1,78 1,85 1,92 0,36 0,30 0,07 0,07 KWEP004X 1,86 1,5 1,8 1,84 2,02 0,36 0,06 0,02 0,16 KWEP005X 1,87 1,58 1,77 1,8 1,88 0,29 0,10 0,07 0,01 Figuur 35. Duurlijnen voor de peilbuizen KWEP001X, KWEP002A, KWEP004X en KWEP005X. Op basis van het peilbuisdoublet (KWEP002A en KWEP005X) kan vastgesteld worden dat er tijdens winter en voorjaar een heel lichte neerwaartse stroming optreedt en tijdens de zomer in Kwetshage een lichte opwaartse grondwaterstroming. De grondwaterpeilen in de winter zijn sterk gecorreleerd aan het maaiveld (overal plas-dras situaties) en zakten in de zomer uit tot ca. 1,5 m TAW. c) Saliniteit Voor Kwetshage zijn voor de jaren 2014 en 2016 geleidbaarheidsmetingen voorhanden, deze worden weergegeven Figuur 36. Voor 2014 werden tevens Chloridegehaltes gemeten. Voor het oppervlaktewater werden geleidbaarheden tussen ca. 600 µs/cm en µs/cm opgemeten of chloridegehaltes tussen ca. 100 en 500 mg/l. We hebben dus te maken met zoet tot heel zwak brak oppervlaktewater. In het grondwater varieert het chloridegehalte van het ondiep grondwater van ca. 150 mg/l (KWEP001X zoet grondwater) tot mg/l (KWEP004X brak grondwater). Het dieper grondwater heeft vergelijkbare saliniteiten als de peilbuis KWEP004X. 68 D/2017/3241/336

69 Figuur 36. in µs/cm). Saliniteit/geleidbaarheid van het grond- en oppervlaktewater in Kwetshage (uitgedrukt D/2017/3241/336 69

70 Z1 Klemskerke-Vlissegem Beschrijving hydrologische inrichting (zie kaart 5 in Bijlage 5) De zoekzones Z1 Klemskerke-Vlissegem en Z9 Put van Vlissegem zijn gelegen in het deelstroomgebied van de Noordede (deelbekken Oudlandpolder, Nieuwe Polder Van Blankenberge). De ingerichte percelen liggen verspreid in deze zoekzone. Het gaat om enkele weilandpercelen en voormalige akkers en een oude zandwinningsput (de Put van Vlissegem) in het gebied ten noorden van de Noordede. De zoekzone wordt afgewaterd in zuidelijke richting naar de Noordede (O.3.) door het Bromzwin (O.3.5), het Bredewegzwin (O.3.7), het Vijfwegezwin (O.3.9) en het Schamelwekezwin (O.3.11). In deze zoekzone beperkten de maatregelen zich tot grondwerken in enkele percelen en aan de oevers van de Put van Vlissegem. Doelhabitats zijn zilt grasland en brakke plas Netwerk hydrologie (Zie kaart 5 in Bijlage 5) In Tabel 24 worden de peilbuizen in Klemskerke weergegeven. KLEP001X en KLEP002X zijn beide ondiepe peilbuizen, die worden opgemeten sinds midden oktober Tabel 24. Lokalisatie van de peilbuizen in Klemskerke-Vlissegem. Watina peilbuis nr. Type hoogte TAW (m) MV Coörd Lambert Oost Coörd Lambert Noord Start Filter Top TAW (m) Filter basis TAW (m) KLEP002X Piezometer 2, /10/2015 1,0 0,0 KLEP003X Piezometer 1, /10/2015 0,76-0,24 In het studiegebied bevinden zich tevens enkele waterkwaliteitsmeetpunten van de VMM Meetresultaten na inrichting (2016) a) Waterpeilen Beide peilbuizen in Klemskerke worden opgemeten sinds oktober Op heden zijn dus grondwaterpeilgegevens voorhanden voor 1 volledig jaar. De grondwaterkarakteristieken op basis van het jaar 2016 worden weergegeven in Tabel 25. Door middel van tijdreeksanalyse met behulp van het softwarepakket Menyanthes is deze peilbuisreeks verlengd tot een periode van 7 jaar. De aldus bekomen klimaatonafhankelijke grondwaterkarakteristieken 70 D/2017/3241/336

71 staan weergegeven in Tabel 26. Gezien het feit dat 2016 gekenmerkt werd door een matig natte winter en een iets nattere lente dan gemiddeld, zijn de via tijdreeksanalyse bekomen GVG s droger dan de voorjaargrondwaterstanden voor Gezien 2016 daarna een matig droge zomer en een droge septembermaand kende, zijn de via tijdreeksanalyse bekomen GLG s dan weer iets natter dan de zomergrondwaterstanden voor Tabel 25. Grondwaterkarakteristieken van de peilbuizen in Klemskerke-Vlissegem o.b.v. 1 jaar metingen (2016). GLG GG GVG GHG GLG GG GVG GHG maaiveld (mtaw) m TAW m mv KLEP002X 2,1 1,26 1,85 2,03 2,21 0,84 0,25 0,07 0,11 KLEP003X 1,98 0,75 1,7 2,11 2,19 1,23 0,28 0,13 0,21 Tabel 26. Klimaatonafhankelijke grondwaterkarakteristieken van de peilbuizen in Klemskerke- Vlissegem o.b.v. tijdreeksanalyse in Menyanthes (EVP = verklaarde variantie). GLG GG GVG GHG GLG GG GVG GHG maaiveld (mtaw) m TAW m mv EVP KLEP002X 2,1 1,29 1,73 1,97 2,23 0,81 0,37 0,13 0,13 93,2 KLEP003X 1,98 0,90 1,73 1,97 2,23 1,08 0,25 0,01 0,25 86,9 b) Saliniteit Sinds medio 2016 worden in de 2 peilbuizen van Klemskerke-Vlissegem saliniteitsmetingen gedaan. De resultaten staan weergegeven in onderstaande Tabel 27. Het ondiep grondwater ter hoogte van de peilbuizen in Klemskerke-Vlissegem is matig brak tot sterk brak. De geleid-baarheid van peilbuis KLEP002X valt terug tot licht brakke waarden in december 2016, dit omwille van het overstromen van de standplaats van de peilbuis door het oppervlaktewater van de waterplas. Tabel 27. Geleidbaarheid van het grond- en oppervlaktewater in Klemskerke-Vlissegem (uitgedrukt in µs/cm). peilbuisnr 1/08/ /10/2016 1/12/2016 KLEP002x KLEP003X De VMM-meetpunten in de omgeving van de ingerichte percelen geven geleidbaarheden weer die schommelen tussen ca µs/cm en µs/cm. Hiermee zitten we in de saliniteitsklassen zwak brak tot licht brak. c) Conclusies betreffende standplaatsvereisten voor de doelvegetaties De doelvegetatie voor de ingerichte percelen betreft voornamelijk zilt grasland. Hiervoor lijken de grondwaterstanden tijdens de zomer iets te sterk uit te zakken. De saliniteit van het grondwater en in iets mindere mate van het oppervlaktewater valt wel mooi binnen de klassen voor zilt grasland. D/2017/3241/336 71

72 Z10bis Kleiputten Wenduine Beschrijving hydrologische inrichting (zie kaart 6 in Bijlage 6) De Kleiputten van Wenduine is een kleiwinningsite uit de 20 e eeuw, nadien gebruikt als visputten en populierenbos, die in ingericht werd i.f.v. het ontwikkelen van rietmoeras. De site werd oppervlakkig afgegraven en de vrijkomende grond werd gebruikt om de oevers van bestaande visputten te verflauwen. De site ligt hydrologisch geïsoleerd van zijn omgeving. Doelhabitat voor de kleiputten van Wenduine is rietmoeras Netwerk hydrologie (zie kaart 6 in Bijlage 6) In Tabel 28 geeft de ligging van de peilbuis UPS006X weer. Deze meet het oppervlaktewaterpeil van de kleiputten. Tabel 28. Lokalisatie van de peilbuizen in de kleiputten van Wenduine. Watina peilbuis nr. Type hoogte TAW (m) MV Coörd Lambert Oost Coörd Lambert Noord Start Filter Top TAW (m) Filter basis TAW (m) UPS006X oppervlaktewater , ,46 16/10/ Meetresultaten na inrichting (2016) a) Waterpeilen Het meetpunt in de kleiputten van Wenduine is actief sinds midden oktober 2015 (zie Figuur 37). Tijdens de winter wordt in de kleiputten een oppervlaktewaterstand van 2,6 à 2,65 m TAW gemeten. Tijdens de zomer van 2016 daalde het waterpeil tot ca. 2,3 m TAW, wat nog een heel stuk hoger is dan het zomerstreefpeil van de omliggende poldergrachten (dat ca. 1,7 à 1,8 m TAW bedraagt). 72 D/2017/3241/336

73 Figuur 37. Oppervlaktewaterstand in de kleiputten van Wenduine (uitgedrukt in m TAW). b) Saliniteit Sinds medio 2016 wordt tevens de geleidbaarheid van de kleiputten van Wenduine opgemeten. De geleidbaarheid schommelde voor de tweede jaarhelft van 2016 tussen ca en µs/cm (zie Tabel 29). Dit zijn zwak brakke waarden en dit is een heel stuk lager dan de geleidbaarheid van de omliggende poldergrachten (omwille van het ophouden van zoet regenwater in de kleiputten van Wenduine). Zo schommelt de geleidbaarheid van de Blankenbergse Vaart in de zelfde periode tussen 2500 en 8000 µs/cm (= licht brak). Tabel 29. Saliniteit/geleidbaarheid van het oppervlaktewater in de kleiputten van Wenduine (uitgedrukt in µs/cm). peilbuisnr 28/06/2016 9/09/ /12/ /01/2017 ups006x D/2017/3241/336 73

74 Figuur 38. Saliniteit/geleidbaarheid van het oppervlaktewater in de Kleiputten van Wenduine (meetpunt UPS006X) en de Blankenbergse Vaart (VMM ) (uitgedrukt in µs/cm). c) Conclusies betreffende standplaatsvereisten voor de doelvegetaties Gezien het feit dat in een groot deel van de afgravingen in de Kleiputten van Wenduine het nieuwe maaiveld zich bevindt tussen 2 en 2,5 m, heeft een aanzienlijke oppervlakte van de site goede kwantitatieve standplaatsvereisten voor nat rietland. Tevens zit ook de saliniteit met de klasse zwak brak binnen de marges voor rietmoeras. 74 D/2017/3241/336

75 2 Vogelmonitoring in het SBZ-V Poldercomplex: worden de IHD s gehaald en wat is de invloed van de natuurcompensaties in uitvoering van art. 36ter ter compensatie van de Achterhavan van Zeebrugge 2.1 Inleiding De Vogelrichtlijn is een Europese richtlijn (79/409/EEG) van de Raad van 2 april 1979, betreffende het behoud van de vogelstand (PB L 103 van 25/4/1979). Deze richtlijn streeft naar de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied. Ter uitvoering van de Vogelrichtlijn werden Speciale Beschermingszones afgebakend bij Besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober Binnen deze gebieden moeten instandhoudingsmaatregelen worden toegepast die nodig zijn voor het behoud van natuurlijke habitats en/of populaties voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De Speciale Beschermingszones vormen in de lidstaten van de Europese Unie samen het Natura 2000-netwerk. Bij Besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober 1988 werd een groot deel van de Oostkustpolders aangewezen als de Speciale Beschermingszone SBZ-V BE Poldercomplex, hierna vermeld als SBZ-V Poldercomplex. Door de uitbreiding van de Achterhaven van Zeebrugge werd 282 ha van het SBZ-V Poldercomplex ingenomen voor havenactiviteit en werd elders in de polders in de uitbreiding ervan voorzien (zie Figuur 39). Om invulling te geven aan de Europese Vogelrichtlijn stelt de Vlaamse overheid IHD s op voor het realiseren van een gunstige staat van instandhouding van Europees te beschermen soorten die in Vlaanderen voorkomen (BVR 23 april ). Bij het schrappen van het SBZ-V Poldercomplex binnen de haven van Zeebrugge, gingen belangrijke natuurwaarden verloren. Het geschrapte deel van het SBZ-V Poldercomplex wordt gecompenseerd zoals vastgelegd in de Vlaamse wetgeving in art. 36ter van het Decreet van Natuurbehoud. Om deze natuurwaarden te compenseren zijn zogenaamde zoekzones aangewezen. Via natuurinrichting moeten in deze zones de verdwenen habitats zich ontwikkelen en functioneren als broedgebied voor in stand te houden doelsoorten. Om de kwaliteit van de ingerichte gebieden te bepalen, werd in 2006 gestart met een broedvogelmonitoring. Vanaf 2014 worden ook de vegetatie en hydrologie gemonitord. Dit rapport geeft de resultaten van de monitoring van Hierna wordt beoordeeld of de aantallen van de aangeduide broed- en overwinterende vogels voldoen aan de doelen die gesteld werden voor het SBZ-V Poldercomplex. Voor broedvogels wordt eveneens nagegaan in hoeverre de compensatie-inrichtingen bijdragen tot de beoogde IHD s. 1 De instandhoudingsdoelstellingen en prioriteiten van de speciale beschermingszones met de code BE , genaamd Polders, met de code BE , genaamd Poldercomplex, met de code BE , genaamd Krekengebied en met de code BE , genaamd Het Zwin. D/2017/3241/336 75

76 Figuur 39. Het Vogelrichtlijngebied in zijn huidige vorm (SBZ-V 3.2 Poldercomplex) met aanduiding van het geschrapte gedeelte in de Achterhaven van Zeebrugge (Geschrapt deel SBZ-V Poldercomplex) en de uitbreiding ervan (Uitbreiding SBZ-V 3.2 Poldercomplex). 2.2 Studiegebieden Te compenseren gebied: Achterhaven van Zeebrugge Figuur 40 toont de Achterhaven van Zeebrugge met aanduiding van de gebieden die dienen gecompenseerd te worden in uitvoering van art. 36ter (AHZB art. 36ter) en art. 14 (AHZB art. 14). Het had een bijzondere natuurwaarde en is intussen sterk veranderd als gevolg van de havenontwikkelingen en heeft het veel van zijn waarde voor broedvogels verloren. Het is wel nog steeds opgenomen in de broedvogelmonitoring om de evolutie van bepaalde doelsoorten te kunnen vergelijken met de situatie in de compensatiegebieden. Met AHZB art. 36ter wordt in Figuur 40 het geschrapte gedeelte van het oorspronkelijke SBZ-V Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge aangeduid. De natuurwaarden van dit gedeelte van de Achterhaven van Zeebrugge worden gecompenseerd in navolging van de Vlaamse wetgeving, meer bepaald art. 36ter in het Decreet voor Natuurbehoud. Dit gebied had een uitzonderlijke natuurwaarde voor planten en broedvogels (Demarest 1986b) en werd voornamelijk gekenmerkt door zilte graslanden (hpr* + da) en rietmoeras (mr). Grenzend aan het geschrapte gedeelte van het oorspronkelijke SBZ-V Poldercomplex was rond 2010 een rietveld met een uitzonderlijke natuurwaarde tot stand gekomen. Dit rietveld stond bekend als Rietveld Pelikaan ( AHZB art. 36ter Rietveld Pelikaan in Figuur 40) en was rond 2010 één van de belangrijkste moerasgebieden voor broedvogels in Vlaanderen door het voorkomen Roerdomp, Woudaap, Buidelmees, Baardmannetje en Snor. Gezien de 76 D/2017/3241/336

77 Europees beschermde status van een aantal van deze soorten, werd in 2010 beslist om dit moeras te compenseren in uitvoering van art. 36ter. Met AHZB art. 14 wordt het te compenseren gedeelte van de Achterhaven van Zeebrugge aangeduid dat buiten het oorspronkelijke SBZ-V Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge lag. Figuur De te compenseren percelen van de Achterhaven van Zeebrugge. D/2017/3241/336 77

78 2.2.2 Het SBZ-V Poldercomplex De begrenzing van de telgebieden voor broedvogels en watervogels kan in de praktijk niet altijd overeenkomen met de exacte begrenzing van het SBZ-V Poldercomplex zoals voorgesteld in Figuur 39. Dit heeft te maken met de afbakening van het SBZ-V Poldercomplex dat vaak recht door percelen loopt, terwijl de afbakening van de telgebieden voor broedvogels en watervogels landschapselementen als banen, waterlopen en bestaande perceelsgrenzen volgt. Hierdoor wijkt de begrenzing van de telgebieden voor broedvogels en watervogels, waarvan de aantallen gelden als resultaat voor het SBZ-V Poldercomplex, in de randzone vaak af van de werkelijke begrenzing van het SBZ-V Poldercomplex (zie Bijlage 7 en Bijlage 8) Compensatiegebieden geassocieerd met het SBZ-V Poldercomplex Figuur 41 geeft het Telgebied Broedvogels SBZ-V Poldercomplex weer met aanduiding van de compensatie-inrichtingen. Hieruit blijkt dat de compensatie maatregelen in uitvoering van art. 36ter niet allemaal binnen de wettelijke contouren van het SBZ-V Poldercomplex gelegen zijn zoals die werd vastgelegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2000 (artikel 1 BVR 17/07/2000, BS 31/08/2000). Er valt dus een deel van de compensatie-inrichtingen in uitvoering van art. 36ter binnen het SBZ-V Poldercomplex (COMP art. 36ter Poldercomplex) en er valt een deel ervan buiten het SBZ-V Poldercomplex (COMP art. 36ter buiten Poldercomplex). Een deel van de compensatie-inrichtingen in uitvoering van art. 14 valt dan weer binnen het SBZ-V Poldercomplex (COMP art. 14 Poldercomplex). De resultaten worden voorgesteld rekening houdend met deze opdeling. Aldus krijgt men een beeld van de invloed van de compensatiemaatregelen op de broedvogel aantallen binnen het SBZ-V Poldercomplex. De aantallen binnen de inrichtingen in uitvoering van art. 36ter die buiten het SBZ-V Poldercomplex werden gerealiseerd, bevinden zich grotendeels in het habitatrichtlijngebied SBZ-H Poldercomplex. Deze aantallen worden getoond omdat deze inrichtingen bedoeld zijn als een ondersteunde maatregel voor het SBZ-V Poldercomplex. Aangezien deze oppervlakte geen deel uitmaakt van het SBZ-V Poldercomplex en de IHD s voor vogels enkel voor het SBZ-V Poldercomplex werden opgesteld (BVR 23 april 2014, zie Bijlage 9), kunnen deze aantallen niet in rekening gebracht worden bij de finale beoordeling van trends voor het SBZ-V Poldercomplex. 78 D/2017/3241/336

79 Figuur 41. Overzicht van het Telgebied SBZ-V Poldercomplex Broedvogels (boven) en een detail van Z1 (links onder) en Z4 (rechts onder). Telgebied Poldercomplex Broedvogels = de oppervlakte waarbinnen de territoria gelden als resultaat voor het SBZ-V Poldercomplex, COMP-art.36ter Poldercomplex = compensatie-inrichting in uitvoering van art. 36ter binnen het SBZ-V Poldercomplex, COMP-art.14 Poldercomplex = compensatie-inrichting in uitvoering van art.14 dat binnen het SBZ-V Poldercomplex gelegen is, COMP art. 36ter buiten Poldercomplex = compensatie-inrichting in uitvoering van art. 36ter dat buiten het SBZ-V Poldercomplex gelegen is, AHZB art. 36ter = dit is het geschrapte gedeelte van het SBZ-V Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge dat door art. 36ter wordt gecompenseerd. In groen wordt de afbakening van het SBZ-V -Poldercomplex getoond. D/2017/3241/336 79

80 2.3 Materiaal en methode Monitoring broedvogels Zie hoger Monitoring doortrekkende/overwinterende vogels De gegevens van watervogels komen uit de Watervogels Databank van het INBO. De coördinatie van de watervogeltellingen gebeurt vanuit het INBO. De watervogeltelling wordt 6 maal per winterhalfjaar georganiseerd, midmaandelijks tussen oktober maart en wordt grotendeels door vrijwilligers uitgevoerd. De methodiek staat beschreven in Devos en Onkelinx (2013). Resultaten worden weergegeven in seizoensgemiddelden. Deze werden berekend op basis van de werkelijk gemiddelde per telgebied. Het telgebied Achterhaven Zeebrugge omvat de ganse achterhaven inclusief de Dudzeelse Polder die tot het SBZ-V Poldercomplex behoort. Deze konden echter afgesplitst worden, zodat voor het eerst de meest nauwkeurige cijfers voor het SBZ-V Poldercomplex kunnen voorgelegd worden. Foto 3. Wilde eenden, Slobeenden en Smienten (Koen Devos). 80 D/2017/3241/336

81 2.4 Doelstelling: IHD s voor broedvogels en overwinterende vogels in het SBZ-V Poldercomplex Tabel 30 geeft een overzicht van de IHD s voor broedvogels en overwinterende/doortrekkende watervogels in het SBZ-V Poldercomplex. Zie Bijlage 9 voor de IHD s zoals goedgekeurd in het BVR Tabel 30. IHD s voor het SBZ-V Poldercomplex voor broedvogels en overwinterende/doortrekkende vogels. soort IHD Bruine kiekendief 7-10 bp BROEDVOGELS Porseleinhoen Steltkluut Kluut IJsvogel 1-2* bp 0-9 bp bp 0-5 bp Blauwborst gemiddelde van 200 bp Grote zilverreiger populatiegemiddelde van enkele ex OVERWINTERENDE/DOORTREKKENDE VOGELS Kleine rietgans Kolgans Smient Pijlstaart Slobeend Blauwe kiekendief behoud van seizoensgemiddelde van ex in volledige Oostkustpolders seizoensgemiddelde van ex seizoensgemiddelde van ca à ex in de volledige Oostkustpolders, waarvan 80-85% ( ex) binnen Poldercomplex seizoensgemiddelde van ex in volledige Oostkustpolders, waarvan 1/3 (16-20 ex) binnen Poldercomplex seizoensgemiddelde van 300 à 350 ex in de volledige Oostkustpolders, waarvan 70% (ca. 200 ex.) binnen het Poldercomplex poulatiegemiddelde van enkele - 10 ex Goudplevier seizoensgemiddelde van Kemphaan seizoensgemiddelde Wulp seizoensgemiddelde in de volledige Oostkustpolders tot ex, waarvan 85-90% ( ex) in het Poldercomplex (*) IHD voor het SBZ-V Poldercomplex en SBZ-V Krekengebied samen; bp: broedparen. D/2017/3241/336 81

82 2.5 Resultaten Bruine kiekendief Circus aeruginosus Voor de Bruine kiekendief werd een doelstelling van 7 10 broedparen binnen het SBZ-V Poldercomplex vooropgesteld. Dit doel werd sinds 2011 niet meer gehaald (Tabel 31) en er is een negatieve trend merkbaar (jaareffect = - 0,43, t = -2.74, p = 0,02). In 2016 werden vier territoria vastgesteld. Sinds 2006 werd het doel enkel gehaald in 2006 en Op de ingerichte percelen binnen het SBZ-V Poldercomplex werd tot 2016 geen territorium vastgesteld. In het telgebied Weiden Pompje werd op percelen die in uitvoering van art. 36ter buiten het SBZ-V Poldercomplex werden ingericht, telkens één territorium vastgesteld in 2013, 2015 en Sinds 2008 werden geen territoria meer vastgesteld in de achterhaven van Zeebrugge. Tabel 31. Aantal territoria van Bruine kiekendief tussen in het SBZ-V Poldercomplex en de compensatie-inrichtingen binnen het SBZ-V Poldercomplex, in de compensatie-inrichtingen in uitvoering van art. 36ter buiten het SBZ-V Poldercomplex 2 en in het geschrapte gedeelte van het oorspronkelijke SBZ-V Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge. Bruine kiekendief SBZ V Poldercomplex Comp art. 36ter SBZ V Poldercomplex Comp art. 14 SBZ V Poldercomplex Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex SBZ V Poldercomplex + Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex AHZB art. 36ter Porseleinhoen Porzana porzana Binnen de Vogelrichtlijngebieden SBZ-V Poldercomplex en SBZ-V Krekengebied werd een doelstelling van 1 2 broedparen vooropgesteld als satellietpopulatie. Sinds 2006 werden binnen het SBZ-V Poldercomplex echter geen territoria vastgesteld, hetzelfde geldt voor de inrichtingen. De enige territoria binnen het studiegebied bevonden zich in Rietveld Pelikaan in de Achterhaven van Zeebrugge tijdens drie opeenvolgende jaren van 2007 tot De compensatiegebieden die buiten het SBZ-V Poldercomplex werden gerealiseerd, bevinden zich grotendeels in SBZ- H Poldercomplex. 82 D/2017/3241/336

83 Steltkluut Himantopus himantopus Voor de Steltkluut werd een streefdoel van 0 9 broedparen voor het SBZ-V Poldercomplex vooropgesteld. In de meeste jaren kwam de soort er effectief tot broeden (Tabel 32), meer bepaald in de Uitkerkse Polder. Over de jaren heen blijkt de populatie constant (jaareffect = +0,04, t = 0,21, p = 0,84). In 2016 werden drie territoria in het SBZ-V Poldercomplex vastgesteld, allen in de Uitkerkse Polder. Op de ingerichte percelen binnen het SBZ-V Poldercomplex werden tot 2016 nog geen territoria vastgesteld. In het telgebied Weiden Pompje op percelen die in uitvoering van art. 36ter buiten het SBZ-V Poldercomplex werden ingericht, werden in 2015 voor het eerst twee territoria van Steltkluut vastgeteld. In de Achterhaven van Zeebrugge werd de soort wel vaker tijdens de voorjaarstrek waargenomen, maar territoria werden hier echter nooit vastgesteld. Tabel 32. Aantal territoria van Steltkluut tussen in het SBZ-V Poldercomplex en de compensatie-inrichtingen binnen het Poldercomlex, in de compensatie-inrichtingen in uitvoering van art. 36ter buiten het SBZ-V Poldercomplex en in het geschrapte gedeelte van het oorspronkelijke SBZ-V Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge. Steltkluut SBZ V Poldercomplex Comp art. 36ter SBZ V Poldercomplex Comp art. 14 SBZ V Poldercomplex Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex SBZ V Poldercomplex + Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex AHZB art. 36ter Foto 4. Steltkluten (Hilbran Verstraete). D/2017/3241/336 83

84 Kluut Recurvirostra avosetta Er werden broedparen vooropgesteld om te voldoen aan de IHD s van de soort binnen het SBZ-V Poldercomplex. Deze doelstelling werd in 2016 met 140 territoria niet gehaald (Tabel 33). Over de jaren heen kent de soort binnen het SBZ-V Poldercomplex een afname, sinds 2006 gemiddeld met meer dan 2 koppels per jaar (jaareffect = - 2,62, t = - 1,18, p = 0,27). De afgelopen 10 jaar werd de doelstelling tweemaal gehaald. In de compensatie-inrichtingen kent de soort een positieve trend, voornamelijk op de percelen in uitvoering van art. 36ter, alwaar in 2016 een voorlopig maximum werd bereikt van 8 territoria. Op de percelen die in uitvoering van art. 36ter buiten het SBZ-V Poldercomplex werden gerealiseerd, nam de soort toe van enkele exemplaren in 2006 en 2007 tot een voorlopig maximum van 44 territoria in In de Achterhaven van Zeebrugge kende de soort recent een opleving door een tijdelijk gunstige pionierssituatie. In 2016 bevonden zich hier 6 territoria. Tabel 33. Aantal territoria van Kluut tussen in het SBZ-V Poldercomplex en de compensatie-inrichtingen binnen het Poldercomlex, in de compensatie-inrichtingen in uitvoering van art. 36ter buiten het SBZ-V Poldercomplex en in het geschrapte gedeelte van het oorspronkelijke SBZ-V Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge. Kluut SBZ V Poldercomplex Comp art. 36ter SBZ V Poldercomplex Comp art. 14 SBZ V Poldercomplex Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex SBZ V Poldercomplex + Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex AHZB art. 36ter Kluut 50 R² = R² = Comp SBZ V Poldercomplex Comp SBZ V Poldercomplex + Comp art 36ter buiten SBZ V Poldercomplex Figuur 42. Aantal territoria van Kluut op percelen die werden ingericht binnen het SBZ-V SBZ-V Poldercomplex (licht grijze lijn) en het aantal territoria op percelen die werden ingericht in uitvoering van art. 36ter binnen én buiten het SBZ-V SBZ-V Poldercomplex (donker grijze lijn). 84 D/2017/3241/336

85 IJsvogel Alcedo atthis Voor IJsvogel werden 0 5 broedparen als IHD binnen het SBZ-V Poldercomplex vastgelegd. In vijf van de elf onderzoeksjaren werd minimaal 1 territorium vastgesteld, in 2016 ging het om 1 territorium (Tabel 34). De algemene trend is licht negatief (jaareffect = , t = , p = 0.85). In de compensatie-inrichtingen werden geen territoria vastgeteld. Ook in de Achterhaven van Zeebrugge bevinden zich geen territoria. Tabel 34. Aantal territoria van IJsvogel tussen in het SBZ-V Poldercomplex en de compensatie-inrichtingen binnen het SBZ-V Poldercomplex, in de compensatie-inrichtingen in uitvoering van art. 36ter buiten het SBZ-V Poldercomplex en in het geschrapte gedeelte van het oorspronkelijke SBZ-V Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge. IJsvogel SBZ V Poldercomplex Comp art. 36ter SBZ V Poldercomplex Comp art. 14 SBZ V Poldercomplex Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex SBZ V Poldercomplex + Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex AHZB art. 36ter D/2017/3241/336 85

86 Blauwborst Luscinia svecica Een IHD van 200 broedparen werd voor het SBZ-V Poldercomplex vooropgesteld. Dit streefdoel wordt sinds 2010 gehaald (Tabel 35). Sinds 2014 wordt de kaap van 300 paren overschreden. In 2016 werdden 302 territoria vastgesteld. De trend sinds 2006 is duidelijk positief met een gemiddelde jaarlijkse toename van 20 territoria (jaareffect = , t = 7.12, p < 0.01). Op de compensatie-inrichtingen binnen het SBZ-V Poldercomplex is een lichte toename merkbaar. Ondanks sterke wijziging tijdens de afgelopen jaren van het habitat in de Achterhaven van Zeebrugge, werd in 2016 een record aantal van 25 territoria vastgesteld. Tabel 35. Aantal territoria van Blauwborst tussen in het SBZ-V Poldercomplex en de compensatie-inrichtingen binnen het SBZ-V Poldercomplex, in de compensatie-inrichtingen in uitvoering van art. 36ter buiten het SBZ-V Poldercomplex en in het geschrapte gedeelte van het oorspronkelijke SBZ-V Poldercomplex in de Achterhaven van Zeebrugge. Blauwborst SBZ V Poldercomplex Comp art. 36ter SBZ V Poldercomplex Comp art. 14 SBZ V Poldercomplex Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex SBZ V Poldercomplex + Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex AHZB art. 36ter Blauwborst R² = R² = Comp SBZ V Poldercomplex Comp SBZ V Poldercomplex + Comp art 36ter buiten SBZ V Poldercomplex Figuur 43. Aantal territoria van Blauwborst op percelen die werden ingericht binnen het SBZ-V SBZ-V Poldercomplex (licht grijze lijn) en het aantal territoria op percelen die werden ingericht in uitvoering van art. 36ter binnen én buiten het SBZ-V SBZ-V Poldercomplex (donker grijze lijn). 86 D/2017/3241/336

87 12 Bruine kiekendief 5 Porseleinhoen R² = SBZ V Poldercomplex SBZ V Poldercomplex + Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex Lineair (SBZ V Poldercomplex) SBZ V Poldercomplex SBZ V Poldercomplex + Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex 10 Steltkluut 200 Kluut R² = R² = SBZ V Poldercomplex SBZ V Poldercomplex + Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex SBZ V Poldercomplex SBZ V Poldercomplex + Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex 6 IJsvogel 350 Blauwborst R² = R² = SBZ V Poldercomplex SBZ V Poldercomplex + Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex SBZ V Poldercomplex SBZ V Poldercomplex + Comp art. 36ter buiten SBZ V Poldercomplex Figuur 44. Aantalsontwikkeling tussen 2006 en 2016 van broedvogels waarvoor IHD s werden geformuleerd voor het SBZ-V SBZ-V Poldercomplex. Grijs = aantallen in het SBZ-V SBZ-V Poldercomplex. Zwart = aantallen binnen het SBZ-V SBZ-V Poldercomplex plus de aantallen binnen de compensatie-inrichtingen in uitvoering van art. 36ter buiten de SBZ-V SBZ-V Poldercomplex. De beoogde minimum en maximum instandhoudingsdoelen worden in stippellijn aangeduid. De trendlijn (grijze rechte) is gebaseerd op de aantallen binnen de SBZ-V SBZ-V Poldercomplex. D/2017/3241/336 87

88 Doortrekkende en overwinterende vogels Tabel 36. Overzicht van de seizoensgemiddelden binnen het studiegebied voor de soorten waarvoor IHD s werden geformuleerd voor het SBZ-V Poldercomplex. 1 = binnen het SBZ-V Poldercomplex. 0 = buiten het SBZ-V Poldercomplex, als referentiewaarde = winter 2005/06 etc. doelstelling (seizoensgemiddelde) Grote zilverreiger enkele Kleine rietgans Kolgans * Smient * Pijlstaart 16 20* Slobeend 200* Goudplevier Kemphaan Wulp * *de omgerekende aantallen van de volledige Oostkustpolders naar de aantallen voor het SBZ-V Poldercomplex (zie Bijlage 10). Grote zilverreiger Casmerodius albus Enkele exemplaren werd als IHD vooropgesteld. Sinds de winter 2005/06 werd nagenoeg jaarlijks minimaal 1 exemplaar als seizoensgemiddelde opgetekend (Tabel 36, Figuur 45). De soort kent een duidelijke opmars in het SBZ-V Poldercomplex (jaareffect = , t = 10.40, p < 0.01), net zoals in de rest van het land en in de buurlanden. Tijdens de winter 2016/17 lag het seizoensgemiddelde op 11 exemplaren. Kleine rietgans Anser brachyrhynchus Voor Kleine rietgans wordt voor de volledige Oostkustpolders een seizoensgemiddelde van exemplaren als IHD vooropgesteld. Het SBZ-V Poldercomplex maakt deel uit van de Oostkustpolders, maar hiervoor werd geen aparte IHD geformuleerd. Dat maakt dat de aantalsontwikkelingen binnen het SBZ-V Poldercomplex, zoals getoond in deze rapportage, niet kunnen afgetoets worden aan een norm. Ontegensprekelijk is het SBZ-V Poldercomplex het belangrijkste overwinteringsgebied voor ganzen binnen de Oostkustpolders. Tijdens de winter 2016/17 werd een seizoensgemiddelde van 4072 Kleine rietganzen behaald. Dit aantal besvestigt de negatieve tendens binnen het SBZ-V Poldercomplex (jaareffect = -201, t = , p = 0.02). Zie Tabel 36 en Figuur 45 voor het aantalsverloop van de seizoensgemiddelden sinds de winter 2005/06. Kolgans Anser albifrons Een seizoensgemiddelde van tot Kolganzen wordt als IHD voor het SBZ-V Poldercomplex vooropgesteld. Deze IHD werd de afgelopen 10 jaar meestal gehaald. Tijdens de winter 2016/17 werd de IHD met een seizoensgemiddelde van gehaald. Sinds de winter 2005/06 kent de soort een positieve tendens in het SBZ-V Poldercomplex (jaareffect = + 239, t = 1.68, p = 0.12). Zie Tabel 36 en Figuur 45 voor het aantalsverloop van de seizoensgemiddelden sinds de winter 2006/ D/2017/3241/336

89 Smient Anas Penelope Een seizoensgemiddelde van exemplaren geldt als doel voor de instandhouding van de soort binnen het SBZ-V Poldercomplex. Sinds 2006 de winter 2005/06 werd dit streefdoel drie maal gehaald. De doelstelling werd in de winter 2016/17 met een seizoensgemiddelde van 6975 niet gehaald. Over de jaren heen neemt de populatie overwinterende Smienten in het SBZ-V Poldercomplex heel licht af (jaareffect = -9.44, t = , p < 0.01). Zie Tabel 36 en Figuur 45 voor het aantalsverloop van de seizoensgemiddelden sinds de winter 2005/06. Pijlstaart Anas acuta Voor Pijlstaart wordt een seizoensgemiddelde van 16 tot 20 exemplaren als IHD binnen het SBZ-V Poldercomplex vooropgesteld. Dit streefdoel werd sinds de winter 2005/06 tweemaal niet gehaald. In de winter 2016/17 wordt de doelstelling met een seizoensgemiddelde van 41 exemplaren opnieuw gehaald. De soort kent een toename als overwinteraar in het SBZ-V Poldercomplex (jaareffect = , t = 3.19, p = 0.50). Zie Tabel 36 en Figuur 45 voor het aantalsverloop van de seizoensgemiddelden sinds de winter 2005/06. Slobeend Anas clypeata Een seizoensgemiddelde van 200 exemplaren wordt voor Slobeend binnen het SBZ-V Poldercomplex als IHD vooropgesteld. Dit streefdoel werd sinds de winter 2005/06 meestal gehaald. In de winter 2016/17 wordt de doelstelling met een seizoensgemiddelde van 241 exeplaren opnieuw gehaald. De soort kent een toename als overwinteraar in het SBZ-V Poldercomplex (jaareffect = , t = 2.75, p = 0.43). Zie Tabel 36 en Figuur 45 voor het aantalsverloop van de seizoensgemiddelden sinds de winter 2005/06. Blauwe kiekendief Circus cyaneus De IHD voor Blauwe kiekendief binnen het SBZ-V Poldercomplex is de jaarlijkse overwintering van enkele tot tien individuen. De telling van deze soort vergt een specifieke telmethode die sterk afwijkt van de maandelijkse watervogeltellingen. Exacte, gestandaardiseerde aantallen zijn niet beschikbaar. Via en expert judgment van gebiedsexperten, kan worden gesteld dat in de winter 2016/17 aan deze doelstelling wordt voldaan. Goudplevier Pluvialis apricaria Voor Goudplevier werd een seizoensgemiddelde van exemplaren als IHD voor het SBZ-V Poldercomplex vooropgesteld. Dit streefdoel werd echter nooit gehaald, ook niet tijdens de winter 2016/17. Het hoogste seizoensgemiddelde bedraagt 995 exemplaren en dateert van De soort vertoont een sterk afnemende trend in het SBZ-V Poldercomplex (jaareffect = , t = -2.42, p = 0.37). Zie Tabel 36 en Figuur 45 voor het aantalsverloop van de seizoensgemiddelden sinds de winter 2005/06. Kemphaan Philomachus pugnax De IHD voor Kemphaan binnen het SBZ-V Poldercomplex bedraagt een seizoensgemiddelde van exemplaren. Deze doelstelling werd sinds de winter 2005/06 meer wel dan niet gehaald. Tijdens de winter 2016/17 werd de norm met een seizoensgemiddelde van 31 exemplaren niet gehaald. De soort vertoont in het SBZ-V Poldercomplex een afnemende trend (jaareffect = -7.44, t = -1.31, p = 0.22). Zie Tabel 36 en Figuur 45 voor het aantalsverloop van de seizoensgemiddelden sinds de winter 2005/06. D/2017/3241/336 89

90 Wulp Numenius arquata Voor Wulp werd binnen het SBZ-V Poldercomplex een seizoensgemiddelde van tot exemplaren vooropgesteld. Tijdens de winter 2016/17 werd deze doelstelling met een seizoensgemiddelde van 813 exeplaren voor het eerst sinds de winter 2005/06 niet gehaald. Over de jaren heen kent de populatie overwinterende Wulpen in het SBZ-V Poldercomplex echter een lichte stijging (jaareffect = +7.18, t = 0.19, p = 0.85). Zie Tabel 36 en Figuur 45 voor het aantalsverloop van de seizoensgemiddelden sinds de winter 2005/06. Foto 5. Kolganzen (Koen Devos). Foto 6. Kleine rietganzen (Glenn Vermeersch). 90 D/2017/3241/336

91 Grote zilverreiger Kleine rietgans R² = R² = Kolgans Smient R² = R² = Pijlstaart 70 R² = Slobeend 400 R² = Goudplevier Kemphaan R² = R² = Wulp R² = Figuur 45. Seizoensgemiddelden (aantal exemplaren) voorde winters 2005 tot 2015 binnen en buiten het SBZ-V Poldercomplex. Stippellijnen duiden minimum en maximum instandhoudingsdoelen aan. Winter 2005= oktober 2005/maart 2006 etc. D/2017/3241/336 91

92 Conclusies Broedvogels 1. Tijdens het broedseizoen 2016 haalden 3 van de 6 soorten de opgelegde IHD-norm binnen het SBZ-V Poldercomplex (Tabel 37): Steltkluut, IJsvogel en Blauwborst. Voor Steltkluut en IJsvogel ligt de ondergrens voor het halen van de norm echter op 0 broedparen. Over de afgelopen 11 jaar haalden Bruine kiekendief en Kluut de norm tweemaal, maar niet in Porseleinhoen werd nooit vastgesteld. Steltkluut en IJsvogel waren soms aanwezig gedurende verschillende jaren. 2. Het aantal territoria op ingerichte percelen in uitvoering van art. 36ter en art. 14 binnen het SBZ-V Poldercomplex, zijn erg beperkt. Bruine kiekendief kwam nog hier nooit tot broeden, Kluut kwam hier vóór de inrichtingswerken niet voor en kan dus 100% gelinkt worden aan de compensatie-inrichting. In 2015 werden in deze ingerichte gebieden 10 territoria vastgesteld. Blauwborst kwam ook vóór de inrichtingswerken voor op deze percelen en de aantallen zijn licht gestegen. Echter, indien ook het aantal territoria van de IHD soorten op de percelen die werden ingericht in uitvoering van art. 36ter buiten het SBZ-V Poldercomplex in rekening worden gebracht, wordt de doelstelling voor Kluut de afgelopen 3 jaar wél gehaald (Figuur 44). Voor Bruine kiekendief komt er op die manier in 2013, 2015 en 2016 telkens een territorium bij, maar dit is niet voldoende om de IHD te halen. Tabel 37. Overzicht van het aantal broedparen van 2006 tot 2016 van de verschillende soorten waarvoor IHD s werden geformuleerd voor het SBZ-V Poldercomplex. Wit = IHD gehaald, grijs = IHD niet gehaald. Poldercomplex IHD* Bruine kiekendief Porseleinhoen 1 2 ** Steltkluut Kluut IJsvogel Blauwborst (*) uitgedrukt in aantal broedpaar. Voor Blauwborst geldt gemiddeld aantal bp. (**) IHD voor SBZ-V Poldercomplex en SBZ-V Krekengebied samen. Doortrekkende/overwinterende vogels Tijdens de winter 2016 (oktober 201/maart 2017) werd de IHD voor 5 van de 9 te beoordelen soorten gehaald (Tabel 38): Blauwe kiekendief, Grote zilverreiger, Kolgans, Pijlstaart en Slobeend. Voor het eerst wordt de norm voor Wulp niet gehaald. Als we de resultaten over de afgelopen 10 jaar bekijken, scoort Blauwe kiekendief het best door de IHD telkens te halen. Grote zilverreiger haalt de IHD jaarlijks sinds Goudplevier haalde de IHD nooit. Kleine rietgans kan niet voor het SBZ-V Poldercomplex worden beoordeeld, gezien voor deze soort een IHD over een groter gebied werd geformuleerd. 92 D/2017/3241/336

93 Tabel 38. Overzicht van de seizoensgemiddelden (aantal vogels) voor de verschillende soorten waarvoor IHD s werden geformuleerd voor het SBZ-V Poldercomplex. Wit = IHD gehaald, grijs = IHD niet gehaald. doelstelling (seizoensgemiddelde) Grote zilverreiger enkele Kleine rietgans Kolgans Smient Pijlstaart Slobeend Goudplevier Kemphaan Wulp Foto 7. Blauwborst (Glenn Vermeersch). D/2017/3241/336 93

94 Referenties AGIV, Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (2016). Orthofoto's, middenschalig, kleur, provincie West-Vlaanderen - Noord, opname BirdLife International European Red List of Birds. Luxembourg: Office of Official Publications of the European Communities. Boele A., van Bruggen J., Hustings F., Koffijberg K., Vergeer J.W. & van der Meij T Broedvogels in Nederland in Sovon-rapport 2017/04. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Courtens W., Kuijken E De instandhoudingsdoelstellingen voor het Vogelrichtlijngebied "3.2 SBZ-V Poldercomplex". Adviesnota Instituut voor Natuurbehoud, A Instituut voor Natuurbehoud: Brussel. Demarest L., 1986b. Biologische waarderingskaart van belgië: verklarende tekst bij kaartbladen 5 en 13. Huylebroeck,J., Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie (IHE), Coördinatiecentrum van de Biologische Waarderingskaart, Brussel. Belgium. 131 pp Devos K. & Onkelinx Overwinterende watervogels in Vlaanderen - Populatieschattingen en trends (1992 tot 2013). Natuur.oriolus 79 (4), p Hustings F., R. Kwak, P. Opdam & M. Reijnen (1985). Natuurbeheer in Nederland, deel 3: Vogelinventarisatie: achtergronden, richtlijnen en verslaglegging. Pudoc, Wageningen. Runhaar, J. & Hennekens S.M., Hydrologische randvoorwaarden natuur versie 3. Applicatie en gebruikershandleiding. Schaminée, J.H.J., Stortelder, A.H.F., Westhoff, V. ( ). De vegetatie van Nederland. Delen 1-5. Opulus press. Sierdsema H Broedvogels en beheer. Het gebruik van broedvogelgegevens in het beheer van bos- en natuurterreinen. SBB-rapport , SOVON-onderzoeksrapport 1995/04. SBB/SOVON, Driebergen/Beek-Ubbergen. Van Dijk A.J. (2011). Handleiding Broedvogel Monitoring Project. Sovon Broedvogelonderzoek Nederlad, Beek-Ubbergen. Vermeersch G., Onkelinx T. & Lewylle I. (2015) ABV-project: nieuwe cijfers en trends. Vogelnieuws 25: Verstraete H., Van de walle M., Courtens W., Vanermen N., Verbelen D., De Bie J., D Heer J., Vriens L Vogelmonitoring van de SBZ-V SBZ-V Poldercomplex en Monitoring van de compensatie-inrichtingen voor de Achterhaven van Zeebrugge a.d.h.v. 3 parameters: vegetatie, broedvogels en hydrologie Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2016 (INBO.R ). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. VLM Natuurcompensaties Achterhaven Zeebrugge Beheercommissie. Jaarrapport werkjaar 11. Vlaamse Landmaatschappij. Brugge. Vriens L., Bosch H., De Knijf G., De Saeger S., Oosterlynck P., Guelinckx R., T jollyn F., Van Hove M. & Paelinckx D. (2011). De Biologische Waarderingskaart. Biotopen en hun verspreiding in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M Brussel. 94 D/2017/3241/336

95 Bijlagen Bijlage 1. Hydrografie en peilbuizen in Z4 t Pompje. D/2017/3241/336 95

96 Bijlage 2. Hydrografie en peilbuizen in Z8 Dudzeelse Polder. 96 D/2017/3241/336

97 Bijlage 3. Hydrologie en peilbuizen in Z9 Eendekooi Ter Doest. D/2017/3241/336 97

98 Bijlage 4. Hydrologie en peilbuizen in Z7 Kwetshaege. 98 D/2017/3241/336

99 Bijlage 5. Hydrologie en peilbuizen in Z1 Klemskerke Vlissegem incl. Z9 Put van Vlissegem. D/2017/3241/336 99

100 Bijlage 6. Hydrologie en peilbuizen in Z10bis Kleiputten Wenduine. 100 D/2017/3241/336

101 Bijlage 7. Het studiegebied waarbinnen de broedvogelterritoria gelden als resultaat voor het SBZ-V Poldercomplex. Bijlage 8. Het studiegebied waarbinnen de seizoensgemiddelden per telgebied geldt als resultaat voor het SBZ-V Poldercomplex D/2017/3241/

Hilbran Verstraete, Marc Van de walle, Wouter Courtens, Nicolas Vanermen, Jan De Bie (VLM) & Dominique Verbelen (Natuurpunt).

Hilbran Verstraete, Marc Van de walle, Wouter Courtens, Nicolas Vanermen, Jan De Bie (VLM) & Dominique Verbelen (Natuurpunt). Broedvogelmonitoring in de Telzones en monitoring van vegetatie en hydrologie binnen de ingerichte percelen ter compensatie van natuurwaarden in de Achterhaven van Zeebrugge Resultaten 2017 Hilbran Verstraete,

Nadere informatie

Natuurcompensaties Achterhaven Zeebrugge. Beheercommissie jaarrapport werkjaar 11. Vlaanderen is open ruimte VLAAMSE LAND MAATSCHAPPIJ. VLM.

Natuurcompensaties Achterhaven Zeebrugge. Beheercommissie jaarrapport werkjaar 11. Vlaanderen is open ruimte VLAAMSE LAND MAATSCHAPPIJ. VLM. Vlaanderen is open ruimte Natuurcompensaties Achterhaven Zeebrugge Beheercommissie jaarrapport 2016 - werkjaar 11 VLAAMSE LAND MAATSCHAPPIJ 1 / JAARVERSLAG BEDRIJFSADVIES 2013 VLM.be Natuurcompensaties

Nadere informatie

Monitoring van de avifauna in de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het negende jaar ( ) Broedseizoen 2013 en winterhalfjaar 2013/ 14

Monitoring van de avifauna in de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het negende jaar ( ) Broedseizoen 2013 en winterhalfjaar 2013/ 14 INBO.R.2012.16 INBO.R.2014.3032443 Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid INBO Brussel Kliniekstraat 25 1070 Brussel T: +32 2 525 02 00 F: +32 2 525 03 00 E: info@inbo.be www.inbo.be Monitoring

Nadere informatie

VR DOC.1571/2

VR DOC.1571/2 VR 2018 2112 DOC.1571/2 Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de inrichtingsnota Kwetshage Meetkerkse Moeren DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting,

Nadere informatie

Monitoring van de avifauna in de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het achtste jaar ( ) Broedseizoen 2012 en winterhalfjaar 2012/ 13

Monitoring van de avifauna in de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het achtste jaar ( ) Broedseizoen 2012 en winterhalfjaar 2012/ 13 INBO.R.2013.37 Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid Monitoring van de avifauna in de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het achtste jaar (2012-2013) Broedseizoen 2012 en winterhalfjaar

Nadere informatie

MONITEUR BELGE Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD

MONITEUR BELGE Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD 2885 VLAAMSE OVERHEID [C 2019/30191] 21 DECEMBER 2018. Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de inrichtingsnota Kwetshage Meetkerkse Moeren DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van

Nadere informatie

Art. 14. Art. 15. Art. 16.

Art. 14. Art. 15. Art. 16. N. 2000 2153 [C 2000/35885] 17 JULI 2000. Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing van speciale beschermingszones in de zin

Nadere informatie

Monitoring van de avifauna in de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het vijfde jaar ( )

Monitoring van de avifauna in de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het vijfde jaar ( ) Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25-1070 Brussel - T.: +32 (0)2 558 18 11 - F.: +32 (0)2 558 18 05 - info@inbo.be - www.inbo.be Monitoring van de avifauna in de SBZ-V Poldercomplex

Nadere informatie

inbo Monitoring van de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het vierde jaar ( ) Wouter Courtens & Dominique Verbelen INBO.R.2009.

inbo Monitoring van de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het vierde jaar ( ) Wouter Courtens & Dominique Verbelen INBO.R.2009. inbo Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25-1070 Brussel - T.: +32 (0)2 558 18 11 - F.: +32 (0)2 558 18 05 - info@inbo.be - www.inbo.be Monitoring

Nadere informatie

Natuurdoelstellingen voor Vogelrichtlijngebied IJzervallei. Danny Maddelein Agentschap voor Natuur en Bos

Natuurdoelstellingen voor Vogelrichtlijngebied IJzervallei. Danny Maddelein Agentschap voor Natuur en Bos Natuurdoelstellingen voor Vogelrichtlijngebied IJzervallei Danny Maddelein Agentschap voor Natuur en Bos 183 Natuurdoelen SBZ-V IJzervallei Infomoment Blankaartwaterlopen 19 juni 2017 Europees beschermde

Nadere informatie

Bepalen van populatieniveaus van enkele doortrekkende en overwinterende watervogels ten behoeve van S-IHD Schorren en polders van de Benedenschelde

Bepalen van populatieniveaus van enkele doortrekkende en overwinterende watervogels ten behoeve van S-IHD Schorren en polders van de Benedenschelde Bepalen van populatieniveaus van enkele doortrekkende en overwinterende watervogels ten behoeve van S-IHD Schorren en polders van de Benedenschelde Nummer: INBO.A.2013.7 Datum advisering: 19 februari 2013

Nadere informatie

Vlaanderen is open ruimte. Landinrichting KWETSHAGE EN MEETKERKSE MOEREN Inrichtingsnota. november VLM.be

Vlaanderen is open ruimte. Landinrichting KWETSHAGE EN MEETKERKSE MOEREN Inrichtingsnota. november VLM.be Vlaanderen is open ruimte Landinrichting KWETSHAGE EN MEETKERKSE MOEREN Inrichtingsnota november 2017 VLM.be Landinrichting Kwetshage en Meetkerkse Moeren COLOFON Vlaamse Landmaatschappij, Regio West Afdeling

Nadere informatie

Historisch permanente graslanden (HPG) in de landbouwstreek de Polders

Historisch permanente graslanden (HPG) in de landbouwstreek de Polders Historisch permanente graslanden (HPG) in de landbouwstreek de Polders 1. Achtergrond en historiek 2. Natuurwaarden HPG 3. Beslissingen VR 4. Praktijk 1. Achtergrond en historiek Bescherming via natuurwetgeving:

Nadere informatie

CONCREET VOORBEELD. Ga vervolgens naar stap 2

CONCREET VOORBEELD. Ga vervolgens naar stap 2 CONCREET VOORBEELD STAP 1: Baken binnen de SBZ de toetszone af op basis van de berekende contour van de projectspecifieke grondwaterstandverandering. stap 2 Uitwerking stap 1. De Voortoets geeft aan dat

Nadere informatie

Eindrapport monitoring van de SBZ-V Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist en de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het zevende jaar ( )

Eindrapport monitoring van de SBZ-V Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist en de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het zevende jaar ( ) Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25-1070 Brussel - T.: +32 (0)2 525 02 00 - F.: +32 (0)2 525 03 00 - info@inbo.be - www.inbo.be Eindrapport monitoring van de SBZ-V Kustbroedvogels

Nadere informatie

Begrippenlijst. Barometer. EN (elektroneutraliteit) Hydrologisch jaar. Maucha-diagram. Metingtype. Referentieniveau. Stiff-diagram

Begrippenlijst. Barometer. EN (elektroneutraliteit) Hydrologisch jaar. Maucha-diagram. Metingtype. Referentieniveau. Stiff-diagram Begrippenlijst AMP Druksonde EN (elektroneutraliteit) Gebied GG GLG GXG IR/EC-diagram Maucha-diagram Meetpunt Metingtype Peilbuis Peilschaal Raai Stiff-diagram Tijdreeks Barometer Duurlijn Flume Gebiedgroep

Nadere informatie

Water en natuur: complexe uitdaging in een versnipperd landschap. Koen Martens, VMM AOW met input van vele collega s

Water en natuur: complexe uitdaging in een versnipperd landschap. Koen Martens, VMM AOW met input van vele collega s Water en natuur: complexe uitdaging in een versnipperd landschap Koen Martens, VMM AOW met input van vele collega s Inleiding Decreet IWB, decreet natuurbehoud, SBZ, : vraag naar ecologisch herstel waterlopen

Nadere informatie

Haven en Natuur. 22/05/2013 Laura Verlaeckt (Havenbedrijf Antwerpen) Peter Symens (Natuurpunt)

Haven en Natuur. 22/05/2013 Laura Verlaeckt (Havenbedrijf Antwerpen) Peter Symens (Natuurpunt) Haven en Natuur 22/05/2013 Laura Verlaeckt (Havenbedrijf Antwerpen) Peter Symens (Natuurpunt) 1.Havengebied van Antwerpen: situering 2.Haven en Natuur: van conflict naar samenwerking 3.Haven en Natuur:

Nadere informatie

Monitoring Antwerps Havengebied

Monitoring Antwerps Havengebied Monitoring Antwerps Havengebied 16 november 2017 Geert Spanoghe & Ralf Gyselings Monitoring Antwerps Havengebied Door INBO sinds 2003, coördinerend met hulp van vrijwilligers Met versterkt team sinds 2009

Nadere informatie

natuurpunt WAL Wase Linkerscheldeoever Schor Ouden Doel

natuurpunt WAL Wase Linkerscheldeoever Schor Ouden Doel natuurpunt WAL Wase Linkerscheldeoever Schor Ouden Doel Het Schor Ouden Doel Het Schor Ouden Doel is een natuurgebied op de linkerscheldeoever tegen de scheldedijk. Aan de grens met Nederland sluit het

Nadere informatie

Grondwaterstanden juni 2016

Grondwaterstanden juni 2016 Grondwaterstanden juni 2016 Kennisvraag: In beeld brengen van de grondwatersituatie zoals die buiten geweest is. Antwoord: op vrijwel alle meetlocaties waar analyse mogelijk was komt de maximale waterstand

Nadere informatie

Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Kustpolders tussen Jabbeke, Oudenburg en Stalhille

Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Kustpolders tussen Jabbeke, Oudenburg en Stalhille Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Kustpolders tussen Jabbeke, Startvergadering 19 april 2013 1 Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Kustpolders tussen Jabbeke, Agenda Kennismaking Algemene situering

Nadere informatie

Methodehandleiding bij het project Algemene Broedvogelmonitoring Vlaanderen (ABV)

Methodehandleiding bij het project Algemene Broedvogelmonitoring Vlaanderen (ABV) Methodehandleiding bij het project Algemene Broedvogelmonitoring Vlaanderen (ABV) Glenn Vermeersch, Hannes Ledegen, Simon Feys 1. Inleiding Voor je ligt de herziene handleiding bij het project Algemene

Nadere informatie

VR DOC.0722/3

VR DOC.0722/3 VR 2017 1407 DOC.0722/3 Bijlage 1. Gegevens die moeten worden opgenomen in de verschillende delen van een natuurbeheerplan als vermeld in artikel 3, tweede lid Hieronder worden de gegevens vermeld die

Nadere informatie

De instandhoudingsdoelstellingen voor het Vogelrichtlijngebied 3.2 Poldercomplex

De instandhoudingsdoelstellingen voor het Vogelrichtlijngebied 3.2 Poldercomplex De instandhoudingsdoelstellingen voor het Vogelrichtlijngebied 3.2 Poldercomple Wouter Courtens & Eckhart Kuijken Augustus 2004 Adviesnota IN.A.2004.64 Instituut voor Natuurbehoud Kliniekstraat 25 B-1070

Nadere informatie

Lokalisering van de zilte habitattypes in de regio polders in West-Vlaanderen en het Meetjesland

Lokalisering van de zilte habitattypes in de regio polders in West-Vlaanderen en het Meetjesland Lokalisering van de zilte habitattypes in de regio polders in West-Vlaanderen en het Meetjesland Feys Simon, Jacobs Indra & De Saeger Steven INSTITUUT NATUUR- EN BOSONDERZOEK Auteurs: Feys Simon, Jacobs

Nadere informatie

Advies over de kennisgevingsnota van het strategische MER voor een windturbinepark in het havengebied op de rechteroever van de Schelde in Antwerpen

Advies over de kennisgevingsnota van het strategische MER voor een windturbinepark in het havengebied op de rechteroever van de Schelde in Antwerpen Advies over de kennisgevingsnota van het strategische MER voor een windturbinepark in het havengebied op de rechteroever van de Schelde in Antwerpen Adviesnummer: INBO.A.3410 Datum advisering: 15 maart

Nadere informatie

Actualisatie van de Biologische Waarderingskaart en Natura 2000 Habitatkaart van enkele percelen in Lommel

Actualisatie van de Biologische Waarderingskaart en Natura 2000 Habitatkaart van enkele percelen in Lommel Actualisatie van de Biologische Waarderingskaart en Natura 2000 Habitatkaart van enkele percelen in Lommel Adviesnummer: INBO.A.3405 Datum advisering: 16 februari 2016 Auteur(s): Contact: Kenmerk aanvraag:

Nadere informatie

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen.

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen. Beschrijving kwelderherstelmaatregelen 1 1.1 Inleiding Aan de noordkust van Groningen heeft Groningen Seaports, mede ten behoeve van RWE, circa 24 ha. kwelders aangekocht. Door aankoop van de kwelders

Nadere informatie

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXIV: BE2100016 Klein en Groot Schietveld

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXIV: BE2100016 Klein en Groot Schietveld Verspreiding: Beperkt Eindrapport PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXIV: BE2100016 Klein en Groot Schietveld Wouter Lefebvre, Felix Deutsch Opmaak + aanmaak kaarten en rapporten: Wouter

Nadere informatie

Afbakenen van potentiële leefgebiedenkaarten voor Europese en Vlaamse prioritaire soorten in het kader van de voortoets Versie 2.0

Afbakenen van potentiële leefgebiedenkaarten voor Europese en Vlaamse prioritaire soorten in het kader van de voortoets Versie 2.0 Afbakenen van potentiële leefgebiedenkaarten voor Europese en Vlaamse prioritaire soorten in het kader van de voortoets Versie 2.0 Dirk Maes, Dries Adriaens, Maarten van der Meulen, Lien Poelmans, Wouter

Nadere informatie

Eindrapport monitoring SBZ-V Poldercomplex Resultaten van het eerste jaar

Eindrapport monitoring SBZ-V Poldercomplex Resultaten van het eerste jaar Eindrapport monitoring SBZ-V Poldercomplex Resultaten van het eerste jaar Wouter Courtens, Chantal Martens & Dominique Verbelen Foto s voorkaft: Sprinkhaanzanger (Patrick Beirens), Smient (Koen Verbanck)

Nadere informatie

Achter de Schotbalken. Een evaluatie

Achter de Schotbalken. Een evaluatie Achter de Schotbalken Een evaluatie Sinds 2010 is de regeling van de toegang tot het gebied achter de schotbalken opnieuw onder de loep genomen. In het verleden was er een ontheffing nodig die was aan

Nadere informatie

Analyse van een aantal eenheden van de Biologische waarderingskaart

Analyse van een aantal eenheden van de Biologische waarderingskaart Analyse van een aantal eenheden van de Biologische waarderingskaart Nummer: INBO.A.2013.128 128 Datum advisering: 10 december 2013 Auteurs: Contact: Steven De Saeger, Carine Wils Lon Lommaert (lon.lommaert@inbo.be

Nadere informatie

Validatie van de door de VLM opgemaakte attesten in het kader van bestemmingswijzigingen in ruimtelijke uitvoeringsplannen

Validatie van de door de VLM opgemaakte attesten in het kader van bestemmingswijzigingen in ruimtelijke uitvoeringsplannen Validatie van de door de VLM opgemaakte attesten in het kader van bestemmingswijzigingen in ruimtelijke uitvoeringsplannen Adviesnummer: INBO.A.3193 Datum advisering: 27 oktober 2014 Auteur: Contact: Lieve

Nadere informatie

Advies over het behoud van de Oude Sluisstraat doorheen het natuurcompensatiegebied Nieuw- Arenbergpolder

Advies over het behoud van de Oude Sluisstraat doorheen het natuurcompensatiegebied Nieuw- Arenbergpolder Advies over het behoud van de Oude Sluisstraat doorheen het natuurcompensatiegebied Nieuw- Arenbergpolder Adviesnummer: INBO.A.3406 Datum advisering: 25 februari 2016 Auteurs: Contact: Frank Van de Meutter,

Nadere informatie

Instandhoudingsdoelen Nederlandse Natura 2000- gebieden

Instandhoudingsdoelen Nederlandse Natura 2000- gebieden Bijlage C. Instandhoudingsdoelen Nederlandse Natura 2000- gebieden Waddenzee Habitat H1110A H1140A Permanent overstroomde zandbanken (getijdengebied) Slik- en zandplaten, (getijdengebied) Behoud oppervlakte

Nadere informatie

inbo Monitoring van het SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het derde jaar ( ) Wouter Courtens & Dominique Verbelen INBO.R.2008.

inbo Monitoring van het SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het derde jaar ( ) Wouter Courtens & Dominique Verbelen INBO.R.2008. inbo Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25-1070 Brussel - T.: +32 (0)2 558 18 11 - F.: +32 (0)2 558 18 05 - info@inbo.be - www.inbo.be Monitoring

Nadere informatie

Aanwezigheid van habitattype 7140 overgangs- en trilveen in de Vallei van de Bosbeek

Aanwezigheid van habitattype 7140 overgangs- en trilveen in de Vallei van de Bosbeek Aanwezigheid van habitattype 7140 overgangs- en trilveen in de Vallei van de Bosbeek Nummer: INBO.A.2010.89 Datum: 29/03/2010 Auteur(s): Contact: Patrik Oosterlynck, Desiré Paelinckx, Niko Boone Niko Boone

Nadere informatie

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XVII: BE2100026 Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XVII: BE2100026 Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden Verspreiding: Beperkt Eindrapport PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XVII: BE2100026 Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden Wouter Lefebvre, Felix Deutsch

Nadere informatie

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XIV: BE2100024 Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XIV: BE2100024 Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout Verspreiding: Beperkt Eindrapport PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XIV: BE2100024 Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout Wouter Lefebvre, Felix Deutsch Opmaak + aanmaak kaarten en

Nadere informatie

BOS IN SINT-TRUIDEN Nota

BOS IN SINT-TRUIDEN Nota BOS IN SINT-TRUIDEN Nota Ir. Koenraad Van Meerbeek 12/03/2012 1. Wat is bos? Wanneer we over bos spreken, is er een duidelijke definitie nodig van een bos. Iedereen moet immers over hetzelfde praten. Een

Nadere informatie

Erika Vanden Bergh (erika.vandenbergh@inbo.be) Agentschap voor Natuur en Bos Provinciale dienst Oost-Vlaanderen Gebr. Van Eyckstraat 2-6 B-9000 Gent

Erika Vanden Bergh (erika.vandenbergh@inbo.be) Agentschap voor Natuur en Bos Provinciale dienst Oost-Vlaanderen Gebr. Van Eyckstraat 2-6 B-9000 Gent Advies betreffende een studie wat betreft de effecten op de groenknolorchissen bij de ophoging fase 3 van het Logistiek Park Waaslandhaven met overschotgronden van de Liefkenshoekspoortunnel Nummer: INBO.A.2010.233

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juli 2014

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juli 2014 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juli 2014 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Rapportage meldingen everzwijn Limburg Thomas Scheppers & Jim Casaer

Rapportage meldingen everzwijn Limburg Thomas Scheppers & Jim Casaer INBO.R.2012.16 INBO.R.2012.26 Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO Geraardsbergen Gaverstraat 4 9500 Geraardsbergen T: +32 54 43 71 11 F: +32

Nadere informatie

Instandhoudingsdoelstellingen Hollands Diep en Haringvliet, doelen beschermde natuurmonumenten

Instandhoudingsdoelstellingen Hollands Diep en Haringvliet, doelen beschermde natuurmonumenten BIJLAGE 5 Instandhoudingsdoelstellingen Hollands Diep en Haringvliet, doelen beschermde natuurmonumenten Hollands Diep Habitattypen SVI Landelijk Opp.vl. Kwal. H6430B Ruigten en zomen (harig - = = wilgenroosje)

Nadere informatie

Stand van zaken na een half jaar opvolging van de grondwaterpeilen

Stand van zaken na een half jaar opvolging van de grondwaterpeilen Stand van zaken na een half jaar opvolging van de grondwaterpeilen Sinds eind december worden de grondwaterpeilen geregistreerd in 22 peilputten in de Zwinomgeving. Door het continu opvolgen van de schommelingen

Nadere informatie

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder (Zie leeswijzer) Kenschets Natura 2000 Landschap: Meren en moerassen Status: Habitatrichtlijn + Vogelrichtlijn Site code: NL3004002 + NL4000056 Beschermd natuurmonument:

Nadere informatie

Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris

Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris 1 Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris versie 05/04/2019 De inventarisatie heeft als doel informatie te verzamelen om de beheerdoelstellingen - die in deel 1 verkenning van het natuurbeheerplan

Nadere informatie

Notitie HaskoningDHV Nederland B.V. Transport & Planning Onderwerp: Ontwerpnotitie De Run 1. Doelstelling 2. Informatiebehoefte

Notitie HaskoningDHV Nederland B.V. Transport & Planning Onderwerp: Ontwerpnotitie De Run 1. Doelstelling 2. Informatiebehoefte Notitie HaskoningDHV Nederland B.V. Transport & Planning Aan: Waterschap De Dommel Van: Onno de Vrind en David Salwegter (Royal HaskoningDHV) Datum: 26 november 2018 Kopie: - Ons kenmerk: BD5471_T&P_NT_1811270852

Nadere informatie

Hierbij treft u aan de antwoorden op de vragen van het lid Dijkgraaf (SGP) over de monitoring in het kader van Natura 2000 (ingezonden 7 juni 2013).

Hierbij treft u aan de antwoorden op de vragen van het lid Dijkgraaf (SGP) over de monitoring in het kader van Natura 2000 (ingezonden 7 juni 2013). > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA s-gravenhage Directoraat-generaal Natuur & Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC

Nadere informatie

Eindrapport monitoring van de SBZ-V Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist en de SBZ V Poldercomplex : resultaten van het zesde jaar (broedseizoen 2010)

Eindrapport monitoring van de SBZ-V Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist en de SBZ V Poldercomplex : resultaten van het zesde jaar (broedseizoen 2010) Eindrapport monitoring van de SBZ-V Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist en de SBZ V Poldercomplex : resultaten van het zesde jaar (broedseizoen 2010) Wouter Courtens, Eric W.M. Stienen, Peter Adriaens,

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juni 2013

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juni 2013 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juni 2013 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2014

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2014 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2014 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Stichting Landschapsbeheer Zeeland Lucien Calle Sandra Dobbelaar Alex Wieland 15 juli 2014 1 Inhoud Inleiding...

Nadere informatie

INBO.R Trendbepaling natuurindicatoren Ivy Jansen

INBO.R Trendbepaling natuurindicatoren Ivy Jansen INBO.R.214.5443144 Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid Trendbepaling natuurindicatoren 214 Ivy Jansen Auteurs: Ivy Jansen Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Het Instituut voor Natuur-

Nadere informatie

Ministerieel besluit houdende de uitbreiding van het erkend natuurreservaat Heidebos (nr. E-147)

Ministerieel besluit houdende de uitbreiding van het erkend natuurreservaat Heidebos (nr. E-147) ~\".. \ Vlaa~se 'l~ \ Regenng Ministerieel besluit houdende de uitbreiding van het erkend natuurreservaat Heidebos (nr. E-147) DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW, Gelet op het Bosdecreet

Nadere informatie

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011 Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden Juni 2011 Achtergrond van de lagen benadering De oorsprong van de lagenbenadering moet gezocht worden in de negentiende eeuw,

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater November 2013

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater November 2013 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater November 2013 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Drie dossiers instandhoudingsdoelstellingen van Vogelrichtlijngebieden

Drie dossiers instandhoudingsdoelstellingen van Vogelrichtlijngebieden Gezamenlijk advies Gezamenlijk advies Drie dossiers instandhoudingsdoelstellingen van Vogelrichtlijngebieden Voorontwerpen van besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststellingen van de instandhoudingsdoelstellingen

Nadere informatie

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel IV: BE Voerstreek

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel IV: BE Voerstreek Verspreiding: Beperkt Eindrapport PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel IV: BE2200039 Voerstreek Wouter Lefebvre, Felix Deutsch Opmaak + aanmaak kaarten en rapporten: Wouter Lefebvre; Kate

Nadere informatie

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel III: BE Kalmthoutse Heide

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel III: BE Kalmthoutse Heide Verspreiding: Beperkt Eindrapport PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel III: BE2100015 Kalmthoutse Heide Wouter Lefebvre, Felix Deutsch Opmaak + aanmaak kaarten en rapporten: Wouter Lefebvre;

Nadere informatie

Meetstrategie en methodiek macrofyten 1 METHODIEK

Meetstrategie en methodiek macrofyten 1 METHODIEK ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// Meetstrategie en methodiek macrofyten //////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Nadere informatie

Advies betreffende de opheffing van het bouwverbod op twee percelen gelegen binnen beschermd duingebied te Bredene

Advies betreffende de opheffing van het bouwverbod op twee percelen gelegen binnen beschermd duingebied te Bredene Advies betreffende de opheffing van het bouwverbod op twee percelen gelegen binnen beschermd duingebied te Bredene Adviesnummer: INBO.A.3220 Datum advisering: 23 juli 2015 Auteur(s): Contact: Sam Provoost

Nadere informatie

`Actuele toestand en evolutie van Europese natuurwaarden in de Oostkustpolders (vogelrichtlijngebied Poldercomplex en habitatrichtlijngebied Polders)

`Actuele toestand en evolutie van Europese natuurwaarden in de Oostkustpolders (vogelrichtlijngebied Poldercomplex en habitatrichtlijngebied Polders) ADVIES VAN HET INSTITUUT VOOR NATUUR- EN BOSONDERZOEK INBO.A.28.156 `Actuele toestand en evolutie van Europese natuurwaarden in de Oostkustpolders (vogelrichtlijngebied Poldercomplex en habitatrichtlijngebied

Nadere informatie

SIGNAALGEBIED INDUSTRIEGEBIED E17 DEERLIJK ANALYSE MOGELIJKE COMPENSATIE SEPTEMBER 2015 IN OPDRACHT VAN INTERCOMMUNALE LEIEDAL

SIGNAALGEBIED INDUSTRIEGEBIED E17 DEERLIJK ANALYSE MOGELIJKE COMPENSATIE SEPTEMBER 2015 IN OPDRACHT VAN INTERCOMMUNALE LEIEDAL NOTA SIGNAALGEBIED INDUSTRIEGEBIED E17 DEERLIJK ANALYSE MOGELIJKE COMPENSATIE SEPTEMBER 2015 IN OPDRACHT VAN INTERCOMMUNALE LEIEDAL Disclaimer HydroScan en degenen die aan dit rapport hebben meegewerkt,

Nadere informatie

Advies over de impact op avifauna van werken aan wachtboezems in de Antwerpse haven

Advies over de impact op avifauna van werken aan wachtboezems in de Antwerpse haven Advies over de impact op avifauna van werken aan wachtboezems in de Antwerpse haven Adviesnummer: INBO.A.3344 Datum advisering: 22 september 2015 Auteur(s): Contact: Kenmerk aanvraag: Geadresseerden: Cc:

Nadere informatie

Informatie aan de Europese Commissie inzake plan/project in Natura 2000 vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) en habitatrichtlijngebieden (SBZ-H)

Informatie aan de Europese Commissie inzake plan/project in Natura 2000 vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) en habitatrichtlijngebieden (SBZ-H) Lidstaat: België - Vlaams gewest Datum: Informatie aan de Europese Commissie inzake plan/project in Natura 2000 vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) en habitatrichtlijngebieden (SBZ-H) in navolging van artikel

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2013

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2013 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater September 2013 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater December 2012

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater December 2012 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater December 2012 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXXII: BE Overgang Kempen- Haspengouw

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXXII: BE Overgang Kempen- Haspengouw Verspreiding: Beperkt Eindrapport PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXXII: BE2200042 Overgang Kempen- Haspengouw Wouter Lefebvre, Felix Deutsch Opmaak + aanmaak kaarten en rapporten:

Nadere informatie

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XX: BE Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XX: BE Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats Verspreiding: Beperkt Eindrapport PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XX: BE2100019 Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats Wouter Lefebvre, Felix Deutsch

Nadere informatie

Advies betreffende het aantal aanvaringsslachtoffers bij de windturbines langs de oostelijke strekdam te Zeebrugge in 2010

Advies betreffende het aantal aanvaringsslachtoffers bij de windturbines langs de oostelijke strekdam te Zeebrugge in 2010 Advies betreffende het aantal aanvarings bij de windturbines langs de oostelijke strekdam te Zeebrugge in 2010 Nummer: INBO.A.2011.6 Datum advisering: 24 januari 2011 Auteurs: Contact: Joris Everaert,

Nadere informatie

Participatie bij de opmaak en realisatie van de Europese natuurdoelen in Vlaanderen

Participatie bij de opmaak en realisatie van de Europese natuurdoelen in Vlaanderen Participatie bij de opmaak en realisatie van de Europese natuurdoelen in Vlaanderen Europees Natura 2000-netwerk WAT? Basis: Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) 26.000 gebieden in 27 EU-lidstaten

Nadere informatie

Advies betreffende de verfijning van de natuurtypen 'open water' en 'kaal zandig terrein' in de ecohydrologische studie Kale- en Moervaartvallei

Advies betreffende de verfijning van de natuurtypen 'open water' en 'kaal zandig terrein' in de ecohydrologische studie Kale- en Moervaartvallei Advies betreffende de verfijning van de natuurtypen 'open water' en 'kaal zandig terrein' in de ecohydrologische studie Kale- en Moervaartvallei Nummer: INBO.A.2010.235 Datum advisering: 22 oktober 2010

Nadere informatie

Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (Zie leeswijzer) Kenschets Natura 2000 Landschap: Status: Site code: Beschermd natuurmonument: Beheerder: Provincie: Gemeente: Oppervlakte:

Nadere informatie

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXIII: BE Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse heide, Warmbeek en Wateringen

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXIII: BE Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse heide, Warmbeek en Wateringen Verspreiding: Beperkt Eindrapport PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXIII: BE2200032 Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse heide, Warmbeek en Wateringen Wouter Lefebvre, Felix Deutsch

Nadere informatie

RENHEIDE OP PEIL Doel pilot Beoogde effecten Maatregelen

RENHEIDE OP PEIL Doel pilot Beoogde effecten Maatregelen Doel pilot GGOR: Gewogen Grondwater- en Oppervlaktewater Regime Verbetering waterhuishouding voor zowel landbouw als natuur Betere stuurbaarheid waterpeil in Buulder Aa Natuurlijker peilverloop (winter

Nadere informatie

Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas

Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas reg.nr. 17.87199 17.100697 Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas 1. Hydrologie 1.1 Hydrologische voorwaarden voor Schoenetum : zomergrondwaterstanden die niet verder

Nadere informatie

Bermbeheerplan Gemeente Kluisbergen

Bermbeheerplan Gemeente Kluisbergen Bermbeheerplan Gemeente Kluisbergen Deel 2: Permanente kwadraten Provinciebestuur Oost-Vlaanderen Directie Leefmilieu INHOUDSOPGAVE 1 Methodiek en doelstellingen... 4 2 Werkwijze... 5 2.1 Methode van inventarisatie...

Nadere informatie

Aandeel Natura 2000-habitat in Vogel- en Habitatrichtlijngebieden beheerd in functie van het behalen van de instandhoudingsdoelen

Aandeel Natura 2000-habitat in Vogel- en Habitatrichtlijngebieden beheerd in functie van het behalen van de instandhoudingsdoelen Aandeel Natura 2000-habitat in Vogel- en Habitatrichtlijngebieden beheerd in functie van het behalen van de instandhoudingsdoelen Adviesnummer: INBO.A.3428 Datum advisering: 10 mei 2016 Auteur(s): Contact:

Nadere informatie

Advies betreffende de inplanting van 10 windturbines in de haven van Antwerpen

Advies betreffende de inplanting van 10 windturbines in de haven van Antwerpen Advies betreffende de inplanting van 10 windturbines in de haven van Antwerpen Nummer: INBO.A.2014.24 Datum advisering: 26 februari 2014 Auteur(s): Contact: Kenmerk aanvraag: Joris Everaert Niko Boone

Nadere informatie

Advies betreffende het voorstel slachtoffer monitoring en resultaatverbintenis windpark Goeiende (Zele)

Advies betreffende het voorstel slachtoffer monitoring en resultaatverbintenis windpark Goeiende (Zele) Advies betreffende het voorstel slachtoffer monitoring en resultaatverbintenis windpark Goeiende (Zele) Nummer: INBO.A.2011.79 Datum advisering: 28 juni 2011 Auteur(s): Contact: Lode De Beck Niko Boone

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Maart 2014

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Maart 2014 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Maart 2014 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Augustus 2014

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Augustus 2014 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Augustus 2014 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Advies betreffende de jacht op houtduiven in het Vlaamse gewest

Advies betreffende de jacht op houtduiven in het Vlaamse gewest Advies betreffende de jacht op houtduiven in het Vlaamse gewest Nummer: INBO.A.2010.197 Datum: 20/07/2010 Auteur(s): Contact: Frank Huysentruyt, Jim Casaer lon.lommaert@inbo.be Kenmerk aanvraag: e-mail

Nadere informatie

VERGELIJKENDE STUDIE VAN ALTERNATIEVE ONTWERPWAARDE SCHATTINGEN VAN SIGNIFICANTE GOLFHOOGTE

VERGELIJKENDE STUDIE VAN ALTERNATIEVE ONTWERPWAARDE SCHATTINGEN VAN SIGNIFICANTE GOLFHOOGTE Rapport aan isterie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Waterwegen en Zeewezen AFDELING WATERWEGEN KUST VERGELIJKENDE STUDIE VAN ALTERNATIEVE ONTWERPWAARDE

Nadere informatie

Watervogels in een deel van de uiterwaard langs de Boven-Rijn (Gld) in winter 2008/09

Watervogels in een deel van de uiterwaard langs de Boven-Rijn (Gld) in winter 2008/09 SOVON Vogelonderzoek Nederland Rijksstraatweg 178 6573 DG Beek-Ubbergen T (024) 684 81 11 F (024) 684 81 22 Watervogels in een deel van de uiterwaard langs de Boven-Rijn (Gld) in winter 2008/09 E info@sovon.nl

Nadere informatie

Bescherming Weidevogels Zuid-Holland Versterken, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk in het groen

Bescherming Weidevogels Zuid-Holland Versterken, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk in het groen Bescherming Weidevogels Zuid-Holland 2018 Versterken, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk in het groen Dit jaarverslag is tot stand gekomen in samenwerking met 17 actieve weidevogelgroepen

Nadere informatie

Advies over de toegekende bemestingsklassen in het gewestelijk RUP Poelberg - Meikensbossen in uitvoering van het Mestdecreet

Advies over de toegekende bemestingsklassen in het gewestelijk RUP Poelberg - Meikensbossen in uitvoering van het Mestdecreet Advies over de toegekende bemestingsklassen in het gewestelijk RUP Poelberg - Meikensbossen in uitvoering van het Mestdecreet Adviesnummer: INBO.A.3166 Datum advisering: 18 juli 2014 Auteur(s): Contact:

Nadere informatie

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater December 2013

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater December 2013 Grondwaterstandindicator freatisch grondwater December 2013 De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stijghoogte van het grondwater ten opzichte van het verleden. De analyse van de stijghoogtegegevens

Nadere informatie

Een vegetatieopname maken 6 Een flora-inventarisatie uitvoeren 9 Een natuurtoets uitvoeren 11

Een vegetatieopname maken 6 Een flora-inventarisatie uitvoeren 9 Een natuurtoets uitvoeren 11 Inhoudsopgave 2inhoudsopgave A B C G Oriëntatie s Oriënteren op het onderzoeken van flora en fauna 4 Werkwijzer Een vegetatieopname maken 6 Een flora-inventarisatie uitvoeren 9 Een natuurtoets uitvoeren

Nadere informatie

10 jaar broedvogelonderzoek Grote Geul te Kieldrecht.

10 jaar broedvogelonderzoek Grote Geul te Kieldrecht. 10 jaar broedvogelonderzoek Grote Geul te Kieldrecht. 2004-2014 WAKONA Studiedag 29 november 2014 Studiegebied Plas en oever 50 % water 15 % Riet GEN + SBZV ( vogelrichtlijngebied)+ MMHA (natuur Linkeroeverhavengebied)

Nadere informatie

Actualisatie van de Biologische Waarderingskaart en Natura 2000 Habitatkaart i.h.k.v. het GRUP 'Uitbreiding transportbedrijf H.

Actualisatie van de Biologische Waarderingskaart en Natura 2000 Habitatkaart i.h.k.v. het GRUP 'Uitbreiding transportbedrijf H. Actualisatie van de Biologische Waarderingskaart en Natura 2000 Habitatkaart i.h.k.v. het GRUP 'Uitbreiding transportbedrijf H. Essers' Adviesnummer: INBO.A.3365 Datum advisering: 30 oktober 2015 Auteur(s):

Nadere informatie

Toepassing van instrumenten uit handboek op NATURA2000-gebied Boetelerveld

Toepassing van instrumenten uit handboek op NATURA2000-gebied Boetelerveld Toepassing van instrumenten uit handboek op NATURA2000-gebied Boetelerveld Perry de Louw (Deltares) Jan van Bakel (De Bakelse Stroom) Judith Snepvangers (Landschap Overijssel) Natura2000-gebied Boetelerveld

Nadere informatie

Demerdag Demer als Sigmaproject: Sigmaplan Demervallei

Demerdag Demer als Sigmaproject: Sigmaplan Demervallei Demerdag Demer als Sigmaproject: 28/10/2016 Herinrichting van de Demervallei waarbij vermindering van de overstromingsrisico s en natuurontwikkeling samengaan, met oog voor recreatie en economie. (Europese)

Nadere informatie

ffi SrnTEN '?",iffhorrand ETf,E Lid Gedeputeerde Staten 2,0 MEI 1016 Nulmeting Aan Provinciale Staten

ffi SrnTEN '?,iffhorrand ETf,E Lid Gedeputeerde Staten 2,0 MEI 1016 Nulmeting Aan Provinciale Staten Lid Gedeputeerde Staten SrnTEN Mr. J.F. (Han) Weber Contact 070 441 61 96 jf.weber@pzh.nl '?",iffhorrand Postadres Provinciehuis Postbus 90602 2509 LP Den Haag T 070-441 66 11 www.zuid-holland.nl Aan Provinciale

Nadere informatie

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXXIX: BE Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXXIX: BE Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Verspreiding: Beperkt Eindrapport PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXXIX: BE2200031 Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden Wouter

Nadere informatie

Advies betreffende de verspreiding van het kruipend moerasscherm langs de Grote Geule (Beveren-Waas)

Advies betreffende de verspreiding van het kruipend moerasscherm langs de Grote Geule (Beveren-Waas) Advies betreffende de verspreiding van het kruipend moerasscherm langs de Grote Geule (Beveren-Waas) Nummer: INBO.A.2013.103 Datum advisering: 24 oktober 2013 Auteur(s): Contact: Kenmerk aanvraag: Wouter

Nadere informatie

De kern ligt bij plasdras

De kern ligt bij plasdras 7-3-2014 Inleiding presentatie Weidevogelbeheer Vereniging Noardlike Fryske Wâlden Weidevogelaantallen 2009-2012 Plasdras voor meer weidevogels Netwerken voor vitale populaties De kern ligt bij plasdras

Nadere informatie