Transiënte infectie met het boviene virale diarree virus op een gesloten vleesveebedrijf via aangekochte melk

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Transiënte infectie met het boviene virale diarree virus op een gesloten vleesveebedrijf via aangekochte melk"

Transcriptie

1 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar Transiënte infectie met het boviene virale diarree virus op een gesloten vleesveebedrijf via aangekochte melk Door Filip GOEDHUYS Promotor: Dr. B. Pardon Klinische casus in het kader Copromotor: Prof. Dr. P. Deprez van de Masterproef Filip Goedhuys

2

3 Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

4 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar Transiënte infectie met het boviene virale diarree virus op een gesloten vleesveebedrijf via aangekochte melk Door Filip GOEDHUYS Promotor: Dr. B. Pardon Klinische casus in het kader Copromotor: Prof. Dr. P. Deprez van de Masterproef Filip Goedhuys

5 VOORWOORD Via deze weg zou ik graag enkele mensen willen bedanken voor de hulp die zij boden bij het tot stand komen van deze casus. In de eerste plaats Dr. Bart Pardon die me dit interessante onderwerp aanbood en die altijd klaar stond met goede raad. Verder wil ik eveneens mijn dank betonen aan de veehouder en bedrijfdierenarts die volledig open stonden voor het verstrekken van de nodige informatie omtrent deze casus. Zonder hun hulp was het onmogelijk geweest een gedetailleerde reconstructie van de feiten te kunnen maken. Filip Goedhuys

6 INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING... 1 INLEIDING... 2 CASUSBESCHRIJVING ANAMNESE VERDER UITGEVOERDE ONDERZOEKEN GENOMEN MAATREGELEN NA BEVESTIGING BVDv-UITBRAAK BEVESTIGING VAN DE ROUTE VAN INTRODUCTIE MAATREGELEN GENOMEN NA DE BEVESTIGING VAN DE ROUTE VAN INSLEEP VERDERE EVOLUTIE BEDRIJFSSTRUCTUUR Veestapel Stalinrichting Bioveiligheid LITERATUURSTUDIE HET BOVIENE VIRALE DIARREE VIRUS (BVDv) Viruseigenschappen Infectiewegen Infectiebronnen Risicoanalyse van de verschillende infectiebronnen Gevolgen DIAGNOSTISCHE TESTEN Aantonen van antistoffen voor BVDv Aantonen van antigenen van BVDv PREVENTIEVE STRATEGIEËN Bioveiligheid Viruseliminatie Monitoring Vaccinatie CONTROLEMOGELIJKHEDEN DISCUSSIE REFERENTIELIJST Filip Goedhuys

7 1 SAMENVATTING Deze casus bespreekt de transiënte infectie met het boviene virale diarree virus (BVDv) op een gesloten vleesveebedrijf in Vlaanderen. De infectie kwam aan het licht bij onderzoek van de earnotchtest, afkomstig van een tweeling, in kader van de bestrijding van het BVDv. Bij het ontvangen van de resultaten bleek één van de twee kalveren de status van immunotolerant permanent geïnfecteerd (IPI) dier te krijgen. Door het gesloten karakter van het bedrijf werd er initieel vermoed dat de twee tegenstrijdige resultaten te wijten waren aan een vals positief resultaat voor één van de twee kalveren. Bij het hertesten van beide kalveren met behulp van polymerase chain reaction (PCR) op serum bleek er echter virus aanwezig te zijn in beide kalveren. Bij de moeder van beide kalveren kon met behulp van enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) noch BVDv-antigenen, noch BVDvantistoffen aangetoond worden. Bij de rest van de kudde kon er seroconversie worden aangetoond bij 6 van de 21 geteste dieren. De positieve resultaten waren afkomstig van de box gelegen tegenover deze waarin de positieve tweeling werd gehuisvest. Door de reeds vrij streng toegepaste externe bioveiligheid konden al snel enkele infectieroutes van het BVDv worden uitgesloten. Infectie ten gevolge van aankoop van een transiënt geïnfecteerd dier of een IPI zowel als contact met dieren van andere beslagen werd als weinig waarschijnlijk aanzien. De bedrijfsdierenarts stelde zichzelf als verspreidingsbron van het virus in vraag tot op het moment waarop de aankoop van koemelk op een naburig melkveebedrijf als extra element naar boven kwam. De aangekochte melk kon worden aangeduid als bron van de transiënte infectie door middel van een positieve PCR voor het BVDv. De auteurs van dit artikel konden in de beschikbare literatuur geen eerdere case reports vinden die met zekerheid melk konden identificeren als infectiebron van het BVDv onder praktijkomstandigheden. De tankmelk van het melkveebedrijf testte negatief op de PCR voor het BVDv, mogelijks was de aangekochte melk afkomstig van een dier dat niet mee in de tank werd gemolken door een nog lopende wachttijd van een behandeling met penicilline. In de literatuurstudie verbonden aan deze casus wordt dieper ingegaan op de externe bioveiligheid met betrekking tot BVDv. Sleutelwoorden: BVDv Transiënt IPI Melk Externe bioveiligheid Filip Goedhuys

8 2 INLEIDING Het boviene virale diarree virus (BVDv) is een enkelstrengig RNA-virus met envelop. Het kan ingedeeld worden in het genus Pestiviridae en de familie Flaviviridae. Eveneens behorend tot het genus Pestiviridea en sterk gelijkend op BVDv zijn het border disease virus en het klassieke varkenspest virus (Tautz et al., 1998). De verspreiding van het BVDv kan volgens twee patronen. De horizontale verspreiding van het virus kan plaats vinden wanneer een seronegatief dier in contact komt met secretie- of excretieproducten afkomstig van persistent of acuut geïnfecteerde dieren. De kans op infectie is echter wel groter bij de aanwezigheid van een persistent geïnfecteerd (PI) dier (Walz et al., 2010). De verticale of transplacentaire transmissie doet zich voor wanneer een drachtig dier geïnfecteerd wordt met het BVDv. Het virus is in staat door de placenta te gaan en zo de vrucht intra-uterien te besmetten (Thurmond et al., 2005). De gevolgen van een intra-uteriene besmetting zijn afhankelijk van het drachtstadium. Kalveren kunnen normaal geboren worden, aborteren of congenitale afwijkingen hebben zoals cerebellaire hypoplasie. Wanneer de infectie met het virus plaatsvindt in de periode van 45 tot 125 dagen dracht bestaat de kans op het ontstaan van IPI s. Het zijn vooral deze IPI s die de verspreiding van BVDv op een bedrijf onderhouden (Lindberg, 2003; Grooms, 2004) Na onderzoek bleek dat er in België bij 32,9% van de dieren antistoffen tegen het BVDv konden worden aangetoond en bij 0,3% van de dieren het virus zelf. Op bedrijfsniveau vertaalt dit zich in respectievelijk 47,4% seropositieve bedrijven en 4,4% van de bedrijven met PI-dieren. Sinds 1 januari 2015 loopt er een officieel bestrijdingsprogramma tegen het BVDv in België. Bij het plaatsen van de verplichte oornummers wordt er automatisch een oorbiopt genomen dat wordt onderzocht op de aanwezigheid van het virus door middel van een antigen ELISA. Dit programma bleek al eerder succesvol te zijn in Zwitserland (Quinet et al., 2015). Als model voor het controleren van het BVDv in de veestapel wordt de driehoek van Lindberg en Houe naar voor gebracht. De elementen die samen deze driehoek vormen zijn virus-eliminatie, monitoring en externe bioveiligheid (Lindberg et Houe, 2005). Het identificeren van PI-dieren vormt het startpunt voor het elimineren van virusverspreiders op een bedrijf. Een correcte administratie is essentieel om de positief bevonden stalen te koppelen aan het juiste dier. Een PI-dier dient zo snel mogelijk van het bedrijf verwijderd te worden (Larsson et al., 2004). Voor de goede opvolging van de BVDv-status op een bedrijf wordt er aangeraden om de zes maanden een jongveevenster uit te voeren. Hierbij worden dieren in de groep van 8 tot 16 maanden gecontroleerd op de aanwezigheid van antistoffen tegenover het BVDv. Wanneer er geen circulatie van het virus meer is op het bedrijf verwacht men dat deze test steeds negatief is (Laureyns et al., 2010). Mogelijk het moeilijkste element in het BVDv-vrij houden van een bedrijf is het creëren van een nauw sluitend extern bioveiligheidssysteem. Door de grote diversiteit in mogelijke insleeproutes is het cruciaal om elk contact dat mogelijks zou kunnen gemaakt worden met antigenen afkomstig van een ander beslag goed in te schatten en te evalueren. Mogelijke bronnen van virus zijn: oronasale secreties (Lindberg, 2003; Lindberg & Houe, 2005), vruchtwater (Linberg et al., 2004), sperma (Walz et al., 2010), Gecontamineerde medicatie (Niskanen et Lindberg, 2003), melk (Thurmond, 2005), feces (Grooms et al., 2009) en lucht (Bitsch et al., 2000). Vaak is het Filip Goedhuys

9 3 in geval van een infectie moeilijk te zeggen via welke weg het virus is binnen geslopen (Lindberg et Houe, 2005). In de casus die hieronder wordt besproken werd de route van insleep echter wel concreet aangetoond en bewezen. Wanneer er zich toch een infectie met het virus voordoet op een bedrijf wordt het principe van biocontainment toegepast. De verspreiding van het virus wordt tegengegaan en er worden stappen ondernomen om het bedrijf terug vrij van BVDv te krijgen (Smith et Grotelueschen, 2004). In deze casus worden vooreerst de gedane bevindingen op het betrokken bedrijf in detail besproken. Vervolgens zal er aan de hand van een literatuurstudie een link worden gelegd met de meest plausibele infectiebronnen van het BVDv en met welke externe bioveiligheidsmaatregelen hierop kan worden ingespeeld. Filip Goedhuys

10 4 CASUSBESCHRIJVING 1. ANAMNESE Deze casus handelt over een positief oormerkbiopt voor het boviene virale diarree virus (BVDv) op een volledig gesloten vleesveebedrijf met dieren van het ras Maine Anjou. Het betreft een vooruitstrevend bedrijf met zeer veel aandacht voor hygiëne en bioveiligheid. Aankoop wordt beperkt tot het aanschaffen van een nieuwe dekstier eens om de twee à drie jaar. Verder is er nooit contact met dieren afkomstig van andere beslagen. In kader van BVDv-bestrijding was dit bedrijf eveneens een pionier, reeds voor de verplichte oormerkbiopten (1 januari 2015) was het bedrijf volledig vrij van BVDv verklaard op basis van bloedanalyses. Door het reeds jaren vrij zijn van BVDv en het goede bioveiligheidssysteem van het bedrijf werd er in onderling overleg door veehouder en bedrijfsdierenarts beslist op dit bedrijf niet te vaccineren tegen BVDv. Desalniettemin kreeg de veehouder op 1/4/2016 een positieve uitslag van een ingestuurd oorbiopt afkomstig van het kalf K1 geboren op 24/3/2016 (Figuur 1). Opvallend element aan deze positieve testuitslag was dat het kalf dat als BVDv-drager werd geïdentificeerd door Diergezondheidszorg Vlaanderen (DGZ) deel uitmaakte van een tweeling waarvan het andere kalf (K2) negatief testte alsook de moeder (M1) een dragervrij statuut had. Figuur 1: Tijdslijn met gebeurtenissen en uitgevoerde onderzoeken in kader van een transiënte BVDv-infectie op een gesloten vleesveebedrijf in Vlaanderen via melk Filip Goedhuys

11 5 2. VERDER UITGEVOERDE ONDERZOEKEN Bij de bedrijfsdierenarts heerste het vermoeden dat het in dit geval moest gaan om een vals positief testresultaat aangezien het andere lid van de tweeling negatief testte en het bedrijf reeds jaren vrij was van het BVDv. Er werd dan ook meteen na de positieve uitslag bloed genomen van K1, K2 en M1 om zekerheid te hebben over het BVDv-statuut van beide kalveren en hun moeder. De uitgevoerde PCR op serum van K1 en K2 (Figuur 2) bleek voor beide kalveren positief. De piste van een vals positief resultaat moest dus al snel overboord gegooid worden. Op het serum van de moeder werd zowel een antigen als antistof ELISA uitgevoerd (figuur 2), beide met een negatief resultaat. Hieruit besloot men dat de kalveren (K1 en K2) via transiënte weg besmet werd. Om te controleren of BVDv zich nog verder had kunnen verspreiden in de stal werd er serum genomen van zowel moederdieren als kalveren die in de nabijheid van de initieel besmette tweeling waren opgestald. Op 18/04/2016, drie weken na het eerste positieve testresultaat van K1 (Figuur 2), kon er seroconversie worden aangetoond bij K1, K2, K5, K6, K7, M1, M2 en M3 (Figuur 2). Opvallend hierbij is dat de initiële besmetting startte bij de dieren K1, K2 en M1, opgestald in box D met rode bol (Figuur 3) en dat enkel bij dieren afkomstig uit Box A met rode bol (Figuur 3) seroconversie kon worden aangetoond, namelijk bij K5, K6, K7, M2 en M3. In andere boxen die niet recht tegenover box D met rode bol gelegen waren, Box A zonder rode bol, kon geen seroconversie worden aangetoond. K3, K4, K8, K9, K10, M4 en M5 bleken op 18/04/2016 nog geen antistoffen tegenover het BVDv te hebben aangemaakt. Filip Goedhuys

12 6 Figuur 2: Uitgevoerde onderzoeken in het kader van een transiënte BVDv infectie op een vleesveebedrijf in Vlaanderen via melk 3. GENOMEN MAATREGELEN NA BEVESTIGING BVDv-UITBRAAK Door de inrichting van de aanwezige gebouwen was het onmogelijk om K1 en K2 samen met M1 af te zonderen van de rest van de veestapel. Daarom werd er na samenspraak tussen veehouder en dierenarts beslist om K1, K2 en M1 in compartiment D (Figuur 3) gehuisvest te laten. Er werd op dat moment geoordeeld dat het verhuizen van de dieren naar een uithoek van de stal onrust en stress zou veroorzaken bij de andere dieren waardoor de kans op virusverspreiding toe zou nemen. Uiteraard werden er wel hygiënische maatregelen genomen om verspreiding van het virus van de ene box naar de andere te voorkomen. Filip Goedhuys

13 7 4. BEVESTIGING VAN DE ROUTE VAN INTRODUCTIE Na de bevestiging dat beide kalveren (K1 en K2) besmet waren met het BVDv-virus werd er door veehouder en dierenarts nauw samengewerkt om de bron van insleep te detecteren. Door het gesloten karakter van het bedrijf en het seizoen (stalperiode) kon de grootste bron van gevaar, namelijk contact met een permanent of transiënt geïnfecteerd dier, meteen worden uitgesloten. Bij de dierenarts rezen er twijfels over zijn rol in het overbrengen van het BVDv van bedrijf tot bedrijf. Er werd immers eerder al aangetoond dat het mogelijk is dat het virus zich kan verspreiden via gecontamineerde materialen of medicatie (Niskanen et Lindberg, 2003). Door het terugredeneren in de tijd en het maken van een chronologische lijst van feiten die men wist over de twee positieve kalveren (K1 en K2) kwam men tot de vaststelling dat de kans groot was dat het virus kon binnenkomen op het bedrijf via de melk die werd aangekocht bij een naburige melkveehouder om de tweeling bij te voederen. De moeder van de tweeling (M1) leverde immers onvoldoende melk om beide kalveren te voeden. Via PCR (Figuur 2) kon worden bevestigd dat er virus aanwezig was in de aangekochte melk. De twee kalveren die eerder door DGZ werden aangeduid als PI-dieren kregen het virus dus niet via transuteriene weg maar via transiënte infectie. De verklaring voor het eerder positief testen van K1 dan K2 kon worden gezocht in het feit dat in eerste instantie enkel K1 aangekochte melk kreeg. Later kreeg K2 de overschotjes van K1 waardoor ook K2 besmet geraakte met het BVDv. 5. MAATREGELEN GENOMEN NA DE BEVESTIGING VAN DE ROUTE VAN INSLEEP Het gebruik van de aangekochte melk werd meteen na de bevestiging van de PCR gestopt. Na ondervraging van de veehouder door de dierenarts bleek dat niet enkel K1 en K2 bijgevoederd werden met deze melk maar dat ook K3 en K4 die reeds in de groepshuisvesting aanwezig waren, bijgevoederd waren met deze besmette melk. Op 18/04/2016 werd er een antistof ELISA uitgevoerd op serum van beide kalveren (K3 en K4). Deze bleek negatief ondanks dat deze kalveren de besmette melk gevoederd kregen (Figuur 2). 6. VERDERE EVOLUTIE Omdat kalf K1 positief testte op het antigen ELISA van zijn earnotch kreeg de veehouder van DGZ een koekaart toegestuurd met het statuut IPI. Zoals hoger beschreven was dit een verkeerde diagnose aangezien het kalf postnataal transiënt besmet werd met het virus. Om dit statuut te laten wijzigen dient het kalf uiteraard vrij te zijn van het virus. Daarom werd er op 13/05/2016 een PCR uitgevoerd op serum van K1 en K2 (Figuur2). Op dat moment was enkel K2 terug virusvrij en kon het statuut van K1 nog niet worden gewijzigd. Bij een tweede analyse op 28/07/2016 (Figuur 2) testten beide kalveren negatief op PCR. Een kleine twee weken later, op 8/08/2016, kreeg de veehouder de schriftelijke bevestiging van DGZ dat het statuut van K1 gewijzigd was van IPI naar IPI-vrij (Figuur 1). Filip Goedhuys

14 8 Hiermee was het gevaar nog niet van de baan, de transiënte infectie zou immers tot een transuteriene infectie kunnen geleid hebben bij drachtige dieren die zich op het moment van de viruscirculatie op het bedrijf in de gevoelige periode bevonden. Op basis van gegevens over de gevoelige periode van de dracht voor het ontstaan van PI-kalveren en de periode waarin het virus circuleerde op het bedrijf is het mogelijk een tijdspanne voorop te stellen waarin men de geboorte van PI-kalveren kan verwachten. Als men er vanuit gaat dat de virusverspreiding startte op het moment van aankoop van de melk (Figuur 1), kan men 24/03/2016 als start van de verspreiding benoemen. Het moment waarop beide kalveren negatief testten voor het BVDv via PCR op serum namelijk 28/07/2016 (Figuur 1) wordt gekozen als eindpunt van de verspreiding. Moederdieren die zich gedurende deze tijdspanne in de gevoelige periode van de dracht (45 tot 125 dagen) bevonden zouden IP-kalveren kunnen voortbrengen. Met enige marge in rekeningen genomen, bekomen we dan de periode van begin september 2016 tot half maart 2017 waarin de eventuele PI-kalveren geboren zouden worden. De lijst met dieren die hier voor in aanmerking komen bedraagt een 10-tal zoogkoeien. Op het moment van dit schrijven, eind februari, kan men stellen dat er tot nu toe nog geen enkel PI-kalf is geboren. Er zijn wel reeds een drietal incidenten geweest waarbij men het zekere voor het onzekere heeft genomen en de geaborteerde foeti en het gestorven kalf ter onderzoek heeft aangeboden bij DGZ en de dienst pathologie van de faculteit diergeneeskunde van de UGent. Zowel in het geval van de dubbele abortus op 02/12/2016 als in het geval van het verdacht overlijden op 07/01/2017 konden er tijdens autopsie en labo-onderzoek geen bevindingen worden gedaan die wezen in de richting van BVDv (Figuur 1). Op het bedrijf waar de aangekochte melk vandaan kwam zijn er sinds het moment van de aankoop tot op het moment van dit schrijven reeds een achttal PI-kalveren geboren. De veehouder in kwestie heeft ondertussen verklaard dat het negatieve resultaat van de PCR op de tankmelk van zijn bedrijf, dewelke in tegenstrijd was met het positieve resultaat op een staal van de 30 liter aangekochte melk, te verklaren is door het feit dat deze melk waarschijnlijk afkomstig was van een dier dat niet mee in de tank gemolken werd. Volgens zijn zeggen ging het om Penicilline melk dewelke bedoeld was om aan de eigen kalveren te voederen maar die uiteindelijk werd verkocht aan het bedrijf waarover de casus handelt. Het bedrijf van de melkveehouder moet ook een transiënte infectie hebben doorgemaakt aangezien het tot voor maart 2016 ook vrij was van BVDV-positieve dieren. Er heerst het vermoeden dat het virus het bedrijf is binnen geraakt via de aanvoer van mest van op een bedrijf dat niet BVD-vrij was. Omdat de veehouder pas een nieuwe stal met mestkelder had gebouwd en er nog ruimte vrij was in deze mestkelder heeft hij aan het einde van de winter van 2016 besloten om de overgebleven ruimte van zijn mestkelder te verhuren aan een andere veehouder. Filip Goedhuys

15 9 7. BEDRIJFSSTRUCTUUR 7.1 Veestapel Tot 1993 betrof het een klassiek Belgisch vleesveebedrijf met dieren van het Belgisch-witblauw ras (BWB). Bij de overname van de exploitatie door de zoon van de oorspronkelijke veehouder werd, om arbeidstechnische redenen, de keuze gemaakt over te schakelen naar het Franse ras Maine-Anjou. Op het beslag zijn ongeveer 150 dieren aanwezig, zowel jongvee, moederdieren als enkele dekstieren. Er wordt gewerkt met een principe van zoogkoeien en de kalveren worden gespeend op een leeftijd van 90 dagen. Het streefdoel van de veehouder is om zo veel mogelijk dieren via natuurlijke weg te laten afkalven; de genetische selectie op het bedrijf is dan ook vooral op afkalfgemak gericht. Ondanks de aandacht voor afkalfgemak bedraagt het percentage kalveren dat via keizersnede geboren wordt toch nog 20 à 30%. Graag zou men dit percentage in de toekomst nog lager krijgen door de aanschaf van een nieuwe dekstier. 7.2 Stalinrichting De inrichting van het bedrijf is uitgetekend om al het werk veilig en op een efficiënte manier te laten uitvoeren door één persoon. De dieren worden ondergebracht in twee recent gebouwde stallingen. De huisvesting van moederdieren en jonge kalveren gebeurt in de grootste en modernste stal op het bedrijf. Stal 1 wordt opgedeeld in twee delen door een centrale voedergang. Aan de ene zijde van de voedergang vinden we grote stroboxen (Figuur 3, A) waar zoogkoeien samen met hun kalveren in groep worden gehuisvest. De scheidingshekkens zijn voorzien van vluchtpoortjes voor de kalveren, zodat deze autonoom kunnen beslissen zich in de aparte box voor kalveren te begeven. Bevruchting van de moederdieren gebeurt eveneens in deze boxen door middel van een dekstier. Aan de andere zijde van de voerdergang vinden we verschillende compartimenten waarin de dieren zich bevinden rond het afkalven. Wanneer de partus nadert, worden de dieren uit de groepshuisvesting gehaald en aangebonden (Figuur 3, C). Afkalven zelf gebeurt in ruime afkalfboxen met ruim voldoende stro. (Figuur 3, D) Deze boxen zijn voorzien van bevestingingsogen aan de muren waaraan een katrol kan bevestigd worden om te helpen bij een zware partus. Er wordt nooit getrokken zonder gebruik te maken van een trekkrachtmeter; wanneer trekkrachten groter dan 100 kg nodig zijn, wordt beslist om keizersnede uit te voeren. Deze vindt plaats voorin in de stal (Figuur 3, E), in een afgesloten ruimte voorzien van box, stromend water, katrol, Het percentage kalveren dat via keizersnede ter wereld gebracht moet worden, probeert men echter te beperken door de juiste stierkeuze. Achteraan in de stal is er nog de mogelijkheid om kalveren individueel te huisvesten. (Figuur 3, F) Filip Goedhuys

16 10 Figuur 3: Schets van plattegrond stal moederdieren en jonge kalveren A: Stroboxen B: Behandelbox met drijfgang C: Bindplaatsen D: Afkalfboxen op stro E: Ruimte voor eventuele keizersnede F: Box voor individuele huisvesting kalveren Het jongvee op het bedrijf wordt opgekweekt en eventueel afgemest in een grote openfrontstal. De dieren worden in deze stalling gehuisvest in groepen van ongeveer 6 tot 9 dieren. Tijdens de zomermaanden worden alle dieren, zowel jongvee als moederdieren met kalf op de weide gehouden. De weides zijn allemaal rond het bedrijf gelegen en contact met naburig vee wordt vermeden. Tijdens de leegstand in de zomermaanden worden alle stallingen grondig gereinigd en gedesinfecteerd. De infectiedruk op het bedrijf kan daardoor dan ook vrij laag gehouden worden. Ondanks de moderne infrastructuur en efficiënte stalinrichting zijn er toch enkele bedenkingen te maken in zake ziekteverspreiding. In stal 1 worden dieren van allerhande leeftijden gehuisvest onder het zelfde dak. Er bevinden zich moederdieren, dekstieren, pas geboren kalveren, hoogdrachtige dieren maar ook zieke kalveren. Wanneer er een infectie plaatsvindt, zal deze vrij eenvoudig kunnen spreiden naar dieren van andere leeftijden waarbij de gevolgen eventueel ernstiger kunnen zijn. 7.3 Bioveiligheid Bioveiligheid wordt hoog in het vaandel gedragen op dit bedrijf. Het erf van de veehouder en de stallingen liggen tientallen meters van de openbare weg verwijderd en worden systematisch door middel van automatische hekkens afgesloten. Tijdens de weidegang is het onmogelijk dat de dieren van dit bedrijf contact maken met naburige dieren. De weides zijn voorzien van een degelijke afsluiting en op de meeste plaatsen is er een natuurlijk buffer zoals: waterlopen, bomen, struikgewas of akkers voor voederwinning. Verder wordt het veetransport steeds met eigen vervoermiddelen uitgevoerd, deze worden uiteraard nooit gebruikt voor het transport van ander vee. De aankoop van dieren wordt tot een uiterst minimum beperkt. De enige aankoop van dieren op dit bedrijf is om de twee à drie jaar een dekstier die wordt aangeschaft vanuit Frankrijk. Vanzelfsprekend Filip Goedhuys

17 11 worden aan deze dekstieren uiterst hoge sanitaire eisen gesteld; ze worden tevens enkele weken in quarantaine geplaatst alvorens ze te introduceren in de groep. Een eventuele zwakke schakel in het bioveiligheidssysteem van dit bedrijf wordt gevormd door de passage van dierenartsen, veehandelaars en bezoekers in de stallen. Aangezien menselijke contacten met de dieren onvermijdelijk zijn, zou het verstandig kunnen zijn om verplichte bedrijfskledij te voorzien die moet gedragen worden door elke bezoeker. Tot afgelopen zomer werd er regelmatig melk aangekocht bij naburige melkveehouderijen wanneer men een zoogkoe had die niet in staat was haar kalf of kalveren van voldoende voeding te voorzien. Naar aanleiding van de casus waarover deze masterproef handelt, werd er beslist hiermee te stoppen om het bioveiligheidssysteem van het bedrijf meer sluitend te maken. Filip Goedhuys

18 12 LITERATUURSTUDIE 1. HET BOVIENE VIRALE DIARREE VIRUS (BVDv) 1.1 Viruseigenschappen Het boviene virale diarreevirus (BVDv) is een enkelstrengig RNA-virus met envelop. Het kan ingedeeld worden in het genus Pestiviridae en de familie Flaviviridae. Door de aanwezigheid van een envelop is het virus gevoelig aan de meeste detergenten en solventen. Het virus is zeker twee weken resistent in de buitenwereld, hoge temperatuur en droogte kunnen deze periode inkorten(tautz et al., 1998). Het virus verspreidt zich over het ganse lichaam van de gastheer en wordt uitgescheiden via tal van lichaamssecreties en -excreties zoals speeksel, melk, feces, (Thurmond et al., 2005; Walz et al., 2010). 1.2 Infectiewegen Een transiënte of acute infectie met het BVDv ziet men wanneer een seronegatief dier postnataal geïnfecteerd wordt. De infectie verloopt meestal mild met onduidelijke symptomen, hierdoor wordt een acute infectie vaak niet opgemerkt door de veehouder. Mogelijke symptomen die gevolg zijn van dergelijke infectie zijn koorts, neusvloei, diarree (al dan niet bloederig), ulcers in de mondholte en milkdrop (Laureyns et al., 2010; Walz et al., 2010). Vaak wordt een infectie met BVDv in combinatie met een andere ziekte gezien. Door het tropisme van het BVDv voor monocyten en leukoyten wordt het immuunsysteem van het dier tijdelijk onderdrukt waardoor andere agentia sneller kunnen aanslaan (Brownlie, 1990; Walz et al., 2010). Wanneer een dier drachtig is op het moment van een acute infectie zal het BVDv door de placenta gaan en het embryo of de foetus intra-uterien besmetten. De gevolgen van een dergelijke intrauteriene besmetting zijn vooral afhankelijk van het drachtstadium op het moment van infectie. De mogelijke gevolgen worden weergegeven in onderstaand diagram (Figuur 4). Infectie voor dag 45 zal meestal zorgen voor embryonale sterfte en onregelmatig terugkeren van de koeien. Na dag 45 zien we verschillende mogelijkheden: het kalf wordt geaborteerd of zwak geboren, het kalf heeft congenitale afwijkingen zoals cerebellaire hypoplasie, het kalf wordt normaal geboren of het kalf wordt als immunotolerant PI-kalf geboren. Dit laatste zien we wanneer het moederdier een acute infectie doormaakte tussen 45 en 125 dagen dracht. In het kader van BVDv-bestrijding zijn het vooral deze PIdieren die de verspreiding op het bedrijf onderhouden (Lindberg, 2003; Grooms, 2004; Walz et al., 2010). Filip Goedhuys

19 13 Figuur 4: Mogelijke klinische gevolgen volgend op een infectie met het boviene virale diarree virus. (Uit: Grooms,2004) EED: vroeg embryonale sterfte 1.3 Infectiebronnen Direct contact Zoals hoger vermeld, wordt het virus uitgescheiden via verschillende lichaamssecreties en excreties, dit niet enkel bij PI-dieren maar ook dieren die een transiënte infectie doormaken (Houe, 1995). De uitscheiding door een PI-dier zal echter constant en aan hogere dosis gebeuren dan bij een acuut geïnfecteerd dier, waarbij men een eerder intermitterende uitscheiding van lagere concentraties en beperkt in tijdsduur kan zien. De meest efficiënte weg van horizontale virustransitie is deze van oronasaal contact tussen een PI-dier en een niet-immuun dier. Het grootst aantal van de transiënte infecties zal dan ook via deze weg gebeuren. Dit sluit niet uit dat een overdracht via een acuut geïnfecteerd dier of via een ander secreet niet zal kunnen leiden tot een besmetting met BVDv (Lindberg, 2003; Lindberg et Houe, 2005). Algemeen wordt aangenomen dat acuut geïnfecteerde dieren vaak de oorsprong vormen van een BVDv-infectie op een volledig naïef bedrijf en dat deze dieren via verticale overdracht zorgen voor PI-dieren die het BVDv in stand kunnen houden binnen het bedrijf (Moen et al., 2005) Vruchtwater Het belang van een aparte afkalfruimte en goede hygiëne rond de partus wordt nogmaals onderstreept door het feit dat het BVDv kon worden aangetoond in amnion- en allantoïsvocht van dieren die drachtig waren van een PI-kalf. Wanneer er gevoelige dieren in contact komen met het vocht uit de vruchtvliezen of met gecontamineerd stro tot enkele dagen na de partus, bestaat de kans Filip Goedhuys

20 14 op het ontstaan van PI-kalveren. Omdat het vruchtwater zelf ook als bron van infectie kan dienen, volstaat het dus niet om het kalf meteen na de partus in een andere ruimte onder te brengen. Meer nog, het PI-kalf zal niet eens levend geboren moeten worden. Ook bij abortus of doodgeboorte van een PI-kalf zal het vruchtwater BVDv bevatten. Er wordt aangenomen dat infectie via lochieën post partum onmogelijk is (Lindberg et al., 2004) Sperma Een transiënte infectie met het BVDv kan eveneens tot stand komen via sperma, dit zowel bij natuurlijke dekking als bij kunstmatige inseminatie (KI). Zoals bij overdracht via direct contact is de kans op infectie het grootst bij sperma afkomstig van PI-dieren, deze zullen immers constant aan hoge dosissen uitscheiden in tegenstelling tot de beperkte intermitterende uitscheiding bij acuut geïnfecteerde dieren (Walz et al., 2010). Mogelijk kan bij een acute infectie het virus langer overleven in testiculair weefsel, het virus zit in de testis immers afgeschermd van het immuunsysteem van de gastheer door de bloed-testis barrière (Lindberg, 2003). Door de ongevoeligheid voor zeer lage temperaturen is het eveneens zeer belangrijk dat de BVDv-status van alle dieren op een KI-station gekend is. Met BVDv besmet diepvriessperma zou via KI op zeer korte termijn voor herinfectie kunnen zorgen op een groot aantal rundveebedrijven en een financiële ramp zijn voor veehouders en KIstation (Walz et al., 2010) Wanneer een transiënte infectie via sperma zich voor doet zal het geïnsemineerde dier zelf zich nog niet in de gevoelige periode (45 tot 125 dagen dracht) voor het ontstaan van PI dieren bevinden. Dit dier zal echter wel virus verspreiden via tal van secreties en excreties en op haar beurt bron van infectie kunnen zijn voor dieren die zich op dat moment wel in de gevoelige periode bevinden (Thurmond, 2005) Melk Aangezien het BVDv zich via de meeste secretieproducten van het rund kan verspreiden, kan zowel colostrum als melk een bron van infectie met het BVDv vormen voor jonge kalveren. De concentratie virus in de melk of het colostrum van een PI-dier zal echter wel hoger zijn dan in het geval van een acute transiënte infectie. Of de melk en het colostrum een effectieve infectiebron zijn, hangt eveneens af van de hoeveelheid kruisneutraliserende antistoffen die er in het secretieproduct aanwezig zijn. Indien men melk wil voederen aan jonge kalveren, afkomstig van een dier waarvan de BVD-status niet met zekerheid kan bevestigd worden, kan men deze best pasteuriseren (Thurmond, 2005) Gecontamineerde geneesmiddelen Door het grote gebruiksgemak wordt er in de diergeneeskunde vaak gebruikt gemaakt van injecteerbare oplossingen voor de behandeling van aangeboden patiënten. Overdracht van BVDv via een gecontamineerde inenting wordt zeker mogelijk geacht. De infectieuze dosis nodig voor een transiënte infectie te veroorzaken is bij inenting zelfs lager dan bij andere infectiewegen zoals Filip Goedhuys

21 15 oronasaal contact, door inenting worden er immers een aantal natuurlijke barrières van het afweersysteem van de gastheer overbrugd (Niskanen et lindberg, 2003). Injecteerbare medicatie wordt meestal in de handel gebracht onder de vorm van flacons met behoorlijk grote inhoud. Dit heeft tot gevolg dat de rubber membraan die het flesje afsluit vaak meermaals wordt aangeprikt. Medicatieflesjes worden door dierenartsen meegenomen van bedrijf tot bedrijf en van leeftijdsgroep tot leeftijdsgroep, wanneer een dergelijk flesje besmet geraakt met het BVDv en later gebruikt wordt op een BVDv-vrij bedrijf kan de dierenarts de oorzaak zijn van een herinfectie. Er werd eerder al aangetoond dat een kleine hoeveelheid neussecreet van een PI-dier reeds voldoende virus bevat om infectieus te zijn bij een volgende injectie, regelmatig ontsmetten van de rubber membraan blijkt dan ook geen overbodige luxe (Niskanen et Lindberg, 2003; Lindberg et Houe, 2005) Personen en gecontamineerd materiaal Het BVDv is vrij resistent in de omgeving en kan enkele uren tot dagen overleven in de omgeving in verschillende lichaamssecreties. De overlevingskansen van het virus zijn sterk afhankelijk van temperatuur en vochtigheidsgraad, vooral droogte en hoge temperaturen zijn nefast voor de overlevingskansen. Hierdoor bestaat de kans dat materiaal dat door de dierenarts, veehouder of veehandelaar wordt gebruikt fungeert als infectiebron voor seronegatieve dieren wanneer dit materiaal eerder in contact kwam met acute of PI-dieren. Ook mest vormt een goede overlevingsomgeving voor het virus en kan daarom mee aan de basis liggen van een herinfectie. Er kon tot drie weken na initiële besmetting virus worden aangetoond in mest bij temperaturen van 5 C (Grooms et al., 2009). Reinigen en desinfecteren van schoeisel en transportmiddelen is daarom een must. Verplichte bedrijfslaarzen kunnen hierin eveneens een beschermende rol spelen. Als dierenarts of inseminator moet men er ook van bewust zijn dat virusoverdracht binnen een bedrijf ten gevolge van een rectaal onderzoek bij verschillende dieren zeker niet uit te sluiten valt (Thurmond, 2005) Omgeving en lucht Stalhygiëne is zoals bij veel aandoeningen in de veehouderij ook van belang bij het controleren van BVDv. Ondanks dat de grootste besmettingskans is weggelegd voor direct contact is besmetting vanuit de omgeving zeker ook mogelijk. Er werd reeds aangetoond dat een seronegatief dier zich kan besmetten in een hok waar enkele uren daarvoor een PI-dier gehuisvest was. Reiniging, desinfectatie en leegstand is dan ook geboden in het kader van BVDv bestrijding (Niskanen et lindberg, 2003). Ook via de lucht kan het BVDv zich verspreiden, hier moet wel een belangrijk onderscheid gemaakt worden tussen PI-dieren en dieren die een acute infectie doormaken. Bij PI-dieren ziet men dat er wel degelijk verspreiding mogelijk is via de lucht, dit op een afstand van 20 tot 40 meter. Verspreiding via de lucht is dus vooral van belang binnen een bedrijf maar in streken of landen met een hoge dichtheid van de veestapel, zoals België, eventueel ook tussen bedrijven (Bitsch et al., 2000). Virusverspreiding via de lucht kon nog niet worden aangetoond bij acuut geïnfecteerde dieren (Niksanen et Lindberg, 2003). Filip Goedhuys

22 Risicoanalyse van de verschillende infectiebronnen In onderstaande figuur (Figuur 5) wordt er op een schematische manier weergegeven welke infectiebron het grootste risico inhoudt om aan de basis te liggen van een nieuwe infectie met het BVDv. Direct contact met een geïnfecteerd dier vormt met voorsprong het grootste risico om geïnfecteerd te geraken. Het zijn vooral de permanent geïnfecteerde dieren (IPI) die er uit springen. Zij zullen immers gedurende hun ganse leven virus uitscheiden aan hoge concentraties. De transiënt geïnfecteerde dieren (TI) zullen slechts tijdens een periode van 10 tot 14 dage virus uitscheiden aan een veel lagere concentratie dan de IPI s (Lindberg, 2003; Lindberg et Houe, 2005). Secreties en excreties zoals melk, sperma en vruchtwater kunnen ook zonder de aanwezigheid van een levend geïnfecteerd dier nog virus bevatten en aanleiding geven tot een infectie met het BVDv. In melk of colostrum afkomstig van een geïnfecteerd dier kan er nog gedurende verschillende dagen tot weken virus worden aangetoond. Er is echter wel een duidelijk verschil te merken tussen melk of colostrum van IPI s en TI s. Bij deze laatste groep ziet men immers vaak lagere titers. Of het virus, aanwezig in de melk of colostrum, aanleiding kan geven tot een nieuwe infectie hangt eveneens af van het aantal kruisneutraliserende antistoffen die zich in het secreet bevinden (Thurmond, 2005). Sperma dient steeds goed getest te worden op de aanwezigheid van allerhande infectieuze agentia en in het bijzonder op BVDv. Sperma wordt immers over een groot aantal bedrijven en koeien verdeeld wat tot desastreuze gevolgen zou leiden moest er een BVDv besmette stier ingezet worden voor KI. Ook bij natuurlijke dekking door een geïnfecteerd dier bestaat er een aanzienlijke kans dat het BVDv wordt overgedragen (Walz et al., 2010). In tegenstelling tot de lochieën is het vruchtwater afkomstig van een dier waaruit een PI kalf werd geboren wel een gevaar voor de overdracht van BVDv. De stalbedding zal door dit vruchtwater worden gecontamineerd en kan nog gedurende enkele dagen infectieus zijn (Lindberg et al., 2004). Ook de mens speelt een rol in de overdracht van het BVDv. Via secreties en excreties die terecht komen in transportmiddelen, geneesmiddelen en injectiemateriaal of die blijven kleven aan kleding en schoeisel kan de mens het virus van het ene naar het andere bedrijf of dier brengen. Het BVDv is maar matig infectieus in de omgeving waardoor het grootste gevaar voor transmissie via deze weg wordt gevormd door mensen die dagelijks met dieren met een verschillende sanitaire status in aanraking komen. Hierbij kan gedacht worden aan dierenartsen, veehandelaars, inseminatoren, Strikte hygiëne is voor dergelijke personen dan ook nog belangrijker dan voor een occasionele bezoeker (Niskanen et Lindberg, 2003; Lindberg et Houe, 2005, Thormond, 2005; Grooms et al., 2009). De kans dat het BVDv wordt overgedragen via de lucht is eerder klein. Bij transiënt geïnfecteerde dieren kon deze trasmissieroute nog niet worden aangetoond (Nikisanen et Lindberg, 2003). Bij PI dieren kon er wel al eerder overdracht via lucht worden beschreven en dit over een afstand van 20 tot 40 meter (Bitsch et al., 2000). Filip Goedhuys

23 17 Figuur 5: Schematisch overzicht van het risico op infectie met het BVDv verbonden aan de verschillende infectiebronnen 1.5 Gevolgen Door het complexe en vaak zeer subtiele ziektebeeld worden de gevolgen van een BVDv-infectie op een bedrijf nog steeds onderschat. De kosten die het virus met zich meebrengt worden geraamd op 60 tot 120 euro per koe per jaar. Wanneer men een acute uitbraak van het virus waarneemt, kunnen de kosten al gauw oplopen tot 500 euro per koe per jaar (Website DGZ) Persistent geïnfecteerde dieren (PI) Zoals eerder besproken bouwen PI-dieren geen antistoffen op tegen het NCP biotype waarmee ze tijdens de dracht werden geïnfecteerd, deze dieren zijn immunotolerant ten opzichte van de specifieke stam. Een belangrijk gevolg hiervan is dat het virus zich zolang het dier leeft, probleemloos kan vermenigvuldigen in de gastheer en via verschillende lichaamssecreties en excreties naar de omgeving en andere dieren verspreid wordt (Brownlie, 1990). Bij geboorte kunnen er aan de PI-kalveren reeds afwijkingen worden vastgesteld maar meestal zijn deze volledig normaal of schijnbaar normaal. Tijdens de opfok zullen de PI-kalveren het vaak minder goed doen, trager groeien dan hun leeftijdsgenoten en soms een afwijkend haarkleed bezitten. Men spreekt vaak van zogenaamde achterblijvers. Vaak is voor deze PI-dieren geen lang leven weggelegd, de meeste sterven voor ze de leeftijd van 24 maanden hebben bereikt. Sommige PIdieren worden echter ouder en krijgen zelfs de kans om zich voort te planten. Ten gevolge van verticale transmissie zal er uit deze PI-koeien steeds een PI-kalf geboren worden (Lindberg, 2003; Thurmond, 2005). Filip Goedhuys

24 Mucosal disease (MD) Mucosal disease (MD) ontstaat wanneer een dier dat tijdens de dracht geïnfecteerd raakte met een niet-cytopathogene (NCP) biotype van het virus, de PI-dieren, postnataal geïnfecteerd wordt door een homologe cytopathogene (CP) biotype. Een infectie met een dergelijke CP-stam kan gebeuren vanuit de omgeving of vanuit de NCP stam waarmee het dier oorspronkelijk geïnfecteerd raakte. De CPstammen die men in de omgeving terugvindt zijn meestal afkomstig van andere dieren die MD hebben en deze stammen uitscheiden. Een CP-stam kan echter ook ontstaan door een recombinatie in het RNA van de NCP-stam die zich reeds in de gastheer bevindt (Brownlie, 1990; Walz et al., 2010). MD wordt meestal gediagnosticeerd bij dieren van 6 tot 18 maanden oud, uitzonderingen hierop zijn zeker mogelijk. De meest opvallende symptomen gepaard gaande met MD zijn koorts, vermageren, gedaalde eetlust, ulceraties in de mond en op de neusspiegel, waterige diarree ten gevolge van erosies over de volledige lengte van het spijsverteringsstelsel en uiteindelijk sterfte een tweetal weken na het begin van de klinische symptomen (Tautz et al., 1998). 2 DIAGNOSTISCHE TESTEN 2.1 Aantonen van antistoffen voor BVDv Het bevestigen van de aanwezigheid van antistoffen op gestold bloed verzekert dat er in het verleden contact is geweest met het virus. Vanaf 4 á 6 weken na de infectie kunnen er met behulp van ELISA antistoffen worden aangetoond. In principe blijven de antistoffen levenslang aanwezig in het lichaam. Men moet steeds in het achterhoofd houden dat antistoffen die in het bloed voor komen ook het gevolg kunnen zijn van een vaccinatie tegen BVDv. Op melkveebedrijven kan eveneens de tankmelk aan onderzoek onderworpen worden om eventuele antistoffen tegen het BVDv aan te tonen (website DGZ). Het opsporen van antistoffen wordt meestal toegepast in het kader van een screeningsprogramma, het zogenaamde jongveevenster. Wanneer een koppel wordt verdacht van een besmetting met BVDv wordt er een bloedstaal genomen bij de dieren tussen de 8 á 12 maanden oud. Deze screening kan als een primaire test gezien worden en vermijdt dat de veehouder hoge kosten moet maken voor dure PCR-tests of staalname bij de volledige kudde. Wanneer meer dan 60% van de genomen stalen positief test op de aanwezigheid van antistoffen bevindt er zich hoogstwaarschijnlijk een PI-dier in de kudde (Houe, 1994). De volgende stap in de diagnostiek is afhankelijk van de financiële mogelijkheden en de motivatie van de veehouder. Om zeker te zijn dat het virus niet verder kan verspreiden op het bedrijf zal het noodzakelijk zijn de geïnfecteerde dieren te identificeren door staalname voor antigenonderzoek van de hele kudde. In het andere geval kan er na drie maanden terug een screeningstest gebeuren (Laureyns et al., 2010). Filip Goedhuys

25 Aantonen van antigenen van BVDv Reverse transcriptase polymerase chain reaction (RT-PCR) op serum Deze techniek kan toegepast worden op individuele dieren maar door de vrij hoge kostprijs wordt er meestal gebruik gemaakt van een pool. In een dergelijke pool verzamelt men serum van maximum 20 dieren. Omdat PCR voor het BVDv een zeer gevoelige techniek is met een lage detectielimiet zal de test positief zijn, zelfs al bevat er maar één staal van de pool het BVDv. Om interferentie met eventueel aanwezige colostrale antistoffen en zo ook vals negatieve resultaten te vermijden wordt aangeraden de test pas uit te voeren vanaf drie maanden leeftijd (Zimmer et al., 2004; Laureyns et al., 2010). Wanneer men een negatief testresultaat bekomt kan men met 99,9% zekerheid stellen dat er geen virus aanwezig was in het geteste serum en dat de dieren dus BVDv-vrij zijn. Bij een positief resultaat zal men voor elk dier dat opgenomen was in de pool een antigen ELISA op serum of volbloed moeten uitvoeren. Men zou in dergelijke situatie ook kunnen kiezen voor een PCR voor elk individueel dier maar dit zou de kostprijs nodeloos hoog opjagen (Lettelier et Kerkhofs, 2003; Mars et van Maanen, 2005) Reverse transcriptase polymerase chain reaction (RT-PCR) op tankmelk Om snel een grote groep dieren te bemonsteren zonder de kosten en het werk van individuele staalnames is het op melkveebedrijven mogelijk om een RT-PCR uit te laten voeren op de tankmelk aanwezig op het bedrijf. Voor de analyse van deze stalen werkt DGZ nauw samen met het melkcontrolecentrum (MCC). Wanneer men gebruik maakt van tankmelk om een bedrijf te screenen moet men zich er bewust van zijn dat er op een melkveebedrijf nog meer dieren aanwezig zijn dan deze waarvan de melk zich in de tank bevindt. Droge koeien, jongvee en dieren die tijdelijk apart gemolken worden moeten alsnog individueel worden getest (website DGZ; Laureyns et al., 2010). Bij een positieve uitslag dient elk dier dat in de tank gemolken werd individueel bemonsterd te worden. Er wordt dan best een antigen ELISA op volbloed of serum uitgevoerd om viraemische dieren te identificeren. Om persistent viraemische dieren te kunnen onderscheiden van dieren die een transiënte infectie doormaakten moet men de dieren die positief waren op de eerste antigen ELISA nogmaals testen met behulp van dezelfde test (Renshaw et al., 200; Laureyns et al, 2010) Enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) op serum of volboed Er zijn tal van commerciële ELISA s beschikbaar die het mogelijk maken een groot aantal stalen tegelijk te testen aan een relatief lage kostprijs. Het gebruik van serum of volbloed heeft als nadeel ten opzichte van ELISA op weefselbiopten dat er wel interferentie bestaat van colostrale antistoffen. Daarom moet de afname van bloed of serum gebeuren voor het toedienen van het colostrum of 3 maanden na de geboorte (Mars et van Maanen, 2005). Filip Goedhuys

26 20 Ten opzichte van de gouden standaard, virusisolatie, kon men afhankelijk van het type ELISA een sensitiviteit van 97 tot 99% waarnemen. De specificiteit van de verschillende testen kwam steeds uit op 99% (Mars et van Maanen, 2005) Enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) op oormerkbiopt Deze test is sinds 1 januari 2015 verplicht in België. Bij het plaatsen van de nieuwste generatie oornummers wordt er automatisch een weefselbiopt genomen van het oor. De wet schrijft voor dat het plaatsen van de oornummers binnen de eerste zeven levensdagen moet gebeuren, DGZ raadt aan om dit te doen wanneer het kalf is opgedroogd en voor de vijfde levensdag (Website DGZ). Een belangrijk voordeel van deze test is dat er geen interferentie bestaat met colostrale antistoffen in tegenstelling tot bij antigen ELISA op serum of volbloed (Laureyns et al., 2010). Tot op het moment waarop de uitslag van de antigen-elisa binnen is kan men niets zeggen over de BVDv-status van het kalf. Het is dan ook belangrijk voor de veehouder dat het oorbiopt snel wordt doorgespeeld aan DGZ en dat het kalf, zolang er geen negatieve uitslag is van de test, afgezonderd blijft van drachtige dieren om de kans op een transiënte infectie te beperken. Zelfs wanneer men een negatieve ELISA verkrijgt kan men niet met 100% zekerheid zeggen of dit kalf BVDv-vrij is. De sensitiviteit bedraagt 95% á 97% en de specificiteit 99%, dit wil zeggen dat in 3 tot 5% van de gevallen een PI-dier toch vrij van het BVDv zal verklaard worden. Het regelmatig uitvoeren van jongveevensters blijkt dus geen overbodige luxe om de BVDv-status van een bedrijf te kunnen garanderen (Hilbe et al., 2007; Kuhne et al., 2005; Sandvik, 2005). Algemeen kan gesteld worden dat het grootste gevaar voor fouten bij het testen van dieren op de aanwezigheid van antigenen van of antistoffen tegen BVDv niet ligt bij de tests zelf maar eerder bij de administratie errond (Mars et van Maanen, 2005). 3 PREVENTIEVE STRATEGIEËN Zoals voor de meeste problemen waarmee de veehouderij geconfronteerd wordt, geldt het principe dat het voorkomen van een probleem veel efficiënter is dan het curatief aanpakken ervan. De vier pijlers (Figuur 6) waarop de preventie van BVDv steunt zijn: bioveiligheid, viruseliminatie, monitoring en vaccinatie (Lindberg and Houe, 2005). Filip Goedhuys

27 21 Figuur 6: Basispijlers voor BVDv-preventie in de veehouderij (Uit Lindberg and Houe, 2005) 3.1 Bioveiligheid De basis van de BVDv-preventie wordt gevormd door een sluitend bioveiligheidssysteem (Figuur 7). Bioveiligheid is een algemene term voor alle maatregelen die worden genomen om de insleep of de circulatie van een bepaald agens op een BVDv-vrij bedrijf te voorkomen (Larson, 2008). Het kost zeer veel moeite en geld van de veehouder en dierenarts om een bedrijf vrij te krijgen van BVDv en dit ook te bevestigen. Er moeten dure bloedanalyses gebeuren, er moeten eventueel dieren opgeruimd worden, sommige veehouders zullen eveneens vaccineren. Wanneer men al deze geleverde inspanningen niet als verloren moeite wil zien, is het essentieel dat runderen niet meer in contact komen met het virus tijdens de vroege dracht en dat er op het bedrijf geen PI-dieren meer geboren worden (Lindberg and Houe, 2005). Door het slepende karakter van een BVDv-infectie is het voor een veehouder niet altijd even duidelijk welke gevolgen een dergelijke infectie op zijn bedrijf kan hebben. De essentiële bioveiligheidsmaatregelen die worden vooropgesteld, worden dan ook vaak als lastig, storend en overbodig ervaren door de veehouders. Het is de taak van de dierenarts, die immers verantwoordelijk is voor de diergezondheidstoestand van een bedrijf, om de veehouder te wijzen op het nut van dergelijke maatregelen (Lindberg et al., 2006). Filip Goedhuys

28 22 Figuur 7: Schema biosecurity en biocontainment (Uit Smith et Grotelueschen, 2004). 3.2 Viruseliminatie Viruseliminatie houdt in dat dragers en verspreiders van het virus zo snel mogelijk van het bedrijf worden geëlimineerd. De belangrijkste uitscheiders op een bedrijf zijn de PI-dieren; deze worden in België opgespoord met behulp van het oorbiopt dat wordt genomen tijdens het aanbrengen van de oornummers. Wanneer een dier positief test, moet dit zo snel mogelijk van het bedrijf worden verwijderd. Kanttekening die hierbij moet worden gemaakt, is dat zoals hoger besproken de sensitiviteit van deze test geen 100% bedraagt en er altijd nog PI-dieren door de mazen van het net kunnen glippen (Letellier et al., 2005). Aangezien er een periode van onzekerheid is tussen de geboorte van een kalf en het verkrijgen van de resultaten van het oorbiopt, is het aan te raden om dieren rond de partus en pasgeboren kalveren niet samen te huisvesten met dieren die zich in het gevoelige stadium van de dracht bevinden nl. 45 tot 120 dagen. Pasgeboren kalveren scheiden Filip Goedhuys

29 23 immers al virus uit en een gevoelig dier kan ook geïnfecteerd geraken via vruchtwater, placenta, geaborteerde foetussen en gecontamineerd stro (Lindberg et al., 2004; Larson et al., 2004). 3.3 Monitoring Om te kunnen blijven garanderen dat een bepaald bedrijf vrij is van BVDv is het essentieel dat er een BVDv-monitoringsprogramma wordt opgezet, de klinische symptomen die een BVDv-infectie met zich mee brengt zijn immers zeer subtiel. De resultaten van dit programma kunnen de BVDv-status van een bedrijf bevestigen of nieuwe infecties aan het licht brengen (Smith en Grotelueschen, 2004). In de praktijk zijn er twee manieren van screenen die hun nut en effectiviteit hebben bewezen. De eerste test wordt meestal door de veehouder zelf uitgevoerd en betreft een antigen-elisa op het oorbiopt dat bekomen is bij het plaatsen van het oormerk nl. de earnotchtest. De modaliteiten van deze test werden hierboven reeds besproken. Belangrijkste voordelen van deze test zijn het gebruiksgemak en het niet-interfereren met colostraal verkregen antistoffen. Belangrijk is dat de veehouder er steeds op gewezen wordt het oormerk voor de vijfde levensdag aan te brengen en het biopt niet te lang te laten liggen voor inzending (Walz et al., 2010; website DGZ). De tweede belangrijke test voor het screenen van een populatie op de aanwezigheid van virus is het jongveevenster. Bij het maken van een jongveevenster wordt een BVDv-antistoffenanalyse uitgevoerd op bloed van 8 á 10 dieren die zich in de leeftijdsgroep van 8 tot 16 maanden bevinden. Wanneer er op het bedrijf geen circulatie is van het virus, zou deze groep dieren seronegatief moeten testen. De test wordt best twee maal per jaar met een interval van zes maanden uitgevoerd (Laureyns et al., 2010; website DGZ). 3.4 Vaccinatie Vaccinatie mag nooit beschouwd worden als een volledig afdoende stand-alone therapie. Wanneer op een bedrijf reeds een goed bioveiligheidssysteem in voege is en PI-dieren op een goede manier kunnen worden geïdentificeerd, kan vaccinatie wel een complementaire rol spelen. Aangezien vaccinatie niet sluitend is, zal het niet beschermen tegen de massale virusexcretie van PI-dieren. Het zal echter wel helpen voorkomen dat het virus geherintroduceerd wordt in een bedrijf dat volledig BVDv-vrij is (Laureyns et al., 2010). Ondanks de beperkte bescherming dat het vaccin biedt, wordt er aangeraden in landen zoals België toch te vaccineren na het eradiceren van het BVDv op een bepaald bedrijf. Door de hoge prevalentie van BVDv, de hoge dichtheidsgraad van de veestapel en de vele bewegingen van dieren tussen verschillende bedrijven is de kans op herintroductie van het virus immers reëel (laureyns et al., 2010). 4 CONTROLEMOGELIJKHEDEN De kans dat een Belgisch BVDv-vrij rundveebedrijf geherinfecteerd geraakt is vrij reëel. De belangrijkste risicofactoren hiervoor zijn de hoge prevalentie van BVDv in België, de hoge densiteit van de veestapel, het groot aantal bewegingen van dieren, goederen en personen tussen bedrijven, de beperkte aandacht voor bioveiligheid van veehouder en dierenarts en tot slot het ontbreken van een strikt wettelijk kader inzake de bestrijding van het BVDv (Lindberg et al., 2006; Letelier et al., 2005). Het controleren van een BVDv-infectie houdt in dat men de verspreiding binnen een bedrijf wil Filip Goedhuys

30 24 inperken en de gevolgen die ermee gepaard gaan zo beperkt mogelijk wil houden. Hiervoor kan men de principes van biocontainment hanteren (Figuur 7) Dit principe is eveneens opgebouwd op basis van het minimaliseren van het aantal geïnfecteerde dieren en de ernst van de symptomen (Smith et Grotelueschen, 2004). De eerste belangrijke maatregel die genomen moet worden, is het effectief contact met dieren die het virus verspreiden voorkomen. Uitscheiders zullen met behulp van bloedanalyse worden opgespoord; het zijn vooral de drachtige dieren die men moet afzonderen van de uitscheiders. De kans bestaat immers dat een drachtig dier zich in de gevoelige periode van de dracht bevindt (45 tot 125 dagen) tijdens de transiënte infectie, wat zou kunnen leiden tot het ontstaan van PI-dieren (Smith et Grotelueschen, 2004; Laureyns et al., 2010). Naast de drachtige koeien moet men ook voorkomen dat dekstieren in contact komen met het virus; zij zouden eventueel het BVDv via venerische overdracht tot bij de koeien kunnen brengen, wat wederom kan leiden tot PI-kalveren (Walz et al., 2010). Verder moet men zeer behoedzaam zijn voor de geboorte van PI-kalveren. De eerste PIgeïnfecteerde kalveren kan men verwachten vanaf vijf maanden na de eerste virusverspreiding. Koeien die op dat moment in hun gevoelige periode zitten, zullen immers nog minstens vijf maanden moeten dragen voordat ze ad term zijn. De laatste PI-kalveren zullen tot acht maanden na de laatste virusverspreiding geboren kunnen worden. Afkalven kan daarom beter gebeuren in een ruimte die afgescheiden is van de andere drachtige dieren en de kalveren moeten zo snel mogelijk worden onderzocht op de aanwezigheid van het virus. Dit kan via precolostrale antigen-elisa en PCR op bloed of eenvoudiger via de gangbare earnotchtest. Positieve kalveren dienen steeds zo snel mogelijk van het bedrijf verwijderd te worden. Verdere opvolging aan de hand van tweejaarlijkse jongveevensters is in dergelijk geval ten zeerste aangeraden (Grooms, 2004; Smith et Grotelueschen, 2004; Laureyns et al., 2010). Tot slot kan men overgaan tot vaccinatie van het volledige koppel. Vaccinatie zal de algemene immuniteit opkrikken en zo de uitscheiding verminderen, de symptomen na transiënte infectie temperen en mogelijks de kans op de geboorte van een PI-kalf reduceren. Vaccinatie mag echter nooit als zaligmakende oplossing beschouwd worden (Smith et Grotelueschen, 2004; Laureyns et al., 2010). Filip Goedhuys

31 25 DISCUSSIE De Driehoek van Lindberg en Houe blijft voor veehouder en dierenarts nog steeds de beste houvast om de bestrijding van het BVDv in goede banen te leiden. Op een visuele manier worden de vier belangrijkste elementen in de strijd tegen het BVDv en hun mate van belangrijkheid eenvoudig weergegeven (Laureyns et al., 2010). Ook bij de aanpak van de uitbraak beschreven in deze casus kan deze tool geïmplementeerd worden. Bioveiligheid werd door de betrokken veehouder reeds hoog in het vaandel gedragen. Ondanks de genomen maatregelen kon er zich toch een infectie voordoen op het bedrijf dat sinds het begin van de screeningstesten steeds volledig negatief was. Het is de taak van de dierenarts om veehouders te wijzen op bepaalde verbeterpunten die nog mogelijk zijn in het creëren van een sluitend bioveiligheidssysteem (Lindberg et al. 2006). Veel veehouders worden blind voor wat er niet optimaal verloopt op hun bedrijf. Regelmatig samen kritieke punten overlopen en wijzen op de gevolgen van de insleep van een ziekte als BVDv kan hierin verbetering brengen (Brennan, 2013). In dit specifiek geval zal natuurlijk het aankopen van melk afkomstig van andere bedrijven in de toekomst moeten vermeden worden. Het invoeren van bedrijfskledij en bedrijfslaarzen voor bezoekers en dierenarts kan een sluitstuk vormen van bioveiligheid maar deze rol mag zeker niet worden overschat. Zoals hoger beschreven is het virus tot drie weken lang aantoonbaar in mest maar het is weinig waarschijnlijk dat het tijdens de ganse periode infectieus blijft (Grooms et al., 2009). Als dierenarts dient men wel steeds verantwoord om te gaan met hygiënevoorschriften. Dierenartsen komen immers dagelijks op een aantal bedrijven met elk hun eigen sanitaire status en vormen daarom toch een risico op verspreiding van het virus via gecontamineerde materialen en kleding (Thurmond, 2005). Monitoring wordt in de periode volgend op een dergelijke uitbraak nog wat belangrijker dan ervoor. Immers bestaat de kans op het ontstaan van PI-dieren als gevolg van de virusverspreiding op het bedrijf. Omdat er klinisch vaak weinig te merken is aan dergelijke PI-kalveren zal het essentieel zijn elk nieuw geboren kalf zo snel mogelijk te testen op aanwezigheid van het BVDv (Lindberg, 2003; Thurmond, 2005). De antigen-elisa op een oorbiopt, de zogenaamde earnotchtest dient voor de vijfde levensdag te gebeuren en best wordt contact met andere dieren vermeden alvorens de uitslag van de test bekomen is (Walz et al., 2010). Omdat de sensitiviteit van deze test slechts 97% bedraagt is het cruciaal dat er halfjaarlijks jongveevensters worden gemaakt om te bevestigen dat er geen viruscirculatie meer is op het bedrijf (Hilbe et al., 2007; Kuhne et al., 2005; Sandvik, 2005). Het nut van de earnotchtest werd in deze casus nogmaals bewezen. Moest er in dit geval enkel halfjaarlijks een jongveevenster genomen worden, was men hopeloos te laat gekomen met het detecteren van de herinfectie en zou de impact op het bedrijf waarschijnlijk veel groter geweest zijn. Aangezien transiënt geïnfecteerde dieren slechts een tweetal weken lage concentraties virus uitscheiden zal een transiënte infectie vaak zelf limiterend zijn. Het afzonderen van besmette dieren kan dit proces nog versnellen (Laureyns et al., 2010; Walz et al., 2010). Hierbij moet rekening gehouden worden dat seroconversie pas na een drietal weken optreedt, één week na het einde van de virusuitscheiding. Wanneer een transiënte infectie aan de basis ligt van een transplacentaire Filip Goedhuys

32 26 infectie is het cruciaal dat PI-kalveren zo snel mogelijk van het bedrijf worden verwijderd (Lindberg et al., 2004; Larson et al., 2004). De vraag die in deze casus zeker moet gesteld worden is of vaccinatie tegenover het BVDv een herinfectie van het bedrijf had kunnen voorkomen. Eerder onderzoek toonde reeds aan dat vaccinatie als een bijkomende maatregel moet aanzien worden en zeker niet als stand-alone mag gebruikt worden (Laureyns et al., 2010). Het falen van een vaccinatie wordt echter vooral toegewezen aan de aanwezigheid van een PI-dier. Dergelijke dieren scheiden permanent een grote hoeveelheid virus uit, dit in tegenstelling tot transiënt geïnfecteerde dieren die slechts gedurende een korte periode van een tweetal weken een lage hoeveelheid BVDv verspreiden (Thurmond et al., 2001; Grooms et al., 2007). In het geval van deze casus zou een preventieve vaccinatie het risico op het ontstaan van een transiënte infectie kunnen verkleind hebben. De bron van infectie, de aangekochte melk, was immers hoogst waarschijnlijk zelf afkomstig van een transiënt geïnfecteerd dier. Het uitvoeren van een noodvaccinatie op het moment dat een herinfectie wordt vermoed is weinig relevant. De meeste vaccins zullen pas na drie weken voor voldoende immuniteit zorgen (Moennig et al., 2005). Aangezien er drie weken na de herintroductie van het BVDv reeds seroconversie kon worden vastgesteld bij naburige dieren (Figuur 1) zou een dergelijke vaccinatie hopeloos te laat komen. Filip Goedhuys

33 27 REFERENTIELIJST Annelies Debergh, Bedrijfsreportage Boterhoek NV. Veeteelt vlees, 12, Bitsch V., Hansen K.-E.L., Rǿnsholt L Experiences from the Danish programme for eradication of bovine virus diarrhoea (BVD) with special reference to legislation and causes of infection. Veterinary Micorbiology 77, Brennan, M. L., & Christley, R. M Cattle producers perceptions of biosecurity. BMC veterinary research, 9(1), 71. Brownlie J Pathogenesis of mucosal disease and molecular aspects of bovine virus diarrhoea virus. Veterinary Microbiology 23, Diergezondheidscentrum vlaanderen, geraadpleegd op 05/01/2017. Grooms D.L Reproductive consequences of infection with bovine viral diarrhea virus. Veterinary Clinics of North America: Food Animal Practice 20, Grooms D.L., Bolin S.R., Coe P.H., Borges R.J., Coutu C.E., Fetal protection against continual exposure to bovine viral diarrhea virus following administration of a vaccine containing an inactivated bovine viral diarrhea virus fraction to cattle. American Journal of Veterinary Research 68, Grooms D. L., Givens M. D., Sanderson M. W., White B. J., Grotelueschen D. M., & Smith D. R Integrated BVD control plans for beef operations. Bovine Practitioner, 43(2), 106. Hilbe, M., Stalder, H., Peterhans, E., Haessig, M Nussbaumer, M., Egli, C., Schelp, C., Zlinsky, K., Ehrensperger, F., Comparison of five diagnostic methods for detecting bovine viral diarrhea virus infection in calves. Veterinary Diagnostic Investigation 19, Hill F.I., Reichel M.P., McCoy R.J., Tisdall D.J., Evaluation of two commercial enzyme-linked immunosorbent assays for detection of bovine viral diarrhea virus in serum and skin biopsies of cattle. New Zealand Veterinary Journal 55, Houe H., Bovine virus diarrhoea virus: Detection of Danish dairy herds with persistently infected animals by means of a screening test of ten young stock. Preventive Veterinary Medicine 192, Houe H Epidemiology of bovine viral diarrhoea virus. The Veterinary Clinics of North America: Food Animal Practice 11, Kuhne S., Schroeder C., Holmquist G., Wolf G., Horner S., Brem G., Ballagi A., Detection of bovine viral diarrhoea infected cattle testing tissue samples derived from ear tagging using an Erns capture ELISA. Journal of Veterinary Medicine B, Infectious Diseases and Veterinary Public Health 52, Larson R.L., Grotelueschen D.M., Brock K.V., Hunsaker B.D., Smith R.A., Sprowis R.W., MAcGregor D.S., Loneragam G.H., Dargatz D.A Bovine Viral Diarrhea (BVD): Review for Beef Cattle Veterinarians. The Bovine Pracitioner 38, Larson R.L Epidemiology and disease control in everyday beef practice. Theriogenology 70, Filip Goedhuys

34 28 Laureyns J., Ribbens S., De Kruif A Control of bovine virus diarrhoea at the herd level: Reducing the risk of false negatives in the detection of persistently infected cattle. The Veterinary Journal 184, Letellier C., Kerkhofs P., Real-time PCR for simultaneous detection and genotyping of bovine viral diarrhea virus. Journal of Virological Methods 114, Letellier C., De Meulemeester L., Lomba M., Mijten E., Kerkofs P Detection of BVDV persistently infected animals in Belgium: Evaluation of the strategy implemented. Preventive Veterinary Medicine 72, Lindberg A.L.E Bovine Viral Diarrhoea virus Infections and its control, A review. Veterinary Quarterly 25, Lindberg A., Stokstad M., Loken T., Alenius S., Niskanen R Indirect transmission of bovine viral diarrhoea virus at calving and during the postparturient period. Veterinary Record 154, Lindberg A., Houe H Characteristics in the epidemiology of bovine viral diarrhea virus (BVDV) of relevance to control. Preventive veterinary medicine 72, Lindberg A., Brownlie J., Gunn G.J., Houe H., Moennig V., Saatkamp H.W., Sandvik T., Valle P.S The control of bovine viral diarrhoea virus in Europe: today and in the future. Revue Scientifique et Technique de l'office International des Epizooties 25, Mars M., van Maanen C., Diagnostic assays applied in BVDV control in the Netherlands. Preventive Veterinary Medicine 72, Moen A., Sol J., Sampimon O Indication of transmission of BVDV in the absence of persistently infected (PI) animals. Preventive Veterinary Medicine 72, Moennig V., Eicken K., Flebbe U., Frey H. R., Grummer B., Haas L. & Liess B Implementation of two-step vaccination in the control of bovine viral diarrhoea (BVD). Preventive veterinary medicine, 72(1), Niskanen R., Lindberg A Transmission of bovine viral diarrhoea virus by unhygienic vaccination procedures, ambient air, and from contaminated pens. The veterinary journal 165, Presi P., Struchenb R., Knight-Jones T., Scholl S. Heimb D Bovine viral diarrhea (BVD) eradication in Switzerland Experiences of the first two years. Preventive Veterinary Medicine 99, Quinet C., Czaplicki G., Dion E., Dal Pozzo F., Kurz A., Saegerman C First Results in the Use of Bovine Ear Notch Tag for Bovine Viral Diarrhoea Virus Detection and Genetic Analysis. PLOS one 11, Renshaw, R.W., Ray, R., Dubovi, E.J Comparison of virus isolation and reverse transcription polymerase chain reaction assay for detection of bovine viral diarrhea virus in bulk milk tank samples. Journal of Veterinary Diagnostic Investigation 12, Smith D.R., Grotelueschen D.M Biosecurity and biocontainment of bovine viral diarrhea virus. Veterinary clinics of North America: Food animal practice 20, Tautz N., Meyers G., Thiel H-J Pathogenesis of mucosal disease, a deadly disease of cattle caused by a pestivirus. Clinical and Diagnostic Virology 10, Filip Goedhuys

35 29 Thurmond M.C Virus transmisson. In : Goyal S.M. en Ridpath J.F. (2005). Bovine Viral Diarrhoea Virus: diagnosis, management and control. First edition. Blackwell Publicising, Iowa, p Thurmond M., Munoz-Zanzi C., Hietala, S Effect of calfhood vaccination on transmission of bovine viral diarrhoea virus under typical drylot dairy conditions. Journal of the American Veterinary Medical Association 219, Torstein S Laboratory diagnostic investigations for bovine viral diarrhoea virus infections in cattle. Veterinary Microbiology 63, Torstein S Selection and use of laboratory diagnostic assays in BVD control programmes. Preventive veterinary medicine 72, Walz P.H., Grooms D.L., Passler T., Ridpath J.F., Tremblay R., Step D.L., Callan R.J., Givens M.D Control of Bovine Viral Diarrhea Virus in Ruminants. Journal of Veterinary Internal Medicine 24, Zimmer G.M., van Maanen C., De Goey I., Brinkhof J., Wentink G.H., The effect of maternal antibodies on the detection of bovine virus diarrhoea virus in peripheral blood samples. Veterinary Microbiology 100, Filip Goedhuys

36 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar Behandeling van spastische parese bij een kalf van het ras Belgisch witblauw Door Filip GOEDHUYS Promotor: Prof. Dr. L. Vlaminck Klinische casus in het kader Copromotor: Dierenarts K. Proost van de Masterproef

37

38 Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

39 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar Behandeling van spastische parese bij een kalf van het ras Belgisch witblauw Door Filip GOEDHUYS Promotor: Prof. Dr. L. Vlaminck Klinische casus in het kader Copromotor: Dierenarts K. Proost van de Masterproef

40 VOORWOORD Via deze weg zou ik graag mijn promotor Prof. Dr. Lieven Vlaminck en copromotor Kristen Proost bedanken voor hun bijdrage tot deze klinische casus. Zij gaven mij de kans om deze interessante operatie van dichtbij mee te volgen en stonden steeds klaar met heldere uitleg. Verder zou ik ook graag de eigenaar van het betrokken kalf bedanken voor zijn openheid en de kans die hij me gaf voor het brengen van een terugbezoek op zijn erf om de evolutie van het kalf op te volgen. Hierdoor werd het schrijven van deze klinische casus een boeiende ervaring.

41 INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING... 1 INLEIDING... 2 LITERATUURSTUDIE DEFINITIE EN PATHOGENESE ANATOMIE VAN DE ACHTERPOOT Met focus op selectieve neurectomie Met focus op triple tenectomie BEHANDELING Geschiedenis Selectieve neurectomie Triple tenectomie PROGNOSE CASUSBESCHRIJVING SIGNALEMENT EN ANAMNESE KLINISCH ONDERZOEK PROBLEEMLIJST EN DIFFERENTIAALDIAGNOSE DIAGNOSE BEHANDELING Voorbereiding Operatie Nabehandeling RESULTAAT EN EVOLUTIE DISCUSSIE REFERENTIELIJST BIJLAGE BIJLAGE I... 28

42 1 SAMENVATTING Deze casus bespreekt de behandeling van spastische parese van de musculus gastrocnemius bij een kalf van het ras Belgisch witblauw. Het dier werd aangeboden op de leeftijd van drie maanden, nadat het door de bedrijfsdierenarts werd doorverwezen. Op basis van het klinisch onderzoek kon al snel de diagnose van spastische parese worden gesteld. Het dier werd behandeld door middel van een selectieve neurectomie. De eerste twee maanden werd het resultaat van de ingreep als teleurstellend beschreven door de veehouder. Sinds het dier in groepshuisvesting werd geplaatst, is er een duidelijke verbetering met volledige steunname zichtbaar. 3,5 maanden na de ingreep lijkt er toch nog spasticiteit in de rechterachterpoot aanwezig. Betrokkenheid van andere spiergroepen dan de m. gastrocnemius is daarom niet ondenkbaar. In de literatuurstudie wordt een kort overzicht gegeven van de evolutie van de verschillende behandelingen van spastische parese in de afgelopen eeuw. De twee belangrijkste operatieve technieken, de selectieve neurectomie en de triple tenectomie, worden aan de hand van anatomische tekeningen en schema s in detail beschreven. Tot slot wordt er kort ingegaan op de vormen van spastische parese waarvoor er nog geen behandeling op punt werd gesteld. Sleutelwoorden: Spastische parese musculus gastrocnemius selectieve neurectomie triple tenectomie

43 2 INLEIDING Boviene spastische parese is een neuromusculaire aandoening die reeds bij verschillende runderrassen werd beschreven. De aandoening wordt gekenmerkt door progressieve spastische contracties in één of meerdere spieren in de achterhand of de rug (De Vlamynck et al., 2014). Reeds in 1922 werd het eerste geval van spastische parese bij een kalf beschreven door Hamoir. Het was echter pas in 1932 dat Götze de naam spastische parese gebruikte om de symptomen te beschrijven (Touati et al., 2003). Symptomen van spastische parese worden duidelijk op de leeftijd van enkele weken tot enkele maanden, het kan zowel uni- als bilateraal voorkomen. Typisch voor spastische parese is dat de symptomen enkel zichtbaar zijn tijdens het opstaan, rechtstaan of bewegen, dit is een interessante eigenschap in het kader van de diagnose (Vlaminck et al., 2000; Goeckmann et al., 2016). Bij de klassieke vorm van spastische parese die aanvankelijk werd beschreven, kan de oorzaak worden toegewezen aan een abnormale innervatie van de musculus gastrocnemius. Later werd echter vastgesteld dat spastische parese ook in andere spiergroepen kan ontstaan. Deze vorm van spastische parese wordt het gemengde type genoemd (De Vlamynck et al., 2014). Spastische parese waarin enkel de m. quadriceps femoris betrokken is, kon tot op heden enkel worden beschreven bij kalveren van het ras Belgisch witblauw en het Romagnolaras (Touati et al., 2003; De Vlamynck et al., 2014). Behandeling van spastische parese is essentieel door het progressieve en pijnlijke karakter van de aandoening. De stress en pijn veroorzaakt door de constante spierspasmes zorgen ervoor dat aangetaste dieren vrij snel zullen wegkwijnen (De Vlamynck et al., 2014). In het verleden werden er verschillende operatietechnieken ontwikkeld die in twee grote groepen kunnen worden onderverdeeld, namelijk tenectomie en neurectomie (Touati et al., 2003). Deze technieken zijn echter enkel bruikbaar voor de m. gastrocnemius-vorm van spastische parese en kunnen niet worden gebruikt in geval van betrokkenheid van andere spiergroepen (De Vlamynck et al., 2014). In deze casus wordt de behandeling van spastische parese door middel van een selectieve neurectomie van de n. tibialis besproken. Aan de hand van tekeningen en beeldmateriaal wordt de techniek stap per stap beschreven. Naast de operatieve techniek worden eveneens de belangrijkste differentiaaldiagnoses besproken. Tot slot wordt het resultaat van de operatie op 2 en 3,5 maanden na de ingreep beschreven.

44 3 LITERATUURSTUDIE 1. DEFINITIE EN PATHOGENESE Boviene spastische parese is een progressieve en pijnlijke ontwikkelingsstoornis van de achterste ledematen. De eerste symptomen zijn zichtbaar vanaf enkele weken leeftijd en worden erger naarmate het dier ouder wordt (Vlaminck et al., 200) De exacte etiologie blijft nog steeds onbekend, maar een overactieve stretchreflex van de sprongstrekkers zou aan de basis liggen. (De Vlamynck et al., 2014). De Ley en De Moor concludeerden in 1979 dat overstimulatie of een gebrek aan inhibitie in de centra verantwoordelijk voor de controle van γ motor neuronen, als oorzaak van de overactieve strekreflex gezien mogen worden. Tot deze conclusie kwam men toen men vaststelde dat de klinische symptomen van spastische parese verdwenen nadat er een selectieve onderdrukking van de γ efferente zenuwen gebeurde door het toedienen van procaïne 0,38% via epidurale weg (De Ley en De Moor, 1979). Spastische parese werd reeds aangetoond in verschillende runderrassen en lijkt een erfelijk karakter te hebben. De overerving is in elk geval recessief en genetisch heterogeen. Er worden mogelijke vormen aangenomen die gaan van monogeen tot polygeen multifactorieel (Coopman et al., 2000). De klassieke vorm van spastische parese die als eerste werd beschreven omvatte enkel spasticiteit van de m. gastrocnemius. De laatste jaren ziet met steeds meer betrokkenheid van andere spiergroepen, zoals de m. biceps femoris. Voor de klassieke vorm van spastische parese is er een chirurgische behandeling mogelijk, voor de gemengde en de quadricepsvorm is nog geen behandeling ontwikkeld (De Vlamynck et al., 2014). 2. ANATOMIE VAN DE ACHTERPOOT 2.1 Met focus op selectieve neurectomie Ter hoogte van de heup ontstaan er twee zenuwen uit de n. ischiadicus (Figuur 1, 17), namelijk de n. tibialis (Figuur 1, 19) en de n. fibularis communis (Figuur 1, 6). Tot in de popliteusstreek lopen beide zenuwen samen, verder distaal splitst de n. fibularis communis zich af (Figuur 2, 1) en loopt deze verder over de laterale buik van de m. gastrocnemius (Figuur 1, 30). De n. tibialis verdwijnt in de diepte tussen twee m. gastrocnemius-buiken door. In het kader van de selectieve neurectomie is de n. tibialis van groot belang; de andere structuren kunnen weliswaar gebruikt worden als oriëntatiepunt (Budras, 2003; De Moor et al., 1964).

45 4 Figuur 1: Lateraal aanzicht van de linker achterpoot van het rund (Uit Budras, 2003). -6: N. fibularis communis -17: N. ischiadicus -19: N. tibialis -19 : N. cutaneus surae caudalis -30: M. gastrocnemius In de popliteusstreek ziet men duidelijk een caudale afsplitsing. Dit n. tibialis-takje (Figuur 2, 4) zorgt voor de innervatie van het mediale en axiale hoofd van de m. gastrocnemius. Anatomisch kan het van de ander zenuwtakjes onderscheiden worden door de splitsing op het einde. Het zenuwtakje dat naar het laterale m. gastrocnemius-hoofd gaat, loopt naar craniaal (Figuur 2, 5) en kruist de basis van de n. tibialis ( Figuur 2, cirkeltje). Uit beide hoger vernoemde takjes wordt er tijdens de ingreep een stuk van twee à drie centimeter zenuwweefsel verwijderd. De innervatie van de oppervlakkige buiger (Figuur 2, 7) dient echter intact gelaten te worden (Budras, 2003; De Moor et al., 1964; Pavaux et al., 1985).

46 Figuur 2: Schematische voorstelling van de n. tibialis in de popliteusstreek (Uit Pavaux et al., 1985). -1: N. fibularis communis -2: N. cutaneus surae caudalis -3: N. tibialis -4: N. tibialis tak voor het mediale en axiale m. gastrocnemius-hoofd -5: N. tibialis tak voor het laterale m. gastrocnemius-hoofd -6: N. tibialis tak voor de m. tibialis caudalis -7: N. tibialis tak voor de oppervlakkige buiger 2.2 Met focus op triple tenectomie De m. gastrocnemius kan zoals de meeste spieren worden ingedeeld in een vlezig en een pezig gedeelte. In het proximale deel van het vlezige gedeelte ziet men duidelijk de aflijning tussen het mediale en het laterale hoofd. Tussen beide hoofden loopt de n. tibialis (Figuur 3, N.T.). Meer naar distaal in het middelste deel van het vlezige gedeelte kan er nog een derde deel, het axiale deel van de m. gastrocnemius (Figuur 3, P.A.), worden herkend; dat vormt een brug tussen het mediale en laterale deel. Volledig distaal loopt het vlezige deel van de spier uit op een eindpees. De mediale buik loopt uit op een zwakke eindpees (Figuur 3, P.m.), het axiale deel op een zwaardere pees ( Figuur 3, P.e.). Samen vormen beide pezen de tendo superficialis m. gastrocnemius (Figuur 3, T.S.). Lateraal van de tendo superficialis vindt men de tendo profundus m. gastrocnemius (Figuur 3, T.P.) Deze oppervlakkige pees bestaat enerzijds uit de eindpees van de laterale buik van de m. gastrocnemius (Figuur 3, P.L.) en anderzijds uit de pees van de m. soleus (Figuur 3, M.S.). De tendo profundus wordt omgeven door een pezige schede (Figuur 3, G.S.P.) die wordt gevormd door de uiteinden van de broekspieren, namelijk de m. gluteobiceps, m. semitendinosus en de m. semimembranosus. Zowel de tendo superficialis, - profundus als de pezige schede komen allen uit op de tuberositas calcaneus

47 6 (Figuur 3, T.C.). Samen met de pees van de oppervlakkige buiger vormen deze structuren de achillespees (Budras, 2003, Pavaux et al., 1985). Figuur 3: Halfschematisch overzicht van de m. gastrocnemius en zijn tibiale innervatie. Caudaal aanzicht van het linker achterlidmaat na het afsnijden en openspreiden van de femorale aanhechtingspunten van de twee buiken (Uit Pavaux et al., 1985). -lijst met afkortingen: Bijlage I 3. BEHANDELING 3.1 Geschiedenis Götze was niet enkel de eerste om de naam spastische parese te gebruiken, hij was ook de eerste die een techniek beschreef om deze aandoening te behandelen. In de beschreven techniek werd er op het liggende dier een tenotomie van het oppervlakkige deel van de m. gastrocnemius (Figuur 3, T.S.) en een partiële tenotomie van de oppervlakkige buiger (Figuur 3, T.P.P.). Later bleek, in tegenstelling tot wat Götze dacht, dat de gastrocnemiuspees hiermee niet volledig werd doorgesneden (Götze, 1932).

48 7 Een vaak voorkomende en dikwijls fatale complicatie die werd gezien bij de techniek van Götze was een ruptuur van de diepe buiger. Om dit te voorkomen voerde Rösenberger sinds 1939 de techniek van Götze uit op staande dieren onder lokale anesthesie. De ruptuur ontstond immers meestal tijdens het opstaan van de dieren vlak na de ingreep. De staande operatie verminderde de kans op een ruptuur aanzienlijk (Rösenberger, 1939). Een andere reden om de operatie staand uit te voeren werd beschreven door Formston en Jones (1956). Wanneer er wordt geopereerd op een staand kalf, kan men het bekomen resultaat meteen evalueren. Via een incisie lateraal boven de tarsus of caudaal op de achillespees werd eerst het oppervlakkige deel van de m. gastrocnemius doorgesneden. Bij jonge kalveren volstond dit meestal om ervoor te zorgen dat de voet op de grond werd geplaatst. Bij oudere kalveren was het soms nodig om ook de oppervlakkige buiger gedeeltelijk of volledig door te snijden. In uitzonderlijke gevallen werd ook de tendo accessorius van de m. biceps femoris doorgesneden. Aangezien de bekomen resultaten van tenotomie tegenvallend bleken, werd er in 1964 door De Moor van deze techniek afgestapt en een nieuwe techniek, namelijk de neurectomie, ontwikkeld. Bij deze techniek blijven spieren en pezen onaangeroerd, maar wordt de innervatie van de m. gastrocnemius chirurgisch onderbroken (De Moor et al., 1964). De verdere details van deze ingreep worden in de hoofdstuk 3.2 besproken. Ondanks de ontwikkeling van deze nieuwe techniek werd toch nog vaak geopteerd voor de techniek van tenotomie. Elliot en Hopkins (1966) deden dit uit economische overwegingen. Zij gingen ervan uit dat door het uitvoeren van een neurectomie van de n. tibialis de m. gastrocnemius zou atrofiëren. Een minder sterk ontwikkelde m. gastrocnemius zal sneller ruptureren, maar ook het slachtgewicht en bijgevolg de inkomsten zullen lager zijn. Elliot en Hopkins (1966) opperden reeds de idee om een prothese te plaatsen tussen de twee doorgesneden peeseinden om ervoor te zorgen dat de spasticiteit verdwijnt, maar de stevigheid bewaard blijft. Roze (1975) ging verder met deze idee en ontwikkelde een eigen operatietechniek. Via een incisie lateraal van de achillespees en vier tot vijf centimeter boven de calcaneus wordt de oppervlakkige buiger zo distaal mogelijk doorgesneden, het oppervlakkig deel van de m. gastrocnemius wordt zo ver mogelijk proximaal door gesneden. Om de stevigheid van het spronggewricht te bewaren, wordt het proximale deel van de oppervlakkige buiger via enkele hechtingen vast gemaakt aan het distale deel van het oppervlakkige deel van de m. gastrocnemius. In 1985 werd met het beschrijven van de tenectomietechniek volgens Pavaux voor het eerst een toepassing ontwikkeld waarbij men rekening houdt met de dubbele pezige uiteindes van de m. gastrocnemius. Tot op dat moment werd steevast uitsluitend het oppervlakkige deel van de m. gastrocnemius en eventueel de oppervlakkige buiger doorgesneden. Deze oppervlakkige buiger wordt bij de techniek van Pavaux te allen tijde onaangeroerd gelaten. Daarentegen worden zowel het oppervlakkige als het diepe deel van de m. gastrocnemius-pezen en de bijhorende pezige schede doorgesneden (Pavaux et al., 1985). In hoofdstuk 3.3 wordt er dieper ingegaan op de techniek van een dergelijke triple tenectomie.

49 8 3.2 Selectieve neurectomie De techniek van de selectieve neurectomie werd door De Moor et al. beschreven in Tot op heden wordt nog steeds dezelfde techniek toegepast door verschillende chirurgen. Spastische parese wordt vaak gezien bij dikbillen, maar ook minder bespierde dieren kunnen aangetast zijn. Bij dergelijke dieren zal het belangrijk zijn de plaats waar de incisie moet gemaakt worden aan te duiden op het rechtstaande dier. De aflijning van beide m. gluteobiceps-schenkels is immers veel duidelijker tijdens steunname van het lidmaat. Idealiter wordt gebruik gemaakt van een onuitwisbare stift; er moet immers nog geschoren, gewassen en gescrubd worden. De operatie wordt uitgevoerd op het liggende dier. Het dier wordt eerst gesedeerd. Daarna volgt een grote epidurale anesthesie. Sedatie gebeurt tegenwoordig met xylazine (20 mg / kg lichaamsgewicht), De Moor et al. beschreef een sedatie met propionylpromazine. De grote epidurale is een cruciale stap in deze ingreep, aangezien men ervan moet kunnen uitgaan dat zowel de sensibele als de motorische innervatie van de n. tibialis volledig wordt lamgelegd. Er wordt gebruik gemaakt van 40 tot 70 ml procaïne 1% die onder een hoek van 45 tussen twee staartwervels tot in de epidurale ruimte wordt geïnjecteerd (De Moor et al., 1988). Het dier wordt in laterale decubitus op de tafel gefixeerd met het aangetaste lidmaat naar boven. Het operatieveld dat zich op de bil van het kalf bevindt, wordt geschoren, gewassen en gescrubd. Om contaminatie van het operatieveld vanuit andere lichaamszones te voorkomen, wordt er best een plastiek doek over de rest van de patiënt gelegd. De huidincisie wordt gemaakt in de craniale rand van de groeve tussen de twee m. gluteobiceps-schenkels. In deze craniale rand zijn immers weinig bloedvaten gelegen en kan de wonde beter bloedvrij gehouden worden. Aanvankelijk werd de incisie gemaakt in de groeve tussen de m. gluteobiceps en de m. semitendinosus, maar toen ondervond men veel problemen met het werken in de diepte. De lengte van de incisie is afhankelijk van de grootte van het dier en varieert tussen 15 en 20 centimeter (De Moor et al., 1964). Na het insnijden van de huid wordt de fascia glutea open gemaakt en worden de twee m. gluteobiceps-schenkels stomp gekliefd van elkaar. Om de zichtbaarheid op de dieper gelegen structuren te vergroten, wordt er gebruik gemaakt van een diepe wondspreider; hiermee worden beide spierbuiken van elkaar weggeduwd (Figuur 4, I). in de diepte ziet men het laterale hoofd van de m. gastrocnemius (Figuur 4, c) en de n. fibularis communis die erop ligt (Figuur 4, d). Caudaal van de n. fibularis communis en dieper in het vetweefsel kan men de n. tibialis identificeren (Figuur 4, e). De n. tibialis wordt vrij geprepareerd en het perineurium wordt ingesneden. De takjes afkomstig van de n. tibialis die zorgen voor de innervatie van respectievelijk het mediale/axiale en laterale hoofd van de m. gastrocnemius worden geïdentificeerd met behulp van elektrische prikkeling (De Moor et al., 1964). Voor het generen van deze prikkeling wordt gebruik gemaakt van een gemodificeerde zaklamp met een batterij van 4,5 Volt (Figuur 5). Door de elektrode in te pluggen in de positieve en negatieve pool op de zaklamp kan men de zenuwtakjes prikkelen door er contact mee te maken (Blijeveld, 1973). Wanneer de takjes voor de innervatie van de m. gastrocnemius hoofden worden geprikkeld, ziet men een duidelijke caudale verplaatsing van het lidmaat. Deze beweging is veel minder uitgesproken bij

50 9 het prikkelen van de zenuw die naar de oppervlakkige buiger gaat. Wanneer de innervatie van de diepe buiger wordt gestimuleerd, zal men enkel een flexie van de klauwen kunnen waarnemen. Uit beide n. tibialis takjes wordt een stuk van twee tot drie centimeter verwijderd. Indien men enkel een neurotomie uitvoert, ziet men veel recidives ten gevolge van een heling van de betrokken zenuwen (De Moor et al., 1964). I Figuur 4: Operatief zicht op het zenuwverloop op het niveau van de m. gastrocnemius na plaatsen van diepe wondspreider in de linker achterpoot (Uit Vlaminck et al., 2000). -a: -b: -c: -d: -e: -f: -g: -h: -I: Craniaal deel m. gluteobiceps Caudaal deel m. gluteobiceps Lateraal deel m. gastrocnemius N. fibularis communis N. tibialis N. cutaneus surae caudalis Caudaal deel n. tibialis (innervatie mediaal en axiaal deel m. gastrocnemius) Oblique deel n. tibialis (innervatie lateraal deel m. gastrocnemius) Diepe wondspreider

51 10 Figuur 5: Toestel voor elektrische stimulatie bij identificatie van n. tibialis-takjes (Uit Vlaminck et al., 2000). -1: Gemodificeerde zaklamp -2: 4,5 Volt batterij -3: Positieve en negatieve pool -4: Autoclaveerbare elektrode De wonde wordt lokaal en systemisch behandeld met antibiotica (bv. Penicilline). De systemische behandeling moet nog gedurende twee dagen worden verder gezet. De m. gluteobiceps-hoofden die eerder van elkaar werden gekliefd, worden aan elkaar gehecht met behulp van resorbeerbaar hechtmateriaal en een doorlopende hechting. Bij ernstige wondspanning is het aan te raden een matrasnaad te plaatsen in de subcutis om de wondranden bij elkaar te brengen. De huid wordt gesloten met behulp van een doorlopende hechting met achterhaling op verschillende enkelvoudige hechtingen (Vlaminck et al., 2000). 3.3 Triple tenectomie Deze operatie kan zowel op een staand als liggend dier worden uitgevoerd. Bij voorkeur wordt het dier in laterale decubitus gelegd, met het aangetaste lidmaat naar boven. Om een dier liggend te houden, kan het onder volledige anesthesie gebracht worden, sterk gesedeerd worden of geïmmobiliseerd worden met behulp van een grote epidurale. Enkel in het geval van sedatie is het noodzakelijk om de plaats van de incisie te verdoven met behulp van een infiltratie-anesthesie. In de andere gevallen is dit vaak overbodig (Paveaux et al., 1985). Er wordt een operatieveld voorbereid ter hoogte van de tarsus en hoofdzakelijk proximaal ervan. Er wordt geschoren, gewassen en gescrubd. Om contaminatie van het operatieveld vanuit andere lichaamszones te voorkomen, kunnen deze best worden afgedekt met een plastic doek die ter plaatse wordt gehouden met behulp van doekklemmen.

52 11 De huidincisie van acht tot tien centimeter wordt lateraal van de achillespees en ongeveer twee centimeter boven het spronggewricht uitgevoerd. De incisie dient caudaal van de v. saphena lateralis en craniaal van de tuber calcaneus gesitueerd te zijn. De eerste structuur die men hier tegenkomt, is de oppervlakkige pezige schede. Deze wordt ingesneden over een lengte van ongeveer zes centimeter waarna men de tendo superficialis m. gastrocnemius met behulp van een gesloten weefselschaar naar buiten kan halen (Figuur 6). Figuur 6: Lateraal aanzicht linker achterlidmaat. Vrijprepareren van het oppervlakkig deel van de m. gastrocnemius (Uit Pavaux et al., 1985). -T.S.: Tendo superficialis m. gastrocnemius Wanneer de tendo superficialis m. gastrocnemius vrijgemaakt is, wordt een stuk van twee tot drie centimeter uit de pees verwijderd. In tegenstelling tot bij een gewone tenotomie zal bij het verwijderen van een stukje pees de twee stompen minder snel aan elkaar groeien. Bij het doorsnijden van de pees is het belangrijk dat dit eerst proximaal en pas in tweede instantie distaal gebeurt. Door de spanning op de pees zou immers het proximale stuk kunnen wegtrekken, als er eerst distaal wordt gesneden. De oppervlakkige buiger laat men onaangeroerd (Pavaux et al., 1985). Een niveau dieper treft men, na het doorsnijden van de tendo superficialis, de tendo profundus (Figuur 3, T.P.) aan, alsook de pezige schede (Figuur 3, G.S.P.) die deze pees omgeeft. Chirurgen met enige ervaring zullen beide structuren tegelijk uitsnijden. Na het ondermijnen van de pezige schede wordt ze los geprepareerd van haar aanhechtingspunten en wordt er uit beide structuren twee tot drie centimeter gesneden (Figuur 7). Een eenvoudigere techniek is het openen van de pezige schede alvorens twee tot drie centimeter uit de tendo profundus weg te snijden (Figuur 8). Nadien wordt er ook nog een stuk uit de pezige schede verwijderd. Zoals hoger vermeld, wordt er georiënteerd op basis van de ligging van de v. saphena lateralis en de n. tibialis; deze structuren mogen in geen enkel geval aangesneden worden (Pavaux et al., 1985).

53 12 Figuur 7: Lateraal aanzicht linker achterlidmaat. Openen van de diepe pezige schede met vrijprepareren van het diepe deel van de m. gastrocnemius (Uit Pavaux et al., 1985). -T.P.: -G.S.P.: Tendo profundus m. gastrocnemius Diepe pezige schede gevormd door de broekspieren Figuur 8: Resectie van 2 à 3 cm uit de tendo profundus m. gastrocnemius + pezige doorsnijden van de pezige schede (Uit Pavaux et al., 1985). -T.P.: -T.T.A.: Tendo profundus m. gastrocnemius Axiale tarsuspees

54 13 De wonde wordt gesloten in twee lagen; eerst wordt de fascie gesloten, vervolgens de huid. Er wordt gewerkt met resorbeerbaar hechtmateriaal; dit vereenvoudigt de nazorg. Hechtingen kunnen zowel enkelvoudig als doorlopend worden geplaatst. Bij aantasting van beide achterpoten wordt de vookeur gegeven aan het afzonderlijk behandelen van de ledematen, startend bij het ergst aangetaste (Pavaux et al., 1985). 4. PROGNOSE Pavaux et al. voerden tussen 1981 en 1986 een studie uit om de resultaten van tenotomie en tenectomie na te gaan. Uit deze studie bleek dat de triple tenectomie een slaagpercentage van bijna 100% (15 op 16 gevallen gelukt) heeft, indien ze unilateraal wordt uigevoerd. Ook de triple tenotomie kan vrij goede resultaten voorleggen (5 van de 6 ingrepen geslaagd), maar door het kleine aantal patiënten is hieruit moeilijk een conclusie te trekken. De resultaten van de dubbele tenotomie of de tenectomie met het doorsnijden van de oppervlakkige buiger zijn eerder teleurstellend; een dergelijke operatie leidt immers zelden tot een succesvol resultaat (Pavaux et al., 1988). In 2000 werd door vlaminck et al. een onderzoek uitgevoerd bij 113 kalveren van het ras Belgisch witblauw met spastische parese die werden behandeld door middel van selectieve neurectomie. De kalveren werden ingedeeld in drie categorieën. Bij categorie I zag men volledig herstel zonder symptomen, bij categorie II zag men nog intermitterende symptomen, maar werd de ingreep als geslaagd beschouwd. Onder categorie III vindt men de dieren waarbij men geen beterschap zag en waarvan de ingreep als gefaald kon worden beschouwd. Slechts 12,4% van de dieren herstelden niet en moesten worden ondergebracht in categorie III, Bij 83,2% van de dieren zag men een uitstekend resultaat (categorie I) en 4,4% van de dieren hoorden thuis in categorie II. Reeds in 1966 noteerde De Moor et al. gelijkaardige resultaten (Vlaminck et al., 2000).

55 14 CASUSBESCHRIJVING 1. SIGNALEMENT EN ANAMNESE Het kalf dat op 16/11/2016 werd aangeboden in de kliniek van de faculteit diergeneeskunde te Merelbeke was een mannelijk dier van het ras Belgisch witblauw. Het kalf werd geboren via keizersnede op 9/8/2016 en was op het moment van aanbieden ongeveer drie maanden oud en het woog 117 kg. Tijdens de eerste vier tot zes levensweken werden er geen abnormaliteiten opgemerkt door de veehouder. Rond de leeftijd van twee maanden lag het dier steeds vaker neer en werden er spastische bewegingen van de rechterachterpoot vastgesteld. Deze spastische bewegingen waren aanvankelijk enkel zichtbaar meteen na het opstaan. Dit verergerde echter vrij snel, waardoor men na enige tijd zag dat het kalf geen steun nam op het betreffende lidmaat. Verder stagneerde ook de gewichtsaanzet van het kalf in vergelijking met zijn leeftijdsgenoten. Het dier werd door de eigen bedrijfsdierenarts voor verder onderzoek en eventuele behandeling doorverwezen naar een instelling met meer ervaring op het vlak van orthopedische problemen, in dit geval de faculteit diergeneeskunde te Merelbeke. 2. KLINISCH ONDERZOEK Om de problematiek volledig in te kunnen schatten, werd het kalf eerst gedurende een dag op stal geplaatst. Tijdens verschillende observaties gedurende de dag bleek het kalf nagenoeg constant neer te liggen op de linker zijde. Wanneer het kalf werd recht gezet, was er een duidelijke spasticiteit in de rechterachterpoot zichtbaar. Tijdens het staan in rust was het betreffende lidmaat schijnbaar verkort, er werd immers geen steun genomen. Tevens was er een laterocaudale deviatie zichtbaar (Figuur 9). Figuur 9: Laterocaudale deviatie van de rechter achterpoot zonder steunname

56 15 Op stap ziet men dat er enkel steun wordt genomen op de uiteindes van de klauwtjes en dat het lidmaat na de steunfase snel naar caudaal wordt getrokken. De gang is onregelmatig en het dier moet worden gestimuleerd om vooruit te bewegen. 3. PROBLEEMLIJST EN DIFFERENTIAALDIAGNOSE De differentiaaldiagnose die voor een dergelijk probleem kan worden gemaakt, bestaat uit een vijftal mogelijke aandoeningen waarvan de eerste twee, hieronder beschreven, de meest waarschijnlijke zijn, op basis van symptomen en de leeftijd van voorkomen. De symptomen van spastische parese van de m. gastrocnemius ziet men meestal rond de leeftijd van drie tot vier maanden ontstaan; het kan evenwel al voorkomen vanaf enkele weken ouderdom. De aandoening kan zowel uni- als bilateraal gesitueerd zijn. Het spronggewricht van een aangetast lidmaat wordt in extensie gehouden door een sterk opgespannen achillespees. In eerste instantie zullen de symptomen enkel worden opgemerkt meteen na het rechtstaan van de dieren. Door het pijnlijke karakter van de aandoening ziet men dat dieren die last hebben van een spastische parese van de m; gastrocnemius vaak zullen neerliggen en op termijn zullen wegkwijnen. Spastische parese van andere spiergroepen dan de m.gastrocnemius werd al eerder beschreven bij het ras Belgisch witblauw. In tegenstelling tot de klassieke vorm van spastische parese, waarbij de spasticiteit wordt veroorzaakt door een sprongstrekker, ziet men bij de atypische vorm vaak betrokkenheid van de teenstrekkers. De atypische vorm ziet men vaak bij dieren van drie tot vier weken oud en de meeste kalveren zijn bilateraal aangetast. Klinisch kan deze vorm onderscheiden worden van de klassieke spastische parese doordat bij deze vorm het aangetaste lidmaat naar craniaal wordt gestrekt, al dan niet met een voorwaarts gerichte maaibeweging. Krampigheid wordt enkel gezien bij oudere dieren en dus niet bij kalveren. De symptomen van krampigheid lijken echter wel sterk op deze van een beginnende spastische parese van de m. gastrocnemius. Door de aantasting van verschillende spieren van de achterhand ziet men vlak na het rechtstaan dat beide achterpoten afwisselend naar caudaal worden gestrekt. Congenitale hyperextensie van de tarsaalgewrichten wordt vanaf de geboorte opgemerkt en komt in de meeste gevallen bilateraal voor. Er is een duidelijke hyperextensie van de sprong waarneembaar waarbij in extreme gevallen tibia en metatarsus in elkaars verlengde kunnen liggen. Het probleem situeert zich echter in het gewricht zelf en niet in de spieren errond. De achillespees hangt dan ook slap aan de calcaneus. in tegenstelling tot bij een spastische parese van de m. gastrocnemius, Deze aandoening is evenmin pijnlijk. Bij een patellafixatie ziet men duidelijk dat het betrokken lidmaat niet kan geplooid worden. De symptomen zullen echter niet permanent zichtbaar zijn en komen hoofdzakelijk voor bij volwassen dieren. Vaak verdwijnt de fixatie door de dieren achteruit te laten stappen.

57 16 4. DIAGNOSE De diagnose wordt doorgaans gesteld op basis van de klinische symptomen die zichtbaar zijn. In dit geval ziet men een schijnbaar verkort lidmaat dat regelmatig spastisch naar caudaal wordt verplaatst. De symptomen zijn duidelijk erger meteen nadat het kalf is opgestaan. Door het uitsluiten van de aandoeningen opgesomd in de differentiaaldiagnose op basis van deze typische eigenschappen komt men uit bij een spastische parese van de m. gastrocnemius. Het is echter moeilijk om met zekerheid te zeggen dat er geen andere spiergroepen betrokken zijn. Zoals hoger beschreven wordt de vorm van spastische parese waarbij verschillende spieren betrokken worden steeds vaker vastgesteld. De betrokkenheid van andere spieren dan de m. gastrocnemius zou ernstige gevolgen hebben voor de prognose van de ingreep. In dit specifieke geval werd toch beslist om chirurgisch in te grijpen, aangezien de klinische tekenen sterk in de richting van een zuivere m. gastrocnemius parese wezen. 5. BEHANDELING De behandeling van deze patiënt gebeurde onder kliniekomstandigheden waarbij er werd gewerkt in een operatiezaal voorzien van alle faciliteiten om hygiënisch, comfortabel en snel te kunnen werken. Deze omstandigheden dragen bij tot het neerzetten van een goed resultaat door de behandelende chirurg. Het is zeker niet ondenkbaar dat deze ingreep zou uitgevoerd onder veldomstandigheden. Omdat het een ingreep is die niet routinematig zal worden uitgevoerd door de gemiddelde eerstelijnsdierenarts, is het toch aan te raden om een operatieplaats uit te kiezen waar er ergonomisch kan worden gewerkt, met voldoende belichting en zodanig dat eventuele contaminatie van het operatieveld tot een minimum wordt beperkt. Een extra helpende hand, die de chirurg assisteert, is bij deze ingreep ook zeker geen overbodige luxe. 5.1 Voorbereiding Materiaal Voor deze ingreep heeft men naast het standaard operatiemateriaal nog enkele andere materialen nodig. Vooreerst een niet uitwisbare stift om de incisieplaats te markeren. Voorts ook nog een gemodificeerde zaklamp met batterij van 4,5 Volt en een steriele elektrode die hierop kan worden aangesloten Patiënt De eerste stap in de voorbereiding van de patiënt is uiteraard de identificatie van het lidmaat dat behandeld moet worden. In dit geval was het duidelijk; er was immers een unilaterale aantasting. Om reflux van maaginhoud tijdens de ingreep te voorkomen, werd het dier 12 uur voor de ingreep uitgevast. Bij het uitvasten van jonge dieren moet men steeds behoedzaam blijven voor hypoglycemie. De avond voorafgaand aan de operatie werd er een preanesthetisch onderzoek uitgevoerd met bijzondere aandacht voor het hart, de longen en de navel (tabel 1)

58 17 Tabel 1: Resultaten van het preanesthetisch onderzoek Lichaamstemperatuur 39,2 C Polsfrequentie 100 / minuut Type pols Goed geslagen Capillaire vullingstijd < 2 seconden Ademhalingsfrequentie 76 / minuut Ademhalingstype Costoabdominaal Navel Niet opgezet, niet pijnlijk huidturgor Geen tekenen van dehydratatie Algemene indruk Ligt veel neer, wel alert Om het scheren van het operatieveld te vergemakkelijken, werd het kalf eerst gesedeerd. De sedatie zorgt er eveneens voor dat de epidurale anesthesie die later moet gebeuren onder veilige en hygiënische omstandigheden kan plaatsvinden. Omdat we het kalf later rustig zullen willen houden op de operatietafel, wordt gekozen voor een krachtige sedatie met analgesie en spierrelaxatie. Hiervoor werd er 1,2 ml Xyl-M 2% (xylazine) intramusculair toegediend aan het kalf. Er wordt een operatieveld geschoren dat zich uitstrekt van net proximaal van de tarsus tot boven op de bil. Voor het plaatsen van de epidurale anesthesie wordt ter hoogte van de staartbasis een klein vierkant van 4 bij 4 cm weggeschoren. Vooraleer men de epidurale anesthesie kan uitvoeren, moet het oppervlak eerst worden gescrubd. Dit gebeurt eerst met een chloorhexidineoplossing gevolgd door ontsmettingsalcohol 70%. Omdat men tijdens de operatie zeker wil zijn dat er geen enkele beweging van de achterhand wordt veroorzaakt door een centrale prikkel, wordt er gewerkt met een grote epidurale. In dit geval werd er met behulp van een 18-gauge-naald, die onder een hoek van 45 tussen twee wervellichamen werd ingebracht, 60 ml procainehydrochloride 4% + adrenaline in de epidurale ruimte gebracht. Bij het injecteren van een dergelijke grote hoeveelheid is het uiterst belangrijk dat dit voldoende traag gebeurt. Door het injecteren van grote volumes in de epidurale ruimte bestaat immers de kans op het ontstaan van reversibele spastische bewegingen van kop en hals, ten gevolge van een gestegen druk ter hoogte van de hersenen. Indien de epidurale anesthesie goed werd uitgevoerd, mag er geen enkel gevoel meer zijn ter hoogte van de achterhand, noch mogen er actieve bewegingen van de achterste ledematen worden gezien. Bij de positionering van de patiënt in zijligging op de operatietafel moet erop gelet worden dat het lidmaat dat men wenst te behandelen bovenaan ligt. De andere ledematen worden met behulp van touwen onderaan de operatietafel gefixeerd. Om oprichten van de kop tijdens de operatie te voorkomen, wordt de kop met behulp van een halster aan de tafel gefixeerd. Eveneens wordt er een touw over de borst van het kalf gebonden (Figuur 11)

59 18 Figuur 11: Positionering van de patiënt op de operatietafel 5.2 Operatie Er werd gestart met het maken van een huidincisie van ongeveer 15 centimeter ter hoogte van de scheidingslijn van de twee m. gluteobiceps-hoofden (Figuur 12). Om erge bloedingen te voorkomen, diende de chirurg de incisie aan de craniale rand van de groeve te maken. Eens door de huid werd de fascia glutea gekliefd en de twee hoofden van de m. gluteobiceps vrijgedisseceerd. Verder in de diepte werden beide schenkels van elkaar gescheiden door deze stomp te klieven. Figuur 12: Identificeren van de incisieplaats -Rode bollen: twee hoofden van de m. gluteobiceps -rode lijn: groeve tussen spierbuiken en plaats van incisie

60 19 Om een goed zicht te krijgen op de onderliggende structuren werden beide m. gluteobiceps-hoofden opzij gehouden met behulp van een wondspreider (Figuur 13). In het distale deel van de wonde was het laterale deel van de m. gastrocnemius zichtbaar. Oppervlakkig over het laterale deel van de m. gastrocnemius kon men de n. fibularis communis zien lopen. Iets caudaal van de n. fibularis communis kon men in de groeve tussen het laterale en mediale deel van de m. gastrocnemius de n. tibialis opsporen (Figuur 14). Figuur 13: Wondspreider om beide m. gluteobiceps-hoofden uit elkaar te houden Figuur 14: N. tibials wordt in de diepte opgezocht tussen het laterale en mediale deel van de m. gastrocnemius

61 20 Nadat de n. tibialis voorzichtig en zonder te veel tractie werd vrijgeprepareerd ging men op zoek naar de afsplitsingen die zorgen voor de innervatie van de verschillende gastrocnemiusdelen. Vooreerst werd uit het meest caudale takje van de n. tibialis een stukje van drie tot vier centimeter zenuwweefsel gereseceerd (Figuur 15). Dit takje was, op basis van het typische anatomische uitzicht, namelijk een afsplitsing op het uiteinde, vrij eenvoudig te identificeren. Door de resectie van dit stuk zenuwbaan werd de innervatie van zowel het mediale als het axiale gastrocnemiusdeel onderbroken. De identificatie van de bezenuwing voor het laterale deel kon niet gebeuren op basis van de anatomie. Daarom werd er gebruik gemaakt van een elektrode, aangesloten op een batterij van 4,5 volt, om de verschillende zenuwtakjes te prikkelen. Op het moment dat het zenuwtakje, dat zorgt voor de geleiding naar het laterale deel van de m. gastrocnemius, werd geprikkeld, kon een duidelijke extensie en caudale verplaatsing van het lidmaat worden vastgesteld. Dit in tegenstelling tot de innervatie van de diepe buigpees waarbij men enkel een flexie van beide klauwen zag. Wanneer het takje, betrokken bij de bezenuwing van de oppervlakkige buiger, werd geprikkeld, kon men een geringe achterwaartse beweging van het lidmaat waarnemen. Deze was echter veel subtieler dan in het eerste geval. Ook uit dit zenuwtakje werd een stuk van drie tot vier centimeter verwijderd (Figuur 15). Figuur 15: Excisie van 3 à 4 cm uit de betrokken zenuwtakjes -Takje voor mediaal en axiaal deel m. gastrocnemius op basis van anatomisch uitzicht -Takje voor lateraal deel m. gastrocnemius op basis van elektrische stimulatie Het hechten van de wonde gebeurde in drie lagen met behulp van een resorbeerbare polyfilamenteuze draad namelijk Surgicryl PGA (polyglycolzuur) USP 2 op bobijn. Eerst werden beide m. gluteobiceps-hoofden doorlopend gehecht met behulp van voornoemde draad en een ronde naald. Om eventuele wondspanning op te vangen, werd de subcutis gehecht met een spanningsverminderende matrasnaad. Hiervoor werd eveneens het hoger vernoemde materiaal gebruikt. Tot slot werd de huid doorlopend met achterhaling gehecht (Figuur 16), met behulp van een

62 21 snijdende naald. Om de wonde af te sluiten, kan er op de hechting een laagje aluminiumspray worden aangebracht. Figuur 16: Sluiten van de huid door middel van een doorlopende hechting met achterhaling -Surgicryl PGA (polyglycolzuur) USP Nabehandeling Na de denervatie van de m. gastrocnemius is het belangrijk dat het dier voldoende lang op box wordt gehouden. Het dier geïsoleerd opstallen in een box met voldoende stro en beperkte bewegingsruimte gedurende één maand is het absolute minimum. Deze boxrust moet voorkomen dat er te snel zware belasting op het behandelde lidmaat wordt geplaatst. Door de denervatie zal de m. gastrocnemius immers minder sterk zijn en bestaat de kans dat een ruptuur van de spier of van de pees optreedt. Ruptuur van de m. gastrocnemius zal zich veruiterlijken in een afwijkende stand waarbij het dier steunt op de plantaire zijde van de metatarsus en de tarsus. De prognose van een gastrocnemiusruptuur is sterk gereserveerd en kan voor een belangrijk economisch verlies zorgen. Wanneer er een bilaterale spastische parese aanwezig is, dient eerst de poot met de ergste symptomen behandeld te worden. Wanneer deze volledig geheeld is, kan het andere lidmaat aangepakt worden. De eigenaar van het dier moet steeds gewezen worden op het mogelijk erfelijke karakter van de aandoening. Dieren die behandeld zijn voor een spastische parese worden daarom beter niet ingezet voor fokdoeleinden. In de praktijk wordt hiertegen nog vaak gezondigd. 6. RESULTAAT EN EVOLUTIE Op 29 maart 2017 werd er een terugbezoek uitgevoerd op het bedrijf van het betreffende kalf om de resultaten van de ingreep, die vier maanden eerder had plaatsgevonden, te evalueren. De eerste twee maanden na de ingreep werd het kalf alleen opgestald in een goed opgestrooide box. Naar zeggen van de veehouder was er gedurende deze periode verbetering zichtbaar, maar werd er nog geen volledige steun genomen op de rechter achterpoot. Vanaf eind januari werd het kalf samen met 5

63 22 leeftijdsgenoten in een groepshuisvesting op stro ondergebracht. Sindsdien ziet de veehouder een duidelijke verbetering en wordt er goed steun genomen op het behandelde lidmaat (Figuur 17). Op stap is er wel nog steeds een verkorte paslengte van het rechterlidmaat zichtbaar. Aangezien de poot nog naar buiten en licht naar voor wordt gehouden, zou men kunnen vermoeden dat er toch nog spasticiteit is van andere spieren zoals de abductoren en de m. quadriceps femoris. De atrofie van de spieren op de betreffende achterhand, die in sommige gevallen beschreven wordt, is in dit geval niet op te merken. Figuur 17: Resultaat 3,5 maanden na de selectieve neurectomie -Links: craniolateraal aanzicht van de rechter achterpoot met duidelijke steunname; de rechter achterpoot wordt wel naar buiten en licht naar voor gehouden. -rechts: caudolateraal aanzicht van de rechterachterpoot met duidelijke steunname en geen tekenen van spieratrofie.

Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak

Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak Auteur: Steven Sarrazin Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak Veelal wordt de bestrijding van het Boviene Virale Diarree-virus (BVD) enkel geassocieerd met vaccinatie. Echter, met vaccinatie

Nadere informatie

BVD-bestrijding in België: een algemene aanpak lijkt er te komen.

BVD-bestrijding in België: een algemene aanpak lijkt er te komen. Auteur: Steven Sarrazin BVD-bestrijding in België: een algemene aanpak lijkt er te komen. Nu IBR een verplichte nationale aanpak kent bij rundvee, komt ook een bestrijding van BVD (Boviene Virale Diarree)

Nadere informatie

BVD, het aanpakken waard! Ruben Tolboom Intervisie 2014

BVD, het aanpakken waard! Ruben Tolboom Intervisie 2014 BVD, het aanpakken waard! Ruben Tolboom Intervisie 2014 Voorstellen Ruben Tolboom Tot 1 mei 2014: rundveedierenarts Vanaf heden: Field Technical Service Manager Technische achtergrond produkten-dierziekten

Nadere informatie

Focus op BVD. Praktische handleiding

Focus op BVD. Praktische handleiding Focus op BVD Praktische handleiding Met de steun van Voorwoord Beste veehouder, Beste dierenarts, Boviene virale diarree, kortweg BVD, is veruit de belangrijkste infectieziekte bij het rund. Goed de helft

Nadere informatie

toch ziektetekens opwekken. Anderzijds kunnen om dezelfde reden de symptomen van een ziekte erger worden dan ze zouden zijn zonder de bijkomende

toch ziektetekens opwekken. Anderzijds kunnen om dezelfde reden de symptomen van een ziekte erger worden dan ze zouden zijn zonder de bijkomende De BVD Boviene virale diarree of BVD is een aandoening bij runderen die zwaar onderschat wordt.de besmetting brengt veel meer schade toe aan de veestapel dan men over het algemeen aanneemt, maar komt ook

Nadere informatie

Redenen genoeg om de BVDV-situatie op uw bedrijf na te gaan

Redenen genoeg om de BVDV-situatie op uw bedrijf na te gaan Auteur: Steven Sarrazin Redenen genoeg om de BVDV-situatie op uw bedrijf na te gaan Boviene Virale Diarree (BVD) is een aandoening met een veel ruimer ziektebeeld dan de naam laat vermoeden. Daarom is

Nadere informatie

Voorkomen en bestrijden van IBR en BVD

Voorkomen en bestrijden van IBR en BVD Voorkomen en bestrijden van IR en VD IR en VD zijn twee belangrijke infectieuze rundveeziekten die heel wat schade kunnen veroorzaken op het rundveebedrijf. Hoewel deze ziekten vaak in één adem worden

Nadere informatie

BVD aanpak in de praktijk. Pauline Athmer DAP Nijkerk-Wellensiek

BVD aanpak in de praktijk. Pauline Athmer DAP Nijkerk-Wellensiek BVD aanpak in de praktijk Pauline Athmer DAP Nijkerk-Wellensiek Inhoud presentatie Even voorstellen Waarom BVD? De BVD drager Hoe kom je aan BVD? Hoe kom je er weer vanaf? BVD aanpak in onze praktijk Enkele

Nadere informatie

BVD, het aanpakken waard! Monique Driesse en Ruben Tolboom Januari 2015

BVD, het aanpakken waard! Monique Driesse en Ruben Tolboom Januari 2015 BVD, het aanpakken waard! Monique Driesse en Ruben Tolboom Januari 2015 Voorstellen Monique Driesse Rundveedierenarts 7 jaar praktijk, 5 jaar in Canada Sinds 2007 bij Boehringer Ingelheim Ruben Tolboom

Nadere informatie

Tips & Tricks. Biosecurity. Bart, Geert & Maude s. Wat is bioveiligheid? Wat betekent dit concreet? Wordt bioveiligheid toegepast op rundveebedrijven?

Tips & Tricks. Biosecurity. Bart, Geert & Maude s. Wat is bioveiligheid? Wat betekent dit concreet? Wordt bioveiligheid toegepast op rundveebedrijven? Bart, Geert & Maude s Tips & Tricks Biosecurity Wat is bioveiligheid? Bioveiligheid bij rundvee is het geheel van maatregelen die genomen worden om een runderpopulatie te beschermen tegen schadelijke biologische

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar 2011-2012

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar 2011-2012 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2011-2012 EFFECT EN BELANG VAN VACCINATIE IN DE BVD-BESTRIJDING door Karolien CILISSEN Promotor: Dr. Jozef Laureyns Medepromotor: Dr. Steven Sarrazin

Nadere informatie

Rendement verbeteren door samen te werken aan optimalisatie van de technische kengetallen

Rendement verbeteren door samen te werken aan optimalisatie van de technische kengetallen Rendement verbeteren door samen te werken aan optimalisatie van de technische kengetallen Landelijke aanpak IBR en BVD Per 1-4-2018 verplicht alle melkveehouders een status voor BVD en IBR (door sector)

Nadere informatie

Een BVDV-bestrijdingsplan voor België. Jef Laureyns

Een BVDV-bestrijdingsplan voor België. Jef Laureyns Een BVDV-bestrijdingsplan voor België Jef Laureyns Inhoud Noodzakelijke elementen van BVD-controle Vereisten voor een nationaal BVD-programma Het Belgisch BVD-programma: huidig voorstel commentaar Conclusie

Nadere informatie

Sommige infecties bij runderen blijven gedurende lange tijd aanwezig op een rundveebedrijf

Sommige infecties bij runderen blijven gedurende lange tijd aanwezig op een rundveebedrijf Moeilijk te ontdekken infectieuze ziekten bij runderen Sommige infecties bij runderen blijven gedurende lange tijd aanwezig op een rundveebedrijf vooraleer ze ontdekt en aangepakt worden. Het gaat om besmettelijke

Nadere informatie

Besmet met IBR. Congres Gezonde melkveehouderij 10-11-2015. En hoe nu verder? copyright Gezondheidsdienst voor Dieren 1. Inhoud presentatie IBR

Besmet met IBR. Congres Gezonde melkveehouderij 10-11-2015. En hoe nu verder? copyright Gezondheidsdienst voor Dieren 1. Inhoud presentatie IBR Besmet met IBR En hoe nu verder? Drs. Frederik Waldeck, dierenarts Congres Gezonde melkveeh Zwolle, 10 november 2015 Inhoud presentatie IBR Stand van zaken Besmet: hoe komt het, wat is het? Aanpak Boerderij,

Nadere informatie

Elke koe verdient bescherming. Eénmalige BVD vaccinatie, 1 jaar bescherming

Elke koe verdient bescherming. Eénmalige BVD vaccinatie, 1 jaar bescherming Elke koe verdient bescherming Eénmalige BVD vaccinatie, jaar bescherming BVD-vrij en beschermd Ondanks dat er jarenlang maatregelen zijn genomen, blijft BVD een belangrijk probleem in Europa met grote

Nadere informatie

Trend aankoopprotocol

Trend aankoopprotocol aantal protocols Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw PERSARTIKEL Drongen, Torhout, 19 februari 2013 Auteur: Koen De Bleecker, Teamleider gezondheidszorg herkauwers, DGZ 2 jaar aankoopprotocol: resultaten

Nadere informatie

BVD; doe er wat mee! Anita ten Wolthuis 26 september 2011

BVD; doe er wat mee! Anita ten Wolthuis 26 september 2011 BVD; doe er wat mee! Anita ten Wolthuis 26 september 2011 BVD en GD Monitoring Bekende en nieuwe ziekten Voor overheid en zuivel Vrijwillige programma s Wettelijke dierziekteprogramma s Ondersteuning

Nadere informatie

Serologische testen en interpretatie van testresultaten

Serologische testen en interpretatie van testresultaten Serologische testen en interpretatie van testresultaten Serologische testen Serologie is de leer van de stoffen die zich bevinden in het bloedserum. Bloedserum is het vocht dat verkregen is nadat bloed

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Villa IBR & café BVD. Gezondheidszorg Herkauwers

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Villa IBR & café BVD. Gezondheidszorg Herkauwers Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw Villa IBR & café BVD Gezondheidszorg Herkauwers SAMEN WERKEN AAN DE TOEKOMST! De SECTOR wil IBR & BVD uitroeien gezien veel SCHADE voor elke veehouder Besmettelijk

Nadere informatie

Resultaten van een veldproef met betrekking tot neonatale kalverdiarree

Resultaten van een veldproef met betrekking tot neonatale kalverdiarree Auteur: Vanessa Meganck Inleiding Resultaten van een veldproef met betrekking tot neonatale kalverdiarree Voor het vermijden van diarree bij de jongste kalfjes dient er een evenwicht gevonden te worden

Nadere informatie

Op een modern melkveebedrijf horen BVD en IBR niet thuis!

Op een modern melkveebedrijf horen BVD en IBR niet thuis! Op een modern melkveebedrijf horen BVD en IBR niet thuis! Bedrijfsinfectie BVD Bedrijfsinfectie Op dit bedrijf loopt een pink van ca. 9 maanden die drager is van het BVD-virus. Deze pink is drager geworden

Nadere informatie

AFRIKAANSE VARKENSPEST

AFRIKAANSE VARKENSPEST Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen AFRIKAANSE VARKENSPEST Directie Dierengezondheid DG Controlebeleid 1. Etiologie Afrikaanse varkenspestvirus = DNA-virus, Familie Asfarviridae

Nadere informatie

Focus op Neospora. Praktische handleiding

Focus op Neospora. Praktische handleiding Focus op Neospora Praktische handleiding Met de steun van Focus op Neospora Voorwoord Beste veehouder, Beste dierenarts, Neospora caninum is een parasiet die wereldwijd voorkomt. Neospora is vooral gekend

Nadere informatie

Protocol voor het toezicht op laboratoria die diagnostiek uitvoeren voor bestrijding van BVD in Nederland

Protocol voor het toezicht op laboratoria die diagnostiek uitvoeren voor bestrijding van BVD in Nederland Protocol voor het toezicht op laboratoria die diagnostiek uitvoeren voor bestrijding van BVD in Nederland 1. Inleiding De Nederlandse rundveehouderij heeft het voornemen om Bovine Virus Diarree (BVD) in

Nadere informatie

Op het diagram hieronder is schematisch weergegeven hoe de besmettingsroute van Neospora loopt. Bron: GD Diergezondheid

Op het diagram hieronder is schematisch weergegeven hoe de besmettingsroute van Neospora loopt. Bron: GD Diergezondheid Neospora Neospora caninum is een van de belangrijkste besmettelijke oorzaken van verwerpen bij koeien. Een infectie met Neospora leidt niet tot ziekteverschijnselen bij de koeien. Wel kan de parasiet door

Nadere informatie

AGRIBEX 2013 Conditions sanitaires Sanitaire voorwaarden Version/versie 25/09/2013

AGRIBEX 2013 Conditions sanitaires Sanitaire voorwaarden Version/versie 25/09/2013 1. Algemene voorwaarden a. Op de verzameling zijn alleen dieren toegelaten die in orde zijn met de huidige Europese en Belgische wetgeving. b. Transport: i. Elke vervoerder moet een toelating hebben om

Nadere informatie

De toekomst tegemoet met of zonder CAE Is er leven na een uitbraak? Studieclub zuid Karianne Lievaart-Peterson Datum: 10 november 2016

De toekomst tegemoet met of zonder CAE Is er leven na een uitbraak? Studieclub zuid Karianne Lievaart-Peterson Datum: 10 november 2016 De toekomst tegemoet met of zonder CAE Is er leven na een uitbraak? Studieclub zuid Karianne Lievaart-Peterson Datum: 10 november 2016 Verwachting van vanavond Onderwerpen CAE (enkele relevante details)

Nadere informatie

Hoe zal het BVD programma in België er uit zien?

Hoe zal het BVD programma in België er uit zien? Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw Hoe zal het BVD programma in België er uit zien? Dr. Stefaan Ribbens 1 Onze missie DGZ is dé betrouwbare partner van de Vlaamse veehouder om met gezonde dieren op duurzame

Nadere informatie

Focus op Neospora. Praktische handleiding

Focus op Neospora. Praktische handleiding Focus op Neospora Praktische handleiding Met de steun van Focus op Neospora Voorwoord Beste veehouder, Beste dierenarts, Neospora caninum is een parasiet die wereldwijd voorkomt. Neospora is vooral gekend

Nadere informatie

oktober 2013 Veterinair certificaat voor de uitvoer van fokrunderen afkomstig uit België naar Marokko

oktober 2013 Veterinair certificaat voor de uitvoer van fokrunderen afkomstig uit België naar Marokko I. Toepassingsgebied Productomschrijving GN-Code Land Runderen 0102 II. Bilateraal certificaat Code FAVV EX.VTL.MA.05.01 Titel van het certificaat Veterinair certificaat voor de uitvoer van fokrunderen

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen. Actua DGZ. Dienstvergaderingen Gezondheidszorg herkauwers

Dierengezondheidszorg Vlaanderen. Actua DGZ. Dienstvergaderingen Gezondheidszorg herkauwers Dierengezondheidszorg Vlaanderen Actua DGZ Dienstvergaderingen 2015 Gezondheidszorg herkauwers Dierengezondheidszorg Vlaanderen Nieuwe fase IBR Besmettingsgraad IBR-bestrijding werkt 45.0% 17.8% Ongeveer

Nadere informatie

OPVOLGING BRUCELLOSE NAMEN

OPVOLGING BRUCELLOSE NAMEN Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de voedselketen OPVOLGING BRUCELLOSE NAMEN Raadgevend comité 28-03-2012 Historiek: Landbouwbedrijf te Franc Warêt, provincie NAMEN. Na kalving via keizersnede

Nadere informatie

Heeft. ooit. V.U. SCS Boehringer Ingelheim Comm.V 2015/052

Heeft. ooit. V.U. SCS Boehringer Ingelheim Comm.V 2015/052 u V.U. SCS Boehringer Ingelheim Comm.V 2015/052 u abortussen vastgesteld in uw kudde Embryonale dood - 65 dagen dracht Abortus - 4 maanden dracht Abortus - 4 maanden dracht Abortus - 4,5 maanden dracht

Nadere informatie

Gezondheidsprogramma s en monitoring ten dienste van een duurzame en gezonde melkveestapel in Vlaanderen Algemene vergadering MCC - 3 april 2019

Gezondheidsprogramma s en monitoring ten dienste van een duurzame en gezonde melkveestapel in Vlaanderen Algemene vergadering MCC - 3 april 2019 Dierengezondheidszorg Vlaanderen Gezondheidsprogramma s en monitoring ten dienste van een duurzame en gezonde melkveestapel in Vlaanderen Algemene vergadering MCC - 3 april 2019 Overzicht 1. Stand van

Nadere informatie

PRRS, DE AANPAK BEGINT BIJ MONITORING

PRRS, DE AANPAK BEGINT BIJ MONITORING Tekst: Sarah De Smet (Varkensloket), Ellen de Jong en Tamara Vandersmissen (DGZ) PRRS, DE AANPAK BEGINT BIJ MONITORING De eradicatie van PRRS is, gezien de hoge varkensdensiteit in Vlaanderen, nog niet

Nadere informatie

KAN BEDRIJFSBEGELEIDING ZORGEN VOOR EEN KALF PER KOE PER JAAR?

KAN BEDRIJFSBEGELEIDING ZORGEN VOOR EEN KALF PER KOE PER JAAR? VAKGROEP VOORTPLANTING, VERLOSKUNDE, BEDRIJFSDIERGENEESKUNDE KAN BEDRIJFSBEGELEIDING ZORGEN VOOR EEN KALF PER KOE PER JAAR? Da. Hans Van Loo DOEL ZOOGKOEIENHOUDERIJ Zo snel mogelijk Zo veel mogelijk Vlees

Nadere informatie

DierenArtsenCentrum Noordwolde Voorjaar 2012

DierenArtsenCentrum Noordwolde Voorjaar 2012 DierenArtsenCentrum Noordwolde Voorjaar 2012 Beste paardeneigenaar, Op het moment is het rhinopneumonievirus volop in het nieuws. Het virus is vastgesteld op verschillende plaatsen in Nederland. Aangezien

Nadere informatie

Bloederkalveren: waakzaamheid blijft geboden! Tekst: Jef Laureyns Faculteit Diergeneeskunde UGent

Bloederkalveren: waakzaamheid blijft geboden! Tekst: Jef Laureyns Faculteit Diergeneeskunde UGent PRAKTIJKDIERENARTS-MVBB02-2013 Bloederkalveren: waakzaamheid blijft geboden! Tekst: Jef Laureyns Faculteit Diergeneeskunde UGent Sommige vlees- en melkveebedrijven hebben de voorbije jaren te maken gehad

Nadere informatie

Samen werken aan diergezondheid, in het belang van dier, dierhouder en samenleving. Classificatie: intern

Samen werken aan diergezondheid, in het belang van dier, dierhouder en samenleving. Classificatie: intern Samen werken aan diergezondheid, in het belang van dier, dierhouder en samenleving Classificatie: intern Nieuwe BVD routes Linda van Duijn voorlichtingsbijeenkomsten IBR/BVD, januari/februari 2018 Actuele

Nadere informatie

Niet technische samenvatting. 1 Algemene gegevens. 2 Categorie van het project

Niet technische samenvatting. 1 Algemene gegevens. 2 Categorie van het project Niettechnische samenvatting 1 Algemene gegevens 1.1 Titel van het project Respiratoir Syncytieel Virus (RSV) in kalveren 1.2 Looptijd van het project 1.3 Trefwoorden (maximaal 5) Oktober 2015 oktober 2020

Nadere informatie

Rapportering voor het jaar 2016 Referentiecentrum voor NOROVIRUS.

Rapportering voor het jaar 2016 Referentiecentrum voor NOROVIRUS. Coördinator referentiecentrum Naam: N. Botteldoorn Tel 02 642 51 83 Fax: 02 642 52 40 Rapportering voor het jaar 2016 Referentiecentrum voor NOROVIRUS. Instelling: WIV Straat: J. Wijtsmanstraat Stad: Brussel

Nadere informatie

Klik om stijl te bewerken

Klik om stijl te bewerken Klik om stijl te bewerken Coxevac vaccinatie bij geiten 20-2-2019 1 Inhoud Voorstelling Ceva + mezelf Q-koorts: Wat is het? Q-koorts: Symptomen (mens + dier) Q-koorts: Diagnostiek Q-koorts: Preventie Q-Koorts:

Nadere informatie

Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne. rundveebedrijven

Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne. rundveebedrijven Auteur: Vanessa Meganck Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne rundveebedrijven Een kalf wordt zonder antistoffen geboren door de specifieke bouw van de placenta (moederkoek) van het rund.

Nadere informatie

PRRS in vraag? en antwoord!

PRRS in vraag? en antwoord! KENNISDOCUMENT Met kennis vooruit: PRRS in vraag? en antwoord! Veel varkenshouders en dierenartsen hebben vragen over PRRS. Daarom geven we in dit kennisdocument antwoord op de vier meestgestelde vragen

Nadere informatie

Bioveiligheid, mijn bedrijf is beschermd!

Bioveiligheid, mijn bedrijf is beschermd! STOP dierenziekten Bioveiligheid, mijn bedrijf is beschermd! Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen STOP dierenziekten Het voorkomen van besmettelijke dierenziekten is van het grootste

Nadere informatie

Preventie van Gumboro

Preventie van Gumboro Dierengezondheidszorg Vlaanderen Preventie van Gumboro Studiedag Vlees Dierengezondheidszorg Vlaanderen DGZ Onze missie DGZ is dé betrouwbare partner van de Vlaamse veehouder om met gezonde dieren op duurzame

Nadere informatie

Praktische kijk op droogstandsmanagement bij Vlaamse melkveebedrijven. Samenvattend rapport

Praktische kijk op droogstandsmanagement bij Vlaamse melkveebedrijven. Samenvattend rapport Praktische kijk op droogstandsmanagement bij Vlaamse melkveebedrijven Samenvattend rapport 1 ENQUÊTE 1.1 Opstellen van de enquête In kader van het demo-project verantwoord gebruik van antibiotica in de

Nadere informatie

Droes-certificering werkwijze

Droes-certificering werkwijze Droes-certificering werkwijze Wat houdt het programma in? 1. Een vrijwillig programma voor paardenbedrijven, gebaseerd op serologische screening om eventuele besmetting met de bacterie Streptococcus equi

Nadere informatie

SAMENVATTING VOOR NIET-INGEWIJDEN Kattenkrabziekte. Diagnostische en klinische aspecten van Bartonella henselae infectie

SAMENVATTING VOOR NIET-INGEWIJDEN Kattenkrabziekte. Diagnostische en klinische aspecten van Bartonella henselae infectie 166 Samenvatting SAMENVATTING VOOR NIET-INGEWIJDEN Kattenkrabziekte. Diagnostische en klinische aspecten van Bartonella henselae infectie Deel I Introductie In de introductie van dit proefschrift (Hoofdstuk

Nadere informatie

Nieuwsbrief Rundvee December 2016

Nieuwsbrief Rundvee December 2016 Nieuwsbrief Rundvee December 2016 Inhoud: 1. IBR en BVD vrij worden na tankmelkonderzoek 2. Aanpassingen BGP en BBP 3. BVD- virus-sneltest 4. Procapen in plaats van Penstrep-ject bij operaties 5. Nieuwe

Nadere informatie

vzw VLAAMS PAARDENLOKET - Dossier Rhinopneumonie

vzw VLAAMS PAARDENLOKET - Dossier Rhinopneumonie 1 DOSSIER RHINOPNEUMONIE Rhinopneumonie of Equine Herpesvirus type 1 komt nagenoeg elk jaar voor in Vlaanderen. Er bestaan ernstige en minder gevaarlijke varianten. Enkele mogelijke gevolgen van de ziekte

Nadere informatie

Sanitaire risico s en aandachtspunten voor biggengezondheid.

Sanitaire risico s en aandachtspunten voor biggengezondheid. Sanitaire risico s en aandachtspunten voor biggengezondheid. Doelstelling van een bedrijf Verantwoord produceren met een minimum aan kosten. Verantwoord? Economisch? Het streven naar een hoge productie

Nadere informatie

Overzicht. 1. Wat is PRRSv? 2. Welke ziektebeelden kan je zien? 3. Wat kunnen de financiële gevolgen zijn?

Overzicht. 1. Wat is PRRSv? 2. Welke ziektebeelden kan je zien? 3. Wat kunnen de financiële gevolgen zijn? Dierenarts Eva Claeyé 16 september 2016 Overzicht 1. Wat is PRRSv? 2. Welke ziektebeelden kan je zien? 3. Wat kunnen de financiële gevolgen zijn? 4. De PRRSv-status van een bedrijf 5. Wat is uw streefdoel?

Nadere informatie

Diergeneeskundige bedrijfsadvisering bij melkvee

Diergeneeskundige bedrijfsadvisering bij melkvee Diergeneeskundige bedrijfsadvisering bij melkvee Pieter Passchyn AMCRA seminarie: Vaccinatie, bioveiligheid en management als tools voor een verminderd antibacterieel gebruik, Brussel, 10-11 oktober 2013

Nadere informatie

Inzet van salmonellatesten in het plan van aanpak

Inzet van salmonellatesten in het plan van aanpak Inzet van salmonellatesten in het plan van aanpak Salmonella beheersen vergt een gerichte aanpak met voor dat doel gevalideerde testen. Een deel van de melkveebedrijven in Nederland is langdurig besmet

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen PRRS: de aanpak begint bij monitoring. Dr. Ellen de Jong

Dierengezondheidszorg Vlaanderen PRRS: de aanpak begint bij monitoring. Dr. Ellen de Jong Dierengezondheidszorg Vlaanderen PRRS: de aanpak begint bij monitoring Dr. Ellen de Jong Varkensacademie, 27 november 2015 Dierengezondheidszorg Vlaanderen Monitoring Algemene inleiding Biggenbatterij

Nadere informatie

oktober 2013 Veterinair certificaat voor de uitvoer naar Marokko van runderen bestemd voor de vetmesting afkomstig uit België

oktober 2013 Veterinair certificaat voor de uitvoer naar Marokko van runderen bestemd voor de vetmesting afkomstig uit België I. Toepassingsgebied Productomschrijving GN-Code Land Runderen 0102 II. Bilateraal certificaat Code FAVV EX.VTL.MA.04.01 Titel van het certificaat Veterinair certificaat voor de uitvoer naar van runderen

Nadere informatie

Vragen en antwoorden over het Schmallenbergvirus Versie 14 februari 2012

Vragen en antwoorden over het Schmallenbergvirus Versie 14 februari 2012 Vragen en antwoorden over het Schmallenbergvirus Versie 14 februari 2012 Is er mogelijk gevaar voor omwonenden/mensen? Op basis van de beschikbare informatie concluderen experts van het RIVM dat overdracht

Nadere informatie

STAND VAN ZAKEN BRUCELLOSE 2012

STAND VAN ZAKEN BRUCELLOSE 2012 Federaal agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen STAND VAN ZAKEN BRUCELLOSE 2012 18-04-2012 Inhoud Historisch overzicht runderbrucellose in België Haarden Epidemiologische enquête Contactbeslagen

Nadere informatie

Droes. Auteur: Dr. Tresemiek Picavet. Jaarlijks worden in België en omliggende landen meerdere uitbraken van droes bevestigd.

Droes. Auteur: Dr. Tresemiek Picavet. Jaarlijks worden in België en omliggende landen meerdere uitbraken van droes bevestigd. Droes Auteur: Dr. Tresemiek Picavet Jaarlijks worden in België en omliggende landen meerdere uitbraken van droes bevestigd. Droes is een zeer besmettelijke bacteriële luchtwegaandoening gekenmerkt door

Nadere informatie

Samenvatting. Doel van het onderzoek

Samenvatting. Doel van het onderzoek Doel van het onderzoek Als klassieke-varkenspestvirus (KVPV), dat klassieke varkenspest (KVP) veroorzaakt, binnenkomt in de Nederlandse (gedomesticeerde) varkenspopulatie, dan kan dat tot grote KVP-epidemieën

Nadere informatie

Speed FeLV TM. Virbac Nederland B.V., Postbus 313, 3770 AH Barneveld Tel

Speed FeLV TM.   Virbac Nederland B.V., Postbus 313, 3770 AH Barneveld Tel Speed FeLV TM www.speedrange.nl Virbac Nederland B.V., Postbus 313, 3770 AH Barneveld Tel. 0342 427 127 E-mail: info@virbac.nl ALLEEN VOOR IN VITRO GEBRUIK NEDERLANDS KLINISCHE TOEPASSING Het Feline Leukemie

Nadere informatie

Brachyspira hyodysenteriae:

Brachyspira hyodysenteriae: Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw Brachyspira hyodysenteriae: prevalentie op een besmet bedrijf met klinische symptomen 1 Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw Inhoud 1 Inhoud 1. Achtergrond 2. Doelstellingen

Nadere informatie

Bovela lyofilisaat en oplosmiddel voor suspensie voor injectie voor runderen

Bovela lyofilisaat en oplosmiddel voor suspensie voor injectie voor runderen 1. NAAM VAN HET DIERGENEESMIDDEL Bovela lyofilisaat en oplosmiddel voor suspensie voor injectie voor runderen 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Elke dosis (2 ml) bevat: Werkzame bestanddelen

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar VETERINAIRE EPIDEMIOLOGIE, OPVOLGEN BVD CONTROLE PROGRAMMA. door.

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar VETERINAIRE EPIDEMIOLOGIE, OPVOLGEN BVD CONTROLE PROGRAMMA. door. UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2013-2014 VETERINAIRE EPIDEMIOLOGIE, OPVOLGEN BVD CONTROLE PROGRAMMA door Jeroen DAMS Promotor: Dr. S. Sarrazin Medepromotor: Prof. dr. J. Dewulf

Nadere informatie

BRUCELLOSE 2012 Stand van zaken

BRUCELLOSE 2012 Stand van zaken Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen BRUCELLOSE 2012 Stand van zaken Luc Vanholme 19/04/2012 Inhoud 1. Brucellose: de ziekte 2. Historisch overzicht runderbrucellose in België 3.

Nadere informatie

Rapportering voor het jaar 2014 Referentiecentrum voor NOROVIRUS.

Rapportering voor het jaar 2014 Referentiecentrum voor NOROVIRUS. Coördinator referentiecentrum Naam: N.Botteldoorn Tel 02 642 51 83 Fax: 02 642 52 40 Rapportering voor het jaar 2014 Referentiecentrum voor NOROVIRUS. Instelling: WIV Straat: J. Wijtsmanstraat Stad: Brussel

Nadere informatie

ParvoTM Ptc-Parvo.indd 1 07/10/15 10:24

ParvoTM Ptc-Parvo.indd 1 07/10/15 10:24 Parvo.indd 1 Parvo TM 07/10/15 10 NL Parvo TM Veterinaire diagnostische kit Alleen voor in-vitro diagnostiek n KLINISCHE TOEPASSING Canine parvovirus veroorzaakt een acute, zeer infectieuze, slopende aandoening,

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Deel 1: Waar staan we met IBR-bestrijding in Vlaanderen? Een nieuwe fase start binnenkort!

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Deel 1: Waar staan we met IBR-bestrijding in Vlaanderen? Een nieuwe fase start binnenkort! PERSARTIKEL Drongen, 25/09/2015 Auteur: Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw Deel 1: Waar staan we met IBR-bestrijding in Vlaanderen? Een nieuwe fase start binnenkort! Rundveehouders en dierenartsen maken

Nadere informatie

Bijlage 5.3.b. Bovine Virus Diarree (BVD)

Bijlage 5.3.b. Bovine Virus Diarree (BVD) Bijlage 5.3.b Bovine Virus Diarree (BVD) Document t.b.v. Stichting Geborgde Dierenarts Versie 17-01-2017 Inhoud 1. Introductie... 3 2. Pathogenese... 3 2.1 Virus... 3 2.2 Insleep... 4 3. Symptomen... 6

Nadere informatie

IBR- EN BVD-BESTRIJDING ABORTUSPROTOCOL

IBR- EN BVD-BESTRIJDING ABORTUSPROTOCOL Dierengezondheidszorg Vlaanderen IBR- EN BVD-BESTRIJDING ABORTUSPROTOCOL LOKAAL NETWERK DIERENGEZONDHEID OKTOBER 2018 Maar eerst Evolutie dierenarts: van louter curatieve clinicus naar partner die veehouder

Nadere informatie

Rubella Synoniemen: rodehond, German measles, Röteln

Rubella Synoniemen: rodehond, German measles, Röteln Rubella Synoniemen: rodehond, German measles, Röteln B06 Bijlage I Rubella en zwangerschap, richtlijnen voor de praktijk Beleid naar aanleiding van een (mogelijk) contact (zie toelichting 1) Inventariseer

Nadere informatie

VVK Wintervergadering Sectie Neonatologie 18 januari 2013

VVK Wintervergadering Sectie Neonatologie 18 januari 2013 VVK Wintervergadering Sectie Neonatologie 18 januari 2013 Congenitale Toxoplasmose: Hoe gebruik je de diagnostische informatie op een zinvolle manier? Filip Cools, MD, PhD Neonatologie, UZ Brussel Scenario

Nadere informatie

Besmettelijke dierziekten

Besmettelijke dierziekten Besmettelijke dierziekten Beheersen-bestrijden-voorkomen Aline de Koeijer Aline de Koeijer Epidemiologie en risicoanalyse Besmettelijke dierziekten - historie De grote vrees van veehouders sinds eeuwen

Nadere informatie

Stap 3. Inventarisatieformulier

Stap 3. Inventarisatieformulier Stap 3. Inventarisatieformulier Voor bedrijven met meer dan vijf procent verwerpers op jaarbasis of een abortusstorm. Algemeen Aantal melkkoeien: Geslotenheid bedrijf (aanvoer, o.a. stier, keuringen, samen

Nadere informatie

Rhinopneumonie. Een vaste meebewoner van onze paarden. Belangrijkste aandachtspunten

Rhinopneumonie. Een vaste meebewoner van onze paarden. Belangrijkste aandachtspunten Rhinopneumonie Rhinopneumonie komt nagenoeg elk jaar voor in Vlaanderen. Een infectie kan zich snel verspreiden onder andere paarden. Meestal krijgen paarden die rhino oplopen enkel te kampen met een milde

Nadere informatie

15-07-2008 Kamervragen aan de ministers van VWS en LNV over de explosieve stijging van het aantal Q-koorts gevallen in Brabant

15-07-2008 Kamervragen aan de ministers van VWS en LNV over de explosieve stijging van het aantal Q-koorts gevallen in Brabant 15-07-2008 Kamervragen aan de ministers van VWS en LNV over de explosieve stijging van het aantal Q-koorts gevallen in Brabant Kamervragen van het lid Thieme aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn

Nadere informatie

Voorwoord. Geachte lezer, Beste schapenliefhebber,

Voorwoord. Geachte lezer, Beste schapenliefhebber, Nieuwsbrief 4 C O L O F O N Het schaap, partner op het platteland voor landschaps- en natuurbeheer Verantwoordelijke uitgever Vlaamse Schapenhouderij vzw Ieperseweg 87 8800 Rumbeke/Beitem T 051 27 32 28

Nadere informatie

Vragen en opdrachten. Vragen bij de wikiwijspagina Jongveeopfok

Vragen en opdrachten. Vragen bij de wikiwijspagina Jongveeopfok Vragen en opdrachten Vragen bij de wikiwijspagina Jongveeopfok Vragen bij boekje Jongvee blz 4 t/m 7 (Bekijk voor het maken van vraag 1 t/m 11 Wikiwijs: Jongvee opfok, hoofdstuk Introductie jongvee opfok.)

Nadere informatie

Kalverdiarree voorkomen en aanpakken

Kalverdiarree voorkomen en aanpakken Kalverdiarree voorkomen en aanpakken Uit onderzoek onder ruim 400 kalveren blijkt dat meer dan 40% in de eerste drie levensweken een afwijkende mestscore laat zien. Diarree bij kalveren is een veelvoorkomend

Nadere informatie

Ziekteverwekkende micro-organismen dringen via lichaamsopeningen het lichaam binnen:

Ziekteverwekkende micro-organismen dringen via lichaamsopeningen het lichaam binnen: IMMUNITEIT 1 Immuniteit Het lichaam van mens en dier wordt constant belaagd door organismen die het lichaam ziek kunnen maken. Veel van deze ziekteverwekkers zijn erg klein, zoals virussen en bacteriën.

Nadere informatie

Speed F-Corona TM. www.speedrange.nl. Virbac Nederland B.V., Postbus 313, 3770 AH Barneveld Tel. 0342 427 127 E-mail: info@virbac.

Speed F-Corona TM. www.speedrange.nl. Virbac Nederland B.V., Postbus 313, 3770 AH Barneveld Tel. 0342 427 127 E-mail: info@virbac. Speed F-Corona TM www.speedrange.nl Virbac Nederland B.V., Postbus 313, 3770 AH Barneveld Tel. 0342 427 127 E-mail: info@virbac.nl ALLEEN VOOR IN VITRO GEBRUIK NEDERLANDS KLINISCHE TOEPASSING Katten die

Nadere informatie

BIGGENMONITOR. Verslag periode Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw

BIGGENMONITOR. Verslag periode Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw BIGGENMONITOR Verslag periode 2015-2017 Maatschappelijke zetel Site Lier Hagenbroeksesteenweg 167 2500 Lier Werkten mee aan dit verslag: Tamara Vandersmissen, Charlotte Brossé, Willem Van Praet, Eva Pierré

Nadere informatie

HEPATITIS B. de feiten. U.Z. Gasthuisberg Leuven Dienst Hepatologie. Mevr. Els De Wit (verpleegkundig specialist) Prof. Dr. F. Nevens (Hepatoloog)

HEPATITIS B. de feiten. U.Z. Gasthuisberg Leuven Dienst Hepatologie. Mevr. Els De Wit (verpleegkundig specialist) Prof. Dr. F. Nevens (Hepatoloog) 03-05-UCB Hepsera A5 Hep B N5.4 14/07/05 16:34 Page 2 U.Z. Gasthuisberg Leuven Dienst Hepatologie HEPATITIS B de feiten Mevr. Els De Wit (verpleegkundig specialist) Prof. Dr. F. Nevens (Hepatoloog) 03-05-UCB

Nadere informatie

Kalverdiarree. Inleiding

Kalverdiarree. Inleiding Kalverdiarree Inleiding Verschillende ziekteverwekkers kunnen de oorzaak zijn van diarree bij jonge kalveren: bacteriën, parasieten, virussen en op wat latere leeftijd ook wormen. Bij kalveren tot twee

Nadere informatie

Focus op Q-koorts. Praktische handleiding. Met steun van:

Focus op Q-koorts. Praktische handleiding. Met steun van: Focus op Q-koorts Praktische handleiding Met steun van: Met de steun van Focus op Q-koorts Voorwoord Beste veehouder, Beste dierenarts, Q-koorts is een ziekte die wereldwijd voorkomt. Het is een bacteriële

Nadere informatie

Een verhoogd coligetal: Klebsiella-mastitis als mogelijke oorzaak?

Een verhoogd coligetal: Klebsiella-mastitis als mogelijke oorzaak? Een verhoogd coligetal: Klebsiella-mastitis als mogelijke oorzaak? Volgens de laatste schattingen van MCC-Vlaanderen kan een gemiddeld melkveebedrijf in Vlaanderen tussen 400 en 1000 euro per maand meer

Nadere informatie

Flaviviridae family Genus Hepacivirus Diameter 50 nm 11 genotypes (1-11), verschillende subtypes

Flaviviridae family Genus Hepacivirus Diameter 50 nm 11 genotypes (1-11), verschillende subtypes HCV HCV Flaviviridae family Genus Hepacivirus Diameter 50 nm 11 genotypes (1-11), verschillende subtypes (a,b,c, ) Reservoir: mens ssrna + virus (9600b) Icosahedraal capside Lipidenbilayer enveloppe met

Nadere informatie

Nieuwe tendensen in biestmanagement

Nieuwe tendensen in biestmanagement Dierengezondheidszorg Vlaanderen Nieuwe tendensen in biestmanagement Koen De Bleecker/Evelyne Van de Wouwer Dierengezondheidszorg Vlaanderen Inleiding Problematiek bij de kalveren Oorzaak???? 3 Problematiek

Nadere informatie

Dierenkliniek Goeree Overflakkee

Dierenkliniek Goeree Overflakkee Dierenkliniek Goeree Overflakkee De teksten van onze artikelen worden geschreven aan de hand van wetenschappelijke literatuur, maar ook op basis van onze eigen inzichten en ervaringen. Daarom kan de informatie

Nadere informatie

NRLP-12 Gerelateerde Terugkerende Koorts

NRLP-12 Gerelateerde Terugkerende Koorts www.printo.it/pediatric-rheumatology/be_fm/intro NRLP-12 Gerelateerde Terugkerende Koorts Versie 2016 1. WAT IS NRLP-12 GERELATEERDE TERUGKERENDE KOORTS 1.1 Wat is het? NRLP-12 gerelateerde terugkerende

Nadere informatie

Aflammeren in tijden van Q-koorts

Aflammeren in tijden van Q-koorts Aflammeren in tijden van Q-koorts Enkele adviezen: Laat bij het aflammeren geen mensen uit risicogroepen toe Draag tijdens het aflammeren speciale werkkleding: overall, rubberen laarzen en handschoenen

Nadere informatie

De aanpak van rotkreupel in België Tussentijds verslag

De aanpak van rotkreupel in België Tussentijds verslag De aanpak van rotkreupel in België Tussentijds verslag 1. Inleiding en duiding Rotkreupel is een zeer besmettelijke en uiterst pijnlijke ontsteking van de tussenklauwhuid bij schapen. Ze wordt veroorzaakt

Nadere informatie

Speed Duo FeLV/FIV TM

Speed Duo FeLV/FIV TM Speed Duo FeLV/FIV TM Virbac Nederland BV 11 2015 www.speedrange.nl Shaping the future of animal health NL Speed Duo FeLV/FIV TM Veterinaire diagnostische kit Alleen voor in-vitro diagnostiek n KLINISCHE

Nadere informatie

Ziekteverwekkers. Bacteriën. 3.2 Virussen

Ziekteverwekkers. Bacteriën. 3.2 Virussen Ziekteverwekkers Bij melkvee komen diverse ziektes en aandoeningen voor. De oorzaak hiervan is verschillend. Er wordt onderscheid gemaakt in besmettelijke/ infectieuze ziektes en niet besmettelijke/ niet

Nadere informatie

Veterinaire kengetallen om tot meer rendement te komen

Veterinaire kengetallen om tot meer rendement te komen Veterinaire kengetallen om tot meer rendement te komen Inhoud presentatie Dierziekten: ontwikkelingen BVD en IBR Uiergezondheid: kengetallen omtrent droogstandstherapie Vruchtbaarheid: nieuwe benadering

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. DGZ Drive-In

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. DGZ Drive-In Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw DGZ Drive-In Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw BEDRIJFSPROBLEEM Benadering: hoe? Inleiding Spreken over afweer spreken over ziekte infectiedruk immuniteit 3 Inleiding

Nadere informatie

BOE! SPECIAL VOOR RUNDVEEHOUDERS

BOE! SPECIAL VOOR RUNDVEEHOUDERS beter BOE! SPECIAL VOOR RUNDVEEHOUDERS THEMA: - Alles over het gebruik van teatsealers - Expert consensus statement EXTRA AANDACHT: - BVD-vaccinatie combineren met BVD vrij-routes Column: Arjon Velthoen

Nadere informatie

CHAPTER 9. Samenvatting

CHAPTER 9. Samenvatting CHAPTER 9 Samenvatting Samenvatting Streptococcus suis is een belangrijke oorzaak van zenuwverschijnselen, kreupelheid en sterfte bij biggen. De infectie, die vooral bij biggen van speenleeftijd (rond

Nadere informatie