STEUNPUNT SOCIALE PLANNING meten en weten om te plannen EEN SOCIALE EVOLUTIESCHETS VAN LIMBURG CIJFERS UIT VIJF JAAR WELZIJNSMONITOR GEDUID

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "STEUNPUNT SOCIALE PLANNING meten en weten om te plannen EEN SOCIALE EVOLUTIESCHETS VAN LIMBURG CIJFERS UIT VIJF JAAR WELZIJNSMONITOR GEDUID"

Transcriptie

1 STEUNPUNT SOCIALE PLANNING meten en weten om te plannen EEN SOCIALE EVOLUTIESCHETS VAN LIMBURG CIJFERS UIT VIJF JAAR WELZIJNSMONITOR GEDUID

2

3 EEN SOCIALE EVOLUTIESCHETS VAN LIMBURG CIJFERS UIT VIJF JAAR WELZIJNSMONITOR GEDUID

4 INHOUD INHOUD... 2 WOORD VOORAF... 3 INLEIDING HET DEMOGRAFISCH PROFIEL VAN LIMBURG... 8 BESCHOUWINGEN VOORAF... 8 DE CIJFERS GEDUID DE LIMBURGSE SOCIAALECONOMISCHE CONTEXT BESCHOUWINGEN VOORAF DE CIJFERS GEDUID RECHT OP WERK: IN HET GEDRANG VOOR RISICOGROEPEN BESCHOUWINGEN VOORAF DE CIJFERS GEDUID RECHT OP WONEN: NIET VOOR IEDEREEN IN DEZELFDE MATE GEGARANDEERD BESCHOUWINGEN VOORAF DE CIJFERS GEDUID RECHT OP ONDERWIJS: DE ONDERWIJSKANSEN ZIJN ONGELIJK VERDEELD BESCHOUWINGEN VOORAF DE CIJFERS GEDUID RECHT OP INKOMEN: BEDREIGD VOOR BESTAANSONZEKEREN GEZINNEN EN HET RECHT OP GEZIN BESCHOUWINGEN VOORAF DE CIJFERS GEDUID DE DOELGROEP PERSONEN MET EEN HANDICAP BESCHOUWINGEN VOORAF DE CIJFERS GEDUID DE DOELGROEP OUDEREN BESCHOUWINGEN VOORAF DE CIJFERS GEDUID DE DOELGROEP MINDERHEDEN BESCHOUWINGEN VOORAF DE CIJFERS GEDUID MAATSCHAPPELIJK KWETSBARE JONGEREN BESCHOUWINGEN VOORAF DE CIJFERS GEDUID BLIKVANGERS NOTEN LIMBURG EN DE LIMBURGSE STREKEN COLOFON BESCHOUWINGEN VOORAF DE CIJFERS GEDUID

5 WOORD VOORAF Erika Thijs gedeputeerde van welzijn Vijf jaar geleden ontwikkelde de Studiecel van de Directie Welzijn de welzijnsmonitor, een set van een 100-tal indicatoren over de Limburgse gemeenten en streken, Limburg en Vlaanderen. Deze cijferkorf moest lokale besturen en welzijnsactoren bruikbare informatie bieden voor het plannen van beleid. Zicht geven op de ruime context, op sociale uitsluiting in levensdomeinen en op maatschappelijk kwetsbare groepen, dat was de bedoeling. Jaarlijks werd een nieuwe editie van de welzijnsmonitor klaargestoomd, telkens met geactualiseerde cijfers. Dat is nochtans geen sinecure, want de brongegevens zijn niet altijd gemakkelijk te verkrijgen en niet altijd even up-to-date. De Studiecel werd intussen Steunpunt Sociale Planning en is vandaag toe aan de vijfde uitgave van de welzijnsmonitor. Elke editie apart liet vooral toe een sociale situatieschets te maken. De tijdreeks van vijf opeenvolgende edities geeft ook de mogelijkheid om een evolutie te schetsen. Het Steunpunt nam deze mogelijkheid graag te baat om een publicatie te schrijven op basis van de cijfers uit vijf jaar welzijnsmonitor. Hoe evolueerde Limburg op demografisch en sociaaleconomisch vlak? Zijn er trends op het vlak van sociale uitsluiting in levensdomeinen? Welke evolutie zien we in de aanwezigheid van maatschappelijk kwetsbare groepen in de Limburgse samenleving? Aan de hand van duiding bij cijfers van vijf jaar tracht het Steunpunt Sociale Planning deze vragen te beantwoorden. Ik hoop dat deze publicatie voor lokale besturen en welzijnsactoren een bruikbaar instrument en naslagwerk is. Even achteromkijken kan enkel maar helpen om op een meer onderbouwde manier vooruit te blikken en beleid te plannen. 3

6 INLEIDING Even opfrissen: de welzijnsmonitor Rita De Boeck en Koen Snyers In 2005 vatte het Steunpunt Sociale Planning toen nog Studiecel het idee op om een welzijnsmonitor te ontwikkelen. Die welzijnsmonitor moest een cijferkorf met indicatoren zijn, bruikbaar voor het maken van omgevingsanalyses in functie van sociale beleidsplanning. In 2010 is de welzijnsmonitor aan zijn vijfde editie toe. We vonden dit een goed moment om even achterom te kijken en te schetsen welke evolutie Limburg in vijf jaar tijd doormaakte: demografisch, sociaaleconomisch, op het vlak van sociale uitsluiting in levensdomeinen en wat de aanwezigheid van maatschappelijk kwetsbare (doel)groepen aangaat. Deze publicatie tracht dus een sociale evolutieschets van Limburg te maken op basis van cijfers uit vijf jaar welzijnsmonitor. De behoefte aan gebruiksvriendelijk ontsloten cijfers ingevuld Op verschillende beleidsdomeinen in de sociale sfeer wordt van lokale besturen en welzijnsactoren verwacht dat ze hun beleid op een strategische wijze plannen. Allerlei plannen moeten worden gemaakt: sociale beleidsplannen, jeugdbeleidsplannen, minderhedenbeleidplannen, ouderenbeleidsplannen, beleidsplannen kinderopvang, woonbeleidsplannen, zorgstrategische plannen,... Bij dat strategisch plannen vormt een grondige omgevingsanalyse het fundament. Voor een omgevingsanalyse zijn kwantitatieve en kwalitatieve gegevens nodig. In 2005 stelden we vast dat cijfergegevens vaak in overvloed aanwezig waren maar meestal niet gebundeld, niet vanuit een visie geordend of niet op een gebruiksvriendelijke manier ontsloten werden. Om die leemte op te vullen, ontwikkelden we toen nog als Studiecel van de Directie Welzijn een Limburgse welzijnsmonitor, vooral gebruik makend van cijfers uit officiële databronnen. Drie perspectieven, elf rubrieken en een 100-tal indicatoren De welzijnsmonitor bundelt een 100-tal indicatoren in elf rubrieken en kijkt vanuit drie perspectieven naar de sociale realiteit: Het omgevingsperspectief brengt de ruime omgeving of context in kaart. Demografie en sociaaleconomische context zijn hier de rubrieken. Het sectorale perspectief belicht de situatie in sectoren of levensdomeinen. Arbeidsmarkt, wonen en onderwijs/vorming zijn de levensdomeinen die als rubriek in de welzijnsmonitor zitten. Met de geselecteerde indicatoren van deze rubrieken proberen we vooral sociale uitsluiting in deze levensdomeinen bloot te leggen. Om de aanwezigheid van bepaalde categorieën of specifieke (doel)groepen in kaart te brengen, is het categoriale perspectief opgenomen in de welzijnsmonitor. Het kan gaan om maatschappelijk kwetsbare groepen die risico's lopen op sociale uitsluiting, om groepen met leeftijdsgebonden noden of om groepen voor wie een specifiek zorg- en dienstverleningsaanbod nodig is. Hier zijn zes (doel)groepen als rubriek in de welzijnsmonitor opgenomen: bestaansonzekeren, maatschappelijk kwetsbare jongeren, minderheden, personen met een handicap, ouderen en gezinnen. 4

7 Een sociale evolutieschets op basis van cijfers: een realistische ambitie? Met deze publicatie willen we een sociale evolutieschets van Limburg maken op basis van de cijfers van vijf jaar welzijnsmonitor. Is dat een realistische ambitie? Het is een zinvolle oefening, maar ze heeft zeker ook beperkingen. Een zinvolle oefening De jaarlijkse edities van de welzijnsmonitor lenen zich slechts tot een situatieschets. Met de vijfde editie beschikken we voor vele indicatoren over cijfers van vijf jaar. Dat is al een aardige tijdreeks, die ook een evolutieschets toelaat. Een globale duiding bij de cijfers van vijf jaar welzijnsmonitor geeft een samenvattend zicht op hoe het welzijn de voorbije jaren evolueerde in Limburg. Even achteromkijken kan sociale beleidsplanners helpen om op een meer onderbouwde wijze vooruit te blikken en beleid te plannen. Daarom denken we dat deze sociale evolutieschets een zinvolle oefening is. Meten is (slechts een beetje) weten Een goede omgevingsanalyse combineert kwantitatieve en kwalitatieve elementen. De welzijnsmonitor biedt cijfers over de ruime context, enkele levensdomeinen en bepaalde (doel)groepen. Maar, voor een grondige analyse van behoeften en noden in functie van sociale planning volstaan cijfers niet. Want cijfers zijn slechts een deel van de werkelijkheid. Anders gezegd: meten is slechts een beetje weten. Er is ook nood aan meer kwalitatieve informatie. Hoe ervaren klanten en burgers de dienstverlening? Welke behoeften hebben ze? Wat is hun mening over maatschappelijk relevante thema's? Wat zijn leemten en tekorten in het voorzieningenaanbod? Wat zijn de sterktes en zwaktes van het eigen beleid en de eigen organisatie? Wat leren registratiegegevens over het te voeren beleid? Antwoorden op deze vragen zijn niet te verkrijgen via pure cijfers. Toch zijn ze in een geïntegreerde omgevingsanalyse in functie van sociale beleidsplanning minstens even belangrijk. Waar de welzijnsmonitor geen cijfers over bevat, dat komt niet aan bod Enkel cijfers die voor elke gemeente en (liefst) jaarlijks beschikbaar zijn, zijn opgenomen in de welzijnsmonitor. Het streven naar eenzelfde meetmoment voor alle rubrieken maakt ook dat de welzijnsmonitor niet altijd de meest recente cijfers bevat. Er bestaan dus andere en soms ook recentere cijfers, maar wat niet in de welzijnsmonitor zit, 5

8 maakt geen deel uit van deze sociale evolutieschets. Voor vele rubrieken uit de welzijnsmonitor ontwikkelden we intussen een aparte cijferkorf met meer en soms recentere cijfers, die ook niet het voorwerp van deze publicatie zijn. Focus op context, sociale grondrechten en (doel)groepen Inhoudelijk focussen we in deze sociale evolutieschets om te beginnen op informatie over de ruime context. In de hoofdstukken 01 en 02 schetsen we de demografische en sociaaleconomische context van Limburg. Voor een sociale evolutieschets zijn de tien sociale grondrechten een goede bril om door te kijken. Sociaal beleid moet immers vooral de sociale grondrechten garanderen. Aan welke groepen wordt de toegang tot die grondrechten ontzegd? Dit kan de welzijnsmonitor in kaart brengen voor vijf sociale grondrechten: het recht op werk (hoofdstuk 03), wonen (hoofdstuk 04), onderwijs (hoofdstuk 05), inkomen (hoofdstuk 06) en gezin (hoofdstuk 07). Over de toegang tot de andere sociale grondrechten recht op gezondheid, cultuur en vrije tijd, participatie, maatschappelijke dienstverlening en rechtsbedeling bevat de welzijnsmonitor geen cijfers. De sociale evolutieschets bevat hierover dus ook geen informatie. Deze publicatie bevat wel informatie over (doel)groepen: bestaansonzekeren (hoofdstuk 06), gezinnen (hoofdstuk 07), personen met een handicap (hoofdstuk 08), ouderen (hoofdstuk 09), minderheden (hoofdstuk 10) en maatschappelijk kwetsbare jongeren (hoofdstuk 11). In sommige hoofdstukken overlapt informatie over de toegang tot de sociale grondrechten met informatie over doelgroepen. Voor sommige doelgroepen komen bepaalde sociale grondrechten immers in het gedrang. Bij deze doelgroepen willen we vaak net in kaart brengen welke groepen de grootste risico's op sociale uitsluiting lopen. Er is ook nog een afsluitend hoofdstuk. Dat is echter geen samenvatting. In dit slothoofdstuk belichten we een aantal blikvangers, met name opvallende trends voor Limburg op basis van vijf jaar welzijnsmonitor. Leeswijzer Opbouw van de hoofdstukken: beschouwingen vooraf en duiding bij de cijfers Elk hoofdstuk van deze publicatie bestaat uit twee delen. Eerst zijn er beschouwingen vooraf, daarna volgt duiding bij de cijfers. 6

9 Raadpleeg alle cijfers van de welzijnsmonitor De beschouwingen vooraf geven algemene achtergrondinformatie bij de inhoud van het hoofdstuk, welke indicatoren we hanteren, hoe deze indicatoren berekend zijn, waarvoor ze staan, wat de maatschappelijke relevantie ervan is en wat hun beperkingen zijn. De inleidende beschouwingen bieden een kader of een kapstok. We hangen de duiding bij de cijfers in elk hoofdstuk het tweede deel eraan op. We duiden de cijfers voor Limburg als provincie, waar mogelijk in vergelijking met Vlaanderen. Verder situeren we in welke mate de vijf Limburgse streken van mekaar en van Limburg verschillen op basis van de indicatoren. In het geval van opvallende geografische patronen zoomen we ook in tot op gemeentelijk niveau. Als we cijfers duiden, schetsen we de toestand op het meetmoment van de laatste editie van de welzijnsmonitor. Voor de meeste indicatoren is dat of de loop van Daarnaast geven we ook tekst en uitleg bij de evolutie over een periode van vijf jaar, althans bij indicatoren waarvoor de cijfers van vijf jaar ter beschikking zijn. Surf naar de website van het Steunpunt Sociale Planning Contacteer het Steunpunt Sociale Planning telefoon: Tabellen, grafieken, een bladwijzer en een kaartje van Limburg ter ondersteuning Ter ondersteuning van de tekstuele duiding zijn links en rechts op de pagina vaak tabellen en grafieken opgenomen. Een tabel geeft voor één indicator de cijfers van de laatste editie van de welzijnsmonitor weer. In de rijen vind je de Limburgse streken, Limburg en, als de cijfers beschikbaar zijn, ook Vlaanderen. In de kolommen vind je het absolute aantal waarop de indicator betrekking heeft, het cijfer van de indicator zelf (als percentage, promille, index of ratio), de standaardscore en de mate van afwijking ten opzichte van Limburg. De standaardscore geeft weer in welke mate hoeveel standaardafwijkingen - een streek afwijkt van het Limburgs gemiddelde. De hoogte van de standaardscore is bepalend voor de mate van afwijking ten opzichte van Limburg: veel lager, lager, gemiddeld, hoger of veel hoger. Een grafiek geeft voor één indicator de evolutie weer over een periode van vijf jaar, voorzover cijfers over vijf jaar beschikbaar zijn. Op een bladwijzer, die los bij deze publicatie zit, vind je de legende bij de grafieken, met een kleur en een symbool voor elke Limburgse streek, Limburg en Vlaanderen. Wie bij het lezen van de publicatie nood heeft aan een kaartje met daarop de grenzen van de vijf Limburgse streken en de aanduiding van de 44 Limburgse gemeenten, vindt dat achteraan in de publicatie op pagina

10 HET DEMOGRAFISCH PROFIEL VAN LIMBURG Stefan Jacques en Bart Daemen Elke omgevingsanalyse start met het in kaart brengen van de context of de ruimere omgeving. Gegevens hierover vinden we terug in de rubriek demografie (rubriek 11), één van de twee rubrieken over het omgevingsperspectief in de welzijnsmonitor. Om het demografisch profiel van Limburg en de Limburgse gemeenten te schetsen, zitten er in de welzijnsmonitor 29 indicatoren. Ze zijn gegroepeerd in vier deelrubrieken: bevolking en loop van de bevolking, nationaliteiten, leeftijdsopbouw en demografische coëfficiënten. Wie op zoek is naar meer demografische cijfers, verwijzen we graag naar de cijferkorf demografie, die terug te vinden is op BESCHOUWINGEN VOORAF Bevolking en loop van de bevolking In deze deelrubriek kijken we om te beginnen naar de totale bevolking, de private huishoudens, de familiekernen en de bevolkingsdichtheid. Verder brengen we ook de natuurlijke loop van de bevolking (geboorten en sterftegevallen) en de verhuisbewegingen naar en weg van de gemeenten (de inwijkingen en de uitwijkingen) in kaart. Nationaliteiten De vraag naar de aanwezigheid van andere nationaliteiten krijgt in eerste instantie een antwoord via de globale indicator niet-belgen. Binnen de groep van niet- Belgen kijken we naar de Nederlanders. Een specifieke groep van inwoners met een andere nationaliteit zijn de buitenlandse inwijkingen. Ook binnen die groep kijken we naar het aandeel dat afkomstig is uit Nederland. Voor indicatoren over de aanwezigheid van maatschappelijk kwetsbare nationaliteitsgroepen verwijzen we naar hoofdstuk 10. Dat hoofdstuk handelt over de doelgroep minderheden. Leeftijdsopbouw Als we de leeftijdsopbouw van dichterbij bekijken, valt de bevolking uiteen in drie grote groepen: de nog niet actieven of jongeren (-20-jarigen), de bevolking op actieve leeftijd (20-59-jarigen) en de niet meer actieven of ouderen (60-plussers). Deze groepen zijn dan ook als voornaamste indicatoren voor de leeftijdsopbouw van de bevolking opgenomen. Onderaan de leeftijdspiramide gaan we dieper in op de groep nog niet actieven. Als alternatief voor de demografische leeftijdsklasse 0-19 hanteren we ook de 0-24-jarigen (volgens de definitie van jeugd in de jeugdsector) en de 0-17-jarigen (de minderjarigen). De groep van 0 tot 17 jaar splitsen we nog verder uit: voorschoolse leeftijd, kleuterleeftijd, lagereschoolleeftijd en middelbareschoolleeftijd. Bovenaan de bevolkingspiramide, bij de ouderen van 60 jaar en ouder, belichten we de hoogbejaarden of 80-plussers als extra groep. Demografische coëfficiënten In een laatste deelrubriek proberen we de Limburgse gemeenten demografisch te typeren door gebruik te maken van enkele coëfficiënten (indexen en één ratio), die de verhouding tussen verschillende leeftijdsgroepen weergeven. Het vervangingscijfer (bevolking jaar t.o.v. bevolking jaar) geeft een antwoord op de vraag of er binnen de bevolking op actieve leeftijd voldoende 8

11 De indicatoren van rubriek 11 Demografie Bevolking en loop van de bevolking jonge actieven zijn om de (uitstroom van) oudere actieven te vervangen op de arbeidsmarkt. De dependentiecoëfficiënt (bevolking 0-19 jaar en vanaf 60 jaar t.o.v. bevolking jaar) meet de afhankelijkheid van de niet-actieven (jongeren en ouderen) t.o.v. de actieve bevolking. De verouderingscoëfficiënt (bevolking vanaf 60 jaar t.o.v. bevolking 0-19 jaar) geeft een aanduiding van de mate waarin de oudere bevolking weegt op de jongeren. Terwijl de grijze druk (bevolking vanaf 60 jaar t.o.v. bevolking jaar) weergeeft in hoeverre de oudere bevolking weegt op de bevolking op actieve leeftijd, geeft de groene druk (bevolking 0-19 jaar t.o.v. bevolking jaar) weer in welke mate de jongeren wegen op de bevolking op actieve leeftijd. De laatste twee indicatoren situeren zich in de sfeer van de thuisverzorging. De mantelzorgratio een formule die gebruikt wordt voor zorgstrategische doeleinden geeft het potentieel aan mantelzorgers (uit de leeftijdsgroep jarigen) per 80-plusser weer. De familiale zorgindex (bevolking vanaf 80 jaar t.o.v. bevolking jaar) geeft een idee van de mate waarin de oudste actieven kunnen instaan voor de zorg voor hun hoogbejaarde ouders Totale bevolking Private huishoudens Familiekernen Bevolkingsdichtheid Geboorten per inwoners Sterfte per inwoners Inwijkingen per inwoners Uitwijkingen per inwoners Nationaliteiten Niet-Belgen Niet-Belgen van Nederland Buitenlandse inwijkingen per inwoners Buitenlandse inwijkingen, afkomstig van Nederland Leeftijdsopbouw Kinderen op voorschoolse leeftijd (0-2) Kinderen op kleuterleeftijd (3-5) Kinderen op lagereschoolleeftijd (6-11) Tieners op middelbareschoolleeftijd (12-17) Minderjarigen (0-17) Jongeren (0-19) Jongeren (0-24) Bevolking op actieve leeftijd (20-59) Ouderen (60-...) Hoogbejaarden (80-...) Demografische coëfficiënten Vervangingscijfer Dependentiecoëfficiënt Verouderingscoëfficiënt Grijze druk Groene druk Mantelzorgratio Familiale zorgindex 9

12 Tabel 01 Totale bevolking (11.01) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (absolute cijfers) aantal standaardscore Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie t.o.v. Limburg Maasland ,24 lager Midden-Limburg ,63 veel hoger Noord-Limburg ,55 lager West-Limburg ,40 gemiddeld Zuid-Limburg ,57 hoger Limburg V laams Gewest DE CIJFERS GEDUID Bevolking en loop van de bevolking Midden-Limburg telt de meeste inwoners en is het dichtst bevolkt Op 1 januari 2008 zijn er in Limburg inwoners, in Vlaanderen iets minder dan 6,2 miljoen inwoners. Bekijken we de vijf streken in Limburg, dan stellen we vast dat er in Midden-Limburg bijna dubbel zoveel inwoners wonen ( ) als in het Maasland ( ), dat het laagste inwonersaantal heeft. ( > zie tabel 01 ) Ook nog op tellen we in Limburg private huishoudens (mensen die onder één dak wonen) en familiekernen (bestaande uit een wettelijk gehuwd paar met of zonder ongehuwde kinderen, ofwel uit een vader / moeder met één of meer ongehuwde kinderen). In Vlaanderen zijn er iets meer dan 2,5 miljoen huishoudens en familiekernen. De bevolkingsdichtheid wordt uitgedrukt aan de hand van het totaal aantal inwoners per oppervlakte in km². Ze meet hoeveel inwoners er gemiddeld per km² wonen in de gemeente. Op ligt dat cijfer aanzienlijk lager in onze provincie (341) dan in Vlaanderen (456). In Limburg heeft de bevolking dus meer ruimte om te leven dan in Vlaanderen. Binnen Limburg zelf zien we een geografische clustering van gemeenten met een (veel) hogere bevolkingsdichtheid dan het provinciale gemiddelde: in Midden-Limburg zijn dat Zonhoven en Diepenbeek rond de twee centrumsteden Hasselt en Genk, verder uitdeinend naar West-Limburg (Heusden-Zolder, Beringen en Leopoldsburg) en het Maasland (Maasmechelen en Lanaken). Een grotere stijging van het aantal inwoners, huishoudens en familiekernen in Limburg (meer bepaald in West-Limburg) dan in Vlaanderen Tussen 2004 en 2008 stijgt de bevolking in de provincie Limburg met 2,6%, van inwoners naar In Vlaanderen zien we een gelijkaardige stijging van de totale bevolking met 2,4%. In West-Limburg stellen we de grootste groei vast (+3,5%). In het Maasland en Zuid-Limburg (+2,2%) steeg het inwonersaantal het minst. De toename van het aantal huishoudens in de periode is in Limburg (+5,1%) sterker dan in Vlaanderen (+3,9%). Zelfs in Zuid-Limburg (+4,2%), waar het aantal huishoudens het minst steeg t.o.v. 2004, ligt die stijging nog altijd hoger dan voor heel Vlaanderen. In Noord-Limburg (+6,0%) en West-Limburg (+5,8%) noteren we de grootste stijging. 10

13 Tabel 02 Sterfte per inwoners (11.06) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen in de loop van 2007 (in ) Ook het aantal familiekernen neemt in de periode iets meer toe in Limburg (+2,2%) dan in Vlaanderen (+1,4%). Bekijken we de streken, dan stellen we vast dat het aantal familiekernen in West-Limburg met 3,1% toeneemt en in Zuid-Limburg slechts met 1,4%. Met de stijging van het aantal inwoners neemt ook de bevolkingsdichtheid toe. In Limburg steeg ze van 333 inwoners per km² in 2004 naar 341 in In Vlaanderen noteren we over dezelfde periode een stijging van 445 inwoners per km² naar 456. De Limburgse bevolking blijft dus over meer levensruimte beschikken dan de Vlaamse. aantal indicator standaardscore Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie t.o.v. Limburg Maasland 865 7,44-0,36 gemiddeld Midden-Limburg ,59-0,12 gemiddeld Noord-Limburg 982 6,88-1,26 lager West-Limburg ,34-0,51 lager Zuid-Limburg ,76 1,75 veel hoger Limburg ,66 Vlaams Gewest ,10 Minder geboorten, sterfte en verhuisbeweging in Limburg dan in Vlaanderen Als we kijken naar de loop van de bevolking in 2007, zien we dat er iets minder geboorten zijn per inwoners in Limburg (10,37) dan in Vlaanderen (10,74). Ook de sterfte per inwoners is lager in onze provincie (7,66) dan in Vlaanderen (9,10). Het 'oudere' Zuid-Limburg heeft bovendien opvallend meer sterfgevallen (8,76) per inwoners dan we gemiddeld voor Limburg vaststellen. ( > zie tabel 02 ) Wat verhuisbewegingen betreft, heeft Limburg zowel minder inwijkingen (42,94) als minder uitwijkingen (38,71) per inwoners dan Vlaanderen (resp. 49,13 en 44,86). Binnen Limburg is de meest opvallende uitschieter het veel hoger aantal inwijkingen in Zuid-Limburg dan gemiddeld voor de hele provincie. In Limburg (vooral West-Limburg) stijgt het aantal geboorten per inwoners meer dan in Vlaanderen Op provinciaal niveau stellen we tussen 2003 en 2007 een jaarlijkse stijging van het aantal geboorten vast: van in 2003 tot in Dat komt neer op 9,52 geboorten per inwoners in 2003 en 10,37 geboorten per inwoners in Dat is nog steeds lager dan het Vlaamse cijfer (10,74), maar de groei in Limburg is sterker dan die in Vlaanderen. ( > zie grafiek ) De afgelopen jaren waren de geboortecijfers het hoogst (en zelfs hoger dan gemiddeld voor Vlaanderen) in Midden-Limburg (11,18 in 2007) en West-Limburg (10,98 in 2007). In West-Limburg zien we de grootste stijging: van 9,59 geboorten per inwoners in 2003 tot 10,98 in Opvallend is het status quo van het geboortecijfer tussen 2003 (7,75) en 2007 (7,77) in het Maasland. Het Maasland is daarmee de enige streek waar het geboortecijfer t.o.v niet steeg. In Halen zien we tussen 2003 (65) en 2007 (95) het aantal geboorten met bijna de helft (+46,2%) toenemen. Grafiek 01 Geboorten per inwoners (11.05) Evolutie in Limburg, de Limburgse streken en Vlaanderen (in ) 11,50 11,00 10,50 10,00 9,50 9,00 8,50 8,00 loop 2003 loop 2004 loop 2005 loop 2006 loop 2007 Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie 11

14 Grafiek 02 Inwijkingen per inwoners (11.07) Uitwijkingen per inwoners (11.08) Evolutie in Limburg en Vlaanderen / inwijkingen: / uitwijkingen: (in ) 51,00 49,13 49,00 47,59 47,00 45,92 44,66 44,86 45,00 43,71 43,18 42,75 42,94 43,00 41,83 41,08 41,00 39,99 40,50 39,00 37,73 37,85 38,71 37,33 37,00 36,37 35,23 35,41 35,00 33,00 loop 2003 loop 2004 loop 2005 loop 2006 loop 2007 Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie Ook in Herk-de-Stad is de toename groot (+34,3%). In Voeren (-11,9%), Riemst (-11,8%) en Diepenbeek (-9,5%) daalde het aantal geboorten in die periode meer dan gemiddeld voor Limburg. Het Limburgs sterftecijfer daalt, vooral in Zuid-Limburg en het Maasland In 2003 waren er nog 8,29 sterfgevallen per Limburgse inwoners. Dat cijfer is gedaald naar 7,66 sterfgevallen per inwoners in Limburg evolueerde tussen beide jaartallen van sterfgevallen naar of een daling met 5,5% (evenveel als Vlaanderen). In Zuid-Limburg (-11,3%) en het Maasland (-8,4%) stellen we in die periode een nog grotere daling vast, terwijl de sterfte in Noord-Limburg lichtjes steeg (+1,2%). De gemeente Hechtel-Eksel heeft een opvallende stijging (+67,3%) van het aantal sterfgevallen tussen 2003 en 2007, nl. van 52 naar 87. In Kortessem, de gemeente met de tweede grootste stijging, steeg het sterftecijfer slechts met 23,1%. In nog vier andere gemeenten neemt de sterfte veel meer dan gemiddeld toe in de periode : Houthalen-Helchteren, Halen, Hamont-Achel en Heers (tussen +21% en +22%). Aantal in- en uitwijkingen stijgt zowel in Limburg als in Vlaanderen Hét grote verschil tussen Limburg en Vlaanderen op het gebied van in- en uitwijkingen is dat Limburg over de beschouwde periode van vijf jaar ( ) ongeveer 6 in- en uitwijkingen per inwoners minder telt dan Vlaanderen. Wel is er zowel in Limburg als in Vlaanderen een stijging van het aantal in- en uitwijkingen. ( > zie grafiek 02 ) Limburg evolueert van 37,73 inwijkingen per inwoners naar 42,94. Dat is een toename van 16,3%. In Vlaanderen evolueert dit cijfer van 43,71 naar 49,13, wat neerkomt op een stijging van 14,7% tussen 2003 en Bekijken we de streken, dan vallen Noord-Limburg (+22%) en West-Limburg (+19,1%) op als grootste stijgers, terwijl het aantal inwijkingen in Zuid-Limburg (+12,2%) en het Maasland (+13,2%) in die periode het minst toeneemt. Tussen 2003 en 2007 ziet de gemeente Bree zijn aantal inwijkingen toenemen van 36,42 per inwoners naar 56,63 (of +58,7%). Ook Zutendaal ziet in die periode het aantal inwijkingen stijgen met meer dan de helft: van 274 naar 413 (+50,7%). In Wellen, Neerpelt, Borgloon en Lummen is de stijging eveneens veel hoger dan gemiddeld. Voeren zit aan de andere zijde: het aantal inwijkingen daalde er met meer dan een kwart, van 192 in 2003 naar 139 in Daarmee is Voeren de enige gemeente waar het aantal inwijkingen veel meer afneemt dan gemiddeld. 12

15 Tabel 03 Niet-Belgen (11.09) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) De stijging van het aantal uitwijkingen per inwoners tussen 2003 en 2007 is een beetje hoger in Limburg (+12,3%) dan in Vlaanderen (+11,4%). In 2003 telde Limburg 35,23 uitwijkingen per inwoners ( in totaal), vijf jaar later waren er dat 38,71 (31.749). In Vlaanderen steeg dat cijfer van 41,08 naar 44,86. Ook voor deze indicator zijn er verschillen tussen de streken. Het aantal uitwijkingen steeg met 19,4% in Noord-Limburg en met 16,8% in Midden-Limburg. In West-Limburg bedroeg die stijging slechts 4,6%. In Zutendaal neemt het aantal uitwijkingen toe van 290 (of 42,27 per inwoners) in 2003 naar 421 (60,52 per inwoners) in Dit komt neer op een stijging met 45,2%. In Neerpelt noteren we een groei van 42,2%, in Bocholt een toename van 36,4%. Zutendaal, Neerpelt en Bocholt hebben dus veel meer uitwijkingen dan gemiddeld voor de provincie. In vijf Limburgse gemeenten zien we in dezelfde periode een lichte daling van het aantal uitwijkingen, met als koplopers de Zuid-Limburgse gemeenten Riemst (-4,2%) en Heers (-3,4%). aantal indicator standaardscore Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie t.o.v. Limburg Maasland ,8 1,83 veel hoger Midden-Limburg ,7-0,19 gemiddeld Noord-Limburg ,0 0,66 hoger West-Limburg ,2-0,90 lager Zuid-Limburg ,2-0,70 lager Limburg ,7 Vlaams Gewest ,8 Nationaliteiten Een hoger aandeel niet-belgen in Limburg dan in Vlaanderen Op 1 januari 2008 had 8,7% van de Limburgse bevolking een andere dan de Belgische nationaliteit. In absolute cijfers komt dit neer op personen. Vergeleken met Vlaanderen (5,8%) scoort Limburg een drietal procentpunten hoger. Vooral de regio Maasland (17,8%) telt procentueel veel meer niet-belgen dan het Limburgs gemiddelde. Ook Noord-Limburg (12,0%) scoort hoger dan het Limburgs gemiddelde. Vooral de grensgemeenten met Nederland trekken door hun hoge aandeel niet-belgen de score van hun regio omhoog. ( > zie tabel 03 ) De gemeente met het hoogste aandeel niet-belgen is Hamont-Achel (28,5%), gevolgd door Lanaken (27,6%) en Voeren (25,6%). Ook de andere grensgemeenten met Nederland scoren hoog. De eerste gemeente die niet aan Nederland grenst, komt pas op de negende plaats. Het gaat om de stad Genk, met 13,2% niet-belgen onder haar bevolking. Het aantal niet-belgen in Limburg stijgt De laatste vijf jaar zit het aantal niet-belgen in Limburg in de lift. Tussen 2004 en 2008 steeg dit aantal van naar personen, een stijging van 11,4%. Ook het aandeel niet-belgen onder de Limburgse bevolking volgt deze stijgende trend. Zo groeide dit aandeel de laatste vijf jaar continu: van 8,0% naar 8,7%. Ook het aandeel 13

16 Grafiek 03 Niet-Belgen (11.09) Evolutie in Limburg, de Limburgse streken en Vlaanderen (in %) 20,0 18,0 16,0 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 2, Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie Tabel 04 Niet-Belgen van Nederland (11.10) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal indicator niet-belgen in Vlaanderen steeg in dezelfde periode (van 4,8% naar 5,8%), in absolute cijfers zelfs sterker dan Limburg. Toch strandt het aandeel niet-belgen in Vlaanderen (5,8%) een aantal procentpunten onder het Limburgs cijfer (8,7%). ( > zie grafiek 03 ) In de evolutie van het aantal niet-belgen over een periode van vijf jaar stellen we geografische verschillen vast. De stijging van het aantal niet-belgen is het sterkst in Zuid-Limburg: een toename met 25,3%, ongeveer niet- Belgen extra op vijf jaar tijd. De drie gemeenten waar het aantal niet-belgen het sterkst steeg, bevinden zich dan ook niet toevallig in Zuid-Limburg: Borgloon (+70,8%), Heers (+58,8%) en Sint-Truiden (+50,4%). Ook in Noord-Limburg steeg het aantal niet-belgen, hier met 23,6%, ongeveer niet-belgen extra in vijf jaar tijd. Slechts in enkele gemeenten in de voormalige mijngemeenten, hoe paradoxaal ook is het aantal niet-belgen over de afgelopen vijf jaar gedaald. Zo is de daling het sterkst in Genk (-10,2%), maar ook in Houthalen-Helchteren (-9,3%), Beringen (-6,5%) en Heusden-Zolder (-6,0%) daalde het aantal niet-belgen. Dat steeds meer niet-belgen de afgelopen jaren de Belgische nationaliteit verwierven, is daar uiteraard niet vreemd aan. Meer dan de helft van de niet-belgen in Limburg zijn Nederlanders en ze stijgen in aantal De Nederlanders vormen veruit de grootste groep niet-belgen in Limburg. Met maken onze noorderburen ruimschoots de helft (55,4%) uit van de vreemde bevolking in Limburg. Dit hoge aandeel Nederlandse niet-belgen is typisch voor de provincie Limburg. Hun aandeel onder de niet-belgen in de rest van Vlaanderen ligt een stuk lager (30,7%). In onze provincie zijn de Nederlanders vooral gevestigd in het Maasland en Noord-Limburg. In Noord-Limburg heeft zelfs 87,0% van alle niet-belgen de Nederlandse nationaliteit. In het Maasland bedraagt dit aandeel 69,8%. Ook in Zuid-Limburg heeft nog steeds meer dan de helft (58,7%) van alle niet-belgen de Nederlandse nationaliteit. Enkel de regio's Midden-Limburg (17,5%) en West-Limburg (22,0%) wijken af van dit profiel en zitten zelfs ruim onder het niveau van Vlaanderen. ( > zie tabel 04 ) Het aantal Nederlanders in Limburg groeide de afgelopen vijf jaar van in 2004 tot in Dat is een stijging van 22,3%. Het procentueel aandeel Nederlanders onder de niet-belgen steeg in Limburg van 50,5% naar 55,4%. Binnen Limburg was de stijging het grootst in West-Limburg en ook nog betekenisvol in het Maasland en standaardscore Maasland ,8 0,53 hoger Midden-Limburg ,5-1,40 lager Noord-Limburg ,0 1,17 hoger West-Limburg ,0-1,23 lager Zuid-Limburg ,7 0,12 gemiddeld Limburg ,4 V laams Gewest ,7 Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie t.o.v. Limburg Midden-Limburg. In Noord-Limburg bleef het aandeel Nederlanders onder de niet-belgen ongeveer status quo, terwijl het in Zuid-Limburg daalde. In Vlaanderen bleef dit aandeel tussen 2004 en 2008 vrij stabiel schommelen 14

17 Grafiek 04 Niet-Belgen van Nederland (11.10) Evolutie in Limburg, de Limburgse streken en Vlaanderen (in %) rond de 30%. ( > zie grafiek 04 ) 100,0 90,0 Meer buitenlandse inwijkingen per inwoners in Limburg dan in Vlaanderen Jaarlijks vestigen zich heel wat niet-belgen vanuit het buitenland in onze provincie. In de loop van 2007 kreeg Limburg er nieuwe burgers bij. Dit betekent 8,66 buitenlandse inwijkingen per inwoners. Hiermee zit Limburg boven het Vlaamse cijfer: 7,48 buitenlandse inwijkingen per inwoners. De evolutie van het aantal buitenlandse inwijkingen per inwoners loopt gelijk voor Limburg en Vlaanderen: een lichte daling van 2003 naar 2004 om vervolgens te stijgen tot in In 2007 piekt het aantal buitenlandse inwijkingen en zit het op zijn hoogste punt van de afgelopen jaren. De grootste groep buitenlandse inwijkingen (48,4%) is afkomstig van Nederland. Deze Nederlandse inwijkelingen vestigen zich vooral in Noord-Limburg en het Maasland. Het aandeel buitenlandse inwijkingen uit Nederland daalde de afgelopen vijf jaar: van 54,1% in 2003 naar 48,4% in Dit betekent echter niet dat het aantal Nederlanders dat zich jaarlijks in onze provincie vestigt, daalt. In absolute cijfers gaat het zelfs om een kleine stijging: van personen in de loop van 2003 naar personen in de loop van De jaarlijkse stijging van het totaal aantal buitenlandse inwijkingen zorgt ervoor dat het procentueel aandeel van de Nederlanders t.o.v. deze groep kleiner wordt. Leeftijdsopbouw Meer jongeren in Noord- en West-Limburg en meer ouderen in Zuid-Limburg Op telt Limburg verhoudingsgewijs ongeveer evenveel jongeren (21,8%) van 0 tot 19 jaar als Vlaanderen (22,1%). In het 'oudere' Zuid-Limburg treffen we veel minder jongeren (20,6%) aan dan gemiddeld voor Limburg, terwijl een aantal gemeenten van het 'jongere' Noord- en West-Limburg hoger scoort dan het Limburgs gemiddelde. ( > zie tabel 05 ) De bevolking op actieve leeftijd is in Limburg (56,5%) groter dan in Vlaanderen (54,3%), maar binnen Limburg springt het Maasland (57,1%) als streek uit de band. 80,0 70,0 60,0 50,0 40,0 30,0 20,0 10, Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie Tabel 05 Jongeren (0-19) (11.18) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal indicator standaardscore Maasland ,0 0,25 gemiddeld Midden-Limburg ,0 0,30 gemiddeld Noord-Limburg ,5 0,92 hoger West-Limburg ,4 0,77 hoger Zuid-Limburg ,6-1,85 veel lager Limburg ,8 Vlaams Gewest ,1 Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie t.o.v. Limburg Ouderen (van 60 jaar en ouder) zijn er in Limburg (21,6%) minder dan in het Vlaams Gewest (23,8%), maar in het zuiden van onze provincie (23,3%) zijn er veel meer ouderen dan gemiddeld in Limburg. ( > zie tabel 06 ) 15

18 Tabel 06 Ouderen (60-...) (11.21) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie Grafiek 05 Jongeren (0-19) (11.18) indicator Het aandeel jongeren daalt in Limburg sneller dan in Vlaanderen Het aandeel van de 0-19-jarigen neemt tussen 2004 (22,5%) en 2008 (21,8%) met 0,7 procentpunten af in onze provincie. Dat is een grotere afname dan in Vlaanderen: van 22,3% naar 22,1%. Sinds 2006 is onze provincie ook niet meer jonger dan Vlaanderen. De ontgroening zet zich dus verder door. De meest uitgesproken daling doet zich voor in Noord-Limburg, de 'jongste' streek van Limburg. Daar neemt het aandeel jongeren met meer dan één procentpunt af (van 23,7% naar 22,5%). ( > zie grafiek 05 ) In vijf gemeenten is het aandeel van de jeugd gegroeid tussen 2004 en Het 'oude' Zuid-Limburgse Heers ziet zijn jongeren van 0-19 jaar toenemen met net geen procentpunt van 18,9% naar 19,8%. Ook Gingelom, Halen en Borgloon kennen een groei in het aandeel jongeren, die veel hoger is dan het provinciale gemiddelde. In Voeren (-2,0 procentpunten), Peer (-1,9 procentpunten) en Hechtel-Eksel (-1,6 procentpunten) slinkt het aandeel 0- tot 19- jarigen veel meer dan gemiddeld in vijf jaar tijd. standaardscore Evolutie in Limburg, de Limburgse streken en Vlaanderen (in %) t.o.v. Limburg Maasland ,9-0,86 lager Midden-Limburg ,3-0,39 gemiddeld Noord-Limburg ,3-0,40 gemiddeld West-Limburg ,0-0,69 lager Zuid-Limburg ,3 1,88 veel hoger Limburg ,6 V laams Gewest ,6 Wat valt er nog op als we de leeftijdsopbouw in de streken op onder de loep nemen? er zijn veel minder kinderen op voorschoolse leeftijd (0-2) en op kleuterleeftijd (3-5) in Noord-Limburg (resp. 14,5% en 14,4%) dan gemiddeld voor de provincie (resp. 15,8% en 15,3%); er zijn veel minder kinderen op lagereschoolleeftijd (6-11) in Midden-Limburg (32,05%) dan gemiddeld voor Limburg (32,38%); tieners op middelbareschoolleeftijd (12-17) zijn er in Noord-Limburg (38,4%) veel meer dan gemiddeld voor Limburg (36,6%); net zoals er veel meer 60-plussers dan gemiddeld zijn in Zuid-Limburg, zijn er daar ook veel meer hoogbejaarden van 80 jaar en ouder (4,25%) dan in heel Limburg (3,61%). 24,0 23,5 23,0 22,5 22,0 21,5 21,0 20,5 20, Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie Limburg telt tien procent meer 60-plussers en een kwart meer hoogbejaarden in vijf jaar tijd Tussen 2004 en 2008 stijgt het aantal ouderen van 60 jaar en ouder van naar , wat neerkomt op een stijging van 10%. In dezelfde periode nam dat aantal in Vlaanderen slechts met 7,3% toe. Noord-Limburg ziet de ouderenpopulatie met 11,7% toenemen. Dit strookt met de vaststelling dat het aandeel jongeren in deze 'jongste' streek van Limburg de laatste jaren het meest afneemt. Zuid-Limburg, dat het hoogste aandeel ouderen herbergt, kende de voorbije jaren de kleinste stijging van het aantal ouderen (+8,5%). 16

19 Tabel 07 Vervangingscijfer (11.23) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (index) In een aantal gemeenten groeit de ouderenbevolking veel sneller dan gemiddeld voor heel Limburg: in Zutendaal stijgt de ouderenpopulatie met 17,8%, in Opglabbeek met 17,2%, in Diepenbeek met 16,8% en in Kortessem met 15,7%. In Voeren (+2,8%) en Heers (+4,1%) was de stijging van de ouderenbevolking veel minder groot dan in heel Limburg. Binnen de groep van 60-plussers zijn we ook geïnteresseerd in de meest zorgbehoevende leeftijdsgroep, de 80- plussers of de hoogbejaarden. De cijfers van de laatste vijf jaar leren dat er sprake is van een vergrijzing binnen de vergrijzing. Terwijl de Limburgse bevolking van 60 jaar en ouder toenam met 10% in de periode , groeide de groep hoogbejaarden in die periode liefst met 27,7%. Dat is beduidend meer dan in heel Vlaanderen (+18,8%). De grootste toename van het aantal hoogbejaarden stellen we vast in Noord-Limburg (+31,8%) en West-Limburg (+30,3%), terwijl er in het zuiden van de provincie minder dan een kwart (+22,4%) hoogbejaarden bijkwamen. In vijf gemeenten is de toename van het aantal 80-plussers groter dan gemiddeld voor Limburg: Meeuwen- Gruitrode (+44,4%), Diepenbeek (+41,6%), Zutendaal (+39,2%), Hechtel-Eksel (+39,1%) en Bocholt (+38,9%). In Riemst (+12,4%) en Heers (+16,0%), twee gemeenten uit Zuid-Limburg, noteren we een stijging die veel lager ligt dan het Limburgs gemiddelde. indicator standaardscore Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie t.o.v. Limburg Maasland 80,7-0,95 lager Midden-Limburg 89,1 1,08 hoger Noord-Limburg 81,0-0,89 lager West-Limburg 89,5 1,18 hoger Zuid-Limburg 80,9-0,90 lager Limburg 84,6 Vlaams Gewest 87,0 Demografische coëfficiënten Slechts 85 jonge werkkrachten om 100 oudere werkkrachten te vervangen in Limburg Het vervangingscijfer geeft de verhouding weer tussen jonge actieven (20-39 jaar) en oudere actieven (40-59 jaar). Het geeft een antwoord op de vraag of er binnen de bevolking op actieve leeftijd (20-59 jaar) voldoende jonge actieven zijn om de oudere actieven op te volgen op de arbeidsmarkt. Bij een cijfer groter dan 100 is dat het geval. Op is deze index zowel voor Limburg (84,6) als Vlaanderen (87,0) kleiner dan 100. Er zijn dus niet voldoende jonge werkkrachten om de uitstromende oudere werkkrachten te vervangen. Op streekniveau stellen we een tweedeling vast: in West- en Midden-Limburg is er een hoger vervangingscijfer dan gemiddeld, in de overige drie streken ligt de index lager dan gemiddeld. ( > zie tabel 07 ) Enkel in de gemeente Ham is het vervangingscijfer veel hoger dan gemiddeld voor Limburg, maar ook daar is de groep oudere actieven groter dan de groep jongere actieven. Vier gemeenten hebben op een veel lager vervangingscijfer dan gemiddeld voor Limburg: Kinrooi scoort met een index van amper 68,5 het laagst. 17

20 Grafiek 06 Vervangingscijfer (11.23) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (index) 96,0 Vergeleken met Vlaanderen telt Limburg steeds minder jonge werkkrachten om oudere werkkrachten 94,0 94,0 94,0 92,0 91,3 te vervangen In 2004 hadden Limburg én Vlaanderen nog 94 jonge actieven om 100 oudere actieven te vervangen. Vijf jaar later is de index in Limburg sneller gezakt (-9,4 indexpunten) dan in Vlaanderen (-7,0 indexpunten). Er is in Limburg dus steeds minder potentiële vervanging van uitstromende oudere werknemers, zeker als we deze evolutie met 90,0 90,5 89,2 Vlaanderen vergelijken. ( > zie grafiek 06 ) In het Maasland (-11,5 indexpunten) en Noord-Limburg (-11,2 indexpunten) daalt het vervangingscijfer nog 88,0 87,9 87,9 87,0 sneller dan in heel Limburg. Ook in enkele gemeenten hebben we een veel sterkere daling van het vervangingscijfer: Kinrooi is absolute koploper (-16,3 indexpunten) en wordt gevolgd door Alken, Tessenderlo en Opglabbeek. 86,0 86,0 Nieuwerkerken (-2,5 indexpunten) en Hasselt (-3,4 indexpunten) vallen op door een veel lagere daling van het vervangingscijfer dan gemiddeld voor de provincie. 84, Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie Tabel 08 Dependentiecoëfficiënt (11.24) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (index) indicator standaardscore Maasland 75,1-1,69 veel lager Midden-Limburg 76,4-0,41 gemiddeld Noord-Limburg 77,7 0,81 hoger West-Limburg 76,6-0,24 gemiddeld Zuid-Limburg 78,1 1,14 hoger Limburg 76,8 V laams Gewest 84,1 84,6 Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie t.o.v. Limburg 100 Limburgse actieven moeten instaan voor 77 niet-actieven De dependentiecoëfficiënt (of afhankelijkheidscoëfficiënt) berekent de verhouding van de nog niet-actieven (0-19 jaar) en de niet meer actieven (vanaf 60 jaar) t.o.v. de bevolking op actieve leeftijd (20-59 jaar). Deze coëfficiënt meet de afhankelijkheid van de niet-actieven t.o.v. de actieven. In Limburg (76,8) ligt deze index op beduidend lager dan in het Vlaams Gewest (84,1). Met een index van 75,1 ligt de dependentiecoëfficiënt in het Maasland veel lager dan gemiddeld voor Limburg. Noord-Limburg (77,7) en Zuid-Limburg (78,1) scoren hoger dan Limburg. ( > zie tabel 08 ) Vier Limburgse gemeenten hebben een veel hogere dependentiecoëfficiënt dan Limburg. Hamont-Achel (88,1) en Voeren (84,9) scoren zelfs hoger dan het niveau van Vlaanderen. Gingelom (84,1) en Halen (83,9) vervolledigen het rijtje van vier gemeenten waar de actieve bevolking voor veel meer niet-actieven moet instaan. Wellen (68,5) en Hamont-Achel (70,1) zijn de gemeenten met een veel lagere dependentiecoëfficiënt dan de provincie. In deze gemeenten moet de actieve bevolking voor veel minder niet-actieven instaan. De laatste vijf jaar steeg de dependentiecoëfficiënt met 2,3 indexpunten in Limburg, in Vlaanderen met 2,8 indexpunten. Dat betekent dat de Vlaamse index duidelijk hoger blijft dan die van Limburg. ( > zie grafiek 07 ) In Noord-Limburg stellen we de geringste stijging vast (+1,5 indexpunten), in Zuid-Limburg de grootste stijging (+3,3 indexpunten). In vier gemeenten daalde de index. In Voeren (-3,5 indexpunten) en Peer (-1,6 indexpunten) 18

21 Grafiek 07 Dependentiecoëfficiënt (11.24) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (index) wijkt die daling het sterkst af van het Limburgs gemiddelde. 86,0 Iets minder ouderen dan jongeren in Limburg De verhouding van de ouderen (60- ) t.o.v. de jongeren (0-19) wordt uitgedrukt door de verouderingscoëfficiënt en geeft een aanduiding van de mate waarin de oudere bevolking weegt op de jongeren. Op is het cijfer voor Limburg 99,0, wat er op wijst dat er nog net iets minder ouderen dan jongeren zijn. In Vlaanderen bedraagt deze index 107,0 en zijn er meer ouderen dan jongeren. In Zuid-Limburg ligt de verouderingscoëfficiënt (113,1) veel hoger dan gemiddeld voor onze provincie én hoger dan het Vlaams cijfer. Vier Zuid-Limburgse gemeenten (Sint-Truiden, Borgloon, Tongeren en Heers) en vooral Hasselt (127,9) hebben een verouderingscoëfficiënt die veel hoger ligt dan gemiddeld voor Limburg. Voor 100 jongeren in Hasselt zijn er dus maar liefst 128 inwoners van 60 jaar en ouder. Tussen 2004 en 2008 steeg de verouderingscoëfficiënt in Limburg met 9,5 indexpunten, in het Vlaams Gewest met amper 5,9 indexpunten. De verouderingscoëfficiënt stijgt dus sneller in Limburg dan in Vlaanderen. In Vlaanderen is het aantal ouderen wel al meerdere jaren groter dan het aantal jongeren, terwijl het aantal ouderen in Limburg pas de jongste jaren het aantal jongeren benadert. Vooral Noord-Limburg (+12,2 indexpunten), waar het aantal jongeren sneller afnam en het aantal ouderen sneller steeg, ziet de index het meest spectaculair stijgen. De gemeente Zutendaal heeft een veel hogere toename (+16,1 indexpunten) van de verouderingscoëfficiënt dan Limburg. In drie Limburgse gemeenten (Heers, Gingelom en Halen) is er daarentegen sprake van een lichte daling van de index. 84,0 84,1 83,4 82,0 82,4 81,9 81,3 80,0 78,0 76,8 76,0 75,9 75,2 74,5 74,7 74, Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie Er zijn 38 ouderen voor 100 mensen op actieve leeftijd in Limburg Met de vorige coëfficiënt berekenden we de verhouding van de ouderen t.o.v. de jongeren. Met de grijze druk meten we de verhouding tussen de ouderen vanaf 60 jaar en de bevolking op actieve leeftijd (20-59 jaar). Deze coëfficiënt geeft weer in welke mate de niet meer actieve bevolking weegt op de bevolking op actieve leeftijd. Ook deze index ligt in Limburg (38,2) lager dan in het Vlaams Gewest (43,5). Opnieuw is het 'oudere' Zuid- Limburg (41,4) de uitschieter, al blijft de index nu wel onder het Vlaamse cijfer. Vier Limburgse gemeenten hebben verhoudingsgewijs een veel hogere grijze druk dan de provincie: Hamont- Achel (46,3), Tongeren (46,0), Halen (45,7) en Gingelom (44,7). In Houthalen-Helchteren en Opglabbeek zijn er veel 19

22 Grafiek 08 Groene druk (11.27) Evolutie in Limburg, de Limburgse streken en Vlaanderen (index) 43,0 42,0 41,0 40,0 39,0 38,0 37,0 36, Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie minder (31,3) ouderen voor 100 actieve inwoners dan gemiddeld voor Limburg. In vergelijking met 2004 is de grijze druk in Limburg gestegen van 35,2 naar 38,2 (+3,0 indexpunten), wat iets meer is dan in Vlaanderen (+2,6 indexpunten). Noord-Limburg was de streek met de grootste stijging (+3,4 indexpunten). Enkel in West-Limburg (+2,6 indexpunten) steeg de grijze druk minder fel dan in heel Limburg. Opvallendste stijgingen van de grijze druk zijn waar te nemen in de gemeenten Alken, Zutendaal, Diepenbeek en Kortessem. Heers en Ham kennen de laagste toename, met resp. 1,0 en 1,1 indexpunten. Er zijn 39 jongeren voor 100 mensen op actieve leeftijd in Limburg De groene druk meet de verhouding van de jongeren (jonger dan 20 jaar) t.o.v. de bevolking op actieve leeftijd (20-59 jaar). Op bedraagt deze index 38,6 in Limburg en 40,7 in het Vlaams Gewest. Er zijn dus 39 jongeren voor 100 mensen op actieve leeftijd in onze provincie. Het 'oudere' Zuid-Limburg (36,6) heeft nog steeds een veel lagere groene druk dan Limburg. Hasselt (33,4) en nog drie Zuid-Limburgse gemeenten, met name Wellen (33,9), Sint-Truiden (34,2) en Borgloon (34,6) hebben veel minder jongeren in verhouding tot de actieve bevolking dan we op basis van de Limburgse index zouden verwachten. Genk (43,7) en Voeren (42,3) hebben dan weer een veel hogere groene druk dan gemiddeld. Groene druk neemt sneller af in het 'jonge' Noord-Limburg en stijgt in het 'oude' Zuid-Limburg De verhouding van de jongeren t.o.v. de actieven in Limburg daalt tussen 2004 en 2008 van 39,3 naar 38,6. In Vlaanderen stijgt deze index minimaal (+0,2 indexpunten). Opvallend is de duik naar beneden in Noord-Limburg: in een periode van vijf jaar daalt de groene druk daar met 1,9 indexpunten (en komt zelfs onder de grafieklijn van het Vlaams Gewest). Dit hangt samen met de daling van het aantal 0-19-jarigen in Noord-Limburg. We zien ook dat de afstand tussen Zuid-Limburg (+0,2 indexpunten) en de andere streken kleiner wordt. ( > zie grafiek 08 ) Heers (+2,3 indexpunten), Gingelom (+1,8 indexpunten), Halen en Herk-de-Stad (beide +1,6 indexpunten) kennen een meer dan gemiddelde toename van de groene druk tussen 2004 en Voeren (-4,5 indexpunten) en Peer (-3,4 indexpunten) laten een meer dan gemiddelde daling optekenen. Meer potentiële mantelzorgers in (alle streken van) Limburg dan in Vlaanderen De mantelzorgratio geeft het potentieel aan mantelzorgers (uit de leeftijdsgroep jarigen) per 80-plusser 20

23 Tabel 09 Mantelzorgratio (11.28) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (ratio) weer. Op ligt deze ratio in Limburg (13,5) hoger dan in Vlaanderen (10,2). In Maasland (15,7) en Noord- Limburg (15,5) tellen we meer potentiële mantelzorgers dan gemiddeld voor Limburg. In Zuid-Limburg (11,8) zijn er minder dan gemiddeld in heel Limburg, maar ook daar blijft de ratio nog hoger dan in heel Vlaanderen. ( > zie tabel 09 ) Vier gemeenten hebben een veel hogere mantelzorgratio dan we gemiddeld voor Limburg vaststellen. Opglabbeek, waar er maar liefst 21,2 potentiële mantelzorgers zijn per 80-plusser, wordt gevolgd door Meeuwen-Gruitrode (20,5), Zutendaal (20,1) en As (18,5). Alleen in Halen (8,7 mantelzorgers per 80-plusser) is er een veel lagere mantelzorgratio dan gemiddeld. indicator standaardscore Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie t.o.v. Limburg Maasland 15,7 1,49 hoger Midden-Limburg 13,1-0,23 gemiddeld Noord-Limburg 15,5 1,33 hoger West-Limburg 13,3-0,12 gemiddeld Zuid-Limburg 11,8-1,14 lager Limburg 13,5 Vlaams Gewest 10,2 De mantelzorgratio zit in een dalende trend, sneller in Limburg dan in Vlaanderen De mantelzorgratio neemt af: tussen 2004 en 2008 zijn er steeds minder jarigen die zouden kunnen instaan voor de steeds groter wordende groep van 80-plussers. In Limburg is de afname (-2,7) groter dan in Vlaanderen (-1,4). Die daling is bovendien in alle Limburgse streken groter dan in Vlaanderen. Zuid-Limburg kent de geringste daling (-1,9). Noord-Limburg zag in die vijf jaar de ratio van 18,8 naar 15,5 dalen. In Meeuwen-Gruitrode zijn er in 2008 zelfs 7 potentiële mantelzorgers per 80-plusser minder dan in Samen met drie andere gemeenten kent Meeuwen-Gruitrode een veel grotere daling dan Limburg: Zutendaal (-5,7), Diepenbeek (-5,4) en Hechtel-Eksel (-5,1). Enkel in de gemeente Riemst (-0,7) is er tussen 2004 en 2008 een veel geringere daling dan gemiddeld voor de provincie. Er zijn 25 hoogbejaarden voor 100 vijftigers Tot slot kijken we nog naar de familiale zorgindex. Deze index is de verhouding van de bevolking van 80 jaar en ouder t.o.v. de jarigen. Het is een aanduiding van hoeveel hoogbejaarden er zijn in verhouding tot de bevolking die er normaliter de zorg voor moet opnemen. Dit cijfer ligt in Limburg (25,4) veel lager dan in Vlaanderen (34,8). Dit betekent dat Limburgse vijftigers voor minder hoogbejaarden moeten zorgen dan Vlaamse vijftigers. In Noord-Limburg (22,4) en het Maasland (21,5) ligt de index lager dan het Limburgs gemiddelde, in Zuid- Limburg (29,2) hoger. Slechts twee gemeenten steken boven het Vlaams gemiddelde uit: in Halen (42,9) en Gingelom (36,9) hebben veel meer hoogbejaarde ouders de zorg van hun kinderen nodig. Zutendaal (15,3), Opglabbeek en Meeuwen-Gruitrode (beiden 16,4) hebben dan weer een veel lagere zorgindex dan Limburg. 21

24 De familiale zorgindex steeg tussen 2004 en 2008 zowel in Limburg (+3,3 indexpunten) als in Vlaanderen (+3,6 indexpunten). Het Maasland is de enige streek die een beetje achterop hinkt (slechts een stijging met 2,4 indexpunten), want de overige vier streken hebben een toename van de familiale zorgindex tussen 3,3 en 3,5 indexpunten. Hoeselt en Halen hebben een veel grotere toename dan Limburg. Kinrooi en Heers hebben een veel lagere toename dan Limburg. Peer laat een status quo noteren. 22

25 23

26 DE LIMBURGSE SOCIAALECONOMISCHE CONTEXT Stefan Jacques Het omgevingsperspectief van de welzijnsmonitor laat niet alleen toe om het demografisch profiel van Limburg in kaart te brengen. Rubriek 12 van de welzijnsmonitor brengt ook de sociaaleconomische context in kaart. Vier indicatoren geven de socio-economische positie weer, acht indicatoren schetsen een globaal beeld van de arbeidsmarkt en drie indicatoren geven zicht op het inkomensniveau van de bevolking. BESCHOUWINGEN VOORAF De socio-economische positie De variabele socio-economisch statuut is gebaseerd op de nomenclatuur 01 van de socio-economische positie en wordt in de 'Datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid' verzameld. Aan de hand van deze variabele trachten we een helder beeld te krijgen van het aantal loontrekkenden, zelfstandigen, (brug)gepensioneerden en de overige personen zonder specifiek socio-economisch statuut. Het beeld dat we op deze manier verkrijgen, zou alvast zuiverder moeten zijn dan door louter beroep te doen op de verwerking door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of de Rijksdienst voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen. De arbeidsmarkt Enkele indicatoren geven een globaal beeld van de arbeidsmarkt op het vlak van werkloosheid, werkzaamheid en werkgelegenheid. Deze drie elementen zeggen heel veel over de sociaaleconomische context van Limburg. De werkloosheidsgraad geeft een indicatie van de mate van werkloosheid onder de beroepsbevolking en wordt omwille van de ongelijkheid binnen geslacht zowel voor mannen als voor vrouwen bekeken. Een belangrijke doelgroep, waarvan we uitgaan dat ze gemiddeld een hogere kans op werkloosheid heeft, is de jeugd. Daarom bekijken we ook de jeugdwerkloosheidsgraad (of de mate van werkloosheid onder de beroepsbevolking die jonger is dan 25 jaar). De werkzaamheidsgraad leert ons in welke mate de bevolking op beroepsactieve leeftijd dit is de bevolking van 15 tot en met 64 jaar effectief werkzaam is. Deze indicator wordt eveneens naar geslacht bekeken. De jobratio (voorheen werkgelegenheidsgraad genoemd) geeft aan in welke mate er op het grondgebied van de gemeente werkgelegenheid is voor de bevolking op beroepsactieve leeftijd (de jarigen). Het inkomensniveau De laatste drie indicatoren in de rubriek sociaaleconomische context geven een idee van de financiële draagkracht van de bevolking op basis van inkomensgegevens. Het gemiddeld netto belastbaar inkomen per inwoner geeft een aanwijzing van de gemiddelde financiële draagkracht van de bevolking. Het mediaaninkomen is dan weer de waarde van het middelste inkomen van alle inkomensaangiften: de helft van de gezinnen verdient meer, de andere helft verdient minder dan dit mediaaninkomen. Deze indicator levert een genuanceerder 24

27 De indicatoren van rubriek 12 Sociaaleconomische context De socio-economische positie beeld op dan de vorige indicator. Het procentueel aandeel inkomens lager dan EUR geeft zicht op de aanwezigheid van alleenstaanden of gehuwde paren die over een beperkt of lager inkomen beschikken Loontrekkenden Zelfstandigen (Brug)gepensioneerden Personen zonder socio-economisch statuut De arbeidsmarkt Werkloosheidsgraad Werkloosheidsgraad mannen Werkloosheidsgraad vrouwen Jeugdwerkloosheidsgraad Werkzaamheidsgraad Werkzaamheidsgraad mannen Werkzaamheidsgraad vrouwen Jobratio Het inkomensniveau Gemiddeld netto belastbaar inkomen per inwoner Mediaaninkomen van alle inkomensaangiften Inkomens < EUR 25

28 Tabel 10 Loontrekkenden (12.01) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal Bron: Webtoepassing KSZ - Datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming Tabel 11 Zelfstandigen (12.02) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal indicator indicator standaardscore standaardscore Maasland ,2-1,01 lager Midden-Limburg ,3-0,79 lager Noord-Limburg ,0 0,28 gemiddeld West-Limburg ,5-0,46 gemiddeld Zuid-Limburg ,8 1,75 veel hoger Limburg ,8 V laams Gewest ,4 Bron: Webtoepassing KSZ - Datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming t.o.v. Limburg Maasland ,3-1,90 veel lager Midden-Limburg ,7 0,49 gemiddeld Noord-Limburg ,6-0,68 lager West-Limburg ,3 0,74 hoger Zuid-Limburg ,8 0,52 hoger Limburg ,4 V laams Gewest ,0 t.o.v. Limburg DE CIJFERS GEDUID De socio-economische positie Minder loontrekkenden, zelfstandigen en (brug)gepensioneerden in Limburg Op tellen we in Limburg verhoudingsgewijs minder loontrekkenden (34,4% tegenover 36,0%), minder zelfstandigen (6,8% tegenover 7,4%) en minder (brug)gepensioneerden (17,0% tegenover 18,7%) dan in Vlaande-ren. ( > zie tabel 10 en tabel 11 ) Wat meteen opvalt als we naar de vijf streken in Limburg kijken, is dat er veel meer zelfstandigen zijn in Zuid- Limburg (7,8%) dan gemiddeld voor de provincie. Dit heeft wellicht te maken met de grote aanwezigheid van landen tuinbouwbedrijven in het Haspengouwse. Maasland heeft dan weer veel minder loontrekkenden (29,3%) en (brug)gepensioneerden (15,5%) dan gemiddeld. Dat geldt ook maar in iets mindere mate voor Noord-Limburg, met 32,6% loontrekkenden en 15,8% (brug)gepensioneerden. Hamont-Achel (22,7%), Voeren (23,9%) en Lanaken (24,4%) zijn de drie gemeenten waar er veel minder loontrekkenden zijn dan gemiddeld voor Limburg. Het aandeel zelfstandigen ligt volledig in lijn met wat we vaststelden voor Zuid-Limburg als streek veel hoger dan gemiddeld in volgende gemeenten uit het zuiden van onze provincie: Voeren (9,4%), Borgloon (9,2%), Nieuwerkerken en Heers (beiden 8,4%). In Genk daarentegen ontdekken we amper 4,9% zelfstandigen. De bevolking die met (brug)pensioen is, vinden we meer dan gemiddeld terug in Tongeren (19,8%), Hasselt (19,7%) en Leopoldsburg (19,4%). Sint-Truiden (19,1%) vervolledigt de top vier van Limburgse gemeenten die niet alleen een veel hoger aandeel (brug)gepensioneerden dan Limburg hebben maar zelfs hoger scoren dan Vlaanderen (18,7%). De loontrekkenden zijn de snelst stijgende beroepsgroep in Limburg én in Vlaanderen Tussen en neemt het aantal loontrekkenden in Limburg met 6,1% toe, terwijl hun aantal in Vlaanderen met 4,6% steeg. Daarmee zijn de loontrekkenden de snelst stijgende beroepsgroep in Limburg én in Vlaanderen. Ook het aantal (brug)gepensioneerden steeg in dezelfde periode: met 5,1% in Limburg en met 3,2% in het Vlaams Gewest. De toename van Limburgse zelfstandigen in 2005 naar in 2008 is een stijging van 4,6%. In Vlaanderen nam dat aantal toe met 3,4%. Vooral in de evolutie van het aantal zelfstandigen zien we regionale verschillen: In Zuid-Limburg komen er amper zelfstandigen bij (+0,9%), maar in West-Limburg (+8,2%) en Midden-Limburg (+7,0%) zien we grote stijgingen. 26

29 Tabel 12 Werkloosheidsgraad (12.05) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen in 2008 (jaargemiddelde in %) De arbeidsmarkt Een hogere werkloosheidsgraad in Limburg, maar sinds 2008 enkel nog bij de vrouwen De werkloosheid is in 2008 hoger in Limburg (6,3%) dan in Vlaanderen (5,9%). Op streekniveau tellen Noord- Limburg (5,1%) en Zuid-Limburg (5,7%) minder niet-werkende werkzoekenden t.o.v. de beroepsbevolking dan Limburg. In Midden-Limburg (7,4%) en het Maasland (7,1%) zijn er meer werkzoekenden. ( > zie tabel 12 ) Opvallendste gemeenten met een veel hoger dan gemiddelde werkloosheidsgraad zijn Genk en Maasmechelen, allebei met één op tien niet-werkende werkzoekenden. Zij worden gevolgd door Leopoldsburg, Houthalen-Helchteren en Beringen, allemaal met een hoger dan gemiddelde werkloosheidsgraad. We zien dus een duidelijk verhoogde kans op werkloosheid in vier van de vijf voormalige mijngemeenten plus Leopoldsburg. Met amper 4,5% werklozen bevindt Peer zich aan de andere kant van het spectrum. De arbeidsmarkt blijft nog steeds meer gesloten voor vrouwen dan voor mannen. Dat valt af te leiden uit de werkloosheidsgraad voor mannen en vrouwen apart. Anno 2008 is 8,0% van de vrouwelijke beroepsbevolking werkloos in Limburg, t.o.v. 6,7% in Vlaanderen. De werkloosheidsgraad bij Limburgse mannen (5,0%) duikt in 2008 voor het eerst onder die van de Vlaamse mannen (5,1%). Regionale uitschieter in positieve zin bij de mannelijke werkloosheidsgraad is Noord-Limburg (3,6%), waar mannen veel minder kans hebben op werkloosheid dan in heel Limburg. Op gemeentelijk niveau merken we dat ook de mannelijke werkloosheid vooral gedijt in de vroegere mijngemeenten, met dien verstande dat de ex-mijngemeenten Heusden-Zolder en Beringen 'slechts' gemiddeld scoren. Midden-Limburg (9,0%) en het Maasland (8,8%) hebben een hogere werkloosheidsgraad bij vrouwen dan Limburg, terwijl Zuid-Limburg (6,9%) en Noord-Limburg (7,1%) lager scoren. Alle ex-mijngemeenten hebben minstens een hogere vrouwelijke werkloosheidsgraad dan we gemiddeld voor de provincie zien: 9,0% in Heusden-Zolder, 9,4% in Beringen en 9,5% in Houthalen-Helchteren. Maasmechelen (12,1%) en Genk (12,4%) laten samen met Leopoldsburg (10,3%) zelfs een veel hoger dan gemiddelde waarde noteren. Een snellere daling van de werkloosheid in Limburg dan in Vlaanderen In 2004 bedroeg het verschil van de werkloosheidsgraad tussen Limburg (9,9%) en Vlaanderen (8,1%) nog 1,8 procentpunten. In 2008 was het verschil nog amper 0,4 procentpunten. ( > zie grafiek 09 ) Bron: Steunpunt WSE Grafiek 09 Werkloosheidsgraad (12.05) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (jaargemiddelden in %) 11,0 9,9 10,0 9,0 8,0 8,1 7,0 6,0 5, Bron: Steunpunt WSE 10,2 8,3 9,0 7,7 indicator standaardscore 7,2 6,3 t.o.v. Limburg Maasland 7,1 0,85 hoger Midden-Limburg 7,4 1,27 hoger Noord-Limburg 5,1-1,42 lager West-Limburg 6,1-0,23 gemiddeld Zuid-Limburg 5,7-0,77 lager Limburg 6,3 Vlaams Gewest 5,9 6,3 5,9 27

30 Grafiek 10 Werkloosheidsgraad mannen (12.06) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (jaargemiddelden in %) 8,0 7,7 7,8 7,0 6,0 5,0 4,0 6, Bron: Steunpunt WSE Tabel 13 Jeugdwerkloosheidsgraad (12.08) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen in 2008 (jaargemiddelde in %) Bron: Steunpunt WSE 7,0 6,8 6,5 indicator standaardscore t.o.v. Limburg Maasland 13,4 0,34 gemiddeld Midden-Limburg 14,9 1,17 hoger Noord-Limburg 9,6-1,88 veel lager West-Limburg 12,9 0,06 gemiddeld Zuid-Limburg 12,5-0,19 gemiddeld Limburg 12,8 Vlaams Gewest 12,1 5,4 5,4 5,0 5,1 De daling was het sterkst te voelen in Midden-Limburg (-4,6 procentpunten), terwijl in Noord-Limburg (-2,5 procentpunten) en Zuid-Limburg (-2,7 procentpunten) de afname het kleinst was. Ook al is de werkloosheidsgraad in de voormalige mijngemeenten hoog, toch deden de grootste dalingen zich de afgelopen vijf jaar ( ) zonder uitzondering voor in die gemeenten: Genk (-7,6 procentpunten), Maasmechelen (-5,9 procentpunten), Houthalen-Helchteren (-5,4 procentpunten), Beringen (-5,0 procentpunten) en Heusden- Zolder (-4,8 procentpunten). De snellere daling van de werkloosheid in Limburg zien we om te beginnen bij de vrouwen. In 2004 bedroeg de vrouwelijke werkloosheidsgraad nog 12,8% in Limburg, in 2008 ligt die nog op 8,0%. Dat is een daling met 4,8 procentpunten. Het Vlaams Gewest zag de werkloosheidsgraad bij de vrouwen in dezelfde tijdspanne afnemen met slechts 2,9 procentpunten. Toch blijven de cijfers voor alle streken in onze provincie over die periode van vijf jaar boven het gemiddelde cijfer van Vlaanderen liggen. Ook de mannelijke werkloosheidsgraad daalde sneller in Limburg dan in Vlaanderen: van 7,7% naar 5,0% in Limburg en van 6,8% naar 5,1% in Vlaanderen. Het jaar 2008 is, zoals al vermeld, het eerste jaar waarin de Limburgse werkloosheidsgraad bij mannen lager is dan die van Vlaanderen. De voorgaande jaren scoorde Limburg nog hoger dan Vlaanderen. ( > zie grafiek 10 ) Uit de cijfers van de streken blijkt dat vooral de sterke daling van de mannelijke werkloosheid in Midden-Limburg, Maasland en West-Limburg ervoor zorgde dat Limburg voor het eerst in vijf jaar onder het cijfer van Vlaanderen duikt. Een hogere jeugdwerkloosheid in Limburg dan in Vlaanderen In 2008 is in Limburg 12,8% van de beroepsbevolking van 15 tot 24 jaar werkloos. In Vlaanderen ligt dat aandeel iets lager (12,1%). De jeugdwerkloosheid is vooral een probleem in Midden-Limburg (14,9%), dat hoger scoort dan het Limburgs gemiddelde. In Noord-Limburg treffen we amper 9,6% werkloze jongeren aan. ( > zie tabel 13 ) Vijf gemeenten uit Noord-Limburg zitten helemaal in lijn met het cijfer van hun regio: ze hebben een veel lagere jeugdwerkloosheidsgraad dan gemiddeld in Limburg. Andersom scoren Genk (18,1%) en Maasmechelen (17,4%) veel hoger dan we gemiddeld verwachten. Er zijn bovendien zes gemeenten met een hoger dan gemiddeld aandeel jonge werkzoekenden, gaande van 15,4% naar 14,4%: Leopoldsburg, Beringen, Tongeren, Zutendaal, Hasselt en Houthalen-Helchteren. 28

31 Grafiek 11 Jeugdwerkloosheidsgraad (12.08) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (jaargemiddelden in %) De jeugdwerkloosheidsgraad daalde sterk in Limburg en Vlaanderen, vooral tussen 2005 en 2007 In 2004 is één op vijf Limburgse jongeren (20,6%) werkloos. In 2008 is dat aandeel geslonken tot 12,8%, een daling met 7,8 procentpunten. Tussen 2004 en 2005 is er ongeveer een status quo, tussen 2005 en 2007 is de afna- 22,0 20,6 20,0 20,3 me redelijk spectaculair en in het laatste jaar is er een daling met net geen procentpunt. In Vlaanderen daalde de jeugdwerkloosheid tussen 2004 en 2008 minder sterk (met 6,0 procentpunten). ( > zie grafiek 11 ) De werkloosheid bij jongeren daalde het sterkst in West-Limburg (van 23,0% naar 12,9%), het minst sterk in Zuid- en Noord-Limburg (met resp. 5,9 procentpunten en 6,1 procentpunten). In drie voormalige mijngemeenten nam de jeugdwerkloosheidsgraad tussen 2004 en 2008 af met meer dan 10 procentpunten, namelijk in Heusden-Zolder (-11,9 procentpunten), Genk (-11,6 procentpunten) en Beringen (-11,3 18,0 18,1 16,0 14,0 17,7 17,3 15,7 13,7 12,8 procentpunten). Aan de andere kant was de daling van de jeugdwerkloosheidsgraad het minst sterk in enkele Zuid- Limburgse gemeenten: Riemst, Kortessem, Heers, Nieuwerkerken en Borgloon. 12,0 12,7 12,1 Limburg en meer specifiek de ex-mijngemeenten hebben een lagere werkzaamheidsgraad dan Vlaanderen De werkzaamheidsgraad is het aandeel van de werkenden onder de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) en drukt uit in welke mate de bevolking op beroepsactieve leeftijd ook effectief werkt. Logischerwijze zijn de scores op deze indicator nagenoeg omgekeerd evenredig met de scores van de werkloosheidsgraad. In 2008 ligt de werkzaamheidsgraad in Limburg (64,2%) lager dan in Vlaanderen (66,7%). Opvallend is het hoger aandeel werkenden in het zuiden (66,5%) en het noorden (65,2%) van de provincie, terwijl er in het Maasland (61,5%) procentueel veel minder werkenden dan gemiddeld zijn. Een (veel) lagere werkzaamheidsgraad dan gemiddeld, schommelend van 57,2% tot 61,5%, is terug te vinden in de vijf ex-mijngemeenten plus Lanaken. Bekijken we deze indicator naar geslacht, dan kunnen we gelijkaardige conclusies trekken: zowel de werkzaamheidsgraad bij de mannen (70,9%) als bij de vrouwen (57,2%) ligt lager in Limburg dan in Vlaanderen (resp. 72,3% en 60,9%). Op streekniveau stellen we voor de mannelijke werkzaamheidsgraad hetzelfde vast als voor de werkzaamheidsgraad tout court. Bij de vrouwen nemen we een afwijkend geografisch patroon waar: Midden-Limburg, Noord-Limburg en West-Limburg hebben een gemiddelde werkzaamheidsgraad, in Zuid-Limburg zijn er veel meer werkende vrouwen dan gemiddeld en in het Maasland veel minder. 10, Bron: Steunpunt WSE 29

32 Grafiek 12 Werkzaamheidsgraad (12.09) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (jaargemiddelden in %) 68,0 66,0 64,0 62,0 60,0 64,8 61, Bron: Steunpunt WSE Tabel 14 Jobratio (12.12) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen in 2007 (jaargemiddelde in %) Bron: Steunpunt WSE 65,5 61,7 indicator Een sneller stijgende werkzaamheidsgraad in Limburg dan in het Vlaams Gewest In de Lissabon-doelstellingen van 2000 staat dat België tegen 2010 een werkzaamheidsgraad van 70% dient te halen (zie De stijging van de werkzaamheidsgraad tussen 2004 en 2008 zal echter onvoldoende zijn om in 2010 het vereiste niveau van 70% te halen: de werkzaamheidsgraad steeg in Limburg van 61,5% in 2004 tot 64,2% in 2008 (+ 2,7 procentpunten). In het Vlaams Gewest noteren we in dezelfde periode slechts een stijging met 1,9 procentpunten, van 64,8% naar 66,7%. ( > zie grafiek 12 ) Binnen Limburg kent West-Limburg (+3,3 procentpunten) de grootste stijging en in Noord-Limburg neemt de werkzaamheidsgraad tussen 2004 en 2008 slechts toe met 1,5 procentpunten. In vijf Noord-Limburgse gemeenten neemt het aandeel werkenden het minst toe: Bocholt (+0,1 procentpunten), Lommel (+0,4 procentpunten), Neerpelt (+1,0 procentpunten), Kinrooi (+1,1 procentpunten) en Hamont-Achel (+1,2 procentpunten). In Nieuwerkerken (+4,0 procentpunten), Hoeselt en Halen (beide +3,9 procentpunten) viel de grootste stijging waar te nemen. Het valt ook op dat de vrouwelijke werkzaamheidsgraad in alle gemeenten stijgt. Voor het aandeel werkende mannen is dat niet het geval. In Bocholt zien we een daling met 1,5 procentpunten tussen 2004 en In Heers en Lommel (beide -1,0 procentpunten), in Borgloon (-0,7 procentpunten), Neerpelt (-0,6 procentpunten), Peer (-0,2 procentpunten) en Zutendaal (-0,1 procentpunten) is er een kleine tot minimale daling van de mannelijke werkzaamheidsgraad in dezelfde periode. Er is aanzienlijk minder werkgelegenheid in Limburg De jobratio geeft weer in welke mate er op het grondgebied van de gemeente beschikbare jobs zijn voor de bevolking van 15 tot 64 jaar. In 2007 bedraagt deze indicator 66,3% voor Vlaanderen en slechts 60,2% voor Limburg. Midden-Limburg (81,5%) steekt erbovenuit, terwijl er in het Maasland (45,4%) en in Zuid-Limburg (51,2%) verhoudingsgewijs minder jobs zijn. ( > zie tabel 14 ) Als Limburgse centrumsteden voorzien Hasselt (110,3%) en Genk (90,4%) in een grote werkgelegenheid voor Midden-Limburg. In Hasselt zijn er zelfs meer jobs aanwezig op het grondgebied dan er inwoners op beroepsactieve leeftijd zijn. Ook in Overpelt (95,1%) is de jobratio nog veel hoger dan gemiddeld voor de provincie. Deze Noord- Limburgse gemeente laat zelfs centrumstad Genk achter zich. Aan de andere zijde spant Hechtel-Eksel (27,7%) de kroon, gevolgd door drie Zuid-Limburgse gemeenten: Heers (29,8%), Riemst (30,4%) en Gingelom (32,1%). standaardscore t.o.v. Limburg Maasland 45,4-1,18 lager Midden-Limburg 81,5 1,71 veel hoger Noord-Limburg 56,6-0,29 gemiddeld West-Limburg 54,0-0,50 gemiddeld Zuid-Limburg 51,2-0,72 lager Limburg 60,2 Vlaams Gewest 66,3 66,1 62,1 67,3 63,0 66,7 64,2 30

33 Grafiek 13 Jobratio (12.12) Evolutie in Limburg, de Limburgse streken en Vlaanderen (in %) De jobratio stijgt minder snel in Limburg dan in Vlaanderen In het Vlaams Gewest steeg het aandeel jobs in verhouding tot de bevolking op beroepsactieve leeftijd tussen 2002 en 2007 van 64,0% naar 66,3% (+2,3 procentpunten), al hebben we over het jaar 2004 geen gegevens. In Limburg steeg de jobratio minder snel, met name van 58,6% naar 60,2% (+1,6 procentpunten). Regionaal merken we volgende verschillen op: een geringe daling van de jobratio in Midden-Limburg (-0,9 procentpunten), maar een sterke stijging in West-Limburg (+4,9 procentpunten) en een minder sterke stijging in het Maasland (+2,7 procentpunten). ( > zie grafiek 13 ) Het inkomensniveau Het inkomen van de Limburger is gemiddeld lager dan dat van de Vlaming Op basis van gegevens van het aanslagjaar 2007 (met inkomens van 2006) bedraagt het gemiddeld netto belastbaar inkomen per inwoner in onze provincie EUR. In Zuid-Limburg ( EUR) en Midden-Limburg ( EUR) liggen de gemiddelde inkomens hoger dan in de provincie, maar wel lager dan in het Vlaams Gewest ( EUR). In het Maasland (met in de eerste plaats Maasmechelen) is het gemiddeld inkomen veel lager ( EUR) dan in heel Limburg. Hasselt ( EUR) en Tessenderlo ( EUR) zijn de enige Limburgse gemeenten met een hoger gemiddeld inkomen dan het Vlaams Gewest. Ook het mediaaninkomen de waarde van het middelste inkomen van alle inkomensaangiften is lager in Limburg ( EUR) dan in Vlaanderen ( EUR). Binnen Limburg zien we (veel) hogere cijfers dan gemiddeld in het noorden van de provincie. 85,0 80,0 75,0 70,0 65,0 60,0 55,0 50,0 45,0 40, Bron: Steunpunt WSE Het gemiddeld inkomen stijgt het meest in het Maasland en in Noord-Limburg Tussen 2002 en 2006 steeg het gemiddeld inkomen per inwoner ongeveer even snel in Limburg (+16,1%) als in het Vlaams Gewest (+15,6%). Anders is het gesteld in de streken. In het Maasland (+22,7%) en in Noord-Limburg (+20,2%) neemt het gemiddeld inkomen met meer dan één vijfde toe. In Midden-Limburg, waar het gemiddeld inkomen in 2002 het hoogst was ( EUR), noteren we een toename met slechts 12,8%. Enkel in Voeren daalde het gemiddeld inkomen tussen 2002 en 2006 (met 7,9%). De minst sterke stijgingen noteerden we in Diepenbeek (+11,2%), Genk (+12,4%), Sint-Truiden (+12,6%) en Herk-de-Stad (+12,8%). In drie 31

34 Grafiek 14 Inkomens < EUR (12.15) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (inkomensjaren / in %) 54,0 53,7 53,6 53,0 53,3 52,7 52,0 51,9 51,9 51,0 51,2 51,2 50,8 50,0 50,0 49, Bron: FOD Economie - ADSEI, Financiële statistieken gemeenten steeg het gemiddeld inkomen per inwoner met méér dan een kwart: Lanaken, Hamont-Achel en Kinrooi. Een op twee inkomensaangiften ligt onder de EUR, maar het aandeel daalt Het percentage inkomensaangiften met een totale waarde lager dan EUR ligt voor het inkomensjaar 2006 net iets hoger in Limburg (51,2%) dan in het Vlaams Gewest (50,0%). De aanwezigheid van alleenstaanden of gehuwde paren die over een beperkt inkomen beschikken is dus wat groter in onze provincie dan in Vlaanderen. In Noord-Limburg (49,2%) en West-Limburg (49,9%) zijn er verhoudingsgewijs minder lage inkomens dan gemiddeld voor Limburg. Aan de andere kant hebben het Maasland (53,3%) en Zuid-Limburg (52,4%) meer lage inkomens dan Limburg. In het Maasland heeft de gemeente Maasmechelen (57,4%) het hoogste aandeel. In het zuiden van de provincie zijn dat de gemeenten Sint-Truiden, Heers, Tongeren, Voeren en Borgloon. Tussen 2002 en 2006 neemt het aandeel van de laagste inkomens (minder dan EUR) in Limburg af van 53,7% tot 51,2%. In het Vlaams Gewest zien we een stijging tussen 2002 en 2004, om dan verder te dalen tot 50,0% in ( > zie grafiek 14 ) Regionaal valt op dat het aandeel lage inkomens het meest daalde in Midden-Limburg (-4,1 procentpunten) en West-Limburg (-3,5 procentpunten). In het Maasland (-0,6 procentpunten) en Noord-Limburg (+0,1 procentpunten) bleef dit aandeel ongeveer op hetzelfde niveau, al schommelde het in Noord-Limburg wel in de tussenliggende jaren. In elf Limburgse gemeenten nam het aandeel laagste inkomens in vijf jaar tijd toe, met pieken in Kinrooi (+3,6 procentpunten), Bree (+2,6 procentpunten) en Peer (+2,1 procentpunten). Halen (-6,5 procentpunten), Lummen (-5,6 procentpunten) en Diepenbeek (-5,5 procentpunten) zagen hun aandeel inkomens van minder dan EUR afnemen. 32

35 33

36 RECHT OP WERK IN HET GEDRANG VOOR RISICOGROEPEN Tinne Mertens en Bart Daemen Recht op werk is een sociaal grondrecht, maar lang niet iedereen heeft toegang tot de arbeidsmarkt. De werkloosheidsgraad geeft een globaal beeld van de groep die geen toegang tot de arbeidsmarkt heeft. Om te weten voor welke groepen het recht op werk het meest in het gedrang komt, zijn er de indicatoren van rubriek 21 uit de welzijnsmonitor. Deze rubriek belicht de sector van de arbeidsmarkt, focust op kenmerken van de werkzoekenden en maakt duidelijk welke groepen de grootste risico's lopen op het niet vinden van werk. Vier indicatoren belichten risicofactoren die ons toelaten moeilijk bemiddelbare werklozen te identificeren. Het hebben van een arbeidshandicap is een andere risicofactor bij het vinden van werk. De laatste twee indicatoren brengen risicofactoren voor jeugdige werklozen in kaart. BESCHOUWINGEN VOORAF Werk niet voor iedereen binnen bereik Werk is een belangrijk instrument in de strijd tegen armoede. Arbeid zorgt in de eerste plaats voor een inkomen. Maar daarnaast heeft een job nog andere functies: werk geeft zin aan het bestaan, verhoogt de eigenwaarde en levert status en identiteit. Zo draagt het hebben van een job bij tot een sterke positie in onze samenleving. Het geeft bovendien mogelijkheden tot het uitdrukken van competenties en bevordert sociale contacten. 02 Om deze redenen wil de overheid werklozen activeren. De veronderstelling dat werk beschermt tegen armoede is een terechte aanname: het aandeel armen onder de werkenden ligt veel lager dan onder de werklozen. Maar dit is slechts een stuk van het verhaal. Niet alle mensen in armoede zijn immers activeerbaar voor de arbeidsmarkt. Een deel van deze mensen is al op de arbeidsmarkt, zij het vaak in tijdelijke en minder goed betaalde banen of noodgedwongen in deeltijdse banen. Anderen zijn te jong, te oud of te ziek om te werken. Nog andere groepen zouden in principe wel kunnen werken maar staan in de praktijk zeer ver van de arbeidsmarkt af: oudere vrouwen die nog nooit gewerkt hebben, mensen met ernstige psychische aandoeningen, mensen met verslavingen Als we kijken voor wie het recht op werk het meest in het gedrang komt, is het niet hebben van een diploma een cruciale risicofactor. Vooreerst vormt een lage scholingsgraad een belangrijke risicofactor bij het vinden van werk in het algemeen. Maar ook bij arbeidsgehandicapten en jonge werkzoekenden speelt het diploma een rol. Bij beide kansengroepen zijn de laaggeschoolden sterk oververtegenwoordigd. 04 Moeilijk bemiddelbare werklozen Het recht op werk komt het meest in gevaar voor wat de VDAB moeilijk bemiddelbare werklozen noemt. Vier factoren bemoeilijken het vinden van werk in sterke mate: lage scholing (geen diploma secundair onderwijs), langdurige werkloosheid (langer dan twee jaar werkloos), ouder dan 30 jaar zijn en afkomstig zijn uit een EU-ex-migratieland (Italië, Spanje, Portugal en Griekenland) of een laaginkomensland. Werkzoekenden met een cumulatie van minstens twee van deze factoren noemt de VDAB moeilijk bemiddelbare werklozen. Wie op drie of vier van deze risicofactoren scoort, beschouwt de VDAB als zeer moeilijk bemiddelbare werklozen. Als indicatoren hanteren we telkens het aantal werklozen dat beantwoordt aan één of meer risicofactoren, gedeeld door het aantal niet-werkende werkzoekenden. Zo krijgen we zicht op het gewicht van werklozen met één of meerdere risicofactoren in de totale groep van niet-werkende werkzoekenden. 34

37 Werklozen met een arbeidshandicap Het hebben van een arbeidshandicap is een andere risicofactor voor het vinden van werk. Zowel enquêtes als de VDAB-werkloosheidscijfers tonen aan dat de arbeidsmarktsituatie van mensen met een arbeidshandicap precair is. Het gaat vaak om mensen voor wie niet enkel de gezondheidssituatie beperkingen met zich meebrengt. Voor velen is er ook nog de (zeer) lage scholing en de oudere leeftijd. 05 Een persoon met een arbeidshandicap is iemand met een lichte of zware, fysieke of geestelijke stoornis die het hem/haar moeilijk tot onmogelijk maakt werk te vinden en te houden. In de welzijnsmonitor definiëren we het hebben van een arbeidshandicap als volgt: niet-werkend werkzoekend zijn met een Vlaams Fondsnummer, met een beperkte arbeidsgeschiktheid zonder een Vlaams Fondsnummer of met een BuSO-diploma. We berekenen deze indicator door het aantal werkzoekenden met een arbeidshandicap te delen door het aantal niet-werkende werkzoekenden. Vanaf februari 2009 kunnen ook werknemers die als gevolg van langdurige ziekte, depressie of burn-out een tijdje afwezig waren op de arbeidsmarkt erkend worden als arbeidsgehandicapten. Dit kan slechts voor een bepaalde periode in hun carrière. Deze personen zitten nog niet vervat in de cijfers van deze editie van de welzijnsmonitor, die dateren van voor februari Risicofactoren voor jonge werklozen Specifiek voor jonge werkzoekenden (van jonger dan 25 jaar) werden twee risicofactoren weerhouden: langdurig (langer dan één jaar) werkloos zijn en laaggeschoold zijn (zonder diploma secundair onderwijs). Jonge werkzoekenden met één van deze kenmerken hebben beduidend minder kansen op tewerkstelling dan andere werkzoekenden. Ook hier kijken we naar het procentueel aandeel van deze groepen in het totaal aantal niet-werkende werkzoekenden. De kwetsbaarheid van laaggeschoolde jongeren op de arbeidsmarkt is al jaren een zorg. Niet onterecht: lage scholing brengt een hoog risico op langdurige werkloosheid met zich mee. Laaggeschoolde jongeren die aan de kant belanden, hebben een grote kans aan de kant te moeten blijven. De afstand tot de arbeidsmarkt wordt dan groter. Zo ontstaat er een harde kern van jeugdwerklozen. Ze ervaren moeilijkheden op materieel vlak, sommigen hebben schulden, velen komen uit sociaal kwetsbare milieus. In de huidige economische context roept de problematiek van deze jonge, laaggeschoolde werkzoekenden vragen op. Wat is het risico dat deze bijzonder kwetsbare groep temidden van een groeiende groep werklozen in de kou blijft staan? En hoe kan het beleid hierop inspelen? 06 De indicatoren van rubriek 21 arbeidsmarkt Moeilijk bemiddelbare werklozen Werkzoekenden zonder diploma hoger secundair onderwijs Werkzoekenden langer dan twee jaar werkloos Werkzoekenden ouder dan 30 jaar Werkzoekenden van EU-ex-migratielanden en lage-inkomenslanden Werkzoekenden met cumulatie van minstens twee risicofactoren Werkzoekenden met cumulatie van minstens drie risicofactoren Werklozen met een arbeidshandicap Werkzoekenden die arbeidsgehandicapt zijn Risicofactoren voor jonge werklozen Werkzoekenden jonger dan 25 jaar en langer dan één jaar werkloos Werkzoekenden jonger dan 25 jaar en zonder diploma hoger secundair onderwijs 35

38 Tabel 15 Werkzoekenden met cumulatie van minstens twee risicofactoren (21.05) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen in december 2008 (in %) Bron: VDAB Studiedienst Tabel 16 Werkzoekenden met cumulatie van minstens drie risicofactoren (21.06) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen in december 2008 (in %) Bron: VDAB Studiedienst aantal indicator Maasland ,3 1,10 hoger Midden-Limburg ,9-0,04 gemiddeld Noord-Limburg ,5-0,23 gemiddeld West-Limburg ,2-1,76 veel lager Zuid-Limburg ,7 0,80 hoger Limburg ,0 V laams Gewest ,9 aantal indicator standaardscore standaardscore t.o.v. Limburg t.o.v. Limburg Maasland ,3 0,29 gemiddeld Midden-Limburg ,9 0,09 gemiddeld Noord-Limburg ,6-0,13 gemiddeld West-Limburg ,9-1,84 veel lager Zuid-Limburg ,7 1,23 hoger Limburg ,8 V laams Gewest ,9 DE CIJFERS GEDUID Moeilijk bemiddelbare werklozen moeilijk bemiddelbare werklozen en zeer moeilijk bemiddelbare werklozen in Limburg Eind 2008 telden we werkzoekenden met cumulatie van twee of meer risicofactoren in Limburg en in Vlaanderen. Deze werkzoekenden combineren minstens twee van volgende kenmerken: lage scholingsgraad, langdurige werkloosheid, ouder dan 30 jaar en afkomstig uit een EU-ex-migratieland of laaginkomensland. Deze groep is daarom moeilijk te bemiddelen naar werk. De meest voorkomende risicofactor is de leeftijd: Limburgse en Vlaamse niet-werkende werkzoekenden zijn ouder dan 30 jaar. Op de tweede plaats vinden we de scholingsgraad: Limburgse en Vlaamse niet-werkende werkzoekenden hebben geen diploma hoger secundair onderwijs. Procentueel bekeken is 48,0% van de Limburgse niet-werkende werkzoekenden moeilijk bemiddelbaar. Dit percentage ligt bijna twee procentpunten lager dan het Vlaamse percentage (49,9%). ( > zie tabel 15 ) In het Maasland (50,3%) en Zuid-Limburg (49,7%) is het aandeel moeilijk bemiddelbare werklozen hoger dan gemiddeld in Limburg, in West-Limburg (44,2%) veel lager. In de gemeenten Heers (58,9%), Kinrooi (57,1%), Borgloon (56,9%), Kortessem (55,4%) en Alken (54,5%) is het aandeel moeilijk bemiddelbare werklozen het grootst. Dit zijn, op de Maaslandse gemeente Kinrooi na, allemaal Zuid-Limburgse gemeenten. Eind 2008 telden we ook werkzoekenden met cumulatie van drie of meer risicofactoren in Limburg en in Vlaanderen. Deze werkzoekenden combineren minstens drie van de al opgesomde kenmerken. Dit zijn zeer moeilijk bemiddelbare werklozen. Het gaat om 16,8% van de Limburgse niet-werkende werkzoekenden. Het Vlaams percentage heel moeilijk bemiddelbare werkzoekenden is vergelijkbaar: 16,9%. ( > zie tabel 16 ) Het aandeel werkzoekenden dat zeer moeilijk bemiddelbaar is in West-Limburg (13,9%) is veel kleiner dan in Limburg. In Zuid-Limburg (18,7%) is dit aandeel groter. De gemeenten Heers (29,7%), Kortessem (23,5%) en Borgloon (22,6%) zijn hier in grote mate verantwoordelijk voor. In Ham (12,2%) daarentegen is het aandeel heel moeilijk bemiddelbare werklozen veel kleiner dan gemiddeld. Aandeel (zeer) moeilijk bemiddelbare werklozen het grootst in 2006 Als we naar de evolutie van het aandeel moeilijk bemiddelbare werklozen kijken, dan zien we dat het aandeel het grootst was in In Limburg was toen 53,7% van de niet-werkende werkzoekenden moeilijk bemiddelbaar, in 36

39 Grafiek 15 - Werkzoekenden met cumulatie van minstens twee risicofactoren (21.05) Evolutie in Limburg, de Limburgse streken en Vlaanderen (in %) Vlaanderen 53,5%. Het aandeel moeilijk bemiddelbare werklozen steeg tussen eind 2005 en eind 2006 met 4,7 procentpunten in Limburg en met 4,2 procentpunten in Vlaanderen. In het Maasland, Midden-, Noord-, West- en Zuid-Limburg zien we een gelijkaardige toename. Tijdens de twee daaropvolgende jaren nam het aandeel moeilijk bemiddelbare werklozen af. In de Limburgse streken lag het percentage van 2008 lager dan dat van 2005, uitgezonderd in Noord-Limburg. In Vlaanderen daalde het aandeel eveneens, maar niet in dezelfde mate als in Limburg. Over de hele periode nam het aandeel moeilijk bemiddelbare werklozen af in Limburg, het Maasland, Midden-, West- en Zuid-Limburg. In Noord-Limburg en Vlaanderen noteren we eind 2008 een percentage dat iets groter is dan in ( > zie grafiek 15 ) De absolute aantallen moeilijk bemiddelbare werklozen dalen in deze periode overal en sterker dan het procentueel aandeel. De verklaring hiervoor is dat het aantal niet-werkende werkzoekenden, de noemer van onze indicator, in die periode sterker daalde dan het aantal moeilijk bemiddelbare werklozen. Ook het aandeel heel moeilijk bemiddelbare werklozen piekt in In Limburg was toen 22,2% van de werkzoekenden heel moeilijk bemiddelbaar, in Vlaanderen 20,7%. De groei tussen eind 2005 en eind 2006 is groter dan bij de moeilijk bemiddelbare werklozen: 5,0 procentpunten in Vlaanderen, 6,0 procentpunten in Limburg en vijf à zeven procentpunten in de Limburgse streken. De twee jaren daarna daalt het aandeel heel moeilijk bemiddelbare werklozen. Het percentage in 2008 ligt echter nergens lager dan in 2005, behalve in West-Limburg. 58,0 56,0 54,0 52,0 50,0 48,0 46,0 44,0 december 2004 december 2005 december 2006 december 2007 december 2008 Bron: VDAB Studiedienst Werkzoekenden met een arbeidshandicap werkzoekenden met een arbeidshandicap in Limburg Eind 2008 telden we in Limburg werkzoekenden met een arbeidshandicap. In Vlaanderen waren er In Limburg gaat het om 19,5% van de Limburgse niet-werkende werkzoekenden, in Vlaanderen slechts om 16,0%. Markant is het lagere aandeel werkzoekenden met een arbeidshandicap in Midden-Limburg (17,3%) en Maasland (18,2%). In Noord-Limburg (22,7%) en Zuid-Limburg (21,8%) zijn er verhoudingsgewijs (veel) meer arbeidsgehandicapten dan in Limburg, net als in de gemeenten Nieuwerkerken (28,7%), Lummen (28,4%) en Borgloon (27,6%). Groei van het aandeel werkzoekenden met een arbeidshandicap tussen 2004 en 2007 In de periode groeide het aandeel werkzoekenden met een arbeidshandicap in Vlaanderen, Limburg 37

40 Grafiek 16 - Werkzoekenden die arbeidsgehandicapt zijn (21.07) Evolutie in Limburg, de Limburgse streken en Vlaanderen (in %) 25,0 23,0 21,0 19,0 17,0 15,0 13,0 11,0 december 2004 december 2005 december 2006 december 2007 december 2008 Bron: VDAB Studiedienst en de Limburgse streken. Tussen december 2006 en december 2007 zien we een sterke groei van dit aandeel. Het absolute aantal arbeidsgehandicapten nam echter niet of nauwelijks toe. Dit wijst erop dat het aantal niet-werkende werkzoekenden, de noemer van deze indicator, in dezelfde periode sterk afnam. ( > zie grafiek 16 ) In de periode zien we in de meeste streken een lichte afname of stabilisering van het aandeel werkzoekenden met een arbeidshandicap. Uitzondering hierop is Noord-Limburg: daar groeide het aandeel nog lichtjes. Over de hele periode noteren we een toename van 5,8 procentpunten in Limburg en 4,6 procentpunten in Vlaanderen. In Zuid-Limburg bedroeg de groei van het aandeel 7,0 procentpunten, het is hiermee de koploper van de streken. Risicofactoren voor jonge werkzoekenden 3,7% van de Limburgse werkzoekenden is jonger dan 25 en langer dan één jaar werkzoekend Een belangrijke risicofactor voor het vinden van werk voor jongeren is de langdurige werkloosheid. Wie langdurig werkloos blijft, ziet zijn kansen op werk immers afnemen. In december 2008 zijn 984 niet-werkende werkzoekenden in Limburg jonger dan 25 jaar en langer dan één jaar werkzoekend. Het gaat om 3,7% van alle Limburgse nietwerkende werkzoekenden. Hiermee scoort onze provincie iets beter dan Vlaanderen (4,1%). Het hoogste aandeel vinden we in Midden-Limburg (4,2%), het laagste aandeel in Noord-Limburg (2,7%). De gemeenten Halen (5,3%) en Tongeren (5,5%) scoren het hoogst. De laagst scorende gemeenten zijn Bocholt (1,2%), Hamont-Achel (1,7%), Kinrooi (1,7%), Kortessem (2,0%) en Peer (1,2%). Afname van het aandeel langdurig werkloze jongeren De evolutie van het aandeel langdurig werkloze jongeren tussen 2004 en 2008 is gelijkaardig voor Limburg, Vlaanderen en de Limburgse streken. Het aandeel daalt in de periode om daarna licht te stijgen of te stabiliseren. Noord-Limburg is hierop echter de uitzondering: tussen eind 2007 en eind 2008 krimpt het aandeel daar verder. In Limburg daalt het percentage langdurig werkloze jongeren tussen eind 2004 en eind 2007 van 6,6% naar 3,7%. Op dat niveau handhaaft het zich eind In Vlaanderen daalt het van 5,7% eind 2004 naar 3,9% eind 2007, om dan weer lichtjes te stijgen tot 4,1% eind ( > zie grafiek 17 ) 38

41 Grafiek 17 - Werkzoekenden jonger dan 25 jaar en langer dan één jaar werkloos (21.08) Evolutie in Limburg, de Limburgse streken en Vlaanderen (in %) 11,0% van de Limburgse niet-werkende werkzoekenden is jong en laaggeschoold Ook het niet hebben van een diploma secundair onderwijs kan de aansluiting van jongeren op de arbeidsmarkt bemoeilijken. In december 2008 is 11,0% van de Limburgse niet-werkende werkzoekenden jong en zonder diploma hoger secundair onderwijs. Dit is ongeveer evenveel als in Vlaanderen (11,1%). Voor Limburg gaat het in totaal over jongeren. ( > zie tabel 17 ) Het hoogste aandeel werkzoekende jongeren zonder diploma secundair onderwijs vinden we in Midden-Limburg (12,0%). In Noord-Limburg en Zuid-Limburg is dit aandeel 10,1%, dat is lager dan het Limburgs gemiddelde. Sommige gemeenten springen in het oog. Houthalen-Helchteren (15,8%) scoort veel hoger dan het Limburgs gemiddelde. Ook in de vier andere ex-mijngemeenten is het aandeel werkzoekende jongeren zonder diploma secundair onderwijs hoger dan het Limburgs gemiddelde: Genk (14,2%), Heusden-Zolder (13,9%), Beringen (13,0%) en Maasmechelen (12,3%). Hechtel-Eksel (12,4%) vervolledigt dat rijtje. 10,0 9,0 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 december 2004 december 2005 december 2006 december 2007 december 2008 Bron: VDAB Studiedienst Tabel 17 Werkzoekenden jonger dan 25 jaar en zonder diploma hoger secundair onderwijs (21.09) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen in december 2008 (in %) aantal indicator Sinds 2006 stijgt het aandeel laaggeschoolde jongeren onder de werkzoekenden Als we de evolutie van het aandeel werkzoekende jongeren zonder diploma hoger onderwijs tussen 2004 en 2008 bekijken, zien we een gelijklopend patroon voor Limburg en Vlaanderen. Van 2004 tot 2006 zien we een daling van het aandeel laaggeschoolde, werkzoekende jongeren, met een dieptepunt eind 2006, zowel in Limburg (8,4%) als in Vlaanderen (9,3%). Vanaf dat moment stijgt het aandeel opnieuw. Eind 2008 bedraagt het 11,0% in Limburg en 11,1% in Vlaanderen. Hoewel Limburg de afgelopen vijf jaar percentueel steeds minder laaggeschoolde jongeren onder de werkzoekenden telde dan Vlaanderen, is de kloof tussen beide eind 2008 dus geslonken tot amper 0,1 procentpunt. standaardscore t.o.v. Limburg Maasland ,2 0,26 gemiddeld Midden-Limburg ,0 1,31 hoger Noord-Limburg ,1-1,35 lager West-Limburg ,9-0,11 gemiddeld Zuid-Limburg ,1-1,29 lager Limburg ,0 V laams Gewest ,1 Bron: VDAB Studiedienst 39

42 RECHT OP WONEN NIET VOOR IEDEREEN IN DEZELFDE MATE GEGARANDEERD Stefan Jacques Aan daklozen of thuislozen wordt het recht op wonen als sociaal grondrecht volledig ontzegd. Over deze groepen zijn echter geen officiële cijfergegevens beschikbaar. Voor bepaalde groepen in de samenleving zijn specifieke segmenten van de woningmarkt ontoegankelijk of komt het recht op kwalitatieve huisvesting in het gedrang. De elf indicatoren van de rubriek wonen uit de welzijnsmonitor (rubriek 22) geven niet alleen een overzicht van de huur- en sociale woningmarkt. Ze geven ook een indicatie van volgende fenomenen: uitsluiting van het recht op een eigen woonst, garantie of uitsluiting van het recht op een betaalbare sociale woning en situaties waarin kwaliteitsvol wonen in het gedrang komt. Meer uitgebreide gegevens over wonen vind je online via dit webadres: BESCHOUWINGEN VOORAF Betaalbaarheid van wonen onder druk De betaalbaarheid van wonen komt in het gedrang. Uit de Woonsurvey blijkt dat de woonquote dit is het aandeel van het huishoudinkomen dat aan de naakte woonuitgaven wordt gespendeerd voor huurders uit de private huursector gemiddeld 30% van hun totale inkomen bedraagt. Dat is een zware hap uit het gezinsbudget. Sociale huisvesting zou een antwoord kunnen bieden, maar de hele sociale huisvestingssector vertegenwoordigt nog geen 6% van het woningenbestand in Vlaanderen. Met het nieuwe grond- en pandenbeleid wil de overheid meer bouwgronden op de markt krijgen, met meer sociale kavels en sociale woningen. Bouwen moet op die manier betaalbaar blijven voor iedereen. Tegen 2020 wil de Vlaamse regering sociale huurwoningen en sociale koopwoningen bouwen en sociale kavels ontwikkelen. Recht op eigen woonst in het gedrang Het recht op een eigen woonst komt in het gedrang voor wie aangewezen is op een huurwoning. Het aandeel huishoudens dat woont in een huurwoning, is een eerste indicator. Het gaat om de woningen (eengezinswoningen, appartementen of studio's) verhuurd door particulieren, sociale huisvestingsmaatschappijen, openbare instellingen of privé instanties. Cijfers over het aantal huurwoningen ontlenen we aan de laatste socio-economische enquête, die intussen dateert van oktober In tegenstelling tot bijna alle andere indicatoren van de rubriek wonen kunnen zij dan ook niet jaarlijks geactualiseerd worden. Deze indicator weerspiegelt gedeeltelijk de structuur van de woningmarkt 08, maar hij zegt ook iets over de woonkansen van huishoudens die geen eigen woning hebben. Recht op betaalbaar wonen Drie indicatoren werpen een licht op het aandeel huishoudens dat een beroep doet op sociale huisvesting voor de invulling van hun woonbehoeften: zij die wonen in een sociale huurwoning, een sociaal huurappartement of in één van beide. Voor mensen die een beroep doen op sociale huisvesting, komt het recht op een eigen woonst in het gedrang, maar sociale huisvesting garandeert hen doorgaans wel dat ze betaalbaar wonen. We kijken ook naar specifieke groepen sociale huurders op basis van hun leeftijd en hun gezinssituatie. Naar leeftijd brengen we het aantal jonge (18-24 jaar) en oudere (55 jaar en ouder) sociale huurders in kaart, telkens in verhouding tot de leeftijdsgroep in kwestie. Naar gezinssituatie zijn we geïnteresseerd in 40

43 eenoudergezinnen die in een sociale huurwoning of een sociaal huurappartement wonen, berekend ten opzichte van de totale groep van eenoudergezinnen. Recht op betaalbaar wonen in gevaar De indicator kandidaat sociale huurders geeft zicht op huishoudens die wachten op een betaalbare woning in het kader van sociale huisvesting. Deze indicator wijst op een tekort aan sociale huisvesting en op uitsluiting van het recht op een betaalbare sociale woning. Het aandeel kandidaat sociale huurders wordt berekend in verhouding tot het aantal huishoudens. Twee extra indicatoren zijn het aandeel kandidaathuurders onder de jarigen en de 55-plussers. deze indicator wordt geput uit de algemene socio-economische enquête van oktober 2001 en kan niet jaarlijks geactualiseerd worden. Deze wijst op wooneenheden met een gebrek aan basisvoorzieningen (geen badkamer en toilet) en bijgevolg ook op huishoudens waarvoor het recht op kwaliteitsvol wonen in het gedrang komt. De indicatoren van rubriek 22 wonen Recht op eigen woonst in het gedrang Huurwoningen Recht op betaalbaar wonen Sociale huurwoningen Sociale huurappartementen Sociale huisvesting ( ) Huurders (18-24) van sociale woningen Huurders (55-...) van sociale woningen Huurders van sociale woningen in een eenoudergezin Recht op betaalbaar wonen in gevaar Kandidaat-huurders van sociale woningen Kandidaat-huurders (18-24) van sociale woningen Kandidaat-huurders (55-...) van sociale woningen Kwaliteitsvol wonen in het gedrang Woningen zonder comfort Kwaliteitsvol wonen in het gedrang Het recht op wonen betekent niet alleen het recht op een woning, maar ook het recht op een aantal minimale kwaliteitsnormen voor deze woning: voldoende bewoonbare oppervlakte, voldoende verlichting en verluchting, stromend water, enz. Slechte huisvesting zorgt dikwijls voor gezondheidsproblemen waardoor een al krap budget zie de woonquote extra onder druk komt te staan. De laatste indicator, de woningen zonder comfort, richt zich meer op de kwaliteit van de woningen. Ook 41

44 Tabel 18 Sociale huisvesting (22.04) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) Bron: VMSW aantal indicator standaardscore t.o.v. Limburg Maasland ,5 1,40 hoger Midden-Limburg ,6 0,75 hoger Noord-Limburg ,4-1,40 lager West-Limburg ,5 0,01 gemiddeld Zuid-Limburg ,4-0,72 lager Limburg ,5 V laams Gewest ,4 DE CIJFERS GEDUID Recht op eigen woonst in het gedrang Aanzienlijk minder huurwoningen in Limburg dan in Vlaanderen: Limburgers hebben meer een eigen woonst We kijken eerst naar de samenstelling van de woningmarkt en de omvang van de groep hurende huishoudens, helaas op basis van cijfers van oktober Op dat moment werd in Limburg 18,2% van het totaal aantal woningen verhuurd. Met andere woorden: 18,2% van de Limburgse huishoudens had geen eigen woonst. In Vlaanderen lag het aandeel huishoudens dat in een huurwoning woont bijna vijf procentpunten hoger, nl. 23,0%. Uit deze cijfers valt af te leiden dat er meer Limburgers dan Vlamingen zijn met een eigen woonst. Volgens recentere cijfers uit de Woonsurvey 2005 telt Limburg 19,9% huurders en Vlaanderen 24,1%. Dit zou kunnen wijzen op een trend dat het aandeel huishoudens met een eigen woonst daalt, bovendien sterker in Limburg dan in Vlaanderen. Keren we terug naar de cijfers van 2001, dan zien we dat er in Midden-Limburg (22,0%) veel meer huurwoningen waren dan gemiddeld voor Limburg. Zuid-Limburg (16,7%), West-Limburg (16,4%) en Noord-Limburg (15,3%) hadden een lagere score dan gemiddeld voor de provincie. Naast Genk (27,0%) scoorde ook Leopoldsburg (26,1%) veel hoger dan gemiddeld, maar de gemeenten met een veel lager aandeel huurwoningen in vergelijking met Limburg situeren zich vooral in het noorden en het zuiden van de provincie: Gingelom (6,6%), Heers (8,6%), Nieuwerkerken (10,0%), Meeuwen-Gruitrode (10,4%), Wellen (10,4%), Opglabbeek (11,0%) en Borgloon (11,4%). Recht op betaalbaar wonen Ruim 5% sociale huisvesting in Limburg en Vlaanderen Sommige huishoudens zijn aangewezen op sociale huisvesting om hun recht op wonen waar te maken. Eind 2007 is in Limburg 5,5% van de woningmarkt sociale huisvesting, in Vlaanderen (5,4%) nagenoeg evenveel. Ruim 5% van de Limburgse en Vlaamse gezinnen is dus aangewezen op sociale huisvesting. Voor hen is een eigen woonst misschien niet haalbaar, maar sociale huisvesting garandeert hen doorgaans wel een betaalbare woning. In het Maasland (7,5%) en Midden-Limburg (6,6%) ligt het aandeel sociale huisvesting hoger dan gemiddeld, terwijl er in Noord-Limburg (3,4%) en Zuid-Limburg (4,4%) weinig sociale huisvesting is ( > zie tabel 18 ). 42

45 In Genk (13,4%) en Maasmechelen (10,1%) zijn er veel meer sociale huurwoningen en huurappartementen dan gemiddeld. In vier gemeenten is er minder dan één procent sociale huisvesting: Opglabbeek (0,1%), Riemst (0,5%), Voeren (0,8%) en Heers (0,9%). Als deze (en nog andere) gemeenten het sociaal objectief dit is het aantal te realiseren sociale woningen per gemeente voor de periode willen halen, zullen er de komende jaren zware inspanningen nodig zijn. Als we de sociale huisvesting opsplitsen in huurwoningen en huurappartementen is het beeld iets anders. Op 31 december 2007 woont 3,3% van alle Limburgse huishoudens in een sociale huurwoning. In Vlaanderen (2,7%) is het percentage sociale huurwoningen wat kleiner. Het kleine verschil tussen Limburg en Vlaanderen gaat in omgekeerde richting voor de sociale huurappartementen: in Limburg woont 2,1% van de huishoudens in een sociaal huurappartement, in Vlaanderen is dat 2,7%. Er zijn meer sociale huurwoningen dan gemiddeld in het Maasland (4,8%) en West-Limburg (4,6%), met een uitschieter voor de gemeenten Dilsen-Stokkem (7,4%) en Heusden-Zolder (6,3%). In Zuid-Limburg (2,2%) en Noord- Limburg (2,8%) zijn er eind 2007 minder sociale huurwoningen dan gemiddeld in Limburg. Voor Opglabbeek en de Zuid-Limburgse gemeenten Heers, Voeren, Wellen en Riemst ligt dat aandeel zelfs onder het half procent. Anders voorgesteld: van de duizend huishoudens in die gemeenten wonen er minder dan vijf die in een sociale huurwoning. Meer sociale huurappartementen dan in heel Limburg zijn er in Midden-Limburg (3,6%) en het Maasland (2,8%). Genk (8,5%) en Maasmechelen (4,6%) zijn hier de uitschieters. Noord-Limburg (0,6%) en West-Limburg (0,9%) worden dan weer gekenmerkt door een lagere aanwezigheid van huurappartementen extra sociale huurwooneenheden in Limburg in vijf jaar tijd, maar het aandeel daalt licht Tussen 2003 en 2007 nam de sociale huisvesting (huurwoningen en huurappartementen) in Limburg toe van naar eenheden. Dat is een stijging met 5,8%, wat groter is dan de toename voor Vlaanderen (+4,6%). Dalen we af naar de Limburgse regio s, dan zien we dat het aantal sociale woningen het meest toenam in Zuid-Limburg (+9,2%), gevolgd door Noord-Limburg (+6,7%) en Midden-Limburg (+6,1%). In West-Limburg steeg het aantal wooneenheden in de sociale huisvesting slechts met 2,5%. Ondanks het feit dat er in absolute cijfers overal sprake is van een stijging van de sociale huisvesting, neemt het aandeel van de sociale huisvesting op het aantal huishoudens af. Met andere woorden: de groei in sociale huurwoningen en huurappartementen kan de groei van het aantal huishoudens niet bijhouden. Dit betekent dat over een 43

46 periode van vijf jaar verhoudingsgewijs minder huishoudens hun recht op betaalbaar wonen via sociale huisvesting kunnen doen gelden. Zuid-Limburg is hierop de enige uitzondering. Wellen, Gingelom, Riemst en Diepenbeek zien tussen 2003 en 2007 het aantal sociale huurwoningen en huurappartementen het meest stijgen. Maar er zijn ook acht gemeenten die de sociale huisvesting zien slinken: Maasmechelen (-44 eenheden), Lommel (-16), Herk-de-Stad (-4), Hechtel-Eksel (ook -4), Halen (-3), Lummen (-2), Peer (-1) en Heusden-Zolder (ook -1). De toename van de sociale huisvesting komt voornamelijk op het conto van het aantal huurappartementen. Daar zien we een groei van 11,3% in Limburg en een toename van 7,1% in Vlaanderen. Vooral Noord-Limburg, dat in 2003 het laagste aantal huurappartementen had, ziet zijn aantal stijgen met bijna de helft (+42,8%). De groei in de andere streken schommelt tussen 10% en 21%. De groei van het aantal sociale huurwoningen is miniem voor Limburg (+0,4%), terwijl Vlaanderen een wat grotere stijging (+2,2%) laat optekenen. Binnen Limburg zien we een kleine afname in de regio s Midden-Limburg (-0,9%) en West-Limburg (-0,6%). Minder jonge huurders van sociale woningen in Limburg dan in Vlaanderen, maar wel meer sociale huurders uit een eenoudergezin Eind 2007 bedraagt het aandeel jonge huurders van een sociale woning in Limburg 0,13%: amper één sociale huurder op jongeren van 18 tot 24 jaar. In absolute cijfers gaat het over 91 jonge sociale huurders in Limburg. In Vlaanderen is 0,22% van de bevolking van 18 tot 24 jaar een sociale huurder. Het Maasland (0,28%) scoort veel hoger dan Limburg. Noord-Limburg (0,04%) en Zuid-Limburg (0,09%) scoren het laagst. Zowel in Limburg als in Vlaanderen is 3,6% van de bevolking van 55 jaar en ouder huurder van een sociale woning. In het Maasland (4,9%) en Midden-Limburg (4,5%) is dat aandeel hoger dan gemiddeld, terwijl Genk (9,0% en Maasmechelen (6,8%) de gemeentelijke uitschieters zijn. In Noord-Limburg (2,4%) en Zuid-Limburg (2,7%) is het aandeel oudere sociale huurders lager. Het percentage sociale huurders bij de eenoudergezinnen in Limburg bedraagt 5,6%. In Vlaanderen (4,7%) ligt dat bijna één procentpunt lager. Hier valt op dat West-Limburg (met een gemiddeld aanbod aan sociale huisvesting) toch een veel hoger aandeel eenoudergezinnen (8,0%) in de sociale huisvesting heeft dan gemiddeld. 44

47 Tabel 19 Kandidaat-huurders van sociale woningen (22.08) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) Recht op betaalbaar wonen in gevaar Meer Limburgers dan Vlamingen op de wachtlijst voor een sociale woning Door het tekort aan sociale huisvesting komen kandidaat sociale huurders op een wachtlijst terecht. Voor hen komt het recht op betaalbaar wonen op de helling te staan. Medio 2007 is 3,4% van de Limburgse huishoudens kandidaat-huurder van een sociale woning. Voor Vlaanderen gaat het slechts om 2,9%. Midden-Limburg (4,4%) en West-Limburg (4,1%) hebben verhoudingsgewijs meer kandidaat-huurders dan Limburg, terwijl Noord-Limburg (2,3%) en Zuid-Limburg (2,4%) er minder hebben. ( > zie tabel 19 ) In Noord-Limburg en Zuid-Limburg is de vraag naar sociale huisvesting klein, ondanks het feit dat ook het aanbod er klein is. Het omgekeerde geldt voor Midden-Limburg: het aanbod aan sociale huurwoningen en huurappartementen is er groter dan gemiddeld, net als de vraag ernaar. Hierbij kunnen we ons afvragen: genereert de vraag bijkomend aanbod of omgekeerd? Genk (9,0%) en Maasmechelen (5,7%) springen eruit wat kandidaat sociale huurders betreft. Beide gemeenten illustreren op gemeentelijk niveau dat er de meeste kandidaat-huurders zijn waar zich het hoogste aanbod aan sociale huisvesting bevindt. Voeren, Riemst, en Wellen, met maximaal 1,0 procent kandidaat-huurders, hebben een veel lager aandeel dan Limburg. Kandidaat-huurders van 18 tot 24 jaar treffen we vooral aan in Midden-Limburg (2,5%) en West-Limburg (2,3%): daar hebben we een hogere vraag naar sociale huisvesting dan gemiddeld voor Limburg (1,7%). In het noorden en het zuiden van de provincie bedraagt het aandeel kandidaat-huurders bij de 18- tot 24-jarigen minder dan één procent. Bij de oudere kandidaat-huurders stellen we ongeveer hetzelfde vast: in Midden-Limburg (1,40%) gemiddeld meer vraag van 55-plussers dan we in de provincie zien (1,10%), in Noord- en Zuid-Limburg opnieuw minder dan één procent. Bron: VMSW aantal indicator standaardscore t.o.v. Limburg Maasland ,4 0,00 gemiddeld Midden-Limburg ,4 1,17 hoger Noord-Limburg ,3-1,25 lager West-Limburg ,1 0,87 hoger Zuid-Limburg ,4-1,15 lager Limburg ,4 Vlaams Gewest ,9 Vraag naar sociale huisvesting stijgt minder sterk in Limburg dan in Vlaanderen Omwille van het zogenaamde zaagtandeffect 09 moeten we voorzichtig zijn met het interpreteren van jaarlijkse cijfers van de kandidaat-huurders voor een sociale woning. Wij monitoren de evolutie van het aantal kandidaathuurders in 2003, 2005 en Tussen 2003 en 2007 steeg het aantal kandidaat-huurders voor een sociale woning in Limburg met 3,6%, 45

48 in Vlaanderen met 8,8%. Enkel in het Maasland (-5,2%) stellen we een daling van het aantal kandidaat-huurders vast. In de andere streken, met Zuid-Limburg (+9,6%) en Noord-Limburg (+6,2%) op kop, zien we een toename. Op gemeentelijk niveau zijn het vooral de gemeenten Heers (+61,3%) en Herk-de-Stad (+56,6%) die opvallen. Maaseik (-31,0%), Kinrooi (-21,6%) en Dilsen-Stokkem (-16,2%) zorgen mee voor de daling van het aantal kandidaathuurders in het Maasland tussen 2003 en Het lijkt er op dat de stijging van het aantal kandidaat-huurders vooral te maken heeft met een stijging bij de 55- plussers. We stellen voor de 55-plussers een toename met 23,1% vast in heel Limburg, in Vlaanderen een stijging met 18,6%. Kwaliteitsvol wonen in het gedrang Minder woningen zonder comfort in Limburg dan in Vlaanderen De indicator woningen zonder comfort geeft zicht op het aantal woningen dat geen badkamer en WC heeft t.o.v. het totale aantal huishoudens. Dit zijn cijfers uit de socio-economische enquête van oktober Volgens deze indicator kwam in 2001 het recht op kwaliteitsvol wonen in Limburg voor 3,2% van de huishoudens in het gedrang. Limburg scoort hier behoorlijk beter dan Vlaanderen, waar 4,4% van de huishoudens woonde in een woning zonder comfort in Ook al is het comfortniveau er het voorbije decennium sterk op vooruitgegaan (o.a. door renovatiepremies), toch beschikte volgens de Woonsurvey 2005 nog steeds 1,5% van de woningen niet over klein comfort. Op basis van de cijfers uit de socio-economische enquête van 2001 valt op dat het recht op kwaliteitsvol wonen in Zuid-Limburg voor 4,5% van de huishoudens in het gedrang kwam omdat hun woning niet over bepaalde basisvoorzieningen beschikt. Dat is veel meer dan het Limburgs cijfer (3,2%). Vijf Zuid-Limburgse gemeenten scoorden ook veel hoger (lees: slechter) dan gemiddeld: Heers, Gingelom, Voeren, Borgloon en Tongeren. Noord-Limburg (2,1%) deed het beter dan Limburg. 46

49 47

50 RECHT OP ONDERWIJS DE ONDERWIJSKANSEN ZIJN ONGELIJK VERDEELD Koen Snyers Recht op onderwijs is één van de sociale grondrechten. Maar de sociale ongelijkheid van onderwijskansen is reëel. De sociale afkomst bepaalt sterk de kansen van kinderen en jongeren in het onderwijs. Wie opgroeit in een maatschappelijk kwetsbare thuissituatie heeft minder kansen op een succesvolle schoolloopbaan dan wie van thuis uit alles mee heeft. Cijfers over de sociale ongelijkheid van onderwijskansen liggen niet voor het rapen. De koppeling tussen sociale achtergrondgegevens van leerlingen en schoolloopbaankenmerken is moeizaam te maken. Toch geeft rubriek 23 van de welzijnsmonitor zicht op de onderwijs(kansen)situatie in Limburg. Meer cijfers over onderwijs(kansen) in Limburg zijn terug te vinden in de onderwijs(kansen)monitor via dit webadres: BESCHOUWINGEN VOORAF Risicoschoolloopbanen Drie samenvattende indicatoren Om naar onderwijskansen te kijken, hanteren we onder meer het begrip risicoschoolloopbanen. We spreken over risicoloopbanen bij schoolloopbaankenmerken met hogere risico's op het niet voltooien van de schoolcarrière, een lager einddiploma en een zwakkere maatschappelijke positie als volwassene. Drie samenvattende indicatoren één per onderwijsniveau brengen risicoschoolloopbanen bij leerlingen uit het basis- en secundair onderwijs in kaart. In het kleuter- en lager onderwijs beschouwen we schoolse vertraging in het gewoon onderwijs en het volgen van buitengewoon onderwijs als deelindicatoren van een risicoloopbaan. De optelsom van beide, in verhouding tot het totaal aantal leerlingen in het kleuterof lager onderwijs, geeft zicht op het procentueel aandeel leerlingen met een risicoloopbaan. Bij de interpretatie van de indicator schoolse vertraging in het gewoon kleuteronderwijs is voorzichtigheid geboden. Zittenblijven bij kleuters komt immers enkel voor bij de hoogste leeftijdsgroep, wat het cijfermatig beeld enigszins vertekent. In het secundair onderwijs is, naast schoolse vertraging in het gewoon onderwijs en het volgen van buitengewoon onderwijs, ook het volgen van deeltijds beroepssecundair onderwijs een aparte deelindicator. Schoolse vertraging in het gewoon secundair onderwijs wordt niet altijd meegerekend als deelindicator voor een risicoloopbaan. Wie minstens één jaar schoolse vertraging heeft in de B-stroom of het BSO, beschouwen we als een leerling met een risicoloopbaan. Voor de A-stroom, ASO, TSO en KSO ligt de drempel hoger: daar moet een leerling minstens twee jaar schoolse vertraging hebben om van een risicoloopbaan te spreken. Waarom dit onderscheid? Leerlingen die in de B-stroom of het BSO zitten, hebben vaak op basis van hun leeftijd de overstap naar 1B in het gewoon secundair onderwijs gemaakt, zonder dat ze een getuigschrift basisonderwijs behaalden. Deze leerlingen zouden vaak sowieso al minstens een jaar schoolse vertraging hebben als zij niet die overstap naar 1B op basis van hun leeftijd hadden gemaakt. De optelsom van de deelindicatoren, in verhouding tot de totale leerlingenpopulatie in het secundair onderwijs, geeft zicht op het aandeel leerlingen met een risicoloopbaan in het secundair onderwijs. De indicatoren kritisch bekeken Deze indicatoren van risicoloopbanen hebben hun beperkingen. Soms geven ze aanleiding tot discussie. Sommigen zien in de selectie van deze indicatoren een negatief waardeoordeel tegenover schoolse vertraging, een bepaalde onderwijsvorm of een bepaalde onderwijssoort. Dit is evenwel een verkeerde interpretatie. 48

51 We zijn ons bewust van het feit dat een jaartje overzitten een weldaad kan zijn voor kinderen of jongeren. Net zoals iemand in het buitengewoon onderwijs meestal precies de begeleiding op maat krijgt die hij of zij nodig heeft. Toch nemen we deze schoolloopbaankenmerken op als indicatoren van risicoschoolloopbanen, vooral omdat ze aanwijzingen zijn van hogere risico's op een zwakkere maatschappelijke positie als volwassene. We kunnen er niet omheen: de kansen op een sterke positie in de samenleving zijn groter voor wie een succesvolle schoolloopbaan doorliep. Het grote knelpunt met deze indicatoren van risicoloopbanen ligt in het feit dat ze berekend worden op basis van statische data: gegevens van een bepaald tijdstip, zonder informatie over de individuele schoolloopbaangeschiedenis. Net die informatie zou een beter zicht geven op reële risicoloopbanen. Spreiding over de onderwijsvormen B-stroom, ASO, TSO, KSO en BSO De spreiding van leerlingen over de onderwijsvormen in het gewoon secundair onderwijs vormt het tweede luikje van onderwijsindicatoren in de welzijnsmonitor. Wie in de B-stroom van de eerste graad zit, stroomt doorgaans door naar het beroepssecundair onderwijs (BSO) in de tweede graad. Het aandeel leerlingen in de B-stroom ten opzichte van alle leerlingen in de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs is de eerste indicator. De andere indicatoren hebben betrekking op alle leerlingen in de tweede en derde graad van het gewoon secundair onderwijs. We bekijken het percentage leerlingen dat algemeen secundair onderwijs (ASO), technisch secundair onderwijs (TSO), kunstsecundair onderwijs (KSO) en beroepssecundair onderwijs (BSO) volgt. Betekenis i.f.v. doorstromingskansen en aanbod De deelname aan de verschillende onderwijsvormen in het gewoon secundair onderwijs zegt iets over doorstromingskansen, maar evenveel over het onderwijsaanbod. Vooral het aandeel leerlingen dat ASO volgt is een indicator die relevant is in functie van doorstromingskansen naar het hoger onderwijs. ASO-studierichtingen bereiden immers bij uitstek voor op verder studeren na het secundair onderwijs. Ook leerlingen uit de 'sterkere', meer theoretisch gerichte TSO-richtingen hebben goede doorstromingskansen naar het hoger onderwijs. Maar dat valt niet af te leiden uit de TSO-indicator, die alle TSO-richtingen bundelt. De perspectieven op doorstroming naar het hoger onderwijs zijn veel kleiner voor wie in de B-stroom of het BSO zit. Enkel wie in het BSO met succes een extra 49

52 zevende jaar beëindigt, haalt een diploma secundair onderwijs en kan eventueel nog verder studeren. Wie dat diploma niet haalt, kan sowieso niet verder studeren en heeft ook veel minder kansen op de arbeidsmarkt. De jaarlijkse schoolverlatersstudie van VDAB 10 toont dat duidelijk aan. Toch willen we de B-stroom en BSO hier niet als een indicator van een risicoloopbaan naar voor schuiven. Het is slechts in combinatie met schoolse vertraging dat de B-stroom en BSO kunnen wijzen in de richting van risicoschoolloopbanen. De spreiding over de onderwijsvormen zegt niet alleen iets over doorstromingskansen naar het hoger onderwijs. De deelname aan bepaalde onderwijsvormen kan ook samenhangen met het onderwijsaanbod in een regio. In een regio waar een bepaalde onderwijsvorm veel of weinig aangeboden wordt, zullen ook meer of minder leerlingen deze onderwijsvorm volgen. Het aanbod van onderwijsvormen en studierichtingen heeft dus invloed op de deelname eraan. Participatie aan het hoger onderwijs Doorstromen naar het hoger onderwijs Het aantal studenten voor het eerst ingeschreven in het hoger onderwijs, in verhouding tot het aantal 18- jarigen, geeft zicht op de doorstromingskansen naar het hoger onderwijs. Binnen de groep van doorstromers naar het hoger onderwijs geeft een index weer wat de verhouding is tussen wie zich inschreef voor een academische bacheloropleiding (gemakshalve 'master' genoemd) en wie zich inschreef voor een professionele bacheloropleiding (eenvoudigweg 'bachelor' genoemd). Cijfers over de doorstroming naar het hoger onderwijs zijn een positieve indicatie voor de onderwijskansen van jongeren: hoe meer doorstromers naar het hoger onderwijs, hoe meer kansen jongeren hebben op een sterke maatschappelijke positie. Het hoger onderwijs succesvol beëindigen Doorstromingscijfers alleen kunnen echter misleidend zijn. Hogere studies aanvatten biedt geen garanties op succes in het hoger onderwijs. Slaagcijfers zouden daar uitsluitsel over kunnen geven: hoeveel procent van wie aan het hoger onderwijs begint, haalt uiteindelijk een diploma? Helaas zijn die cijfers niet meteen voorhanden. Als alternatief voor reële slaagcijfers maken we gebruik van cijfers over de succesvolle uitstroom uit het hoger onderwijs: het aantal studenten dat een diploma hoger onderwijs behaalt tijdens een academiejaar. Bij deze indicator zitten we met het probleem van een relevante noemer. We hanteren daarom het aantal jarigen, dit zijn de potentiële afstudeerleeftijdsjaren. Dat zorgt ervoor dat dit een nogal abstracte indicator is. We krijgen hiermee wel enig zicht op succes- 50

53 volle uitstroom uit het hoger onderwijs, maar zeker geen beeld van de slaagcijfers in het hoger onderwijs. Waarop slaan de cijfers? Alle onderwijsindicatoren in de welzijnsmonitor zijn in kaart gebracht op basis van de woonplaats van de leerling of de student, ongeacht het feit waar hij of zij naar school gaat of studeert. Verder zijn in de cijfers enkel de leerlingen of studenten vervat die ingeschreven zijn in een Vlaamse onderwijsinstelling. Wie schoolloopt of studeert over de taalgrens of in het buitenland, is dus niet in de cijfers opgenomen. De cijfers over het basis- en secundair onderwijs zijn van 1 februari van het jaar, de officiële tellingsdatum van het aantal leerlingen. De gegevens over het hoger onderwijs hebben betrekking op een academiejaar. Binnen het bestek van de welzijnsmonitor brengen we enkel in kaart wat de onderwijskansen zijn van alle Limburgse kinderen en jongeren in het basis-, secundair en hoger onderwijs, opgesplitst per gemeente. Voor cijfers over de sociale ongelijkheid van onderwijskansen verwijzen we naar de onderwijs(kansen)monitor. Maar ook in die cijferkorf zijn de cijfers over dat thema beperkt omwille van het gebrek aan beschikbaarheid van cijfers. De indicatoren van rubriek 23 Onderwijs en vorming Risicoschoolloopbanen Risicoschoolloopbanen in kleuteronderwijs Risicoschoolloopbanen in lager onderwijs Risicoschoolloopbanen in secundair onderwijs Spreiding over de onderwijsvormen Leerlingen B-stroom 1ste graad gewoon secundair onderwijs ASO-leerlingen 2de-3de graad gewoon secundair onderwijs TSO-leerlingen 2de-3de graad gewoon secundair onderwijs KSO-leerlingen 2de-3de graad gewoon secundair onderwijs BSO-leerlingen 2de-3de graad gewoon secundair onderwijs Participatie aan het hoger onderwijs Doorstromers naar het hoger onderwijs Doorstromers naar het hoger onderwijs: masteropleiding t.o.v. bacheloropleiding Studenten hoger onderwijs die een diploma behaalden De ongelijkheid van onderwijskansen De onderwijscijfers in de welzijnsmonitor zeggen niets over de sociale ongelijkheid van onderwijskansen. Welke samenhang is er tussen sociale achtergrondkenmerken van leerlingen of studenten en hun kansen op een succesvolle schoolloopbaan? Op deze vraag geven de cijfers geen antwoord. 51

54 Tabel 20 Risicoschoolloopbanen in lager onderwijs (23.02) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal indicator standaardscore Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Stafdiensten Onderwijs en Vorming t.o.v. Limburg Maasland ,5 1,29 hoger Midden-Limburg ,8 0,61 hoger Noord-Limburg ,8-0,57 lager West-Limburg ,3 0,41 gemiddeld Zuid-Limburg ,3-1,57 veel lager Limburg ,3 V laams Gewest ,6 DE CIJFERS GEDUID Risicoschoolloopbanen Slechts 1,71% risicoschoolloopbanen in het kleuteronderwijs Schoolse vertraging hebben in het gewoon onderwijs en buitengewoon onderwijs volgen komen in het kleuteronderwijs zelden voor. Op beantwoordt slechts 1,71% van alle Limburgse kleuters aan één van beide criteria. In Vlaanderen ligt het aandeel risicoschoolloopbanen bij kleuters wat hoger: 2,24%. Binnen onze provincie ligt het cijfer hoger dan gemiddeld in het Maasland en Midden-Limburg, maar beide regio's blijven nog onder het Vlaamse cijfer. Eén op vijf leerlingen ontwikkelt een risicoloopbaan in het lager onderwijs In 2008 ontwikkelt 20,3% van de Limburgse leerlingen lager onderwijs een risicoloopbaan. Voor Vlaanderen gaat het om 20,6%, dat is ongeveer evenveel. In het Maasland (23,5%) en Midden-Limburg (21,8%) zijn er meer leerlingen lager onderwijs die risicoloopbanen ontwikkelen dan gemiddeld. Noord-Limburg (18,8%) scoort lager dan Limburg. Zuid-Limburg (16,3%) scoort zelfs veel lager (en doet het dus veel beter) dan de provincie. ( > zie tabel 20 ) Gemeenten die het veel beter doen dan Limburg zijn ook bijna allemaal terug te vinden in Zuid-Limburg: leerlingen lager onderwijs uit Heers (12,3%), Alken (12,6%), Nieuwerkerken (12,8%), Hoeselt (14,0%) en Riemst (14,2%) ontwikkelen veel minder risicoloopbanen. Maar dat is ook het geval voor leerlingen uit Diepenbeek (13,1%) en Herkde-Stad (13,7%). De vroegere mijngemeenten Genk (28,4%) en Maasmechelen (28,1%) doen het minder goed: zij hebben veruit het hoogste aandeel risicoloopbanen bij leerlingen lager onderwijs. Ook de ex-mijngemeenten Beringen (25,4%) en Heusden-Zolder (23,4%) tellen verhoudingsgewijs meer leerlingen lager onderwijs met risicoloopbanen, net als Lanaken (23,4%), Voeren (22,9%), Dilsen-Stokkem (22,7%) en Halen (22,5%). Tussen 2004 en 2008 bleef het aandeel risicoloopbanen bij leerlingen lager onderwijs ongeveer stabiel. Deze vaststelling geldt voor Limburg en Vlaanderen. In Limburg ging het cijfer van 19,7% in 2004 naar 20,3% in 2008, in Vlaanderen van 20,4% naar 20,6%. Ook in vier van de vijf Limburgse streken bleef dit cijfer nagenoeg constant. Enkel in Noord-Limburg steeg het aandeel risicoloopbanen bij leerlingen uit het lager onderwijs van 16,5% in 2004 naar 18,8% in

55 Tabel 21 Risicoschoolloopbanen in secundair onderwijs (23.03) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) Iets meer dan één op vijf risicoschoolloopbanen bij leerlingen secundair onderwijs Op ontwikkelt 21,0% van de Limburgse leerlingen secundair onderwijs een risicoschoolloopbaan. Dat cijfer ligt op hetzelfde niveau als voor Vlaanderen (20,9%). Net zoals bij de leerlingen lager onderwijs scoren het Maasland (23,8%) en Midden-Limburg (23,4%) ook hier hoger dan Limburg, terwijl Noord-Limburg (17,3%) en Zuid- Limburg (18,2%) lager scoren. ( > zie tabel 21 ) In de vijf voormalige mijngemeenten plus Leopoldsburg is het aandeel risicoloopbanen bij leerlingen secundair onderwijs (veel) hoger dan gemiddeld. In Genk ontwikkelt bijna één op drie (32,0%) leerlingen secundair onderwijs een risicoloopbaan. Ook in Maasmechelen (28,4%) en Leopoldsburg (28,1%) zijn er veel meer leerlingen met een risicoloopbaan dan gemiddeld voor Limburg. Heusden-Zolder (26,1%), Houthalen-Helchteren (24,3%) en Beringen (23,8%) scoren hoger dan het Limburgs cijfer. Jongeren uit een zevental gemeenten, verspreid over vier streken, ontwikkelen veel minder risicoschoolloopbanen in het secundair onderwijs: in Meeuwen-Gruitrode, Alken, Nieuwerkerken, Diepenbeek, Lummen, Hoeselt en Herk-de- Stad varieert het percentage risicoloopbanen tussen 13,8% en 14,8%. Het aandeel risicoschoolloopbanen bij leerlingen secundair onderwijs varieerde nauwelijks tussen 2004 en In Limburg ging het van 20,6% naar 21,0%. In Vlaanderen was het in 2008 even hoog als in 2004 (20,9%), al nam het in de tussenliggende jaren even licht af tot 20,4%. Ook in vier Limburgse regio's bleef het ongeveer constant. Enkel Zuid-Limburg zag haar aandeel leerlingen secundair onderwijs met risicoloopbanen stijgen van 16,9% in 2004 tot 18,2% in aantal indicator standaardscore Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Stafdiensten Onderwijs en Vorming t.o.v. Limburg Maasland ,8 1,03 hoger Midden-Limburg ,4 0,89 hoger Noord-Limburg ,3-1,38 lager West-Limburg ,1 0,41 gemiddeld Zuid-Limburg ,2-1,03 lager Limburg ,0 V laams Gewest ,9 Spreiding over de onderwijsvormen Limburg (en bij uitstek het Maasland) heeft meer leerlingen in de B-stroom en het BSO dan Vlaanderen In de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs heeft Limburg 16,8% B-stroomleerlingen. In Vlaanderen ligt dat aandeel één procentpunt lager: 15,8%. Leerlingen uit de B-stroom stromen doorgaans door naar het BSO vanaf de tweede graad. De cijfers over het aandeel BSO-leerlingen in de tweede en derde graad leren dat heel wat jongeren in de loop van hun schoolloopbaan moeten afhaken in de onderwijsvormen van de A-stroom. In de tweede en derde graad zit immers al 27,2% van de Limburgse leerlingen in het BSO. In Vlaanderen gaat het slechts om 24,9%. Voor deze BSO-leerlingen zijn de doorstromingskansen naar het hoger onderwijs alvast erg klein. 53

56 Tabel 22 Leerlingen B-stroom 1ste graad GSO (23.04) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Stafdiensten Onderwijs en Vorming Tabel 23 BSO-leerlingen 2de en 3de graad GSO (23.08) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Stafdiensten Onderwijs en Vorming Tabel 24 ASO-leerlingen 2de en 3de graad GSO (23.05) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal indicator indicator indicator standaardscore standaardscore standaardscore Maasland ,2 1,85 veel hoger Midden-Limburg ,8-0,92 lager Noord-Limburg ,8 0,39 gemiddeld West-Limburg ,9 0,44 gemiddeld Zuid-Limburg ,0-0,77 lager Limburg ,2 V laams Gewest ,9 Binnen Limburg valt vooral het Maasland op, met voor beide indicatoren een veel hogere score dan Limburg. In de eerste graad volgt 20,2% van de Maaslandse leerlingen de B-stroom. De gemeente Maasmechelen is de Limburgse koploper met 25,1% leerlingen in de B-stroom. In de tweede en derde graad volgt 30,2% van de leerlingen uit het Maasland een BSO-studierichting. Genk (Midden-Limburg) scoort het hoogst met 33,7% BSO-leerlingen. ( > zie tabel 22 en 23 ) De gemeenten Lummen, Alken, Zutendaal, Hoeselt en Hasselt hebben de minste leerlingen in de B-stroom (11,3% of minder). Alken, Hasselt, Borgloon en Diepenbeek hebben het laagste aandeel BSO-leerlingen (20,8% of minder). Limburg heeft minder ASO-leerlingen, ongeveer evenveel TSO-leerlingen en iets meer KSO-leerlingen In tegenstelling tot het BSO is het ASO bij uitstek gericht op doorstromen naar het hoger onderwijs. Limburgse leerlingen zijn in de ASO-richtingen minder sterk vertegenwoordigd dan leerlingen uit heel Vlaanderen: 37,6% t.o.v. 40,8% van alle leerlingen in de tweede en derde graad van het gewoon secundair onderwijs. ( > zie tabel 24 ) In het Maasland (33,9%), Noord-Limburg (34,7%) en West-Limburg (35,5%) participeren leerlingen nog minder aan het ASO dan gemiddeld voor Limburg. Midden-Limburg (40,8%) en Zuid-Limburg (40,1%) scoren hoger en schommelen rond het Vlaamse cijfer. Er is meer deelname aan het ASO bij leerlingen uit een geografisch gebied van bij mekaar aansluitende gemeenten in het zuidwesten van de provincie. Hasselt (49,0%), Alken (46,7%), Diepenbeek (46,2%) en Borgloon (45,7%) overtreffen ruimschoots het Limburgs en zelfs het Vlaams cijfer. Exact dezelfde gemeenten hebben het laagste aandeel BSO-leerlingen. TSO is ongeveer even populair bij Limburgse leerlingen (32,8%) als bij hun Vlaamse leeftijdsgenoten (32,3%). Binnen Limburg heeft deze onderwijsvorm meer aantrekkingskracht in Noord-Limburg (35,3%), West-Limburg (34,4%) en het Maasland (33,9%). Drie gemeenten tellen veel meer TSO-leerlingen dan gemiddeld: Voeren (41,9%), Lommel (39,3%) en Beringen (38,8%). KSO is iets meer in trek in Limburg dan in Vlaanderen: 2,36% t.o.v. 2,07%. De deelname aan het kunstonderwijs is relatief klein. Er is veel meer deelname van leerlingen uit Midden-Limburg (3,17%). Dat heeft te maken met het feit dat het KSO-aanbod vooral daar in Genk en Hasselt, maar er is ook een school in Overpelt gevestigd is. De geografische spreiding van het aanbod heeft ongetwijfeld een invloed op de geografische spreiding van de deelname aan de vier onderwijsvormen. Op basis van deze cijfers kunnen we echter niet inschatten hoe groot die in- Maasland ,9-1,27 lager Midden-Limburg ,8 1,13 hoger Noord-Limburg ,7-1,00 lager West-Limburg ,5-0,72 lager Zuid-Limburg ,1 0,89 hoger Limburg ,6 V laams Gewest ,8 Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Stafdiensten Onderwijs en Vorming t.o.v. Limburg Maasland ,2 1,95 veel hoger Midden-Limburg ,0-0,42 gemiddeld Noord-Limburg ,9-0,51 lager West-Limburg ,7 0,53 hoger Zuid-Limburg ,4-0,77 lager Limburg ,8 V laams Gewest ,8 t.o.v. Limburg t.o.v. Limburg 54

57 Grafiek 18 ASO-leerlingen 2de en 3de graad GSO (23.05) BSO-leerlingen 2de en 3de graad GSO (23.08) Evolutie in Limburg en Vlaanderen / ASO: / BSO: (in %) vloed is, noch in welke mate het aanbod vraag genereert of omgekeerd. Deelname aan ASO gaat in stijgende lijn, deelname aan BSO in dalende lijn Tussen 2004 en 2008 steeg de deelname van Limburgse leerlingen aan het ASO van 35,3% naar 37,6%. Dat is een grotere stijging dan bij de Vlaamse leeftijdsgenoten: van 40,1% naar 40,8%. Limburg haalt hier dus wat achterstand in. Als deze trend zich verderzet, moet dat de doorstromingskansen van Limburgse jongeren naar het hoger onderwijs ten goede komen. Omgekeerd daalde de deelname aan het BSO sterker bij Limburgse dan bij Vlaamse leerlingen. In 2004 volgde nog 29,1% van de Limburgse jongeren in de tweede en derde graad van het gewoon secundair onderwijs een BSOrichting. In 2008 was dat aandeel gezakt tot 27,2%. In Vlaanderen bleef dat cijfer in dezelfde periode ongeveer stabiel: van 25,4% in 2004 naar 24,9% in ( > zie grafiek 18 ) Ook de deelname van Limburgse leerlingen aan het TSO daalde, zij het in mindere mate: van 33,7% naar 32,8%. In Vlaanderen bleef het aandeel TSO-leerlingen ongeveer status quo: het ging van 32,5% naar 32,3%. Het KSO had in 2004 wat minder succes bij Limburgse (1,89%) dan bij Vlaamse leerlingen (1,99%), maar in 2008 was deze Limburgse achterstand omgebogen in een kleine voorsprong: 2,36% t.o.v. 2,09%. 45,0 40,1 40,4 40,8 40,9 40,8 40,0 37,2 37,6 37,6 35,3 35,9 35,0 29,1 30,0 28,8 27,7 27,5 27,2 25,0 25,4 25,3 25,1 24,9 24,9 20, Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Stafdiensten Onderwijs en Vorming Participatie aan het hoger onderwijs Minder doorstromers naar het hoger onderwijs dan Vlaanderen In het academiejaar vatte 54,8% van de Limburgse 18-jarigen hogere studies aan. Dat is omzeggens vijf procentpunten minder dan bij de Vlaamse 18-jarigen (59,7%). Geen enkele Limburgse regio heeft zoveel doorstromers naar het hoger onderwijs als Vlaanderen. Midden-Limburg (57,1%) benadert het Vlaams cijfer het meest, maar het Maasland (48,1%) hinkt heel erg achterop ten opzichte van het Limburgs cijfer. ( > zie tabel 25 ) Voeren (31,7%) en Leopoldsburg (39,6%) hebben veruit het laagste aandeel doorstromers naar het hoger onderwijs. In Alken (82,3%), Herk-de-Stad (71,9%), Meeuwen-Gruitrode (71,5%) en Zonhoven (69,4%) studeren jongeren het meest verder. Bij deze cijfers is voorzichtigheid geboden. Wie hoger onderwijs volgt in het buitenland of over de taalgrens, zit niet in de cijfers vervat. Het is moeilijk in te schatten in welke mate dit de cijfers vertekent. Een aantal jongeren uit Tabel 25 Doorstromers naar het hoger onderwijs (23.09) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen in (in %) aantal indicator standaardscore t.o.v. Limburg Maasland ,1-2,09 veel lager Midden-Limburg ,1 0,68 hoger Noord-Limburg ,0 0,36 gemiddeld West-Limburg ,1 0,40 gemiddeld Zuid-Limburg ,3-0,16 gemiddeld Limburg ,8 V laams Gewest ,7 Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Onderwijs en Vorming Databank Tertiair Onderwijs 55

58 Grafiek 19 Doorstromers naar het hoger onderwijs (23.09) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (in %) 62,0 60,0 58,0 56,0 54,0 52,0 50,0 56,7 51,5 57,2 53,5 58,9 53, Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Onderwijs en Vorming Databank Tertiair Onderwijs Tabel 26 Doorstromers naar het hoger onderwijs: masteropleiding t.o.v. bacheloropleiding (23.10) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen in (index) indicator Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Onderwijs en Vorming Databank Tertiair Onderwijs 59,4 54,4 standaardscore 59,7 54,8 t.o.v. Limburg Maasland 60,1-1,57 veel lager Midden-Limburg 83,0 1,31 hoger Noord-Limburg 65,0-0,96 lager West-Limburg 71,3-0,16 gemiddeld Zuid-Limburg 75,0 0,31 gemiddeld Limburg 72,6 V laams Gewest 88,6 Zuid-Limburg steekt misschien de taalgrens over om hoger onderwijs te volgen, terwijl studeren in Nederland een optie kan zijn voor sommige Noord-Limburgse of Maaslandse jongeren. We zien dat de lagere participatie aan het hoger onderwijs terug te brengen is tot een lagere deelname aan academische bacheloropleidingen (kortweg: masteropleidingen). Limburgse jongeren stromen immers evenveel door naar professionele bacheloropleidingen (kortweg: bacheloropleidingen) als Vlaamse jongeren. Een verklaring voor de lagere doorstroming naar het hoger onderwijs ligt in het feit dat Limburgse leerlingen secundair onderwijs ondervertegenwoordigd zijn in ASO-studierichtingen, die leerlingen net voorbereiden op hoger onderwijs. Omgekeerd zijn Limburgse leerlingen oververtegenwoordigd in BSO-studierichtingen, die in principe afstudeerrichtingen zijn en veel minder kans geven op doorstroming naar het hoger onderwijs. Limburg heeft steeds meer doorstromers naar het hoger onderwijs, maar het blijft achterop hinken Limburgers wagen steeds meer hun kans in het hoger onderwijs. In het academiejaar stroomde 51,5% van de Limburgse 18-jarigen door naar het hoger onderwijs. Dat aandeel steeg tot 54,8% in het academiejaar Maar het aandeel doorstromers naar het hoger onderwijs bij Vlaamse jongeren nam in dezelfde periode in gelijke mate toe: van 56,7% naar 59,7%. Daardoor blijft Limburg een vijftal procentpunten achterop hinken ten opzichte van Vlaanderen. ( > zie grafiek 19 ) Dat het aandeel Limburgse doorstromers naar het hoger onderwijs stijgt, heeft ongetwijfeld te maken met het stijgend aandeel ASO-leerlingen en het dalend aandeel BSO-leerlingen. Maar deze evoluties zijn niet van die aard dat ze de Limburgse achterstand in het doorstromen naar het hoger onderwijs kunnen goedmaken. 73 Limburgse doorstromers naar academische bacheloropleidingen voor 100 doorstromers naar professionele bacheloropleidingen We zeiden al dat Limburg minder doorstromers naar academische bacheloropleidingen heeft dan Vlaanderen. De indicator die de verhouding bekijkt tussen de doorstromers naar academische bacheloropleidingen (kortweg: 'master') en professionele bacheloropleidingen (kortweg: 'bachelor') toont dat op een andere manier aan. In heeft Limburg ongeveer 73 doorstromers naar academische bacheloropleidingen voor 100 doorstromers naar professionele bacheloropleidingen. Voor Vlaanderen zijn dat er 89. Binnen Limburg valt het Maasland uit de toon (index 60). Midden-Limburg (index 83) benadert Vlaanderen. ( > zie tabel 26 ) 56

59 Grafiek 20 Doorstromers naar het hoger onderwijs: masteropleiding t.o.v. bacheloropleiding (23.10) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (index) Ook al gaan Limburgse 18-jarigen steeds meer verder studeren, toch halen ze hun achterstand ten opzichte van Vlaamse 18-jarigen niet in. Binnen de groep van Limburgse jongeren die hoger onderwijs aanvatten, zien we dat de 95,0 groep die doorstroomt naar academische bacheloropleidingen de voorbije jaren toenam: van 65 per 100 doorstromers naar professionele bacheloropleidingen naar 73. Ook hier blijft Limburg het minder goed doen dan Vlaanderen, waar de index evolueerde van 86 naar 89. Maar Limburg maakte hier wel een inhaalbeweging ten opzichte van 90,0 85,8 85,0 86,9 85,0 86,6 88,6 Vlaanderen. ( > zie grafiek 20 ) 80,0 Minder afstuderende Limburgers dan afstuderende Vlamingen Doorstromen naar het hoger onderwijs is één zaak, slagen een andere. Reële slaagcijfers zijn niet voorhanden. Daarom kijken we naar de studenten hoger onderwijs die een diploma behaalden ten opzichte van de 21- tot 25- jarige bevolking, dat is de potentiële afstudeerleeftijdsgroep. Van de Limburgse 21- tot 25-jarigen behaalde 8,0% een diploma hoger onderwijs in het academiejaar Dat is één procentpunt minder dan bij de Vlaamse leeftijdsgenoten (9,0%). Minder Limburgse doorstromers naar het hoger onderwijs blijkt dus ook te resulteren in minder Limburgse afstuderenden in het hoger onderwijs. Ook hier springt het Maasland in het oog met slechts 6,4% afstuderenden. Noord-Limburg (9,2%) daarentegen zit op het niveau van Vlaanderen. Zowel voor Limburg als voor Vlaanderen bleef dat cijfer in de voorbije jaren min of meer constant: van 8,6% naar 9,0% voor Vlaanderen en van 7,8% naar 8,0% voor Limburg. 75,0 70,0 65,0 64,8 60,0 62, Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Onderwijs en Vorming Databank Tertiair Onderwijs Tabel 27 Studenten hoger onderwijs die een diploma behaalden (23.11) 67,4 66,7 De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen in (in %) 72,6 aantal indicator standaardscore t.o.v. Limburg Maasland 456 6,4-1,78 veel lager Midden-Limburg ,1 0,14 gemiddeld Noord-Limburg 822 9,2 1,31 hoger West-Limburg 724 7,7-0,29 gemiddeld Zuid-Limburg 857 8,1 0,16 gemiddeld Limburg ,0 V laams Gewest ,0 Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Onderwijs en Vorming Databank Tertiair Onderwijs 57

60 RECHT OP INKOMEN BEDREIGD VOOR BESTAANSONZEKEREN Tinne Mertens en Bart Daemen Voor bepaalde groepen in de samenleving komt het recht op inkomen in het gedrang. We spreken in dat geval over bestaansonzekeren of armen. Maar bestaansonzekerheid is breder dan enkel inkomensarmoede. Daarom kijken we in de rubriek bestaansonzekeren (rubriek 31) uit de welzijnsmonitor niet alleen naar lage-inkomensgroepen. Ook mensen die behoren tot risicogroepen en mensen die gebruik maken van sociale maatregelen, trachten we in kaart te brengen. Ook zij zijn kwetsbaar en hebben een verhoogd risico op bestaansonzekerheid. Ben je op zoek naar meer cijfers over bestaansonzekerheid en armoede in Limburg, dan biedt de cijferkorf bestaansonzekeren soelaas: BESCHOUWINGEN VOORAF Het begrip bestaansonzekerheid Het begrip bestaansonzekerheid komt nog uit een tijd dat armoede als volgt werd gedefinieerd: niet het nodige hebben om te kunnen blijven bestaan. Wij benadrukken dat we bestaansonzekerheid en armoede breder definiëren dan dat. We willen het multidimensionele karakter van armoede belichten. Arm zijn betekent natuurlijk dat je inkomen niet volstaat om je basisbehoeften te vervullen. Maar het betekent ook: een tekort hebben aan goederen en diensten die noodzakelijk zijn om minimaal te participeren aan de samenleving. Bestaansonzekeren ervaren ook op vele andere terreinen heel wat hindernissen: slechte huisvesting, beperkte kansen op school, beperkte toegang tot de noodzakelijke medische zorgen, verplichte vakantie aan huis, Als we op zoek gaan naar cijfers om bestaansonzekerheid in beeld te brengen, doen we dat vanuit een structurele visie. Bestaansonzekerheid bestaat onder meer omdat onze samenleving, door de manier waarop haar voorzieningen en instituties werken, mensen uitsluit. We spreken van bestaansonzekerheid als mensen op bijna alle domeinen van het maatschappelijk leven uitgesloten worden. Het is dus een structureel en multidimensioneel probleem. De indicatoren uit rubriek 31 van de welzijnsmonitor zijn een selectie uit onze cijferkorf bestaansonzekeren. Net omdat we bestaansonzekerheid breder zien dan enkel inkomensarmoede, brengen we in deze cijferkorf naast lage-inkomensgroepen ook risicogroepen en mensen die gebruik maken van sociale maatregelen in kaart. Zij zijn immers extra kwetsbaar en hebben een verhoogd risico op bestaansonzekerheid. Lage-inkomensgroepen Vijf indicatoren gaan over lage-inkomensgroepen. Ze leren ons iets over Limburgers voor wie het recht op inkomen in het gedrang komt. Een gebrek aan inkomen is ontegensprekelijk een belangrijke indicator voor armoede of bestaansonzekerheid. We onderscheiden op de eerste plaats de mensen die leven van een sociale bijstandsuitkering: het leefloon, de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap en de inkomensgarantie voor ouderen. Deze uitkeringen vullen het inkomen aan tot de wettelijke armoedegrens, ter hoogte van het leefloon. De wettelijke armoedegrens ligt echter ver onder de Europese armoedenorm, die 60% van het mediaaninkomen bedraagt. De inkomensvoorwaarden die gekoppeld zijn aan het recht op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering neigen meer naar de Europese armoedegrens. We gebruiken dan ook het aantal rechthebbenden op de verhoogde tegemoetkoming in de 58

61 ziekteverzekering als indicator voor het aantal armen volgens Europese normen. Het leefloon is de eerste indicator. We maken geen onderscheid tussen leefloon (RMI) en equivalent leefloon (RMH). Het leefloon is een minimuminkomen voor mensen die niet over toereikende bestaansmiddelen beschikken, er geen aanspraak op kunnen maken, noch in staat zijn ze te verwerven. Soms beschikt een persoon wel over een bepaald inkomen, maar blijft dat onder het leefloon. In dat geval past het OCMW het verschil bij ter hoogte van het leefloon. 11 Het leefloon op maandbasis bedraagt sinds juni : 483,86 EUR voor een samenwonende persoon; 725,79 EUR voor een alleenstaande; 967,72 EUR voor een samenwonende met een gezin ten laste. De leefloonindicator wordt berekend door het aantal mensen met een leefloon te delen door het aantal inwoners op actieve leeftijd (18 tot en met 64 jaar). De tweede indicator betreft de personen met een handicap met recht op een inkomensvervangende tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming wordt toegekend aan de persoon van wie het verdienvermogen, ten gevolge van zijn handicap, verminderd is tot een derde of minder van wat een valide persoon op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen. 13 Deze indicator wordt berekend door het aantal personen met een handicap met een inkomensvervangende tegemoetkoming te delen door de bevolking op actieve leeftijd (18-64 jaar). De ouderen met een inkomensgarantie voor ouderen vormen de derde indicator. Deze uitkering wordt toegekend sinds 1 juni Het is een uitkering voor ouderen van 65 jaar of ouder die pensioengerechtigd zijn maar van wie het inkomen onder de wettelijke armoedegrens valt. Via de inkomensgarantie wordt hun pensioen aangevuld tot dat niveau. Wie vóór 1 juni 2001 een gewaarborgd inkomen voor bejaarden (GIB) ontving, kan daarvan blijven genieten, indien dit voordeliger is dan de nieuwe uitkering. Per 1 januari 2010 bedragen de maandelijkse uitkeringen 14 : 598,90 EUR voor wie zijn hoofdverblijfplaats deelt; 898,35 EUR voor wie zijn hoofdverblijfplaats niet deelt. Deze indicator wordt berekend door het aantal ouderen met een inkomensgarantie of een gewaarborgd inkomen te delen door het aantal inwoners van 65 jaar en ouder. Als vierde indicator nemen we de gerechtigden op een sociale bijstandsuitkering samen. Zo krijgen we een vollediger beeld van het aantal mensen dat op de wettelijke armoedegrens balanceert. We nemen hier- 59

62 voor de som van de gerechtigden op een leefloon, de inkomensvervangende tegemoetkoming en de inkomensgarantie voor ouderen, gedeeld door het aantal meerderjarige inwoners. De vijfde indicator om lage-inkomensgroepen in beeld te brengen betreft de mensen met recht op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering. De verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering heeft als doel de gezondheidszorg toegankelijker te maken. Mensen die genieten van een (equivalent) leefloon, een inkomensgarantie voor ouderen of een tegemoetkoming voor personen met een handicap én WIGW's, voor zover hun inkomen een bepaalde grens niet overschrijdt, komen in aanmerking. 15 Deze indicator wordt berekend door het aantal inwoners met een verhoogde tegemoetkoming te delen door het aantal inwoners van 18 jaar en ouder. Risicogroepen Ambtshalve geschrapten en asielzoekers zijn risicogroepen. Deze groepen leven in een soort van juridisch vacuüm of in een onzekere overgangssituatie. Hun bestaansonzekerheid heeft niet in de eerste plaats te maken met een laag inkomen maar met de onzekerheid van hun juridisch statuut. Daardoor is hun kans om in armoede terecht te komen erg groot. Ambtshalve geschrapte personen zijn uit het bevolkingsregister van een bepaalde gemeente geschrapt, doordat hun vertrek officieel door het schepencollege wordt vastgesteld. Een schrapping uit het bevolkingsregister kan voor de betrokkene verregaande consequenties hebben. Hij verliest bijvoorbeeld zijn domicilie en alle rechten die daaraan verbonden zijn. Het hebben van een adres is een voorwaarde om het recht te hebben op sociale bijstand en sociale uitkeringen. De identiteitskaart van een ambtshalve geschrapte persoon wordt ook ongeldig. Dat betekent dat men administratief eigenlijk niet meer bestaat in België. Deze indicator wordt berekend door het aantal ambtshalve geschrapten te delen door het totaal aantal inwoners. Asielzoekers zijn een andere risicogroep. Het Provinciaal Integratiecentrum verzamelt elk jaar de gegevens van het wachtregister van de gemeenten. De cijfers geven het aantal asielzoekers dat in de Limburgse gemeenten aanwezig is op een welbepaalde datum. Als indicator wordt dat aantal asielzoekers bekeken in verhouding tot de totale bevolking. Aangezien hun asielprocedure nog lopende is, en er dus nog geen uitspraak is over de vraag of ze als vluchteling erkend zullen worden, verkeren asielzoekers in een onzekere situatie, zowel op korte als op lange termijn. Deze onzekere toekomstperspectieven hebben ongetwijfeld een enorme impact op het welbevinden van deze mensen. 60

63 De asielprocedure kan vaak lang aanslepen. Als de aanvraag niet tot erkenning leidt, krijgen uitgeprocedeerde asielzoekers het bevel om het grondgebied te verlaten. Daarmee verliezen ze ook hun recht op maatschappelijke integratie. Als ze dat bevel niet opvolgen, worden ze illegaal. Zonder juridisch statuut zijn ze overgeleverd aan een leven vol uitbuiting: zwart en onbetaald werk, werken zonder verzekering, mensenhandel, huisjesmelkerij en matrassenverhuur. Gebruik van sociale maatregelen Sociaal tewerkgestelden zijn personen die gebruik maken van sociale maatregelen. Deze indicator wordt berekend door het aantal mensen dat wordt tewerkgesteld met toepassing van artikel 60 7 of artikel 61 van de wet van 8 juli 1976 betreffende de OCMW's of met toepassing van activeringsmaatregelen, RMI én RMH, te delen door het aantal inwoners op actieve leeftijd. De nieuwe reglementering over het recht op maatschappelijke integratie voorziet, behalve een leefloon, de mogelijkheid om een opleiding te volgen, begeleiding door een maatschappelijk assistent en de mogelijkheid om een baan te vinden. 16 Het OCMW begeleidt en ondersteunt personen die recht hebben op maatschappelijke integratie in het zoeken naar een job. Zij beschikken daarvoor over volgende tewerkstellingsinitiatieven 17 : tewerkstelling met toepassing van artikel 60 7: een vorm van maatschappelijke dienstverlening waarbij het OCMW een baan bezorgt aan iemand die uit de arbeidsmarkt is gestapt of gevallen, met als doel hem terug in te schakelen in het stelsel van de sociale zekerheid en in het arbeidsproces; in de meeste gevallen treedt het OCMW zelf op als werkgever; tewerkstelling met toepassing van artikel 61: het OCMW werkt samen met een derde werkgever voor het realiseren van zijn tewerkstellingsopdracht; activeringsmaatregelen: het OCMW kent aan de werkgever een financiële tussenkomst toe indien de tewerkstelling valt onder het Activaplan, een sociaal inschakelingsinitiatief, een doorstromingsprogramma of invoeginterim. De indicatoren van rubriek 31 Bestaansonzekeren Lage-inkomensgroepen Leefloners Personen met een handicap met recht op een inkomensvervangende tegemoetkoming Ouderen met een inkomensgarantie voor ouderen Mensen met een sociale bijstandsuitkering Mensen met recht op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering Risicogroepen Ambtshalve geschrapten Asielzoekers Gebruik van sociale maatregelen Sociaal tewerkgestelden 61

64 Tabel 28 Leefloners (31.01) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen in januari 2008 (in %) Bron: POD maatschappelijke integratie, armoedebestrijding, sociale economie en grootstedenbeleid Grafiek 21 Leefloners (31.01) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (in %) 1,20 1,15 1,10 1,00 0,90 0,80 0,75 0,70 0,60 0,50 1,06 0,67 aantal 1,00 indicator 0,64 0,64 standaardscore 1,06 0,95 0,57 januari 2004 januari 2005 januari 2006 januari 2007 januari 2008 Bron: POD maatschappelijke integratie, armoedebestrijding, sociale economie en grootstedenbeleid t.o.v. Limburg Maasland 393 0,51-0,60 lager Midden-Limburg 948 0,64 0,93 hoger Noord-Limburg 382 0,41-1,81 veel lager West-Limburg 529 0,55-0,19 gemiddeld Zuid-Limburg 761 0,63 0,79 hoger Limburg ,57 V laams Gewest ,95 DE CIJFERS GEDUID Lage-inkomensgroepen Limburg telt 6 leefloners per mensen op actieve leeftijd In januari 2008 kreeg 0,57% van de Limburgers op actieve leeftijd een leefloon. Dat komt neer op 6 leefloners per mensen op actieve leeftijd. In absolute cijfers gaat het om leefloners. Vlaanderen telt verhoudingsgewijs meer leefloners: 0,95% van de bevolking op actieve leeftijd, dat zijn leefloners. Als we naar de streken kijken, zien we dat het aandeel leefloners het grootst is in Midden-Limburg (0,64%) en Zuid-Limburg (0,63%). De streken met het kleinste aandeel leefloners zijn Noord-Limburg (0,41%) en het Maasland (0,51%). ( > zie tabel 28 ) Sint-Truiden (0,95%) en Hasselt (0,94%) hebben verhoudingsgewijs veel meer leefloners dan gemiddeld in Limburg. Overpelt (0,18%), Bree (0,24%), Opglabbeek (0,26%) en Bocholt (0,31%) tellen er verhoudingsgewijs veel minder. Het percentage leefloners daalde in Limburg en Vlaanderen Het aandeel Limburgse leefloners daalde sinds 2004 met 0,18 procentpunten: van 0,75% naar 0,57%. In Vlaanderen bedraagt deze daling 0,20 procentpunten: van 1,15% naar 0,95%. ( > zie grafiek 21 ) In de Limburgse streken vertoont de evolutie een grilliger verloop. Het eindsaldo is echter voor alle streken negatief: een afname van het aandeel leefloners tussen 0,09 (Maasland) en 0,34 procentpunten (West-Limburg). 1,24% mensen met een inkomensvervangende tegemoetkoming In 2008 bedroeg het aandeel personen met een handicap met een inkomensvervangende tegemoetkoming in Limburg 1,24%. In Vlaanderen bedraagt dat aandeel 1,27%. Zowel in Limburg (+0,40 procentpunten) als in Vlaanderen (+0,37 procentpunten) groeide dat aandeel tussen 2004 en In het Maasland (1,44%) en Zuid-Limburg (1,41%) zijn er procentueel meer mensen met een inkomensvervangende tegemoetkoming dan in Limburg, in West-Limburg (0,95%) minder. Ook in de streken steeg hun relatieve aanwezigheid tussen 2004 en De grootste toename staat op naam van het Maasland (+0,48 procentpunten), de kleinste zien we in West-Limburg (+0,29 procentpunten). In Overpelt (3,50%) is het aandeel mensen met een inkomensvervangende tegemoetkoming heel groot, in 62

65 Grafiek 22 Ouderen met een inkomensgarantie voor ouderen (31.03) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (in %) vergelijking met Limburg maar ook in vergelijking met Noord-Limburg (1,17%), de streek waartoe deze gemeente behoort. In 2004 zat Overpelt al in de kopgroep. Sindsdien is het aandeel er enkel nog gegroeid en de groei is er het grootst. De aanwezigheid en uitbouw van een dienstencentrum voor personen met een handicap met woonopvang op het Overpeltse grondgebied zijn hier niet vreemd aan. 4,2% van de Limburgse ouderen heeft een inkomensgarantie In Limburg heeft 4,2% van de ouderen een inkomensgarantie (of een gewaarborgd inkomen). In Vlaanderen is dit 4,8%. Met 3,5% is het aandeel ouderen met een inkomensgarantie veel kleiner in Noord-Limburg dan gemiddeld in Limburg. Het aandeel voor Zuid-Limburg is veel groter dan gemiddeld in Limburg: 5,2% tov. 4,2%. In Herk-de-Stad (8,0%), Sint-Truiden (6,8%) en Bocholt (6,6%) zien we ook een veel groter aandeel dan gemiddeld. Sint-Truiden scoort daarmee in lijn met de eigen streek Zuid-Limburg. We noteren een veel kleiner aandeel in Zutendaal (2,1%), een gemeente uit Midden-Limburg. Het aandeel ouderen met een inkomensgarantie krimpt Als we de evolutie van het aandeel ouderen met een inkomensgarantie tussen 2004 en 2008 bekijken, zien we een gelijklopend patroon voor Vlaanderen, Limburg en de Limburgse streken. Het aandeel neemt af van 2004 tot en met Tussen 2006 en 2007 stijgt het licht. Het jaar daarna zien we een stagnatie. Over de hele periode noteren we een afname met 0,5 procentpunten in Limburg en Vlaanderen. ( > zie grafiek 22 ) In Nieuwerkerken kromp het aandeel met 2,6 procentpunten en in Borgloon met 2,0 procentpunten. In beide gemeenten was er anno 2004 nog een aandeel van meer dan 6%. Anno 2008 ligt het aandeel er tussen het Limburgse en het Vlaamse gemiddelde. In Beringen, Herk-de-Stad en Zonhoven groeide het aandeel ouderen met een inkomensgarantie in de periode met 0,5 procentpunten. 5,6 5,4 5,4 5,2 5,0 4,9 4,9 4,9 4,8 4,7 4,7 4,6 4,4 4,3 4,2 4,2 4,2 4,0 4,0 januari 2004 januari 2005 januari 2006 januari 2007 januari 2008 Bron: FOD Sociale Zekerheid - RVP gerechtigden op een sociale bijstandsuitkering in Limburg We telden in Limburgers met één van de drie sociale bijstandsuitkeringen. Dat cijfer geeft een idee van het aantal Limburgers dat balanceert op de wettelijke armoedegrens. In Vlaanderen waren er bijstandsgerechtigden. Als we het aandeel ten opzichte van de meerderjarige bevolking berekenen, is dat 2,28% voor Limburg en 2,80% voor Vlaanderen. Het aandeel gerechtigden op een bijstandsuitkering in Noord-Limburg (1,96%) en West- 63

66 Grafiek 23 Mensen met een sociale bijstandsuitkering (31.04) Evolutie in Limburg, de Limburgse streken en Vlaanderen (in %) 2,90 2,70 2,50 2,30 Limburg (1,98%) ligt lager dan gemiddeld in Limburg. Het aandeel gerechtigden in Zuid-Limburg (2,72%) ligt hoger. In de gemeenten Sint-Truiden (3,84%) en Overpelt (3,40%) zien we eveneens een relatief grote groep van gerechtigden op een bijstandsuitkering. We schreven al dat Sint-Truiden relatief veel leefloners en ouderen met een inkomensgarantie telt. In Overpelt zo merkten we al op zijn er relatief veel personen met een handicap met recht op een inkomensvervangende tegemoetkoming, vooral omwille van de aanwezigheid van een dienstencetrum met woonopvang voor die doelgroep. In Opglabbeek (1,24%), Neerpelt (1,29%), Zutendaal (1,36%) en Ham (1,39%) liggen de percentages lager dan gemiddeld in Limburg. 2,10 1,90 1,70 januari 2004 januari 2005 januari 2006 januari 2008 Bron: POD maatschappelijke integratie, armoedebestrijding, sociale economie en grootstedenbeleid Het aandeel mensen met een sociale bijstandsuitkering blijft min of meer constant We bekijken ook de evolutie. Het aandeel mensen met een sociale bijstandsuitkering in Vlaanderen en Limburg daalde wat tussen 2004 en 2005 of 2006, maar herstelde zich in 2008 weer op het niveau van Ook voor de Limburgse streken geldt dat, behalve voor Midden-Limburg en het Maasland. Daar is het aandeel mensen met een sociale bijstandsuitkering in 2008 hoger dan in 2004: in Midden-Limburg gaat het om een toename van 0,25 procentpunten, in het Maasland om een stijging met 0,21 procentpunten. ( > zie grafiek 23 ) In absolute cijfers waren er in 2008 meer Limburgse mensen met een sociale bijstandsuitkering dan in 2004: t.o.v mensen. In Vlaanderen waren er in personen meer met een sociale bijstandsuitkering dan in Limburgers met een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering Op 1 januari 2008 waren er in Limburg inwoners met een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering. In Vlaanderen waren er dat In beide gevallen betekent dat een procentueel aandeel van om en bij de 8% van de meerderjarigen. Deze cijfers bieden een aanwijzing voor het aantal armen volgens Europese normen. In Maasland (8,1%), Midden-Limburg (7,9%) en West-Limburg (7,9%) zien we ongeveer dezelfde percentages als in heel Limburg. In Noord-Limburg (7,2%) zijn er verhoudingsgewijs minder inwoners met een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering dan gemiddeld in onze provincie. In Zuid-Limburg (9,5%) hebben procentueel veel meer mensen een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering dan in heel Limburg. Dat is vooral zo in de gemeenten Sint-Truiden (11,5%) en Heers (10,4%), maar ook in Nieuwerkerken (9,9%), Tongeren (9,7%), Borgloon (9,5%) en Gingelom (8,9%). In Opglabbeek (6,1%), Zutendaal (6,2%) en Neerpelt (6,4%) zijn er relatief 64

67 Grafiek 24 Mensen met recht op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering (31.06) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (in %) gezien minder inwoners met een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering. Het aandeel Limburgers en Vlamingen met recht op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering bleef min of meer stabiel tussen 2004 en In Limburg steeg het minimaal van 8,0 naar 8,2%, in Vlaanderen ging het van 8,1 naar 7,9%. ( > zie grafiek 24 ) 8,3 8,2 8,2 Risicogroepen 8,1 8,1 8, ambtshalve geschrapten in Limburg In de loop van 2007 waren er in Limburg ambtshalve geschrapten. Dat zijn er 2,13 per inwoners. In Vlaanderen telden we er of 2,90 per inwoners. Relatief gezien zijn er in Limburg dus iets minder ambtshalve geschrapten dan in Vlaanderen. In Vlaanderen steeg dit aandeel tussen 2004 en 2008 van 2,78 tot 2,90, maar in Limburg ging het om een sterkere toename van 1,72 naar 2,13. Noord-Limburg (1,13 ) en West-Limburg (1,36 ) hebben relatief minder ambtshalve geschrapten dan Limburg, terwijl het Maasland (2,99 ) en Zuid-Limburg (2,59 ) er meer tellen. Het grootste aantal ambtshalve geschrapten vinden we terug in Sint-Truiden (219), Hasselt (221) en Genk (213): drie van de vier grootste Limburgse steden. Ook het aandeel ambtshalve geschrapten, in verhouding tot het aantal inwoners, ligt hier hoger dan gemiddeld. In Lanaken en Sint-Truiden, waar het aandeel ambtshalve geschrapten groter is dan 4,50, zijn niet toevallig opvangcentra voor asielzoekers gehuisvest. Asielzoekers van wie de asielaanvraag wordt afgewezen, duiken nogal eens in de illegaliteit. De gemeente weet dan niet meer waar zij verblijven en schrapt hen uit het bevolkingsregister. 8,0 8,0 8,0 8,0 7,9 7,9 7,9 7,9 7,9 7, Bron: Studiedienst Vlaamse Regering op lokalestatistieken.vlaanderen.be asielzoekers op Limburgs grondgebied leven in een onzekere situatie Op 1 januari 2008 verbleven er, op basis van gegevens uit het wachtregister van alle Limburgse gemeenten, asielzoekers op Limburgse grondgebied. Dit komt neer op 0,33% van de totale Limburgse bevolking. Een vergelijkbaar cijfer voor Vlaanderen is niet beschikbaar. Omdat asielzoekers niet weten of ze als vluchteling erkend zullen worden, zijn ze erg onzeker over hun toekomst. Kwetsbaarder nog zijn de uitgeprocedeerde asielzoekers zonder juridisch statuut of de mensen die nooit asiel aanvroegen en hier dus illegaal verblijven. Maar cijfers over illegalen zijn er niet. Ook al blijven asielzoekers in 65

68 Tabel 29 Asielzoekers (31.08) De Limburgse streken en Limburg op (in %) aantal Bron: PRIC-bevraging bij de Limburgse gemeentebesturen indicator 393 sociaal tewerkgestelden in Limburg In januari 2008 had Limburg 393 sociaal tewerkgestelden. In Vlaanderen waren er dat Als we het aandeel sociaal tewerkgestelden ten opzichte van de inwoners op actieve leeftijd bekijken, komen we aan 0,07% voor Limburg en 0,11% voor Vlaanderen. Als we kijken in welke gemeenten de Limburgse sociaal tewerkgestelden wonen, valt op dat we ze verhoudingsgewijs het meest terugvinden in de ex-mijngemeenten (behalve Beringen) en in Hasselt, Sint-Truiden en Hechtel- Eksel. standaardscore t.o.v. Limburg Maasland 373 0,32-0,05 gemiddeld Midden-Limburg 587 0,26-0,45 gemiddeld Noord-Limburg 335 0,23-0,61 lager West-Limburg 258 0,17-1,00 lager Zuid-Limburg ,61 1,85 veel hoger Limburg ,33 principe ingeschreven op het wachtregister tot ze het grondgebied effectief verlaten hebben, toch zal iemand die onderduikt in de praktijk van ambtswege geschrapt worden als hij niet meer op het aangegeven adres woont. Het wachtregister bevat dus wellicht erg weinig afgewezen asielzoekers. In Zuid-Limburg is het aandeel asielzoekers ten opzichte van de bevolking (0,61%) veel hoger dan het Limburgs gemiddelde. In West-Limburg (0,17%) en Noord-Limburg (0,23%) is dit lager dan in heel Limburg. In Sint-Truiden, Lanaken en Overpelt is het aandeel asielzoekers het hoogst. Dit zijn niet toevallig de drie gemeenten met een opvangcentrum op hun grondgebied. ( > zie tabel 29 ) Aantal asielzoekers in Limburg daalt Het aantal asielzoekers in Limburg daalde van personen in 2004 naar personen in Bijgevolg daalde ook het aandeel asielzoekers onder de bevolking in diezelfde periode van 0,46% naar 0,33%. Deze daling was het sterkst in Midden-Limburg (van 0,45% naar 0,26%) en Noord-Limburg (van 0,35% naar 0,23%), maar ook de andere Limburgse regio's kenden een daling van het aandeel asielzoekers onder hun bevolking. Deelname aan sociale maatregelen 66

69 67

70 GEZINNEN EN HET RECHT OP GEZIN Bart Daemen Het recht op gezin is een sociaal grondrecht. Het gezin vervult verschillende functies tegelijk. Naast een socialiserende en opvoedende functie voor kinderen heeft het een verzorgende en koesterende functie: het gezin als veilig en zorgzaam nest. Het heeft ook een belangrijke economische functie: het gezin voorziet in het levensonderhoud van de gezinsleden. Voor bepaalde groepen kan het recht op gezin in gevaar komen. Het gezin kan dan niet meer al zijn functies vervullen. Cijfers over gezinnen en groepen van wie het recht op gezin in gevaar kan komen, zitten in de welzijnsmonitor verspreid over twee categoriale rubrieken: de rubriek gezinnen (rubriek 36) en de eerste twee indicatoren van de rubriek maatschappelijk kwetsbare jongeren (rubriek 32). BESCHOUWINGEN VOORAF Enkele gezinstypes in kaart Aan de hand van twee indicatoren brengen we de aanwezigheid van enkele gezinstypes in kaart. Een eerste gezinstype zijn de gezinnen met minderjarige kinderen. De indicator zet het aantal gezinnen met minderjarige kinderen af tegenover het totaal aantal familiekernen. Zo krijgen we een beeld van de omvang van de groep gezinnen met één of meer minderjarige kinderen. Een tweede gezinstype zijn de grote gezinnen. Hiervoor gebruiken we de huishoudens met meer dan vijf personen als indicator. Hiervan wordt het procentueel aandeel ten opzichte van het totaal aantal private huishoudens berekend. Het recht op een gezin in gevaar Voor bepaalde groepen kan het recht op een gezin in gevaar komen. Dit is op de eerste plaats het geval voor de kinderen die geboren worden in kansarme gezinnen. Niet elk kind vertrekt vanuit een gelijke startpositie. Kind & Gezin screent jaarlijks de gezinnen waarin een kind geboren werd. Op basis van die screening wordt een gezin als kansarm beschouwd als er problemen zijn op minstens drie van volgende criteria: maandinkomen, arbeidssituatie van de ouders, opleiding van de ouders, huisvesting, ontwikkeling van de kinderen en/of gezondheid. 18 Deze indicator (uit de rubriek maatschappelijk kwetsbare jongeren) geeft het procentueel aandeel weer van de geboorten in kansarme gezinnen ten opzichte van het totaal aantal geboorten in de loop van het jaar. De functies van het gezin (en dus het recht op gezin) kunnen ook in gevaar komen voor minderjarigen die opgroeien in een problematische opvoedingssituatie en/of een als misdrijf omschreven feit gepleegd hebben, en om die redenen begeleid worden binnen de bijzondere jeugdbijstand. Het procentueel aandeel jongeren in de bijzondere jeugdbijstand, een indicator uit dezelfde rubriek, wordt berekend ten opzichte van het aantal minderjarigen. Eénoudergezinnen met minderjarige kinderen worden vaak beschouwd als een maatschappelijk kwetsbare gezinsgroep. Onder meer door de moeilijke combinatie van ouderschap en inschakeling op de arbeidsmarkt lopen ze een groter risico op inkomensarmoede. Daardoor kan de economische functie van het gezin in het gedrang komen. Het aantal eenoudergezinnen met minderjarige kinderen wordt afgezet ten opzichte van het totaal aantal familiekernen. Ook alleenwonenden kunnen een maatschappelijk kwetsbare gezinsgroep zijn. Voor hen is er naast een 68

71 Indicatoren van rubriek 36 Gezinnen Relevante indicatoren van rubriek 32 Maatschappelijk kwetsbare jongeren risico op inkomensarmoede ook een verhoogd risico om in een sociaal isolement terecht te komen. De economische, de verzorgende en de koesterende functie van het gezin kunnen bij hen onder druk komen te staan. Het aantal alleenwonenden wordt berekend in verhouding tot het totaal aantal private huishoudens. Enkele gezinstypes in kaart Gezinnen met minderjarige kinderen Huishoudens met meer dan 5 personen Het recht op een gezin in gevaar Geboorten in kansarme gezinnen Jongeren in de bijzondere jeugdbijstand Alleenstaande vaders met minderjarige kinderen Alleenstaande moeders met minderjarige kinderen Eenoudergezinnen met minderjarige kinderen Alleenwonenden 69

72 Grafiek 25 Gezinnen met minderjarige kinderen (36.01) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (in %) DE CIJFERS GEDUID 41,5 41,1 41,1 41,2 41,2 41,2 41,0 40,8 40,5 40,5 40,3 40,0 40,1 39,9 39,5 39, Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie Enkele gezinstypes in kaart Vier op tien Limburgse gezinnen hebben minderjarige kinderen Op 1 januari 2008 is het percentage gezinnen met minderjarige kinderen in Limburg 39,9%. Dit betekent dat ongeveer vier op tien Limburgse gezinnen minderjarige kinderen hebben, goed voor meer dan gezinnen. Hiermee scoort onze provincie onder het Vlaamse gemiddelde (41,2%). In de streken Maasland (40,5%) en Midden-Limburg (40,6%) is het aandeel gezinnen met minderjarige kinderen het hoogst. Zuid-Limburg daarentegen scoort met een aandeel van 38,7% veel lager dan het Limburgs gemiddelde. In Opglabbeek (44,0%), Genk (42,9%) en Houthalen-Helchteren (42,5%) is het aandeel gezinnen met minderjarige kinderen veel hoger dan het Limburgse cijfer. Borgloon (36,3%), Hasselt (36,8%) en Sint-Truiden (37,7%) scoren dan weer veel lager. Als we de evolutie van het Limburgse aandeel gezinnen met minderjarige kinderen over de laatste vijf jaar bekijken, zien we dat dit aandeel van jaar tot jaar lichtjes daalt: van 40,8% in 2004 naar 39,9% in Het aandeel Vlaamse gezinnen met minderjarige kinderen blijft daarentegen vrij stabiel op 41,2%. ( > zie grafiek 25 ) Meer grote gezinnen in Limburg dan in Vlaanderen Op 1 januari 2008 telt Limburg huishoudens met meer dan vijf personen. Dit is 2,13% van het totaal aantal private huishoudens in Limburg. Dit aandeel is hoger dan in Vlaanderen (1,88%). Limburg heeft verhoudingsgewijs dus meer grote gezinnen dan Vlaanderen. Genk heeft veruit het hoogste aandeel grote huishoudens van Limburg (4,28%), maar ook in de andere voormalige mijngemeenten en Voeren ligt dit aandeel hoger dan het Limburgs gemiddelde. Het recht op gezin in gevaar Limburg heeft een hoger aandeel geboorten in kansarme gezinnen dan Vlaanderen Voor kinderen geboren in een kansarm gezin is het risico groter dat het gezin bepaalde functies niet kan vervullen. In de loop van 2007 werden in Limburg 767 kinderen geboren in een kansarm gezin. Dat is 9,0% van het totaal aantal geboorten, meer dan in Vlaanderen (7,3%). 70

73 Grafiek 26 Geboorten in kansarme gezinnen (32.01) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (in %) We zien opnieuw regionale verschillen binnen Limburg. West-Limburg (13,3%) scoort veel hoger dan de provincie. Het Maasland (7,3%) en Noord-Limburg (5,5%) scoren daarentegen lager dan het Limburgs gemiddelde. Heusden-Zolder telt het grootste aandeel geboorten in kansarme gezinnen van Limburg: ongeveer één op vier (25,9%) van de geboorten in 2007 vond plaats in een kansarm gezin. Ook Tongeren (20,1%) en Genk (18,0) springen in het oog en scoren (meer dan) dubbel zo hoog als het Limburgs gemiddelde van 9,0%. 10,0 9,0 8,0 7,5 9,0 Aantal geboorten in kansarme gezinnen neemt toe Het aandeel geboorten in kansarme gezinnen is niet alleen hoger in Limburg dan in Vlaanderen, het stijgt in Limburg ook sterker dan in Vlaanderen. Van 2003 tot 2007 steeg het aandeel geboorten in kansarme gezinnen in Limburg van 6,2% in 2003 naar 9,0% in Enkel in 2005 was er een terugval. In Vlaanderen steeg het aandeel geboorten in kansarme gezinnen gestaag van 5,7% tot 7,3%. ( > zie grafiek 26 ) In absolute cijfers steeg het aantal geboorten in kansarme gezinnen in Limburg tijdens de vermelde periode van 471 tot 767, dat is een stijging met 62,8%. In Vlaanderen ging het om een minder sterke stijging met 42,5%. 7,0 7,3 6,4 6,9 6,2 6,0 5,7 5,9 5,9 5,0 4,6 4,0 loop 2003 loop 2004 loop 2005 loop 2006 loop 2007 Bijna Limburgse jongeren in de bijzondere jeugdbijstand In de loop van 2007 kregen Limburgse jongeren begeleiding binnen de bijzondere jeugdbijstand omwille van een problematische opvoedingssituatie en/of een als misdrijf omschreven feit. Dit is 1,24% van het totaal aantal minderjarigen in Limburg. Het aandeel voor Vlaanderen (1,31%) ligt iets hoger. Het aandeel jongeren in de bijzondere jeugdbijstand ligt het hoogst in Zuid-Limburg (1,63%). Noord-Limburg (0,99%) en West-Limburg (0,97%) scoren lager dan het Limburgs gemiddelde. ( > zie tabel 30 ) In absolute cijfers steeg het aantal Limburgse jongeren in de bijzondere jeugdbijstand de afgelopen vijf jaar elk jaar. Tussen 2003 en 2007 steeg het aantal met 16,2%. Ook Vlaanderen kende in dezelfde periode een toename, al was ze minder uitgesproken (met 9,9%). Bijna één op negen Limburgse familiekernen is een eenoudergezin met minderjarige kinderen Eenoudergezinnen met minderjarige kinderen lopen onder meer een hoger risico op inkomensarmoede. Dat kan de economische functie van gezinnen hypothekeren. Op 1 januari 2008 is het aandeel eenoudergezinnen met minderjarige kinderen in Limburg 10,8%. Voor elke 100 familiekernen in Limburg zijn er dus bijna 11 eenoudergezinnen Bron: Kind en Gezin Tabel 30 Jongeren in de bijzondere jeugdbijstand (32.02) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen in de loop van 2007 (in %) aantal indicator standaardscore Maasland 265 1,16-0,29 gemiddeld Midden-Limburg 588 1,31-0,01 gemiddeld Noord-Limburg 284 0,99-0,90 lager West-Limburg 292 0,97-0,96 lager Zuid-Limburg 560 1,63 1,79 veel hoger Limburg ,24 V laams Gewest ,31 Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Beleidsdomein WVG Agentschap Jongerenwelzijn t.o.v. Limburg 71

74 Grafiek 27 Eenoudergezinnen met minderjarige kinderen (36.04) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (in %) 14,0 13,0 12,0 11,0 10,0 9,0 10,9 8,5 8,0 11,5 9, Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie Tabel 31 Alleenwonenden (36.05) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal 12,2 indicator standaardscore Maasland ,7-0,55 lager Midden-Limburg ,7 1,25 hoger Noord-Limburg ,5-1,26 lager West-Limburg ,6-1,16 lager Zuid-Limburg ,7 0,66 hoger Limburg ,6 V laams Gewest ,8 Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie 9,7 12,8 10,3 13,4 10,8 t.o.v. Limburg met minderjarige kinderen. Voor Vlaanderen ligt dit aandeel met 13,4% wat hoger. Begin 2008 zijn er in totaal eenoudergezinnen met minderjarige kinderen in Limburg. In 64,7% van de gevallen gaat het om moeders met minderjarige kinderen. In Vlaanderen maken moeders met minderjarige kinderen 62,1% uit van de eenoudergezinnen met minderjarige kinderen. In Zuid-Limburg (11,6%) is het aandeel eenoudergezinnen met minderjarige kinderen het hoogst. Het laagste aandeel vinden we in Noord-Limburg (9,4%). Steeds meer eenoudergezinnen met minderjarige kinderen Tussen 2004 en 2008 steeg het aantal Limburgse eenoudergezinnen met minderjarige kinderen met 29,0%: van in 2004 naar gezinnen in Ook in Vlaanderen steeg het aantal eenoudergezinnen met minderjarige kinderen in die periode, maar wel minder snel (met 25,0%). Het aandeel eenoudergezinnen onder het totaal aantal Limburgse familiekernen steeg de afgelopen vijf jaar van 8,5% naar 10,8%. Vlaanderen kende een stijging in dezelfde orde van grootte (van 10,9% naar 13,4%), maar het blijft wel een voorsprong behouden op Limburg. ( > zie grafiek 27 ) Het aandeel alleenwonenden is lager in Vlaanderen dan in Limburg In onze provincie zijn 24,6% van alle huishoudens personen die alleen wonen. In Limburg zijn er veel minder alleenwonenden dan in Vlaanderen, waar dit cijfer een vijftal procentpunten hoger ligt (29,8%). Op basis van deze indicator lijkt het risico op sociaal isolement en inkomensarmoede in Limburg dus kleiner dan in Vlaanderen. Binnen Limburg ligt het aandeel alleenwonenden het hoogst in Midden-Limburg (26,7%). Samen met Zuid- Limburg (25,7%) scoort het hoger dan het Limburgs gemiddelde. In de andere streken ligt het aandeel alleenwonenden dan weer onder het Limburgs gemiddelde. ( > zie tabel 31 ) Het aandeel alleenwonenden is het grootst in de steden Hasselt (34,0% of één op drie huishoudens) en Sint- Truiden (30,3% of drie op tien huishoudens). Het aandeel alleenwonenden stijgt in Limburg: tussen 2004 en 2008 groeide het aandeel alleenwonenden van 23,3% naar 24,6%. Ook in Vlaanderen steeg het in die periode van 28,8% naar 29,8%. 72

75 73

76 DE DOELGROEP PERSONEN MET EEN HANDICAP Peter Maes Personen met een handicap zijn een doelgroep met rafelranden. 19 De definitie en bijgevolg ook de telling van handicaps lopen immers nogal sterk uiteen, afhankelijk van de invalshoek: die van de man in de straat, van de wetenschap of van het beleid. In principe zou de hoeveel-vraag gemakkelijk te beantwoorden moeten zijn op basis van beleidsdefinities, maar het probleem met die definities is net dat ze beleidsdomeingebonden zijn. Toch tracht rubriek 34 van de welzijnsmonitor aan de hand van zeven indicatoren zicht te krijgen op het aantal personen met een handicap. Eén indicator uit rubriek 35 (ouderen) vervolledigt het rijtje. BESCHOUWINGEN VOORAF In aantal onderschat Personen met een handicap zijn mensen van wie de kansen tot sociale integratie langdurig en in ernstige mate beperkt zijn omwille van een aantasting van hun verstandelijke, psychische, lichamelijke of zintuiglijke mogelijkheden. Of een persoon een handicap heeft, wordt medisch vastgesteld. Verschillende barrières bemoeilijken de actieve deelname van personen met een handicap aan het maatschappelijk leven. Deze barrières situeren zich op het vlak van de toegankelijkheid van onderwijs, opleiding, werkgelegenheid, wonen en vervoer. Personen met een handicap hebben vaak ook specifieke zorgbehoeften. Voor hen is een specifiek zorgaanbod nodig. In die zin vormen zij een expliciete doelgroep van het sociaal beleid. De overheid ondersteunt personen met een handicap op verschillende manieren in functie van het overwinnen van de hoger vermelde barrières. Het gaat daarbij om (technische) hulpmiddelen, persoonlijke assistentie, financiële tegemoetkomingen, sociale voordelen, begeleiding bij wonen of residentiële zorg. Toch is het niet zo evident om op een exacte manier het totaal aantal personen met een handicap te bepalen en af te bakenen. Niet elke persoon met een handicap wil of mag gebruik maken van bepaalde ondersteuningsvormen. En lang niet elke persoon met een handicap laat zich als dusdanig bij een officiële instantie registreren. Dat verklaart waarom de verschillende databanken met registraties zoals die van het federale Directoraat-Generaal Personen met een Handicap of die van het Vlaamse Agentschap voor Personen met een Handicap deels overlappend zijn maar samengevoegd nog steeds het reële aantal personen met een handicap onderschatten. Naar leeftijd Zoals gezegd bestaan er geen eenduidige cijfers over het aantal personen met een handicap. Om tot een raming te komen, raadplegen we verschillende gegevensbronnen. Voor een raming van het aantal kinderen met een handicap, geven de cijfers van het aantal jongeren in het buitengewoon onderwijs een indicatie. We kunnen niet alle types buitengewoon onderwijs in aanmerking nemen, omdat ze niet allemaal met een handicap te maken hebben. Dat is het geval voor kinderen met ernstige emotionele of gedragsproblemen (type 3), kinderen die in een ziekenhuis verblijven (type 5) en kinderen met ernstige leerstoornissen (type 8). Bij het berekenen van de indicator houden we enkel rekening met kinderen met een licht mentale handicap (type 1), een matige of ernstige mentale handicap (type 2), een lichamelijke handicap (type 4), een visuele handicap 74

77 (type 6) of een auditieve handicap (type 7), in verhouding tot de bevolking van 2 tot 18 jaar. Het aantal volwassenen met een handicap schatten we met behulp van cijfers van het Directoraat- Generaal Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Een aanzienlijke groep van mensen met beperkingen richt een aanvraag tot erkenning als persoon met een handicap aan deze dienst. Belangrijke erkenningsvoorwaarden zijn de leeftijd en het inkomen: de aanvrager moet een leeftijd hebben van 21 tot en met 64 jaar en zijn/haar inkomen moet onder bepaalde grenzen vallen. Wie aan deze criteria beantwoordt, ontvangt een integratietegemoetkoming. Als indicatoren hanteren we het aandeel rechthebbenden op een integratietegemoetkoming onder de jarigen en het aandeel rechthebbenden onder de 60-plussers. Wie voor zijn 65ste een integratietegemoetkoming krijgt, ontvangt vanaf die leeftijd een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, tenzij de integratietegemoetkoming financieel voordeliger uitvalt. Mensen die pas na de leeftijd van 65 jaar een handicap krijgen, kunnen ook aanspraak maken op een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. Het aandeel rechthebbenden op een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden wordt berekend als percentage van alle 65-plussers. Het is een indicator uit de rubriek ouderen (rubriek 35) van de welzijnsmonitor. Leefomstandigheden Mensen kunnen recht hebben op een integratietegemoetkoming, maar daarnaast ook op een inkomensvervangende tegemoetkoming. Dit zegt iets over de leefomstandigheden van deze personen met beperkingen. Een integratietegemoetkoming wordt voorzien voor personen met een handicap met een verminderde zelfredzaamheid, vastgesteld door een arts. De integratietegemoetkoming dient om de extra kosten die de beperking met zich meebrengt te dekken. Mensen die naast een integratietegemoetkoming ook een inkomensvervangende tegemoetkoming krijgen, hebben niet alleen een verminderde zelfredzaamheid. Ze zijn als gevolg van hun lichamelijke of geestelijke toestand ook niet in staat om meer dan één derde te verdienen van wat een gezond persoon door zijn beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen. De inkomensvervangende tegemoetkoming moet dit gederfde inkomen zo goed als mogelijk helpen compenseren, maar deze groep blijft financieel kwetsbaarder dan wie enkel een integratietegemoetkoming krijgt. We vatten het aantal personen met enkel recht op een integratietegemoetkoming én het aantal personen met recht op zowel een integratietegemoetkoming als een inkomensvervangende tegemoetkoming in aparte 75

78 Indicatoren van rubriek 34 Personen met een handicap Relevante indicator van rubriek 35 Ouderen Naar leeftijd Jongeren (2-18) in het buitengewoon onderwijs Personen (21-59) met een integratietegemoetkoming Personen (60- ) met een integratietegemoetkoming Ouderen (65-...) met tegemoetkoming hulp aan bejaarden Leefomstandigheden Personen (21-...) met enkel een integratietegemoetkoming Personen (21-...) met integratie- én inkomensvervangende tegemoetkoming Personen (21-...) met een integratietegemoetkoming ( ) Thuiswonen met een handicap Personen (21-...) met integratietegemoetkoming, niet in een instelling verblijvend indicatoren, telkens in verhouding tot de bevolking van 21 jaar en ouder. Thuiswonen met een handicap Tenslotte kijken we nog naar de personen met een handicap die thuis verblijven en aangewezen zijn op dagelijkse steun en zorg van mensen uit hun omgeving. Zij zijn extra kwetsbaar, omdat het niet in alle situaties evident is dat ze kunnen terugvallen op hulp en zorg door hun naaste omgeving, mantelzorg genaamd. Een richtgevende indicator voor het aantal thuisverblijvende personen met een handicap kan gevonden worden in het aantal personen met recht op een integratietegemoetkoming die niet in een instelling verblijven, in verhouding tot de bevolking van 21 jaar en ouder. 76

79 DE CIJFERS GEDUID Tabel 32 Jongeren (2-18) in het buitengewoon onderwijs (34.01) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) Naar leeftijd Het oude Zuid-Limburg en het jonge Noord-Limburg tellen allebei minder jongeren met een handicap dan gemiddeld Anno 2008 tellen Zuid-Limburg en Noord-Limburg verhoudingsgewijs minder 2- tot 18-jarigen met een handicap in het buitengewoon onderwijs. Met respectievelijk 2,78% en 2,55% blijven beide streken onder het Limburgs gemiddelde (3,00%), terwijl West-Limburg (3,32%) hoger dan het Limburgs gemiddelde scoort. Het Limburgse cijfer van 3,00% 2- tot 18-jarigen met een handicap in het buitengewoon onderwijs ligt net boven het Vlaamse cijfer (2,93%). ( > zie tabel 32 ) aantal indicator Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - Stafdiensten Onderwijs en Vorming Tabel 33 Personen (21-59) met een integratietegemoetkoming (34.06) t.o.v. Limburg Maasland 721 3,28 0,95 hoger Midden-Limburg ,10 0,34 gemiddeld Noord-Limburg 707 2,55-1,51 veel lager West-Limburg 943 3,32 1,08 hoger Zuid-Limburg 912 2,78-0,73 lager Limburg ,00 V laams Gewest ,93 De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) Weinig regionale verschillen voor de integratietegemoetkoming bij 21- tot 59-jarigen In 2008 had 1,25% van de Limburgse 21- tot 59-jarigen een integratietegemoetkoming. Het Vlaamse cijfer (1,25%) is exact hetzelfde. Binnen onze provincie zijn de streekverschillen eerder beperkt. Enkel West-Limburg scoort met 0,97% veel lager dan het Limburgse gemiddelde. Het Maasland (1,43%) scoort hoger dan Limburg. ( > zie tabel 33 ) Eén gemeente scoort beduidend hoger dan de andere gemeenten. Het gaat om Overpelt met 3,52% mensen met een integratietegemoetkoming onder de 21- tot 59-jarigen. Overpelt laat daarmee Peer (2,14%) ruim achter zich. Heeft de belangenvereniging vzw Opvangtekort, die haar thuisbasis heeft in Overpelt, misschien een positieve, aantal indicator Veel 60-plussers met een integratietegemoetkoming en 65-plussers met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden in Zuid-Limburg Zuid-Limburg, demografisch de oudste streek van Limburg, is in 2008 de absolute koploper wat het aandeel 60- plussers met een integratietegemoetkoming aangaat. Met 1,97% laat het Limburg (1,41%) en Vlaanderen (1,41%) achter zich. Zuid-Limburg alleen telt 859 van de Limburgse 60-plussers met een integratietegemoetkoming: dat standaardscore standaardscore Bron: FOD Sociale Zekerheid, Dienst Statistiek en Begroting, DG Personen met een Handicap t.o.v. Limburg Maasland 937 1,43 1,21 hoger Midden-Limburg ,30 0,34 gemiddeld Noord-Limburg 965 1,22-0,17 gemiddeld West-Limburg 808 0,97-1,80 veel lager Zuid-Limburg ,31 0,40 gemiddeld Limburg ,25 V laams Gewest ,25 sensibiliserende invloed op het aanvragen van de tegemoetkoming? Als dat zo zou zijn, wijst dit erop dat voorzichtigheid geboden is bij het gebruiken van cijfers inzake integratietegemoetkomingen om het aantal personen met een handicap te schatten. Wellicht liggen de aanwezigheid en uitbouw van een dienstencentrum voor personen met een handicap met woonopvang meer voor de hand als verklaring voor de hoge score van Overpelt. 77

80 Tabel 34 Personen (60-...) met een integratietegemoetkoming (34.07) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal Bron: FOD Sociale Zekerheid, Dienst Statistiek en Begroting, DG Personen met een Handicap Tabel 35 Ouderen (65-...) met tegemoetkoming hulp aan bejaarden (35.04) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal indicator indicator standaardscore standaardscore Maasland ,6-0,73 lager Midden-Limburg ,5-0,77 lager Noord-Limburg ,5-0,76 lager West-Limburg ,0-0,04 gemiddeld Zuid-Limburg ,7 1,83 veel hoger Limburg ,1 V laams Gewest ,9 Bron: FOD Sociale Zekerheid, Dienst Statistiek en Begroting, DG Personen met een Handicap t.o.v. Limburg Maasland 374 1,53 0,37 gemiddeld Midden-Limburg 537 1,10-0,94 lager Noord-Limburg 407 1,33-0,25 gemiddeld West-Limburg 344 1,09-0,98 lager Zuid-Limburg 859 1,97 1,72 veel hoger Limburg ,41 V laams Gewest ,41 t.o.v. Limburg is ongeveer één op drie. Midden-Limburg (1,10%) en West-Limburg (1,09%) scoren lager dan Limburg. Opnieuw valt de hoge score van het Noord-Limburgse Overpelt (3,17%) op. ( > zie tabel 34 ) Zuid-Limburg heeft ook de meeste 65-plussers met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, nl. 13,7% van alle Zuid-Limburgse 65-plussers. Dat is veel meer dan Limburg (10,1%). Limburg scoort overigens hoger dan Vlaanderen (7,9%). Het is niet verwonderlijk dat de Zuid-Limburgse gemeenten Nieuwerkerken (18,7%), Heers (17,2%), Kortessem en Wellen (beide 15,2%) de hoogste scores laten noteren. In het Maasland (8,6%), Midden- Limburg (8,5%) en Noord-Limburg (8,5%) zijn er verhoudingsgewjs minder 65-plussers met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden dan in heel Limburg. ( > zie tabel 35 ) Er zijn verhoudingsgewijs en in absolute cijfers veel minder ouderen met een integratietegemoetkoming dan ouderen met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. Dit kunnen we op twee manieren verklaren. Wie voor zijn 65ste een integratietegemoetkoming kreeg, krijgt vanaf die leeftijd een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (tenzij de integratietegemoetkoming financieel voordeliger uitvalt). Wie al 65 is als hij een handicap krijgt, heeft recht op de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (en niet op een integratietegemoetkoming). Eerder stabiele cijfers bij de integratietegemoetkomingen, maar het aandeel 65-plussers met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden stijgt sterk De evolutie van de indicatoren voor de aanwezigheid van personen met een handicap naar leeftijd is globaal eerder stabiel te noemen. Dat geldt alleszins voor de integratietegemoetkomingen. Het percentage 21- tot 59-jarigen met een integratietegemoetkoming in Limburg bleef nagenoeg stabiel: het ging van 1,14% in 2004 naar 1,25% in Ook bij de 60-plussers zien we een lichte stijging: in 2004 had 1,24% van de 60-plussers een integratietegemoetkoming, in 2008 was dat 1,41%. Op zich hoeft dit niet te verbazen. Integendeel, het zou eigenaardig zijn als het aandeel personen met een handicap per leeftijdsgroep plots sterk gedaald of gestegen was. Regionale stijgingen of dalingen zullen dan ook eerder te maken hebben met externe factoren, zoals de aanwezigheid van een bepaald aanbod of een verhoogde sensibilisatie naar het aanvragen van tegemoetkomingen. Haaks op de eerder stabiele cijfers bij de integratietegemoetkomingen staat de sterke stijging van het aandeel 65-plussers met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. In Limburg steeg dit aandeel tussen 2004 en 2008 van 6,4% tot 10,1%. Deze stijgende tendens keert terug in elk van de Limburgse streken. Ook Vlaanderen volgt deze 78

81 trend, al is de stijging er minder fors dan in onze provincie. In Vlaanderen ging het aandeel 65-plussers met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden tussen 2004 en 2008 van 5,8% naar 7,9%. Leefomstandigheden Het merendeel van de Limburgers en Vlamingen met een integratietegemoetkoming heeft ook een inkomensvervangende tegemoetkoming In 2008 telde Limburg personen met een handicap ouder dan 21 jaar met een integratietegemoetkoming. Het merendeel van hen (6.142 personen of 74,7%) had niet alleen recht op een integratietegemoetkoming, maar ook op een inkomensvervangende tegemoetkoming. In Vlaanderen heeft 71,8% van wie een integratietegemoetkoming krijgt, daarnaast ook recht op een inkomensvervangende tegemoetkoming. Deze cijfers zeggen iets over de leefomstandigheden van personen met een handicap. Wie naast een integratietegemoetkoming ook een inkomensvervangende tegemoetkoming ontvangt, is immers door zijn handicap niet in staat om meer dan één derde te verdienen van wat een gezond persoon op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen. Deze mensen zijn financieel kwetsbaarder dan wie enkel een integratietegemoetkoming heeft. In verhouding tot de Limburgse bevolking van 21 jaar en ouder heeft 0,33% enkel een integratietegemoetkoming en 0,97% daarnaast ook een inkomensvervangende tegemoetkoming. De Vlaamse cijfers zijn in dezelfde orde van grootte: 0,37% respectievelijk 0,97%. Samengeteld betekent dat zowel voor Limburg als voor Vlaanderen dat ongeveer 1,30% van de 21-plussers recht heeft op een integratietegemoetkoming (al dan niet gecombineerd met een inkomensvervangende tegemoetkoming). In Zuid-Limburg en het Maasland wonen verhoudingsgewijs de meeste mensen met een integratietegemoetkoming Zuid-Limburg (1,50%) en het Maasland (1,46%) hebben een hoger aandeel 21-plussers met een integratietegemoetkoming (en een eventuele inkomensvervangende tegemoetkoming) dan Limburg. Van de acht gemeenten met een (veel) hogere score dan Limburg zijn Sint-Truiden (2,23%), Borgloon (1,97%) en Bilzen (1,62%) Zuid-Limburgse gemeenten, terwijl Dilsen-Stokkem (1,83%) en Lanaken (1,72%) Maaslandse gemeenten zijn. Peer (2,09%) en opnieuw Overpelt (3,42%) zijn niet representatief voor het veel lager dan Limburg scorende Noord-Limburg (1,00%), 79

82 Grafiek 28 Personen (21-...) met enkel een integratietegemoetkoming (IT) (34.02) Personen (21-...) met integratie- én inkomensvervangende tegemoetkoming (IT+IVT) (34.03) Evolutie in Limburg en Vlaanderen / IT: / IT+IVT: (in %) maar ook het Midden-Limburgse Genk (1,79%) scoort hoger dan de eigen streek. 1,00 0,90 0,80 0,70 0,65 0,66 0,60,64 0,65 0,56 0,57 0,50,52 0,52 0,40 0, Bron: FOD Sociale Zekerheid, Dienst Statistiek en Begroting, DG Personen met een Handicap Tabel 36 Personen (21-...) met integratietegemoetkoming, niet in een instelling verblijvend (34.05) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal 0,76 0,73 0,52 0,46 indicator standaardscore Maasland 961 1,07 0,45 gemiddeld Midden-Limburg ,97-0,28 gemiddeld Noord-Limburg 997 0,91-0,76 lager West-Limburg 967 0,84-1,25 lager Zuid-Limburg ,22 1,61 veel hoger Limburg ,01 V laams Gewest ,02 0,86 0,83 0,44 0,38 Bron: FOD Sociale Zekerheid, Dienst Statistiek en Begroting, DG Personen met een Handicap 0,97 0,94 0,37 0,33 t.o.v. Limburg Het aandeel personen met enkel een integratietegemoetkoming daalt, maar meervoudige tegemoetkomingen nemen toe Tussen 2004 en 2008 is het aandeel personen dat enkel recht had op een integratietegemoetkoming gestaag gedaald: van 0,52% naar 0,33% voor Limburg en van 0,56% naar 0,37% voor Vlaanderen. Deze daling met om en bij 0,2 procentpunten doet zich ook voor in de Limburgse streken. Ten opzichte van deze dalende trend zien we een stijgende tendens van het aandeel personen met gecombineerde tegemoetkomingen (integratietegemoetkoming én inkomensvergangende tegemoetkoming). In Limburg steeg het percentage 21-plussers met gecombineerde tegemoetkomingen tussen 2004 en 2008 van 0,65% naar 0,97%, in Vlaanderen van 0,64% naar 0,94%. In beide gevallen gaat het om een stijging met 0,3 procentpunten, ook weer vergelijkbaar in elke Limburgse streek. ( > zie grafiek 28 ) De toename van de meervoudige tegemoetkomingen overstijgt de daling van de enkelvoudige integratietegemoetkomingen. Het nettoresultaat is dan ook een lichte groei van de integratietegemoetkomingen in het algemeen. Zuid-Limburg scoort al van in 2004 het hoogst en zag zijn score slechts in minieme mate toenemen, maar in het Maasland steeg het aandeel personen met een integratietegemoetkoming het sterkst: van 1,22% tot 1,46%. Dat blijkt onder meer uit de evolutie van deze indicator in de Maaslandse gemeenten Dilsen-Stokkem, Maasmechelen en Lanaken. Thuiswonen met een handicap Bijna vier op vijf Limburgers met een integratietegemoetkoming verblijven niet in een instelling Van de Limburgers met een integratietegemoetkoming in onze provincie verbleven er in niet in een instelling. Dat is 78,1%. Voor Vlaanderen gaat het om 78,5%. Deze cijfers geven een indicatie van thuiswonende personen met een handicap die voor hulp en zorg aangewezen zijn op hun naaste omgeving. In verhouding tot de Limburgse bevolking vanaf 21 jaar gaat het in 2008 om 1,01%, quasi evenveel als voor Vlaanderen (1,02%). Zuid-Limburg (1,23%) scoort veel hoger dan Limburg, met Sint-Truiden (1,64%), Tongeren (1,38%) en Heers (1,37%) als uitschieters. West-Limburg (0,84%) scoort lager dan Limburg. ( > zie tabel 36 ). 80

83 Hoog aandeel thuiswonende personen met een handicap is een constante in Zuid-Limburg, maar het aandeel kende de sterkste groei in het Maasland Zuid-Limburg telde in 2008 verhoudingsgewijs veel mensen met een integratietegemoetkoming die niet in een instelling verblijven. Maar deze hoge score is een constante voor Zuid-Limburg: tussen 2004 en 2008 steeg ze met amper 0,06 procentpunten, van 1,16% naar 1,22%. Ook de groei in de andere Limburgse streken bleef beperkt, behalve in het Maasland. Daar steeg het aandeel 21-plussers met een integratietegemoetkoming die niet in een instelling verblijven tussen 2004 en 2008 van 0,87% naar 1,07%. De tendensen die we eerder vaststelden voor de integratietegemoetkomingen in het algemeen, worden hier bevestigd voor de integratietegemoetkomingen bij personen die niet in een instelling verblijven. 81

84 DE DOELGROEP OUDEREN Peter Maes Ouderen zijn niet alleen op demografisch vlak een relevante groep. Ze hebben leeftijdsgebonden noden én specifieke zorgbehoeften. Hun behoeften vertalen zich in de nood aan residentiële, semi-residentiële en ambulante voorzieningen. De ouderenbevolking neemt bovendien toe. Het behoeft bijgevolg geen betoog dat ouderen steeds meer een expliciete doelgroep van het sociaal beleid uitmaken. We belichten de doelgroep ouderen met behulp van de zeven indicatoren uit rubriek 35 en drie relevante indicatoren uit de rubriek demografie (rubriek 11). Alleen ouder worden, allochtone ouderen, verminderde zelfredzaamheid, thuiszorg bij ouderen en financiële kwetsbaarheid komen aan bod. Meer cijfers over ouderen zijn terug te vinden in de cijferkorf ouderen: BESCHOUWINGEN VOORAF Toenemende aandacht voor ouderen De ouderenbevolking neemt hand over hand toe. Hoofdstuk 01 leerde ons dat het aantal 60-plussers en 80-plussers sterker stijgt in Limburg dan in Vlaanderen. De vergrijzing van de bevolking stelt de samenleving en het beleid voor maatschappelijke vraagstukken. De maatschappelijke en politieke aandacht voor de doelgroep ouderen neemt bijgevolg toe. Zo is het opkrikken van de werkzaamheidsgraad om de pensioenen betaalbaar te houden een belangrijk issue: mensen langer aan het werk houden is daarvoor een hefboom. Een ander item is het behoud van de levensstandaard voor mensen op pensioenleeftijd: bepaalde groepen van ouderen zijn immers financieel kwetsbaar. En ook de zorgbehoevendheid van ouderen is een topic: ze brengt noden aan residentiële zorg en mantelzorg met zich mee en vereist dat de samenleving voldoende werkkrachten heeft voor de zorgberoepen. Deze en andere issues maken het zinvol om de situatie van de meest kwetsbare groepen ouderen cijfermatig op te volgen en in kaart te brengen. Alleen oud(er) worden De gezinssituatie van ouderen bepaalt sterk hun kansen om in een maatschappelijk kwetsbare positie terecht te komen. Veel ouderen komen er alleen voor te staan. Het risico op vereenzaming en inkomensarmoede is groot voor deze groep van alleenwonende ouderen. Naarmate ze bovendien ouder worden, komt daar nog een grote kans op zorgbehoevendheid en verminderde zelfredzaamheid bij. Als indicator berekenen we het aantal alleenwonende ouderen van 60 jaar en ouder als percentage van het totaal aantal ouderen van dezelfde leeftijdsgroep. Ook de groep van 80-plussers heeft, vooral omwille van haar leeftijd, grote kansen op vereenzaming en zorgbehoevendheid. Als indicator bekijken we deze leeftijdsgroep in verhouding tot de totale bevolking. Allochtone ouderen Allochtone ouderen zijn een specifieke, maatschappelijk kwetsbare groep. De vorige generaties allochtonen die gedurende verschillende decennia in Limburg neerstreken, maken meer en meer deel uit van de groeiende groep Limburgse ouderen. Een indicator voor allochtone ouderen is de groep van ouderen vanaf 60 jaar met een nationaliteit van de EU-ex-migratielanden of de lage-inkomenslanden, in verhouding tot de totale bevolking van 60 jaar en ouder. De EU-ex-migratielanden zijn de landen van de eerste immigratiegolf: Italië, Spanje, Griekenland en 82

85 Portugal. Om de lage-inkomenslanden af te bakenen, maken we gebruik van de classificatie van de Wereldbank, die alle landen op basis van het gemiddeld inkomen per inwoner indeelt in inkomensklassen. 20 We beschouwen alle landen, met uitzondering van de high-income-economies, als lage-inkomenslanden. Nadeel van deze indicator is dat het om nationaliteitsgegevens gaat. Mensen die intussen de Belgische nationaliteit verworven hebben, zijn daardoor niet meer zichtbaar in de cijfers. berekend ten opzichte van alle 65-plussers. Beide indicatoren geven een aanwijzing van de gehandicapte of minder zelfredzame ouderen. We bekijken ook nog het aandeel ouderen vanaf 65 jaar uit EU-ex-migratielanden en lage-inkomenslanden met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden in verhouding tot de 65-plussers met die nationaliteiten. Ouderen en thuiszorg Ouderen met een handicap Ouderen met een handicap zijn een extra kwetsbare doelgroep. Hun handicap beperkt hun zelfredzaamheid. De integratietegemoetkoming en de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden zijn twee financiële tegemoetkomingen voor ouderen met een handicap. Wie voor zijn 65ste een integratietegemoetkoming krijgt, ontvangt vanaf die leeftijd een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, tenzij de integratietegemoetkoming financieel voordeliger uitvalt. Mensen die pas na de leeftijd van 65 jaar een handicap krijgen, kunnen ook aanspraak maken op een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. Zowel het aandeel rechthebbenden op een integratietegemoetkoming als het aandeel rechthebbenden op een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden wordt Een groeiende groep ouderen impliceert ook een toenemende behoefte aan medische zorgen en praktische, huishoudelijke hulp. Het is een belangrijk beleidsobjectief dat ouderen zo lang mogelijk opvang en ondersteuning krijgen in hun thuissituatie. Om dit thuiszorggebruik bij ouderen te meten, grijpen we terug naar de lopende tenlastenemingen (effectieve dossiers) van de Vlaamse zorgverzekering ten bate van zorggebruikers van thuiszorg. De indicator bekijkt deze tenlastenemingen in verhouding tot alle 65-plussers. Dit geeft een idee van het aandeel ouderen dat een beroep doet op thuiszorg. Twee indicatoren uit de rubriek demografie situeren zich ook in de sfeer van de thuisverzorging. De mantelzorgratio een formule die gebruikt wordt voor zorgstrategische doeleinden geeft het potentieel aan mantelzorgers (uit de leeftijdsgroep jarigen) per 83

86 Indicatoren van rubriek 35 Ouderen Relevante indicatoren van rubriek 11 - Demografie Alleen oud(er) worden Alleenwonende ouderen (60- ) Hoogbejaarden (80-...) Allochtone ouderen Ouderen (60- ) van EU-ex-migratielanden en lage-inkomenslanden Ouderen met een handicap Ouderen (65- ) met een integratietegemoetkoming Ouderen (65- ) met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden Ouderen (65-...) van EU-ex-migratielanden en lage-inkomenslanden met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden Ouderen en thuiszorg Tenlastenemingen zorgverzekering in de thuiszorg Mantelzorgratio Familiale zorgindex Financiële kwetsbaarheid Titularissen (75- ) met verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering 80-plusser weer. De familiale zorgindex (bevolking vanaf 80 jaar t.o.v. bevolking jaar) geeft een idee van de mate waarin de oudste actieven kunnen instaan voor de zorg voor hun hoogbejaarde ouders. Financiële kwetsbaarheid Vaak leiden verschillende factoren samen tot een verhoogd risico op maatschappelijke kwetsbaarheid voor ouderen. Toch brengen we ook een aparte indicator voor de financiële kwetsbaarheid van ouderen in kaart. We doen dat op basis van de gegevens over de tegemoetkoming in de ziekteverzekering. We kijken naar het aantal 75-plussers met een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering in verhouding tot alle 75-plussers. Zo krijgen we zicht op het aandeel ouderen met een beperkt gezinsinkomen. 84

87 DE CIJFERS GEDUID Alleen oud(er) worden Midden-Limburg en Zuid-Limburg hebben het hoogste aandeel alleenwonenden onder de ouderen, in Limburg ligt dat aandeel lager dan in Vlaanderen In 2005 telde Limburg 20,9% alleenwonenden in de leeftijdsgroep van 60-plussers. Zij vormen een risicogroep in functie van vereenzaming en inkomensarmoede. In Vlaanderen lag hun aandeel op dat ogenblik hoger: 24,6%. Deze cijfers stroken met de vaststelling die we in hoofdstuk 01 maakten: ook het aandeel ouderen in de totale bevolking is in onze provincie lager dan in Vlaanderen. De ouderenbevolking nam tussen 2004 en 2008 sneller toe in Limburg dan in Vlaanderen, zo leerden we ook in hoofdstuk 01. Eenzelfde conclusie kunnen we echter niet trekken voor de populatie van alleenwonenden onder de 60- plussers. We hebben hierover immers enkel gegevens van de jaren 2004 en Op streekniveau springen Midden-Limburg (21,9%) en Zuid-Limburg (21,6%) in het oog. Zij hebben een hoger percentage alleenwonenden onder de 60-plussers dan Limburg. Noord-Limburg (19,4%) heeft verhoudingsgewijs veel minder alleenwonende 60-plussers dan de hele provincie. ( > zie tabel 37 ) De kleine gemeente Herstappe telt 33,3% alleenwonenden onder de ouderenbevolking. Dat is het meest van alle Limburgse gemeenten, maar in absolute cijfers te verwaarlozen. Ook in Hasselt (25,7%), Sint-Truiden (24,7%) en Tongeren (23,7%) is het aandeel alleenwonenden onder ouderen veel groter dan gemiddeld voor Limburg. In Kinrooi (15,9%), Opglabbeek (16,2%) en Meeuwen-Gruitrode (16,8%) zijn er dan weer veel minder alleenwonenden onder de 60-plussers dan in heel Limburg. Tabel 37 Alleenwonende ouderen (35.01) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal indicator standaardscore Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie t.o.v. Limburg Maasland ,2-0,87 lager Midden-Limburg ,9 0,92 hoger Noord-Limburg ,4-1,69 veel lager West-Limburg ,6-0,26 gemiddeld Zuid-Limburg ,6 0,83 hoger Limburg ,9 V laams Gewest ,6 De groep hoogbejaarden neemt toe, zowel in Limburg als in Vlaanderen Ook het aandeel 80-plussers of hoogbejaarden onder de totale bevolking is een indicatie voor risico's op vereenzaming en inkomensarmoede bij ouderen. Begin 2008 telde de Limburgse bevolking 3,61% hoogbejaarden. Dat is ongeveer één procentpunt minder dan Vlaanderen (4,69%). Zuid-Limburg (4,25%) heeft beduidend meer hoogbejaarden dan Limburg. In het Maasland (3,14%) en Noord-Limburg (3,18%) ligt het percentage 80-plussers lager. De groep hoogbejaarden neemt toe, zowel in Limburg als in Vlaanderen. Tussen 2003 en 2008 steeg hun aantal in Limburg met 27,7%. Dat is een grotere stijging dan in Vlaanderen (+18,8%). De grootste toename van het aantal hoogbejaarden stellen we vast in Noord-Limburg (+31,8%) en West-Limburg (+30,3%), terwijl er in het zuiden van 85

88 Tabel 38 Ouderen (60-...) van EU-ex-migratielanden en lageinkomenslanden (35.02) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal indicator standaardscore Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie t.o.v. Limburg Maasland ,3 0,75 hoger Midden-Limburg ,0 1,39 hoger Noord-Limburg 100 0,3-1,15 lager West-Limburg 938 3,1-0,11 gemiddeld Zuid-Limburg 206 0,5-1,09 lager Limburg ,3 V laams Gewest ,2 de provincie minder dan een kwart (+22,4%) hoogbejaarden bijkwamen. In vijf gemeenten is de toename van het aantal 80-plussers groter dan gemiddeld voor Limburg: Meeuwen- Gruitrode (+44,4%), Diepenbeek (+41,6%), Zutendaal (+39,2%), Hechtel-Eksel (+39,1%) en Bocholt (+38,9%). In Riemst (+12,4%) en Heers (+16,0%), twee gemeenten uit Zuid-Limburg, noteren we een stijging die veel lager ligt dan het Limburgs gemiddelde. Allochtone ouderen Meer allochtone ouderen in Limburg dan in Vlaanderen, een restant van het Limburgse mijnverleden Begin 2007 is het aandeel ouderen vanaf 60 jaar met een nationaliteit van de EU-ex-migratielanden of de lageinkomenslanden in Limburg 3,3%. Dat is beduidend meer dan het aandeel allochtone 60-plussers in heel Vlaanderen (1,2%). ( > zie tabel 38 ) De Limburgse mijnen vormden dé katalysator voor de immigratiegolven in Limburg tijdens de jaren 50 en 60. Italianen, vervolgens Spanjaarden, Grieken en Portugezen, en tenslotte Turken en Marokkanen vonden hun weg naar de steenkoolmijnen in onze provincie. Het zijn deze groepen die vandaag zorgen voor de hogere aanwezigheidsgraad van allochtone 60-plussers in Limburg. Deze allochtone ouderen zijn vooral terug te vinden in Midden-Limburg (7,0%), het Maasland (5,3%) en in mindere mate in West-Limburg (3,1%), de drie streken waar de mijnen gevestigd waren. In Noord-Limburg (0,3%) en Zuid-Limburg (0,5%) zijn er nauwelijks allochtone ouderen. ( > zie tabel 38 ) Ook bij de individuele gemeenten zien we de invloed van het mijnverleden op de aanwezigheid van allochtone 60-plussers. De ex-mijngemeenten Genk, Maasmechelen, Houthalen-Helchteren, Heusden-Zolder en Beringen zijn samen goed voor liefst van de allochtone ouderen in Limburg. In de meeste andere gemeenten zijn er hooguit een tiental allochtone ouderen. Het aandeel allochtone ouderen in Limburg daalde licht tussen 2004 en 2007 van 3,6% naar 3,3%, terwijl hun aantal in absolute cijfers ongeveer constant bleef (van in 2004 naar in 2007). De lichte procentuele daling heeft te maken met het feit dat de totale Limburgse ouderenbevolking groeide. In Vlaanderen bleef het percentage allochtonen onder de ouderen nagenoeg constant in dezelfde periode. Het ging van 1,1% in 2004 naar 1,2% in

89 Tabel 39 Ouderen (65-...) met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (35.04) Ouderen met een handicap Relatief weinig 65-plussers met een integratietegemoetkoming, veel meer met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden Limburg telt in 2008 slechts mensen van 65 jaar en ouder met een integratietegemoetkoming. Dat is 1,16% van alle Limburgse 65-plussers. In Vlaanderen heeft 1,28% van alle 65-plussers een integratietegemoetkoming. In Zuid-Limburg alleen wonen 515 ouderen van 65 jaar en ouder met een integratietegemoetkoming. Dat is 1,61% van alle 65-plussers in de regio, veel hoger dan het Limburgs gemiddelde. Het gaat bovendien om één op drie De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal indicator standaardscore Bron: FOD Sociale Zekerheid, Dienst Statistiek en Begroting, DG Personen met een handicap t.o.v. Limburg Maasland ,6-0,73 lager Midden-Limburg ,5-0,77 lager Noord-Limburg ,5-0,76 lager West-Limburg ,0-0,04 gemiddeld Zuid-Limburg ,7 1,83 veel hoger Limburg ,1 V laams Gewest ,9 van alle Limburgse 65-plussers met een integratietegemoetkoming. Dat er weinig 65-plussers met een integratietegemoetkoming zijn, hangt uiteraard samen met het feit dat deze tegemoetkoming vanaf het 65ste levensjaar van de rechthebbende vervangen wordt door een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. Enkel als de integratietegemoetkoming financieel voordeliger uitvalt, behoudt de oudere ze ook na de leeftijd van 65 jaar. Van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden genieten niet alleen ouderen die voor hun 65ste een handicap Grafiek 29 Ouderen (65-...) met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (35.04) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (in %) 11,0 hadden en toen een integratietegemoetkoming kregen. Ook wie na zijn 65ste te maken krijgt met verminderde zelfredzaamheid en een handicap, ontvangt een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. Dat verklaart meteen ook 10,0 10,1 waarom er veel meer 65-plussers zijn met deze tegemoetkoming. Begin 2008 telt Limburg mensen van 65 jaar en ouder met de tegemoetkoming. Het gaat om 10,1% van alle Limburgse 65-plussers. Dat is meer dan in 9,0 8,4 Vlaanderen, waar slechts 7,9% van alle 65-plussers recht heeft op de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. Zuid-Limburg is opnieuw de uitschieter met rechthebbenden. Dat is 13,7% van alle 65-plussers in de regio. On- 8,0 8,0 7,9 geveer één op drie van alle Limburgse ouderen met een tegemoetkoming woont in Zuid-Limburg. ( > zie tabel 39 ) 7,0 6,4 7,0 7,2 Aantal 65-plussers met tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden gaat fors de hoogte in Het aandeel 65-plussers met een integratietegemoetkoming in Limburg steeg tussen 2004 en 2008 minimaal: het ging van 1,11% naar 1,16%. In absolute cijfers steeg hun aantal in dezelfde periode van naar 1.517, een stijging met 11,5%. In Vlaanderen nam hun aantal sterker toe (+31,5%). Het aandeel Limburgse 65-plussers met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden ging wel fors de hoogte in: van 6,4% in 2004 naar 10,1% in Hun aantal nam toe van naar , een stijging met liefst 72,3%. Vlaanderen kende in dezelfde periode een 6,0 5,8 5, Bron: FOD Sociale Zekerheid, Dienst Statistiek en Begroting, DG Personen met een handicap minder sterke stijging: van 5,8% naar 7,9%, in absolute cijfers een stijging met 42,0%. ( > zie grafiek 29 ) 87

90 Grafiek 30 Tenlastenemingen zorgverzekering in de thuiszorg (35.06) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (in %) 14,0 13,1 13,0 12,3 12,0 11,3 11,0 9,9 10,0 9,1 9,0 7,9 8,0 7,5 7,0 7,0 6,3 6,0 6,0 5, Bron: Vlaams Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Ex-mijngemeenten zorgen voor Limburgs overwicht bij allochtone 65-plussers met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden In welke mate hebben tegemoetkomingen voor hulp aan bejaarden ingang gevonden bij allochtone 65-plussers? Bij Limburgse 65-plussers met een nationaliteit van EU-ex-migratielanden of lage-inkomenslanden hebben 343 mensen een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. Dat is slechts 7,6% van de Limburgse 65-plussers met die nationaliteiten. Dat is lager dan het percentage dat een tegemoetkoming heeft bij alle Limburgse 65-plussers (10,1%). Kunnen we hieruit afleiden dat allochtone ouderen hun recht op deze tegemoetkoming minder laten gelden? In Vlaanderen (4,8%) ligt het aandeel allochtone 65-plussers met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden nog lager dan in Limburg. Het valt wel op dat de 343 Limburgse rechthebbenden instaan voor zo'n 58% van het totale aantal allochtone 65-plussers met recht op deze tegemoetkoming in heel Vlaanderen. Dit aandeel is zo hoog dankzij de vele rechthebbenden in de ex-mijngemeenten Genk (169), Maasmechelen (58), Houthalen-Helchteren (39), Beringen (25) en Heusden-Zolder (14). Ouderen en thuiszorg Meer tenlastenemingen in de thuiszorg in Limburg dan in Vlaanderen Het is genoegzaam bekend dat de provincie Limburg een achterstand heeft ten opzichte van Vlaanderen op het vlak van residentiële zorgvoorzieningen voor ouderen, zoals rusthuisbedden en serviceflats. Daartegenover staat dat de thuiszorg in onze provincie sterker uitgebouwd is dan elders in Vlaanderen. Dat blijkt uit de tenlastenemingen (of effectieve dossiers) inzake zorgverzekering in de thuiszorg. Van alle Limburgse 65-plussers maakt eind 2008 liefst 13,1% hiervan gebruik. Dat is veel meer dan in heel Vlaanderen (7,9%). In Zuid-Limburg (14,6%) en West-Limburg (13,9%) is het aandeel tenlastenemingen in de thuiszorg hoger dan het Limburgse gemiddelde. De andere Limburgse streken scoren lager. Daar schommelt het aandeel rond de 12%. Heers (19,1%) en Nieuwerkerken (17,4%) zijn de gemeentelijke uitschieters. Het feit dat Limburg relatief meer tenlastenemingen van de zorgverzekering in de thuiszorg bij 65-plussers telt, is niet nieuw. Al in 2004 had Limburg een voorsprong ten opzichte van Vlaanderen. Het aandeel tenlastenemingen steeg de daaropvolgende jaren zowel in Limburg (van 9,1% naar 13,1%) als in Vlaanderen (van 6,0% naar 7,9%), maar de stijging was sterker in onze provincie. ( > zie grafiek 30 ) 88

91 Grafiek 31 Mantelzorgratio (11.28) Evolutie in Limburg en Vlaanderen (index) Meer potentiële mantelzorgers in (alle streken van) Limburg dan in Vlaanderen, maar hun aantal daalt De mantelzorgratio geeft het potentieel aan mantelzorgers (uit de leeftijdsgroep jarigen) per 80-plusser weer. Op ligt deze ratio in Limburg (13,5) hoger dan in Vlaanderen (10,2). In Maasland (15,7) en Noord- 17,0 16,1 16,0 15,4 Limburg (15,5) tellen we meer potentiële mantelzorgers dan gemiddeld voor Limburg. In Zuid-Limburg (11,8) zijn er 15,0 14,7 minder dan gemiddeld in heel Limburg, maar ook daar blijft de ratio nog hoger dan in heel Vlaanderen. Vier gemeenten hebben een veel hogere mantelzorgratio dan we gemiddeld voor Limburg vaststellen. Opglab- 14,0 14,1 13,5 beek, waar er maar liefst 21,2 potentiële mantelzorgers zijn per 80-plusser, wordt gevolgd door Meeuwen-Gruitrode (20,5), Zutendaal (20,1) en As (18,5). Alleen in Halen (8,7 mantelzorgers per 80-plusser) is er een veel lagere man- 13,0 telzorgratio dan gemiddeld. De mantelzorgratio neemt af: tussen 2004 en 2008 zijn er steeds minder jarigen die zouden kunnen instaan voor de steeds groter wordende groep van 80-plussers. In Limburg is de afname (-2,6) groter dan in Vlaanderen (-1,4). ( > zie grafiek 31 ) De daling is bovendien in alle Limburgse streken groter dan in Vlaanderen. Zuid-Limburg kent de geringste daling (-1,9). Noord-Limburg zag in die vijf jaar de ratio van 18,8 naar 15,5 dalen. 12,0 11,6 11,2 11,0 10,9 10,5 10,2 10, Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie Er zijn 25 hoogbejaarden voor 100 vijftigers en hun aantal neemt toe Tot slot kijken we nog naar de familiale zorgindex. Deze index is de verhouding van de bevolking van 80 jaar en ouder t.o.v. de jarigen. Het is een aanduiding van hoeveel hoogbejaarden er zijn in verhouding tot de bevolking die er normaliter de zorg voor moet opnemen. Dit cijfer ligt in Limburg (25,4) veel lager dan in Vlaanderen (34,8). Dit betekent dat Limburgse vijftigers voor minder hoogbejaarden moeten zorgen dan Vlaamse vijftigers. In Noord-Limburg (22,4) en het Maasland (21,5) ligt de index lager dan het Limburgs gemiddelde, in Zuid- Limburg (29,2) hoger. Slechts twee gemeenten steken boven het Vlaams gemiddelde uit: in Halen (42,9) en Gingelom (36,9) hebben veel meer hoogbejaarde ouders de zorg van hun kinderen nodig. Zutendaal (15,3), Opglabbeek en Meeuwen-Gruitrode (allebei 16,4) hebben dan weer een veel lagere zorgindex dan Limburg. De familiale zorgindex steeg tussen 2004 en 2008 zowel in Limburg (+3,3 indexpunten) als in Vlaanderen (+3,6 indexpunten). Het Maasland is de enige streek die een beetje achterop hinkt (slechts +2,4 indexpunten), want de overige vier streken hebben een toename van de familiale zorgindex tussen 3,3 en 3,5 indexpunten. Vijftigers moeten dus stilaan voor meer en meer 80-plussers zorgen. 89

92 Tabel 40 Titularissen (75-...) met verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering (35.07) De Limburgse streken, Limburg en Vlaanderen op (in %) aantal indicator Bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering lokalestatistieken.be standaardscore t.o.v. Limburg Maasland ,3 0,00 gemiddeld Midden-Limburg ,3-1,50 lager Noord-Limburg ,1-0,47 gemiddeld West-Limburg ,3 0,72 hoger Zuid-Limburg ,2 1,42 hoger Limburg ,3 V laams Gewest ,0 Financiële kwetsbaarheid 43% van de Limburgse 75-plussers heeft een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering In 2008 telde Limburg 43,3% mensen met een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering onder de 75- plussers. Dat is beduidend meer dan Vlaanderen (37,0%). ( > zie tabel 40 ) Deze verhoogde tegemoetkoming is inkomensafhankelijk. Uit deze cijfers valt dan ook af te leiden dat Limburgse 75-plussers financieel kwetsbaarder zijn dan Vlaamse 75-plussers. Dat is aannemelijk. Het strookt met wat we in hoofdstuk 02 leerden uit de inkomensstatistieken: Limburgers hebben gemiddeld een lager inkomen dan Vlamingen en Limburg heeft verhoudingsgewijs meer gezinnen met lage inkomens dan Vlaanderen. In Zuid-Limburg (47,2%) en West-Limburg (45,3%) ligt het aandeel 75-plussers met een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering hoger dan in de hele provincie. Midden-Limburg (39,3%) scoort lager dan Limburg, maar zit ook nog boven het Vlaamse cijfer. In Meeuwen-Gruitrode, Nieuwerkerken en Wellen schommelt het aandeel 75-plussers met recht op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering zelfs rond de 55%. Het aandeel 75-plussers met verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering daalt In absolute aantallen is het aantal Limburgse titularissen met een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering tussen 2005 en 2008 licht toegenomen. Deze toename wordt echter volledig tenietgedaan door de sterke groei van het totaal aantal 75-plussers. Het aandeel 75-plussers met recht op de tegemoetkoming daalde dan ook in Limburg van 47,3% in 2005 tot 43,3% in De daling in Vlaanderen is iets minder sterk: van 40,6% tot 37,0% in dezelfde periode. 90

93 91

94 DE DOELGROEP MINDERHEDEN Bart Daemen Personen van diverse herkomst vormen één van de doelgroepen van het minderhedenbeleid. Deze doelgroep verdient niet alleen categoriale aandacht. In elk beleidsdomein hoort er aandacht te zijn voor minderheden, die zich vaak in een maatschappelijk kwetsbare positie bevinden. De indicatoren van de categoriale rubriek minderheden (rubriek 33) van de welzijnsmonitor en enkele indicatoren uit de rubriek demografie (rubriek 11) trachten de aanwezigheid en de positie van minderheden in Limburg in kaart te brengen. Verder nemen we als extra indicator uit de rubriek bestaansonzekeren (rubriek 31) nog het aandeel asielzoekers onder de bevolking. Meer gegevens over minderheden vind je terug in de cijferkorf minderheden: BESCHOUWINGEN VOORAF Beperkingen van de indicatoren Het integratiedecreet 21 bakent enkele bijzondere doelgroepen af die extra aandacht van onder meer de integratiesector horen te krijgen: personen die legaal en langdurig in België verblijven en die bij hun geboorte niet de Belgische nationaliteit bezaten of van wie minstens één van de ouders bij de geboorte niet de Belgische nationaliteit bezat, in het bijzonder diegenen die zich in een vaststelbare achterstandspositie bevinden. In de praktijk verkeren mensen van een andere herkomst uiteraard niet per definitie in een achterstandspositie. Maar ze zijn wel een maatschappelijk kwetsbare groep. Ze krijgen in hun contacten met maatschappelijke instellingen vooral te maken met de controlerende en sanctionerende aspecten ervan en genieten minder van de voordelen. Ze lopen een groter risico dat de sociale grondrechten voor hen niet gegarandeerd zijn. Als we mensen van een andere herkomst in kaart willen brengen, stoten we onmiddellijk op een aantal beperkingen. Ten eerste, officiële statistische bronnen bieden meestal enkel informatie over de nationaliteit. De laatste decennia verwierven steeds meer mensen met een andere herkomst de Belgische nationaliteit. Daardoor zijn ze steeds minder zichtbaar in de statistieken. Gegevens op basis van nationaliteit onderschatten dus sterk het aantal personen van allochtone herkomst. Ten tweede, over de sociale uitsluiting van personen van allochtone herkomst op verschillende levensdomeinen zijn weinig gegevens beschikbaar, vooral op gemeentelijk niveau. Niet-Belgen De vraag naar de aanwezigheid van andere nationaliteiten krijgt in eerste instantie een antwoord via de globale indicator niet-belgen, berekend als percentage ten opzichte van de totale bevolking. Verder kijken we binnen de groep van niet-belgen wat het procentueel aandeel is van volgende nationaliteiten of nationaliteitsgroepen: Nederland, de Maghreblanden en Turkije, de ex-oostbloklanden, de EU-ex-migratielanden en de lage-inkomenslanden. Algerije, Marokko en Tunesië vormen samen de Maghreblanden. De EU-ex-migratielanden zijn Italië, Spanje, Portugal en Griekenland, dat zijn de landen van de eerste migratiegolf. Om lage-inkomenslanden af te bakenen, maken we gebruik van de classificatie van van de Wereldbank, die landen op basis van het gemiddeld inkomen per inwoner indeelt in inkomensklassen. 22 We beschouwen alle landen, behalve de high-income-economies, als lage-inkomenslanden. We 92

De welzijnsmonitor en cijferkorven van het Limburgse Steunpunt Sociale Planning

De welzijnsmonitor en cijferkorven van het Limburgse Steunpunt Sociale Planning De welzijnsmonitor en cijferkorven van het Limburgse Steunpunt Sociale Planning 14 juni 2010 Tinne Mertens Steunpunt Sociale Planning PROGRAMMA 1. kennismaking Steunpunt Sociale Planning 2. de welzijnsmonitor

Nadere informatie

Analyse: maatschappelijke kwetsbaarheid bij kinderen en jongeren in relatie tot het bereik van de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp in Limburg

Analyse: maatschappelijke kwetsbaarheid bij kinderen en jongeren in relatie tot het bereik van de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp in Limburg Analyse: maatschappelijke kwetsbaarheid bij kinderen en jongeren in relatie tot het bereik van de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp in Limburg Analyse en redactie: Koen Snyers / Steunpunt Sociale Planning,

Nadere informatie

Voor meer cijfers, zie beleidsdomein Slagkrachtige stad, rubriek data. Stad Genk Publicatie Inkomens

Voor meer cijfers, zie  beleidsdomein Slagkrachtige stad, rubriek data. Stad Genk Publicatie Inkomens De Algemene Directie Statistiek van de FOD Economie publiceerde de cijfers over het netto belastbaar inkomen van 2014 (aanslagjaar 2015). De cijfers zijn gebaseerd op de aangiften in de personenbelastingen.

Nadere informatie

VASTGOEDPRIJZEN 2009

VASTGOEDPRIJZEN 2009 UPDATE CIJFERS VASTGOEDPRIJZEN 2009 Bron: FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking: Stad Genk, Dienst Beleidsplanning De statistieken over de vastgoedprijzen zijn

Nadere informatie

VASTGOEDPRIJZEN 2010

VASTGOEDPRIJZEN 2010 UPDATE CIJFERS VASTGOEDPRIJZEN 2010 Bron: FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking: Stad Genk, Dienst Beleidsplanning De statistieken over de vastgoedprijzen zijn

Nadere informatie

Stad Genk Publicatie Vastgoedprijzen

Stad Genk Publicatie Vastgoedprijzen De statistieken over de vastgoedprijzen zijn gebaseerd op gegevens afkomstig van het Kadaster van de FOD Financiën en betreffen de verkopen die onderworpen zijn aan het stelsel van registratierechten.

Nadere informatie

De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op

De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op 31.03.2017 Genk telde eind maart 3.289 niet-werkende werkzoekenden (NWWZ). Dat zijn er 258 of 7,3% minder dan in maart 2016. In Limburg was er een daling van

Nadere informatie

Zuid-Limburg in cijfers. 22 en 28 mei 2013

Zuid-Limburg in cijfers. 22 en 28 mei 2013 Zuid-Limburg in cijfers 22 en 28 mei 2013 Inhoud Het Steunpunt Sociale Planning: even kort voorstellen Zuid-Limburg in cijfers Nieuwe databank Limburg in cijfers: even kennismaken Het Steunpunt Sociale

Nadere informatie

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen De impact van de economische crisis in West Limburg Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen MEI 2009 1. Werkloosheid 1.1 Niet werkende werkzoekenden Een eerste indicator die de economische

Nadere informatie

ANALYSE Belastingtarieven Limburgse gemeenten 2017

ANALYSE Belastingtarieven Limburgse gemeenten 2017 ANALYSE Belastingtarieven Limburgse gemeenten 2017 Opcentiemen op de onroerende voorheffing Het ongewogen gemiddeld tarief van de opcentiemen op de onroerende voorheffing van de Limburgse gemeenten bedraagt

Nadere informatie

BDO-BENCHMARK GEMEENTEN 2016 vs PROVINCIE LIMBURG

BDO-BENCHMARK GEMEENTEN 2016 vs PROVINCIE LIMBURG BDO-BENCHMARK GEMEENTEN 2016 vs. 2015 PROVINCIE LIMBURG 1 INLEIDING Dit rapport toont u vrijblijvend enkele kerncijfers voor de gemeenten binnen de provincie Limburg. In totaal worden 6 kerncijfers getoond

Nadere informatie

Voor meer cijfers, zie beleidsdomein Slagkrachtige stad, rubriek data. Stad Genk Publicatie Inkomens 2013 1

Voor meer cijfers, zie  beleidsdomein Slagkrachtige stad, rubriek data. Stad Genk Publicatie Inkomens 2013 1 De Algemene Directie Statistiek van de FOD Economie publiceerde de cijfers over het netto belastbaar inkomen van 2013 (aanslagjaar 2014). De cijfers zijn gebaseerd op de aangiften in de personenbelastingen.

Nadere informatie

BDO-BENCHMARK GEMEENTEN vs PROVINCIE LIMBURG

BDO-BENCHMARK GEMEENTEN vs PROVINCIE LIMBURG BDO-BENCHMARK GEMEENTEN 2017 vs. 2016 PROVINCIE LIMBURG 1 INLEIDING Dit rapport toont u vrijblijvend enkele kerncijfers voor uw gemeente en de gemeenten binnen uw provincie. In totaal worden 6 kerncijfers

Nadere informatie

Een overzicht Ledenaantal Vlaanderen: leden Limburg: leden Door de afdelingen zelf geworven Vlaanderen: leden Limburg: 103 leden

Een overzicht Ledenaantal Vlaanderen: leden Limburg: leden Door de afdelingen zelf geworven Vlaanderen: leden Limburg: 103 leden Een overzicht Ledenaantal Vlaanderen: 97.362 leden Limburg: 7.651 leden Door de afdelingen zelf geworven Vlaanderen: 1.444 leden Limburg: 103 leden Ledencijfers december 2015 Natuurpunt Alken 189 Natuurpunt

Nadere informatie

Midden-Limburg in cijfers. 27 mei 2013

Midden-Limburg in cijfers. 27 mei 2013 Midden-Limburg in cijfers 27 mei 2013 Inhoud Het Steunpunt Sociale Planning: even kort voorstellen Midden-Limburg in cijfers Nieuwe databank Limburg in cijfers: even kennismaken Het Steunpunt Sociale Planning:

Nadere informatie

0. KENGETALLEN. Bron: FOD Economie (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie), INR, VDAB, RVA en Steunpunt WSE.

0. KENGETALLEN. Bron: FOD Economie (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie), INR, VDAB, RVA en Steunpunt WSE. 0. KENGETALLEN Brugge Midden- West-Vlaanderen Oostende Westhoek Zuid- West-Vlaanderen West- Vlaanderen Vlaams Gewest Totale bevolking (01/01/2008) 275.599 233.200 149.287 213.729 278.672 1.150.487 6.161.600

Nadere informatie

Hoofdstuk II - 2. De Noord-Limburgse bevolking.

Hoofdstuk II - 2. De Noord-Limburgse bevolking. Hoofdstuk II - 2. De Noord-Limburgse bevolking. 2.1. Totale bevolking Noord-Limburg telde op 01.01.1998 134.962 inwoners. Dit is 17% van de Limburgse bevolking op 25% van de oppervlakte van de provincie.

Nadere informatie

De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op

De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op 31.12.2015 Genk telde eind september 3.586 niet-werkende werkzoekenden (NWWZ). Dat zijn er 162 of 4,7% meer dan in december 2014. In Limburg was er een stijging

Nadere informatie

Demografie SAMENVATTING

Demografie SAMENVATTING Demografie SAMENVATTING 521.701 inwoners groeiend aantal + 23.723 t.a.v. 2010 Verwachting 2035: +45.870 inwoners Bevolkingsgroei grotendeels door internationale migratie (vooral uit Oost-Europa, Nederland

Nadere informatie

Opnieuw drie Limburgse gemeenten schaffen motorenbelasting af

Opnieuw drie Limburgse gemeenten schaffen motorenbelasting af PERSBERICHT Hasselt, 24 december 2014 VKW Limburg en Contactgroep Limburgse Industrieregio s (CLI) onderzoeken belastingtarieven gemeenten voor 2015: Opnieuw drie Limburgse gemeenten schaffen motorenbelasting

Nadere informatie

Pendelarbeid in de gewesten, de provincies en in de Limburgse streken en gemeenten FEBRUARI 2010

Pendelarbeid in de gewesten, de provincies en in de Limburgse streken en gemeenten FEBRUARI 2010 Pendelarbeid in de gewesten, de provincies en in de se streken en gemeenten FEBRUARI 21 POM ERSV, Kunstlaan 18, 35 Hasselt, www.ersvlimburg.be 1 De binnenlandse werkgelegenheid heeft betrekking op de arbeid

Nadere informatie

De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op

De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op 30.06.2015 Genk telde eind juni 3.807 niet-werkende werkzoekenden (NWWZ). Dat zijn er 343 of 9,9% meer dan in juni 2014. In Limburg was er een stijging van 3,3%,

Nadere informatie

De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op

De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op 31.03.2016 Genk telde eind maart 3.547niet-werkende werkzoekenden (NWWZ). Dat zijn er 526 of 12,9% minder dan in maart 2015. In Limburg was er een daling van

Nadere informatie

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN. Joël BIJNENS Freddy KYNDT Hilde VANHEUSDEN Luc GHYS Peter RENTMEESTERS Rik NELLES

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN. Joël BIJNENS Freddy KYNDT Hilde VANHEUSDEN Luc GHYS Peter RENTMEESTERS Rik NELLES SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN Joël BIJNENS Freddy KYNDT Hilde VANHEUSDEN Luc GHYS Peter RENTMEESTERS Rik NELLES GOM-LIMBURG OKTOBER 2005 INLEIDING Voortvloeiend uit het kerntakendebat

Nadere informatie

Databank Noord-Limburg in cijfers. 22 november 2012 Stefan Jacques - provincie Limburg directie mens steunpunt sociale planning

Databank Noord-Limburg in cijfers. 22 november 2012 Stefan Jacques - provincie Limburg directie mens steunpunt sociale planning Databank Noord-Limburg in cijfers 22 november 2012 Stefan Jacques - provincie Limburg directie mens steunpunt sociale planning Wat heeft het Steunpunt Sociale Planning lokale besturen te bieden? Steunpunt

Nadere informatie

I N D I C A T O R F I C H E S B E S T A A N S O N Z E K E R E N Editie 2011

I N D I C A T O R F I C H E S B E S T A A N S O N Z E K E R E N Editie 2011 S T A R T P A G I N A Welkom op de startpagina van de fiches bestaansonzekeren! De fiches bestaansonzekeren zijn toegankelijk via drie rubrieken. In elke rubriek tref je een aantal verwijzingen naar fiches

Nadere informatie

CIJFERKORF KLIMAAT EDITIE 2011

CIJFERKORF KLIMAAT EDITIE 2011 CIJFERKORF KLIMAAT EDITIE 2011 DE BELANGRIJKSTE VASTSTELLINGEN De cijferkorf bestaat uit een 50-tal gebruiksvriendelijk ontsloten cijfers die gebruikt kunnen worden voor omgevingsanalyses in functie van

Nadere informatie

Maasland in cijfers. 05 juni 2013

Maasland in cijfers. 05 juni 2013 Maasland in cijfers 05 juni 2013 Inhoud Het Steunpunt Sociale Planning: even kort voorstellen Maasland in cijfers Nieuwe databank Limburg in cijfers: even kennismaken Het Steunpunt Sociale Planning: even

Nadere informatie

een zeer lage prijs (bron FOD Economie). 1 De grote stijging zou te wijten zijn aan de verkoop van een zeer groot perceel/groot aantal percelen aan

een zeer lage prijs (bron FOD Economie). 1 De grote stijging zou te wijten zijn aan de verkoop van een zeer groot perceel/groot aantal percelen aan De statistieken over de vastgoedprijzen zijn gebaseerd op gegevens afkomstig van het Kadaster van de FOD Financiën en betreffen de verkopen die onderworpen zijn aan het stelsel van registratierechten.

Nadere informatie

De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op

De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op De Genkse werkloosheidscijfers Toestand op 30.09.2016 Genk telde eind september 3.614 niet-werkende werkzoekenden (NWWZ). Dat zijn er 322 of 8,2% minder dan in september 2015. In Limburg was er een daling

Nadere informatie

West-Limburg in cijfers. 17 juni 2013

West-Limburg in cijfers. 17 juni 2013 West-Limburg in cijfers 17 juni 2013 Inhoud Het Steunpunt Sociale Planning: even kort voorstellen West-Limburg in cijfers Nieuwe databank Limburg in cijfers: even kennismaken Het Steunpunt Sociale Planning:

Nadere informatie

Veroudering in het Waasland. Maart 2017

Veroudering in het Waasland. Maart 2017 Veroudering in het Waasland Maart 2017 Inhoud Evolutie 60-plussers 2000-2016 Evolutie 80-plussers 2000-2016 Prognose 60-plussers tot 2030 Prognose 80-plussers tot 2030 Evolutie en prognose bevolkingscoëfficiënten

Nadere informatie

1.1 Aantal levend geborenen dat bij geboorte woont in het Vlaamse Gewest sinds 2001

1.1 Aantal levend geborenen dat bij geboorte woont in het Vlaamse Gewest sinds 2001 Bijlage bij het persbericht dd. 08/06/15: 1 Vrouwen krijgen hun kinderen in toenemende mate na hun dertigste verjaardag 1. Het geboortecijfer volgens Kind en Gezin 67 875 geboorten in 2014, daling van

Nadere informatie

G O K - I N D I C A T O R E N B I J L E E R L I N G E N I N B a O EN S O

G O K - I N D I C A T O R E N B I J L E E R L I N G E N I N B a O EN S O S T A R T P A G I N A Welkom op de startpagina van de cijfers over de GOK-en bij leerlingen in het basis- en secundair onderwijs! De cijfers over de GOK-en (lees: leerlingkenmerken voor financiering) zijn

Nadere informatie

EDITIE CIJFERKORF WONEN

EDITIE CIJFERKORF WONEN EDITIE 2011 - CIJFERKORF WONEN Het Steunpunt Sociale Planning en de dienst Wonen, Afdeling Levenskwaliteit en Zorg van de Directie Mens bieden woningmarktgegevens aan op gemeentelijk niveau aan gemeenten,

Nadere informatie

G E M E E N T E L I J K E F I C H E S D E M O G R A F I E Editie 2011

G E M E E N T E L I J K E F I C H E S D E M O G R A F I E Editie 2011 Gemeente Maasmechelen Welkom op de startpagina van de gemeentelijke fiches demografie! De gemeentelijke fiches demografie bevatten een basisdatafiche, een fiche en een fiche met demografische gegevens

Nadere informatie

G E M E E N T E L I J K E F I C H E S D E M O G R A F I E Editie 2011

G E M E E N T E L I J K E F I C H E S D E M O G R A F I E Editie 2011 Gemeente Maaseik Welkom op de startpagina van de gemeentelijke fiches demografie! De gemeentelijke fiches demografie bevatten een basisdatafiche, een fiche en een fiche met demografische gegevens op het

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland

Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland 211-225 Inhoud blz. Colofon 1. Bevolkingsontwikkeling 1 1.1 Aantal inwoners 1 1.2 Componenten van de groei 3 2. Jong en oud 6 3. Huishoudens 8 Uitgave I&O

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Stede Broec

Demografische ontwikkeling Gemeente Stede Broec Demografische ontwikkeling Gemeente Stede Broec Andijk Opmeer Medemblik Wervershoof Enkhuizen Stede Broec Koggenland Hoorn Drechterland Inhoud blz. Colofon 1. Bevolkingsontwikkeling 1 1.1 Aantal inwoners

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen Augustus 2014

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen Augustus 2014 Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen Augustus 214 Colofon Uitgave I&O Research Van Dedemstraat 6c 1624 NN Hoorn Tel.nr. 229-282555 Rapportnummer 214-244 Datum Augustus 214 Opdrachtgever De Westfriese

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn Augustus 2014

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn Augustus 2014 Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn Augustus 214 Colofon Uitgave I&O Research Van Dedemstraat 6c 1624 NN Hoorn Tel.nr. 229-282555 Rapportnummer 214-245 Datum Augustus 214 Opdrachtgever De Westfriese

Nadere informatie

CultuurInvest 2010 Postcode Gemeente Sector Financieringsbedrag

CultuurInvest 2010 Postcode Gemeente Sector Financieringsbedrag CultuurInvest 2010 3500 Hasselt Cultuur - Musical & Podium 150.000 3500 Hasselt Cultuur - Boek 100.000 3530 Houthalen Cultuur - Design 100.000 3560 Lummen Cultuur - Media & Multimedia 150.000 3600 Genk

Nadere informatie

Noord-Limburg in cijfers. 14 mei 2013

Noord-Limburg in cijfers. 14 mei 2013 Noord-Limburg in cijfers 14 mei 2013 Inhoud Het Steunpunt Sociale Planning: even kort voorstellen Noord-Limburg in cijfers Nieuwe databank Limburg in cijfers: even kennismaken Het Steunpunt Sociale Planning:

Nadere informatie

G E M E E N T E L I J K E F I C H E S D E M O G R A F I E Editie 2011

G E M E E N T E L I J K E F I C H E S D E M O G R A F I E Editie 2011 Gemeente Sint-Truiden Welkom op de startpagina van de gemeentelijke fiches demografie! De gemeentelijke fiches demografie bevatten een basisdatafiche, een fiche en een fiche met demografische gegevens

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn Andijk Opmeer Medemblik Wervershoof Enkhuizen Stede Broec Koggenland Hoorn Drechterland Inhoud blz. Colofon 1. Bevolkingsontwikkeling 1 1.1 Aantal inwoners 1 1.2

Nadere informatie

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens Bierings, H., Schmitt, J., van der Valk, J., Vanderbiesen, W., & Goutsmet, D. (2017).

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer 211-225 Inhoud blz. Colofon 1. Bevolkingsontwikkeling 1 1.1 Aantal inwoners 1 1.2 Componenten van de groei 3 2. Jong en oud 6 3. Huishoudens 8 Uitgave I&O Research

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland

Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland 211-225 Inhoud blz. Colofon 1. Bevolkingsontwikkeling 1 1.1 Aantal inwoners 1 1.2 Componenten van de groei 3 2. Jong en oud 6 3. Huishoudens 8 Uitgave I&O

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer Augustus 2014

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer Augustus 2014 Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer Augustus 214 Colofon Uitgave I&O Research Van Dedemstraat 6c 1624 NN Hoorn Tel.nr. 229-282555 Rapportnummer 214-248 Datum Augustus 214 Opdrachtgever De Westfriese

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer Andijk Opmeer Medemblik Wervershoof Enkhuizen Stede Broec Koggenland Hoorn Drechterland Inhoud blz. Colofon 1. Bevolkingsontwikkeling 1 1.1 Aantal inwoners 1

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Andijk

Demografische ontwikkeling Gemeente Andijk Demografische ontwikkeling Gemeente Andijk Andijk Opm eer Medem blik Wervershoof Enkhuizen Stede Broec Koggenland Hoorn Drechterland Inhoud blz. Colofon 1. Bevolkingsontwikkeling 1 1.1 Aantal inwoners

Nadere informatie

RAPPORT SOCIALE KERNCIJFERS

RAPPORT SOCIALE KERNCIJFERS RAPPORT SOCIALE KERNCIJFERS (laatste actualisatie op 24 april 2013) Demografie Bevolking en loop van de bevolking Totale bevolking Private huishoudens Familiekernen Bevolkingsdichtheid Geboorten per 1.000

Nadere informatie

W E L Z I J N S M O N I T O R L I M B U R G Editie 2010

W E L Z I J N S M O N I T O R L I M B U R G Editie 2010 S T A R T P A G I N A Welkom op de startpagina van de welzijnsmonitor! De welzijnsmonitor is toegankelijk via drie ingangspoorten: rubrieken, fiches n en fiches streken. Via de poort rubrieken en fiches

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn 2011-2025

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn 2011-2025 Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn 211-225 Inhoud blz. Colofon 1. Bevolkingsontwikkeling 1 1.1 Aantal inwoners 1 1.2 Componenten van de groei 3 2. Jong en oud 6 3. Huishoudens 8 Uitgave I&O Research

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Wervershoof

Demografische ontwikkeling Gemeente Wervershoof Demografische ontwikkeling Gemeente Wervershoof Andijk Opmeer Medemblik Wervershoof Enkhuizen Stede Broec Koggenland Hoorn Drechterland Inhoud blz. Colofon 1. Bevolkingsontwikkeling 1 1.1 Aantal inwoners

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen Andijk Opmeer Medemblik Wervershoof Enkhuizen Stede Broec Koggenland Hoorn Drechterland Inhoud blz. Colofon 1. Bevolkingsontwikkeling 1 1.1 Aantal inwoners

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik

Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik Andijk Opmeer Medemblik Wervershoof Enkhuizen Stede Broec Koggenland Hoorn Drechterland Inhoud blz. Colofon 1. Bevolkingsontwikkeling 1 1.1 Aantal inwoners

Nadere informatie

Noord-Limburg , , ,2

Noord-Limburg , , ,2 Tabel : Evolutie toeristische aankomsten (bezoekers) 3-7 Toerisme Het aantal personen dat bij alle commer ciële logiesinrichtingen tegen betaling verbleven heeft, levert voor het verblijfstoerisme twee

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland Augustus 2014

Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland Augustus 2014 Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland Augustus 214 Colofon Uitgave I&O Research Van Dedemstraat 6c 1624 NN Hoorn Tel.nr. 229-282555 Rapportnummer 214-243 Datum Juli 214 Opdrachtgever De Westfriese

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik Augustus 2014

Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik Augustus 2014 Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik Augustus 214 Colofon Uitgave I&O Research Van Dedemstraat 6c 1624 NN Hoorn Tel.nr. 229-282555 Rapportnummer 214-247 Datum Augustus 214 Opdrachtgever De Westfriese

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen 211-225 Inhoud blz. Colofon 1. Bevolkingsontwikkeling 1 1.1 Aantal inwoners 1 1.2 Componenten van de groei 3 2. Jong en oud 6 3. Huishoudens 8 Uitgave I&O

Nadere informatie

Op 31 december 2012 telde het arrondissement Turnhout inwoners. Hiermee vertegenwoordigen we 7% van de Vlaamse inwoners.

Op 31 december 2012 telde het arrondissement Turnhout inwoners. Hiermee vertegenwoordigen we 7% van de Vlaamse inwoners. Streekpact 2013-2018 Cijferanalyse Publicatiedatum: 30 september 2013 Contactpersoon: Kim Nevelsteen Demografie Samenvatting Inwonersaantal: 442.508 (2012) 90% van de inwoners heeft de Belgische nationaliteit.

Nadere informatie

SVR PROJECTIES VAN DE BEVOLKING EN DE HUISHOUDENS VOOR VLAAMSE STEDEN EN GEMEENTEN

SVR PROJECTIES VAN DE BEVOLKING EN DE HUISHOUDENS VOOR VLAAMSE STEDEN EN GEMEENTEN SVR PROJECTIES VAN DE BEVOLKING EN DE HUISHOUDENS VOOR VLAAMSE STEDEN EN GEMEENTEN 2015-2030 Doel van de presentatie 1. Voorstellen van de eerste resultaten uit de bevolkingsprojecties voor Vlaamse steden

Nadere informatie

Uw belastingaangifte invullen? Onze experten helpen u graag

Uw belastingaangifte invullen? Onze experten helpen u graag Uw belastingaangifte invullen? Onze experten helpen u graag Sessies door de FOD Financiën georganiseerd in provincie Limburg Vergeet niet: Identiteitskaart verplicht Komt u voor iemand anders? Breng dan

Nadere informatie

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA Vooraf Door de aanbevelingen van de Europese Unie is de aandacht momenteel vooral gericht op de werkgelegenheidsgraad van de oudere uitkeringstrekkers.

Nadere informatie

Samenvatting WijkWijzer 2017

Samenvatting WijkWijzer 2017 Samenvatting WijkWijzer 2017 Bevolking & wonen Inwoners Op 1 januari 2017 telt Utrecht 343.134 inwoners. Met 47.801 inwoners is Vleuten-De Meern de grootste wijk van Utrecht, gevolgd door de wijk Noordwest.

Nadere informatie

Wooninfopunten in uw gemeente. Steunpunt Duurzaam Bouwen 25 februari 2010

Wooninfopunten in uw gemeente. Steunpunt Duurzaam Bouwen 25 februari 2010 Wooninfopunten in uw gemeente Steunpunt Duurzaam Bouwen 25 februari 2010 1. Ondersteuning aan lokale besturen vanuit de provinciale dienst Wonen Eigen Infoloket Wonen - informatieverstrekking premies -

Nadere informatie

Persbericht 25 januari 2019

Persbericht 25 januari 2019 Persbericht 25 januari 2019 Analyse belastingtarieven Limburgse gemeenten 2019: Limburgse opcentiemen stijgen boven Vlaams gemiddelde Forse verhoging zet Maaseik aan kop tarievenlijstjes Tongeren twijfelt:

Nadere informatie

ONTWIKKELINGSKANSEN OP BASIS VAN KNOOPPUNTWAARDE EN VOORZIENINGENNIVEAU IN LIMBURG

ONTWIKKELINGSKANSEN OP BASIS VAN KNOOPPUNTWAARDE EN VOORZIENINGENNIVEAU IN LIMBURG ONTWIKKELINGSKANSEN OP BASIS VAN KNOOPPUNTWAARDE EN VOORZIENINGENNIVEAU IN LIMBURG WORKSHOP KLIMAATVRIENDELIJKE KERNVERSTERKING 9 OKTOBER 2018 GREENVILLE HOUTHALEN-HELCHTEREN ONTWIKKELINGSKANSEN OP BASIS

Nadere informatie

STREEKFOTO MIDDEN LIMBURG

STREEKFOTO MIDDEN LIMBURG STREEKFOTO MIDDEN LIMBURG Socio economische analyse van de streek Midden Limburg en haar 8 gemeenten - - JUNI 2010 INLEIDING Dataverzameling en data analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse,

Nadere informatie

Uw belastingaangifte invullen? Onze experten helpen u graag

Uw belastingaangifte invullen? Onze experten helpen u graag Uw belastingaangifte invullen? Onze experten helpen u graag Sessies door de georganiseerd in provincie Limburg Vergeet niet: Identiteitskaart verplicht Komt u voor iemand anders? Breng dan ook een kopie

Nadere informatie

ACTIVITEITENVERSLAG. De Palliatieve Limburgse Ondersteuningsequipe

ACTIVITEITENVERSLAG. De Palliatieve Limburgse Ondersteuningsequipe ACTIVITEITENVERSLAG De Palliatieve Limburgse Ondersteuningsequipe Inhoudsopgave Totaal aantal dossiers en infocontacten... 3 Gefactureerde dossiers... 3 Regionale verdeling... 4 De leeftijd van de patiënt...

Nadere informatie

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 7 e editie. Opzet en inhoud

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 7 e editie. Opzet en inhoud 7 e editie Economische monitor Voorne PutteN Opzet en inhoud Deze factsheet is de zevende editie van de Economische Monitor en presenteert recente economische ontwikkelingen van als regio en de vier gemeenten.

Nadere informatie

Registratie arbeidszorg

Registratie arbeidszorg Registratie arbeidszorg 2010-2014 Redactie: Marc Boons, Jo Bellens Toelichting Dit rapport bevat de belangrijkste bevindingen van de cijfers uit het registratiesysteem dat de Ronde Tafel Arbeidszorg heeft

Nadere informatie

De Palliatieve Limburgse Ondersteuningsequipe. Activiteitenverslag 2018 Palliatieve Limburgse Ondersteuningsequipe PALLION Pagina 1 van 16

De Palliatieve Limburgse Ondersteuningsequipe. Activiteitenverslag 2018 Palliatieve Limburgse Ondersteuningsequipe PALLION Pagina 1 van 16 ACTIVITEITENVERSLAG Lijst van patiënten waarvoor het voorbije jaar het eenmalig forfaitair bedrag of het verminderd forfaitair bedrag werd aangerekend De Palliatieve Limburgse Ondersteuningsequipe Pagina

Nadere informatie

Hoe veilig is uw gemeente?

Hoe veilig is uw gemeente? 3 Hoe veilig is uw gemeente? Alleen ontsnapt aan misdaad Landelijke gebieden worden in het algemeen minder geteisterd door criminaliteit dan stedelijke, maar toch ontsnapt ook het groene Limburg niet aan

Nadere informatie

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG STREEKFOTO ZUID-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek Zuid-Limburg en haar 14 gemeenten - - JUNI 2012 INLEIDING Dataverzameling en data-analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse,

Nadere informatie

Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland Augustus 2014

Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland Augustus 2014 Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland Augustus 214 Colofon Uitgave I&O Research Van Dedemstraat 6c 1624 NN Hoorn Tel.nr. 229-282555 Rapportnummer 214-246 Datum Augustus 214 Opdrachtgever De Westfriese

Nadere informatie

Persbericht 30 december 2017

Persbericht 30 december 2017 Persbericht 30 december 2017 VKW Limburg maakt analyse belastingtarieven Limburgse gemeenten 2018: Nauwelijks belastingverlaging voor bedrijven in aanloop naar verkiezingsjaar 2018 Gestegen Vlaamse basisheffing

Nadere informatie

G E M E E N T E L I J K E F I C H E S O U D E R E N Editie 2010

G E M E E N T E L I J K E F I C H E S O U D E R E N Editie 2010 G E M E E N T E L I J K E F I C H E S O U D E R E N Editie Gemeente Sint-Truiden Welkom op de startpagina van de lijke fiches ouderen! De lijke fiches ouderen bevatten een basisdatafiche en een fiche met

Nadere informatie

Limburg Sociaal Enkele cijfers. 17 juni 2014 Steunpunt Sociale Planning

Limburg Sociaal Enkele cijfers. 17 juni 2014 Steunpunt Sociale Planning Limburg Sociaal Enkele cijfers 17 juni 2014 Steunpunt Sociale Planning Inhoud Inleiding Bestaansonzekerheid in Limburg Inkomen ter hoogte van wettelijke armoedegrens Recht op voorkeurtarief in de ziekteverzekering

Nadere informatie

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 5 e editie. Opzet en inhoud. Deze factsheet is de vijfde editie van de

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 5 e editie. Opzet en inhoud. Deze factsheet is de vijfde editie van de 5 e editie Economische monitor Voorne PutteN Opzet en inhoud Deze factsheet is de vijfde editie van de Economische Monitor Voorne-Putten en presenteert recente economische ontwikkelingen van Voorne-Putten

Nadere informatie

RAPPORT KANSARMOEDE-INDICATOREN IN ERPE-MERE

RAPPORT KANSARMOEDE-INDICATOREN IN ERPE-MERE RAPPORT KANSARMOEDE-INDICATOREN IN ERPE-MERE Bij het openen van het rapport worden de meest recente gegevens uit de databank gehaald. Inleiding In dit document worden de kansarmoede-indicatoren weergegeven

Nadere informatie

Demografische evoluties: wat, wanneer en vooral waar? Ingrid Schockaert, Edwin Pelfrene, Edith Lodewijckx Statistiek Vlaanderen

Demografische evoluties: wat, wanneer en vooral waar? Ingrid Schockaert, Edwin Pelfrene, Edith Lodewijckx Statistiek Vlaanderen Demografische evoluties: wat, wanneer en vooral waar? Ingrid Schockaert, Edwin Pelfrene, Edith Lodewijckx Statistiek Vlaanderen De bevolking in Vlaanderen groeit, maar vergrijst nog sneller. Maar gebeurt

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 24 oktober 2012

PERSBERICHT Brussel, 24 oktober 2012 PERSBERICHT Brussel, 24 oktober 2012 De regionale inkomensverschillen onder de loep Hoe verhoudt de inkomensevolutie zich ten opzichte van de inflatie? In welke regio liggen de gemiddelde inkomens het

Nadere informatie

Uw gemeente in cijfers: Hasselt

Uw gemeente in cijfers: Hasselt Inleiding Hasselt : Hasselt is een gemeente in de provincie Limburg en maakt deel uit van het Vlaams Gewest. Buurgemeentes zijn Alken, Diepenbeek, Genk, Herk-de-Stad, Heusden-Zolder, Kortessem, Lummen,

Nadere informatie

De honden en katten van de Belgen

De honden en katten van de Belgen ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 13 juli 2010 De honden en katten van de Belgen Enkele conclusies Ons land telde in 2008 1.167.000 honden en 1.974.000 katten; In vergelijking

Nadere informatie

Huishoudensprognose : ontwikkelingen naar type en grootte

Huishoudensprognose : ontwikkelingen naar type en grootte Huishoudensprognose 5: ontwikkelingen naar type en grootte Andries de Jong Het aantal huishoudens neemt de komende decennia fors toe, van 6,9 miljoen in naar 8, miljoen in 5. Deze groei wordt vooral bepaald

Nadere informatie

1. KENGEGEVENS DEMOGRAFIE EN WONINGVOORRAAD VLAAMS DEEL ONDERZOEKSGEBIED

1. KENGEGEVENS DEMOGRAFIE EN WONINGVOORRAAD VLAAMS DEEL ONDERZOEKSGEBIED 178 BIJLAGE 1 179 18 1. KENGEGEVENS DEMOGRAFIE EN WONINGVOORRAAD VLAAMS DEEL ONDERZOEKSGEBIED 181 Volgens het Ruimtelijk Structuurplan Limburg (RSPL) liggen de uitdagingen m.b.t. het wonen in het Maasland

Nadere informatie

Uw gemeente in cijfers: Heusden-Zolder

Uw gemeente in cijfers: Heusden-Zolder Inleiding Heusden-Zolder : Heusden-Zolder is een gemeente in de provincie Limburg en maakt deel uit van het Vlaams Gewest. Buurgemeentes zijn Beringen, Hasselt, Houthalen-Helchteren, Lummen en Zonhoven.

Nadere informatie

Uw gemeente in cijfers: Zonhoven

Uw gemeente in cijfers: Zonhoven Inleiding Zonhoven : Zonhoven is een gemeente in de provincie Limburg en maakt deel uit van het Vlaams Gewest. Buurgemeentes zijn Genk, Hasselt, Heusden-Zolder en Houthalen-Helchteren. Zonhoven heeft een

Nadere informatie

G E M E E N T E L I J K E F I C H E S M I N D E R H E D E N editie 2009

G E M E E N T E L I J K E F I C H E S M I N D E R H E D E N editie 2009 Gemeente Voeren Welkom op de startpagina van de lijke fiches minderheden! De lijke fiches minderheden bevatten een basisdatafiche, een fiche, enkele detailfiches en een fiche met demografische gegevens

Nadere informatie

STREEKFOTO NOORD-LIMBURG

STREEKFOTO NOORD-LIMBURG STREEKFOTO NOORD-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek Noord-Limburg en haar 9 gemeenten - OKTOBER 2016 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van Noord-Limburg en

Nadere informatie

Uw gemeente in cijfers: Bocholt

Uw gemeente in cijfers: Bocholt Inleiding Bocholt : Bocholt is een gemeente in de provincie Limburg en maakt deel uit van het Vlaams Gewest. Buurgemeentes zijn Bree, Hamont-Achel, Kinrooi, Meeuwen-Gruitrode, Neerpelt en Peer. Bocholt

Nadere informatie

ONDERWIJS EN ONDERWIJSKANSEN IN LIMBURG CIJFERS UIT EDITIE 2009 VAN DE ONDERWIJS(KANSEN)MONITOR GEDUID

ONDERWIJS EN ONDERWIJSKANSEN IN LIMBURG CIJFERS UIT EDITIE 2009 VAN DE ONDERWIJS(KANSEN)MONITOR GEDUID ONDERWIJS EN ONDERWIJSKANSEN IN LIMBURG CIJFERS UIT EDITIE 2009 VAN DE ONDERWIJS(KANSEN)MONITOR GEDUID INHOUD INHOUD... 4 WOORD VOORAF... 5 INLEIDING... 6 01 AANBOD VAN HET BASIS- EN SECUNDAIR ONDERWIJS

Nadere informatie

STREEKFOTO MAASLAND. Socio economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten JUNI 2010

STREEKFOTO MAASLAND. Socio economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten JUNI 2010 STREEKFOTO MAASLAND Socio economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten - - JUNI 2010 INLEIDING Dataverzameling en data analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse, vormen

Nadere informatie

Procentuele ontwikkeling bevolking

Procentuele ontwikkeling bevolking Jongeren op de arbeidsmarkt: feiten en cijfers In deze publicatie leest u over relevante demografische ontwikkelingen met betrekking tot jongeren op de arbeidsmarkt. Hoe zal de (beroeps)bevolking zich

Nadere informatie

STREEKFOTO MIDDEN-LIMBURG

STREEKFOTO MIDDEN-LIMBURG STREEKFOTO MIDDEN-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek Midden-Limburg en haar 8 gemeenten - OKTOBER 2016 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van Midden-Limburg

Nadere informatie

Grafische sector West-Vlaanderen Werkt 2, 2009

Grafische sector West-Vlaanderen Werkt 2, 2009 Grafische sector West-Vlaanderen Werkt 2, 2009 De grafische sector in West-Vlaanderen Foto: : Febelgra Jens Vannieuwenhuyse sociaaleconomisch beleid, WES De grafische sector is zeer divers. Grafische bedrijven

Nadere informatie