Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Omgevingsvergunning. Revisie milieudeel afvalstoffeninrichting. Sica Recycling B.V.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Omgevingsvergunning. Revisie milieudeel afvalstoffeninrichting. Sica Recycling B.V."

Transcriptie

1 Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Revisie milieudeel afvalstoffeninrichting Sica Recycling B.V. te Sittard-Geleen Kenmerk: 2012/36221 d.d. 20 september 2012 Verzonden: 24 september 2012

2 INHOUDSOPGAVE 1 Besluit 3 2 Procedure Gegevens aanvrager Vergunningsituatie Bevoegd gezag en adviezen Ontvankelijkheid en opschorting procedure Terinzagelegging ontwerp-besluit 7 3 Samenhang overige wetgeving Wet bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer Besluit milieueffectrapportage 1999 (besluit mer) European pollutant release and transfer register (e-prtr) 10 4 Overwegingen Milieu 12 5 Voorschriften Milieu Begrippenlijst

3 1 Besluit Onderwerp Gedeputeerde Staten van Limburg hebben op 23 februari 2012 een aanvraag om een revisie van een omgevingsvergunning ontvangen van Sica Recycling B.V.. De aanvraag betreft de locatie gelegen aan Nieuwstadterweg 11, 6136 KN Sittard, kadastraal bekend Sectie K, nummers 3274, 3071 en De aanvraag is geregistreerd onder nummer Besluit Gedeputeerde Staten van Limburg besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo): 1. aan Sica Recycling B.V. de gevraagde revisie van de omgevingsvergunning (verder te noemen: vergunning) te verlenen. Deze vergunning wordt verleend voor haar inrichting gelegen aan Nieuwstadterweg 11, 6136 KN Sittard; 2. dat de vergunning verleend wordt voor het op- en overslaan en bewerken van afvalstoffen; 3. dat aan deze vergunning de in hoofdstuk 5 vermelde voorschriften verbonden zijn; 4. dat de aanvraag onderdeel uitmaakt van deze vergunning; 5. dat de vergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend. Gedeputeerde Staten van Limburg, namens dezen, clusterhoofd Milieu afdeling Vergunningen en Subsidies

4 Procedure De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 3.3 van de Wabo (de uitgebreide voorbereidingsprocedure). De aanvraag is getoetst aan artikel 2.14 van de Wabo. Tevens is de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht (verder te noemen Bor) en de Regeling omgevingsrecht (verder te noemen Mor). Afschriften Een afschrift van dit besluit is verzonden aan: aanvraagster van de vergunning, zijnde Sica Recycling B.V.; het gemachtigde bedrijf, zijnde Jacobs milieu advies, de heer S. Jacobs, Akerstraat 140, 6417 BR Heerlen; het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard; Waterschap Roer en Overmaas, afdeling beheer, Postbus 185, 6130 AD Sittard. Beroep U, belanghebbenden die zienswijzen over het ontwerpbesluit heeft ingediend, belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijzen te hebben ingediend, belanghebbenden die willen opkomen tegen de wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp zijn aangebracht en adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid advies uit te brengen over het ontwerpbesluit, kunnen tegen betaling van de verschuldigde griffierechten, beroep instellen bij de Rechtbank, sector Bestuursrecht, van het arrondissement Maastricht. Het beroepschrift moet binnen een termijn van zes weken worden ingediend. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop dit besluit ter inzage is gelegd. Op deze beroepschriftprocedure is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste bevatten: a. de naam en het adres van de indiener; b. de datum; c. een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht, en; d. de redenen van het beroep (motivering). Het beroepschrift moet worden gericht aan: Rechtbank Maastricht sector bestuursrecht Postbus BZ Maastricht Voor meer informatie verwijzen wij u naar de internetpagina van de Rechtbank Maastricht, Selecteer bij -kies een gerechtelijke instantie-, Rechtbank Maastricht. Klik op ok. U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden. Het indienen van een beroepschrift heeft geen schorsende werking. Als u een beroepschrift heeft ingediend, dan kunt u tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening indienen bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank, sector Bestuursrecht, van het arrondissement Maastricht, Postbus 1988, 6201 BZ Maastricht

5 Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag, volgend op de beroepstermijn van 6 weken. Indien binnen de beroepstermijn tegen het besluit bij de Voorzieningenrechter een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht is gedaan, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist

6 2 Procedure 2.1 Gegevens aanvrager Op 23 februari 2012 hebben wij een aanvraag om een revisie van een omgevingsvergunning als bedoeld in Wabo ontvangen. Het betreft een verzoek van Sica Recycling B.V. te Sittard, hierna te noemen Sica. 2.2 Vergunningsituatie Op 8 maart 2007, kenmerk 06/39397, hebben wij aan Van Stralen-Sica B.V. een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) verleend voor haar inrichting gelegen aan de Nieuwstadterweg 11 te Sittard. Deze vergunning is verleend voor een periode van 10 jaar en loopt af op 27 april Gelet op artikel 1.2, vijfde lid, van de Invoeringswet Wabo geldt een voor inwerkingtreding van de Wabo verleende, onherroepelijke vergunning voor categorieën van inrichtingen waar afvalstoffen nuttig worden toegepast of verwijderd, van rechtswege voor onbepaalde tijd. Tevens hebben wij op 26 juni 2008 een melding als bedoeld in artikel 8.19, lid 1 Wm geaccepteerd voor de uitbreiding van het in de eerder verleende vergunning opgenomen inrichtingsterrein. 2.3 Bevoegd gezag en adviezen De inrichting is genoemd in categorie 28.4 van onderdeel C van Bijlage 1 van het Bor. Verder bevat de inrichting één of meerdere gpbv-installaties. Daarom zijn wij het bevoegd gezag voor de integrale omgevingsvergunning. Burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-geleen hebben naar aanleiding van de aanvraag geen advies uitgebracht. Het Waterschap Roer en Overmaas heeft wel advies uitgebracht. Dit advies is in deze vergunning opgenomen. 2.4 Ontvankelijkheid en opschorting procedure Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze aan de hand van de Mor getoetst op ontvankelijkheid. Daarbij is gebleken dat een aantal gegevens ontbrak. Naar aanleiding hiervan hebben wij aanvraagster op 27 april 2012 in de gelegenheid gesteld om binnen uiterlijk vier weken na verzending van ons verzoek aanvullende gegevens in te dienen. Op 24 mei 2012 hebben wij de gevraagde aanvullende gegevens ontvangen. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag alsmede de latere aanvulling daarop samen voldoende informatie bevatten voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen. De beslistermijn voor het nemen van een besluit op de voorliggende aanvraag is daardoor opgeschort met 27 dagen. Op 17 juli 2012 hebben wij van Sica een brief ontvangen waarbij het onderdeel van de aanvraag dat betrekking heeft op de activiteit breken van puin wordt ingetrokken

7 2.5 Terinzagelegging ontwerp-besluit Van 1 augustus 2012 t/m 12 september 2012 hebben de aanvraag en het ontwerp van het besluit ter inzage gelegen en is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt

8 3 Samenhang overige wetgeving 3.1 Wet bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur Op 1 juli 2003 is de Wet Bibob (Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur) in werking getreden. Deze wet geeft het bevoegd gezag een extra weigerings- of intrekkingsgrond bij het verlenen van vergunningen. Om te kunnen weigeren of intrekken dient het gevaar te bestaan dat met of onder de paraplu van de vergunning strafbare feiten gepleegd zullen worden of dat uit strafbare feiten verkregen gelden benut zullen worden. Het bevoegd gezag dient in eerste instantie zelf onderzoek te verrichten naar de vraag of dit gevaar bij een bepaalde inrichting bestaat. Gedeputeerde Staten hebben ter uitvoering van de Wet Bibob op 15 maart 2011 een beleidslijn vastgesteld waarin de werkwijze wordt beschreven ten aanzien van de inzet van het Bibobinstrumentarium met betrekking tot vergunningen op grond van de Wabo. Op basis van deze nieuwe beleidslijn worden bedrijven in de hieronder genoemde gevallen gescreend op het mogelijk faciliteren van criminele activiteiten. Toepassing Wet Bibob In het kader van vergunningverlening passen Gedeputeerde Staten van Limburg de Wet Bibob toe op aanvragen om een omgevingsvergunning die betrekking hebben op een (afvalstoffen)inrichting als bedoeld in categorie 28, onder 28.4 t/m 28.6 van onderdeel C Bijlage I van het Bor, voor zover de aanvraag geheel of gedeeltelijk strekt tot het uitvoeren van de volgende activiteiten: het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, indien de bouwkosten van het betreffende bouwwerk volgens de tarieventabel behorende bij de Legesverordening provincie Limburg ,- bedragen of meer; het oprichten van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 1, van de Wabo; het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2 of 3 van de Wabo en overeenkomstig artikel 2.6, eerste lid, van die wet indien door Gedeputeerde Staten is bepaald dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd met betrekking tot die verandering en het in werking hebben van de betrokken inrichting na die verandering; het verrichten van een activiteit binnen een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo juncto artikel 2.2a, onder g, h, i, j, k of l van het Bor. Gedeputeerde Staten kunnen toepassing van de Wet Bibob binnen bovengenoemd toepassingsgebied achterwege laten indien: een omgevingsvergunning wordt aangevraagd met betrekking tot een (afvalstoffen)inrichting als bedoeld in categorie 28, onder 28.4 tot en met 28.6 van Bijlage I van het Bor, die wordt gedreven door een overheidsdienst; onmiskenbaar duidelijk is dat er geen Bibob-screening nodig is omdat dit geen nieuwe informatie op zal leveren ten opzichte van de informatie die al bij Gedeputeerde Staten bekend is. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als met zekerheid bekend is hoe de bedrijfsstructuur en financiering van een bedrijf in elkaar steekt en wie de drijver van de inrichting zal zijn

9 Het bovengenoemde toepassingsgebied sluit overigens uitdrukkelijk niet uit dat met betrekking tot een inrichting, niet zijnde een afvalstoffeninrichting als bedoeld in categorie 28, onder 28.4 t/m 28.6 van onderdeel C van Bijlage I van het Bor, en/of in een andere situatie als hiervoor aangehaald onder a t/m c, wordt besloten tot toepassing van de Wet Bibob. Tot zodanige toepassing van de Wet Bibob kan onder meer aanleiding bestaan op basis van handhavinginformatie of indicaties die de vergunningverlener krijgt bij de (concept)aanvraag om een omgevingsvergunning. Daarnaast zal in principe in alle gevallen waarin de Officier van Justitie ingevolge artikel 26 van de Wet Bibob een zogenaamde tip geeft om in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning een advies aan Bureau Bibob te vragen, toepassing worden gegeven aan de voornoemde wet. Afweging Wij hebben, in het kader van de Wet Bibob, de aangeleverde stukken met betrekking tot de bedrijfsvoering en de financiering getoetst. Naar aanleiding van deze toets zien wij geen aanleiding tot verdere stappen

10 3.2 Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer Met het in werking treden van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim ofwel Activiteitenbesluit) gelden voor veel inrichtingen algemene regels. Het Activiteitenbesluit en de bijbehorende regeling bevatten algemene regels voor een aantal specifieke activiteiten en installaties. gpbv-installaties De inrichting bevat een gpbv-installatie en daarom is het Activiteitenbesluit niet van toepassing. 3.3 Besluit milieueffectrapportage 1999 (besluit mer) In Nederland is het milieueffectrapportage (mer) geregeld in de Wm en in de uitvoeringswetgeving in de vorm van een algemene maatregel van bestuur (het Besluit mer). Inmiddels heeft ook andere wetgeving invloed op de mer, zoals de Crisis- en Herstelwet (Chw). Er bestaat een beperkte en een uitgebreide m.e.r.-procedure. Welke procedure van toepassing is, hangt af van het project. Het Besluit mer maakt onderscheid naar activiteiten, plannen en besluiten ten aanzien waarvan het maken van een mer verplicht is (onderdeel C van de bijlage behorende bij het Besluit mer) en activiteiten, plannen en besluiten ten aanzien waarvan moet worden beoordeeld of een mer moet worden gemaakt (onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit mer). Mer-plicht (onderdeel C) en mer-beoordelingsplicht (onderdeel D) De voorgenomen activiteit komt noch voor in onderdeel C noch in onderdeel D van het Besluit mer. De activiteit is derhalve noch mer-plichtig noch mer-beoordelingsplichtig. 3.4 European pollutant release and transfer register (e-prtr) In het kader van het VN-verdrag van Aarhus is in februari 2006 de Europese Pollutant Release and Transfer Register (E-PRTR)-verordening vastgesteld. De (rechtstreeks werkende) E-PRTR-verordening verplicht bedrijven hun emissies naar water, lucht en bodem en de verwijderingsroutes voor afval te rapporteren aan de overheid. Vanaf 2010 (verslagjaar 2009) is er sprake van één geïntegreerd (en vereenvoudigd) milieuverslag. Op 11 juni 2009 (Staatscourant 2009 nr. 105) is de wetgeving Uitvoeringsregeling EG-verordening PRTR en PRTR-protocol aangepast. De rapportageverplichtingen zijn vooral van belang voor de emissies naar lucht en water en de hoeveelheden en verwijderingsroutes van de in de inrichting Sica geproduceerde hoeveelheden afvalstoffen. Gebleken is dat de bedrijfsactiviteiten van Sica onder de reikwijdte van de verordening vallen (categorie 5a van bijlage 1 van de E-PRTR-verordening). Voor Sica betekent dit dat zodra één of meerdere drempelwaarde(n) (bijlage 2 van de E-PRTR-verordening) wordt/worden overschreden, een rapportage aan het bevoegd gezag dient te worden overgelegd. De rapportage dient plaats te vinden conform de E- PRTR

11 Deze rapportageplicht geldt ook wanneer de drempelwaarde wordt overschreden ten gevolge van een ongewoon voorval/calamiteit. VROM adviseert bedrijven die onder de E-PRTR verordening vallen, vrijwillig ook stoffen onder de drempelwaarde te rapporteren, zodat het bevoegd gezag snel en gemakkelijk kan controleren in hoeverre drempelwaarden worden overschreden. Daarbij kan worden volstaan met minder uitgebreide metingen (of berekeningen/schattingen) dan bij emissies boven de drempelwaarden. De gegevens die voortvloeien uit de E-PRTR-rapportages zullen onderdeel gaan uitmaken van de nationale emissieregistratie; een belangrijke gegevensbron van de overheid om inzicht te krijgen in emissies naar het milieu

12 4 Overwegingen 4.1 Milieu Algemeen De aanvraag heeft betrekking op een omgevingsvergunning tot het veranderen en het in werking hebben van de betrokken inrichting na die verandering, als bedoeld in artikel 2.6 van de Wabo. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. Toetsing oprichten, veranderen of revisie Gelet op artikel 2.14, lid 1 onder a hebben wij de volgende aspecten betrokken bij de beslissing op de aanvraag: de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken; de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting kan veroorzaken, mede gezien de technische kenmerken en de geografische ligging daarvan; de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu; de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen; het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting of het mijnbouwwerk voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting of het mijnbouwwerk drijft, met betrekking tot de inrichting of het mijnbouwwerk toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting of het mijnbouwwerk voert. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn Best beschikbare technieken In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken (BBT) worden toegepast. Bij de bepaling van BBT dienen wij in zijn algemeenheid de in de artikel 5.4 van het Bor vermelde aspecten te betrekken, rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen en met het voorzorg- en het preventiebeginsel. In het bijzonder dienen wij bij de bepaling van BBT rekening te houden met de in de Mor aangewezen BBT-documenten. Voor gpbv-installaties moet in ieder geval rekening worden gehouden met de in tabel 1 van de in de Mor opgenomen informatiebronnen. Met de in tabel 2 van de bij deze regeling behorende bijlage opgenomen documenten moet rekening worden gehouden voor zover deze betrekking hebben op onderdelen van of activiteiten binnen de inrichting. Uit de jurisprudentie blijkt dat wij ook de eindconcept-bref's en BREF's die nog niet zijn opgenomen in tabel 1 bij de besluitvorming behoren te betrekken

13 Deze moeten worden beschouwd als documenten die een beschrijving bevatten van vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd. Beoordeling Bij Sica wordt de opslag van gevaarlijk afval aangevraagd in afwachting van verwijdering. Dit betreft o.a. C-hout ( max ton), teermastiekafval (max. 50 ton), asbest(houdend)materiaal (max. 20 ton) en isolatiemateriaal (max. 20 ton). Daarnaast vindt opslag van gevaarlijk afval voor nuttige toepassing plaats zoals niet-gewolmaniseerd C-hout (max ton), bouw- en sloopafval (max. 500 ton), gemengd afval van mechanische afvalverwerking (max. 200 ton), electronisch afval (max. 300 ton). Enkele aangevraagde activiteiten worden genoemd in bijlage I van de EG-richtlijn en wel in categorie 5.1 en 5.5. De aangevraagde installaties betreffen gpbv-installaties. Voor deze installaties zijn de volgende relevante BREF s beschikbaar: Bref afvalbehandeling; Bref op- en overslag bulkgoederen. Aan deze BREF's is getoetst. Voorts hebben wij aan de hand van bestaande literatuur, de in de het Mor genoemde Nederlandse informatiedocumenten en onze kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning BBT voorgeschreven. De in tabel 2 van bijlage 1 van de Mor genoemde relevante informatiedocumenten zijn: NeR Nederlandse emissierichtlijn lucht, juni 2011; Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB), juni 2003; PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties, juni 2005; Oplegnotitie BREF Afvalbehandeling, augustus 2006; Oplegnotitie BREF Emisses uit opslag, december Sica zelf exploiteert een installatie met een technische of juridische capaciteit om meer dan 10 ton gevaarlijk afval per dag op te slaan met het oogmerk deze af te voeren naar een stortplaats of naar een verbrandingsinstallatie voor gevaarlijk afval en valt daarmee ook rechtstreeks onder de werkingssfeer van de IPPC-Richtlijn. Voor ongevaarlijk afval is deze richtlijn van toepassing, omdat dit afval binnen de inrichting fysisch-chemisch wordt behandeld (bijvoorbeeld scheiden van overige fracties) om deze fracties vervolgens te (laten) verwijderen met een capaciteit van meer dan 50 ton per dag. Relatie BREF s en nationaal beleid Voor deze vergunning gaan wij in het hiernavolgende uit van het algemeen beleid zoals dat in de Nederlandse oplegnotities voor de BREF s is opgenomen De BREF ESB Met de BREF op- en overslag bulkgoederen (ESB) moet rekening worden gehouden bij de vergunningverlening aan IPPC-installaties. De BREF is van toepassing op de opslag, het transport en de verlading van vloeistoffen, vloeibare gassen en vaste stoffen bij IPPC-installaties onafhankelijk van de sector of industrie. In Hoofdstuk 5 van de BREF staan de als beste beschikbare technieken aangemerkte maatregelen. Naast technische maatregelen bevat de BREF ook organisatorische maatregelen. Goed werkende management- en onderhoudsystemen behoren tot de BBT (zie hierover met name onderdelen , en van de BREF). Bij vergunningverlening moet, rekeninghoudend met de individuele omstandigheden van het bedrijf, worden getoetst of het managementsysteem voldoet aan de eisen van de BBT

14 Bouwtechnische Primaire Organisatorische De BREF gaat niet in op de specifieke eisen voor de opslag van gevaarlijke stoffen. Om de opslag van deze stoffen te beoordelen moeten Nederlandse referentiedocumenten waaronder de publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS-richtlijnen) en de NeR worden toegepast. De voornaamste Nederlandse BBT-referentiedocumenten in de ministeriële regeling die betrekking hebben op open overslagfaciliteiten zijn: de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) (algemene regime en bijzondere regelingen); de Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB); de PGS-richtlijnen (met name PGS 15 -opslag gevaarlijke stoffen- en PGS 30 -vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties. Voor een overzicht van alle beschikbare PGSrichtlijnen zie Voor tanks waarvoor geen PGS richtlijn beschikbaar is kan de Richtlijn tankinstallaties voor vloeistoffen en dampen, ondergronds en bovengronds (PBV Rapport P ) worden gebruikt. Opslag, transport en verlading van vaste stoffen Hoofdstuk 3 van de BREF bevat een beschrijving van de technieken die worden toegepast voor de opslag, transport en verlading van vaste stoffen in bulk. Er wordt ingegaan op verschillende soorten open opslag, een belangrijke potentiële emissiebron van stof, net als opslag in zakken en bulkzakken, silo s en bunkers en verpakte gevaarlijke vaste stoffen. De eigenlijke verlading van vaste bulkstoffen is een andere, in vergelijking met de opslag zelfs grotere potentiële bron van stofemissies. Er worden verschillende laad-, los- en transporttechnieken beschreven zoals: grijpers, hoppers, kuipen, mobiele laadtoestellen en transportbanden. In hoofdstuk 4, In overweging te nemen technieken bij de vaststelling van BBT, worden Emissie Controle Maatregelen (ECM s) beschreven en beoordeeld om emissie van stof uit de opslag, transport en verlading van vaste stoffen te voorkomen. Er zijn drie soorten maatregelen om stofemissies bij de opslag en verlading tot een minimum te beperken: preprimaire maatregelen, primaire maatregelen en secundaire maatregelen. Preprimaire maatregelen maken deel uit van het productie- of extractieproces en vallen daarom buiten het bestek van de BREF. Primaire maatregelen zijn maatregelen om de vorming van stof te voorkomen. Ze worden onderverdeeld in organisatorische, technische en bouwtechnische maatregelen. De laatste categorie is alleen van toepassing op de opslag en niet op verlading. Secundaire maatregelen zijn uitstootbeperkende maatregelen om de verspreiding van stof te beperken wanneer de vorming ervan niet kan worden vermeden. Maatregelen om stofemissies bij de opslag van vaste stoffen te voorkomen en te beperken zijn: Maatregelen en technieken voor de vermindering van de emissie van stof bij de opslag van vaste stoffen monitoring ontwerp en exploitatie van opslagvoorzieningen (door het bevoegde personeel) onderhoud (van preventie/reductiemaatregelen) reduceren van de windbelasting mammoetsilo's loodsen of daken domes zelfontvouwende afdekkingen silo's en hoppers windtaluds, omheiningen en/of beplantingen

15 Secundaire Technische maatregelen Primaire Organisatorische maatregelen Secundair e Technische gebruik van windschermen afdekking van open opslagvoorzieningen bevochtiging van open opslagvoorzieningen watersproeiers/watergordijnen en waterstralen stofafzuiging in opslagloodsen en silo's Al deze technieken worden beschreven en beoordeeld in hoofdstuk 4 van de BREF. De maatregelen en technieken om de emissie van stof bij de verlading van vaste stoffen te voorkomen zijn: Maatregelen en technieken om emissie van stof bij het transport en de verlading van vaste stoffen te verminderen Weersomstandigheden Maatregelen (door de kraanmachinist) bij het gebruik van een grijper: valhoogte verminderen bij het lossen van het materiaal grijper volledig sluiten na het oppikken van het materiaal grijper lang genoeg in de hoppers laten na het lossen grijper niet gebruiken bij hoge windsnelheid. Maatregelen (door de operator) bij het gebruik van een transportband: snelheid van de band aanpassen band niet tot aan de randen laden. Maatregelen (door de operator) bij het gebruik van een shovel: valhoogte verminderen bij het lossen van het materiaal juiste positie kiezen bij het lossen in een vrachtwagen. Ontwerp en exploitatie van opslagvoorzieningen (door het bevoegde personeel) vervoer over kortere afstanden snelheid van voertuigen aanpassen verharde wegen aanleggen reduceren van de windbelasting Geoptimaliseerde grijpers Gebruik van gesloten transporteurs (bv. transportbuizen, transportschroeven) Bandtransporteur zonder draagwielen Primaire maatregelen bij conventionele transportbanden Primaire maatregelen bij glijgoten Reduceren van de daalsnelheid Minimaliseren van de vrije valhoogte (bv. bij cascadehoppers) Gebruik van stofschermen bij stortputten en hoppers Bunkers met lage stofemissie Chassis van voertuigen met ronde top Schermen voor open transportbanden Behuizing of afdekking van emissiebronnen Afdekkingen, schermen of kegels op vulbuizen Afzuigsystemen Filtersystemen voor pneumatische transporteurs Stortputten met zuigapparatuur, behuizing en stofschermen Geoptimaliseerde hoppers (in havens)

16 Watersproeiers/watergordijnen en waterstralen Schoonmaken van bandtransporteurs Uitrusten van vrachtwagens met mechanische/hydraulische flappen Schoonmaken van wegen Schoonmaken van voertuigbanden Beste beschikbare technieken In de volgende alinea s is een samenvatting van hoofdstuk 5, beste beschikbare technieken, opgenomen en wordt een beschrijving gegeven van de technieken, maatregelen en activiteiten op basis waarvan de BBT-conclusies werden geformuleerd. De conclusies hebben betrekking op de belangrijkste milieuaspecten, namelijk emissies naar lucht en bodem bij normale bedrijfsvoering bij de opslag en verlading van vloeistoffen, en stofemissies bij de opslag en verlading van vaste stoffen. In een aantal gevallen worden ook BBT-conclusies geformuleerd voor emissies bij incidenten en (ernstige) ongevallen. Deze alinea s zijn niet bedoeld om te worden gelezen in plaats van het hoofdstuk Beste beschikbare technieken. Het is evenmin de bedoeling het BBT-hoofdstuk zonder de rest van de BREF te lezen. Daarom wordt in elke BBT-conclusie verwezen naar de relevante informatie in andere hoofdstukken. De BBT-conclusies in hoofdstuk 5 zijn als volgt geordend: eerst worden de BBT-conclusies opgesomd voor de opslag van vloeistoffen en vloeibare gassen en worden de algemene beginselen vermeld om emissies te voorkomen of te verminderen. Ten tweede worden de BBT-conclusies vermeld voor het transport en de verlading van vloeistoffen en vloeibare gassen, waarbij eveneens wordt begonnen met de opsomming van de algemene beginselen om emissies te reduceren en te voorkomen. Ten derde worden BBT-conclusies opgesomd betreffende stofemissie uit open en gesloten opslag en betreffende opslag van verpakte materialen, waarbij ten slotte ook een BBT-conclusie wordt vastgesteld voor veiligheids- en risicomanagement. Ten slotte worden de BBT-conclusies opgesomd voor stofemissies door het transport en de verlading van vaste stoffen, waarbij eerst conclusies over onderstaande algemene maatregelen voor de beperking van stofemissies aan bod komen: planning van transportactiviteiten, continutransport, reductiemaatregelen bij discontinu transport zoals schoonmaken van wegen en voertuigbanden, bevochtigen van het product, minimaliseren van de daalsnelheid en minimaliseren van de vrije valhoogte. De BBT-conclusies betreffende algemene maatregelen worden gevolgd door conclusies betreffende de beperking van stofemissies bij grijpers en transportbanden. De oplegnotitie geeft ondermeer de volgende conclusies en aanbevelingen. - Voor zover emissies in de BREF niet uitdrukkelijk zijn verbijzonderd, gelden de algemene bepalingen van de NeR. - Het begrip significante emissie is noch in de IPPC-richtlijn noch in de BREF gedefinieerd. Op basis van de NeR is een emissie relevant indien de totale emissie uit een inrichting voor een bepaalde stof of groep van stoffen groter is dan de grensmassastroom. Hierbij moet rekening worden gehouden met de vrijstellingbepaling in paragraaf van de NeR. Aanbevolen wordt het beleid in de NeR te volgen. - De maatregelen genoemd in de bijzondere regeling 3.8 (Diffuse stofemissies bij op- en overslag en bewerking van stuifgevoelige goederen) in de NeR zijn specifieker dan de BBT s in paragraaf 5.4 Transport en verlading van vaste stoffen in de BREF. Bij vergunningverlening moet rekening worden gehouden met de maatregelen in de BREF en de bijzondere regeling in de NeR. - Nederlandse referentiedocumenten schrijven geen technieken voor voor bemonsteringspunten. Geadviseerd wordt de aanwijzingen van de BREF te volgen (paragraaf )

17 Split view Wanneer er in de technische werkgroep die de BREF heeft opgesteld geen consensus bestond over het aanmerken van een techniek als de beste beschikbare techniek, is dit in de BREF aangegeven door middel van een zogeheten split view. De Emission Control Measures methode is een niet als BBT aangemerkte maatregel maar wordt desondanks genoemd in hoofdstuk 5. Diverse lidstaten (waaronder Nederland) hebben een split view ingebracht dat deze methode niet als BBT moet worden aangemerkt. Bij vergunningverlening hoeft niet te worden getoetst aan deze maatregel. De publicatie van de BREF doet geen afbreuk aan de geldigheid van Nederlandse referentiedocumenten over BBT. Uit een vergelijking tussen de BBT s in de BREF en de Nederlandse referentiedocumenten blijkt dat deze elkaar niet vervangen en allebei relevant zijn bij vergunningverlening. De datum van publicatie van een document is uiteraard van belang bij het bepalen van de BBT. De Mor is niet beperkend als het gaat om de documenten die geraadpleegd moeten worden bij het bepalen van BBT. Naast de genoemde documenten kan ook informatie uit andere relevante BBT-documenten worden gebruikt. In deze vergunning is primair uitgegaan van hoofdstuk 3.8 uit de NeR (Overige bijzondere regeling stofemissies bij verwerking, bereiding, transport, laden en lossen alsmede opslag van stuifgevoelige stoffen). Een belangrijke uitwerking hiervan zijn de factsheets op- en overslag en bewerken welke in 2010 zijn verschenen (zie paragraaf ). Hiermede wordt in voldoende mate voldaan aan de BREF Open overslag van bulkgoederen. In de bijlage IPPC- en BBT-toets in het kader van een (revisie)vergunning-aanvraag ingevolge de Wabo, van de aanvraag van Sica wordt een uitwerking gegeven van deze BREF ESB. Het aspect bodembescherming wordt behandeld in paragraaf van deze vergunning De BREF Afvalbehandeling - relatie BREF versus nationaal beleid Milieuzorgsysteem Op basis van de BREF is het hebben en werken volgens een milieuzorgsysteem BBT. In paragraaf 5.1 van de BREF staan de onderdelen die, afhankelijk van de individuele omstandigheden, het milieuzorgsysteem dient te bevatten. De toevoeging afhankelijk van individuele omstandigheden geeft aan dat niet elke exploitant perse alle genoemde onderdelen hoeft te implementeren. Implementatie van een milieuzorgsysteem is in het huidige Nederlandse beleid niet verplicht en vindt plaats op vrijwillige basis. Meestal wordt de implementatie van een milieuzorgsysteem aangetoond door certificatie volgens EMAS of NEN-EN-ISO Bij vergunningverlening moet, rekeninghoudend met de individuele omstandigheden van het bedrijf, worden getoetst of het milieuzorgsysteem voldoet aan BBT. De BREF bevat als BBT het implementeren van een milieuzorgsysteem met specifiek genoemde elementen (m.n. BAT 1-5). In het huidige nationale beleid bestaan op dit gebied geen specifieke eisen. De betreffende BBT s in de BREF betekenen op dit punt een uitbreiding ten opzichte van het huidige beleid. Hierbij wordt de nuancering gegeven dat de omvang en mate van detail van een milieuzorgsysteem over het algemeen zal zijn aangepast aan de soort, schaal en complexiteit van de inrichting en van de potentiële milieueffecten. In de voorschriften hebben wij opgenomen dat een milieuzorgsysteem operationeel dient te zijn (zie voorschrift 1.13). A&V- en AO/IC-beleid Veel BBT s in de BREF betreffen A&V- en AO/IC-beleid. Uit een vergelijking met het nationale A&V- en AO/IC-beleid uit het rapport De verwerking verantwoord (De Roever, 2002) kunnen de volgende conclusies worden getrokken

18 Het huidige nationale A&V- en AO/IC-beleid en de betreffende BBT s in de BREF behandelen voor een groot deel dezelfde aspecten, maar hebben een verschillende invalshoek. In de BREF worden vaak meer specifieke eisen omschreven dan in het nationale beleid, waarin de vergunninghoudster meer ruimte wordt gelaten voor een eigen invulling. Volgens het huidige nationale beleid moeten bepaalde aspecten worden beschreven, maar is het aan het bevoegd gezag met welke informatie ze genoegen neemt. Zoals eerder omschreven moet met de BREF rekening worden gehouden en mag er gemotiveerd van worden afgeweken. Aan de andere kant behandelt het AO/IC-beleid ook onderwerpen die niet of nauwelijks in de BREF zijn opgenomen, zoals structuur van de organisatie, functiescheiding, inrichting van verschillende administraties, financiële bepalingen en audits. Het nationale A&V-beleid heeft een logische opbouw en volgt de afvalstof van aanbieding tot afvoer. In de BREF zijn stukjes A&V-beleid verdeeld over verschillende paragrafen. Een ander verschil betreft de bedrijven waarop het beleid van toepassing is. Het nationale AO/IC-beleid geldt voor HOI s, bedrijven die gevaarlijk afval accepteren en bedrijven die al een AO/IC hadden. De scope van de BREF is breder (zie bij toepassingsgebied). Concluderend kan worden gesteld dat er een grote overeenkomst is tussen het huidige nationale A&Ven AO/IC-beleid en de betreffende BBT s in de BREF, maar dat deze elkaar niet geheel kunnen vervangen en allebei relevant zijn bij de vergunningverlening. Per geval zal moeten worden bekeken hoe op de meest efficiënte wijze de BBT s en het nationale A&V - en AO/IC-beleid in combinatie kunnen worden toegepast. De ingebouwde flexibiliteit in het nationale A&V - en AO/IC-beleid biedt daartoe mogelijkheden. Een aantal BBT s betreft maatregelen op het gebied van mengen. Over het algemeen is het Nederlandse mengbeleid specifieker en uitgebreider en omvat het de betreffende BBT s. In paragraaf van deze considerans wordt nader ingegaan op het bij de aanvraag gevoegd A&V en AO/IC-beleid. Emissies naar lucht De meeste BBT s in de BREF met betrekking tot emissies naar lucht bevatten geen emissiewaarden, maar wijzen technieken aan ter beperking van de emissies. Het verschil met de NeR is dat deze emissieeisen stelt die te behalen zijn met de beste beschikbare technieken. Over het algemeen zijn de richtlijnen uit de NeR specifieker en uitgebreider en omvatten ze de BBT s in de BREF. In een aantal BBT s worden wel emissiewaarden genoemd. De BREF vormt in sommige gevallen een aanscherping ten opzichte van het huidige nationale beleid. Voor fijn stof bevat de BREF een algemene emissiewaarde van 5-20 mg/m 3 (BAT 41). De NeR hanteert algemene emissie-eisen voor totaal stof van 5 en 20 mg/m 3, afhankelijk van de toepasbaarheid van filtrerende afscheiders. In geval van stof komen de emissiewaarden dus overeen. BAT 70 bevat waarden voor geur- en NH 3 -emissies die vrijkomen bij mechanisch-biologische be- /verwerking van afval. De waarde voor geuremissies is geureenheden/m 3. Het nationale geurbeleid kent geen vaste waarden voor geuremissies, maar wordt door het lokale bevoegd gezag vastgesteld op basis van het acceptabel hinderniveau. Bij de vergunningverlening zal per geval bekeken moeten worden in hoeverre met de in de BREF genoemde beste beschikbare technieken de emissiewaarden haalbaar zijn. Daarbij moet tevens altijd rekening worden gehouden met de lokale, specifieke situatie van de inrichting. Een afweging over geur wordt gemaakt in paragraaf van deze considerans. Bodembescherming Een aantal BBT s in de BREF betreft bodembeschermende maatregelen. In het algemeen is het nationale beleid, met name de NRB, specifieker en uitgebreider en omvat het de betreffende BBT s. Een uitzondering hierop is BAT 64, waarin een reductie van het installatieterrein en een minimalisatie van ondergrondse tanks en leidingen als BBT wordt aangegeven. Dit is een uitbreiding ten opzichte van het huidige nationale bodembeschermingsbeleid. Een afweging over de bodembeschemende voorzieningen wordt gegeven in paragraaf van deze considerans

19 Preventie De BREF bevat een aantal BBT s op het gebied van het preventiebeleid. De BAT 20 en 21 betreffende energie-efficiency komen overeen met het nationale beleid op dit gebied, zoals uitgewerkt in de Circulaire energie in de milieuvergunning (VROM 1999) en de convenanten Benchmarking en de Meerjarenafspraak (MJA) Energie-efficiency. Voor het stellen van eisen wordt in het nationaal beleid een ondergrens voor het energieverbruik gehanteerd van m 3 gas of kwh. Bij de vergunningverlening zal per geval beoordeeld moeten worden in hoeverre voorschriften ten aanzien van energie-efficiency nodig zijn. Daarbij kunnen de ondergrenzen in energieverbruik als richtlijn dienen. In de BREF wordt een aantal BBT s genoemd op het gebied van grondstoffenverbruik (BAT 22 en 23), waterverbruik (BAT 42e en 48) en afvalpreventie (BAT 57, 58, 59 en 60). De genoemde maatregelen gaan verder dan het huidige nationale preventiebeleid, waarin geen richtlijnen op dit gebied worden gegeven. De BREF betekent in deze gevallen een aanscherping van het nationale beleid. Opgemerkt moet worden dat in de afvalverwerkende industrie grondstoffen vaak worden ingezet ter reductie van emissies. In elk relevant geval zal een afweging moeten worden gemaakt tussen beperking van het grondstoffenverbruik en beperking van de emissies. In deze considerans is het preventiebeleid verder uitgewerkt, waarbij ook het werkboek wegen naar preventie als BBT document is aangewezen en wordt beoordeeld. Veiligheid De BREF bevat een aantal BBT s op het gebied van veiligheid, met name met betrekking tot op- en overslag en de bewerking van afval tot secundaire brandstoffen. In het algemeen is de Nederlandse veiligheidsregelgeving uitgebreider en specifieker en omvat deze de betreffende BBT s. Specifieke be-/verwerkingstechnieken - minimumstandaarden In principe omvat de BREF geen keuzen voor bepaalde be-/verwerkingstechnieken of een niveau van be-/verwerking voor specifieke afvalstromen, zoals in de minimumstandaarden uit het LAP. De beste beschikbare technieken in de BREF betreffen een beperking van milieueffecten gegeven een bepaalde be-/verwerking. Dit betekent dat de keuze voor een bepaald niveau van afvalbeheer voor elke specifieke afvalstroom in het LAP wordt gemaakt door middel van minimumstandaarden. De vergunningverlener toetst eerst of een aanvraag voldoet aan de minimumstandaard voor de betreffende afvalstroom. Indien dit een negatief resultaat oplevert dan wordt negatief besloten. Indien dit een positieve beoordeling oplevert dan wordt de vergunningaanvraag vervolgens getoetst aan BBT s zoals beschreven in de BREF. Voor een aantal afvalstromen is uit de vergelijking van BREF en minimumstandaarden in het LAP gebleken dat er BBT s opgenomen zijn die wel het niveau van afvalbeheer betreffen, waarbij dit mogelijk hoog- of laagwaardiger is dan de minimumstandaard. Deze gevallen zijn hieronder weergegeven. In het algemeen is de beleidslijn dat ten aanzien van de hoogwaardigheid van een niveau van afvalbeheer het LAP bepalend is. In de BREF staat een aantal BBT s met betrekking tot de mechanisch-biologische behandeling, waarbij het met name om huishoudelijk afval gaat. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze verwerkingswijze van huishoudelijk afval als voorbehandeling voor storten in Nederland niet is toegestaan. De minimumstandaard voor huishoudelijk afval bepaalt dat de hoeveelheid te storten reststoffen minder dan 5% dient te zijn. De mechanisch-biologische behandeling kan wel worden toegepast met als doel een verhoging van de nuttige toepassing. In paragraaf van deze considerans zijn de aangevraagde activiteiten met afvalstoffen getoetst aan het LAP

20 4.1.2 Algemene opmerkingen over de BAT maatregelen in genoemde BREF s Milieuzorgsysteem In de aanvraag heeft Sica aangegeven te beschikken over een milieuzorgsysteem dat voldoet aan NEN- EN-ISO en op 7 december 2009 is gecertificeerd. In de aanvraag en in deze vergunning zijn voldoende zaken aan de orde die zich bij uitstek lenen om in de vorm van een milieuzorgsysteem c.q. procedure te regelen mede gezien de opslag en overslag van een breed scala (afval)stoffen. Hierbij kan gedacht worden aan de zorg om stofverspreiding te voorkomen, bescherming van de bodem, het onderling scheiden van opgeslagen (afval)stoffen, de acceptatie en bewerking van het brede scala aangevraagde afvalstoffen en brandveilige opslag. Het hebben van een goed functionerend milieuzorgsysteem bij Sica moet zeker als BBT worden aangemerkt en is daarom niet vrijblijvend. Het aanwezig hebben van een milieuzorgsysteem hebben wij in een voorschrift vastgelegd. Conclusies en aanbevelingen uit de oplegnotities Voorzover emissies in de BREF niet uitdrukkelijk zijn verbijzonderd, gelden de algemene bepalingen van de NeR (meest recente versie), NRB en het emissiebeleid water (CIW 1999). In de hiernavolgende milieuonderwerpen wordt dieper ingegaan op de bescherming van het milieu en waar nodig op de relatie met de genoemde BREF s. Het voorgeschreven milieuzorgsysteem, dat Sica overigens operationeel heeft, dient in overeenstemming te zijn met de specifiek beschreven BBT-maatregelen in de BREF s en de aangewezen Nederlandse BBT-documenten Algemene BAT-overwegingen Voorts hebben wij aan de hand van bestaande literatuur de in de Regeling aanwijzing BBT-documenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning BBT voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de BBT merken wij het volgende op: Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken. Bij Sica worden geen stoffen geproduceerd. Het afval dat vrijkomt betreft regulier bedrijfsafval of komt vrij bij het nasorteren van afval dat van buiten de inrichting afkomstig is. Toepassing van minder gevaarlijke stoffen. Bij Sica worden geen gevaarlijke stoffen toegepast. Er kunnen wel gevaarlijke stoffen worden op- en overgeslagen. Deze activiteit voldoet aan de eisen gesteld in de publicatiereeks gevaarlijke stoffen. Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen. Dit is op Sica niet van toepassing. Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan. In de Nederlandse BBT-documenten zoals de NeR en de NRB zijn reeds algemene technieken voorgeschreven die met succes in de praktijk zijn beproefd. Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis. In de praktijk worden dergelijke technieken in richtlijnen en normen vastgelegd die uiteindelijk worden doorvertaald naar (milieu)vergunningen. Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies. Met inachtneming van de eerdergenoemde BBT documenten uit de PGS-serie, NeR en NRB worden emissies zo veel als mogelijk voorkomen dan wel beperkt. Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen. Gebleken is dat de installaties van Sica voldoen aan de stand der techniek. De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen. Bij Sica worden voor zover ons bekend geen verouderde technieken toegepast

21 Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie. Dit onderwerp komt aan de orde bij het werkboek Wegen naar Preventie, hetgeen als BBT document in de Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd. In deze vergunning is daar aandacht aan besteed. Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken. Dit is in het kader van het voorkomen of beperken van lucht- en bodememissies voldoende uitgewerkt in deze vergunning. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken. In de aanvraag is aandacht besteed aan ongewone voorvallen en de te nemen maatregelen om de nadelige effecten voor het milieu zo veel mogelijk te beperken Conclusies BBT De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT). De overwegingen ten aanzien van deze toetsing zijn onder de van toepassing zijnde milieuaspecten vermeld Afvalstoffen Algemeen Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel van de Wm). In het bedoelde afvalbeheersplan (het Landelijk Afvalbeheerplan , hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd Afvalverwerkende bedrijven Het doelmatig beheer van afvalstoffen wordt getoetst op basis van het LAP. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: het stimuleren van preventie van afvalstoffen; het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiden van afvalstromen. Afvalscheiding maakt producthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en beperkt de hoeveelheid te storten of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) te verbranden afvalstoffen; het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof); het verwijderen van afvalstoffen door verbranding; het verwijderen van afvalstoffen door storten. Bij de vaststelling van het LAP is ook rekening gehouden met de in artikel 10.5 van de Wm vermelde aspecten van doelmatig afvalbeheer. Bijlage 4 bij het LAP bevat een invulling van het beleid voor specifieke afvalstoffen. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Als de minimumstandaard bestaat uit verschillende be- en verwerkingshandelingen bij diverse inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een Wm-vergunning worden verleend

22 Voor de onderhavige aanvraag zijn de volgende sectorplannen in bijlage 4 van het LAP van toepassing: Sectorplan 1 Huishoudelijk restafval (inclusief grof huishoudelijk afval); Sectorplan 2 Restafval van bedrijven; Sectorplan 3 Procesafhankelijk industrieel afval; Sectorplan 4 Gescheiden ingezameld papier en karton; Sectorplan 5 Gescheiden ingezameld textiel; Sectorplan 7 Gescheiden ingezameld organisch bedrijfsafval; Sectorplan 8 Gescheiden ingezameld groenafval; Sectorplan 9 Afval van onderhoud van openbare ruimten; Sectorplan 11 Kunststof; Sectorplan 12 Metalen; Sectorplan 14 Papier- of kunststofgeïsoleerde kabels en restanten daarvan; Sectorplan 16 Waterzuiveringsslib; Sectorplan 28 Gemengd bouw- en sloopafval, met bouw- en sloopafval vergelijkbaar bedrijfsafval en particulier gemengd verbouwingsafval; Sectorplan 29 Steenachtig materiaal; Sectorplan 33 Dakafval; Sectorplan 36 Hout; Sectorplan 37 Asbest en asbesthoudende afvalstoffen; Sectorplan 38 Gescheiden ingezameld vlakglas; Sectorplan 39 Grond; Sectorplan 41 Verpakkingen algemeen; Sectorplan 52 Autobanden; Sectorplan 71 Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Uitsluitend opslaan van afvalstoffen In het LAP is aangegeven dat voor het uitsluitend opslaan van afvalstoffen in beginsel vergunning verleend kan worden. Een aantal afvalstromen wordt hiervan uitgezonderd, te weten: afvalmunitie, vuurwerkafval en overig explosief afval alsmede dierlijke bijproducten. Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten indien de tijdsduur van 1 jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen kan door het bevoegd gezag deze termijn worden verlengd tot 3 jaar. Van deze mogelijkheid maken wij gebruik. Sica heeft aangevraagd om de volgende afvalstoffen uitsluitend op te slaan: keuken- en kantineafval; (gemengd) verpakkingsafval; glas; afval van afvalwaterzuivering; afval van de gezondheidszorg; electronische apparaten en overig electronisch afval; kunststoffen; autobanden; groenafval; dakleer; textiel; grond; asbesthoudend materiaal. Voor het opslaan van deze afvalstoffen beschikt de aanvrager over de benodigde voorzieningen

23 Voor het uitsluitend opslaan van de hierboven vermelde afvalstoffen zijn voorschriften gesteld Opmerkingen ten aanzien van deze sectorplannen Sectorplan 1 Huishoudelijk restafval Onder huishoudelijk afval verstaat het LAP afvalstoffen afkomstig van particuliere huishoudens, behoudens voor zover het afgegeven of ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen. Onder huishoudelijk afval vallen ook de grove bestanddelen die vaak grof huishoudelijk afval worden genoemd, zoals grof tuinafval, meubels, tapijten en particulier bouw- en sloopafval. Onder huishoudelijk restafval verstaat het LAP een mengsel van afvalstoffen dat ontstaat bij huishoudens, nadat afzonderlijke componenten (GFT-afval, papier/karton, glas, enz.) gescheiden zijn gehouden en gescheiden worden afgevoerd. De bij particuliere huishoudens gescheiden ingezamelde deelstromen vallen niet onder dit sectorplan. Het beleid voor deze aan de bron gescheiden ingezamelde deelstromen is uitgewerkt in andere sectorplannen. Hetzelfde geldt voor componenten uit grof huishoudelijk afval die bij afgifte op een gemeentelijke milieustraat naar soort worden gescheiden. De restfractie hiervan (de bak 'overig' op de milieustraat) valt wel onder de reikwijdte van dit sectorplan en wordt in dit sectorplan beschouwd als een vorm van 'grof huishoudelijk restafval'. Gemengde fracties, waaronder sorteerresidu, blijven over na sorteren of anderszins bewerken van (grof) huishoudelijk restafval. Deze gemengde fracties vallen ook onder dit sectorplan. Afval dat ongescheiden vrijkomt bij bouwen, slopen of verbouwen door particuliere huishoudens (particulier gemengd verbouwingsafval) maakt geen onderdeel uit van dit sectorplan. Sica vraagt in paragraaf 2.2 van het bij aanvraag gevoegde rapport I van specifiek het verwerken van grof huishoudelijk afval en soortgelijk bedrijfsafval aan. Volgens de definitie uit het LAP bestaat deze afvalstroom derhalve uit ondermeer grof tuinafval, meubels en tapijten (dit is een nietlimitatieve opsomming). Sica geeft aan hieruit de volgende stromen te scheiden: hout, metaal, kunststof, papier, steenachtig materiaal, glas en textiel. Deze afvalstroom valt onder Euralcode met de omschrijving grofvuil. Hieronder valt nadrukkelijk geen huishoudelijk restafval met omschrijving gemengd stedelijk afval en benoemd als niet elders genoemd stedelijk afval. Ingevolge artikel e.v. van de Wm is elke gemeente verplicht ten minste eenmaal per week huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen bij particuliere huishoudens. De Gemeente draagt er zorg voor dat grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld of dat er een plaats wordt ingericht om grove huishoudelijke afvalstoffen achter te laten (de zogenoemde milieustraat). Voor de inzameling van huishoudelijk afval en met name voor huishoudelijk restafval bestaat derhalve reeds een goede en doelmatige inzamelstructuur gebaseerd op een wettelijke taak. Bij de aanvraag heeft Sica een afschrift van de afvalwijzer 2012 van de gemeente Sittard-Geleen gevoegd, alsmede een brief van RWM afval&reiniging dat namens de gemeenten Beek, Schinnen, Sittard-Geleen en Stein afval bij particulieren inzamelt. Hieruit blijkt dat Sica toestemming heeft om bitumineuze afvalstoffen (dakleer etc.) en ongesorteerd bouw- en sloopafval van particulieren in te nemen. Voor alle andere afvalstromen zijn de inwoners aangewezen op de gemeentelijke milieuparken. Dit hebben wij in een voorschrift vastgelegd

24 Het bewerken van grof huishoudelijk afval, afkomstig van particuliere huishoudens, dat aangevoerd wordt via inname- en overslagstations met containers en waarbij afvalstromen worden gescheiden die kunnen worden hergebruikt dan wel nuttig kunnen worden toegepast, achten wij doelmatig. In sectorplan 1 van het LAP is daarover het volgende opgemerkt: Het beleid voor huishoudelijk restafval, inclusief grof huishoudelijk restafval, is gericht op het bevorderen van preventie, afvalscheiding en nuttige toepassing van deelstromen. Hoogwaardiger verwerking van huishoudelijk restafval wordt nagestreefd door scheiding van afval aan de bron én nascheiding gevolgd door nuttige toepassing te stimuleren. De minimumstandaard voor grof huishoudelijk restafval is sorteren of anderszins bewerken en het vervolgens verwerken van de daarbij ontstane monostromen conform de daarvoor geldende minimumstandaarden. De minimumstandaard voor de residuen van het sorteren of anderszins bewerken van grof huishoudelijk restafval is verbranden als vorm van verwijdering. Het storten van huishoudelijk afval, deelstromen afkomstig van het scheiden en sorteren en residuen anders dan door middel van scheiden of sorteren of verwerken van deelstromen, is niet toegestaan op grond van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (categorie 30). Voor bewerking van huishoudelijk restafval, voorafgaand aan verdere verwerking, mag slechts vergunning worden verleend wanneer de bewerking niet leidt tot deelstromen of residuen die worden gestort, en verwerking van deelstromen en residuen conform de minimumstandaard gegarandeerd is. Dit is in lijn met het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen. Wanneer de minimumstandaard bestaat uit meerdere be- en verwerkingshandelingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend, als door middel van sturingsvoorschriften in de vergunning verzekerd is dat de betreffende afvalstof alle noodzakelijke be- of verwerkingshandelingen doorloopt die tot de minimumstandaard behoren. In dit geval is in de voorschriften opgenomen dat deelstromen en residuen die niet worden hergebruikt of nuttig worden toegepast dienen te worden verwerkt in een AVI en derhalve niet mogen worden gestort. (voorschrift 2.25) Op grond van het bovenstaande dienen de deelstromen en residuen (restfractie) die niet worden hergebruikt of nuttig worden toegepast, gescheiden te worden gehouden van andere reststromen teneinde deze aan een AVI aan te bieden voor verdere verwijdering (voorschrift 2.26). Sectorplan 19 Afval van gezondheidszorg bij mens of dier (i.c. Sectorplan 2) Door Sica wordt aangevraagd om ton per jaar afval van de gezondheidszorg op- en over te slaan. Daarbij is aangegeven dat dit afval niet onderworpen is aan de speciale richtlijnen. Daarnaar gevraagd heeft Sica in haar aanvulling aangegeven dat deze afvalstroom specifiek betrekking heeft op droog afval, waarbij de houdbaarheidsdatum is verlopen of voor gebruik blijkt dat het materiaal niet geschikt is. Als voorbeelden worden genoemd incontinentiematerialen, gaas, verbandspullen etc. Het afval bevat geen infectueus afval, cytostatisch afval en lichaamsdelen en/of organen. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van afval van de gezondheidszorg bij mens of dier waarvan de inzameling en verwerking niet zijn onderworpen aan specifieke richtlijnen teneinde infectie te voorkomen - zoals verband, gipsverband, linnengoed, wegwerpkleding, luiers en gedecontamineerd afval (Euralcode /180203) is verwijdering door verbranden. In feite sluit deze afvalstroom aan bij sectorplan 2. Vanwege de overeenkomstige samenstelling is sectorplan 2 ook van toepassing op nietspecifiek ziekenhuisafval

25 Sectorplan 33 Dakafval Sica vraagt de op- en overslag van dakleer en bitumen aan in een doorzetcapaciteit tot ton per jaar. Dakafval ontstaat bij het bouwen, renoveren, herstellen of slopen van gebouwen en bouwwerken. Afhankelijk van de aard van de activiteit is het dakafval onderdeel van een gemengde stroom waarna een verdere bewerking nodig is, of is het een monostroom (bij selectief slopen of demonteren). Dit sectorplan maakt onderscheid tussen vier substromen: teerhoudend dakafval (concentratie PAK10 75 mg/kg droge stof) bitumineus dakafval composieten van teerhoudend- of bitumineus dakafval dakgrind, verkleefd met teer of bitumen. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van teerhoudend dakafval is verbranden als vorm van verwijderen. Vormen van nuttige toepassing zijn uitsluitend toegestaan wanneer daarbij geen verspreiding van de aanwezige PAK mogelijk is. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van bitumineus dakafval is verbranden als vorm van verwijderen. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van composieten van teerhoudend- of bitumineus dakafval is verbranden als vorm van verwijderen. Vormen van nuttige toepassing zijn uitsluitend toegestaan wanneer daarbij geen verspreiding van de aanwezige PAK mogelijk is. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van dakgrind, verkleefd met teer of bitumen is reinigen en nuttig toepassen van het grind, binnen de kaders van het beleidskader. De restanten teer en bitumen mogen worden verbrand. Uitgangspunt is dat bij geen van de toepassingen van componenten van deze afvalstof verspreiding van PAK mogelijk is. In geen van de gevallen mag de grens van 75 mg/kg droge stof PAK10 door mengen van partijen worden bereikt. Dit vraagt van Sica in ieder geval deskundigheid en alertheid om de stromen teerhoudend- en nietteerhoudend dakafval van elkaar gescheiden te houden, temeer omdat Sica ook dakafval rechtstreeks van particulieren en milieustraten inneemt. In voorschrift 2.27 wijzen wij daar expliciet nog eens op. Sectorplan 37 Asbest en asbesthoudende afvalstoffen Sica vraagt de op- en overslag van ton per jaar van asbest houdende materialen aan. Aan met asbest verontreinigd materiaal worden geen bewerkingen uitgevoerd; er vindt alleen opslag plaats conform de vigerende wet- en regelgeving voor verpakte asbest. De mogelijke aanwezigheid van asbest in bouw- en sloopafval vormt een risico voor de continuïteit van de afzet van bouw- en sloopafval voor nuttige toepassing. Asbesthoudende materialen zijn in het verleden als bouw- en isolatiemateriaal in gebouwen toegepast. Vanwege risico s voor werknemers en voor de volksgezondheid is het sinds 1993 verboden om asbesthoudende producten en materialen te gebruiken en zijn strenge regels gesteld aan het verwijderen van asbest. De belangrijkste voorschriften hieromtrent zijn opgenomen in het Asbestverwijderingsbesluit, het Arbobesluit en het Bouwbesluit. Bepaalde asbestgelijkende bouwmaterialen zijn moeilijk te onderscheiden van asbesthoudend materiaal. Het risico bestaat dat asbesthoudend materiaal ten onrechte niet als zodanig wordt behandeld. Asbest en asbesthoudende afvalstoffen komen onder meer ook vrij bij het saneren van wegen, apparaten en uit oude productvoorraden. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van asbest of asbesthoudende afvalstoffen die vallen onder de reikwijdte van dit sectorplan is storten op een daarvoor geschikte stortplaats. De op- en overslag door Sica kan worden vergund mits Sica zorg draagt voor de directe afvoer naar aan daartoe aangewezen stortplaats. Hierbij dient uiteraard wel alle wet- en regelgeving in acht genomen te worden voor wat betreft de handling, verpakking en etikettering van asbesthoudend materiaal (zie voorschrift 2.28)

26 Sectorplan 39 grond Sica heeft de op- en overslag van (verontreinigde) grond met een maximale doorzetcapaciteit tot ton per jaar aangevraagd. Grond komt vrij bij het ontgraven van bodem bij bodemsanering of grondverzet, bij activiteiten als de aanleg van infrastructurele werken en bij de herinrichting van gebieden. Grond kan verontreinigd zijn met diverse stoffen als bijvoorbeeld (zware) metalen, PAK, minerale olie, PCB s of asbest. Dit sectorplan ziet toe op al deze soorten grond en verontreinigingen. Het Besluit bodemkwaliteit definieert grond als: vast materiaal, bestaande uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature wordt aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, met uitzondering van baggerspecie. Voor de reikwijdte van dit sectorplan worden partijen grond met ten hoogste 50% bodemvreemd materiaal onder dit plan begrepen. Bij meer dan 50% bodemvreemd materiaal is dit sectorplan niet van toepassing. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van grond is nuttige toepassing volgens de normen die zijn vastgelegd voor het betreffende toepassingsgebied en binnen de kaders van het beleidskader. Binnen de inrichting worden diversen soorten schone en verontreinigde grond/bouwstoffen geaccepteerd conform het Besluit bodemkwaliteit. Tevens worden kleinere partijen grond, baggerspecie en bouwstoffen geaccepteerd van onbekende samenstelling en opgebulkt tot maximaal ton. De kwaliteit van de opgebulkte partij wordt vervolgens bepaald conform het Besluit bodemkwaliteit. Met behulp van een acceptatieprocedure wordt bepaald onder welke categorie grond de partij kan worden ingedeeld. Binnen de inrichting worden partijen grond met een vergelijkbare samenstelling opgebulkt en binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders zo nodig gemengd. De grondstromen worden afgezet naar gebruikers. Niet bruikbare grond wordt naar daartoe geëigende vergunninghoudsters afgezet. De aangevraagde activiteiten met grond voldoen aan de minimumstandaard en kunnen worden vergund. In paragraaf van deze vergunning gaan wij nader in op de te stellen eisen aan bedrijven die grondstromen innemen. Sectorplan 52 autobanden Aangevraagd is de opslag van maximaal 50 m 3 autobanden in containers. Met het in werking treden van de tweede tranche van het Barim zijn ook een aantal afvalverwerkende bedrijven onder algemene regels komen te vallen. Alhoewel deze algemene regels niet van toepassing zijn op Sica merken wij het volgende daarover op. Voor de opslag van banden van voertuigen wordt de milieuvergunning vervangen door de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo. Dit maakt dat deze activiteit ook door Sica kan worden uitgevoerd. Voor wat betreft de daaraan te verbinden voorschriften hebben wij aansluiting gezocht bij de voorschriften uit de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Rarim) Be-/verwerking van afvalstoffen In de bijlage acceptatiebeleid 2006 van de aanvraag is voor de aangevraagde categoriën afvalstoffen de be-/verwerkingsmethode beschreven. Het beleid voor de aangevraagde afvalstromen is neergelegd in de hiervoor genoemde sectorplannen. De in de aanvraag beschreven be-/verwerkingsmethode voldoet aan de van toepassing zijnde minimumstandaarden

27 bewerking/verwerking afvalstoffen die voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit In de aanvraag is sprake van de bewerking van secundaire bouwstoffen. Voor deze bouwstoffen geldt het besluit Bodemkwaliteit en de daarbij behorende Regeling bodemkwaliteit als toetsingskader. Het besluit Bodemkwaliteit is op 1 januari 2008 in werking getreden voor alle toepassingen van grond en baggerspecie in oppervlaktewateren. Voor toepassingen van deze bouwstoffen op land is het besluit op 1 juli 2008 in werking getreden. In het kader van dit besluit en de daarbij behorende regeling wordt onderscheid gemaakt tussen een drietal categorieën bouwstoffen: vormgegeven bouwstoffen; niet vormgegeven bouwstoffen zonder isolatie-, beheers- en controle (IBC) maatregelen; niet vormgegeven bouwstoffen met IBC maatregelen. Het merendeel van de secundaire bouwstoffen kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit direct worden toegepast. Deze (bewerkte) afvalstoffen moeten voldoen aan de samenstellingseisen zoals opgenomen in Bijlage A van de Regeling bodemkwaliteit. Opslag en bewerking van deze afvalstoffen is derhalve doelmatig. De opslag en bewerking van afvalstoffen zijnde minerale bouwstoffen die niet voldoen aan de samenstellingseisen van bijlage A van de Regeling bodemkwaliteit zijn uitsluitend toepasbaar met IBCmaatregelen. Met betrekking tot afvalstoffen die voldoen aan de eisen van de Regeling bodemkwaliteit worden de volgende bewerkingen aangevraagd: het voor- of nascheiden en sorteren van afvalstromen; mengen van minerale afvalstoffen. Het betreft het opbulken en/of mengen van vergelijkbare partijen. In de aanvraag is aangegeven dat bij het produceren van deze bouwstoffen aan de desbetreffende beoordelingsrichtlijnen (BRL) wordt voldaan. Deze aangevraagde activiteit kan worden vergund. schone grond Grond komt vrij door ontgraven uit het milieucompartiment bodem, waar het deel uitmaakt van de ecologische kringloop. Bij hergebruik van schone grond verdient het dan ook de voorkeur deze grond weer als bodem toe te passen. Voor schone grond geldt bovendien dat het beleidsmatig de voorkeur heeft om schone grond ook toe te passen op een schone bodem. Hierdoor is er geen risico dat de schone grond verontreinigd raakt door vermenging met de onderliggende verontreinigde bodem. Grond die wordt hergebruikt als bouwstof in een werk wordt onttrokken aan de ecologische kringloop. Daarom heeft het toepassen van schone grond in een werk niet de voorkeur. Als laatste optie komt het definitief verwijderen in beeld. Voor grond gaat het dan om het storten in een daarvoor bestemde inrichting (stortplaats). Schone grond mag niet worden gestort. licht verontreinigde grond Ook voor licht verontreinigde grond geldt dat het beleidsmatig de voorkeur heeft om deze grond te hergebruiken als bodem. Licht verontreinigde grond mag als bodem niet worden toegepast op een schone(re) bodem. Voor het toepassen van licht verontreinigde grond als bodem is het stand-still principe van toepassing: de kwaliteit van de ontvangende bodem mag door toepassing van de licht verontreinigde grond niet verslechteren

28 De tweede optie in de voorkeursvolgorde voor omgaan met licht verontreinigde grond is het hergebruik in werken. Grond die wordt hergebruikt in werken mag niet worden vermengd met de onderliggende bodem en dient, wanneer een werk zijn functie verliest, te worden verwijderd. Wanneer voor licht verontreinigde grond hergebruik als bodem of hergebruik in werken niet mogelijk is, komt reinigen van deze grond in beeld. Het reinigen tot schone grond heeft, indien dit kosteneffectief kan plaatsvinden, de voorkeur boven het reinigen tot herbruikbare iets minder verontreinigde (licht verontreinigde) grond. Na reiniging tot schone grond is de grond weer zonder restricties als bodem toepasbaar. Beoordelingsrichtlijnen (BRL-en) In 2005 zijn door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) de Beoordelingsrichtlijn 7500 Bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie alsmede protocollen 7510 en 7511 vastgesteld. Hierin is de wijze waarop door bedrijven en organisaties voor bewerking van verontreinigde grond en baggerspecie met deze stromen wordt omgegaan, vastgelegd, geüniformeerd en daarmee transparant gemaakt. Deze (normatieve) regels hebben betrekking op de acceptatie van grond en baggerspecie, opslagbeheer en bewerking alsmede uitkeuring en afzet van eind- en restproducten. Bewerking van verontreinigde grond en baggerspecie in Nederland valt onder de reikwijdte van de BRL 7500, ongeacht de herkomst en/of de bestemming van de eind- en restproducten. In de BRL 9335 en de bijbehorende protocollen zijn alle relevante eisen met betrekking tot de milieuhygiënische eigenschappen van grond zoals die voortvloeien uit het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit, opgenomen. Deze BRL met bijbehorende protocollen beschrijft de werkzaamheden voor het beheer van partijen grond en grondstromen, alsmede de kwalificatie van (gereinigde) partijen en/of grondstromen grond en baggerspecie in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Op basis van de kwalificatie wordt de grond toegepast in de in de Regeling bodemkwaliteit genoemde bodemfunctieklassen achtergrondwaarde, wonen of industrie. Aan deze BRL is een drietal protocollen (9335-1, en ) gekoppeld die kunnen worden gehanteerd om de grond te kwalificeren tot één van de hierboven vermelde milieuhygiënische kwaliteiten. De grond kan, in aanvulling op de milieuhygiënische kwalificatie, ook van een civieltechnische kwalificatie worden voorzien. Hiervoor is een apart protocol (9335-9) opgesteld. BRL 9335 is daarnaast bedoeld om partijen grond van maximaal ton die gelet op de kwaliteiten zoals hierboven omschreven niet positief zijn te kwalificeren en derhalve niet mogen worden toegepast, te voorzien van een kwaliteitsaanduiding ten aanzien van de gehanteerde werkwijze. In de voorschriften is opgenomen dat overeenkomstig de genoemde BRL-en dient te worden gewerkt (voorschrift 2.29). A&V beleid grond In het bij de aanvraag in bijlage Aanvraag Wm-vergunning augustus 2006 gestelde, blijkt dat grond en dergelijke alleen geaccepteerd worden indien de kwaliteit bekend is op basis van een partijkeuring, erkende kwaliteitsverklaring, fabrikant-eigenverklaring, bodemonderzoek of bodemkwaliteitskaart. Indien een partij afkomstig is van een onverdachte locatie kan ook een partij met onbekende samenstelling worden geaccepteerd. Alvorens grondstromen binnen de inrichting worden gebracht, dienen zij in beginsel te zijn onderzocht en dient te worden vastgesteld wat de samenstelling van verontreinigde parameters is en mogelijk de historie op welke wijze de verontreiniging is ontstaan. Uitloogonderzoek wordt bij deze onderzoeken niet uitgevoerd. Afhankelijk van de grootte van de aangeboden partij (dat dient te blijken uit de acceptatieprocedure) wordt de partij geclusterd met kleine partijen met gelijksoortige verontreinigingen (aard, samenstelling en concentraties) tot een partij van maximaal ton (of m 3 )

29 Ten aanzien van het opbulken van vergelijkbare partijen merken we op dat dit uitsluitend is toegestaan indien de partijen qua aard, samenstelling en concentraties vergelijkbaar zijn. Het samenvoegen van schone grond met licht verontreinigde grond is vanzelfsprekend verboden. Deze voorwaarden zullen tevens in de vergunning worden opgenomen (zie ook hetgeen hierboven is vermeld over de BRL-en). Deze werkwijze is kenmerkend voor de werkwijze van grondbanken in Nederland. Op deze wijze wordt voorkomen dat partijen van verschillende samenstelling samengevoegd worden en zo verontreinigingen worden weggemengd. Na het opbulken worden de samengestelde partijen van maximaal 2000 ton (1.250 m 3 ) onderzocht en getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit en/of BRL 9335, waarna afzet plaatsvindt voor hergebruik als bodem dan wel in een werk. De aangevraagde activiteit voldoet hiermee aan het gestelde in de nota Grond grondig bekeken en is vanuit doelmatigheidsoverwegingen vergunbaar. Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen dienen met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende ) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt mengen genoemd. Mengen is niet toegestaan, tenzij dat expliciet en gespecificeerd is vastgelegd in de vergunning van een inzamelaar, een bewerker of een verwerker. Dit volgt uit het feit dat menghandelingen moeten worden gezien als afvalbewerkingshandelingen (R12 of D13), waardoor er op grond van de milieuwetgeving een vergunning voor nodig is (tenzij algemene regels zijn gesteld). Er gelden de volgende uitgangspunten: 1. Er moet worden voorkomen dat mengen ertoe leidt dat een van de te mengen afvalstoffen niet conform de minimumstandaard voor die afvalstroom wordt verwerkt. 2. Er moet worden voorkomen dat het mengen van afvalstoffen leidt tot belasting van het milieu door diffuse verspreiding van specifieke milieugevaarlijke stoffen waarvoor op grond van internationale regelgeving (vergaande) beperkingen gelden. Naast deze twee basisuitgangspunten dient op het niveau van de inrichting te worden beoordeeld of er negatieve consequenties zijn voor milieu en gezondheid. Zo moet de menghandeling worden uitgevoerd volgens de best beschikbare technieken. Op basis van het gestelde in de aanvraag hebben wij de doelmatigheid van het mengen van grond en bouwstoffen als volgt beoordeeld. Het Besluit bodemkwaliteit stelt voor de bescherming van de bodem kwaliteitseisen aan onder meer toe te passen bouwstoffen, grond en baggerspecie. Voor het meten en beoordelen daarvan wordt uitgegaan van relatief homogene partijen die niet vanuit zeer verschillende herkomsten zijn gemengd. Vanuit die gedachte regelt het Besluit bodemkwaliteit het mengen van reeds geproduceerde bouwstoffen. Voor het mengen van bouwstoffen en afvalstoffen bij de productie van een bouwstof gelden de beleidskaders in het LAP

30 In de toelichting van het Besluit bodemkwaliteit wordt, onder verwijzing naar het afvalstoffenbeleid, aangegeven dat alleen partijen van vergelijkbare kwaliteit mogen worden samengevoegd, omdat anders sprake zou zijn van het wegmengen van verontreinigingen, wat onwenselijk is voor het milieu. Met het oog op het voorkomen van ongeclausuleerd wegmengen geldt, in aanvulling op de algemene uitgangspunten uit de vorige paragraaf én in aanvulling op hetgeen in het Besluit bodemkwaliteit is geregeld ten aanzien van de eindproducten, voor steenachtige materialen nog het onderstaande. Bouwstoffen Het is in principe niet toegestaan om afvalstoffen die afzonderlijk niet voldoen aan de kwaliteitseisen van het Besluit bodemkwaliteit via mengen alsnog aan die eisen te laten voldoen. Wel is het toegestaan om bij de productie van een bouwstof afvalstoffen te gebruiken die op zichzelf niet voldoen aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit, mits: de nuttige toepassing van de afvalstof in een bouwstof op grond van de minimumstandaard is toegestaan; én het bijdraagt aan de fysische en/of bouwtechnische eigenschappen van de bouwstof en daarmee de inzet van primaire grondstoffen uitspaart; én het gaat om het bijmengen van functionele hoeveelheden. Grond en bagger Het mengen van grond en bagger met afvalstoffen is niet toegestaan. Bij verwerking van grond en baggerspecie mogen in principe alleen stromen van dezelfde bodemkwaliteitsklasse worden gemengd. Het is toegestaan partijen van verschillende kwaliteitsklassen voor verwerking via een reinigingstechniek te mengen, indien de afzonderlijke stromen met de voorgestane reinigingstechniek tot hetzelfde eindproduct kunnen worden gereinigd. Wel is het toegestaan om grond of baggerspecie te gebruiken bij de productie van een bouwstof, als: het bijdraagt aan de fysische en/of bouwtechnische eigenschappen van de bouwstof en daarmee de inzet van primaire grondstoffen uitspaart; én het gaat om gebruik van functionele hoeveelheden grond of baggerspecie. De bovenstaande kaders hebben wij in de voorschriften van deze vergunning opgenomen door te verwijzen naar de eerdergenoemde BRL 7500 en Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen In de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen is vastgelegd dat de verschillende soorten gevaarlijke afvalstoffen van elkaar en van andere afvalstoffen en van andere preparaten en stoffen gescheiden worden gehouden en indien nodig worden gescheiden AV-beleid en AO/IC In het LAP is aangegeven dat een inrichting dat afvalstoffen accepteert over een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid (AV-beleid) en een systeem voor administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) moet beschikken. In het AV-beleid moet zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvinden. In de AO/IC is vastgelegd hoe door technische, administratieve en organisatorische maatregelen de relevante processen binnen een inrichting kunnen worden beheerst en geborgd om de risico's binnen de bedrijfsvoering te minimaliseren

31 Bij de aanvraag is een beschrijving van het AV-beleid en de AO/IC gevoegd. Dit bestaat uit het document Acceptatieprocedure inname materialen behorende bij Wm-aanvraag Van Stralen-Sica BV te Sittard en Bijlage I: overzicht van te accepteren afvalstoffen en verwerkingsstraten beide van d.d en de aanvulling hierop zoals beschreven in de milieukundige onderbouwing i.v.m. aanvraag revisie omgevingsvergunning Sica Recycling B.V. locatie Nieuwstadterweg 11 te Sittard-Geleen (JMA-rapportnr: WM11, februari 2012). In het laatstgenoemde document is per afvalstof aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking plaats zullen vinden. Hierbij is rekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. In het acceptatiebeleid uit 2006 zijn echter uitsluitend algemene beginselen beschreven en wordt niet ingegaan op de specifieke parameters waaraan de binnenkomende afvalstromen worden getoetst. Het beschreven AV-beleid en de AO/IC voldoet niet voor alle afvalstromen aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP zijn beschreven. Op basis van het gestelde in de aanvraag moeten de volgende afvalstromen nog nader worden uitgewerkt in het acceptatiebeleid van Sica: Teerhoudend (dak)afval Afvalstromen die een duidelijke geur verspreiden (zoals rottend huishoudelijk-, groen- en kantineafval) Huishoudelijk restafval (inclusief grof huishoudelijk afval en vergelijkbaar bedrijfsafval) Gemengd afval van afvalverwerking Gescheiden ingezameld papier en karton Gescheiden ingezameld textiel Kunststof Metalen Waterzuiveringsslib Gemengd bouw- en sloopafval, met bouw- en sloopafval vergelijkbaar bedrijfsafval en particulier gemengd verbouwingsafval Steenachtig materiaal Hout Asbest en asbesthoudende afvalstoffen Glasafval Voor bovenstaande afvalstromen moet het A&V-beleid worden aangepast door specifiek aan te geven wat wel en wat niet wordt geaccepteerd qua aard en omvang van verontreinigingen. Daartoe hebben wij aan deze vergunning voorschrift 2.8 verbonden. Wijzigingen in het AV-beleid en/of de AO/IC moeten schriftelijk ter goedkeuring aan ons worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist. Registratie De aanvrager verkrijgt met deze vergunning de mogelijkheid om afvalstoffen van buiten de inrichting te ontvangen. Dergelijke inrichtingen vallen onder het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Voor een effectieve handhaving van het afvalbeheer is het van belang om naast de meldingsverplichtingen tevens registratieverplichtingen op te nemen (Bor artikel 5.8). In deze vergunning zijn dan ook voorschriften voor de registratie van o.a. de aangevoerde, de afgevoerde en de geweigerde (afval-)stoffen opgenomen

32

33 afval van verwerkte textielvezels textielen verpakking textiel kleding textiel voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal biologisch afbreekbaar keuken- en kantineafval marktafval biologisch afbreekbaar afval (groenafval) veegvuil kunststofafval kunststofverpakking kunststoffen c kunststof kunststoffen en rubber kunststoffen metalen verpakking ferrometalen ferrometalen c koper, brons en messing c aluminium c lood c zink c ijzer en staal c tin c gemengde metalen * metaalafval dat met gevaarlijke stoffen is verontreinigd ferrometalen non-ferrometalen metalen * kabels die olie, koolteer of andere gevaarlijke stoffen bevatten c niet onder vallende kabels

34 afval van zandvang slib van de behandeling van stedelijk afvalwater slib van septic tanks afval van het reinigen van riolen * c overig bouw- en sloopafval (inclusief gemengd afval) dat gevaarlijke stoffen bevat niet onder , en vallend gemengd bouw- en sloopafval * gipshoudend bouwmateriaal dat met gevaarlijke stoffen is verontreinigd c niet onder vallend gipshoudend bouwmateriaal * * glas, kunststof en hout die gevaarlijke stoffen bevatten of daarmee verontreinigd zijn overig isolatiemateriaal dat uit gevaarlijke stoffen bestaat of dergelijke stoffen bevat niet onder en vallend isolatiemateriaal afval van keramische producten, stenen, tegels en bouwmaterialen (na thermische behandeling) beton stenen tegels en keramische producten * c mengsels van beton, stenen, tegels of keramische producten, of afzonderlijke fracties daarvan, die gevaarlijke stoffen bevatten niet onder vallende mengsels van beton, stenen, tegels of keramische producten c niet onder vallende grond en stenen c niet onder vallende spoorwegballast bitumen * bitumineuze mengsels die koolteer bevatten c niet onder vallende bitumineuze mengsels * koolteer en met teer behandelde producten schors- en kurkafval c niet onder vallend zaagsel, schaafsel, spaanders, hout, spaanplaat en fineer schors- en houtafval houten verpakking

35

36

37 Aangevraagd wordt om veegvuil, stedelijk afval/grofvuil, BSA en kunststofafval in de overslaghal aanwezig te mogen hebben. Overige afvalstoffen worden in beginsel op het buitenterrein op- of overgeslagen. In de voorschriften is per afvalstroom de maximaal toegestane hoeveelheid per afvalstroom vastgelegd. Dit is overeenkomstig de in de aanvraag aangegeven hoeveelheden Afvalwater Binnen de inrichting ontstaan de volgende afvalwaterstromen: Bedrijfsafvalwater (proceswater, afvalwater van tankplaatsen, wasplaats). Bedrijfsafvalwater zijnde verontreinigd hemelwater (percolaat). Bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard. Niet verontreinigd hemelwater. Het Waterschap Roer en Overmaas heeft met betrekking tot het lozen van afvalwater het volgende overwogen en aan de hand daarvan geadviseerd om aangegeven lozingsvoorschriften op te nemen. Aldus is geschied. Uit de aanvraag is gebleken dat er sprake is van een gemengd rioolstelsel op het bedrijfsterrein. Het hemelwater dat in aanraking komt met opgeslagen afvalstoffen (verontreinigd hemelwater) wordt geloosd via kolken, verzamelgoot en de bedrijfsriolering, de gemeentelijke riolering en de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) Susteren in het oppervlaktewaterlichaam genaamd de Vloedgraaf. Het huishoudelijk afvalwater wordt geloosd via de bedrijfsriolering, de gemeentelijke riolering en de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) Susteren in het oppervlaktewaterlichaam genaamd de Vloedgraaf. Het (niet-verontreinigd) hemelwater afkomstig van het dak van de loods wordt direct geloosd in het oppervlaktewaterlichaam genaamd de Geleenbeek. Voor deze directe lozing is het Waterschap Roer en Overmaas het bevoegde gezag. In de hieronder volgende passages wordt verder ingegaan op de afvalstromen die worden geloosd in de gemeentelijke riolering. IPPC Volgens bijlage 1 van de Mor valt Sica onder de reikwijdte van de IPPC-richtlijn. Op basis van deze regeling valt het bedrijf onder de categorie 5.1 Installaties voor de verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen als bedoeld in de lijst van artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG in de zin van de bijlagen II A en II B (handelingen R1, R5, R6, R8 en R9) van Richtlijn 2006/12/EG en van Richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie met een capaciteit van meer dan 10 ton per dag. Dit heeft tot gevolg dat het Activiteitenbesluit niet van toepassing is. Voor de aangevraagde activiteiten en de daarmee samenhangende IPPC-categorie zijn BREFdocumenten (beste beschikbare technieken-referentiedocumenten) opgesteld, waarin de beste beschikbare technieken voor de afvalverwerkende industrie in het bijzonder zijn beschreven. De in de aanvraag beschreven processen en (zuiverings)technieken zijn hierop beoordeeld. Gebleken is dat er momenteel niet voldaan aan het criterium beste beschikbare technieken. Er is geen sprake van een overkapping over de tankplaats en dieselopslag. Hierdoor kan hemelwater in contact komen met gemorste vloeistoffen en vervolgens afstromen naar de gemeentelijke riolering. Er is echter geen voorziening aanwezig om dit afvalwater te behandelen (bijvoorbeeld een olieafscheider). Hierdoor voldoen de processen, zuiveringstechnieken en de lozing met betrekking tot minerale olie van Sica op dit moment niet aan de regels zoals deze zijn beschreven zijn in de BREF Afvalbehandeling (verticale BREF)

38 In voorschrift 3.2 van deze vergunning is een emissienorm voor minerale olie opgenomen, die gebaseerd is op de beste beschikbare technieken. Deze norm kan worden gehaald indien een NEN olieslibafscheider wordt gerealiseerd. Het hemelwater afkomstig van de terreinverharding wordt via kolken opgevangen in een verzamelgoot die tevens dienst doet als bezinkvoorziening. Deze bezinkvoorziening kan in combinatie met de voorgeschreven normering voor onopgeloste bestanddelen in voorschrift 3.2 worden beschouwd als beste beschikbare techniek. Wanneer door het bedrijf wordt voldaan aan de voorgeschreven normering wordt de doelmatige werking van de rwzi Susteren in voldoende mate beschermd. Daarnaast zijn voor dit bedrijf de BREF s Monitoring en Op- en overslag bulkgoederen van toepassing (horizontale BREF s). Uit een onderzoek van de afdeling Beheer van het Waterschap Roer en Overmaas is gebleken dat het bedrijf aan deze BREF s voldoet. De aangevraagde lozing, de toe te passen technieken en de aan deze vergunning verbonden voorschriften zijn van zodanige aard dat de doelmatige werking van de rwzi Susteren en de kwaliteit van de Vloedgraaf in voldoende mate worden beschermd. In de aanvraag is een lozing van afvalwater op het gemeentelijk riool opgenomen. Aandachtspunt bij lozing van afvalwaterstromen op het gemeentelijk riool is de hydraulische capaciteit van dit riool. Gelet op de omvang van de lozing in relatie tot deze hydraulische capaciteit en het reeds vergund zijn van deze afvalwaterstroom bestaat er geen bezwaar tegen deze lozing Bodem Onderzoek nulsituatie van de bodem In het kader van de vergunning dient de kwaliteit van de bodem van de inrichting te worden vastgelegd. Het doel van het bepalen van deze zogenaamde nulsituatie is het referentieniveau van de feitelijke bodemkwaliteit (grond en grondwater) vast te leggen. Daarmee wordt een toetsingsgrondslag verkregen met het oog op toekomstige bodemverontreiniging. Ook bij een verwaarloosbaar bodemrisico is het verkrijgen van zo n toetsingsgrondslag noodzakelijk om middels een eindsituatiebodemonderzoek te kunnen bepalen of er een bodemverontreiniging is opgetreden, ondanks de getroffen bodembeschermende voorzieningen en maatregelen. De vastlegging van de bodemkwaliteit is deels reeds verricht in het kader van de revisievergunning 06/39397 van 8 maart De bodemkwaliteit van de inrichting is door Intron Bodemtech vastgelegd in een indicatief bodemonderzoek van augustus 1990 (rapportnr. B90189). Het betreft echter hoofdzakelijk het terreindeel dat thans in gebruik is bij Peeters Papierhandel B.V.. De onderzoeksresultaten van dit bodemonderzoek kunnen in het kader van deze vergunning niet meer worden beschouwd als een bodemnulonderzoek. Dit betekent dat alsnog onderzoek zal moeten worden uitgevoerd naar de kwaliteit van de bodem op het overgrote deel van het bedrijfsterrein van Sica. Het gaat dan met name over de kadastrale percelen gemeente Sittard, sectie K, nummers 3274 en gedeeltelijk Dit is in een voorschrift vastgelegd. Voor een in 2007 verworven deel van het terrein (percelen sectie K 3071) is op 3 mei 2007 een verkennend bodemonderzoeks-rapport opgesteld (Geoconsult Milieutechniek Schinnen, nr. MA-70023). Dit is een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Hiermee is de kwaliteit van het bodemonderzoek geborgd en zijn de resultaten betrouwbaar. Uit het uitgevoerd bodemonderzoek blijkt dat het betreffende deel van het terrein van Sica marginaal is verontreinigd met cadmium, olie, PAK en zink. Hiermee ligt de bodemkwaliteit voor dat deel van het bedrijfsterrein van Sica voldoende vast

39 Bodembeschermende maatregelen en voorzieningen Het preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). De NRB bevat een systematiek waarmee het bodemrisico van bedrijfsactiviteiten kan worden beoordeeld. Het bodemrisico is daarbij afhankelijk van de aanwezige bodembeschermende voorzieningen en de getroffen maatregelen. Combinaties van voorzieningen en maatregelen die leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico representeren de Best Beschikbare Technieken (BBT). Alleen onder bepaalde omstandigheden en onder bepaalde voorwaarden kan worden volstaan met een aanvaardbaar bodemrisico. De in potentie bodembedreigende, aangevraagde activiteiten zijn getoetst aan de systematiek van de NRB. De potentieel bodembedreigende activiteiten betreft: op- en overslag van afvalstoffen; op- en overslag van grondstoffen (zoals dieselolie, smeermiddelen en oliehoudend afval); opslag en stalling van apparatuur en materieel. Wij hebben het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument beoordeeld maar kunnen niet instemmen met de opzet en de uitgangspunten daarvan. Uit het document blijkt vooralsnog niet met zekerheid dat voor alle bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald. Meerdere stromen afval wordt namelijk buiten opgeslagen op een kerende voorziening waarbij als beheersmaatregel slechts visuele controle en algemene zorg is aangegeven. Wij hebben voor wat betreft de NRB aangesloten bij het Barim voor het op- en overslaan van inerte goederen. Onder inerte goederen dient te worden verstaan goederen die geen bodembedreigende stoffen, gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen zijn. Artikel 3.39 van het Rarim (opsomming inerte goederen) en artikel 3.43 en 3.44 Rarim (opsomming niet-inerte goederen) geeft daarvan een nadere uitwerking. Ten aanzien van de door Sica aangevraagde afvalstromen worden onder inerte goederen in ieder geval de volgende goederen verstaan, voor zover deze niet verontreinigd zijn met bodembedreigende stoffen: bouwstoffen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit die binnen dat besluit toepasbaar zijn, uitgezonderd IBC-bouwstoffen als bedoeld in dat artikel; grond en baggerspecie als bedoeld in artikel 39 van het Besluit bodemkwaliteit; A-hout en ongeshredderd B-hout; snoeihout; banden van voertuigen; tuinmeubilair; aluminium, ijzer, roestvrij staal; kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, bestrijdingsmiddelen of gevaarlijke stoffen; kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels; papier en karton; textiel en tapijt; vlakglas. Ten aanzien van de door Sica aangevraagde afvalstromen worden onder niet-inerte goederen in ieder geval de volgende goederen verstaan: nat afval van het vegen van openbare straten en terreinen, markten en evenementen; nat afval van het legen van openbare afvalbakken en het opruimen van stranden;

40 afval van het reinigen van havens, kanalen, sloten, grachten en vijvers; afval van het reinigen van riolen, kolken en gemalen; van buiten de inrichting afkomstige grond of baggerspecie waarvan de kwaliteit niet is vastgesteld op grond van artikel 38 van het Besluit bodemkwaliteit; van buiten de inrichting afkomstige grond of baggerspecie waarvan de kwaliteit de waarden, bedoeld in de artikelen 59 en 60, van het Besluit bodemkwaliteit overschrijdt, tenzij die ter plaatse van de opslag voldoet aan artikel 52 van dat besluit; afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, waaruit vloeibare bodembedreigende stoffen kunnen lekken, uitgezonderd de apparatuur van particuliere huishoudens, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur die overeenkomstig artikel 4 van die regeling is ingenomen; beschadigde oliehoudende apparaten; IBC-bouwstoffen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit; andere metalen dan aluminium, ijzer en roestvrij staal; teerhoudend of bitumineus dakafval; composieten van teerhoudend of bitumineus dakafval; dakgrind verkleefd met teer of bitumen; geshredderd B- en C-hout; C-hout zonder KOMO-certificaat; gebruikte gepantserde papier-loodkabels; gebruikte papiergeïsoleerde grondkabels; droog afval van het vegen van openbare straten en terreinen, markten en evenementen; droog afval van het legen van openbare afvalbakken en het opruimen van stranden; restafval of verpakkingsafval waarin vaste bodembedreigende stoffen die in een significante hoeveelheid kunnen uitlogen, kan voorkomen, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 2.14b Barim of anderszins is geborgd dat dit deze stoffen niet bevat. Voor wat betreft de bodembeschermende voorzieningen is in deze vergunning in de voorschriften aansluiting gezocht bij het Barim. Met de publicatie van de nieuwe NRB in april 2012 is invulling gegeven aan de uitkomsten van evaluatie van de NRB. Met het opnemen van een Stoffenschema in combinatie met de Stoffenlijst is een afwegingssystematiek geïntroduceerd. Hiermee kan de bodembedreigendheid van stoffen worden bepaald en daarmee het vereiste voorzieningenniveau. Ook is in de nieuwe NRB een maatwerkroute geïntroduceerd. De keuze voor maatwerk is wel verbonden aan voorwaarden. De houder van de inrichting kan vanwege de bijzondere bedrijfssituatie op basis van het Stoffenschema of de bodemrisicofactor voor een alternatieve combinatie van voorzieningen en maatregelen (cvm) kiezen. Voorwaarde hierbij is dat bevoegd gezag bepaalt of deze alternatieve vorm van cvm ook leidt tot een verwaarloosbaar bodemrisico. In die zin zou dat in de toekomst kunnen leiden tot meer maatwerk in deze vergunning na het volgen van de daarvoor voorgeschreven procedures. Bedrijfsriolering Voor periodieke controle van de bestaande riolering zijn de voorschriften uit de revisievergunning van 8 maart 2007 overgenomen. Daar was o.a. opgenomen dat de bedrijfsriolering binnen 3 jaar na het van kracht worden van de vergunning (dit was op 27 april 2010) inwendig moest worden geïnspecteerd. Dit onderzoek is voor zover ons bekend niet uitgevoerd. Daarom is in deze vergunning opgenomen dat alsnog het riool moet worden geïnspecteerd binnen zes weken na het van kracht worden van deze vergunning

41 Beëindiging activiteiten Om te kunnen controleren of de bedrijfsactiviteiten tot bodemverontreiniging hebben geleid dient na beëindiging van de activiteiten de bodem van de inrichting opnieuw te worden onderzocht. Mogelijke bodemverontreinigingen kunnen dan worden verwijderd. Hiertoe zullen voorschriften in de vergunning worden opgenomen. Een periodiek herhalingsonderzoek wordt derhalve niet nodig geacht Energie energiebesparing Sica rapporteert in de aanvraag een electriciteitsverbruik van ca kwh per jaar. Deze hoeveelheid is echter nog zodanig klein dat de inrichting niet verplicht kan worden een energiebesparingsonderzoek uit te voeren. Dit is namelijk pas het geval als het energieverbruik in enig kalenderjaar groter is dan kwh aan elektriciteit. Dit is in overeenstemming met het landelijke beleid. Conform de ondergrenzen van de circulaire Energie in de milieuvergunning 1999 c.q het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (BARIM) worden inrichtingen met een jaarlijks energieverbruik kleiner dan m 3 aardgas(equivalent) en tegelijk kleiner dan kwh elektriciteit daarin als niet energie relevant bestempeld. In de vergunning is daarom alleen een voorschrift opgenomen dat degene die de inrichting drijft alle energiebesparende maatregelen neemt met een terugverdientijd van vijf jaar of minder of alle energiebesparende maatregelen die een positieve netto contante waarde hebben bij een interne rentevoet van 15% (Externe) veiligheid PGS richtlijnen voor de opslag en handling van gevaarlijke stoffen en opslag in tanks Ten behoeve van de opslag van gevaarlijke stoffen zijn richtlijnen opgesteld in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Voor de opslag van dieselolie is de PGS 30 Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties opgesteld. In de voorschriften van deze vergunning zijn de voorschriften uit de relevante PGS publicaties vastgelegd Externe veiligheid Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico's die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Bij Sica worden geen grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen of gebruikt dan vermeld in de drempelwaardentabel. Ook bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf is niet te verwachten dat gevaarlijke stoffen vrijkomen. Daarom is het aspect externe veiligheid voor de beoordeling van deze aanvraag niet relevant Brandveilig gebruik bouwwerken (voorheen het Gebruiksbesluit) Het Bouwbesluit 2012 regelt o.a. het brandveilig gebruik van bouwwerken, het brandveilig opslaan van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen, het brandveilig opslaan van kleine hoeveelheden brand- en milieugevaarlijke stoffen en de aanwezigheid, controle en onderhoud van brandbestrijdingssystemen voor de hiervoor bedoelde situaties

42

43 bitumen / teermastiek buiten banden buiten zeecontainer 1 afval gezondheidszorg binnen papier en karton 50 37,5 binnen keuken- en kantineafval e.d binnen groenafval buiten gemengd stedelijk afval binnen gemengd afval van mechanische afvalverwerking binnen verpakkingsafval binnen brandbaar afval (RDF) binnen grofvuil binnen Tabel 3 Aangevraagde opslagen van brandbare stoffen (alle opslagen binnen vormen samen één brandcompartiment) Bij de aanvraag is een brandveiligheidsrapport (rapportnummer Sic.Sit.12.BV d.d , opgesteld door SCM) gevoegd. Het rapport is niet door de brandweer of een andere daartoe aangewezen deskundige beoordeeld maar biedt wel voldoende inzicht in de technische en organisatorische maatregelen die genomen zijn om de beheersbaarheid van brand inzichtelijk te maken. Inpandige opslag brandbare, niet gevaarlijke (afval)stoffen Binnen de inrichting is een inpandige opslag (opslag in een gebouw) aanwezig van meer dan 300 ton Veq. Wij achten het dan ook noodzakelijk dat op basis van de rekenmethodiek Beheersbaarheid van brand 2007 (Oranjewoud SAVE) een beoordeling plaatsvindt van de toelaatbare variabele vuurlast en het daarbij vereiste maatregelenpakket. Deze berekening en de beschrijving van het maatregelenpakket maakt geen onderdeel uit van het brandveiligheidsrapport dat bij de aanvraag is gevoegd. Uit bovenstaand overzicht blijkt dat er meer dan ton Veq opgeslagen zou kunnen worden in de bedrijfshal van ca m 2. Wij hebben dit vergeleken met de op 8 maart 2007 vergunde vuurlast in de hal. Deze bedroeg maximaal 600 ton ongesorteerd bedrijfsafval hetgeen overeenkomt met ca. 350 ton Veq. Omdat sprake is van een groot brandcompartiment (> m 2 ) zonder extra brandveiligheidsvoorzieningen, zoals bedoeld in de rekenmethode beheersbaarheid van brand 2007, kan deze hoeveelheid niet worden uitgebreid zonder daarbij uitvoering te geven aan de maatregelen zoals aangegeven in maatregelpakket 2 of 4 van de genoemde rekenmethode. Maatregelpakket 2 houdt in het plaatsen van een rook- warmte afvoersysteem (RWA) en het aanwezig hebben van een gecertificeerde automatische brandmeldinstallatie en het voldoende brandwerend uitvoeren van de omhulling (i.c. buitengevel). Maatregelpakket 4 houdt in het aanwezig hebben van een gecertificeerde sprinklerinstallatie in de hal. Nu in de aanvraag geen invulling is gegeven hoe een eventuele brand in de bedrijfshal kan worden beheerst, is voor wat betreft de toelaatbare vuurlast in de hal uitgegaan van de reeds vergunde situatie. In een voorschrift hebben wij de toelaatbare vuurlast in de hal dan ook begrenst op 350 ton Veq. Uitbreiding hiervan is mogelijk indien de vereiste brandveiligheidsvoorzieningen aanwezig zijn zoals uitgewerkt in het document Beheersbaarheid van brand Dit zou middels de daarvoor voorgeschreven procedures in de omgevingsvergunning gewijzigd kunnen worden

44 Opslag van brandbare, niet gevaarlijke (afval)stoffen op buitenterrein Ondanks alle maatregelen om brand te voorkomen is een brand nooit uit te sluiten. Om de gevolgen voor het milieu zo veel mogelijk te voorkomen moet een brand van de opslag in ieder geval beheersbaar zijn. Onder beheersbaarheid van brand wordt verstaan dat een brand beperkt blijft tot het vastgestelde brandcompartiment. Een brand in een opslag met brandbare (afval)stoffen kan worden beheerst door de combinatie van drie typen maatregelen. Dit zijn eisen aan de maximale omvang van een compartiment en het voorkomen van brandoverslag door brandwerendheid (muur/constructie), het aanhouden van afstand (WBO) en/of afscherming van warmtestraling en tot slot brandbestrijding. Algemeen uitgangspunt is dat een brand in een opslag van brandbare afvalstoffen zodanig beheersbaar moet zijn dat buiten de opslag een zo min mogelijk nadelig (milieu)effect ontstaat. Opslag groenafval De buitenopslag voor brandgevaarlijke (afval)stoffen is meer dan 300 ton Veq. Omdat voor de bestrijding van brand geen bijzondere maatregelen zijn genomen is het van belang de gevolgen voor het milieu in het geval van een brand tot een minimum te beperken door de brandcompartimenten in omvang adequaat te beperken. Daarom wordt in deze vergunning de vuurlast per compartiment beperkt tot een maximum van 300 ton vurenhoutequivalenten. Dit is dan met name van toepassing op de opslag van groenafval. Opslag dakafval Op locatie H is de opslag van dakleer (bitumen en teermastiek aangevraagd met een maximale vuurlast van 140 ton Veq. Omdat dit ter plaatse van de opslaghal was, waarbij de wand van de hal aan deze zijde geheel is verwijderd, dient deze opslag als seperaat brandcompartiment ten opzicht van de bedrijfshal te worden opgeslagen. Omdat het dakafval volgens de tekening niet in de hal maar aan de buitenzijde van de hal wordt opgeslagen moet dit als buitenopslag worden gezien. Dit betekent echter wel dat de opslag van dit dakafval moet geschieden op een afstand van in principe 20 meter van de hal. Rondom de hal mogen binnen zes meter sowieso geen brandbare (afval)stoffen opgeslagen. Dit is in de brandveiligheidsvoorschriften opgenomen. Opslag afvalhout Ten aanzien van de opslag van afvalhout in de aangegeven vakken A en B merken wij het volgende op. De oppervlakte van dit vak bedraagt circa m 2. In de voorschriften van de op 8 maart 2007 verleende milieuvergunning is aangegeven dat de oppervlakte van de opslag van losgestort hout maximaal 500 m 2 en 7 m hoog mag zijn. Dat betekent dat de opslag in ten minste twee gescheiden brandcompartimenten moet worden opgeslagen. De scheiding tussen de brandcompartimenten kan worden bereikt door het plaatsen van een ten minste 240 minuten brandwerende muur of door afstand, waarbij geldt dat de warmtestralingsintensiteit van de ene houtopslag op de andere bij een brand maximaal 10 kw/m 2 mag bedragen. Vooralsnog gaan wij daarbij uit van een afstand van 20 meter vrije ruimte tussen deze twee brandcompartimenten. Dit is in de voorschriften opgenomen. Overigens merken wij hierbij op dat de vuurlast van deze houtopslagen in de vergunde situatie hoger ligt dan op grond van het huidig beleid toegestaan wordt. Gelet op het toegestane oppervlak van maximaal 500 m 2 en een opslaghoogte van 7 m en opslag onder natuurlijk talud gaan wij uit van een volume van ca m 3 per stapel. Dit komt ongeveer overeen met een opslag van 800 ton Veq per brandcompartiment. Deze reeds vergunde opslagsituatie kan door Sica worden voortgezet

45 Veiligheidsafstanden Bij de opslag van brandbare (afval)stoffen zijn de aan te houden afstanden tot gebouwen, de terreingrens en andere brandcompartimenten van belang. De afstand tot andere brandcompartimenten wordt bepaald door de mogelijkheid van direct vlamcontact en/of ontsteking door warmtestraling. Voor warmtestraling wordt 10 kw/m 2 als grenswaarde gehanteerd om brandoverslag tussen gebouwen en andere brandbare objecten te voorkomen. Deze warmtestraling mag gerekend vanaf het ontstaan van de brand niet binnen 60 minuten worden overschreden. Indien wordt uitgegaan van het criterium van 10 kw/m 2 dan geldt over het algemeen een afstand van 20 meter tot andere opslagen, gebouwen of de terreingrens indien geen keerwanden worden toegepast. Indien zich tussen opslag en een andere opslag of een gebouw zich een keerwand bevindt met een hoogte gelijk aan de maximale opslaghoogte vermeerderd met 0,5 meter, mag worden uitgegaan van een minimale afstand van 6 meter. De afstand met keerwanden tussen opslag en terreingrens is minimaal 6 meter. De afstand van 6 meter is een minimale afstand benodigd voor een effectieve bestrijding van de brand. Van genoemde afstanden mag worden afgeweken als uit het brandveiligheidsrapport op basis van een berekening volgt dat voldaan wordt aan de maximaal toelaatbare warmtestralingsintensiteit van 10 kw/m 2 op andere opslagen of gebouwen. Brandbestrijding In het brandveiligheidsrapport wordt ingegaan op de benodigde primaire, secundaire dan wel tertiaire blusvoorzieningen die aanwezig moeten zijn. De volgende primaire, secundaire en tertiaire blusvoorzieningen zijn aanwezig: Een bluswatervoorziening met gedurende ten minste 4 uur een toevoercapaciteit van ten minste 90 m 3 per uur. Toelichting: In het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat bedrijfsmatige opslag van brandbare nietmilieugevaarlijke stoffen zodanig moet geschieden dat geen onveilige situatie kan ontstaan voor een aangrenzend perceel. Bij de opslag van hout wordt o.a. bepaald dat een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn met gedurende ten minste vier uren een toevoercapaciteit van ten minste 90 m 3 bluswater per uur. Aan de eis van de bluswatercapaciteit wordt voldaan. Conclusie Voor de opslag van brandbare (afval)stoffen zijn in de aanvraag en het brandveiligheidsrapport maatregelen beschreven voor preventie en de beheersbaarheid van brand. Wij achten de beschreven maatregelen nog niet compleet en hebben daarom brandveiligheidsvoorschriften aan deze vergunning verbonden. De opslag van brandbare (afval)stoffen zoals opgenomen in tabel 3 is daarmee wel vergunbaar Gasgestookte verwarming- en stooktoestellen In het Bouwbesluit 2003 en de regeling Bouwbesluit 2003 worden eisen gesteld aan gasgestookte verwarming- en stookinstallaties met een nominaal vermogen groter dan 100 kilowatt. De installaties moeten voldoen aan de NEN 1078 dan wel de NEN De keuring van deze installaties is geregeld in het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties. Dit geldt ook voor installaties met een nominaal vermogen kleiner dan 1 megawatt. In het kader van deze vergunning zijn daarom geen nadere voorschriften opgenomen

46 Geluid en trillingen Representatieve bedrijfssituatie De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral bepaald door het storten van materiaal op het terrein, het gebruik van shredderinstallaties, vervoersbewegingen van shovels en dergelijke. De aangevraagde bedrijfstijden zijn als volgt: - maandag tot en met zaterdag van uur tot uur; Bij eventueel noodzakelijk overwerk zijn de bedrijfstijden: - maandag tot en met vrijdag van uur uur tot uur. Gedurende de avond- en nachtperiode worden alleen bedrijfsactiviteiten binnen de bedrijfshal verricht. De door deze inrichting veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving is in kaart gebracht in een akoestisch rapport van Bureau Geluid, kenmerk van 3 mei Het rapport is opgesteld conform de Handleiding Meten en Rekenen industrielawaai 1999 (HMRI 1999). Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij de inrichting volledig gebruik maakt van de volledige capaciteit in de betreffende beoordelingsperiode. De representatieve bedrijfssituatie is in bovengenoemd akoestisch rapport nauwkeurig beschreven. Aanvankelijk was er sprake van een incidentele bedrijfssituatie waarbij voor maximaal 12 dagen per jaar in de dagperiode (maximaal 8 uur bedrijfstijd) een puinbreekinstallatie op het buitenterrein wordt ingezet. Deze activiteit is echter door de aanvraagster ingetrokken, omdat deze activiteit niet binnen het bestemmingsplan past. Beoordeeld worden het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting Normstelling langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) In het kader van de beoordeling of de inrichting niet op ontoelaatbare wijze geluidshinder teweegbrengt is de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, oktober 1998" gehanteerd. De inrichting betreft een bestaand bedrijf. Het bedrijf is gelegen op het industrieterrein Industriepark-Noord. De gemeente Sittard-Geleen heeft geen beleid ten aanzien van industrielawaai vastgesteld. Wij toetsen daarom het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de inrichting aan de normstelling uit hoofdstuk 4 van de Handreiking. De woonomgeving kan worden gekarakteriseerd als een industrieterrein en voor een deel als rustige woonwijk (Huis Millen). De richtwaarde voor een industrieterrein bedraagt db(a) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. De richtwaarde voor een rustige woonwijk bedraagt db(a) Normstelling maximale geluidniveaus (L Amax ) Maximale geluidniveaus bij (bedrijfs)woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen worden getoetst overeenkomstig de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Volgens deze Handreiking moet gestreefd worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 db(a) boven het langtijdgemiddeld beoordelingniveau uitkomen. De grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus bedragen 70, 65 en 60 db(a) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode

47

48 5. verguningcontrolepunt A vergunningcontrolepunt B Nieuwstadterweg Nieuwstadterweg huis Millen Tabel 5 Beoordelingspunten met de maximale geluidniveaus Het maximaal geluidniveau (L Amax ) in de dagperiode wordt met name bepaald door het storten van materiaal (met name glaswerk) op het terrein. In de avond- en nachtperiode vinden er geen werkzaamheden op het buitenterrein plaats en komen piekgeluiden alleen uit de (open) bedrijfshal. Ter plaatse van de woning Nieuwstadterweg 19 bedraagt het L Amax 73 db(a). De streefwaarde uit de handreiking industrielawaai en vergunningverlening (L Aeq + 10 db) wordt op de rekenpunten overschreden. Ook de maximaal toelaatbare waarde wordt bij de woning Nieuwstadterweg 19 overschreden. Sica heeft aangetoond dat verdere maatregelen ter vermindering van de geluidbelasting op de beoordelingspunten redelijkerwijs niet mogelijk zijn. Wij achten de overschrijding van de grenswaarden aanvaardbaar omdat zwaar vrachtverkeer deze woning ook passeert waarbij overigens nog hogere maximale geluidniveaus optreden. Daarbij dient nog te worden aangetekend dat maximale niveaus ten gevolge van het laden en of lossen ten behoeve van de inrichting in de dagperiode niet getoetst hoeven te worden. Indien we de maatgevende bron voor L Amax in de dagperiode buiten beschouwing laten kan wel worden voldaan aan de streefwaarde van db(a), zijnde 10 db(a) boven de grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. De maximale geluidsniveaus, welke voldoen aan de streefwaarde hebben wij in een voorschrift vastgelegd. Daarbij hebben wij de maximale geluidniveaus die ontstaan bij het storten van materiaal op het buitenterrein in de dagperiode uitgesloten van toetsing Indirecte hinder vanwege het verkeer van en naar de inrichting Als toetsingskader voor het beoordelen van de geluidbelasting van woningen vanwege het wegverkeer van en naar de inrichting geldt de circulaire `Geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de wet milieubeheer, d.d. 29 februari Op grond van deze circulaire dient de indirecte hinder te worden berekend conform de Standaardrekenmethode wegverkeerslawaai I of II. Indien deze niet mag worden toegepast, bijvoorbeeld ten gevolge van een te lage rijsnelheid, kan hiervoor in de plaats de Handleiding meten en rekenen industrielawaai worden gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting is 48 db en de grenswaarde 63 db. De voorkeursgrenswaarde mag alleen worden overschreden als in de geluidsgevoelige ruimten van woningen een geluidsbelasting van 33 db gewaarborgd is. Hierbij dient eerst nagegaan te worden of het verkeer van en naar de inrichting als akoestisch herkenbaar aangemerkt dient te worden. Hierbij volgt de provincie Limburg de reconstructie systematiek overeenkomstig art. 99 uit de Wet geluidhinder. Dit komt er kort gezegd op neer dat indien het verschil tussen de geluidbelasting op de gevel van een woning mét en zonder verkeer van en naar de inrichting 2 db of meer is, er sprake is van akoestische herkenbaarheid

49 Het verkeer van en naar de inrichting is ter hoogte van de woningen met uitzondering van de woning Nieuwstadterweg 19 opgenomen in het heersend verkeersbeeld. Wij zien echter geen aanleiding om eisen aan deze bedrijfswoning te stellen voor wat betreft het verkeer dat naar en van het terrein van Sica rijdt Geur Binnen de inrichting vinden de navolgende geurverspreidende activiteiten plaats: Op- en overslag van onverkleind groenafval; Shredderen/verkleinen van groenafval; Opslag en verlading van verkleind groenafval; Opslag en verlading van veegvuil en stedelijk afval; Opslag en verlading van keuken-/kantineafval (in gesloten containers). Gebiedsomschrijving De inrichting van Sica is gelegen op het industrieterrein Industriepark Noord te Sittard. In de directe omgeving van de inrichting liggen op het industrieterrein alleen enkele verspreid liggende bedrijfswoningen (Nieuwstadterweg, en Nusterweg). De maatgevende bedrijfswoningen zijn gelegen aan de Nusterweg a op 170 meter afstand ten westen van de perceelsgrens van Sica en de Nieuwstadterweg 6-8 op 220 meter afstand ten zuiden van de perceelsgrens van Sica. De maatgevende verspreid liggende woningen van particulieren zijn gelegen op Huis Millen 1 t/m 4 op 525 meter ten zuidoosten van de perceelsgrens van Sica. De maatgevende aaneengesloten woonbebouwing van Millen (D) is, voorzover nog van belang, gelegen net over de Duits-Nederlandse grens op ca. 600 meter afstand ten oosten van Sica Geuronderzoek De geurbelasting van de relevante aangevraagde bedrijfsactiviteiten is nader beschreven in het bij de aanvraag in een bijlage door EnviVice uitgevoerd geuronderzoek (rapportnummer r01131,geuronderzoek in het kader van aanvraag revisie omgevingsvergunning Sica Recycling BV te Sittard, datum 15 mei 2012). Middels verspreidingsberekeningen zijn in het geuronderzoek voor de aangevraagde representatieve bedrijfssituatie de geurcontouren van 0 tot 20 ou E /m 3, steeds in stappen van 2 ou E /m 3 als 98-percentielwaarde berekend Toetsingskader In de Nederlandse Emissie Richtlijnen (NeR) is de landelijke aanpak voor het bestrijden van geuroverlast beschreven. De essentie van dit beleid is dat het bevoegd gezag vaststelt welk niveau van geurhinder in een bepaalde situatie nog acceptabel is, en dat maatregelen ter bestrijding van geuroverlast moeten worden bepaald in overeenstemming met de Best Beschikbare Technieken (BBT). Voor het bepalen van het acceptabele hinderniveau geeft de NeR de hindersystematiek. Toepassen van de hindersystematiek leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie of tot het toepassen van een bijzondere regeling. Het bevoegd gezag stelt in een specifiek situatie het acceptabele hinderniveau vast ter plaatse van objecten die beschermd moeten worden tegen geuroverlast. Uit het bij de aanvraag gevoegd geuronderzoek blijkt dat het shredderen en opslaan van groenafval als geurrelevante bedrijfsactiviteiten maatgevend is voor de totale geuremissie van de inrichting (zie hierboven genoemd geuronderzoek). Bij de toets in deze vergunning is aansluiting gezocht bij de geurnormering voor de branche van het in de openlucht composteren van groenafval

50

51 Omdat het een nieuw aangevraagde activiteit van Sica is, welke nog niet operationeel is, bestaat er geen praktijksituatie om te beoordelen of de geurhinder die de bedrijfswoningen aan de Nusterweg 137 ondervinden al dan niet acceptabel is. Daarbij moet bovendien worden gezegd dat in het geuronderzoek wordt opgemerkt dat de geïnventariseerde geurbronnen en de geurkentallen van de bijzondere regeling G2 een zogenoemde worst-case benadering zijn voor de aangevraagde activiteiten bij Sica. Welliswaar wordt aangesloten bij de activiteit compostering, maar bij Sica is geen sprake van composteren en/of omzetten van groenafval doch alleen van op- en overslag van groenafval en het verkleinen daarvan. Het is dan ook waarschijnlijk dat de berekende geurbelasting in deze situatie een overschatting zal zijn van de werkelijk optredende geurbelasting. Hierbij stellen wij vast dat het bij de aanvraag gevoegd geuronderzoek geen betrouwbaar beeld schetst van de te verwachten geurhinder voor omwonenden van Sica. Daarbij is echter ook niet aan te geven, behoudens het uitvoeren van een zeer uitgebreid en kostbaar geuronderzoek, hoe de werkelijke geurbelasting zou moeten worden berekend. Omdat de woningen Nusterweg 137/137a twee bedrijfswoningen op het industrieterrein Sittard-Noord zijn nemen wij voor deze woningen in deze vergunning nog geen toelaatbare geurconcentratienorm op. Mocht uit klachten blijken dat er een onaanvaardbare piekbelasting optreedt dan zullen wij alsnog een maximale geurconcentratie aan de vergunning verbinden voor deze woningen. De woningen in de woonkern van Nieuwstadt dient echter wel te worden beschermd. Hiervoor is, gelet op bovenstaande constatering dat de geurbelasting aldaar is berekend op 1,7 ou E/ m 3 en dat de berekende geuremissie van Sica in werkelijkheid minder zal zijn dan waar het geuronderzoek van uit gaat, voor de woonbebouwing binnen de bebouwde kom van Nieuwstadt uitgegaan van een immissienorm van 1,5 ou E/ m 3 als 98-percentiel. Dit is conform de bijzondere regeling G2 (compostering van groenafval) uit de NeR. In de voorschriften is zo veel mogelijk aangesloten bij de standaardmaatregelen die in de bijzondere regeling G2 van de NeR staan beschreven. Gelet op het bovenstaande achten wij het denkbaar dat er geurklachten uit de omgeving worden geuit ten gevolge van de activiteiten van Sica. Wij hebben daarom in de voorschriften de mogelijkheid opgenomen om bij een gevalideerd klachtenpatroon een onderzoeksverplichting op te leggen op grond waarvan - indien nodig - nadere voorschriften kunnen worden opgelegd indien blijkt dat er sprake is van ernstige geurhinder Lucht Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht (NeR) Voor de toetsing van de emissies naar de lucht is de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) van belang. Diffuse stofemissies van stuifgevoelige stoffen Binnen de inrichting vindt op- en overslag van stuifgevoelige stoffen plaats. Op grond van de BREF open overslag van bulkgoederen en paragraaf 3.8 van de NeR (stofemissies van stuifgevoelige stoffen) zijn voorschriften opgenomen om stofverspreiding als gevolg van deze op- en overslag zoveel mogelijk te beperken. In samenhang met de in de aanvraag genoemde voorzieningen wordt hiermee voldaan aan BBT

52 Uitgaande van de stuifgevoeligheid van een stof en de mogelijkheid om verstuiving al dan niet door bevochtiging tegen te gaan wordt in de Nederlandse Emissierichtlijn (NeR) voor niet giftige en/of reactieve stoffen een stuifklasse indeling gehanteerd. Deze indeling loopt van S1 (sterk stuifgevoelig) tot en met S5 (nauwelijks of niet stuifgevoelig), waarbij een verschil wordt gemaakt in stoffen die wel of niet bevochtigbaar zijn. Stofemissies bij Sica kunnen met name optreden bij de op- en overslag en het be- en verwerken (shredderen, zeven en verplaatsen via een transportband, etc.) van bouw- en sloopafval en grond, bij de handling, op- en overslag van groenafval en andere (afval)stoffen en vanwege het transport op de aanen afvoerwegen en het terrein van de inrichting. Alle op grond van deze revisievergunning binnen de inrichting aanwezige en stuifgevoelige (afval)stoffen vallen volgens de NeR onder de klassen S4 (licht stuifgevoelig, bevochtigbaar) en S5 (nauwelijks of niet stuifgevoelig). Eventuele stofemissies zullen als gevolg van de activiteiten in de inrichting vrij diffuus plaatsvinden. Als algemeen uitgangspunt in paragraaf 3.8.van de NeR voor de beoordeling en het eventueel opleggen van maatregelen of eisen in deze vergunning geldt dat geen direct bij de "bron" visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden. Wij hebben het begrip direct bij de bron in de vergunningsvoorschriften uitgedrukt in een afstand van twee meter om handhavend te kunnen optreden bij visueel waarneembare stofverspreiding. Bij een visueel waarneembare stofvorming over een afstand van twee meter of meer vanaf de bron moet voor het verspreiden van met name de fijne fractie van de stof buiten de inrichting worden gevreesd. Het bedrijf zal met betrekking tot de activiteiten overeenkomstig de NeR, zoals hierboven is weergegeven, zodanige voorzieningen moeten treffen (zoals: sproeien, goederen voor het bewerken/transport bevochtigen, keerwanden plaatsen, storthoogte beperken, afgedekt transport, afgedekte opslag e.d.), dat er verwacht mag worden dat stofemissies niet zullen optreden c.q. de maatregelen voldoende zijn om deze emissies, mochten ze toch optreden, op te heffen. In paragraaf 7.3 van de vergunningsaanvraag heeft aanvraagster haar te treffen maatregelen weergegeven. NeR Factsheets op- en overslag en bewerken Op basis van de uitgevoerde analyse van de vergunningen en nader onderzoek naar mogelijke (verdergaande) technieken en maatregelen is in het onderzoek "Maatregelen fijn stof op- en overslag" een overzicht gemaakt van alle technieken, optimalisaties en maatregelen voor de beperking van stofemissies. Van alle omschreven technieken en maatregelen is een bondige uniforme factsheet opgesteld (zie: De basis van de factsheets zijn de techniek factsheets, die vallen onder één van de hoofdactiviteiten. In deze factsheets is terug te vinden welke technieken mogelijk zijn om een bepaalde activiteit uit te voeren. De factsheets geven informatie over de werking, de stofemissie, de bedrijfseffecten en -zekerheid, andere milieueffecten, de kosten en de kritische punten van de techniek. De technieken en maatregelen uit het in dit onderzoek opgestelde overzicht zijn bekeken vanuit BBToogpunt. Het blijkt dat alle technieken en maatregelen nu reeds in de praktijk worden toegepast. In specifieke toepassingen kunnen alle technieken als BBT worden gezien. Dit betekent niet dat alle maatregelen ook in alle situaties BBT zijn en dat altijd alle maatregelen dienen te worden uitgevoerd. De afweging of een techniek/maatregel in een situatie als BBT wordt gekenmerkt is mede afhankelijk van andere omstandigheden dan alleen stof, zoals de stuifgevoeligheid van het bulkgoed en de omvang van de activiteit. Het betekent ook dat wanneer de ene maatregel wordt uitgevoerd, de andere niet altijd noodzakelijk is. Er ontbreken nu goede handvatten om BBT voor een specifieke situatie vast te stellen. Welke criteria en overwegingen zijn van belang voor de vaststelling of sprake is van BBT? In de begeleidingscommissie is vastgesteld dat er wel een gevoel is wat BBT is, maar dat dit niet expliciet is

53 Er is vastgesteld dat de BBT-afweging in eerste instantie een technische afweging is die nog onvoldoende concreet is uitgewerkt. Als richtlijn voor het bepalen van BBT geldt als uitgangspunt: Met betrekking tot de diffuse stofemissies geldt als uitgangspunt voor het bepalen van de best beschikbare technieken dat binnen de inrichting geen visueel (dat wil zeggen met het oog) waarneembare stofverspreiding mag optreden. Voor goederen uit de stuifklasse S1 tot en met S3 geldt dat er voor elke activiteit (opslag, oppakken, transport, storten, bewerken) een gesloten uitvoering van de techniek/handeling moet worden toegepast (bijvoorbeeld een grijper met bovenafdichting). Bij de opslag of bij het bewerken dienen de goederen in een gesloten ruimte te worden opgeslagen of bewerkt. Deze maatregel dient te worden aangevuld met optimalisatiemaatregelen (bijvoorbeeld goodhousekeeping) en/of aanvullende maatregelen (bijvoorbeeld bevochtigen, afzuigen) als dat nodig is om visueel waarneembare stofverspreiding te voorkomen. Volgens de aanvraag zijn bij Sica echter geen stoffen van de stuifklassen S1, S2 of S3 aanwezig. Bij de goederen uit de stuifklasse S4 en S5 mag in bestaande situaties voor elk van de activiteiten een open uitvoering van de techniek/handeling worden toegepast. Daarbij dienen dusdanige optimalisatie- en/of aanvullende maatregelen te worden genomen dat er geen visueel waarneembare stofverspreiding optreedt. Deze punten vormen in ieder geval het kader om stofverspreiding te voorkomen en zijn in de voorschriften opgenomen. Voor elke concrete situatie bij Sica kan aan de hand van de factsheets worden bezien welke technische of organisatorische maatregelen kunnen worden getroffen. Een en ander past het best binnen een milieuzorgsysteem dat overigens op grond van de BAT s uit de BREF s dient te worden gehanteerd Wet Luchtkwaliteit Grenswaarden Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen wij vergunning verlenen, indien de concentratie in de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen (inclusief eventuele locale bronnen in de omgeving van de inrichting) vermeerderd met de immissie ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting (inclusief voertuigbewegingen van en naar de inrichting) lager is dan de grenswaarden. Er zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof, PM 10 ), lood, koolmonoxide en benzeen gesteld. In deze paragraaf worden de concentraties van NO 2 en PM 10 aan de grenswaarden getoetst. Hier is voor gekozen omdat de achtergrondconcentratie van NO 2 en PM 10 landelijk gezien kritisch zijn in de directe nabijheid van de inrichting én de verschillende bronnen behorend tot de inrichting NO 2 en PM 10 uitstoten. De andere stoffen (zwaveldioxide, stikstofoxiden, lood, koolmonoxide, benzeen) worden niet door bronnen behorend tot de inrichting geëmitteerd en/of vormen geen probleem in de directe omgeving van de inrichting. Richtwaarden In 8 t/m 12 van bijlage 2 van de Wm zijn richtwaarden voor stoffen opgenomen: de richtwaarde voor ozon is gedefinieerd en er zijn richtwaarden gegeven voor het totale gehalte in de PM 10 fractie voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen

54 Toetsing Bij de aanvraag is een overigens zeer summuriere berekening gevoegd voor de PM 10 concentratie bij de woning Nieuwstadterweg 11. Wij verwachten overigens niet dat de bijdrage van de inrichting aan de concentratie in de buitenlucht groter is dan 3% van de grenswaarden (= 1,2 µg/m 3 ) zoals genoemd in Bijlage 2 van de Wm. Is dat geval is er sprake van een Niet In Betekenende Mate (NIBM)-bijdrage van het project. Wij vragen echter wel om achteraf met een berekening te komen van de PM 10 en NO 2 immissie bij de nabijgelegen woningen op basis van de vervoersbewegingen en andere bronnen op het terrein van Sica. Hiertoe hebben wij een onderzoeksverplichting opgenomen in de voorschriften

55 5 Voorschriften 5.1 Milieu 1. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN Terrein van de inrichting en toegankelijkheid 1.1 Op het terrein van de inrichting moet een zodanige afscheiding aanwezig zijn dat de toegang tot de inrichting voor onbevoegden redelijkerwijs niet mogelijk is. 1.2 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 1.3 Gebouwen, installaties en opslagvoorzieningen moeten altijd goed bereikbaar zijn voor alle voertuigen die in geval van calamiteiten toegang tot de inrichting/installatie moeten hebben. Binnen of nabij de installaties mogen geen andere goederen of stoffen worden opgeslagen dan die welke voor het proces nodig zijn of daardoor zijn verkregen, met uitzondering van brandbestrijdingsmiddelen. 1.4 Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ander ongedierte moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden. 1.5 De verlichting in de inrichting moet zodanig zijn dat voortdurend een behoorlijke oriëntatie binnen de inrichting mogelijk is en bij duisternis werkzaamheden, waaronder begrepen controlewerkzaamheden, zowel binnen als buiten de gebouwen van de inrichting kunnen worden verricht. 1.6 Voertuigen (eigen voertuigen en voertuigen van derden) moeten bij het verlaten van de inrichting zodanig schoon zijn en zodanig zijn beladen en/of afgedekt dat geen verontreiniging van de openbare weg kan plaatsvinden. Instructies 1.7 De vergunninghoudster moet de binnen de inrichting (tijdelijk) werkzame personen instrueren over de voor hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning en de van toepassing zijnde veiligheidsmaatregelen. Tijdens het in bedrijf zijn van installaties die in geval van storingen of onregelmatigheden kunnen leiden tot nadelige gevolgen voor het milieu, moet steeds voldoende, kundig personeel aanwezig zijn om in voorkomende gevallen te kunnen ingrijpen. 1.8 De vergunninghoudster moet één of meer ter zake kundige personen aanwijzen die in het bijzonder belast zijn met de zorg voor de naleving van de in deze vergunning opgenomen voorschriften. Tijdens het in bedrijf zijn van installaties die in geval van storingen of onregelmatigheden kunnen leiden tot nadelige gevolgen voor het milieu, moet steeds voldoende, kundig personeel aanwezig zijn om in voorkomende gevallen te kunnen ingrijpen

56 Melding contactpersoon en wijziging vergunninghoudster 1.9 De vergunninghoudster moet direct na het in werking treden van de vergunning schriftelijk naam, adres en telefoonnummer opgeven aan het bevoegde gezag van degene (en van diens plaatsvervanger) met wie in spoedeisende gevallen, ook buiten normale werktijden, contact kan worden opgenomen. Als deze gegevens wijzigingen moet dit vooraf onder vermelding van de wijzigingsdatum schriftelijk worden gemeld aan het bevoegd gezag. Registratie 1.10 Binnen de inrichting is een exemplaar van deze vergunning (inclusief aanvraag) met bijbehorende voorschriften aanwezig. Verder zijn binnen de inrichting de volgende documenten aanwezig: alle overige voor de inrichting geldende omgevingsvergunningen en meldingen; de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen; de registratie van het jaarlijks elektriciteit-, water- en gasverbruik De documenten genoemd in voorschrift 1.10 moeten ten minste vijf jaar worden bewaard. Bedrijfsbeëindiging 1.12 Van het structureel buiten werking stellen van (delen van) installaties en/of beëindigen van (een van de) activiteiten moet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld. Installaties of delen van installaties die structureel buiten werking zijn gesteld en nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, moeten in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd tenzij de (delen van de) installaties in een zodanige staat van onderhoud worden gehouden dat de nadelige gevolgen niet kunnen optreden. Milieuzorgsysteem 1.13 Binnen de inrichting dient een milieuzorgsysteem operationeel te zijn dat tenminste voldoet aan de kaders en richtlijnen zoals aangegeven in hoofdstuk 5.1 van de BREF WT (Afvalbehandeling) van augustus 2006 (blz ). Meer specifiek dient er een duidelijke procedure in het milieuzorgsysteem aanwezig te zijn voor: a. het beheersbaar houden van een eventuele brand op het terrein (o.a. toezicht op de toegestane vuurlast c.q. brandcompartimentering); b. het voorkomen van stofverspreiding gebaseerd op de NeR Factsheets op- en overslag en bewerken; c. het te allen tijde blijven voldoen aan een verwaarloosbaar bodemrisico zoals bedoeld in de NRB; d. het voorkomen van onbedoelde lozingen van verontreinigende stoffen op oppervlaktewater en op de riolering De in voorschrift 1.13 onder a tot en met d genoemde procedures dienen binnen zes maanden na het van kracht worden van deze vergunning in het milieuzorgsysteem te zijn opgenomen en vooraf ter goedkeuring te zijn voorgelegd aan het bevoegde gezag. Overige bepalingen 1.15 Installatieonderdelen die onder elektrische spanning kunnen komen te staan door statische oplading ten gevolge van het te transporteren product, moeten zijn voorzien van een deugdelijke aardverbinding. Isolerende delen van de installatie moeten elektrisch zijn overbrugd

57 1.16 De verlichting van gebouwen en open terrein van de inrichting dan wel ten behoeve van reclamedoeleinden wordt zodanig uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen van woon- of slaapvertrekken, in gevels of daken van woningen wordt voorkomen. Lichtverschijnselen als gevolg van werkzaamheden zoals lassen en snijden veroorzaken buiten de inrichting geen hinder Voorzover de voorschriften in deze vergunning niet of in onvoldoende mate voorzien in een toereikende bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die de inrichting kan veroorzaken, worden die gevolgen voorkomen of, voorzover voorkomen niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperkt. 2. AFVALSTOFFEN Opslag van afvalstoffen 2.1 Gebruikte poetsdoeken, absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen, die vrijkomen bij onderhoudswerkzaamheden en bij het verwijderen van gemorste dieselolie, smeerolie en hydraulische olie en dergelijke, moeten worden bewaard in vloeistofdichte en afgesloten emballage die bestand is tegen inwerking van de betreffende afvalstoffen. 2.2 De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moeten zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen. 2.3 De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; deze tegen normale behandeling bestand is; deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen. 2.4 Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen chemische reactie kunnen veroorzaken. Afvoer van afvalstoffen 2.5 Indien de afzet van de opgeslagen afvalstoffen stagneert, geeft de vergunninghoudster dit onverwijld schriftelijk te kennen aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat ten minste gegevens over de oorzaak van de stagnatie en de verwachte tijdsduur, alsmede de maatregelen die worden genomen om de stagnatie op de heffen, respectievelijk in de toekomst te voorkomen. 2.6 Indien de inrichting definitief buiten werking wordt gesteld moeten binnen twee maanden na bedrijfsbeëindiging alle afvalstoffen uit de inrichting verwijderd zijn. Acceptatie 2.7 In de inrichting mogen maximaal de in onderstaande tabel vermelde afvalstoffen per kalenderjaar worden geaccepteerd en mogen op enig moment niet meer afvalstoffen worden opgeslagen dan aangegeven onder maximale opslag

58

59

60

61 2.11 Wijzigingen van de procedure voor acceptatie, be- en verwerking, registratie of controle moeten uiterlijk twee weken voordat de wijziging wordt doorgevoerd ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist schriftelijk aan Gedeputeerde Staten worden voorgelegd. In het voornemen tot wijziging moet het volgende aangegeven worden: de reden tot wijziging; de aard van de wijziging; de gevolgen van de wijziging voor andere onderdelen van het A&V-beleid en de AO/IC; de datum waarop vergunninghoudster de wijziging wil invoeren Indien bij de controle van aangevoerde afvalstoffen blijkt dat deze niet mogen worden geaccepteerd, moeten deze afvalstoffen door vergunninghoudster worden afgevoerd naar een inrichting die beschikt over de vereiste vergunning(en). Deze handelwijze moet in het acceptatiereglement van het A&V-beleid en AO/IC zijn vastgelegd Acceptatie van afvalstoffen is slechts toegestaan indien de vergunde maximale opslagcapaciteit van de te accepteren afvalstof niet wordt overschreden Het innemen van afval dat direct afkomstig is van particuliere huishoudens is niet toegestaan tenzij dit expliciet is vergund. Deze verbodsbepaling dient te zijn verwerkt in het acceptatieplan uit voorschrift 2.9 met inachtneming van de procedure zoals beschreven in voorschrift Deze aanpassing in het acceptatieplan dient te geschieden uiterlijk op de dag dat deze vergunning in werking treedt. Op basis van de aanvraag is het toegestaan de volgende afvalstromen rechtsreeks van particuliere huishoudens in te nemen: bitumineuze afvalstoffen (dakleer etc.) ongesorteerd bouw- en sloopafval. Registratie 2.15 In de inrichting moet een registratiesysteem aanwezig zijn, waarin van alle aangevoerde (afval)stoffen en van alle aangevoerde stoffen die bij de be- of verwerking van afvalstoffen worden gebruikt het volgende moet worden vermeld: de datum van aanvoer; de aangevoerde hoeveelheid (kg); de naam en adres van de locatie van herkomst; de naam en adres van de ontdoener; de gebruikelijke benaming van de (afval)stoffen; de euralcode (indien van toepassing); het afvalstroomnummer (indien van toepassing). In afwijking van het gestelde in dit voorschrift hoeven de naam en het adres van de locatie van herkomst en van de ontdoener niet in het registratiesysteem te worden opgenomen indien er sprake is van route-inzameling zoals bedoeld in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijk afvalstoffen In de inrichting moet eveneens een registratiesysteem aanwezig zijn, waarin van alle afgevoerde (afval)stoffen die bij de be- of verwerking zijn ontstaan. Het volgende moet worden vermeld: de datum van afvoer; de afgevoerde hoeveelheid (kg); de afvoerbestemming; de naam en adres van de afnemer; de gebruikelijke benaming van de (afval)stoffen; de euralcode (indien van toepassing);

62

63 en verkleinen) c * c steenachtig materiaal (o.a. uit BSA) * c c c papier en kartonafval (verkleinen) (verontreinigde) grond gemengd stedelijk afval groenafval electrische en electronische apparatuur (demonteren, sorteren en recyclen) * grofvuil Tabel 8 Maximale verwerkingscapaciteit per afvalstroom 2.22 De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen die nuttig worden toegepast maximaal drie jaar bedragen De ingezamelde en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden blijven, verzameld, bewaard en gescheiden worden afgevoerd Het binnen de inrichting gebrachte steenachtig BSA dient voorafgaand aan verdere sortering te worden gezeefd. Sorteerzeefzand dient gescheiden te worden afgevoerd naar een daartoe geschikte verwerker voor toepassing in de vorm van materiaalhergebruik Deelstromen en residuen van HDO-afval dat vergelijkbaar is met grof huishoudelijk afval die niet worden hergebruikt of nuttig worden toegepast dienen te worden verwerkt in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI). Daartoe dienen deze deelstromen en/of residuen rechtstreeks afgevoerd te worden naar een vergunninghoudster met een AVI-inrichting voor het verbranden van huishoudelijke afvalstoffen De vergunninghoudster is verplicht om (HDO-)bedrijfsafvalstoffen dat vergelijkbaar is met grof huishoudelijk afval, gescheiden te houden van andere afvalstromen, teneinde te kunnen voldoen aan voorschrift

64 2.27 Teer en teerhoudend materiaal dient te allen tijde gescheiden gehouden te worden van andere afvalstromen. Hiertoe dient teer en teerhoudend materiaal in een special daarvoor ingerichte opslagruimte / opslagvak te worden bewaard. Onder teerhoudend materiaal wordt verstaan een product dat ten minste een gehalte van 75 mg/kg droge stof aan PAK 10 bevat De opslag van asbesthoudende afvalstoffen wordt ten minste overeenkomstig artikel 7 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 uitgevoerd. Acceptatie van altijd toepasbare grond en grond van de bodemfunctieklassen wonen en industrie 2.29 De acceptatie van grond en baggerspecie, opslagbeheer en bewerking alsmede uitkeuring en afzet van eind- en restproducten moet overeenkomstig de Beoordelingsrichtlijnen (BRL-en) 7500 en 9335 plaatsvinden Monsterneming dient te geschieden door een daartoe gecertificeerde monsternemer. De uitvoering van de analyses (samenstellingsonderzoek en eventueel uitloogonderzoek) dient te geschieden door een voor die werkzaamheden, volgens de laatste versie van AP04, door het Ministerie van I&M aangewezen laboratorium Voor een gescheiden opslag van verschillende partijen (licht verontreinigde) grond en voor de verschillende te onderscheiden categorieën aan gekwalificeerde grond dient vergunninghoudster tussen de in opslag genomen partijen een afstand van minstens een meter aan te houden of een fysieke scheidingswand te hebben aangebracht Bij ieder opslagvak dient door middel van een bord het unieke nummer van de betreffende opslag te zijn aangegeven. Uit de stoffenadministratie moet duidelijk blijken waar de betreffende grondstromen vandaan komen en waar deze op het terrein in depot zijn gezet. Overige bepalingen ten aanzien van afvalstoffen 2.33 Bedrijfsafvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan dienen met het oog op hergebruik naar soort gescheiden te worden verzameld, opgeslagen en afgevoerd naar een bedrijf dat deze afvalstoffen kan hergebruiken of nuttig kan toepassen De tijdens werkzaamheden vrijkomende afvalstoffen dienen met het oog op verwerking naar soort te worden verzameld, opgeslagen en zo vaak als nodig naar een aangewezen vergunninghoudster te worden afgevoerd. Gevaarlijke afvalstoffen moeten ten minste 1 maal per jaar uit de inrichting worden afgevoerd. 3. AFVALWATER lozing afvalwater via de gemeentelijke riolering 3.1 De ingevolge deze vergunning via de gemeentelijke riolering en de rwzi Susteren in een oppervlaktewaterlichaam te brengen afvalstoffen, verontreinigende en/of schadelijke stoffen, hierna te noemen "het afvalwater" mogen uitsluitend bestaan uit huishoudelijk afvalwater en verontreinigd hemelwater, afkomstig van de verharde oppervlakken

65

66 beheer en onderhoud 3.10 De in de aanvraag en in deze vergunning bedoelde voorzieningen voor de behandeling respectievelijk voor de bemonstering van het afvalwater moeten doelmatig functioneren, in goede staat van onderhoud verkeren en met zorg worden bediend en onderhouden Ten aanzien van het gestelde in voorschrift 3.10 dient de vergunninghoudster een logboek bij te houden, waarin tenminste zijn vermeld: de datum, aard en tijdsduur van de onderhoudswerkzaamheden; uitvoerende firma en/of medewerker; de datum, aard en tijdsduur van storingen. Het logboek dient door de vergunninghoudster tenminste 5 jaar te worden bewaard. Algemeen 3.12 Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: de doelmatige werking van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur of bij een zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur niet wordt belemmerd; de verwerking van slib, verwijderd uit een openbaar riool of zuiveringstechnisch werk, niet wordt belemmerd; de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van een oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: stoffen die brand- en explosiegevaar kunnen veroorzaken; stoffen die stankoverlast buiten de inrichting kunnen veroorzaken; stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar riool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken; grove afvalstoffen en snel bezinkende afvalstoffen Bij het in het vuilwaterriool lozen van afvalwater afkomstig van een vloeistofdichte vloer of verharding waarboven het afleveren van motorbrandstof of het reinigen van motorvoertuigen plaatsvindt wordt het afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider die voldoen aan NEN-EN en 2. Het gehalte aan minerale olie in het afvalwater na de afscheider bedraagt niet meer dan 20 milligram per liter in enig steekmonster. Afkoppelen 3.15 Het lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening en van hemelwater dat door middel van drainage wordt afgevoerd, vindt dan slechts plaats in een vuilwaterriool, indien het op of in de bodem, in een openbaar hemelwaterstelsel of in het oppervlaktewater lozen van dat hemelwater redelijkerwijs niet mogelijk is. Wasplaats Opmerking: Het aanwezig hebben van een wasplaats voor motorvoertuigen is noodzakelijk in verband het voorkomen van stofverspreiding in de omgeving (zie voorschriften 1.6 en 9.15) Het reinigen met stoom of met water van vrachtwagens en hulpwertuigen moet plaatsvinden op een speciaal daarvoor bestemde wasplaats of in een daarvoor bestemde wasruimte

67 3.17 De vloer van de wasplaats moet vloeistofdicht zijn uitgevoerd en afwaterend zijn gelegd naar één of meer schrobputten of afvoergoten die zijn aangesloten op de bedrijfsriolering die voorzien moet zijn van een slibvangput en een olie afscheider. Doorvoeringen van kabels en leidingen moeten vloeistofdicht zijn afgewerkt. Afvoerputten moeten vloeistofdicht aansluiten op de vloer. 4. BODEM Doelvoorschriften 4.1 Indien in een inrichting een bodembedreigende activiteit wordt verricht worden bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen getroffen waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. 4.2 Een bodembeschermende voorziening is zodanig uitgevoerd dat: a. gemorste of gelekte vloeibare bodembedreigende vloeistoffen effectief worden opgevangen en kunnen worden opgeruimd; b. er geen hemelwater op of in terecht kan komen, tenzij het hemelwater regelmatig van of uit de voorziening wordt verwijderd. 4.3 Een bodembeschermende voorziening is bestand tegen de inwerking van de desbetreffende vloeibare bodembedreigende stoffen en de condities waaronder deze stoffen worden gebruikt of opgeslagen. 4.4 Een lekbak waarin vloeibare bodembedreigende stoffen in verpakking of in een opslagtank wordt opgeslagen, heeft een opvangcapaciteit van ten minste 110% van de inhoud van de grootste verpakkingseenheid of opslagtank, met dien verstande dat de opvangcapaciteit ten minste 10% is van de inhoud van alle opgeslagen stoffen. Vloeistofdichte Voorzieningen 4.5 Ontwerp en aanleg van een nieuw aan te leggen vloeistofdicht vloer/verharding moet plaats vinden overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 65 (Ontwerp en aanleg van bodembeschermende voorzieningen). 4.6 Een binnen de inrichting als bodembeschermende voorziening toegepaste vloeistofdichte vloer of verharding moet overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument zijn beoordeeld en goedgekeurd door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. 4.7 Een vloeistofdichte vloer of verharding wordt ten minste eens per zes jaar beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig voorschrift In afwijking van voorschrift 4.6 vindt de eerste beoordeling en goedkeuring van een nieuw aangelegde vloeistofdichte vloer of verharding plaats binnen zes jaar na aanleg. Voorwaarde hierbij is dat vloeistofdichte vloer of verharding is aangelegd overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een bedrijf dat daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit

68 4.9 De voorschriften 4.6 t/m 4.8 zijn niet van toepassing op een vloeistofdichte vloer of verharding die niet inspecteerbaar is als bedoeld in CUR/PBV-aanbeveling 44. Een dergelijke voorziening wordt eens per zes jaar beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig een door het bevoegd gezag goedgekeurde wijze Vergunninghoudster draagt zorg voor reparatie en regelmatig onderhoud van de vloeistofdichte vloer of verharding overeenkomstig onderdeel A4 van de NRB Vergunninghoudster draagt zorg voor een jaarlijkse controle van de bodembeschermende voorziening overeenkomstig bijlage D behorende bij CUR/PBV-aanbeveling Een vloeistofdichte vloer of verharding wordt opnieuw beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig voorschrift 4.6 indien de reparatie, het regelmatig onderhoud of de controle als bedoeld in de voorschriften 4.10 en 4.11 niet of niet overeenkomstig deze voorschriften is uitgevoerd of indien een tijdens een controle geconstateerd gebrek niet is gerepareerd Het afleveren van vloeibare brandstof aan motorvoertuigen voor het wegverkeer vindt plaats boven een vloeistofdichte vloer of verharding Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico vindt het wassen van motorvoertuigen of carrosserie-onderdelen daarvan plaats boven een vloeistofdichte vloer of verharding. Bij het wassen vrijkomende vloeistoffen lopen niet over de rand van de vloeistofdichte vloer of verharding Voor opslagvoorzieningen van niet inerte (afval)stoffen moet in ieder geval een vloeistofdichte voorzieningen zijn gerealiseerd. Vloeistofkerende voorzieningen 4.16 De controle, het onderhoud en het beheer van vloeistofkerende voorzieningen wordt in eenduidige bedrijfsinterne procedures en werkinstructies ter bescherming van de bodem vastgelegd. Daarin wordt ten minste aangegeven op welke wijze: a. de staat en goede werking van bodembeschermende voorzieningen, verpakkingen en apparatuur waarin vloeibare bodembedreigende stoffen worden opgeslagen of getransporteerd, wordt gecontroleerd; b. er voor zorg wordt gedragen dat zo vaak als de omstandigheden daarom vragen inspecties op morsingen en lekkages plaatsvinden, en c. is gewaarborgd dat gemorste of gelekte stoffen direct worden opgeruimd De controle, het onderhoud en het beheer van vloeistofkerende voorzieningen vinden zodanig plaats dat vrijgekomen stoffen zijn verwijderd voordat deze in de bodem kunnen geraken Morsingen en lekkages worden overeenkomstig de bedrijfsinterne procedures en werkinstructies als bedoeld in voorschrift 4.16, verholpen en opgeruimd Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de in het kader van de bedrijfsinterne procedures en werkinstructies noodzakelijke absorptiemiddelen en andere materialen en middelen ter bescherming van de bodem binnen de inrichting in voldoende mate aanwezig zijn en dat er voldoende, in het gebruik van deze middelen, geïnstrueerd personeel aanwezig is

69 4.20 Bevindingen van controles van of onderhoud aan bodembeschermende voorzieningen, alsmede acties genomen na incidenten met bodembedreigende stoffen, die mogelijk hebben geleid tot een bodemverontreiniging, worden opgenomen in een logboek dat te allen tijde beschikbaar is voor het bevoegd gezag Voor opslagvoorzieningen van inerte (afval)stoffen moet in ieder geval een vloeistofkerende voorzieningen zijn gerealiseerd. Bedrijfsrioleringen 4.22 De bedrijfsriolering moet op de volgende tijdstippen aan de hand van NEN 3399/NEN 3398 worden geïnspecteerd op gebreken: binnen zes weken na het vankrachtworden van deze vergunning; binnen tien na de laatst uitgevoerde inspectie. Bij afkeur moet zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen zes maanden voldaan worden aan de eisen als genoemd in de NEN 3399/NEN De bestaande bedrijfsriolering, zijnde de riolering ten behoeve van huishoudelijk afvalwater en daarmee gelijk te stellen afvalwater, het leidingstelsel voor het transport van afvalwater en de in het stelsel opgenomen voorzieningen dient dusdanig te zijn uitgevoerd dat het gevaar voor emissies naar de bodem is teruggebracht naar een aanvaardbaar risico in de zin van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming Elk nieuw aan te leggen stelsel voor het transport van afvalwater, proceswater, percolatiewater en hemelwater dient voor het in gebruik nemen door middel van een standproef te worden gecontroleerd op vloeistofdichtheid volgens de CUR PBV 51 bepalingen, Milieutechnische ontwerpcriteria voor bedrijfsrioleringen. Wijst de standproef uit dat het systeemelement niet vloeistofdicht is, dan mag het niet in gebruik worden genomen. Van de standproef dient verslag opgemaakt te worden. Dit verslag moet binnen één maand na de datum van de proef aan het bevoegd gezag worden overgelegd. In gebruik genomen nieuwe systeemelementen van de bedrijfsriolering dienen bij de eerste volgende periodieke controle van de bedrijfsriolering te worden geïnspecteerd conform voorschrift Bodembelastingsonderzoek 4.25 Ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem als referentiesituatie moet uiterlijk binnen zes maanden nadat de vergunning in werking is getreden een bodembelastingonderzoek naar de nulsituatie zijn uitgevoerd op die delen van het bedrijfsterrein waarop de nulsituatie nog niet is vastgelegd 1, dit betreft met name de kadastrale percelen gemeente Sittard, sectie K, nummers 3274 en gedeeltelijk De resultaten moeten uiterlijk binnen negen maanden nadat de vergunning in werking is getreden aan het bevoegd gezag zijn overgelegd. Het onderzoek inclusief monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740 en NEN Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothes(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. 1 Zie hiervoor de considerans van deze vergunning

70 4.26 Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit moet ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie zijn uitgevoerd. Het onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740 en NEN Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothes(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. De resultaten van het onderzoek moeten uiterlijk drie maanden na het uitvoeren van het onderzoek aan het bevoegd gezag zijn overgelegd Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die bij het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek zijn onderzocht en op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd conform NEN Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek of het eventueel uitgevoerde herhalingsonderzoek. Herstelplicht (bodemsanering) 4.28 Indien uit eindonderzoek, bedoeld in voorschrift 4.26, blijkt dat de bodem als gevolg van de activiteiten in de inrichting is aangetast of verontreinigd, draagt degene die de inrichting drijft er zorg voor dat zo spoedig mogelijk na toezending van dat rapport aan het bevoegd gezag de bodemkwaliteit is hersteld tot de nulsituatie zoals vastgelegd in het onderzoek als bedoeld in voorschrift Het herstel van de bodemkwaliteit geschiedt door een persoon of een instelling die beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit Indien de Wet bodembescherming niet van toepassing is op de wijze van saneren moet sanering plaatsvinden conform de door het bevoegd gezag te stellen nadere eisen. Overige bepalingen 4.30 Indien door de inrichting stoffen worden opgeslagen zonder gebruik van de voorgeschreven voorzieningen voor bodembescherming, kan wanneer een overtreding wordt vastgesteld door het bevoegd gezag een aanvullend bodemonderzoek worden geëist, waarop de voorschriften 4.26 t/m 4.29 van toepassing zijn Opslagen op het buitenterrein van de metalen koper, lood en/of zink dient te gebeuren op een vloeistofdichte voorziening dan wel dienen deze metalen onder een overkapping te worden opgeslagen zodat deze ten gevolge van hemelwater niet kunnen uitlogen. 5. ENERGIE besparingsonderzoek en uit te voeren maatregelen 5.1 Degene die de inrichting drijft neemt alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder c.q. alle energiebesparende maatregelen die een positieve netto contante waarde hebben bij een interne rentevoet van 15%

71 6. (EXTERNE) VEILIGHEID Brandbestrijding 6.1 In de inrichting mag, behoudens in de daarvoor ingerichte installaties of in de daarvoor ingerichte ruimten, geen open vuur aanwezig zijn en mag niet worden gerookt. Deze bepaling voor wat betreft open vuur is niet van toepassing indien werkzaamheden moeten worden verricht waarbij open vuur noodzakelijk is. Vergunninghoudster moet zich er van hebben overtuigd dat deze werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder gevaar. 6.2 Het rook- en vuurverbod moet op duidelijke wijze kenbaar zijn gemaakt door middel van opschriften in de Nederlandse en Engelse taal of door middel van een symbool overeenkomstig de NEN Deze opschriften of symbolen moeten nabij de toegang(en) van het terrein van de inrichting zijn aangebracht. Zij moeten goed leesbaar c.q. zichtbaar zijn. 6.3 Alle brandblusmiddelen, brandbestrijdings- en brandbeveiligingssystemen moeten steeds: voor onmiddellijk gebruik gereed zijn; goed bereikbaar zijn; als zodanig herkenbaar zijn. 6.4 Indien buiten de werkvoorraden in een ruimte of op een open terrein van de inrichting meer dan 25 kg of liter gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen met ADR-codering worden opgeslagen, of meer gasflessen met een waterinhoud of gezamenlijke waterinhoud van 115 liter, vindt de opslag plaats in een of meer speciaal daarvoor bestemde ruimten. De constructie van de opslagruimte en de wijze van opslag in die ruimte voldoen aan PGS 15:2011. Brandveiligheid en beheersbaarheid van brand 6.5 De totale variabele vuurlast van in de hal (ca m 2 ) aanwezige en opgeslagen (afval)stoffen mag niet meer bedragen dan 350 ton vurenhoutequivalenten Ter voorkoming van brandoverslag tussen de opslaghal en de op het buitenterrein aanwezige opslagen van brandbare (afval)stoffen (zoals dakafval, hout, papier en kunststof) dient te worden gewaarborgd dat bij een onverhoopt ontstane brand de warmtestralingsintensiteit tussen opslaghal en buitenopslagvoorzieningen de grenswaarde van 10 kw/m 2 binnen 60 minuten na het ontstaan van de brand niet wordt overschreden. De minimaal aan te houden afstand tussen de bedrijfshal en de opslag van brandbare (afval)stoffen op het terrein dient in verband met de bereikbaarheid voor de brandweer te allen tijde 6 meter te bedragen. In de op tekening aangegeven opslagvakken H, J, K en V mogen derhalve geen brandbare (afval)stoffen worden opgeslagen. Aan de stralingsnorm van 10 kw/m 2 wordt geacht te zijn voldaan als de afstand tussen de bedrijfshal en de buitenopslag ten minste 20 meter bedraagt. Indien een kortere afstand (tussen 6 en 20 meter) wordt aangehouden dan dient vergunninghoudster door middel van een berekening op basis van een gevalideerde rekenmethode (PGS 2 - hoofdstuk 6, de VROM-publicatie "Bepalingsmethode warmtestralingsbelasting opslag van hout" of een gelijkwaardige rekenmethode) aan te tonen dat aan de hierboven genoemde norm voor de warmtestralings-intensiteit wordt voldaan. 2 Zie voor toelichting de considerans van deze vergunning

72 6.7 Opslagcompartimenten van (losgestorte) brandbare afvalstoffen of geperste balen brandbare afvalstoffen op het buitenterrein mogen per opslagcompartiment geen hogere vuurlast bevatten dan 300 ton vurenhoutequivalenten. De diepte van een opslagstapel binnen één compartiment is maximaal 15 meter. Een stapel die maar aan één zijde is te benaderen heeft een diepte van maximaal 7,5 meter. De maximale opslaghoogte bedraagt 4 meter. 6.8 In afwijking van voorschrift 6.7 mag de opslag van losgestort hout in opslagvak A en B plaatsvinden in opslagvakken van maximaal 500 m 2 vloeroppervlak en een hoogte van maximaal 7 m. Voorschrift 6.10 en 6.11 zijn hierop echter wel onverminderd van toepassing. 6.9 Door toepassing van keerwanden mogen opslagcompartimenten worden gegroepeerd tot een gezamenlijk oppervlak van maximaal 2500 m 2. Elk opslagcompartiment moet in principe van twee zijden door een brandweervoertuig te benaderen zijn. De keerwanden binnen de opslagcompartimenten dienen een brandwerendheid van ten minste 240 minuten te bezitten en ten minste 0,5 meter boven de maximaal toegestane opslaghoogte te reiken. De grenzen van de opslagcompartimenten moeten blijvend zichtbaar en herkenbaar zijn uitgezet De afstand tussen een op basis van voorschrift 6.9 gevormde groep van opslagvakken, en een andere groep van opslagvakken dient ten minste 20 meter te bedragen De in het vorige voorschrift genoemde afstand mag worden verkleind tot 6 m indien zich tussen de genoemde objecten tevens een brandmuur bevindt met een brandwerendheid van ten minste 60 minuten en die reikt tot ten minste 0,5 meter boven de maximale opslaghoogte van het opslagvak of de opslagvakken De opslagen (stapels) hebben voorzieningen die het verspreiden van smeltende (afval)stoffen zoals kunststof, in het bijzonder in de ruimte tussen de (groepen van) opslagcompartimenten, voorkomen Opslagcompartimenten van losgestorte brandbare afvalstoffen mogen geen steilere hellingshoek dan 45 graden hebben (natuurlijk talud) De afstand tussen enig opslagcompartiment en de erfgrens bedraagt ten minste 5 meter. Genoemde afstand tussen opslag en erfgrens mag worden teruggebracht tot 0 meter indien op de erfgrens over de gehele lengte van de opslag een wand is geplaatst met een brandwerendheid van ten minste 240 minuten. Voor de opslag langs de beek (Geleenbeek) mag tot op de erfgrens worden opgeslagen zonder brandwerende voorziening Langs de zijde van de perceelsgrens die grenst aan de Geleenbeek, dient ter plaatse van de bedrijfshal en op plaatsen waar brandbare (afval)stoffen op het terrein worden opgeslagen een doelmatige opvang- en/of afvoervoorziening aanwezig te zijn voor (verontreinigd) bluswater dat tijdens de inzet van de brandweer kan vrijkomen. In ieder geval moet worden voorkomen dat bij een onverhoopt ontstane brand, (verontreinigd) bluswater naar de Geleenbeek kan afstromen. Deze opvang- en/of afvoervoorziening kan bestaan uit: een wal of andere kerende voorziening van voldoende stabiliteit en hoogte; een gegraven greppel of een gootafvoersysteem van voldoende capaciteit dat het bluswater afvoert naar een opvangvoorziening op het eigen terrein

73 6.16 Vanuit de toegang tot de inrichting dient een alternatieve aanvalsroute voor de brandweer aanwezig te zijn dat geschikt is voor brandweervoertuigen Ten behoeve van de brandweer moet een gedetailleerde plattegrondtekening van de inrichting voorhanden zijn Broeigevoelige afvalstoffen (zoals huishoudelijk afval en vergelijkbaar bedrijfsafval dat organische componenten bevat) mogen maximaal gedurende één week worden opgeslagen. Indien een beginnende broei (door de opwekking van rook/stoom of door verhoging van de oppervlaktetemperatuur van de opslaghoop) wordt geconstateerd dienen direct gepaste maatregelen te worden genomen om brand in de opslag te voorkomen. Opslag en aflevering van dieselolie in bovengrondse tanks Opslag 6.19 Bovengrondse stationaire opslagtanks met de daarbij behorende leidingen en appendages voor de opslag van vloeibare brandstof (zoals dieselolie), afgewerkte olie, stoffen van klasse 8 van het ADR verpakkingsgroep II en III zonder bijkomend gevaar zijn uitgevoerd en geïnstalleerd en worden gerepareerd of vervangen overeenkomstig BRL K903 door een bedrijf dat op grond van die BRL daartoe is gecertificeerd. De opslag van genoemde stoffen in bovengrondse stationaire opslagtanks inclusief de bijbehorende leidingen en appendages voldoet aan de voorschriften 4.1.3, tot en met 4.2.7, 4.2.9, , , tot en met 4.3.4, 4.3.6, 4.3.8, 4.3.9, , 4.4.1, 4.4.3, 4.4.4, 4.4.7, 4.4.8, 4.5.1, 4.5.2, 4.5.3, 4.5.9, en de voorschriften in paragraaf 4.6 van PGS Het lekdetectiesysteem bij bovengrondse dubbelwandige stationaire opslagtanks voor opslag van de in voorschrift 6.19 genoemde stoffen wordt eenmaal per jaar overeenkomstig KC 111 gecontroleerd op goede werking. Bij het constateren van gebreken die kunnen leiden tot het optreden van niet gedetecteerde lekken, wordt het lekdetectiesysteem binnen een periode van een maand hersteld. Van de controle wordt een aantekening in het logboek gemaakt Alle bovengrondse stationaire opslagtanks voor opslag van de in voorschrift 6.19 genoemde stoffen worden onderhouden en beoordeeld overeenkomstig KC 111. Aflevering 6.22 Het vulpistool wordt goed weggehangen. Na gebruik lekt er geen brandstof uit het vulpistool. De afleverslang is voorzien van een automatisch afslaand vulpistool om overvullen van het motorvoertuig te voorkomen Als een deel van de afleverinstallatie, leidingen of de afleverslang zich onder het hoogste vloeistofniveau van de tank kunnen bevinden, is een antihevel beveiliging aangebracht tussen de tank en de flexibele afleverslang Bij het toepassen van een handpomp is de afleverslang na gebruik leeg, waarbij eventueel aanwezige brandstofresten worden teruggevoerd naar de tank. Een vulpistool van een elektrische pomp is voorzien van een automatisch afslagmechanisme De afleverinstallatie is voorzien van een vulkraan die, indien deze buiten gebruik is, niet in werking kan worden gesteld door onbevoegden

74

75

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. te Roermond

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. te Roermond Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Activiteit milieuneutraal veranderen Rockwool B.V. te Roermond Zaaknummer: 2015-1632 Kenmerk: 2015/95267 d.d. 10 december 2015 Verzonden:

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning voor de activiteit milieuneutraal veranderen Rockwool B.V. te Roermond Zaaknummer: 2015-1985 Kenmerk: 2016/48004 d.d. 23 juni 2016 Verzonden:

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Ons kenmerk C2129844/3498482 op de op 10 september 2013 bij hen ingekomen aanvraag van Plastic Recycling Company BV, om vergunning krachtens de Wet

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS verleend aan Gruno Recycling ten behoeve van op- en overslag van metalen (locatie:duinkerkenstraat 100 te Groningen) Inhoudsopgave 1. OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde staten van Limburg. Verzoek wijziging milieuvoorschriften. Haven Maastricht B.V.

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde staten van Limburg. Verzoek wijziging milieuvoorschriften. Haven Maastricht B.V. Besluit van Gedeputeerde staten van Limburg Omgevingsvergunning Verzoek wijziging milieuvoorschriften Haven Maastricht B.V. te Maastricht Zaaknummer: 2015-0790 Kenmerk: 2015/63944 d.d. 3 september 2015.

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Melding huur Lestrade hal 3. Rockwool te Roermond

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Melding huur Lestrade hal 3. Rockwool te Roermond Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Melding huur Lestrade hal 3 Rockwool te Roermond Zaaknummer 2012-0269 d.d. 3 mei 2012. Verzonden: INHOUDSOPGAVE 1 Besluit 3 2 Procedure 5

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS verleend aan Afvalbrengstation Vinkhuizen Zuid ten behoeve van inzamelen van afval (grofvuil) van particulieren (locatie: Electronstraat 2 te Groningen) Groningen,

Nadere informatie

Omgevingsvergunning Voor de activiteit milieuneutrale verandering

Omgevingsvergunning Voor de activiteit milieuneutrale verandering Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Voor de activiteit milieuneutrale verandering Milieu Service Zuid B.V. te Maasbracht Zaaknummer 2012-0105 d.d. 8 maart 2012 Verzonden: INHOUDSOPGAVE

Nadere informatie

Omgevingsvergunning Verkleinen van de inrichting

Omgevingsvergunning Verkleinen van de inrichting Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Verkleinen van de inrichting Dienst Stadsbeheer te Maastricht Zaaknummer: 2013-0182 Kenmerk: 2013/16657 d.d. 21 maart 2013 Verzonden: INHOUDSOPGAVE

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS verleend aan Van Gansewinkel ten behoeve van het opslaan van afvalstoffen. (locatie: Duinkerkenstraat 50 te Groningen) Groningen, 5 september 2012 Nr. 418911 Procedure

Nadere informatie

Omgevingsgvergunning

Omgevingsgvergunning Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsgvergunning Ambtshalve wijziging voorschrift Menten-Hilkens B.V. te Haelen Zaaknummer 2012-0112 d.d. 3 mei 2012. Verzonden: INHOUDSOPGAVE 1 Besluit

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Voor de activiteit milieuneutrale wijziging

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Voor de activiteit milieuneutrale wijziging Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Voor de activiteit milieuneutrale wijziging Statice Helden B.V. te Beringe (gemeente Peel en Maas) Zaaknummer: 2012-0741 Kenmerk: 2012/55767

Nadere informatie

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Ontwerpbeschikking Omgevingsvergunning Aanvrager : Van Gansewinkel Nederland B.V. Aangevraagde activiteiten : Ambtshalve wijziging in verband met IPPC toets Locatie

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING. milieuneutraal veranderen van een inrichting. Industrieweg 16 te Noordhorn. datum besluit: 13 oktober 2017

OMGEVINGSVERGUNNING. milieuneutraal veranderen van een inrichting. Industrieweg 16 te Noordhorn. datum besluit: 13 oktober 2017 OMGEVINGSVERGUNNING voor: het wijzigen van een inrichting bedoeld voor het op- en overslaan en bewerken van afvalstoffen van derden en op- en overslaan van gevaarlijke afvalstoffen van meer dan 50 ton.

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR NV AREA REINIGING TE HOOGEVEEN

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR NV AREA REINIGING TE HOOGEVEEN ONTWERP Assen, @ Ons kenmerk @ Behandeld door mevrouw S. Stoetman (0592) 36 58 78 Onderwerp: Ontwerpbesluit ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) voor NV Area Reiniging te Hoogeveen ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. N.V. Afvalzorg Holding te Maastricht. Zaaknummer:

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. N.V. Afvalzorg Holding te Maastricht. Zaaknummer: Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning N.V. Afvalzorg Holding te Maastricht Zaaknummer: 2016-601909 Kenmerk: 2016/84203 d.d. 20 oktober 2016. Verzonden: INHOUDSOPGAVE 1 Besluit

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Directie Ecologie Ons kenmerk C2053302/2841963 op de op 11 oktober 2011 bij hen ingekomen aanvraag van Heros Vastgoed BV, om vergunning krachtens de

Nadere informatie

Besluit omgevingsvergunning beperkte milieutoets Rits Scooters T.a.v. mevr. R. Imanse Hugo de Vriesstraat CT Nieuw Vennep

Besluit omgevingsvergunning beperkte milieutoets Rits Scooters T.a.v. mevr. R. Imanse Hugo de Vriesstraat CT Nieuw Vennep Besluit omgevingsvergunning beperkte milieutoets 2457443 Rits Scooters T.a.v. mevr. R. Imanse Hugo de Vriesstraat 50 2152 CT Nieuw Vennep Locatie: Rist Scooters Hugo de Vriesstraat 50, Nieuw Vennep Onderwerp:

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V.

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Omgevingsvergunning voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V. te Maastricht Zaaknummer: 2017-206587 Kenmerk: 2018/2142 d.d. 11 januari 2018

Nadere informatie

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets Aanvrager : Circulus B.V. Aangevraagde activiteiten : Uitvoeren van de gemeentelijke zorgplicht en opslaan van buiten de

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde staten van Limburg. Van Gansewinkel B.V. te Venlo. Zaaknummer:

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde staten van Limburg. Van Gansewinkel B.V. te Venlo. Zaaknummer: Besluit van Gedeputeerde staten van Limburg Omgevingsvergunning Van Gansewinkel B.V. te Venlo Zaaknummer: 2014-0777 Kenmerk: 2014/51651 d.d. 25 september 2014 Verzonden: INHOUDSOPGAVE 1 Besluit 3 2 Procedure

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Intrekking omgevingsvergunning bouwen Medwaste Control Benelux B.V.

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Intrekking omgevingsvergunning bouwen Medwaste Control Benelux B.V. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Intrekking omgevingsvergunning bouwen Medwaste Control Benelux B.V. te Maastricht Zaaknummer: 2015-2087 Kenmerk 2016/28760 d.d. 14 april

Nadere informatie

ONTWERP-BESLUIT TOT WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

ONTWERP-BESLUIT TOT WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND ONTWERP-BESLUIT TOT WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND Aan: Heros Sluiskil B.V. Postbus 1 4540 AA Sluiskil Middelburg, datum invullen Kenmerk: Afdeling: Onderwerp:

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D *D170252216* D170252216 OMGEVINGSVERGUNNING Aanvrager : Tapijtfabriek Intercarpet BV Datum besluit : 24 mei 2017 Onderwerp : aanpassen vergunning Locatie : Tweede Broekdijk 1 te Aalten OLO-nummer : 2807768

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING. het in gebruik nemen van een nieuwe voorbreker ter vervanging van de huidige. milieuneutraal veranderen van een inrichting

OMGEVINGSVERGUNNING. het in gebruik nemen van een nieuwe voorbreker ter vervanging van de huidige. milieuneutraal veranderen van een inrichting OMGEVINGSVERGUNNING voor: het in gebruik nemen van een nieuwe voorbreker ter vervanging van de huidige. activiteiten: milieuneutraal veranderen van een inrichting verleend aan: Berger Recycling B.V. locatie:

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Directie Ecologie Ons kenmerk C2046222/2826771 op de op 30 augustus 2011 bij hen ingekomen aanvraag van Transport- en Recycling Arno v.d. Dungen BV,

Nadere informatie

Omgevingsvergunning Milieuneutraal veranderen

Omgevingsvergunning Milieuneutraal veranderen Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Milieuneutraal veranderen SITA EcoService Nederland B.V. te Maastricht Zaaknummer: 2016-603072 Kenmerk: 2016/313 d.d. 5 januari 2017 Verzonden:

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING WABO. Bos Recycling B.V. ten behoeve van het overslaan van bouw- en sloopafval en onverwerkte slakken voor metaal verwijdering.

OMGEVINGSVERGUNNING WABO. Bos Recycling B.V. ten behoeve van het overslaan van bouw- en sloopafval en onverwerkte slakken voor metaal verwijdering. OMGEVINGSVERGUNNING WABO verleend aan Bos Recycling B.V. ten behoeve van het overslaan van bouw- en sloopafval en onverwerkte slakken voor metaal verwijdering. de locatie: Rouaanstraat 43 te Groningen

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Plaatsen kantoorunit. Componenta B.V. te Weert. Zaaknummer:

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Plaatsen kantoorunit. Componenta B.V. te Weert. Zaaknummer: Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Plaatsen kantoorunit Componenta B.V. te Weert Zaaknummer: 2013-0353 Kenmerk: 2013/37607 d.d. 27 juni 2013 Verzonden: INHOUDSOPGAVE 1 Besluit

Nadere informatie

Omgevingsvergunning met beperkte milieutoets

Omgevingsvergunning met beperkte milieutoets Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning met beperkte milieutoets Martens Milieu in Meijel Besluit 2011-0565 d.d. 8 september 2011 Verzonden: 1. OMGEVINGSVERGUNNING BESLUIT Onderwerp

Nadere informatie

stortontheffing artikel WET MILIEUBEHEER

stortontheffing artikel WET MILIEUBEHEER stortontheffing artikel 10.63 WET MILIEUBEHEER verleend aan Maatschap Ten Have-Mellema Storten buiten inrichting Groningen, 31 augustus 2010 Nr. 2010-46.167/35, MV Zaaknummer: 263592 Inhoudsopgave 1. WET

Nadere informatie

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning (milieu) datum: 1 maart 2018 Gemeente Bronckhorst nr

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning (milieu) datum: 1 maart 2018 Gemeente Bronckhorst nr BESCHIKKING Omgevingsvergunning (milieu) datum: 1 maart 2018 Gemeente Bronckhorst nr. 2017-2414 Aanvraag Op 13 november 2017 is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van Enzerink B.V. Het

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Collin B.V. te Venlo. Zaaknummer:

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Collin B.V. te Venlo. Zaaknummer: Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Collin B.V. te Venlo Zaaknummer: 2017-202316 Kenmerk: 2017/38559 d.d. 1 juni 2017 Verzonden: INHOUDSOPGAVE 1 Besluit 3 2 Procedure 4 2.1

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Intrekking omgevingsvergunning Medwaste Control Benelux B.V.

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Intrekking omgevingsvergunning Medwaste Control Benelux B.V. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Intrekking omgevingsvergunning Medwaste Control Benelux B.V. te Maastricht Zaaknummer: 2015-1995 Kenmerk: 2016/28755 d.d. 14 april 2016 Verzonden:

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Consortium Grensmaas B.V. te Sittard-Geleen. Zaaknummer:

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Consortium Grensmaas B.V. te Sittard-Geleen. Zaaknummer: Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Consortium Grensmaas B.V. te Sittard-Geleen Zaaknummer: 2016-0039 Kenmerk: 2016/27473d.d.7 april 2016 Verzonden: INHOUDSOPGAVE 1 Besluit

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Voor het maken, hebben, of veranderen van een uitweg. Rockwool B.V.

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Voor het maken, hebben, of veranderen van een uitweg. Rockwool B.V. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Voor het maken, hebben, of veranderen van een uitweg Rockwool B.V. te Roermond Zaaknummer 2012-0544 d.d.23 augustus 2012. Verzonden: INHOUDSOPGAVE

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS. verleend aan. Franse auto?

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS. verleend aan. Franse auto? OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS verleend aan Franse auto? het wijzigen van een bestaande inrichting bedoeld voor demontage van autowrakken, reparatie en handel in auto s en handel in auto-onderdelen

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Ons kenmerk C2130776/3505454 op de op 26 september 2013 bij hen ingekomen aanvraag van Heesbeen Recycling BV, om vergunning krachtens de Wet algemene

Nadere informatie

Datum: 4 februari 2019 Cumapol Emmen B.V. Opnemen proefnemingsvoorschrift in de vigerende vergunning

Datum: 4 februari 2019 Cumapol Emmen B.V. Opnemen proefnemingsvoorschrift in de vigerende vergunning Datum: 4 februari 2019 Naam: Cumapol Emmen B.V. Activiteit: Opnemen proefnemingsvoorschrift in de vigerende vergunning Onderwerp: Reguliere procedure Zaaknummer ODG: Z2018-00010725 Besluit van Gedeputeerde

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND Aan: Yara Sluiskil B.V. Postbus 2 4540 AA Sluiskil Kenmerk: Afdeling: Vergunningverlening Datum: 26 juli 2017 Onderwerp: Omgevingsvergunning op grond

Nadere informatie

Maatwerkvoorschriften Activiteitenbesluit milieubeheer

Maatwerkvoorschriften Activiteitenbesluit milieubeheer Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Maatwerkvoorschriften Activiteitenbesluit milieubeheer Smurfit Kappa Roermond Papier BV te Roermond Zaaknummer: 2016-603446 Kenmerk: 2017/3913 d.d. 19 januari

Nadere informatie

omgevingsdienst HAAGLANDEN

omgevingsdienst HAAGLANDEN Zaaknummer Ons Kenmerk Datum Bescliiklcing 00509630 ODH-2018-00040859 1 4 MEI 2018 omgevingsdienst HAAGLANDEN Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag Postadres Postbus 14060 2501 GB Den Haag T

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING. voor het flexibel kunnen opslaan van de hoeveelheid bodemasgranulaat. milieuneutraal veranderen van een inrichting

OMGEVINGSVERGUNNING. voor het flexibel kunnen opslaan van de hoeveelheid bodemasgranulaat. milieuneutraal veranderen van een inrichting OMGEVINGSVERGUNNING voor: voor het flexibel kunnen opslaan van de hoeveelheid bodemasgranulaat activiteiten: milieuneutraal veranderen van een inrichting verleend aan: Gebr. Borg Recycling B.V. locatie:

Nadere informatie

Omgevingsvergunning voor de activiteit uitvoeren van een werk

Omgevingsvergunning voor de activiteit uitvoeren van een werk Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning voor de activiteit uitvoeren van een werk Locatie Hoensbroek kavel A 5193 te Heerlen Zaaknummer: 2012-0812 Kenmerk 2013/569 d.d. 3 januari

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Milieuneutraal veranderen. CSP Infrastructuur te Sittard-Geleen

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Milieuneutraal veranderen. CSP Infrastructuur te Sittard-Geleen Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Milieuneutraal veranderen CSP Infrastructuur te Sittard-Geleen Zaaknummer: 2018-206008 Kenmerk: 2018/77833 d.d. 15 november 2018. Verzonden:

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING. Schipper Recycling B.V.

OMGEVINGSVERGUNNING. Schipper Recycling B.V. OMGEVINGSVERGUNNING verleend aan Schipper Recycling B.V. ten behoeve van de activiteit: een milieuneutrale verandering van de inrichting; "het innemen, opslaan, verwerken, keuren en uitzetten van afvalstoffen

Nadere informatie

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Beschikking Omgevingsvergunning Aanvrager : Rodepa Holding B.V./De Pauw Recycling B.V./Rodepa Plastics B.V. Aangevraagde activiteiten : Gedeeltelijk intrekken omgevingsvergunning

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het maken van een uitweg. Dienst Stadsbeheer te Maastricht

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het maken van een uitweg. Dienst Stadsbeheer te Maastricht Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg Dienst Stadsbeheer te Maastricht Zaaknummer: 2013-0213 Kenmerk: 2013/21381 d.d. 11 april 2013 Verzonden: INHOUDSOPGAVE

Nadere informatie

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht I l' Beschikking Omgevingsvergunning Aanvrager Aangevraagde activiteiten Locatie Datum ontvangst aanvraag Datum ontwerpbeschikking Kenmerk Projectnummer H. Regelink

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Directie Ecologie Ons kenmerk C2027941/2754908 op de op 12 mei 2011 bij hen ingekomen aanvraag van Wolfs Aannemingsbedrijf BV, om vergunning krachtens

Nadere informatie

BESLUIT INTREKKING OMGEVINGSVERGUNNING. Transportbedrijf P. Pikkert V.O.F.

BESLUIT INTREKKING OMGEVINGSVERGUNNING. Transportbedrijf P. Pikkert V.O.F. BESLUIT INTREKKING OMGEVINGSVERGUNNING van Transportbedrijf P. Pikkert V.O.F. Voor de op- en overslag van rejects, bietenstaartje en/of perspulp, zand/grind en bestratingsmaterialen (Locatie: Roderwolderdijk

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Wormdal Vastgoed B.V. te Kerkrade. Zaaknummer:

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Wormdal Vastgoed B.V. te Kerkrade. Zaaknummer: Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Ambtshalve wijziging (vergeten Euralcodes) Wormdal Vastgoed B.V. te Kerkrade Zaaknummer: 2017-200586 Kenmerk: 2017/8457 d.d.2 februari 2017.

Nadere informatie

Deze wijziging is vereist voor het opslaan van waterstof en koolzuur in gasflessen.

Deze wijziging is vereist voor het opslaan van waterstof en koolzuur in gasflessen. B E S C H I K K I N G omgevingsvergunning Besluit van het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht. Onderwerp van de aanvraag Op 4 oktober 2018 hebben wij van Pon Power B.V. een aanvraag

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING. : het wijzigen van de grens van een inrichting bedoeld voor de zuivering van rioolwater

OMGEVINGSVERGUNNING. : het wijzigen van de grens van een inrichting bedoeld voor de zuivering van rioolwater OMGEVINGSVERGUNNING verleend aan : Waterschap Noorderzijlvest voor : het wijzigen van de grens van een inrichting bedoeld voor de zuivering van rioolwater activiteit : milieuneutraal veranderen van een

Nadere informatie

Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit uitvoeren van een werk

Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit uitvoeren van een werk Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning voor de activiteit uitvoeren van een werk Locatie Nieuwenhagen kavel A 1299, 3879 en 2725 te Landgraaf Zaaknummer 2012-0814 Kenmerk 2013/3889

Nadere informatie

DEFINITIEVE VERGUNNING. EEW Energy from Waste Delfzijl BV

DEFINITIEVE VERGUNNING. EEW Energy from Waste Delfzijl BV DEFINITIEVE VERGUNNING verleend aan EEW Energy from Waste Delfzijl BV ten behoeve van de activiteit het wijzigen van de verwerkingscapaciteit (locatie: Oosterhorn 38, 9936 HD te Farmsum) Groningen, 17

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING. LUMARO Beheer B.V.

OMGEVINGSVERGUNNING. LUMARO Beheer B.V. OMGEVINGSVERGUNNING verleend aan LUMARO Beheer B.V. ten behoeve van de activiteit het milieuneutraal veranderen van de inrichting "opslag van afgewerkte olie in een tank en opslag van diesel in IBC's "

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING. aanleg waterstofleiding. milieuneutraal veranderen van een inrichting. Oosterhorn 4 te Farmsum. vth-nummer: Z

OMGEVINGSVERGUNNING. aanleg waterstofleiding. milieuneutraal veranderen van een inrichting. Oosterhorn 4 te Farmsum. vth-nummer: Z OMGEVINGSVERGUNNING voor: aanleg waterstofleiding activiteiten: milieuneutraal veranderen van een inrichting verleend aan: Akzo Nobel Chemicals B.V. locatie: Oosterhorn 4 te Farmsum vth-nummer: Z2017-00002714

Nadere informatie

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Beschikking Omgevingsvergunning Aanvrager : WF Recycling Aangevraagde activiteiten : Beperken capaciteit opslag gevaarlijke afvalstoffen Locatie : Bedrijvenweg 47

Nadere informatie

BESCHIKKING INTREKKING OMGEVINGSVERGUNNING. Smurfit Kappa Solid Board BV

BESCHIKKING INTREKKING OMGEVINGSVERGUNNING. Smurfit Kappa Solid Board BV BESCHIKKING INTREKKING OMGEVINGSVERGUNNING van Smurfit Kappa Solid Board BV ten behoeve van de productie van massief karton (Locatie: KM1, Cereswijk 6 te Oude Pekela) Groningen, 14januari 2014 Nr. 2014-00964/3,

Nadere informatie

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND Aan: Martens Havenontvangstinstallatie Vlissingen B.V. Spanjeweg 2 4455 TW NIEUWDORP Kenmerk: Afdeling: Vergunningverlening Datum: 21 december 2015 Onderwerp:

Nadere informatie

ONTWERP-BESLUIT TOT WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

ONTWERP-BESLUIT TOT WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND ONTWERP-BESLUIT TOT WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND Aan: Lijnco Green Energy B.V. Postbus 1 4540 AA Sluiskil Middelburg, datum invullen Kenmerk: Afdeling: Onderwerp:

Nadere informatie

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING verleend aan: Salt voor: solid soda dosering activiteiten: milieuneutraal veranderen (fase 1) locatie: Oosterhorn 4, Farmsum kenmerk bevoegd gezag: GR-VERG-2018-000460 kenmerk

Nadere informatie

BESCHIKKING. Milieuneutrale omgevingsvergunning

BESCHIKKING. Milieuneutrale omgevingsvergunning BESCHIKKING Milieuneutrale omgevingsvergunning Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Aanvraag Op 25 mei 2017 hebben wij, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, een aanvraag omgevingsvergunning

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op de op 31 januari 2008 bij hen ingekomen aanvraag van gemeente Drimmelen om een vergunning krachtens artikel 8.1 Wet milieubeheer voor het veranderen

Nadere informatie

veranderen van milieu-inrichting Steenbergen, 31 januari 2014

veranderen van milieu-inrichting Steenbergen, 31 januari 2014 Exlan C osultants b.v., dhr. G. van Iersel, Postbus 200, 5460 BC Veghel / OMWB Omgevingsvergunning milieneutraal veranderen *UM1400552* ons kenmerk : UM1400552 zaaknummer : ZK13000938 uw kenmerk : 1051117

Nadere informatie

Risico s beperken, leefbaarheid vergroten.

Risico s beperken, leefbaarheid vergroten. Besluit omgevingsvergunning Milieuneutrale verandering Aanvraagnummer OLO-2109051 Zaaknummer 199571 Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam 1000BC, Amsterdam Locatie: Gronddepot Noorder IJplas Oostzanerdijk

Nadere informatie

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning (milieuneutrale wijziging) Datum: 25 maart 2015 Gemeente Oost Gelre OLO1614887

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning (milieuneutrale wijziging) Datum: 25 maart 2015 Gemeente Oost Gelre OLO1614887 BESCHIKKING Omgevingsvergunning (milieuneutrale wijziging) Datum: 25 maart 2015 Gemeente Oost Gelre OLO1614887 Onderwerp Op 14 januari 2015 hebben wij een aanvraag ontvangen van Rompa Tanneries BV voor

Nadere informatie

Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Verlengen van de omgevingsvergunning (zaaknummer ) voor het plaatsen van een tijdelijk kantoor

Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Verlengen van de omgevingsvergunning (zaaknummer ) voor het plaatsen van een tijdelijk kantoor Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Verlengen van de omgevingsvergunning (zaaknummer 2011-0384) voor het plaatsen van een tijdelijk kantoor TWO Chemical Warehousing B.V. te Maastricht Zaaknummer

Nadere informatie

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Beschikking Omgevingsvergunning Aanvrager : Brink Recycling B.V. Aangevraagde activiteiten : Beperken opslag gevaarlijk afval tot maximaal 50 ton Locatie : Haatlandhaven

Nadere informatie

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Beschikking Omgevingsvergunning Aanvrager : RKR Recycling BV Aangevraagde activiteiten : Het intrekken./ wijzigen van voorschriften met betrekking tot het milieuzorgsysteem.

Nadere informatie

Beschikking OMGEVINGSVERGUNNING. verleend aan. Suiker Unie Vierverlaten. ten behoeve van de activiteit bouwen en mliieuneutraal veranderen

Beschikking OMGEVINGSVERGUNNING. verleend aan. Suiker Unie Vierverlaten. ten behoeve van de activiteit bouwen en mliieuneutraal veranderen Beschikking OMGEVINGSVERGUNNING verleend aan Suiker Unie Vierverlaten ten behoeve van de activiteit bouwen en mliieuneutraal veranderen voor het plaatsen van een noodwaterbuffertank (locatie: Fabriekslaan

Nadere informatie

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Ontwerpbeschikking Omgevingsvergunning Aanvrager : Rodepa Holding B.V. / De Pauw Recycling B.V./ Rodepa Plastics B.V. Aangevraagde activiteiten : Gedeeltelijk intrekken

Nadere informatie

FUIV[b. Grou, 5 maart 2015 VERZONDEN -6 MRT Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

FUIV[b. Grou, 5 maart 2015 VERZONDEN -6 MRT Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving FUIV[b Afvalverwerkingsinrichting Skinkeskans V.O.F./ TOP Leeuwarden T.a.v. de heer van Smaalen Postbus 6 9843 ZG GRIJPSKERK Grou, 5 maart 2015 VERZONDEN -6 MRT 2015 Ons kenmerk : 201 5-FUMO-0003748 Afdeling

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Van Gansewinkel Nederland B.V. te Weert. Zaaknummer:

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Van Gansewinkel Nederland B.V. te Weert. Zaaknummer: Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Van Gansewinkel Nederland B.V. te Weert Zaaknummer: 2014-0762 Kenmerk: 2014/46374 d.d. 4 september 2014 Verzonden: INHOUDSOPGAVE 1 Besluit...

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Directie Ecologie Ons kenmerk C2039301/2811531 op de op 8 juli 2011 bij hen ingekomen aanvraag van Caldic Chemie Produktie BV, om vergunning krachtens

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Consortium Grensmaas B.V. te Born. Zaaknummer:

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Consortium Grensmaas B.V. te Born. Zaaknummer: Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning voor de activiteit vellen en/of doen vellen van een houtopstand Consortium Grensmaas B.V. te Born Zaaknummer: 2016-602653 Kenmerk: 2017/3657

Nadere informatie

Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Voor de activiteit milieuneutraal veranderen. MGG Netherlands BV te Tegelen gemeente Venlo

Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Voor de activiteit milieuneutraal veranderen. MGG Netherlands BV te Tegelen gemeente Venlo Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Voor de activiteit milieuneutraal veranderen MGG Netherlands BV te Tegelen gemeente Venlo Zaaknummer: 2017-200673 Kenmerk: 2017/18405 d.d.

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D *D170148704* D170148704 OMGEVINGSVERGUNNING Aanvrager : Sel Chemie B.V. Datum besluit : 13 april 2017 Onderwerp : het inperken van de opslagcapaciteit tot onder de lage drempels van de BRZO 2015 Gemeente

Nadere informatie

Aanmeldnotitie Besluit Mer

Aanmeldnotitie Besluit Mer Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Aanmeldnotitie Besluit Mer Geerlings Metaalrecycling BV te Venlo Zaaknummer 2012-0164 d.d. 5 april 2012 Verzonden: INHOUDSOPGAVE 1 Besluit 3 2 Procedure 4 2.1

Nadere informatie

Omgevingsvergunning beperkte milieutoets

Omgevingsvergunning beperkte milieutoets O M G E VI N G S D i E N S T FLEVoLANo & Goa' EN VEcHysygggg Omgevingsvergunning beperkte milieutoets Gemeente Almere De Steiger 113, Almere O M G EVI N G S D I E N ST FLEVOLAND & GODt EN VECHTSTREEK Aanvraagnummer:

Nadere informatie

Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets voor autodemontage

Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets voor autodemontage Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets voor autodemontage Louis Kuijpers IJzer- en Metaalhandel en Containertransport v.o.f. te Beringe

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Directie Ecologie Ons kenmerk C2103508/3367627 op de op 30 november 2012 bij hen ingekomen aanvraag van W.E.G. Barten Den Bosch BV om een vergunning

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Directie Ecologie Ons kenmerk C2040247/2803136 op de op 14 juli 2011 bij hen ingekomen aanvraag van Heijmans Facilitair Bedrijf BV, om vergunning krachtens

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Ontwerpbesluit van Gedeputeerde staten van Limburg. Verzoek wijziging milieuvoorschriften. Haven Maastricht B.V.

Omgevingsvergunning. Ontwerpbesluit van Gedeputeerde staten van Limburg. Verzoek wijziging milieuvoorschriften. Haven Maastricht B.V. Ontwerpbesluit van Gedeputeerde staten van Limburg Omgevingsvergunning Verzoek wijziging milieuvoorschriften Haven Maastricht B.V. te Maastricht Zaaknummer: 2015-0790 Kenmerk: 2015/48146 d.d. 9 juli 2015.

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Directie Ecologie Ons kenmerk C2058712/2918394 op de op 14 december 2011 bij hen ingekomen aanvraag van Gemeente Waalwijk, om vergunning krachtens

Nadere informatie

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Beschikking Omgevingsvergunning Aanvrager : Gebroeders Van Engelen B.V. Aangevraagde activiteiten : Verzoek tot gedeeltelijke intrekking van de vergunning voor wat

Nadere informatie

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Directie Ecologie Ons kenmerk C2089927/3272112 op de op 14 augustus 2012 bij hen ingekomen aanvraag van Deponie Zuid NV, om vergunning krachtens de

Nadere informatie

25 SEP provinsje fryslân provincie fryslân. Metaalhandel de Home bv de heer S.F. Overdijk Du itslandd reef SP OUDEHASKE

25 SEP provinsje fryslân provincie fryslân. Metaalhandel de Home bv de heer S.F. Overdijk Du itslandd reef SP OUDEHASKE provincie fryslân Metaalhandel de Home bv de heer S.F. Overdijk Du itslandd reef 5 8465SP OUDEHASKE postbus 20120 8900 hm leeuwarden tweebaksmarkt 52 telefoon: (058) 292 59 25 telefax: (058) 292 51 25

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING (Wabo) datum: 29 december 2015 Gemeente Bronckhorst kenmerk

OMGEVINGSVERGUNNING (Wabo) datum: 29 december 2015 Gemeente Bronckhorst kenmerk OMGEVINGSVERGUNNING (Wabo) datum: 29 december 2015 Gemeente Bronckhorst kenmerk 2015-2653 BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING Onderwerp Wij hebben op 22 september 2015 een aanvraag voor een omgevingsvergunning

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING. BioMCN

OMGEVINGSVERGUNNING. BioMCN OMGEVINGSVERGUNNING verleend aan BioMCN ten behoeve van het milieuneutraal plaatsen van een container voor de opslag van glycerolmonsters en tijdelijke voorzieningen voor het verpompen van glycerine (locatie:

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. gedeeltelijke intrekking locatie Grubbenvorsterweg 8 (noordzijde)

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. gedeeltelijke intrekking locatie Grubbenvorsterweg 8 (noordzijde) Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning gedeeltelijke intrekking locatie Grubbenvorsterweg 8 (noordzijde) DSM Pharma Chemicals B.V. te Venlo Zaaknummer: 2015-0453 Zaaknummer: 2015/79662

Nadere informatie

sectorplan 14 Verpakkingsafval

sectorplan 14 Verpakkingsafval sectorplan Verpakkingsafval 1 Achtergrondgegevens 1. Belangrijkste afvalfracties Papier/karton, kunststoffen, glas, metalen en hout 2. Belangrijkste bronnen Huishoudens, industrie en HDO-sectoren 3. Aanbod

Nadere informatie

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND Aan: Tieleman Transport BV Postbus 26 4587 ZG Kloosterzande Kenmerk: W-AOV150541/ 00115717 Afdeling: Vergunningverlening Datum: 15 februari 2016 Onderwerp:

Nadere informatie

OIVIGEVINGSVERGUNNING. Gasunie Transport Services (GTS)

OIVIGEVINGSVERGUNNING. Gasunie Transport Services (GTS) OIVIGEVINGSVERGUNNING verleend aan Gasunie Transport Services (GTS) ten behoeve van de activiteit milieuneutraal veranderen "aanpassingen aan het brandstofgassysteem" (Locatie: Vierhuizerweg 1 te Eemshaven)

Nadere informatie

(ONTWERP) AMBTSHALVE WIJZIGING VERGUNNING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT

(ONTWERP) AMBTSHALVE WIJZIGING VERGUNNING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT (ONTWERP) AMBTSHALVE WIJZIGING VERGUNNING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT Verleend Aan Top Trans Holding BV (Locatie: Industrie 16 te Noordhorn) Groningen, april 2012 Nr. 2011-17266 Zaaknummer:

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT

ONTWERPBESLUIT WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT ONTWERPBESLUIT WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT OP VERZOEK INTREKKEN VAN DE OMGEVINGSVERGUNNING verleend aan Suiker Unie locatie Vierverlaten ten behoeve van het bouwen en het in werking hebben van

Nadere informatie

pror.tinci renthe 1. OMGEVINGSVERGUNNING BESLUIT 1.1. Ondenrerp

pror.tinci renthe 1. OMGEVINGSVERGUNNING BESLUIT 1.1. Ondenrerp Prov incie h øis lüesterbrink r, Assen Postadres Postbus rzz, 94oo.tc Assen www.drenthe.nl r (o592) 36 tt tt n (o592) j6 t7 77 pror.tinci renthe Assen, 17 januari2013 VERZONDEN 21JAiI.2O13 Ons kenmerk

Nadere informatie

Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets

Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets Dirix Elsloo B.V. te Nuth Zaaknummer: 2016-0396 Kenmerk: 2016/66959 d.d. 8 september 2016. Verzonden: INHOUDSOPGAVE

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte documenten.

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte documenten. Omgevingsvergunning Poststuknummer: DA00107087 Burgemeester en wethouders hebben op 17 juli 2018 een aanvraag omgevingsvergunning ontvangen en in behandeling genomen voor het bouwen van 2 vrijstaande schuurwoningen

Nadere informatie