Tweede Kamer der Staten-Generaal

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Tweede Kamer der Staten-Generaal"

Transcriptie

1 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING Inhoudsopgave 1. Algemeen 2 2. Afzonderlijke wet 2 3. Aan de verbruiksbelastmg onderworpen goederen 3 4. Het wetsvoorstel in hoofdlijnen Inleidende opmerkingen Belastbaar feit Definities van de goederen en tarieven Inrichting Toezicht op het vervoer van de goederen Algemene wetten, invordering en rechtspraak Belastingplicht, aangifte en voldoening Vrijstellingen en teruggaven Zekerheid, hoofdelijke aansprakelijkheid en voorrecht Budgettaire aspecten Invoeringswet Dereguleringsaspecten Toelichting op de artikelen F ISSN Sdu Uitgeverii Plantiinstraat,-. ^ -,.-«nn ^t^ s Gravenhage 1992 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3

2 1. Algemeen Het tot stand komen van de interne markt brengt mee dat binnen de Europese Gemeenschap de douanecontroles aan de grenzen verdwijnen en een vrij verkeer van goederen mogelijk wordt. Het tijdstip voor de voltooiing van de interne markt is 1 januari Deze datum is vastgelegd in artikel 8a van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap 1. Op grond van dat artikel zal de Gemeen schap maatregelen vaststellen die moeten waarborgen dat per 1 januari 1993 binnen de EG vrij verkeer mogelijk is van goederen, personen, diensten en kapitaal. Om deze doelstelling te verwezenlijken heeft de Europese ministerraad onder meer vastgesteld de Richtlijn 2 van de Raad betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop. De verwerking van deze zogenoemde horizontale richtlijn is inmiddels neergelegd in een afzon derlijk wetsvoorstel, het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de accijns in verband met de afschaffing van de fiscale grenzen. De horizontale richtlijn bevat bepalingen voor de heffing van accijns in het intracommunautaire handelsverkeer alsmede voor de controle daarop. Deze bepalingen zijn echter uitsluitend van toepassing op de volgende drie categorieën goederen: - minerale oliën; - alcohol en alcoholhoudende dranken; - tabaksprodukten. Indirecte belastingen, andere dan de btw, op andere dan deze catego rieën goederen kunnen ingevolge artikel 3, derde lid, van de horizontale richtlijn worden ingevoerd of gehandhaafd, mits deze belastingen in het handelsverkeer tussen de Lid-Staten geen aanleiding geven tot formali teiten die verband houden met het overschrijden van de intra-grenzen. Wat Nederland betreft gaat het hierbij om de huidige accijnzen van alcoholvrije dranken, van suiker en suikerhoudende produkten en van pruimtabak en snuiftabak. Wat betreft laatstgenoemde produkten merk ik op dat deze, gelet op de huidige stand van zaken in het EG-overleg over de tarieven en de strukturen van de te harmoniseren accijnzen, niet als tabaksprodukten waarop de horizontale richtlijn van toepassing is, zullen worden aangemerkt. Bij handhaving van een in beginsel met de huidige accijnsheffing van voornoemde produkten overeenkomende verbruiksbelasting dient een heffingssysteem te worden vastgesteld dat voldoet aan de eisen van vorengenoemd artikel 3, derde lid, van de horizontale richtlijn. 2. Afzonderlijke wet 1 Verdrag van 25 maart 1957 (Trb 1957, 91). 2 92/12/EEG, van 25 februari 1992, PbEG nr. L 76. Zoals hiervoor is opgemerkt, mogen van andere goederen dan van de te harmoniseren accijnsgoederen belastingen worden geheven, mits deze in het handelsverkeer tussen de Lid-Staten geen aanleiding geven tot formaliteiten die verband houden met het overschrijden van een grens (tussen Lid-Staten). In een heffingssysteem met betrekking tot andere dan de te harmoniseren accijnsgoederen kan geen gebruik worden gemaakt van het stelsel van de horizontale richtlijn voor het intracommu nautaire verkeer van accijnsgoederen. Dit stelsel ziet uitsluitend op de te harmoniseren accijnsgoederen en zou bovendien voor andere goederen slechts uitvoerbaar zijn als die goederen in alle Lid-Staten aan soortge lijke belastingen als in Nederland zouden zijn onderworpen. De voor de te harmoniseren accijnsgoederen geldende voorschriften en documenten in het intracommunautaire verkeer kunnen derhalve niet worden toegepast c.q. gebruikt om andere goederen die vanuit andere Lid-Staten Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3

3 naar Nederland worden gebracht hier te lande aan een belasting te onderwerpen. Op de in andere Lid-Staten gevestigde leveranciers kunnen immers - anders dan met betrekking tot de te harmoniseren accijnsgoederen - geen verplichtingen worden gelegd. Evenmin is het mogelijk het stelsel van de horizontale richtlijn te gebruiken voor leveringen vanuit Nederland naar andere Lid-Staten. Voor een heffing op andere goederen dan op de te harmoniseren accijnsgoederen moeten derhalve met betrekking tot uit andere Lid-Staten betrokken goederen een afzonderlijke aangifteplicht en een afzonderlijk controlestelsel worden gehanteerd, terwijl bij leveringen aan afnemers in andere Lid-Staten een afzonderlijk controlestelsel moet gelden. Bij een heffing op andere goederen dan op de te harmoniseren accijnsgoederen voor onder meer de vervaardiging, de invoer uit derde landen en de opslag bij de groothandel in Nederland kan in grote lijnen een met het stelsel van de Wet op de accijns overeenkomend stelsel worden gehanteerd. Op een aantal onderdelen zullen echter aanvullingen op en afwijkingen van de daarin vastgelegde regels nodig zijn. Daarom stel ik voor het stelsel van heffing van de belasting op de niet-geharmo niseerde accijnsgoederen vast te leggen in een afzonderlijke wet. Ter voorkoming van misverstanden stel ik voorts voor in dat kader niet meer te spreken van accijns maar van een verbruiksbelasting. 3. Aan de verbruiksbelasting onderworpen goederen Zoals ik in hoofdstuk 1 heb aangegeven zullen alcoholvrije dranken, suiker en suikerhoudende produkten en pruimtabak en snuiftabak niet vallen onder het stelsel van de horizontale richtlijn en komen deze categorieën in aanmerking om aan een soortgelijke verbruiksbelasting als de accijns te worden onderworpen. Bij het antwoord op de vraag met betrekking tot elk van deze catego rieën of een afzonderlijke verbruiksbelasting vanaf 1 januari 1993 overweging verdient, heb ik de budgettaire problematiek van afschaffing van een heffing afgewogen tegen de mogelijkheden van controle en handhaving van een heffing. Mijn conclusie is dat de belastingheffing van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak gehandhaafd dient te blijven, terwijl de heffing van suiker en suikerhoudende produkten zou moeten vervallen. Met betrekking tot de alcoholvrije dranken zou de budgettaire derving bij afschaffing van een belasting daarop groot zijn: f 420 mln (raming 1992). Een compensatie voor een dergelijke heffing is moeilijk te vinden, zeker in dezelfde categorie goederen. Anderzijds lijkt de handhaaf baarheid volgens het stelsel van het onderhavige wetsvoorstel goed. Het gaat hierbij om een duidelijke categorie goederen met een eenvoudige maatstaf van heffing en duidelijk traceerbare handelskanalen (naast de fabrikanten en groothandelaren in dranken zijn dit, de detailhandel in dranken, de levensmiddelen-detailhandel en de horeca). Daardoor acht ik de controle op het betrekken van alcoholvrije dranken vanuit andere Lid-Staten en de belastingheffing daarop volgens het in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde stelsel uitvoerbaar, hoewel er vanaf 1 januari 1993 in het intra-communautaire verkeer geen grenscontroles meer zijn en er geen beperkingen meer gelden voor particulieren wat betreft het voor eigen gebruik meenemen van goederen. Hierbij moet voorts worden bedacht dat het bij alcoholvrije dranken gaat om in volume omvangrijke produkten waarbij pas bij grotere hoeveelheden het belang van de verbruiksbelasting enige betekenis krijgt. Met betrekking tot de pruimtabak en snuiftabak is de budgettaire Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3

4 problematiek bij een afschaffing niet groot (circa f2 mln). Desalniettemin ligt een afschaffing uit overwegingen van volksgezondheid niet voor de hand. Ook internationaal worden de nadelige effecten van deze produkten op de gezondheid onderkend. Zo geldt met ingang van 1 juli 1992 op grond van EG-richtlijn 92/41/EEG van 15 mei 1992 (PbEG L 158) een verbod voor het op de markt brengen van nieuwe vormen «zuigtabak». Het afschaffen van de belastingheffing op pruimtabak en snuiftabak zou tot een uit volksgezondheidsoogpunt verkeerde impuls kunnen leiden. Er van uitgaande dat voor deze produkten het zogenoemde banderolle-stelsel gehandhaafd kan blijven is de handhaaf baarheid bovendien goed. De budgettaire problematiek bij afschaffing van de belasting op suiker en suikerhoudende produkten bedraagt circa f 55 mln (raming 1992). Een op zichzelf niet onbelangrijk bedrag. De handhaafbaarheid van de belasting op suiker en suikerhoudende produkten volgens het in het onderhavige voorstel neergelegde stelsel - of enig ander stelsel - acht ik echter onvoldoende. De opbrengst van de huidige accijns van suiker en suikerhoudende produkten komt voor het overgrote deel (circa f 45 mln) uit de heffing op suikerhoudende produkten. De controle op het betrekken van suiker en suikerhoudende produkten uit andere Lid-Staten zou derhalve met name met betrekking tot de suikerhoudende produkten mogelijk moeten zijn. Hierbij doet zich echter het probleem voor dat de maatstaf van heffing van suikerhoudende produkten - het suikergehalte - voor andere dan daarin gespecialiseerde bedrijven niet eenvoudig is vast te stellen. Voorts is het assortiment produkten groot; het gaat hierbij om onder meer conserven zoals jam, siropen, likeuren, suikerwerk, bakkerij produkten en chocoladeprodukten. Met andere woorden: bij iedere aflevering van suikerhoudende produkten vanuit een andere Lid-Staat in Nederland zou de afnemer zelfstandig aangifte moeten doen van niet alleen de hoeveelheid en de soort goederen, zoals bij alcoholvrije dranken, maar ook van het suikergehalte dat van produkt tot produkt zeer varieert en in een laboratorium moet worden vastgesteld. Wanneer daarbij in overweging wordt genomen dat het aantal potentiële afnemers groot is (behalve de levensmiddelengroot en detailhandel onder meer ook de banketbakkers en chocolaterie-detailhandel) en dat het accijns belang ook bij commerciële zendingen veelal relatief gering zal zijn, kom ik tot de slotsom dat het de voorkeur verdient de accijnsheffing van suiker en suikerhoudende produkten na 1 januari 1993 niet voort te zetten. Het uitsluitend voortzetten van een heffing op suiker als zodanig met een opbrengst van circa f 10 mln acht ik niet gewenst omdat in dat geval een vrijstellingsregeling zou moeten worden opgenomen voor het gebruik van suiker in suikerhoudende produkten, hetgeen tot een aanzienlijk aantal vrijstellingsvergunningen zou leiden - met de daaraan verbonden kosten - niet alleen voor de industriële producenten van suikerhoudende produkten, maar ook voor ambachtelijke bedrijven zoals banketbakkerijen. Ten slotte speelt bij het voorstel tot het beëindigen van de heffing op suiker en suikerhoudende produkten een rol dat een aantal soorten alcoholvrije dranken thans ook als suikerhoudende produkten worden belast, zodat een verhoging van het tarief voor deze dranken met een bedrag dat correspondeert met de druk van de accijns van suikerhou dende produkten voor deze dranken ten dele een alternatieve dekking geeft. Zoals in paragraaf 4.3 en hoofdstuk 5 van deze memorie wordt uiteengezet, is door de aldaar aangegeven uitbreiding van de aan de verbruiksbelasting onderworpen alcoholvrije dranken ook voor het reste rende te derven bedrag een alternatieve dekking gevonden. Resumerend stel ik dan ook voor het onderhavige wetsvoorstel te Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3

5 beperken tot de heffing van een verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak. 4. Het wetsvoorstel in hoofdlijnen 4.1. Inleidende opmerkingen Zoals in hoofdstuk 3 is vermeld, strekt het wetsvoorstel tot de heffing van een afzonderlijke verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak. Bij de opzet van deze belasting is in het oog gehouden dat dient te worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 3, derde lid, van de zogenoemde horizontale richtlijn. Ingevolge deze bepaling mogen deze belastingen in het handelsverkeer tussen de Lid-Staten geen aanleiding geven tot formaliteiten die verband houden met het overschrijden van een grens. Dit betekent allereerst dat particulieren in andere Lid-Staten alcohol vrije dranken en pruimtabak en snuiftabak kunnen kopen en deze produkten vervolgens kunnen meenemen naar Nederland zonder de onderhavige verbruiksbelasting in Nederland verschuldigd te worden. Dit uitgangspunt dient echter alleen te worden gerespecteerd indien het gaat om goederen die particulieren voor eigen verbruik meenemen. Voor goederen die voor commerciële doeleinden uit een andere Lid-Staat binnen Nederland worden gebracht zal in Nederland de verbruiksbe lasting worden geheven, echter zonder dat dit leidt tot grensformali teiten. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op deze uitgangspunten en systematiek. Bij de opzet van het wetsvoorstel is voorts een stelsel gekozen dat, zoveel als in EG-kader mogelijk is, aansluit bij de systematiek van de Wet op de accijns. Zowel tijdens de parlementaire behandeling van de Wet op de accijns als in het overleg met het bedrijfsleven in het kader van de voorbereiding van die wet is tot uiting gebracht dat in verband met de continuïteit het stelsel dat vanaf 1 januari 1993 zou gaan gelden zo min mogelijk zou afwijken van het steisel van de Wet op de accijns. Voorts ben ik in het onderhavige wetsvoorstel uitgegaan van de bepalingen van de Wet op de accijns zoals die zullen luiden nadat het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de accijns in verband met de afschaffing van de fiscale grenzen is aanvaard Belastbaar feit Met betrekking tot de binnenlandse vervaardiging en het in Nederland voorhanden hebben van de desbetreffende goederen onder schorsing van de belasting is in het onderhavige wetsvoorstel het systeem gekozen zoals dat thans in de Wet op de accijns is neergelegd. Dit betekent dat de aan de verbruiksbelastingen onderworpen goederen (alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak) alleen mogen worden vervaardigd binnen een inrichting (in de terminologie van de Wet op de accijns een accijnsgoederenplaats) die op grond van de bepalingen van deze wet is aangewezen als plaats waar de goederen mogen worden vervaardigd. Ook het voorhanden hebben van de goederen onder schorsing van de belasting is slechts mogelijk binnen een inrichting. Een plaats kan alleen als inrichting worden gebruikt indien daartoe een vergunning is verstrekt door de inspecteur. De belasting wordt verschuldigd ter zake van de uitslag uit de inrichting, dat wil zeggen het brengen van de goederen buiten de inrichting. Met betrekking tot de invoer uit derde landen is eveneens het systeem gekozen van de Wet op de accijns, dat wil zeggen dat met betrekking tot de heffing en de invordering van de belasting ter zake van de invoer de Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3

6 Algemene wet inzake de douane en accijnzen (Stb. 1992, 54) van overeenkomstige toepassing is. In artikel 5 van het voorstel van wet is aangegeven wat in deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder invoer. Dit artikel komt overeen met artikel 3 van de Wet op de accijns zoals dat wordt gewijzigd bij het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de accijns in verband met de afschaffing van de fiscale grenzen. Voor de uitslag uit een inrichting en voor de invoer uit derde landen is derhalve een systeem ontwikkeld analoog aan de systematiek van de Wet op de accijns. Voor het betrekken van goederen uit een andere Lid-Staat en voor het evenwel leveren van goederen naar een andere Lid-Staat is het noodzakelijk een andere opzet dan die voor de accijnzen te kiezen omdat immers het systeem van de horizontale richtlijn - verkeer van de goederen onder schorsing van de belasting tussen onderling verbonden entrepots - niet kan worden toegepast voor de niet-accijnsgoederen. Het onderhavige voorstel van wet is gebaseerd op het uitgangspunt dat er belasting dient te worden geheven in Nederland bij ondernemers en publiekrechtelijke lichamen, anders dan als onder nemer, die alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak betrekken uit een andere Lid-Staat. Indien een Nederlandse ondernemer de goederen betrekt uit een inrichting of goederen betrekt die in Nederland zijn ingevoerd (uit een derde land) dan is de belasting ter zake in Nederland reeds geheven. In het wetsvoorstel wordt derhalve voorgesteld het voorhanden hebben van de goederen waarvan in Nederland de belasting niet is geheven, door een ondernemer in het kader van zijn onderneming of door een publiekrechtelijk iichaam, anders dan ondernemer, mede aan te merken als uitslag Indien de goederen daarentegen in een andere Lid-Staat zijn gekocht door een particulier, dan vindt, in overeenstemming met de horizontale richtlijn, in Nederland in beginsel geen heffing plaats. Het vrije verkeer van goederen is een wezenlijk element van de interne markt. Ter voorkoming van oneigenlijk gebruik zijn echter nadere voorzieningen opgenomen waardoor de goederen die worden gekocht voor andere doeleinden dan eigen verbruik, alsnog onder de heffing worden gebracht. Daartoe is het voorhanden hebben van goederen waarvan in Nederland de belasting niet is geheven door een natuurlijke persoon voor andere doeleinden dan voor persoonlijk gebruik mede aangemerkt als uitslag. In het handelsverkeer tussen de Lid-Staten van de EG kan zich de situatie voordoen dat de goederen in een andere Lid-Staat worden gekocht door en vervolgens worden geleverd aan een vergunninghouder van een inrichting als bedoeld in de onderhavige wet. Deze goederen zullen worden belast indien zij door de vergunninghouder worden uitge slagen. Artikel 4, eerste lid, onderdeel a, zondert dan ook het voorhanden hebben in een inrichting uit. Het tweede lid van artikel 4 zondert voorts uit het voorhanden hebben van goederen die worden vervoerd naar een ondernemer, naar een publiekrechtelijk lichaam of naar een natuurlijke persoon die de goederen voor commerciële doeleinden gebruikt in Nederland, naar een onder nemer of publiekrechtelijk lichaam in een andere Lid-Staat, via Nederland naar een andere Lid-Staat (doorvoer) of naar een derde land. Op die wijze worden de vervoerders van de goederen niet belastingplichtig wanneer de goederen een bestemming hebben buiten Nederland of een bestemming in Nederland waar de belasting zal worden geheven. Anders dan in de Wet op de accijns is geen afzonderlijke bepaling opgenomen met betrekking tot de zogenoemde postorderverkopen, Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3

7 waarbij de goederen worden gekocht in een andere Lid-Staat. Het stelsel van de horizontale richtlijn, waarbij de belasting verschuldigd wordt door de verkoper in de andere Lid-Staat op het tijdstip van de levering kan voor alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak geen toepassing vinden. Deze buitenlandse verkopers kunnen voor deze niet in het systeem van de horizontale richtlijn betrokken goederen niet belasting plichtig worden gemaakt. Aankopen op afstand door een ander dan een particulier voor eigen gebruik vallen echter onder artikel 4, eerste lid. Indien particulieren de desbetreffende goederen voor persoonüjk verbruik betrekken in het kader van de zogenoemde verkopen op afstand vindt geen belastingheffing plaats. Naar verwachtmg zullen dergelijke verkopen gezien de relatief hoge transportkosten echter geen hoge vlucht nemen Definities van de goederen en tarieven In hoofdstuk II van het voorstel van wet wordt aangegeven wat wordt verstaan onder alcoholvrije dranken en pruim en snuiftabak. Tevens zijn de tarieven van de belasting vermeld. De in de artikelen 6 tot en met 13 opgenomen definities en tarieven zijn overgenomen uit de Wet op de accijns, Hoofdstuk II, afdeling 4, artikelen 15 tot en met 19, en afdeling 7, artikelen 33 tot en met 35. Deze bepalingen zullen, zoals is voorge steld in het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet op de accijns in verband met de afschaffing van de fiscale grenzen, vervallen. Voorge steld wordt aan de definities van de alcoholvrije dranken enige uitbreiding te geven welke hierna wordt toegelicht. Bij de behandeling van de Wet op de accijns in de Tweede Kamer der Staten-Generaal is de vraag gesteld of niet ook de siropen en andere concentraten van alcoholvrije dranken alsmede groentesappen en de zogenoemde weidranken en yoghurtdranken in de heffing zouden moeten worden betrokken. Ik heb toen het standpunt ingenomen dat het in verband met de harmonisatieplannen van de EG de voorkeur verdiende op dat moment geen uitbreiding te geven aan de accijns van alcoholvrije dranken (Kamerstukken II 1989/ , nr. 7, blz. 17 en 18 en 1990/ nr. 11, blz. 7). Daar ik nu voorstel de accijnsheffing vanaf 1 januari 1993 in de vorm van een verbruiksbelasting te handhaven stel ik tevens voor de siropen en andere concentraten van alcoholvrije dranken in de heffing te betrekken. Behalve dat dit leidt tot een gelijke behandeling van de verschillende produkten in deze sektor, brengt het mee dat de problematiek van de zogenoemde post-mix apparaten verdwijnt. Het gaat hierbij om circa 2900 vergunningen voor een accijns goederenplaats. Op deze wijze kunnen kantines en horeca-inrichtingen die thans voor hun post-mix apparatuur als fabrikant van alcoholvrije dranken worden aangemerkt, buiten de heffing worden gelaten. De heffing geschiedt dan bij degene die de concentraten uitslaat dan wel invoert. Een en ander impliceert wel dat ook de siropen voor huiselijk gebruik, zoals ranja en limonadepoeders, in de heffing worden betrokken. Ook de zogenoemde C-siropen (Roosvicee e.d.) worden aldus in de heffing betrokken. Deze siropen kunnen zonder meer worden gebruikt om limonade te bereiden als alternatief voor de gewone limonade en gelet op het feit dat deze siropen een aanzienlijk deel van de markt voor siropen uitmaken, worden zij ook als zodanig gebruikt. Aangezien deze dranken ook als frisdrank worden gepresenteerd, is er naar mijn mening geen aanleiding deze siropen anders te behandelen dan de gewone siropen door bij voorbeeld de vrijstelling van artikel 28 - dranken bestemd om te worden gebruikt als aanvulling op kindervoeding - uit te breiden met deze siropen. Uitgaande van een mengverhouding van 1:5 zal van een liter siroop f 1,69 belasting worden geheven. Dit lijkt veel, Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3

8 maar bedacht moet worden dat het om zes liter limonade gaat. Voorts heb ik aanleiding gezien naast de vruchtesappen ook de groen tesappen in de heffing te betrekken. Hier vormt de gelijkwaardigheid van de produkten en daarmee de onderlinge concurrentie tussen de produkten naar mijn mening een deugdelijk argument. Het betreft hier sappen zoals wortelsap en bietensap. Hoewel er, zowel met betrekking tot de siropen als met betrekking tot de groentesappen een glijdende schaal is wat betreft de concurrentiever houding met de thans reeds belaste dranken, is er geen hanteerbare sleutel te ontwerpen die direct concurrerende groentesappen en siropen wel en de overige niet in de heffing betrekt. Derhalve stel ik voor alle siropen en groentesappen als gelijkwaardige produkten aan een gelijke behandeling te onderwerpen als de limonades en de vruchtesappen. Met betrekking tot de wei en yoghurtdranken is tijdens de behan deling van de Wet op de accijns van regeringszijde het standpunt ingenomen dat het de voorkeur verdient deze produkten buiten de heffing te laten aangezien zij in overwegende mate het karakter van zuivelprodukt hebben. Voor de argumenten ter zake zij verwezen naar Kamerstukken II 1989/90, , nr. 7, blz. 18. Aangezien dit argument naar mijn mening nog onverkort geldt, heb ik ervan afgezien deze produkten in de heffing van de bijzondere verbruiksbelasting te betrekken. Een heffing op deze dranken zou tot een opbrengst leiden van circa f 1,2 mln. Bij de behandeling van de Wet op de accijns is ook de tariefstruktuur van de accijns van alcoholvrije dranken aan de orde geweest. Zo zijn in het Voorlopig verslag met betrekking tot de Wet op de accijns enkele vragen gesteld over de achtergrond van de tariefverschillen (verwezen zij naar Kamerstukken II 1989/90, , nr. 6, blz. 17). In antwoord op deze vragen is in de memorie van antwoord de totstandkoming van de huidige tariefstruktuur geschetst (verwezen zij naar Kamerstukken II 1989/90, , nr. 7, blz. 11). Daaruit blijkt dat het onderscheid in de tarieven voor limonade en mineraalwater mede moet worden gezien tegen de achtergrond van de totstandkoming van de Benelux-accijns overeenkomst in Het tegen een afzonderlijk tarief met ingang van 1 januari 1982 in de heffing betrekken van vruchtesap vindt zijn oorzaak in het feit dat vruchtesap een relatief gezondere drank is dan limonade en mineraalwater. Aangezien genoemde overeenkomst, die overigens in Nederland wel is goedgekeurd (Wet van 29 november 1972 tot goedkeuring en uitvoering van de op 29 mei 1972 te Luxemburg tussen Nederland, België en Luxemburg gesloten Overeenkomst tot unificatie van accijnzen, Stb. 1972, 696), nooit in werking is getreden, vormt deze overeenkomst op zichzelf geen belemmering voor een eventuele wijziging van de tarief struktuur. Met betrekking tot de tariefstruktuur liggen er in essentie drie alterna tieven: - een uniform tarief; - een twee-tarievenstelsel; - het huidige drie-tarievenstelsel. Met betrekking tot het eerste alternatief merk ik het volgende op. Hoewel een uniform tarief een zekere vereenvoudiging betekent, ook voor de belastingdienst, ben ik daar op dit moment geen voorstander van. Met de introductie van een uniform tarief zouden de bestaande verhoudingen sterk worden gewijzigd. De belasting op vruchtesap zou meer dan verdubbelen; die op mineraalwater zou met circa 15 percent stijgen terwijl het tarief voor limonades met circa 18 percent zou worden verlaagd. Bovendien zou van zo'n tariefwijziging ook wat het volksge zondheidsaspect betreft een verkeerd signaal kunnen uitgaan. De heffing Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3

9 op dranken als vruchtesap en mineraalwater zou worden verhoogd, terwijl de heffing op de limonades wordt verlaagd. Het tweede alternatief, een twee-tarievenstruktuur, verkleint deze effecten maar ook daarbij wordt de belastingdruk op de relatief gezondere vruchtesappen hoger en die op mineraalwater en limonade lager. Gevolg van een twee-tarievenstruktuur in bij voorbeeld de verhouding 1:2 zou zijn dat de belasting op vruchtesap wordt verhoogd met circa 30 percent, terwijl die op mineraalwater wordt verlaagd met circa 30 percent. De belasting op limonade wordt dan circa 4 percent lager. Gelet op het feit dat dit wetsvoorstel een uitvloeisel is van de imple mentatie van de Europese regelgeving in het kader van de fiscale harmo nisatie en in beginsel slechts beoogt de huidige accijns om te zetten in een verbruiksbelasting, heeft het niet mijn voorkeur thans tot wijziging van de tariefstruktuur over te gaan. Op enkele belangrijke punten waar thans gesproken kan worden van een verstoorde concurrentieverhouding wordt deze rechtgetrokken door de uitbreiding van de aan de verbruiks belastmg onderworpen produkten Inrichting Het voorstel van wet kent één instituut waar de goederen onder schorsing van de belastmg mogen worden vervaardigd, mogen worden verwerkt, voorhanden mogen zijn, mogen worden ontvangen en mogen worden verzonden, de zogenoemde inrichting. Dit is een plaats waar op grond van de bepalingen van deze wet de vorengenoemde handelingen mogen plaatsvinden. Een plaats kan alleen als inrichting worden gebruikt indien de inspecteur daartoe een vergunning heeft verstrekt. Vorenbe doeld stelsel acht ik noodzakelijk in verband met het gewenste toezicht op de heffing van de belasting. Voorts ligt het in de rede ook bij deze verbruiksbelasting het moment van betaling zo ver als mogelijk en verantwoord is te verleggen in de richting van de gebruiker en sluit deze systematiek aan bij de huidige, zoals ik in paragraaf 4.1 heb aangegeven. Een inrichting wordt als zodanig aangewezen voor de vervaardiging of de opslag van alcoholvrije dranken dan wel van pruimtabak en snuif tabak. In de praktijk zal het erop neerkomen dat twee soorten inrich tingen zullen worden gevestigd: inrichtingen voor alcoholvrije dranken en inrichtingen voor pruim en snuiftabak. Deze inrichtingen kunnen in beginsel ook als accijnsgoederenplaats zijn aangemerkt (bij voorbeeld een groothandel in dranken). Evenals onder de Wet op de accijns zullen bedrijven van waaruit recht streeks aan verbruikers wordt afgeleverd niet in aanmerking komen voor een vergunning voor een inrichting. Het aansluiten bij de uitslag uit een inrichting als heffingsmoment strekt ertoe de materiële belastingschuld te laten ontstaan op het tijdstip waarop de goederen de fabricage en in beginsel de groothandelsschakel verlaten richting gebruiker. Bij het verlenen van een vergunning voor een inrichting zal op dezelfde manier worden gehandeld als met betrekking tot de vestiging van accijnsgoederenplaatsen. Bestaande vergunningen voor accijnsgoede renplaatsen zullen voor zover zij betrekking hebben op alcoholvrije dranken en op pruim en snuiftabak worden omgezet in een vergunning voor een inrichting op grond van de bepalingen van deze wet. Met betrekking tot het verlenen, het aanpassen en het intrekken van de vergunning en met betrekking tot de voorwaarden die in de vergunning zullen worden opgenomen met betrekking tot de administratie en de administratieve organisatie, is zo nauw mogelijk aangesloten bij de dienovereenkomstige bepalingen uit de Wet op de accijns. Waar Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3

10 mogelijk zijn artikelen uit de Wet op de accijns van overeenkomstige toepassing verklaard Toezicht op het vervoer van de goederen Het toezicht op het vervoer van aan de onderhavige verbruiksbelas tingen onderworpen goederen tussen inrichtingen of na invoer naar een inrichting zal, zoals ook onder de Wet op de accijns het geval is, geschieden met behulp van vervoersopdrachten (geleidedocumenten). Zoals ik al in hoofdstuk 2 heb aangegeven, is het noodzakelijk voor de heffing van de onderhavige verbruiksbelastingen een andere opzet dan die voor de accijnzen te kiezen omdat het systeem van de horizontale richtlijn voor het verkeer van de goederen tussen Nederland en andere Lid-Staten niet kan worden toegepast voor de niet-accijnsgoederen. Het vervoer van goederen tussen de Lid-Staten is in de huidige situatie gebonden aan communautaire douanedocumenten. Hoewel bij het wegvallen van de grenzen het overbrengen van goederen van een Lid-Staat naar Nederland en omgekeerd vanuit Nederland naar een andere Lid-Staat niet mag leiden tot een controle die het intracommu nautaire vrije verkeer kan belemmeren, dient in verband met de vaststelling van verschuldigdheid van de belasting en de controle op de daadwerkelijke overbrenging van de goederen, het vervoer van aan de belasting onderworpen goederen bekend te zijn bij de belastingdienst. Het gebruik van een intracommunautair geleidedocument zoals voorge schreven bij de accijnsgoederen, is niet mogelijk. Ik stel mij voor, voor de controle op de intracommunautaire goederenbewegingen naar andere Lid-Staten zo veel mogelijk aan te sluiten bij het BTW-controlesysteem. Op grond van dit systeem dienen deze transacties immers te worden gemeld aan de belastingdienst. Daarnaast zal bij de desbetreffende ondernemers regelmatig gecontro leerd moeten worden op de inkopen Algemene wetten, invordering en rechtspraak Overeenkomstig de heffing van accijns ingevolge de Wet op de accijns zal de heffing van de verbruiksbelastingen, anders dan ter zake van de invoer uit derde landen, ingevolge het onderhavige wetsvoorstel vallen onder het regime van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) (AWR). Het van toepassing doen zijn van de AWR op de accijnzen is toegelicht in de memorie van toelichting op het voorstel van Wet op de accijns (Kamerstukken II 1989/90, , nr. 3, blz. 12 en 13). Evenals voor de accijns zal voor de invordering van de anders dan ter zake van de invoer geheven verbruiksbelastingen de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) van toepassing zijn. De heffing en invordering van de verbruiksbelastingen bij rechtstreekse invoer tot verbruik uit derde landen zal, eveneens in overeenstemming met de Wet op de accijns, geschieden met overeenkomstige toepassing van de Algemene wet inzake de douane en accijnzen (verwezen zij naar paragraaf 4.2). Tenslotte is, wederom overeenkomstig de regeling van de Wet op de accijns, de bevoegdheid voor de rechtspraak gelegd bij de gerechts hoven, ook die ter zake van de invoer, waarbij in artikel 25, tweede lid, een regeling is opgenomen voor het geval zich een samenloop voordoet met de rechtspraak inzake het invoerrecht Belastingplicht, aangifte en voldoening In paragraaf 4.2. van deze memorie is uiteengezet dat de belasting wordt verschuldigd ter zake van de uitslag uit een inrichting. De belasting Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 10

11 wordt in die situatie geheven van de vergunninghouder van de inrichting. Oe belasting wordt verschuldigd op het tijdstip van de uitslag. De over een tijdvak verschuldigd geworden belasting moet op aangifte worden voldaan. Naast de uitslag uit een inrichting is m voornoemde paragraaf nog een drietal situaties geschetst die eveneens leiden tot het verschuldigd worden van de belasting. In het wetsvoorstel is voorzien in een bepaling ingevolge welke ook deze situaties, uit een oogpunt van eenheid van terminologie, worden aangemerkt als uitslag (artikel 4, eerste lid). Met betrekkmg tot degene die in deze situaties de belasting is verschuldigd en de tijdstippen waarop in de desbetreffende situaties de verschuldigdheid ontstaat, zijn in het wetsvoorstel afzonderlijke bepalingen opgenomen (artikelen 19 en 21). Voor een toelichtmg ter zake zij verwezen naar het artikelsgewijze deel van deze memorie Vrijstellingen en teruggaven In het wetsvoorstel is voorzien in dezelfde vrijsteilingen als thans zijn opgenomen in de Wet op de accijns. Dit is voorzover mogelijk gebeurd door het van overeenkomstige toepassing verklaren van een aantal artikelen van de Wet op de accijns en in de overige gevallen door het in dit wetsvoorstel opnemen van de bepalingen van de Wet op de accijns die (mede) betrekkmg hebben op de alcoholvnje dranken, pruimtabak en snuiftabak. Het gaat hierbij om de vrijstelling voor vruchte en groente sappen bestemd om te worden gebruikt als aanvulling op kindervoeding, voor medicinale doeleinden of anders dan om te worden gedronken, de vrijstelling voor het gebruik van alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak als grondstof voor andere goederen en de vrijstelling voor de bevoorrading van schepen en luchtvaartuigen in het internationale verkeer. Van overeenkomstige toepassing zijn verklaard de bepalingen van de Wet op de accijns met betrekking tot de vrijstelling voor smaak en kwaliteitseisen enz. en met betrekking tot de zogenoemde diploma tieke vrijstellingen. In het wetsvoorstel is afgezien van een vrijstelling voor leveringen vanuit de zogenoemde tax-free shops aangezien de onderhavige goederen vrijwel geen betekenis hebben in de tax-free-sector. De teruggaafbepalingen zijn conform die van de Wet op de accijns. Het gaat hierbij om teruggaaf in de gevallen waarin bij uitslag uit een inrichting vrijstelling van belasting zou kunnen worden verkregen alsmede om het verloren gaan en het vernietigen van de goederen. In het wetsvoorstel is voorts voorzien in de mogelijkheid van teruggaaf van belasting indien goederen uit het vrije verkeer worden overgebracht naar het buitenland. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds het brengen van de goederen naar een derde land (recht streekse uitvoer) of het plaatsen van de goederen onder een communau taire douaneregeling met als bestemming een derde land en anderzijds het door een ondernemer leveren van de goederen naar een ondernemer of een publiekrechtelijk lichaam in een andere Lid-Staat. Voor het overbrengen van de goederen naar een derde land is het systeem van toepassmg, zoals dat ook geldt ter zake van de teruggaaf van accijns. In die situatie is sprake van uitvoer en dient op grond van de douanewet geving een aangifte ten uitvoer te worden gedaan. Indien de goederen worden overgebracht naar een andere Lid-Staat door een vergunning houder is geen sprake van uitslag, mits wordt voldaan aan de in artikel 3, vierde lid, bedoelde voorwaarden. In die situatie volgt geen teruggaaf aangezien de goederen onder schorsing van de belasting zijn opgeslagen bij de vergunninghouder. Indien de overbrenging geschiedt door een niet-vergunninghouder/ondernemer zal deze overbrenging moeten blijken uit de administratie van de verzender. Om vast te kunnen stellen dat van Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 11

12 de goederen in Nederland de belasting is geheven, zal in de uitvoerings bepalingen worden voorgeschreven dat bij het verzoek om teruggaaf steeds de aankoopfaktuur van de desbetreffende goederen dient te worden overgelegd Zekerheid, hoofdelijke aansprakelijkheid en voorrecht Ik stel voor om evenals thans onder de Wet op de accijns met betrekking tot alcoholvrije dranken en pruimtabak en snuiftabak geldt, de verplichting tot stellen van zekerheid te handhaven. De desbetreffende bepalingen van de Wet op de accijns zijn daartoe van overeenkomstige toepassing verklaard. De argumenten voor de zekerheid die ik in het kader van de parlementaire behandeling van het voorstel van wet op de accijns heb aangevoerd voor deze verplichting acht ik onverkort van kracht. Bovendien acht ik het ongewenst dat nu alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak in een afzonderlijke wettelijke regeling worden gebracht, zij in een uitzonderingspositie zouden worden geplaatst ten opzichte van de aan accijns onderworpen goederen. Om dezelfde reden stel ik voor een regeling met betrekking tot de hoofdelijke aansprakelijkheid ook op te nemen in het onderhavige wetsvoorstel met betrekking tot alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak die worden vervoerd en waarvan de belasting nog niet is geheven. Evenals in de Wet op de accijns is in dit wetsvoorstel aan de vergun ninghouder van een inrichting een voorrecht toegekend op alle goederen van de koper voor de belasting die is begrepen in de verkoopprijs van de door hem aan de koper geleverde goederen. Dit is gebeurd uit een oogpunt van gelijkheid tussen de vergunninghouder van een accijnsgoe derenplaats en de vergunninghouder van een inrichting. Indien in het kader van de behandeling van het in te dienen wetsvoorstel tot wijziging van het bodemrecht en de fiscale voorrechten zou worden besloten tot het laten vervallen van het voorrecht van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats (artikel 61 van de Wet op de accijns) zal ook het voorrecht van de vergunninghouder van een inrichting vervallen. 5. Budgettaire aspecten Zoals in hoofdstuk 3 is uiteengezet, stel ik voor de heffing van accijns van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak voort te zetten in de vorm van een afzonderlijke verbruiksbelasting van deze categorieën goederen. In beginsel gaat het om een budgettair neutrale omzetting van accijns naar verbruiksbelasting. Wat betreft de aan de heffing onderworpen goederen treden echter enige verschuivingen in de lastendruk op doordat de heffing op suiker en suikerhoudende produkten komt te vervallen en, zoals hierna is aangegeven, de grondslag van de heffing op alcoholvrije dranken wordt uitgebreid en het tarief voor limonade enigszins wordt verhoogd. In het geheel bezien zal er echter geen lastenverzwaring optreden. De lastenverzwaring als gevolg van het in de heffing betrekken van siropen en groentesappen en die als gevolg van de tariefverhoging voor limonade, zullen ook voor individuele huishoudens grosso modo wegvallen tegen de lastenverlichting als gevolg van het wegvallen van de accijns op suiker en suikerhoudende produkten. In de verdeling tussen de middelen treden er opbrengstverschuivingen op. In de sfeer van de accijns treedt een derving op van f 420 mln wat betreft de alcoholvrije dranken, van f 2 mln wat betreft de pruimtabak en snuiftabak en van f 55 mln wat betreft de suiker en suikerhoudende produkten. Daartegenover staat dan de opbrengst uit hoofde van dit wetsvoorstel. Naast de opbrengst ter grootte van de huidige accijns op Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 12

13 alcoholvrije dranken (f420 mln) en op pruimtabak en snuiftabak (f2 mln) geeft het onderhavige wetsvoorstel nog de volgende opbrengst. Het betrekken in de heffingsgrondslag van de belasting van alcohol vrije dranken van siropen tegen het limonadetarief leidt tot een budget taire opbrengst van circa f45 mln. De omzet van deze categorieën produkten wordt voor 1992 geraamd op 30 a 35 mln liter siropen, waarbij voor de raming is uitgegaan van een mengverhouding van 1:5. De opbrengst van het in de heffing betrekken van groentesappen tegen het tarief voor vruchtesappen wordt geraamd op circa f 1 mln. Hierbij is uitgegaan van een omzet van enkele miljoenen liters groentesappen. De opbrengst van de tariefverhoging voor limonades wordt geraamd op f 9 mln. Hierbij is uitgegaan van een omzet van circa 11 mln hl limonade. Uitgaande van een gemiddelde druk van de suikeraccijns van f 0,008 per liter voor limonade is deze verhoging gesteld op f 0,80 per hectoliter. Hierbij onderken ik dat deze tariefverhoging ook zal gelden voor de zogenoemde «light-produkten» (circa 10% van de limonade omzet). Ik heb daarbij overwogen dat deze produkten tot op heden steeds een concurrentie-voordeel hebben uit hoofde van het feit dat alternatieve zoetstoffen niet met de suikeraccijns worden getroffen. Vorengenoemde bedragen zijn structureel. De opbrengsten in 1993 van de verbruiksbelastingen bedragen 11/12 van de structurele bedragen. Dit kaseffect wordt gecompenseerd door de opbrengst van de accijns van alcoholvrije dranken, van suiker en suikerhoudende produkten, en van pruimtabak en snuiftabak over de maand december 1992 die in 1993 ontvangen wordt. 6. Invoeringswet Het niet voortzetten van de accijnsheffing van suiker en suikerhou dende produkten, de omzetting van de accijnsheffing op alcoholvrije dranken en pruimtabak en snuiftabak, alsmede de uitbreiding van de grondslag van de heffing van de belasting op alcoholvrije dranken nopen tot het treffen van overgangsmaatregelen onder meer met betrekking tot de vergunningen en de voorraden per 1 januari Door het opnemen van deze overgangsregels in het onderhavige wetsvoorstel zou dit voorstel mede gelet op het eenmalig karakter van deze regels onnodig worden uitgebreid met een aantal artikelen. Ik stel mij dan ook voor deze overgangsregels op te nemen in een afzonderlijk wetsvoorstel. In dat wetsvoorstel kunnen dan tevens de samenloopbepalingen met andere wetsvoorstellen en wijzigingen in andere wetten worden opgenomen. 7. Dereguleringsaspecten Het wetsvoorstel is bezien op de criteria die zijn opgenomen in de Aanwijzingen inzake de toetsing van ontwerpen van wet en van algemene maatregelen van bestuur, vastgesteld bij besluit van de minister president d.d. 16januari 1985 (Stcrt. 18). Het wetsvoorstel heeft betrekking op de omzetting van de accijns van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak in een afzonderlijke verbruiksbelasting. Daarnaast wordt de accijnsheffing van suiker en suikerhoudende produkten vanaf 1 januari 1993 niet voortgezet. De daarmee samenhangende gevolgen leiden niet tot verzwaring van administratieve verplichtingen voor degenen die thans betrokken zijn bij de accijnsheffing van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuif tabak, terwijl de formaliteiten met betrekking tot de invoer van deze goederen uit andere EG-Lid-Staten vervallen. Met betrekking tot het betrekken van deze goederen uit andere Lid-Staten wordt een afzonder lijke belastingplicht in het leven geroepen. De daarmee verband houdende administratieve formaliteiten wegen per saldo op tegen de Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 13

14 vervallen grensformaliteiten, zowel voor de belastingdienst als voor het bedrijfsleven. Voor de uitvoering van het wetsvoorstel worden geen nieuwe organen of bestuursinstrumenten in het leven geroepen. De uitbreiding van de grondslag van de belastingheffing op alcohol vrije dranken met de siropen en de groentesappen leidt uiteraard tot een nieuwe categorie belastingplichtigen. Door het betrekken van de siropen in de heffing vervalt evenwel de noodzaak tot het verlenen van een vergunning voor een inrichting (in de optiek van de Wet op de accijns accijnsgoederenplaats) aan horeca-bedrijven, bednjfskantines, enz. die uit siropen en dergelijke concentraten gerede alcoholvrije dranken vervaardigen in zogenoemde post-mix apparaten (circa 2900 vergun ningen). Per saldo treedt hierdoor een verlichting van de administratieve lasten op voor het bedrijfsleven. Een dergelijke verlichting treedt ook op door het niet voortzetten van de accijnsheffing op suiker en suikerhou dende produkten. Het vervallen van de noodzaak tot het verlenen van vergunningen aan de zogenaamde post-mix-apparatuurhouders en de controle daarop en het vervallen van de accijns op suiker en suikerhoudende produkten betekent een lastenverlichting voor de belastingdienst. Hiertegenover staat echter een administratieve lastenverzwaring met betrekking tot de heffing op siropen en groentesappen en de afzonderlijke heffing op uit andere Lid-Staten betrokken alcoholvrije dranken en pruimtabak en snuiftabak. Globaal geschat zal een en ander leiden tot een per saldo neutraal resultaat met betrekking tot de administratieve lasten voor de belastingdienst. Gelet op de aard van het voorstel wordt verwacht dat het justitiële apparaat niet zal worden geconfronteerd met een grotere werkdruk. 8. Toelichting op de artikelen Hoofdstuk I: Inleidende bepalingen (belastbaar feit) artikelen 1 t/m 5 Artikel 1 Zoals in hoofdstuk 1 van het algemene deel van deze memorie is uiteengezet, zal de Wet op de accijns, nadat het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de accijns in verband met de afschaffing van de fiscale grenzen tot wet is verheven, niet langer van toepassmg zijn op alcoholvrije dranken, suiker en suikerhoudende produkten, pruimtabak en snuiftabak. Artikel 1, eerste lid, bepaalt welke belastingen op grond van deze wet worden geheven. In het tweede en derde lid wordt bepaald dat onder de naam verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken onderschei denlijk van pruimtabak en snuiftabak een belasting wordt geheven ter zake van de uitslag en de invoer van alcoholvrije dranken respectievelijk van pruimtabak en van snuiftabak. Van suiker en suikerhoudende produkten wordt derhalve ingevolge deze wet geen afzonderlijke verbruiksbelasting geheven. Het begrip uitslag wordt omschreven in de artikelen 3 en 4. Het begrip invoer wordt omschreven in artikel 5. Artikel 2 Artikel 2 bevat een aantal begripsomschrijvingen. In onderdeel a wordt een omschrijving gegeven van vervaardigen van alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak. Hierbij is aangesloten bij de omschrijving van het begrip vervaardigen van een accijnsgoed zoals dat in de Wet op de accijns is opgenomen. Het begnp omvat elk handelen waarbij of waardoor alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuif tabak ontstaan of waardoor in de voor de belastingheffing relevante samenstelling daarvan wijziging wordt gebracht. Het kan daarbij gaan om de produktie van die goederen uit niet aan belasting onderworpen Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 14

15 goederen alsook om de vervaardiging van goederen uit wel aan belasting onderworpen goederen zoals bij voorbeeld de vervaardiging van limonade uit vruchtesap en mineraalwater. Onder het begrip inrichting (onderdeel b) wordt verstaan een plaats waar op grond van de bepalingen van deze wet alcoholvrije dranken, pruimtabak en/of snuiftabak mogen worden vervaardigd dan wel voorhanden mogen zijn zonder dat voor die goederen belasting is verschuldigd. Het begrip inrichting komt overeen met het begrip accijns goederenplaats in de Wet op de accijns. In de onderdelen c en d zijn de begrippen entrepot en plaats voor tijdelijke opslag omschreven. Voor deze begrippen is aangesloten bij de definities zoals de AWDA deze geeft. In onderdeel f is het begrip derde land omschreven. Hieronder wordt verstaan elk ander grondgebied dan dat van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen, zoals dat is omschreven in de Richtlijn van de Raad van 25 februari 1992 (nr. 92/12/EEG). Onderdeel g bevat een omschrijving van het begrip communautaire douaneregeling. Onder een communautaire douaneregeling vallen het douanevervoer, de voorschriften met betrekking tot entrepots, de actieve veredeling, de behandeling onder douanetoezicht, de tijdelijke invoer, passieve veredeling en de uitvoer naar een derde land. De invoer in het vrije verkeer valt hier voor de toepassing van deze wet niet onder. In onderdeel h is aangegeven wat onder schorsing van belasting wordt verstaan. Onderdeel i bevat een definitie van het begrip ondernemer. Daarbij is aangesloten bij het begrip ondernemer zoals dat geldt voor de Wet op de omzetbelasting Hieronder kunnen bij voorbeeld ook publiekrechte lijke lichamen, verenigingen, sportkantines en dergelijke vallen. Artikel 3 In het eerste lid van dit artikel wordt het begrip uitslag gedefinieerd als het brengen van alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak buiten een plaats die voor dat soort goed als inrichting is aangewezen. In het eerste lid van artikel 3 is in samenhang met artikel 1 vastgelegd dat van ieder goed dat buiten een plaats wordt gebracht die voor dat goed als inrichting is aangewezen, belasting wordt geheven. Het begrip inrichting is omschreven in artikel 2, onderdeel b. Met de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak wordt beoogd het binnenlandse verbruik van de desbetref fende goederen te belasten. Het is daarbij niet van belang of het verbruik buiten of binnen een inrichting plaatsvindt. In het tweede lid is daarom bepaald dat als uitslag mede wordt aangemerkt het verbruik, anders dan als grondstof, van de desbetreffende goederen binnen een inrichting. Zoals in paragraaf 4.4 van het algemene deel van deze toelichting is aangegeven is de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken, pruim tabak en snuiftabak een eenmalige heffing op het binnenlandse verbruik. Om die reden wordt het overbrengen van de goederen vanuit een inrichting naar een andere inrichting die voor dat soort goed als zodanig is aangewezen niet aangemerkt als uitslag (derde lid, onderdeel a). Voor het intracommunautaire verkeer kan, zoals is aangegeven in hoofdstuk 2 van het algemene deel van deze memorie, niet worden aangesloten bij de systematiek van de Wet op de accijns die voortvloeit uit de horizontale richtlijn. Het overbrengen van goederen vanuit een inrichting naar een ondernemer danwel naar een publiekrechtelijk lichaam, anders dan als ondernemer, in een andere Lid-Staat behoort evenwel niet tot het heffen van belasting te leiden. In de systematiek van dit wetsvoorstel is dat in onderdeel b neergelegd. Ingevolge het derde lid, onderdeel c, wordt het overbrengen van goederen vanuit een inrichting naar een derde land niet als uitslag Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 15

16 aangemerkt. Indien de goederen worden overgebracht naar een derde land is de systematiek gelijk aan de systematiek zoals die voor de accijns geldt. Met betrekking tot de in het derde lid bedoelde overbrengingen dient te worden voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden. In het vierde lid is bepaald dat deze voorwaarden betrekking hebben op formaliteiten waaraan bij de overbrenging van goederen moet worden voldaan. Indien niet wordt voldaan aan deze formaliteiten zal die overbrenging worden aangemerkt als uitslag. Ten aanzien van het overbrengen van de goederen naar een andere inrichting die voor dat goed als zodanig is aangewezen of naar een derde land zullen de formaliteiten overeenkomen met die welke op grond van de Wet op de accijns gelden voor de overbrenging van accijnsgoederen, dat wil zeggen dat er een vervoersopdracht (geleidedocument) moet zijn c.q. een aangifte ten uitvoer moet worden gedaan. Wat het overbrengen van de goederen naar een andere Lid-Staat betreft zal geen gebruik kunnen worden gemaakt van het geleidedocument zoals dat door de horizontale richtlijn wordt voorgeschreven voor het intracommunautaire vervoer van accijnsgoederen. Omdat de onderhavige verbruiksbelasting op grond van de horizontale richtlijn niet mag leiden tot formaliteiten in het handels verkeer tussen de Lid-Staten die verband houden met het overschrijden van een grens, dienen dergelijke overbrengingen op een andere manier dan via geleidedocumenten te kunnen worden aangetoond. Dit zal derhalve dienen te gebeuren aan de hand van boeken en bescheiden. Voor de controle zal voorts zo veel mogelijk worden aangesloten bij het BTW-controlesysteem voor intra-communautaire zendingen. Artikel 4 Zoals in paragraaf 4.1 van het algemene deel van deze memorie is uiteengezet, wordt met betrekking tot de binnenlandse vervaardiging en het onder schorsing van belasting voorhanden hebben van alcoholvnje dranken en van pruimtabak of snuiftabak uitgegaan van het systeem zoals dat is neergelegd in de Wet op de accijns. De desbetreffende goederen mogen alleen worden vervaardigd of onder schorsing van belasting voorhanden worden gehouden binnen een plaats die voor dat soort goed als inrichting is aangewezen. De belasting wordt geheven ter zake van de uitslag. Vanaf 1 januari 1993 valt het betrekken van goederen uit andere Lid-Staten niet meer onder het begrip invoer. Voor het overbrengen van de goederen waar de onderhavige wet op ziet vanuit een andere Lid-Staat naar Nederland kan evenwel ook niet worden aangesloten bij het systeem dat voor het intra-communautaire verkeer met betrekking tot accijnsgoederen is neergelegd in de horizontale richtlijn, aangezien deze alleen ziet op de in EG-verband als accijnsgoederen aangemerkte produkten en niet op alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak. Desalniettemin dienen alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak, indien zij voor commerciële doeleinden uit een andere Lid-Staat worden betrokken, in de heffing te worden betrokken. In artikel 4, eerste lid, onderdeel a, is dan ook bepaald dat indien een ondernemer vorenge noemde goederen voorhanden heeft in het kader van zijn onderneming dit als uitslag wordt aangemerkt, tenzij van die goederen de belasting reeds is geheven. Deze bepaling is dus van toepassing indien de onder nemer deze goederen rechtstreeks betrekt uit een andere Lid-Staat. Een uitzondering hierop geldt voor de ondernemer die de goederen voorhanden heeft in een inrichting; alsdan zal immers belastingheffing plaatsvinden bij het brengen van de goederen buiten de inrichting. Ingevolge het eerste lid, onderdeel b, wordt tevens als uitslag aange merkt het voorhanden hebben van de desbetreffende goederen door een publiekrechtelijk lichaam, anders dan als ondernemer. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 16

17 Het uitgangspunt van de interne markt is dat burgers die voor eigen verbruik goederen in een andere Lid-Staat kopen en deze zelf meenemen niet opnieuw belasting daarover behoeven te betalen in het land waar zij de goederen mee naar toe nemen. Het onderhavige wetsvoorstel gaat ook van dit uitgangspunt uit. Ter voorkoming van oneigenlijk gebruik is evenwel in het eerste lid, onderdeel c, een bepaling opgenomen op grond waarvan de goederen mede in de heffing worden betrokken, indien deze door een natuurlijke persoon voor andere doeleinden dan voor persoonlijk verbruik voorhanden worden gehouden. Bij de beoor deling van de vraag of sprake is van het voorhanden hebben van alcohol vrije dranken, pruimtabak of snuiftabak voor andere doeleinden dan voor persoonlijk verbruik zullen in het algemeen de volgende omstandigheden in aanmerking kunnen worden genomen: de status en de beweegredenen van degene die de goederen voorhanden heeft; de plaats waar de goederen zich bevinden en de gebruikte wijze van vervoer; elk document betreffende deze goederen alsmede de hoeveelheid van deze goederen. Ingevolge de bepalingen van deze wet wordt de belasting geheven ter zake van de uitslag van de goederen uit een plaats die voor dat soort goed als inrichting is aangewezen. Het anders dan thuis voor eigen verbruik vervaardigen van een goed buiten een inrichting en het voorhanden hebben van een goed dat niet overeenkomstig de bepalingen van deze wet in de heffing is betrokken is niet toegestaan (verwezen zij ook naar artikel 39). Wanneer zulks wel geschiedt is de belasting eveneens verschuldigd op grond van artikel 4, eerste lid. Het gaat dan immers om het voorhanden hebben van goederen waarvan de belasting niet is geheven. Op grond van het eerste lid zullen zij dan in de heffing worden betrokken. De accijns wordt bij toepassing van artikel 4, eerste lid, verschuldigd door degene die de goederen voorhanden heeft (artikel 17). In artikel 19 is vervolgens bepaald dat de belasting verschuldigd wordt op het tijdstip van de aanvang van het voorhanden hebben van de desbetreffende goederen. In het tweede lid van artikel 4 is bepaald dat het voorhanden hebben als bedoeld in het eerste lid, niet als uitslag wordt aangemerkt, indien de alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak die voorhanden worden gehouden, worden vervoerd naar een inrichting die voor dat soort goed als zodanig is aangewezen, naar een ondernemer of naar een publiek rechtelijk lichaam (in Nederland of in een andere Lid-Staat), naar een natuurlijke persoon in Nederland die deze goederen voor commerciële doeleinden betrekt of naar het buitenland. Hiermee wordt op de eerste plaats bereikt dat vergunninghouders van een inrichting de alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak vanuit een andere Lid-Staat kunnen betrekken en kunnen opslaan in hun voor het desbetreffende soort goed als zodanig aangewezen inrichting, zonder dat de met deze goederen gemoeide belasting al verschuldigd is geworden omdat het voorhanden hebben tijdens het vervoer als uitslag zou worden aangemerkt. De belasting wordt alsdan verschuldigd wanneer de goederen uit de inrichting worden uitgeslagen Op de tweede plaats wordt hiermee bereikt dat vervoerders die de goederen voorhanden hebben, niet belas tingplichtig zijn voor de alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak die zijn bestemd om te worden geleverd aan ondernemers, publiekrech telijke lichamen of natuurlijke personen die de goederen betrekken voor commerciële doeleinden of zijn bestemd om buiten Nederland te worden gebracht (doorvoer daaronder begrepen). Het derde lid ziet op de gevallen dat door een ondernemer of publiek rechtelijk lichaam ten behoeve van het eigen zakelijk verbruik op incidentele basis een beperkte hoeveelheid goederen uit een andere Lid-Staat wordt betrokken. Hierbij gaat het bij voorbeeld om door de directeur van een bedrijf uit een andere Lid-Staat voor representatieve Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 17

18 doeleinden meegenomen alcoholvrije dranken. Het zou naar mijn mening te ver gaan voor deze aankopen dezelfde voorwaarden en verplichtingen op te leggen als voor het eigenlijke handelsverkeer. Ik verwacht overigens dat dergelijke aankopen nauwelijks zullen voorkomen. Ingevolge het vierde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de verplichtingen waaraan de in het eerste lid bedoelde personen moeten voldoen. Hierbij kan zoals voor de accijnsgoederen het geval is geen gebruik worden gemaakt van het geleidedocument. Zoals ik in paragraaf 4.5 van het algemene deel van deze memorie heb uiteengezet, stel ik mij voor de controle zo veel mogelijk te doen aansluiten bij het BTW-controlesysteem. Artikel 5 Zoals in paragraaf 4.2 van het algemene deel van deze memorie is uiteengezet, is met betrekking tot de invoer uit derde landen het systeem gekozen van de Wet op de accijns. Het onderhavige artikel is gelijk luidend aan artikel 3 van de Wet op de accijns zoals dat luidt nadat het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de accijns in verband met de afschaffing van de fiscale grenzen tot wet is verheven. Ingevolge het eerste lid wordt onder invoer verstaan het vanuit een derde land brengen van alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak in Nederland. Onder derde land wordt verstaan elk ander grondgebied dan het grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen (artikel 2, onderdeel e). In het tweede lid is bepaald dat indien de goederen bij bmnenkomst in Nederland onder een communautaire douaneregeling zijn geplaatst, de beëindiging van dan wel de onttrekkmg aan die communautaire douane regeling mede als invoer wordt aangemerkt (onderdelen a en b). Dit geldt eveneens voor het verbruik, anders dan als grondstof, van een goed dat onder een communautaire douaneregeling is geplaatst of zich in een plaats voor tijdehjke opslag bevindt (onderdeel c). Aan het stelsel van heffing van de accijns ligt het uitgangspunt ten grondslag dat pas accijns wordt geheven op het tijdstip waarop de accijnsgoederen in de verbruikssfeer terecht komen. Dit uitgangspunt geldt ook voor de heffing van de belastmg van alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak. Ingevolge het derde lid wordt derhalve in een aantal gevallen het overbrengen van vorengenoemde goederen niet aangemerkt als invoer indien wordt voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden. De onderdelen a en b van het derde lid hebben betrekking op vanuit een derde land afkomstige goederen. De overbrenging van deze goederen naar een plaats die voor dat soort goed als inrichting is aange wezen of naar een plaats voor tijdelijke opslag, evenals het onder een communautaire douaneregeling plaatsen wordt niet als invoer aange merkt. Onderdeel c van het derde lid ziet op het brengen van alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak die zijn geplaatst onder een commu nautaire douaneregeling naar een inrichting die voor dat soort goed als zodanig is aangewezen. Deze goederenbeweging wordt eveneens uitge zonderd van het begrip invoer, evenals het brengen van een goed vanuit een plaats voor tijdelijke opslag naar een plaats die voor dat soort goed als inrichting is aangewezen (onderdeel d), alsmede het onder ambtelijk toezicht vernietigen van een goed dat onder een communautaire douane regeling is geplaatst (onderdeel e). Door de vernietiging wordt de communautaire douaneregeling beemdigd, maar er ontstaat geen verschuldigdheid. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 18

19 Hoofdstuk II: Definities van de goederen en tarieven (artikelen 6 t/m 13) Artikel 6 Ingevolge dit artikel worden onder alcoholvrije dranken verstaan vruchte en groentesap, mineraalwater en limonade. Deze dranken worden ook als alcoholvrije dranken aangemerkt indien zij alcohol bevatten, voor zover zij niet worden aangemerkt als bier, wijn, interme diaire produkten of overige alcoholhoudende produkten in de zin van de Wet op de accijns. Het gaat hier om dranken die een alcoholgehalte hebben van niet meer dan 0,5%vol. Dranken die een alcoholgehalte hebben van meer dan 0,5%vol worden afhankelijk van de samenstelling en de produktiemethode aangemerkt als bier, wijn, intermediair produkt of als overig alcoholhoudend produkt. Zoals in paragraaf 4.3 van het algemene deel van deze memorie is vermeld zijn groentesappen aan de definitie van alcoholvrije dranken toegevoegd. Artikel 7 In het eerste lid worden vruchtesap en groentesap omschreven. Het gaat hierbij om het pure ongegiste sap van vruchten - zoals druiven, appels en kersen - of van groenten. In de Wet op de accijns worden tomaten, hoewel het vruchten zijn, naast vruchtesap afzonderlijk genoemd. De achtergrond hiervan was dat tomaten in de internationale regelgeving, zoals het geharmoniseerde systeem van het tarief van invoerrechten, veelal afzonderlijk worden genoemd. Nu groentesappen eveneens onder de heffing zijn gebracht is het niet meer noodzakelijk tomaten afzonderlijk te noemen. In vruchtesap en groentesap kunnen sporen van alcohol voorkomen door spontane gisting of doordat alcohol is toegevoegd als stabilisator. De aanwezigheid van zeer geringe hoeveelheden alcohol, niet meer dan 0,5%vol, doet het karakter van vruchte of groentesap niet verloren gaan. Ook zogenoemd gereconsti tueerd vruchtesap en groentesap worden aangemerkt als vruchtesap respectievelijk groentesap. Dit is geconcentreerd vruchtesap of groen tesap aangelengd met een hoeveelheid water die niet groter is dan de hoeveelheid water die oorspronkelijk aanwezig was in het niet geconcen treerde vruchtesap. Ingeval meer water is toegevoegd dan de oorspron kelijke hoeveelheid wordt de drank op grond van artikel 9, eerste lid, aangemerkt als limonade. Ingevolge het tweede lid wordt mede als vruchte en groentesap aangemerkt vruchte en groentesap in vaste of in geconcentreerde vorm. Het gaat hierbij uitsluitend om vruchte en groentesap in kleinhandels verpakkingen of in verpakkingen die zijn bestemd voor afnemers die voor gebruik gereed vruchte en groentesap vervaardigen voor gebruik ter plaatse. In afwijking van hetgeen van toepassing was onder de Wet op de accijns, maar in overeenstemming met hetgeen vroeger op grond van de Wet op de accijns van alcoholvrije dranken was bepaald (zie artikel 1 van de Beschikking accijns van alcoholvrije dranken, Stcrt. 1971, 249), is de zinsnede «in kleinhandelsverpakking» toegevoegd. De zinsnede «of in verpakkingen die zijn bestemd voor afnemers die voor gebruik gereed vruchte of groentesap vervaardigen voor gebruik ter plaatse» is toege voegd om te bereiken dat van concentraten die bestemd zijn om daaruit voor gebruik ter plaatse vruchte en groentesappen te vervaardigen, de belasting wordt geheven bij de vergunninghouder van de inrichting waar de concentraten worden verpakt voor die bestemming. Bovendien vallen hierdoor vruchte en groentesappen in bulk niet onder de wet. Zulks is gebeurd om te voorkomen dat fabrikanten en importeurs van concen traten die uitsluitend leveren aan fabrikanten van vruchte en groentesap hier te lande of deze concentraten weer exporteren over een inrichting moeten beschikken en aan alle vervoersbepalingen moeten voldoen terwijl zij geen eindprodukt vervaardigen of verhandelen. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 19

20 Artikel 8 Op grond van dit artikel wordt als mineraalwater allereerst aangemerkt water dat een hoog percentage zouten of gasvormige bestanddelen bevat (onderdeel a). Die bestanddelen kunnen zich van nature daarin bevinden (zogenoemd bronwater) dan wel daaraan zijn toegevoegd. Voorts wordt onder mineraalwater begrepen spuitwater (onderdeel b). Dit is drinkwater (leidingwater) waarin koolzuur onder druk is opgelost. Ook gewoon drinkwater in kleinhandelsverpakking wordt ingevolge onderdeel c aangemerkt als mineraalwater omdat het naar verpakking en naar verbruik nauwelijks is te onderscheiden van mineraalwater en spuit water. Artikel 9 Ingevolge het eerste lid worden onder limonade verstaan met water aangelengd vruchte en groentesap en andere gezoete en gearomati seerde dranken die kennelijk zijn bestemd om onverwarmd te worden gedronken. Als voorbeelden kunnen worden genoemd sinas, cola en up-dranken. Voorts zij er op gewezen dat ook dranken als alcoholvrij bier, alcoholarm bier met een alcoholgehalte van niet meer dan 0,5%vol, en wijn met een alcoholgehalte van niet meer dan 0,5%vol worden aange merkt als limonade. Ook de zogenoemde alcoholvrije likeuren vallen als gearomatiseerde drank onder het begrip limonade. Onder het begrip limonade valt niet het vloeibare produkt, bestaande uit water, suiker en aromatische stoffen, dat in kleine zakjes is verpakt en kennelijk is bestemd om daarvan thuis zogenoemde ijslollies te maken. Dit produkt is niet bestemd om te worden gedronken. Ook medicinale dranken zoals hoestdranken en dergelijke vallen niet onder het begrip limonade. Deze dranken hebben anders dan de limonades niet het oogmerk de dorst te lessen maar hebben duidelijk het karakter van een medicijn dat in de vorm van een drank wordt toegediend. Dranken, zoals koffie, thee en soep, die zijn bestemd om warm te worden gedronken, vallen evenmin onder het begrip limonade. Ingevolge het tweede lid wordt mede als limonade aangemerkt de drank bedoeld in het eerste lid in vaste of geconcentreerde vorm. Zoals in paragraaf 4.3 van het algemene deel van deze memorie is aange geven, zijn siropen en andere concentraten in de heffing betrokken. Ook de zogenoemde limonadepoeders worden ingevolge het tweede lid in de heffing betrokken. Het gaat hier om dranken als bedoeld in het eerste lid in vaste vorm. Voor zover het de siropen en andere concentraten voor huishoudelijk gebruik betreft betekent dit een materiële wijziging ten opzichte van de Wet op de accijns, waarin deze goederen buiten de heffing vallen. Het vervaardigen van limonades met behulp van zogenoemde post-mix apparaten in horeca-inrichtingen, kantines, enzovoort werd onder de Wet op de accijns in de heffing betrokken bij de houders van de post-mix apparaten. Met betrekking tot deze laatstbe doelde siropen en concentraten verandert dus alleen het moment van heffing. Voorts zij gewezen op de toelichting op artikel 7, tweede lid. Melk, karnemelk en dergelijke dranken vallen niet onder het begrip limonade omdat het geen gezoete en gearomatiseerde dranken zijn. Ingevolge artikel 9, derde lid, onderdeel a, zijn ook de uit melk of melkprodukten bereide dranken uitgezonderd van het begrip limonade. Chocolademelk maar ook diverse yoghurt en karnemelkdrinks blijven derhalve, gezien het zuivelkarakter ervan, buiten de heffing. Ook de zogenoemde weidranken, dranken die zijn verkregen door de van melk afkomstige wei te vermengen met vruchtesap en andere aromatische stoffen, blijven gezien hun nauwe verwantschap met andere van de Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 20

21 zuivelindustrie afkomstige produkten als yoghurt-drinks, buiten de heffing. Het criterium daarbij is een melkvetgehalte van ten minste 0,02%mas (massapercenten) en de aanwezigheid van melkeiwitten en melksuiker. Zogenoemde soja-dranken die wat vet en eiwitgehalte betreft overeenkomen met melkprodukten worden ingevolge het tweede lid, onderdeel b, evenmin als limonade aangemerkt. Verwezen zij naar paragraaf 4.3 van het algemene deel van deze toelichting. Artikel 10 In het eerste lid zijn het tarief en de maatstaf van heffing voor alcohol vrije dranken opgenomen. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar vruchte en groentesap (onderdeel a), mineraalwater (onderdeel b) en limonade (onderdeel c). Het tarief is uitgedrukt per hectoliter bij een temperatuur van 20 C. Het tweede lid bepaalt dat voor de toepassing van het tarief het volume van vruchte en groentesap en limonade in vaste vorm of in geconcentreerde vorm wordt herleid tot het volume van voor gebruik gereed vruchte en groentesap of voor gebruik gerede limonade. Bij ministeriële regeling zullen hiervoor nadere regels worden gesteld. Het derde lid bevat een met artikel 38 van de Wet op de accijns corresponderende bepaling met betrekking tot het herleiden van volumes. Op grond van deze bepalmg kan herleiding van het volume tot het volume bij een temperatuur van 20 C achterwege blijven voor produkten in kleinhandelsverpakking. Artikelen 11 en 12 Zoals in hoofdstuk 3 van het algemene deel van deze memorie is uiteengezet behoren sigaren, sigaretten en rooktabak tot de geharmoni seerde accijnzen. Deze produkten vallen dan ook onder de Wet op de accijns. Dat is niet het geval met betrekking tot tabaksprodukten die niet geschikt zijn om te worden gerookt, maar die bereid zijn om te worden gepruimd (artikel 11) of te worden gesnoven (artikel 12). Pruimtabak is ingevolge het eerste lid van artikel 11 tabak die is bereid om te worden gepruimd. Tabak wordt verkregen van de plant Nicotiana ofwel tabaksplant. Ingevolge het tweede lid kan pruimtabak ook gedeel telijk uit andere stoffen dan tabak bestaan. Snuiftabak is ingevolge het eerste lid van artikel 12 tabak die is bereid om te worden gesnoven. Ingevolge het tweede lid kan snuiftabak gedeel telijk uit andere stoffen dan tabak bestaan. Artikel 13 Het eerste lid bevat de maatstaf van heffing en het tarief van de accijns voor pruimtabak en snuiftabak. Het tarief bedraagt, naast een percentage van de kleinhandelsprijs (het zogenoemde ad valorem of proportionele element) een bedrag per gewicht (het zogenoemde specifieke element). Voor een toelichting op deze begrippen zij verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 36 (oud 37) bij het voorstel van Wet op de accijns (Kamerstukken II 1989/90, , nr. 3, blz. 45). Het tweede lid geeft een definitie van het begrip kleinhandelsprijs. De kleinhandelsprijs is de prijs waarvoor pruimtabak of snuiftabak aan de consument wordt verkocht. Het derde lid bepaalt dat de accijns voor pruimtabak en snuiftabak die worden verbruikt in een voor de desbetreffende produkten als zodanig aangewezen inrichting wordt berekend aan de hand van de kleinhandels prijs van gelijke of, indien die er niet zijn, van soortgelijke produkten die worden verbruikt buiten de inrichting. Op grond van artikel 3, tweede lid, wordt het verbruik van pruimtabak en snuiftabak in een inrichting waar deze produkten onder schorsing van belasting mogen worden Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 21

22 vervaardigd of voorhanden worden gehouden, aangemerkt als uitslag, en derhalve in de heffing betrokken. In artikel 36 van de Wet op de accijns is een bepaling opgenomen op grond waarvan bij ministeriële regeling bij wijziging van de meest gevraagde prijsklasse rooktabak het ad valorem en het specifieke tarief kunnen worden aangepast, zodanig dat het specifieke deel 50% van de totale belastmgdruk blijft bedragen. De tarieven voor rooktabak golden ook voor pruimtabak en snuiftabak. Een dergelijke bepaling is niet opgenomen in deze wet omdat voor pruimtabak en snuiftabak geen meestgevraagde prijsklasse geldt en het belang van de aanpassing voor deze categorie produkten slechts gering is. Hoofdstuk III: Uitslag (artikelen 14 t/m 24) Artikel 14 Ingevolge dit artikel kan een plaats alleen dan als een inrichting worden gebruikt wanneer daarvoor een vergunning is afgegeven door de inspecteur. Alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak mogen in beginsel alleen worden vervaardigd en onder schorsing van belastmg voorhanden zijn in een inrichting die als zodanig voor dat soort produkten is aange wezen. Het buiten de desbetreffende inrichting brengen van de goederen is namelijk ingevolge artikel 3, eerste lid, een belastbaar feit. Daarmee vervult de inrichting een wezenlijke functie in de systematiek van de heffing van de belasting, die vergelijkbaar is met de functie van de accijnsgoederenplaats voor de heffing van de accijns. Ingevolge het tweede lid zijn de artikelen 40 en 41 van de Wet op de accijns van overeenkomstige toepassing. Hierdoor gelden de in artikel 40 van de Wet op de accijns opgenomen algemene voorwaarden voor een plaats waarvoor een vergunning tot een accijnsgoederenplaats kan worden afgegeven eveneens met betrekking tot de inrichting voor alcoholvrije dranken, pruimtabak dan wel snuiftabak. Bij ministeriële regeling zullen voor alcoholvrije dranken minimumhoeveelheden worden vastgesteld die gemiddeld over een jaar voorhanden moeten zijn voor het kunnen verkrijgen van een vergunning voor een inrichting waar goederen worden opgeslagen (vgl. artikel 40, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns). Evenals onder de Wet op de accijns wordt geen vergunning afgegeven voor een inrichting aan groothandelaren in pruim tabak en snuiftabak, anders dan wanneer zij ingevoerde of uit andere Lid-Staten betrokken produkten in Nederland van accijnszegels voorzien. Hiertoe is artikel 74 van de Wet op de accijns van overeenkomstige toepassing verklaard (verwezen zij naar artikel 35). Artikel 15 In het eerste lid is bepaald dat belanghebbende voor het verkrijgen van een vergunning voor een inrichting een verzoek moet indienen bij de inspecteur. Het verzoek dient schriftelijk te geschieden. Ingevolge het tweede lid zijn de artikelen 42, tweede en derde lid, tot en met 50 van de Wet op de accijns van overeenkomstige toepassing. Dit komt neer op het volgende. Ingevolge de overeenkomstige toepassing van artikel 42, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de accijns moet in het verzoek om een vergunning voor een inrichting in de eerste plaats worden aangegeven voor welke soort goed of voor welke soorten goederen belanghebbende de inrichting wil bestemmen. Het is mogelijk dat een voor één of meer soorten accijnsgoederen als zodanig aangewezen accijnsgoederenplaats tevens wordt aangewezen als inrichting voor de vervaardiging of de opslag van alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak. Te denken valt Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 22

23 bij voorbeeld aan een groothandel in dranken, die in beginsel een vergunning kan aanvragen zowel voor de accijnsvrije opslag van bier, wijn, intermediaire en overige alcoholhoudende produkten als voor de belastingvrije opslag van alcoholvrije dranken. Ingevolge de overeenkomstige toepassing van artikel 42, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns, dient het verzoek voorts gegevens te bevatten met betrekking tot de hoeveelheid goederen die naar verwachting per jaar zal worden vervaardigd dan wel gemiddeld voorhanden zal zijn. Deze gegevens dienen voor elk soort goed - althans voor zover voor dat soort goed belastingvrije opslag in de inrichting wordt gevraagd - afzonderlijk te worden vermeld. Ook dient te worden opgegeven op wiens naam de vergunning moet worden gesteld, zodat onder meer duidelijk is welke persoon gehouden is tot betaling van de verschuldigde belasting (ingevolge de overeenkom stige toepassing van artikel 42, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de accijns). Het kan hierbij gaan om zowel een natuurlijke persoon als een rechtspersoon. Daarnaast zal ingevolge de overeenkomstige toepassing van artikel 42, tweede lid, onderdeel d, van de Wet op de accijns in het verzoek een omschrijving moeten worden opgenomen met betrekking tot de administratie en de administratieve organisatie van het bedrijf. In aanvulling daarop zal het verzoek gegevens moeten bevatten omtrent de locatie en de inrichting van de als inrichting aan te merken plaats (ingevolge de overeenkomstige toepassing van artikel 42, tweede iid, onderdeel e, van de Wet op de accijns). Het derde lid van artikel 42 van de Wet op de accijns houdt in, dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de bij het verzoek te verstrekken gegevens. Door de overeenkomstige toepassing van dit artikellid op het verzoek om de vergunning voor een inrichting kunnen vorenbedoelde regels eveneens bij ministeriële regeling worden gesteld ten aanzien van het verzoek om een vergunning voor een inrichting. Hierbij kan worden gedacht aan onder meer kadastrale gegevens met betrekking tot de ligging van een inrichting en aan een beschrijving van de inrichting. Op basis van de vorenvermelde gegevens zal de inspecteur beoordelen of een vergunning kan worden verleend. Ingevolge de overeenkomstige toepassmg van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de accijns wijst de inspecteur het verzoek om een vergunning voor een inrichting toe, tenzij hem is gebleken dat niet zal worden voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 40 en 41 van de Wet op de accijns. De inspecteur kan derhalve tot het afwijzen van een verzoek om een vergunning voor een inrichting besluiten indien naar zijn mening bij voorbeeld de verzoeker een administratie wil voeren die niet aan de ingevolge die wet te stellen eisen voldoet. Ingevolge artikel 43, tweede lid, van de Wet op de accijns kan aan degene die in de laatste vijf jaren onherroepelijk is veroordeeld wegens het niet nakomen van een wettelijke bepaling inzake de accijns een vergunning voor een accijnsgoederenplaats worden geweigerd. Dit voorschrift geldt eveneens voor degene die een verzoek indient om een vergunning voor een inrichting met dien verstande, dat de desbetref fende veroordeling niet op het niet nakomen van een wettelijke bepaling inzake de accijns betrekking moet hebben gehad, maar op het niet nakomen van een wettelijke bepaling inzake de onderhavige belasting. Met een onherroepelijke veroordeling wordt bedoeld een veroordeling waartegen geen rechtsmiddelen meer openstaan. In de vergunning voor de inrichting wordt ingevolge het van overeen komstige toepassing zijnde artikel 44, eerste lid, van de Wet op de accijns vermeld voor welke soort of voor welke soorten goederen de inrichting als zodanig is aangewezen. Met het woord als zodanig wordt gedoeld op het feit dat in een inrichting ook goederen aanwezig kunnen Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 23

24 zijn die wel bestemd zijn voor die plaats, maar waarvoor geen specifieke vergunning nodig is omdat ze belast worden betrokken. Hierbij kan worden gedacht aan bij voorbeeld alcoholvrije dranken die aanwezig zijn in een inrichting voor pruimtabak of snuiftabak, hetzij voor consumptie aldaar, hetzij voor commerciële doeleinden. In het tweede lid van artikel 44 van de Wet op de accijns is bepaald dat de inspecteur in de vergunning de voor de desbetreffende accijns goederenplaats van belang zijnde voorwaarden opneemt. Ten aanzien van de inrichting zullen deze voorwaarden zijn gebaseerd op de criteria waaraan een inrichting moet voldoen op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 14. Voorts zal het met betrekking tot de te stellen voorwaarden mede van belang zijn of in de inrichting aan de belasting onderworpen goederen worden vervaardigd of dat de inrichting alleen bestemd is voor de belastingvrije opslag van die goederen. Door de krachtens artikel 14 te stellen voorwaarden die op de desbetreffende inrichting van toepassing zijn in de vergunning op te nemen, wordt door de inspecteur aan de vergunninghouder duidelijkheid verschaft. In het derde lid van artikel 44 van de Wet op de accijns is bepaald dat de inspecteur ter verzekering van een juiste toepassing van het bij of krachtens de wet bepaalde, nadere voorwaarden in de vergunning kan opnemen. Evenals bij de accijnswetgeving gaat het bij de overeenkom stige toepassing van dit artikelhd op de vergunning voor een inrichting om voorwaarden die zijn toegesneden op een individuele inrichting. Zo zullen in de vergunning bepalingen met betrekking tot de zekerheid (verwezen zij naar de toelichting op artikel 23) worden opgenomen. Ook kan het van belang zijn indien bij voorbeeld een vergunning op naam van meer personen is gesteld, bepalmgen in de vergunning op te nemen met betrekkmg tot de aansprakelijkheid voor de belastingschuld. Het eerste lid van artikel 45 van de Wet op de accijns bepaalt dat de inspecteur de in de vergunning opgenomen voorwaarden kan aanpassen indien hij dit ter verzekering van de heffing van de accijns noodzakelijk acht. Evenals bij de accijnsheffing zou met betrekking tot de heffing van de belasting ingevolge de onderhavige wet bij een controle kunnen blijken dat er zodanige onvolkomenheden zijn in de organisatie van het bedrijf dat wijziging van de voorwaarden wenselijk is. Ook zou bij voorbeeld een eventuele toekomstige wetswijziging een nadere aanpassing van de voorwaarden noodzakelijk kunnen maken. Met de overeenkomstige toepassing van artikel 45, eerste lid, van de Wet op de accijns op het verzoek om de vergunning voor een inrichting wordt tevens beoogd te voorkomen dat de inspecteur, indien de vergunning houder een uit de vergunning voortvloeiende verplichting niet of onvol doende nakomt, uitsluitend tot intrekking van de vergunning voor de inrichting zou kunnen besluiten. In artikel 45, tweede lid, van de Wet op de accijns is geregeld dat de inspecteur de vergunninghouder meedeelt welke omstandigheden naar zijn mening een door hem aan te geven aanpassing rechtvaardigen voordat hij de in de vergunning opgenomen voorwaarden aanpast. Alvorens tot aanpassing over te gaan stelt de inspecteur de vergunning houder in de gelegenheid te worden gehoord, zodat laatstgenoemde in de gelegenheid is zijn visie ter zake aan de inspecteur kenbaar te maken. De inspecteur neemt deze handelwijze ook ten aanzien van eventuele aanpassingen van de vergunning om een inrichting in acht. Ingevolge de overeenkomstige toepassing van artikel 46 van de Wet op de accijns dient de houder van een vergunning voor een inrichting die een wijziging wil laten aanbrengen in de voorwaarden van zijn vergunning, daartoe een verzoek in bij de inspecteur. In het verzoek doet hij opgave van de door hem gewenste wijziging. Aan zo'n wijziging zal bij Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 24

25 voorbeeld behoefte bestaan indien de vergunninghouder zijn administra tieve organisatie wil veranderen of wil overgaan tot modernisering van de inrichting van zijn bedrijf. In artikel 47 van de Wet op de accijns is een regeling opgenomen voor de overdracht van een accijnsgoederenplaats. Ingevolge de toepassing van deze regeling op de vergunning voor een inrichting dient degene die de vergunning voor een inrichting wil overnemen hiertoe gezamenlijk met degene van wie hij de vergunning wil overnemen een daartoe strekkend verzoek in bij de inspecteur. De nieuwe vergunninghouder dient de vergunning over te nemen met alle daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen. Voorstellen tot wijziging van de voorwaarden of andere bijzonderheden met betrekking tot de overname zullen nadrukkelijk in het verzoek dienen te worden opgenomen. In artikel 48 van de Wet op de accijns worden de gevallen genoemd waarin de vergunning voor een accijnsgoederenplaats door de inspecteur kan worden ingetrokken. Het artikel noemt een zestal situaties. Voor de situaties genoemd in de onderdelen a en b schrijft artikel 49, eerste lid, voor dat de vergunninghouder vooraf in kennis moet worden gesteld van het voornemen tot intrekking. In onderdeel a wordt bepaald dat de vergunning kan worden ingetrokken indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden die in de vergunning zijn opgenomen. Hierbij kan worden gedacht aan de gevallen waarin de vergunninghouder geen goede administratie meer voert. Ook het blijvend niet nakomen van bepaalde verplichtingen kan een reden zijn om de vergunning in te trekken. Op grond van onderdeel b kan het niet of het niet volledig stellen van zekerheid een reden zijn tot het intrekken van de vergunning. Het aan zekerheid te stellen bedrag zal worden opgenomen in de vergunning. Voor de te stellen zekerheid zij verwezen naar de toelichting op artikel 23. Ingevolge onderdeel c kan de vergunning bij misbruik of bij een poging daartoe worden ingetrokken. Uitgaande van de feitelijke omstandigheden kan de inspecteur besluiten de vergunning al dan niet in te trekken. Bij misbruik kan worden gedacht aan bij voorbeeld gevallen waarin de vergunninghouder de inrichting gebruikt voor andere doeleinden dan die waarvoor de vergunning is aangevraagd. Indien een vergunninghouder onherroepelijk wordt veroordeeld wegens het niet nakomen van wettelijke bepalingen inzake de onder havige belasting kan de inspecteur ingevolge onderdeel d de vergunning intrekken. Uiteraard zullen de omstandigheden van het geval hierbij in de overweging dienen te worden betrokken. Ingeval de vergunninghouder in staat van faillissement verkeert kan de vergunning worden ingetrokken (onderdeel e). Ook hierbij zullen de omstandigheden van het geval door de inspecteur in de overweging worden betrokken alvorens hij de vergunning intrekt. In onderdeel f is bepaald dat de vergunning kan worden ingetrokken indien de vergunninghouder daarom verzoekt. Zo'n situatie zal zich bij voorbeeld voordoen indien de vergunninghouder zijn bedrijf staakt. Opgemerkt zij dat de inspecteur de intrekking van de vergunning kan afwijzen (en daarmee het vrijgeven van de zekerheid), indien de verschul digde belasting nog niet of nog niet geheel is betaald. Aangezien het intrekken van de vergunning voor een inrichting voor belanghebbende vergaande consequenties kan hebben, is het in artikel 49 van de Wet op de accijns bepaalde omtrent de intrekking van de vergunning voor een accijnsgoederenplaats eveneens van toepassing op het intrekken van een vergunning voor een inrichting. In verband hiermee Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 25

26 kan intrekking van de vergunning wegens niet-inachtneming van voorwaarden onderscheidenlijk het geheel of gedeeltelijk achterwege blijven van de te stellen zekerheid, niet eerder geschieden dan één maand nadat de vergunninghouder van de inrichting van de voorge nomen intrekking schriftelijk op de hoogte is gesteld en deze in de gelegenheid is gesteld door de inspecteur te worden gehoord. De mspecteur dient in de mededeling opgave te doen van de reden die naar zijn mening de intrekking rechtvaardigt. De vergunninghouder heeft op deze manier de gelegenheid om in overleg te treden met de inspecteur om te bezien in hoeverre het mogelijk is alsnog of wederom aan de voorwaarden te voldoen, zodat niet tot intrekking van de vergunning behoeft te worden overgegaan. Ook zou in dat overleg kunnen blijken dat er aanleiding bestaat de voorwaarden aan te passen. In voorkomende gevallen kan de inspecteur de vergunninghouder een langere termijn dan één maand gunnen. Indien de reden voor intrekking van de vergunning is gelegen in een omstandigheid als is bedoeld in artikel 48, onderdeel c, d, e of f, van de Wet op de accijns, behoeft de vergunninghouder van de inrichting niet vooraf schriftelijk van het voornemen tot intrekking in kennis te worden gesteld. In de gevallen als zijn bedoeld in de onderdelen c, d en e (misbruik, onherroepelijke veroordeling onderscheidenlijk faillissement), gaat het om feiten van zodanige aard dat onmiddellijke intrekking gerechtvaardigd zal kunnen zijn. Voor zover de intrekking geschiedt ingevolge onderdeel f (op verzoek van de vergunninghouder) is een schriftelijke kennisgeving vooraf uiteraard niet nodig. Door de overeenkomstige toepassing van artikel 50 van de Wet op de accijns zal de inspecteur op het verzoek om een vergunning voor een inrichting moeten beslissen bij beschikking. Ook het aanpassen en het intrekken van een bestaande vergunning voor een inrichting dienen bij beschikking te geschieden. Met deze bepalmg wordt bereikt dat belang hebbenden in dezen steeds de mogelijkheid hebben van bezwaar en beroep. Artikel 16 In dit artikel wordt degene aangewezen van wie de belasting wordt geheven ter zake van de uitslag van alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak uit een inrichtmg Dit artikel is alleen van toepassing op de uitslag in de zin van artikel 3; voor de uitslag in de zin van artikel 4, eerste lid, wordt in artikel 17 de belastingplichtige aangewezen. Voor de belastingplichtige ter zake van de invoer zij verwezen naar artikel 26. Belastingplichtige ter zake van de uitslag uit een inrichting is de vergun ninghouder van die inrichting. Dit betekent dat ook indien de vergunning inmiddels op naam van een ander is gesteld, de vorige vergunninghouder aansprakelijk blijft voor de belasting van de goederen die zijn uitgeslagen gedurende de periode dat de vergunning voor de inrichting op zijn naam stond. Artikel 17 Artikel 4, eerste lid, bepaalt dat als uitslag wordt aangemerkt het voorhanden hebben van alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak waarvan in Nederland de belasting niet is geheven, door een ondernemer in het kader van zijn onderneming, door een publiekrechtelijk lichaam anders dan als ondernemer of door een natuurlijke persoon voor andere doeleinden dan voor persoonlijk verbruik. Op grond van artikel 17 is in die gevallen degene die de goederen voorhanden heeft de belasting plichtige. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 26

27 Artikel 18 Ingevolge dit artikel ontstaat de verschuldigdheid op het tijdstip waarop de goederen worden uitgeslagen. Deze bepaling ziet alleen op de uitslag uit een inrichting (artikel 3); voor de uitslag in de zin van artikel 4, eerste lid, wordt in artikel 19 het tijdstip bepaald waarop de verschul digdheid ontstaat. Het tijdstip van de uitslag uit een inrichting is in het algemeen het tijdstip waarop de goederen de inrichting feitelijk verlaten. Voor het verbruik anders dan als grondstof van een goed binnen een inrichting die voor dat soort goederen als zodanig is aangewezen - artikel 3, tweede lid, bepaalt dat dit verbruik mede wordt aangemerkt als uitslag - geldt als tijdstip van de uitslag het moment waarop het goed feitelijk wordt verbruikt. Op dat tijdstip ontstaat derhalve in die gevallen de verschuldigdheid. Artikel 19 Ingevolge dit artikel ontstaat de verschuldigdheid ter zake van de uitslag als bedoeld in artikel 4, eerste lid, op het tijdstip van de aanvang van het voorhanden hebben van het goed. Dus zodra de alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak waarvan in Nederland de belasting niet is geheven, feitelijk door de desbetreffende ondernemer, door het publiekrechtelijke lichaam of door de natuurlijke persoon zijn ontvangen of Nederland zijn binnengebracht. Artikel 20 De belasting die in een tijdvak verschuldigd is geworden, moet ingevolge het eerste lid door de belastingplichtige op aangifte worden voldaan. Deze formulering brengt met zich, dat de artikelen 19 tot en met 22 van de AWR van toepassing zijn. Deze bepalingen hebben betrekking op de heffing van belasting bij wege van voldoening of afdracht op aangifte. De verplichting tot het doen van aangifte is geregeld in de artikelen 6 tot en met 10 van de AWR. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de AWR is de belastingplichtige gehouden de belasting binnen één maand na het einde van het belastingtijdvak overeenkomstig de aangifte aan de ontvanger te betalen. Het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald, wordt ingevolge het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de AWR vastgesteld bij ministe riële regeling. In de Uitvoeringsbeschikking Algemene wet inzake rijksbe lastingen 1964 (Stcrt. 253) zal met betrekking tot de belasting van alcoholvrije dranken een tijdvak worden vastgesteld van een kalender maand. Voorts zal daar worden bepaald dat in de gevallen waarin bedrijven werken met een vierwekelijkse administratie, een daarop aansluitend belastingtijdvak van vier weken van toepassing zal zijn. Voor de heffing van de belasting van pruim en snuiftabak zal een tijdvak van een kwartaal worden vastgesteld. Dit hangt samen met het bij de heffing van deze belasting gehanteerde systeem van betaling met behulp van belastingzegels. Het formulier van de aangiftebiljetten ten aanzien van de verschillende soorten goederen wordt op grond van artikel 7, derde lid, van de AWR, vastgesteld bij ministeriële regeling. Het tweede lid van artikel 20 bepaalt dat voor elke inrichting afzon derlijk aangifte dient te worden gedaan. Teneinde het mogelijk te maken dat voor inrichtingen van dezelfde vergunninghouder kan worden volstaan met één aangifte voor alle inrichtingen te zamen in plaats van afzonderlijke aangiften voor elk van die plaatsen, is in artikel 20, derde lid, een bij ministeriële regeling vast te stellen daartoe strekkende bepaling voorzien. Artikel 21 In dit artikel wordt voorgeschreven dat de belasting die op het in artikel 19 bedoelde tijdstip verschuldigd is geworden, uiterlijk op de dag Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 27

28 na het in artikel 19 bedoelde tijdstip op aangifte moet worden voldaan. Deze bepaling vormt een uitzondering op de in artikel 20, eerste lid, opgenomen bepaling dat de in een tijdvak verschuldigd geworden belasting op aangifte moet worden voldaan, alsmede op artikel 19, derde lid, van de AWR, waarin onder meer is voorgeschreven dat buiten de gevallen waarin de belastingwet voldoening van in een tijdvak verschuldigd geworden belasting op aangifte voorschrïjft, de belasting plichtige binnen één maand na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, gehouden is de belasting op aangifte te voldoen. Aangezien het in deze gevallen gaat om transacties van belastingplich tigen die veelal niet vooraf bij de belastingdienst bekend zijn en om te voorkomen dat degenen die goederen uit andere Lid-Staten betrekken een voordeel zouden hebben op degenen die in Nederland dezelfde soort goederen inclusief belasting betrekken, is hier afgezien van het beginsel van het voldoen van de in een tijdvak verschuldigde belasting. Artikel 22 Ingevolge dit artikel zijn de artikelen 54 en 55 van de Wet op de accijns van overeenkomstige toepassing. De in artikel 54 van de Wet op de accijns opgenomen bepalingen hebben betrekking op de verschuldigdheid van accijns voor in een accijnsgoederenplaats aanwezige accijnsgoederen op de dag met ingang waarvan de vergunning voor die plaats wordt ingetrokken. De bepalingen gelden ook met betrekking tot de verschuldigdheid van belasting voor in een inrichting aanwezige goederen op de dag met ingang waarvan de desbetreffende vergunning is ingetrokken. Goederen die voorhanden zijn binnen de desbetreffende inrichting op de dag met ingang waarvan de vergunning wordt ingetrokken, worden aangemerkt als te zijn uitge slagen. Daarbij is tevens bepaald dat het lopende tijdvak eindigt met ingang van die dag (artikel 54, eerste lid, van de Wet op de accijns). Op deze wijze wordt voorkomen dat bij het intrekken van de vergunning voor een inrichting een leemte zou ontstaan met betrekking tot de verschul digdheid van belastmg voor de vorenbedoelde goederen. Het voren staande geldt uiteraard alleen met betrekking tot die goederen waarvoor de inrichting als zodanig is aangewezen Door de overeenkomstige toepassmg van artikel 54, tweede lid, van de Wet op de accijns kan de inspecteur bepalen dat de termijn waarbinnen de belasting dient te worden voldaan over het tijdvak dat eindigt op de dag met ingang waarvan de vergunning wordt ingetrokken alsmede over het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdvak, in afwijking van artikel 19, eerste lid, van de AWR minder bedraagt dan één maand. Aldus kan de heffing van de belasting in voorkomende gevallen voldoende worden verzekerd. Door de overeenkomstige toepassing van artikel 55 wordt de belasting berekend naar het tarief dat geldt op de dag waarop het goed wordt uitgeslagen. Bij wijziging van een tarief van de belasting in de loop van een belastmgtijdvak kunnen er dus uitslagen zijn tegen het oude tarief (uitslagen vóór de datum van de tariefwijziging) en uitslagen tegen het nieuwe tarief (uitslagen op of na de datum van de tariefwijziging). In de over dat tijdvak op de desbetreffende goederen van toepassing zijnde aangifte zal ter zake een splitsing moeten worden gemaakt. Artikel 23 In het eerste lid is de verplichting tot het stellen van zekerheid door de vergunninghouder van een inrichting vastgelegd. Evenals met betrekking tot de accijns acht ik het stellen van zekerheid door de vergunninghouder voor de belastingschuld die ter zake van de uitslag van de goederen kan ontstaan noodzakelijk om te garanderen dat de financiële verplichtingen Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 28

29 tegenover de fiscus ook inderdaad worden nagekomen. Verwezen zij naar paragraaf 4.9 van het algemene deel van deze memorie. Ingevolge het tweede lid zijn de artikelen 56, derde tot en met zesde lid, en 57 tot en met 60 van de Wet op de accijns van overeenkomstige toepassing. Een en ander komt neer op het volgende. Op grond van de overeenkomstige toepassing van artikel 56, derde lid, van de Wet op de accijns stelt de inspecteur de hoogte van het bedrag van de door de vergunninghouder van de inrichting te stellen zekerheid vast. De vaststelling geschiedt zodanig dat de te verhalen belasting voldoende verzekerd kan worden geacht. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het bepalen van de hoogte van het bedrag van de zekerheid (artikel 56, vierde lid). Evenals ten aanzien van de accijns zullen in die regeling meer specifieke regels worden gegeven voor het niveau van de zekerheid, toegesneden op de desbetreffende branche, de aard van het bedrijf en eventuele bijzondere situaties, bij voorbeeld een nieuw te starten bedrijf. Het bedrag van de zekerheid zal in beginsel worden bepaald aan de hand van de gemiddelde voorraad goederen in de inrichting en van de gemiddelde hoeveelheid buiten de inrichting gebrachte goederen waarvoor de belasting nog moet worden betaald of waarvan het volgen van de aangegeven bestemming nog moet worden aangetoond. De inspecteur kan in de vergunning voor de inrichting nader bepalen op welke wijze aan de bij of krachtens de wet gestelde voorwaarden moet worden voldaan (artikel 56, vijfde lid, van de Wet op de accijns). Voorts kan de inspecteur in de vergunning voor de inrichting voorwaarden opnemen ter verzekering van een juiste toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet (artikel 56, zesde lid, van de Wet op de accijns). Overeenkomstig artikel 57, eerste lid, van de Wet op de accijns kan het bedrag van de zekerheid ingevolge het eerste lid worden gewijzigd door de inspecteur. Aanleiding voor een wijziging kan bij voorbeeld zijn een vergroting van de produktiecapaciteit in een inrichting. Ook de vergunninghouder van de inrichting kan wijziging van het bedrag van de zekerheid vragen (artikel 57, tweede lid, van de Wet op de accijns). Een verzoek tot verlaging van het bedrag van de zekerheid zal uiteraard alleen dan worden gehonoreerd als de gegevens op basis waarvan de zekerheid door de inspecteur is vastgesteld structureel zijn gewijzigd. Gedacht kan worden aan bij voorbeeld de situatie waarin een vergunninghouder van een inrichting de produktiecapaciteit verkleint. Op grond van artikel 57, derde lid, van de Wet op de accijns dient bij een verhoging van het bedrag van de zekerheid deze zekerheid te worden aangevuld binnen een maand nadat de vergunninghouder van de inrichting daarvan schriftelijk op de hoogte is gesteld. In gevallen waarin de door de inspecteur vastgestelde zekerheid niet of niet volledig is gesteld, kan de vergunning worden ingetrokken. Verwezen zij naar de toelichting op artikel 15. Het vaststellen en het wijzigen van het bedrag van de zekerheid, alsmede het afwijzen van een verzoek tot verlaging van het bedrag van de zekerheid, geschieden bij beschikking (artikel 58 van de Wet op de accijns). Op deze wijze beschikt de belanghebbende over een rechts ingang tegen het vaststellen en het wijzigen van het bedrag van de zekerheid en tegen een negatieve beslissing op een verzoek tot verlaging van het bedrag van de zekerheid. Het opkomen tegen deze beschikking heeft overigens geen schorsende werking. Door de overeenkomstige toepassing van artikel 59, eerste lid, van de Wet op de accijns wordt de zekerheid gesteld bij de ontvanger, die - Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 29

30 overeenkomstig artikel 59, tweede lid, van die wet - beslist of de vorm waarin de zekerheid door de vergunninghouder wordt aangeboden, kan worden aanvaard. Een zekerheid in de vorm van een wettig Nederlands betaalmiddel zal steeds worden aanvaard. Overige vormen van zekerheid zullen van geval tot geval worden beoordeeld. De vorm van de zekerheid staat ter keuze aan de vergunninghouder. Afhankelijk van de door de vergunninghouder gekozen vorm van de zekerheid kunnen daaraan kosten zijn verbonden. Indien de zekerheid wordt gesteld in bij voorbeeld de vorm van een hypotheek zijn aan de akte van hypotheekstelling en een latere doorhaling van de hypothecaire inschrijving kosten verbonden. Ingevolge de overeenkomstige toepassmg van artikel 60, eerste lid, van de Wet op de accijns op deze wet zijn dergelijke kosten voor rekening van de vergunninghouder van de inrichting. Ingevolge artikel 60, tweede en derde lid, van de Wet op de accijns wordt over de met betrekking tot een accijnsgoederenplaats in geld gestelde zekerheid een rente vergoed die gelijk is aan het wisseldisconto van De Nederlandsche Bank N.V. Het over een kalendermaand te vergoeden rentebedrag wordt berekend naar de rente die geldt bij de aanvang van die maand. Het vorenstaande geldt eveneens voor de met betrekking tot een inrichting in geld gestelde zekerheid. Artikel 24 Dit artikel komt overeen met artikel 61 van de Wet op de accijns. Het eerste lid geeft aan de vergunninghouder van een inrichting een bijzonder voorrecht op alle goederen van de koper voor de belastmg die is begrepen in de verkoopprijs van de door hem aan de koper geleverde alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak. Een periode van een half jaar na het tijdstip waarop de vergunninghouder de belasting ter zake van die goederen verschuldigd is geworden, wordt voldoende geacht gelet op de gemiddelde - kortere - lengte van het leverancierskrediet. Uiteraard vervalt het voorrecht op de goederen van de koper al eerder voor zover er voor de alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak vóór het einde van bedoeld tijdvak van zes maanden is betaald. Gelet op artikel 28 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stb. 329) zal deze bepaling ook van toepassing zijn op de omzetbelasting die verschuldigd is geworden voor de levering van tabaksprodukten. Het tweede lid bepaalt dat de rangorde van het voorrecht gelijk is aan dat van het voorrecht van de fiscus. Artikel 25 Artikel 25 bevat een met artikel 61 a van de Wet op de accijns corres ponderende bepaling. Verwezen zij ook naar paragraaf 4.9 van het algemene deel van deze memorie. Artikel 25 bepaalt dat de vervoerder hoofdelijk aansprakelijk is voor de belasting die de goederen vertegen woordigen die hij vervoert naar het buitenland, naar een inrichting of naar een persoon of lichaam als bedoeld in artikel 4, eerste lid, indien tijdens dat vervoer door hem of door zijn toedoen een onregelmatigheid is begaan. Hoofdstuk IV: Invoer (artikelen 26 en 27) Artikel 26 Zoals is uiteengezet in het algemene deel van deze memorie (paragraaf 4.2), is voor de heffing en invordering van de belasting ter zake van de invoer van alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak uit derde landen gekozen voor dezelfde systematiek als in de Wet op de accijns is neergelegd met betrekking tot de heffing en invordering ter zake van de Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 30

31 invoer van accijnsgoederen uit derde landen. De in het onderhavige artikel opgenomen regeling stemt dan ook overeen met artikel 62 van de Wet op de accijns, waarin de desbetreffende regeling voor de accijns is opgenomen. Met betrekking tot de heffing en de invordering van de belasting ter zake van de invoer van alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak uit derde landen is ingevolge het eerste lid van dit artikel de AWDA, met uitzondering van de artikelen 109 en 110, van overeenkomstige toepassing. De laatstgenoemde artikelen hebben betrekking op het instellen van beroep bij de Tariefcommissie onderscheidenlijk de verlenging van bij bezwaar en beroep in acht te nemen termijnen. Door de aansluitmg bij de AWDA wordt bereikt dat ter zake van een handeling waardoor zowel de in deze wet opgenomen belasting als invoerrecht verschuldigd wordt, de feitelijke heffing van beide volgens dezelfde formaliteiten kan verlopen. Indien met betrekking tot het invoerrecht van alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak krachtens de artikelen 108 en 109 van de AWDA rechtsmiddelen openstaan, geldt ingevolge het tweede lid hetgeen omtrent het invoerrecht onherroepelijk komt vast te staan mede voor de onderhavige beiastmg. Met deze bepalmg wordt voorkomen dat met betrekking tot een zelfde zaak de uitspraak van het gerechtshof inzake de onderhavige belasting inhoudelijk anders zou luiden dan hetgeen ter zake van het invoerrecht is bepaald. Artikel27 Dit artikel komt overeen met artikel 63 van de Wet op de accijns. Ingevolge het eerste lid van dit artikel kunnen bij ministeriele regeling regels worden gesteld ingevolge welke de belasting ter zake van de invoer van alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak in aan particu lieren gerichte kleine zendingen wordt geheven naar een forfaitair tarief. Hetzelfde geldt voor de invoer van vorengenoemde goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers. Deze regelmg sluit aan bij de voor het invoerrecht geldende regeling. In het tweede lid is bepaald dat de vorenbedoelde forfaitaire heffing niet van toepassing is op handelsgoederen. Hoofdstuk V: Vrijstellingen en teruggaven (artikelen 28 t/m 34) De in dit hoofdstuk opgenomen vrijstellingen komen overeen met de in de Wet op de accijns opgenomen vrijstellingen voor zover deze betrekking hadden op de accijns van alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak. Artikel 28 Ingevolge artikel 28, eerste lid, kan vrijstelling van belasting worden verleend voor vruchte en groentesappen die kennelijk zijn bestemd om te worden gebruikt als aanvullmg op kindervoeding voor medicinale doeleinden of anders dan om te worden gedronken. Bij gebruik als aanvulling op kindervoeding valt te denken aan sappen die niet zonder meer zijn bestemd om als zodanig te worden gedronken maar door kinderen worden genuttigd vanwege de aan deze produkten toegekende waarde voor de gezondheid en ook als zodanig worden gepresenteerd. Onder deze vrijstelling vallen bij voorbeeld specifiek als kindervoeding aangeboden vruchte en groentesappen met een hoog gehalte aan vitamine C of concentraten daarvan, niet zijnde siropen. Bij vruchte en groentesappen die zijn bestemd om anders te worden gebruikt dan om te worden gedronken gaat het bij voorbeeld om sausen voor pudding of voor ijs. Voor het verlenen van de in dit onderdeel bedoelde vrijstelling zal bij algemene maatregel van bestuur de voorwaarde worden gesteld Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 31

32 dat de bestemming van deze dranken moet blijken uit de verpakking van het produkt. Ingevolge het tweede lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aard van en de aanduiding op de verpakking van de in het eerste lid bedoelde vruchte en groentesappen (onderdeel a), alsmede met betrekking tot de uitvoering van dit artikel (onderdeel b). Bij de nadere regels met betrekking tot de verpakking valt te denken aan de op de (kleinhandels-)verpakking van de produkten aangebrachte vermeldingen, waaruit zal moeten blijken dat de desbetref fende vruchte of groentesappen zijn bestemd om te worden gebruikt ter aanvulling op kindervoeding, voor medicinale doeleinden of anders dan om te worden gedronken. Inzake de ten behoeve van de uitvoering van dit artikel te stellen regels kan worden gedacht aan bij voorbeeld voorschriften met betrekking tot de in te dienen verzoeken en de daarbij te overleggen gegevens. Artikel 29 Op grond van artikel 29, eerste lid, onderdeel a, kan vrijstelling van belasting worden verleend bij de uitslag en de invoer van vruchte en groentesappen waarvan de in artikel 28 bedoelde bestemming niet of niet voldoende blijkt uit de sappen zelf, indien degene die die dranken betrekt deze gebruikt voor het vervaardigen van vruchte en groente sappen als bedoeld in artikel 28. Met de onderhavige bepaling wordt beoogd het mogelijk te maken dat bij de uitslag of de invoer vrijstelling van belasting kan worden verleend voor vruchte en groentesappen waarvan de vrijstellingsbestemming pas blijkt bij het gebruik van de goederen. Met betrekking tot de bij algemene maatregel van bestuur hieromtrent te stellen voorwaarden kan bij voorbeeld worden gedacht aan het voorschrijven dat degene die de sappen met vrijstelling uitslaat dan wel invoert een schriftelijke verklaring dient te bezitten van degene die de vruchte of groentesappen met vrijstelling betrekt. Veelal zal hier echter kunnen worden volstaan met een aantekening op de factuur. Ingevolge onderdeel b van het eerste lid kan bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling van belasting worden verleend ter zake van de uitslag of de invoer van alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak die worden gebruikt als grondstof voor het vervaardigen van andere goederen dan alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak. Ingevolge het tweede lid moet degene die de alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak met vrijstelling betrekt, in het bezit zijn van een daartoe strekkende vergunning van de inspecteur. Ingevolge het derde lid zijn het derde tot en met zesde lid van artikel 65 van de Wet op de accijns van overeenkomstige toepassing. Vorengenoemde vergunning wordt op verzoek verleend (artikel 65, derde lid, van de Wet op de accijns). Het verlenen, het aanpassen en het intrekken van een vergunning alsmede het afwijzen van een verzoek daartoe geschieden bij beschikking (artikel 65, vierde lid, van de Wet op de accijns). Voorts dient de inspecteur binnen acht weken na ontvangst van een verzoek om een vergunning een beschikking op dit verzoek te geven (artikel 65, vijfde lid, van de Wet op de accijns), ofwel indien hij die termijn niet haalt de belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in kennis te stellen met vermelding van de termijn waarop de beschikking wel zal worden gegeven (artikel 65, zesde lid, van de Wet op de accijns). Artikel 30 In het eerste lid van dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot de bevoorrading van schepen en luchtvaartuigen in het intracommunautaire verkeer met alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak. De regeling stemt overeen met artikel 66a van de Wet op de Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3 32

STAATSCOURANT. Wijziging van de Uitvoeringsregeling accijns ARTIKEL I. 31 december 2009

STAATSCOURANT. Wijziging van de Uitvoeringsregeling accijns ARTIKEL I. 31 december 2009 STAATSCOURANT Nr. Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. 20624 31 december 2009 Wijziging van de Uitvoeringsregeling accijns 17 december 2009 Nr. DV 2009/751 Directoraat-Generaal

Nadere informatie

Mededeling nr. 18. Kolenbelasting. Douane Belastingdienst

Mededeling nr. 18. Kolenbelasting. Douane Belastingdienst Douane Belastingdienst Mededeling 26 maart 2013 Mededeling nr. 18 Kolenbelasting DO 118-1Z*1FD 18.1 Inleiding Met ingang van 1 januari 2008 is onder de naam kolen belasting een nieuwe belasting ingesteld

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1988-1989 21 228 Goedkeuring van het koninklijk besluit van 17 mei 1989 (Stb. 170) tot wijziging van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 Nr.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten Generaal

Tweede Kamer der Staten Generaal Tweede Kamer der Staten Generaal 2 Vergaderjaar 1992-1993 23 030 Afschaffing fiscale grenzen Nr. 1 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAIM FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013) Na artikel VIIc worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013) Na artikel VIIc worden drie artikelen ingevoegd, luidende: 33 402 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013) DERDE NOTA VAN WIJZIGING Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 1 Artikel III, onderdeel E, vervalt. 2 Na

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 700 Besluit van 22 december 1995 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 in verband met de totstandkoming van de Tweede

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1992-1993 23 030 Afschaff ing fiscale grenzen Nr. 5 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 752 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014) Nr. 60 VIJFDE NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 15 november

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 32 031 Wijziging van de Wet op de accijns in verband met Richtlijn nr. 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 (PbEU L 9) (Implementatie horizontale

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten Generaal

Tweede Kamer der Staten Generaal Tweede Kamer der Staten Generaal Vergaderjaar 1988-1989 20 895 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (verlaging van het algemene tarief) Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING Algemeen Waar in 1988 een

Nadere informatie

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD 7.12.2018 L 311/3 RICHTLIJNEN RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD van 4 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 755 Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de wijziging van de percentages belasting-

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1998 1999 25 816 Regels inzake een regulerende heffing op het gebruik van wegen in de Randstad tijdens spitsuren (Wet op het rekeningrijden) Nr. 8 NOTA VAN

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1990-1991 21368 Wet op de accijns Nr. 12HERDRUK TWEEDE NOTA VAN WUZIGING Ontvangen 13 december 1990 In het voorstel van wet worden de volgende wijzigingen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1991-1992 22351 Verhoging van de accijns van sigaretten en kerftabak Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING Algemeen Van de mogelijkheid te komen tot verhoging van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1993-1994 23412 Wijziging van de Wet op de accijns en van enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de fiscale grenzen Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Nadere informatie

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken Informatieblad November 2012 Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken Informatie bij het gebruik van een Vergunning inrichting voor de opslag van alcoholvrije dranken en een Vergunning inrichting voor

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken. Beleidsregels.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken. Beleidsregels. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 25935 17 december 2012 Verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken. Beleidsregels. 30 november 2012 nr. BLKB2012/1558M

Nadere informatie

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken Douane Belastingdienst Informatieblad April 2018 Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken Informatie bij het gebruik van een Vergunning inrichting voor de opslag van alcoholvrije dranken en een Vergunning

Nadere informatie

12848/1/18 REV 1 CS/srl/sht ECOMP.2.B

12848/1/18 REV 1 CS/srl/sht ECOMP.2.B Raad van de Europese Unie Brussel, 26 november 2018 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2017/0251 (CNS) 12848/1/18 REV 1 FISC 397 ECOFIN 881 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: RICHTLIJN

Nadere informatie

Wet op de accijns (uittreksel)

Wet op de accijns (uittreksel) Wet op de accijns (uittreksel) Kernbeschrijving De Wet op de accijns (Wa) regelt conform de Accijnsrichtlijn 2008 de bij die richtlijn in EU-verband geharmoniseerde heffing van de accijnzen van bier, van

Nadere informatie

BTW BIJ IN- en UITVOER. Marja van den Oetelaar/Samatha Speelman

BTW BIJ IN- en UITVOER. Marja van den Oetelaar/Samatha Speelman BTW BIJ IN- en UITVOER Marja van den Oetelaar/Samatha Speelman Douaneschuld Douaneschuld ontstaat: - Invoer (in vrije verkeer brengen) - Onttrekking aan het douanetoezicht - Niet voldoen aan verplichtingen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1991-1992 22712 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de afschaffing van de fiscale grenzen Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Beleidsregels

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Beleidsregels STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 45344 15 december 2015 Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Beleidsregels 1 december 2015 nr. BLKB2015/1193M Belastingdienst/Douane

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Beleidsregels.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Beleidsregels. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 64302 13 november 2017 Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Beleidsregels. Belastingdienst/Douane Landelijk kantoor

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 29 034 Wijziging van enkele belastingwetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 27636 15 mei 2019 Wijziging van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (modernisering kleineondernemersregeling)

Nadere informatie

Regeling tot wijziging van de Algemene douaneregeling en de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968

Regeling tot wijziging van de Algemene douaneregeling en de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 Regeling tot wijziging van de Algemene douaneregeling en de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 1 Regeling tot wijziging van de Algemene douaneregeling en de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 29 036 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 met het oog op de vereenvoudiging, modernisering en harmonisering van de ter zake van de

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2003 537 Besluit van 19 december 2003 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag en het Uitvoeringsbesluit accijns Wij

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 330 Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 en van enige andere wetten (Wet aanvullend overgangsrecht fiscale behandeling pensioen) Nr.

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 02.05.2001 COM(2001) 238 definitief Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD houdende machtiging van het Koninkrijk Spanje tot het toepassen van een maatregel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 115 Regels voor de opslag duurzame energie (Wet opslag duurzame energie) Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING I. ALGEMEEN 1. Doel en aanleiding De

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 217 Regels over de documentatie van vennootschappen (Wet documentatie vennootschappen) A OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN DE

Nadere informatie

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN. Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN. Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 1/2 Vergaderjaar 2009 2010 A 32 236 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland)

Nadere informatie

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt.

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt. 33 955 Regeling voor Nederland en Curaçao tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en een woonplaatsfictie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 190 Vaststelling van de Wet Douane- en Accijnswet BES (Douane- en Accijnswet BES) Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 Hieronder zijn

Nadere informatie

Art. 39 Algemene wet inzake rijksbelastingen In de gevallen waarin het volkenrecht, dan wel naar het oordeel van Onze Minister het internationale

Art. 39 Algemene wet inzake rijksbelastingen In de gevallen waarin het volkenrecht, dan wel naar het oordeel van Onze Minister het internationale Art. 39 Algemene wet inzake rijksbelastingen In de gevallen waarin het volkenrecht, dan wel naar het oordeel van Onze Minister het internationale gebruik, daartoe noopt, wordt vrijstelling van belasting

Nadere informatie

12849/18 CS/srl/sht ECOMP.2.B

12849/18 CS/srl/sht ECOMP.2.B Raad van de Europese Unie Brussel, 22 november 2018 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2017/0249 (E) 12849/18 FISC 398 ECOFIN 882 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: UITVOERINGSVERORDENING

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 032 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel) Nr. 3 Het advies van de Afdeling

Nadere informatie

EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL BELASTINGEN EN DOUANE-UNIE

EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL BELASTINGEN EN DOUANE-UNIE EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL BELASTINGEN EN DOUANE-UNIE Brussel, 11 september 2018 KENNISGEVING AAN BELANGHEBBENDEN TERUGTREKKING VAN HET VERENIGD KONINKRIJK EN EU-REGELS OP HET GEBIED VAN DE

Nadere informatie

11558/02 jv 1 DG G I

11558/02 jv 1 DG G I RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 26 augustus 2002 (28.08) (OR. fr) 11558/02 FISC 216 INGEKOMEN DOCUMENT van: de heer Sylvain BISARRE, directeur, namens de secretaris-generaal van de Europese Commissie

Nadere informatie

2011 STAATSBLAD No. 129 VAN DE REPUBLIEK SURINAME

2011 STAATSBLAD No. 129 VAN DE REPUBLIEK SURINAME 2011 STAATSBLAD No. 129 VAN DE REPUBLIEK SURINAME WET van 5 september 2011, houdende nadere wijziging van de Wet houdende bepalingen omtrent de accijns op het hier te lande vervaardigd en ingevoerd gedistilleerd

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 545 Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen met een zelfstandige aansluiting) Nr. 3 MEMORIE

Nadere informatie

Informatie over gebruik nationale aanvullende code (nac) in DTV, AGS en Aanvullende aangifte

Informatie over gebruik nationale aanvullende code (nac) in DTV, AGS en Aanvullende aangifte Douane Belastingdienst Informatieblad April 2015 Informatie over gebruik nationale aanvullende code (nac) in DTV, AGS en Aanvullende aangifte (bij accijnsgoederen, verbruiksbelastinggoederen en bij keuze

Nadere informatie

VOORSTEL VAN WET. Artikel I

VOORSTEL VAN WET. Artikel I Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de wijziging van de percentages belasting- en invorderingsrente (Wet wijziging percentages belasting-

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD NL NL NL COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 24.11.2009 COM(2009)641 definitief Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD waarbij de Portugese Republiek wordt gemachtigd een maatregel toe

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2007 258 Besluit van 3 juli 2007, houdende aanpassing van enige fiscale uitvoeringsbesluiten Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,

Nadere informatie

Datum 16 april 2012 Betreft Opzet aanpassing Bvdb 2001 (voorkoming dubbele bankenbelasting) en tweede Nota van wijziging bankenbelasting

Datum 16 april 2012 Betreft Opzet aanpassing Bvdb 2001 (voorkoming dubbele bankenbelasting) en tweede Nota van wijziging bankenbelasting > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA s GRAVENHAGE Directie Internationale Fiscale Zaken Korte Voorhout 7 2511 CW Den

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 755 Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de wijziging van de percentages belasting-

Nadere informatie

BIJLAGE BIJLAGE VIII

BIJLAGE BIJLAGE VIII EUROPESE COMMISSIE Brussel, 10.3.2014 COM(2014) 148 final ANNEX 8 BIJLAGE BIJLAGE VIII Associatie-overeenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 505 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011) Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 26 oktober

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2008 2009 31 354 Wijziging van de Mededingingswet ter invoering van regels inzake ondernemingen die deel uitmaken van een publiekrechtelijke rechtspersoon

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 365 Besluit van 11 augustus 2012 tot wijziging van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 in verband met de invoering van een bankenbelasting

Nadere informatie

Informatie over gebruik nationale aanvullende code (nac) in DTV, AGS en Aanvullende aangifte

Informatie over gebruik nationale aanvullende code (nac) in DTV, AGS en Aanvullende aangifte Douane Belastingdienst Informatieblad 10 September 2014 Informatie over gebruik nationale aanvullende code (nac) in DTV, AGS en Aanvullende aangifte (bij accijnsgoederen, verbruiksbelastinggoederen en

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 400 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de implementatie van de Richtlijn 2009/162/EU van de Raad van 22 december

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 29 758 Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige Fiscale Maatregelen 2005) Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 21 oktober 2004 Het voorstel

Nadere informatie

Informatie over gebruik nationale aanvullende code (nac) in DTV, AGS en Aanvullende aangifte

Informatie over gebruik nationale aanvullende code (nac) in DTV, AGS en Aanvullende aangifte Douane Belastingdienst Informatieblad Januari 2017 Informatie over gebruik nationale aanvullende code (nac) in DTV, AGS en Aanvullende aangifte (bij accijnsgoederen, verbruiksbelastinggoederen en bij keuze

Nadere informatie

Axel Spiessens BTW BIJ INVOER RESULTATEN UIT ACADEMISCH ONDERZOEK

Axel Spiessens BTW BIJ INVOER RESULTATEN UIT ACADEMISCH ONDERZOEK Axel Spiessens BTW BIJ INVOER RESULTATEN UIT ACADEMISCH ONDERZOEK 1 STELLING Er moet het een en ander veranderen of beter worden geregeld in de regelgeving 2 PROGRAMMA o Onderzoeksvragen o Rechtskarakter

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002 399 Wet van 27 juni 2002, houdende de Wet op het BTW-compensatiefonds Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van

Nadere informatie

EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL GEZONDHEID EN VOEDSELVEILIGHEID

EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL GEZONDHEID EN VOEDSELVEILIGHEID EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL GEZONDHEID EN VOEDSELVEILIGHEID Brussel, 27 februari 2018 KENNISGEVING AAN BELANGHEBBENDEN TERUGTREKKING VAN HET VERENIGD KONINKRIJK EN EU-REGELS OP HET GEBIED VAN

Nadere informatie

6850/08 AL/mg DG C I

6850/08 AL/mg DG C I RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 11 maart 2008 (OR. en) 6850/08 UD 28 FISC 22 TDC 3 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EEG) nr.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 819 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 tot het geleidelijk uitfaseren van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld Nr. 3

Nadere informatie

Niet-binnenlandse handelingen

Niet-binnenlandse handelingen 1 uitvoer (art. 39-42) 2 intracommunautaire handelingen - intracommunautaire verwervingen - intracommunautaire leveringen 3 invoer uitvoer UITVOER wat? levering van goederen met vervoer bestemd voor derdeland

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 754 Wijziging van enkele wetten met het oog op de bestrijding van fraude in de toeslagen en fiscaliteit (Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit)

Nadere informatie

Artikel 3 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 3 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Kenmerk Opschrift Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 29 september 2004, nr., houdende enkele voorzieningen met betrekking tot strategische goederen krachtens artikel 7 van de In-

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 17.12.1999 COM(1999) 703 definitief 1999/0272 (CNS) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG betreffende het gemeenschappelijk

Nadere informatie

MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN. 1 Inleiding

MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN. 1 Inleiding Wijziging van de Wet op de accijns in verband met Richtlijn nr. 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 (PbEU L 9) (Implementatie horizontale richtlijn accijns) MEMORIE VAN TOELICHTING I ALGEMEEN

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1994 1995 24 250 Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met de invoering van een regulerende energiebelasting Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP

Nadere informatie

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN Jaargang 2012 No. 14 Landsverordening van de 28 ste maart 2012 tot wijziging van de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten 1997 IN NAAM VAN DE KONINGIN! DE GOUVERNEUR

Nadere informatie

PUBLIC 10927/03 Interinstitutioneeldosier: 2002/0286(CNS)

PUBLIC 10927/03 Interinstitutioneeldosier: 2002/0286(CNS) ConseilUE RAADVAN DEEUROPESEUNIE Brusel,26juni2003(02.07) PUBLIC 10927/03 Interinstitutioneeldosier: 2002/0286(CNS) LIMITE FISC108 ENER207 NOTA van: aan: d.d.: Betreft: hetitaliaansevoorziterschap degroepbelastingvraagstukken

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 11 december 2009 (OR. en) 13812/09 Interinstitutioneel dossier: 2007/0238 (CNS) FISC 120

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 11 december 2009 (OR. en) 13812/09 Interinstitutioneel dossier: 2007/0238 (CNS) FISC 120 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 11 december 2009 (OR. en) 13812/09 Interinstitutioneel dossier: 2007/0238 (CNS) FISC 120 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: RICHTLIJN VAN DE RAAD tot

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2010 2011 32 424 Wijziging van de Wet personenvervoer 2000, houdende regels ter bevordering van de kwaliteit in het taxivervoer A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN

Nadere informatie

Toelichting. I. Algemeen. 1. Inleiding

Toelichting. I. Algemeen. 1. Inleiding Toelichting I. Algemeen 1. Inleiding Aanleiding voor deze regeling is de wet van 21 juni 2001 houdende wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346) die op 8 mei 2002 in

Nadere informatie

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 3508 Invoering van een bronbelasting en afschaffing van de dividendbelasting alsmede wijziging van enige wetten in verband met enkele maatregelen voor het bedrijfsleven (Wet bronbelasting 00) TWEEDE NOTA

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 945 (R 1737) Goedkeuring van het op 28 mei 1999 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 275 Besluit van 18 mei 1995, houdende vaststelling van maatstaven die bij het in artikel 7a, eerste lid, van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 32 047 Goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot opzegging

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 615 Goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland

Nadere informatie

(de bank/borgmaatschappijen hebben de keuze of zij enkel het totaalbedrag opnemen of dat zij dit uitsplitsen per douaneregeling/vergunning)

(de bank/borgmaatschappijen hebben de keuze of zij enkel het totaalbedrag opnemen of dat zij dit uitsplitsen per douaneregeling/vergunning) AKTE VAN BORGTOCHT NO. 1 De ondergetekende,.... gevestigd te...., mede kantoorhoudende te...., stelt zich borg en verbindt zich hoofdelijk bij het kantoor van zekerheidstelling van

Nadere informatie

M I N I S T E R I E V A N F I N A N C I E N

M I N I S T E R I E V A N F I N A N C I E N M I N I S T E R I E V A N F I N A N C I E N DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR FISCALE ZAKEN DIRECTIE DOUANE EN VERBRUIKSBELASTINGEN s-gravenhage, 21 april 2011 Nr. DV/2011/185, Staatscourant 27 april 2011, nr.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 621 Regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit (Elektriciteitswet...) Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 31 121 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met richtlijn nr. 2006/112/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 november

Nadere informatie

PUBLIC. Brussel, 2 juni 2003 (11.06) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. 9919/03 Interinstitutioneel dossier: 2002/0286 (CNS) LIMITE FISC 87 ENER 164

PUBLIC. Brussel, 2 juni 2003 (11.06) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. 9919/03 Interinstitutioneel dossier: 2002/0286 (CNS) LIMITE FISC 87 ENER 164 Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 2 juni 2003 (11.06) (OR. en) 9919/03 Interinstitutioneel dossier: 2002/0286 (CNS) LIMITE PUBLIC FISC 87 ENER 164 NOTA van: het voorzitterschap aan: de Groep

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1990-1991 21 287 Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen tot aanpassing van de administratieve verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 882 Wijziging van enkele belastingwetten in verband met de vervanging van de gulden door de euro (Fiscale aanpassingswet euro) Nr. 3 MEMORIE

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1997 215 Wet van 10 april 1997 tot wijziging van de Wet inzake bloedtransfusie Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE LIJST VAN AFKORTINGEN INLEIDING...1

INHOUDSOPGAVE LIJST VAN AFKORTINGEN INLEIDING...1 INHOUDSOPGAVE LIJST VAN AFKORTINGEN... v INLEIDING...1 1. INLEIDING DOUANERECHT...3 1.1. Algemeen...3 1.1.1. Vrijhandelszone...3 1.1.2. Tariefunie...4 1.1.3. Douane-unie...4 1.2. Wetgeving...5 1.3. Heffingen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 887 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de in beginsel tijdelijke invoering van een omzetbelastingregeling voor elektronische

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 26 463 Regels omtrent het transport en de levering van gas (Gaswet) Nr. 95 DERDE NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 4 april 2000 Het voorstel van wet

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 663 Besluit van 13 december 1995 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag in verband met de invoering van een

Nadere informatie

Niet-binnenlandse handelingen

Niet-binnenlandse handelingen 1 (art. 39-42) 2 intracommunautaire handelingen - intracommunautaire verwervingen - intracommunautaire leveringen 3 invoer UITVOER wat? levering van goederen met vervoer bestemd voor derdeland plaats?

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 32 031 Wijziging van de Wet op de accijns in verband met Richtlijn nr. 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 (PbEU L 9) (Implementatie horizontale

Nadere informatie

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2010) Na artikel XXIV wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2010) Na artikel XXIV wordt een artikel ingevoegd, luidende: 32 128 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2010) TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 1 Na artikel XXIV wordt een artikel ingevoegd,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 297 Wijziging van regels omtrent de basisregistraties adressen en gebouwen (aanvullingen in verband met Europese richtlijnen) Nr. 3 MEMORIE

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 april 2010 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 april 2010 * X EN FISCALE EENHEID FACET-FACET TRADING ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 april 2010 * In de gevoegde zaken C-536/08 en C-539/08, betreffende twee verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens

Nadere informatie

P r o v i n c i e F l e v o l a n d

P r o v i n c i e F l e v o l a n d P r o v i n c i e F l e v o l a n d S t a t e n v o o r s t e l Aan: Provinciale Staten Onderwerp: Wijziging Grondwaterheffingsverordening Flevoland. Statenvergadering: 6 december 2001 Agendapunt: 11 1.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 869 Wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 276 Vaststelling van de Wet invoeringswet fiscaal stelsel BES (Invoeringswet fiscaal stelsel BES) Nr. 15 Herdruk 1 AMENDEMENT VAN HET LID VAN

Nadere informatie