GEBRUIKSAANWIJZING Terminal TOUCH800 TRACK-Leader ISOBUS-TC

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "GEBRUIKSAANWIJZING Terminal TOUCH800 TRACK-Leader ISOBUS-TC"

Transcriptie

1 GEBRUIKSAANWIJZING Terminal TOUCH800 TRACK-Leader ISOBUS-TC VERTALING VAN DE ORIGINELE GEBRUIKSAANWIJZING VOOR INGEBRUIKNAME AANDACHTIG LEZEN! GEBRUIKSAANWIJZING BEWAREN! ART.: ISSUE: /2016

2

3 Vertaling van de originele gebruiksaanwijzing Identificatie van de machine Bij de overname van de machine vult u de desbetreffende gegevens in de volgende lijst in: Serienummer:... Type machine:... Bouwjaar:... Eerste gebruik:... Accessoires: Uitgiftedatum van de gebruiksaanwijzing: 06/ TOUCH800 nl Laatste wijziging: TRACK-Leader ISOBUS-TC Adres handelaar: Naam:... Straat:... Plaats:... Tel.:... Klanten- nummer: handelaar:... HORSCH-adres: HORSCH Maschinen GmbH Schwandorf, Sitzenhof Schwandorf, Postfach 1038 Tel.: +49 (0) 9431 / Fax: +49 (0) 9431 / info@horsch.com... Klanten- nummer: HORSCH:...

4 Inhoudsopgave I TOUCH800 1 Voor uw veiligheid I Elementaire veiligheidsaanwijzingen I Beoogd gebruik I Samenstelling en betekenis van waarschuwingsaanwijzingen I Afdanken I Aanwijzingen voor toevoegingen I Over deze bedieningshandleiding I Doelgroep van deze bedieningshandleiding I Samenstelling van handelingsaanwijzingen I Samenstelling van verwijzingen I Richtingsaanduidingen in deze handleiding I Actuele versie I Beschrijving van het product I Leveringspakket I Toetsen van de terminal I Aansluitingen op de terminal I Toepassingen op de terminal I Gegevens op het typeplaatje I EG-conformiteitsverklaring I Montage en installatie I Terminal in de cabine van het voertuig monteren I Standaardhouder monteren I Optionele houder monteren I Optionele adapter monteren I Terminal aansluiten op ISOBUS I Twee terminals gebruiken I Bedieningsprincipe I Terminal inschakelen I Eerste ingebruikname I Terminal voor parallelle verplaatsing gebruiken I ISOBUS-apparaat bedienen I Terminal voor de automatische sectieschakeling I Terminal voor de taakafwerking I Terminal uitschakelen I Onderdelen op het scherm I Toepassingen openen I Toepassing verschuiven I - 23

5 5.7 Vensterindeling opslaan en laden I Toepassing sluiten I Toetsenbord bedienen I Gegevensdragers gebruiken I SD-kaart gebruiken I Mappen op de USB-stick I Inhoud van de gegevensdrager op de terminal laten zien I Externe apparaten aansluiten en configureren I Gps-ontvanger I Gps-ontvanger aansluiten op de terminal I Drivers van de gps-ontvanger wijzigen I Gps-ontvanger configureren I - 29 Parameters voor de gps-ontvanger I - 30 RTK- of L-Band-licentie voor SMART-6L I - 32 Gsm-modem voor SMART-6L I - 33 De gps-ontvanger voor de automatische besturing configureren I Gps-posities registreren I Hellingsdetector GPS TILT-module configureren I De toetstoewijzing van de joystick configureren I Sensoren aansluiten op de terminal I Camera I Camera aansluiten op de terminal I - 38 Camera HQ2 aansluiten I - 38 Camera NQ aansluiten I Camera activeren I Camera bedienen I ME-Lightbar I ME-lightbar op de terminal aansluiten I Externe lightbar activeren I Boordcomputer via de seriële interface I Boordcomputer aansluiten op de terminal I Toepassing Serial Interface I - 42 Streefwaarden via LH5000 overdragen I - 42 Secties schakelen en streefwaarden via ASD overdragen I ISO-printer I ISO-printer aan de terminal aansluiten I ISO-printer activeren I - 46

6 7 Terminal met de toepassing Service configureren. I Taal wijzigen I Basisinstellingen van de terminal I Toepassingen activeren en deactiveren I Licenties voor volledige versies activeren I Screenshots aanmaken I Pools wissen I Toepassing Tractor-ECU I Tractor-ECU configureren I De snelheidssensor kalibreren I Analoge werkstandsensor kalibreren I Tractorgeometrie I Totalen I Dagtellers I Taakspecifieke tellers I Taakafwerking ISOBUS-TC I Over ISOBUS-TC I Instellen hoe u ISOBUS-TC gebruikt I Apparaatindeling configureren I Toepassing File Server (bestandsserver) I Technische gegevens I Technische gegevens van de terminal I Pinbezettingen I Aansluiting A (CAN-bus) I Aansluiting B I Aansluiting C (RS232) I Aansluiting CAM I Aansluiting ETH (ethernet) I Licentievoorwaarden I Notities I - 67

7 II TRACK-Leader 1 Voor uw veiligheid II Elementaire veiligheidsaanwijzingen II Beoogd gebruik II Samenstelling en betekenis van waarschuwingsaanwijzingen II Eisen aan de gebruikers II Bedieningsverloop II Wanneer u enkel de parallelgeleiding gebruikt II Wanneer u SECTION-Control gebruikt II Wanneer u de taakafwerking ISOBUS-TC gebruikt II Over deze bedieningshandleiding II Geldigheid II Doelgroep van deze bedieningshandleiding II Samenstelling van handelingsaanwijzingen II Samenstelling van verwijzingen II Beschrijving van het product II Beschrijving van de prestaties II TRACK-Leader II SECTION-Control II VARIABLE RATE-Control II Testlicenties gebruiken II Structuur van het startmasker II Informatie op het werkscherm II Bedieningselementen op het werkscherm II Bedieningsprincipe II Eerste ingebruikname II Navigatie starten II Zonder ISO-XML-taak II Met een ISO-XML-taak II Rijrichting herkennen II DGPS ijken II Waar hebt u het referentiepunt voor nodig? II Referentiepunt instellen II Gps-signaal kalibreren II Kwaliteit van het gps-signaal testen II Akkergrens II Akkergrens registreren door rond de akker te rijden II Akkergrens importeren II Akkergrens wissen II - 32

8 5.7 Samenwerken met andere toepassingen II Samenwerking met de toepassing ISOBUS-TC II Compatibiliteit met jobcomputers II Samenwerking met TRACK-Guide Desktop II Parallelgeleiding TRACK-Leader II Geleidingslijnen voor parallelle geleiding gebruiken II Rechte geleidingslijnen II Geleidingslijnen als bocht II Geleidingslijnen volgens kompas II Geleidingslijnen als cirkels II Adaptieve geleidingslijnen. II Geleidingslijnen wissen II Geleidingslijnen verschuiven II Afstand tussen de geleidingslijnen instellen II Interval van de geleidingslijnen instellen II - 38 Hoekmodus instellen II Geleidingsmodus selecteren II Parallel rijden met behulp van de Lightbar en de geleidingslijn II SECTION-View gebruiken II Optekenen van de ritten beginnen II Kopakker bewerken II Hindernissen bepalen II Markering van hindernissen wissen II Secties schakelen met SECTION-Control II SECTION-Control activeren II Werkmodus van SECTION-Control wijzigen II Toestandskaart weergeven II Machines met meerdere werkbreedtes bedienen II Werken met doseerkaarten II Doseerkaart uit een ISO-XML-taak II Meerdere doseerkaarten tegelijk II Geheugen II Masker Geheugen II Akkergegevens in ngstore-formaat II Veldgegevens opslaan II Veldgegevens opladen II Ngstore-gegevens synchroniseren II Akkergegevens in SHP-formaat (shape) II Akkergegevens naar het SHP-formaat converteren II Akkergegevens in shp-formaat importeren II Gegevensuitwisseling tussen touch- en toetsenterminals II Veldgegevens verwerpen II - 59

9 10 Configuratie II De instellingen Algemeen configureren II TRACK-Leader configureren II SECTION-Control configureren II Traagheid aan en Traagheid uit kalibreren II - 70 Kalibratiefasen II - 71 Kalibreren voorbereiden II - 71 Eerste rit II - 71 Tweede rit II - 72 Grenzen voor het sproeien markeren voor Traagheid uit II - 73 Grenzen voor het sproeien markeren voor Traagheid aan II - 74 Correctiewaarde berekenen II - 75 Parameter traagheid wijzigen II Machineprofielen II Nieuw machineprofiel aanmaken II Bestaand machineprofiel selecteren II Parameters van de machines II Hoe te handelen bij foutmeldingen II Notities II - 87

10 III ISOBUS-TC 1 Basisprincipes III Over ISOBUS-TC III ISOBUS-TC starten III Bewerking van ISO-XML-taken activeren III Gegevensdrager III Bedienelementen in de toepassing ISOBUS-TC III Schermindeling in de toepassing ISOBUS-TC III Startscherm III Scherm Taken III Scherm act. taak III ISO-XML-stamgegevens onderhouden III Toepassing ISOBUS-TC verlaten III ISOBUS-TC configureren III Snelhandleiding III Snelhandleiding voor gebruikers van veldkaartsystemen III Snelhandleiding voor gebruikers zonder veldkaartsystemen III Stap 1: Gegevensdrager voorbereiden III Gegevensdrager voor werken zonder veldkaartsysteem voorbereiden III Gegevensdrager voor werken met een veldkaartsysteem voorbereiden III Machineinstellingen voor het veldkaartsysteem exporteren III Map Taskdata aanmaken III Stap 2: Taak aanmaken III Stap 3: Taakgegevens invoeren en opslaan. III Taakgegevens in een nieuwe taak invoeren III Taakgegevens weergeven III Statische taakgegevens wijzigen III Taakgegevens opslaan III Stap 4: Taak starten III Stap 5: ISOBUS-TC toepassing gebruiken tijdens het werk. III Streefwaarden invoeren III Apparaten toevoegen III Apparaatindeling configureren III Werktijd van de werknemers registreren III Taakafwerkingsfase kiezen. III Tellers van de ISOBUS-jobcomputers III Vullen en legen documenteren III - 29

11 8 Stap 6: Werk stoppen III Taak ophouden III Taak pauzeren III Stap 7: Documentatie afsluiten III Taken met een USB stick overzetten III Tekstbestand gebruiken III Totalen uitprinten III Storingen verhelpen III Notities III - 34

12 I Terminal TOUCH Voor uw veiligheid Elementaire veiligheidsaanwijzingen Lees de volgende veiligheidsaanwijzingen aandachtig door, voordat u het product voor de eerste keer gebruikt. Bedien de terminal niet terwijl u op de openbare weg rijdt. Stop om de terminal te bedienen. Voor onderhouds- of reparatiewerkzaamheden aan de tractor, altijd de verbinding tussen de tractor en de terminal loskoppelen. Voor het opladen van de accu van de tractor, altijd de verbinding tussen de tractor en de terminal loskoppelen. Voordat u begint met lassen aan de tractor of een aangehangen of aangebouwd apparaat, dient u altijd de stroomtoevoer naar de terminal te uit te schakelen. Breng geen ongeoorloofde wijzigingen aan het product aan. Ongeoorloofde wijzigingen of ongeoorloofd gebruik kunnen uw veiligheid in gevaar brengen en de levensduur of functie van het product beïnvloeden. Ongeoorloofd zijn alle wijzigingen die niet in de documentatie van het product beschreven staan De algemeen aanvaarde veiligheidstechnische, industriële en gezondheidsregels en de voorschriften van het wegenverkeersreglement moeten worden opgevolgd. Het product heeft geen reparatieonderdelen. Open nooit de behuizing. Lees de gebruikshandleiding van het landbouwapparaat dat u met behulp van het product zult aansturen. Gebruik van een camera De camera dient uitsluitend ter observatie van machinefuncties in niet veiligheidsrelevante werkzones van de landbouwmachine. Het camerabeeld kan in bepaalde situaties vertraagd op het scherm verschijnen. De vertraging is afhankelijk van het betreffende gebruik van de terminal en kan ook door externe factoren en apparaten worden beïnvloed. Volg daarom de volgende instructies: Gebruik de camera niet als hulpmiddel bij het sturen van het voertuig: noch op de openbare weg, noch op privéterreinen. Gebruik de camera niet ter observatie van het verkeer of bij het oprijden van een kruispunt. Gebruik de camera niet als achteruitrijcamera. Gebruik de camera niet als visueel hulpmiddel bij de machinesturing, vooral niet wanneer een vertraagde reactie een gevaar kan vormen. Het gebruik van een camera ontslaat u niet van uw verplichting om op de veiligheid bij de bediening van de machine te letten. 1.2 Beoogd gebruik De terminal is bedoeld voor het bedienen van landbouwmachines die zijn voorzien van een ISOBUSjobcomputer. Tot beoogd gebruik behoort ook het voldoen aan de door de fabrikant voorgeschreven bedrijfs- en onderhoudsvoorwaarden. De fabrikant is niet aansprakelijk voor persoonlijke of materiële schade die resulteert uit het niet navolgen van deze handleiding. Alle risico s, die samenhangen met oneigenlijk gebruik, zijn uitsluitend voor rekening van de gebruiker. I - 6

13 I Terminal TOUCH800 De desbetreffende voorschriften ter vermijding van ongevallen en de overige algemeen aanvaarde veiligheidstechnische, industriële en gezondheidsregels en de voorschriften van het wegenverkeersreglement moet worden opgevolgd. Eigenmachtige veranderingen aan het apparaat stellen de aansprakelijkheid van de fabrikant buiten werking. 1.3 Samenstelling en betekenis van waarschuwingsaanwijzingen Alle veiligheidsaanwijzingen, die in deze bedieningshandleiding voorkomen, zijn volgens de volgende voorbeelden samengesteld: WAARSCHUWING Dit signaalwoord duidt op gevaren met een gemiddeld risico, die mogelijkerwijze de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kunnen hebben, wanneer zij niet worden vermeden. VOORZICHTIG Dit signaalwoord duidt op gevaren die mogelijkerwijze licht of gemiddeld lichamelijk letsel of materiële schade tot gevolg kunnen hebben wanneer zij niet worden vermeden. AANWIJZING Dit signaalwoord duidt op gevaren die materiële schade tot gevolg kunnen hebben wanneer zij niet worden vermeden. Er zijn handelingen, die in meerdere stappen moeten worden uitgevoerd. Wanneer er een risico is, staat er in deze bedieningshandleiding een veiligheidsaanwijzing bij. De veiligheidsaanwijzingen staan altijd onmiddellijk voor de riskante stap, zijn vetgedrukt en worden door een signaalwoord gekenmerkt. Voorbeeld 1. AANWIJZING! Dit is een opmerking. Het is een waarschuwing voor een risico, dat bij de volgende stap van de handeling optreedt. 2. Riskante stap. 1.4 Afdanken Aan het einde van de levensduur van dit product dient u er zich in overeenstemming met de in uw land geldende wetgeving van te ontdoen als elektronisch afval. I - 7

14 I Terminal TOUCH Aanwijzingen voor toevoegingen Aanwijzing voor het achteraf installeren van elektrische en elektronische apparaten en/of componenten Heden ten dage zijn landbouwmachines uitgerust met elektronische componenten en onderdelen, die interferentie kunnen ondervinden van elektromagnetische signalen van andere apparaten. Zulke interferentie kan gevaar voor personen betekenen, indien de volgende veiligheidsaanwijzingen niet in acht worden genomen. Keuze van componenten Verantwoordelijkheid van de gebruiker Aanvullende eisen Let er bij het kiezen van componenten vooral op dat de elektrische en elektronische onderdelen, die u achteraf wilt installeren, voldoen aan de dan geldende versie van de EMC-richtlijn en dat ze de CE-markering dragen. Bij installatie achteraf van elektrische en elektronische apparaten en/of componenten in een machine met aansluiting op het boordnet, bent u er zelf voor verantwoordelijk om te controleren of die installatie storingen in de voertuigelektronica of andere componenten veroorzaakt. Dit geldt speciaal voor de elektronische bediening van: Elektronische trekstangregeling (EHR), Trekstang vooraan, Aftakassen, Motor, Transmissie. Voor het naderhand inbouwen van mobiele communicatiesystemen (bv., radio, telefoon) moet ook nog aan de volgende aanvullende eisen worden voldaan: Er mogen alleen apparaten worden ingebouwd, die voldoen aan de nationale voorschriften (bv., Telecommunicatiewet in Nederland). Het apparaat moet vast worden geïnstalleerd. Het gebruiken van draagbare of mobiele apparaten in het voertuig is alleen toegestaan via een verbinding over een vast geïnstalleerde buitenantenne. Het zendgedeelte moet op een andere plaats dan de voertuigelektronica worden ingebouwd. Bij het inbouwen van de antenne moet u erop letten, dat hij vakkundig wordt geïnstalleerd met een goede massa-verbinding tussen de antenne en de massa van het voertuig. Raadpleeg ook de inbouwhandleiding van de fabrikant van de machine voor de bekabeling en installatie en de maximum toegestane stroomafname. I - 8

15 I Terminal TOUCH Over deze bedieningshandleiding Doelgroep van deze bedieningshandleiding Deze bedieningshandleiding is bedoeld voor personen, die de terminal monteren en bedienen. 2.2 Samenstelling van handelingsaanwijzingen Handelingsaanwijzingen leggen stap voor stap uit hoe u bepaalde werkzaamheden met het product kunt uitvoeren. In deze bedieningshandleiding worden de volgende symbolen gebruikt om handelingsaanwijzingen te kenmerken: Manier van presentatie 1. Betekenis Handelingen, die u na elkaar moet verrichten. 2. Resultaat van de handeling. Dat gebeurt er, wanneer u een handeling verricht. Resultaat van een handelingsaanwijzing. Dat gebeurt er, wanneer u alle stappen hebt uitgevoerd. Randvoorwaarden. Wanneer er randvoorwaarden worden gesteld, moet u daaraan voldoen voordat u een handeling verricht. 2.3 Samenstelling van verwijzingen Wanneer er in deze bedieningshandleiding verwijzingen voorkomen, zien die er als volgt uit: Voorbeeld van een verwijzing: [ 9] U herkent verwijzingen aan rechte haakjes en aan een pijl. Het nummer na de pijl geeft aan op welke bladzijde het hoofdstuk begint, waar u verder kunt lezen. 2.4 Richtingsaanduidingen in deze handleiding Alle richtingsaanduidingen in deze handleiding, zoals links, rechts, voor, achter, zijn in de rijrichting van het voertuig gezien. 2.5 Actuele versie U kunt de actuele versie van deze handleiding vinden op de website I - 9

16 I Terminal TOUCH Beschrijving van het product Leveringspakket Tot het leveringspakket behoren: Terminal TOUCH800 VESA-houder met schroeven Behouder voor het monteren van de terminal USB-stick Aanbouw- en bedieningshandleiding Bedieningshandleiding voor de toepassing ISOBUS-TC - als afzonderlijk document. 3.2 Toetsen van de terminal Op de behuizing van de terminal bevinden zich toetsen waarmee u de terminal kunt bedienen. Toetsen van de terminal Functie van de toetsen Schakelt de terminal in of uit. Maakt screenshots. Slaat de vensterconfiguratie op. 3.3 Aansluitingen op de terminal Aansluitingen op de terminal I - 10

17 I Terminal TOUCH800 USB-aansluiting voor: - USB-stick [ 25] Aansluiting C Seriële RS232-aansluiting voor: - gps-ontvanger [ 28] - hellingsdetector GPS TILT-module - Lightbar [ 40] Aansluiting ETH M12-aansluiting voor: - ethernet Aansluiting A CAN-busaansluiting voor: - ISOBUS-basisuitrusting [ 16] - aansluiting op de tractor-can-bus Aansluiting B Zie hoofdstuk: Pinbezetting aansluiting B [ 63] Aansluiting CAM Aansluiting voor een analoge camera Vak met de SD-kaart 3.4 Volledige versies Toepassingen op de terminal De terminal wordt geleverd met een aantal toepassingen (apps) er al op geïnstalleerd. De meeste van die toepassingen kunt u meteen gebruiken. Zelfs de niet vrijgeschakelde toepassingen kunt u in principe 50 uur testen. Als de toepassing bij u in de smaak valt, kunt u een licentie bij Müller- Elektronik bestellen om de volledige versie van de toepassing te gaan gebruiken. Op de terminal zijn de volgende toepassingen als volledige versie geïnstalleerd: ISOBUS-interface (ISOBUS-UT) Met de terminal kunt u ISOBUS-jobcomputers bedienen die voldoen aan de norm ISO De gebruikersinterfaces voor het bedienen van een jobcomputer worden op het beeldscherm getoond als de jobcomputer wordt aangesloten aan de ISOBUS-contactdoos van het voertuig. De ISOBUS-interface heeft geen eigen symbool. In het keuzemenu wordt altijd het symbool van de aangesloten jobcomputer getoond. - Toepassing Service. In de toepassing Service kunt u: De terminal configureren. Andere toepassingen activeren en deactiveren Licenties activeren. Stuurprogramma s van aangesloten machines activeren. Gps-instellingen aanpassen. - Toepassing Tractor-ECU. De toepassing Tractor-ECU is bedoeld om alle instellingen te registreren die de tractor betreffen. U kunt daarin: De positie van de gps-ontvanger invoeren. De gps-ontvanger als bron voor het snelheidssignaal vastleggen. - Toepassing File Server (bestandsserver) Deze toepassing heeft als doel een geheugenplaats op de terminal op te zetten. Deze geheugenplaats kan door ISOBUS-jobcomputers worden gebruikt die de File-Serverfunctionaliteit ondersteunen. De gebruiksmogelijkheden hangen af van de ISOBUS-jobcomputer. I - 11

18 I Terminal TOUCH800 - Toepassing Serial Interface (seriële interface) Deze toepassing maakt het mogelijk om via de seriële interface gegevens uit te wisselen tussen de terminal en een boordcomputer. U kunt streefwaarden naar de boordcomputer overdragen of de app SECTION-Control voor de sectieschakeling gebruiken. De gegevens worden via de protocollen LH5000 of ASD verzonden. Als u het ASD-protocol wilt gebruiken, moet u de licentie ASD-protocol activeren. - Camera. De toepassing Camera laat op het beeldscherm het beeld zien van de camera die aan de terminal is aangesloten. Testversies U kunt de volgende toepassingen als testversies gebruiken: - Toepassing TRACK-Leader. De toepassing TRACK-Leader helpt u het veld in exact parallelle sporen te bewerken. De app omvat enkele modules die standaard niet geactiveerd zijn: SECTION-Control: Automatische sectieschakeling om overlappingen te minimaliseren. TRACK-Leader AUTO: Automatisch sturen van het voertuig op het veld. TRACK-Leader TOP: Automatisch sturen van het voertuig op het veld. VRC: Overdracht van de streefwaarden uit een shp-doseerkaart naar de ISOBUSjobcomputer. Optionele software Optioneel kunt u de volgende software vrijschakelen: - Toepassing ISOBUS-TC. De toepassing ISOBUS-TC dient als interface tussen een veldkaartsysteem (oftewel een Farm Management Information System - FMIS), de terminal en de ISOBUS-jobcomputer. Met ISOBUS- TC kunt u op de terminal ISO-XML-taken bewerken die u eerder op de pc hebt gepland. Als u geen veldkaartsysteem hebt, kunt u de taken direct op de terminal aanmaken en bewerken. De toepassing ISOBUS-TC is conform met deel 10 van de norm ISO Toepassing FIELD-Nav. FIELD-Nav Straatnavigatie voor de landbouw. Het kaartmateriaal kan met het bijhorende pcprogramma FIELD-Nav-Desktop bewerkt worden. Daarmee kunnen ook alle veldwegen, kleine bruggen en andere beperkingen in het kaartmateriaal en bij het zoeken naar een route worden opgenomen. De bedieningshandleiding is te vinden op de website van Müller-Elektronik. 3.5 Gegevens op het typeplaatje Aan de achterkant vindt u een typeplaatje als sticker. Op die sticker staat informatie, waarmee u het product correct kunt identificeren. Houd die gegevens bij de hand, wanneer u contact opneemt met de klantenservice. I - 12

19 I Terminal TOUCH800 Afkortingen op het typeplaatje Afkorting Betekenis Softwareversie De geïnstalleerde softwareversie vindt u in het startmasker van de toepassing Service. Hardwareversie Bedrijfsspanning De terminal mag uitsluitend op spanningen binnen dit bereik worden aangesloten. Klantnummer Als de terminal is vervaardigd voor een fabrikant van landbouwmachines, dan staat hier het artikelnummer van de fabrikant van landbouwmachines. Serienummer 3.6 EG-conformiteitsverklaring Dit product is vervaardigd in overeenstemming met de EMC-Richtlijn 2004/108/EG in toepassing van de volgende geharmoniseerde normen: EN ISO I - 13

20 I Terminal TOUCH Montage en installatie Terminal in de cabine van het voertuig monteren U hebt een houder nodig om de terminal in de voertuigcabine te monteren. De volgende houders kunnen worden gebruikt: Artikelnummer Type Bij levering inbegrepen? Eigenschappen Standaardhouder Ja Optionele houder Nee Voor stevigere bevestiging van de terminal Optionele adapter Nee Wordt aan de houder gemonteerd. Geschikt voor voertuigen zonder B-stijl. Wordt om een buis heen gemonteerd Standaardhouder monteren þ U hebt de montageset van de VESA-houder direct bij de hand. 1. Assembleer de houder. 2. Bevestig de houder op de vier schroefgaten aan de achterkant van de terminal. 3. Bevestig de terminal in de cabine van het voertuig. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld de MEbasisconsole die behoort tot het leveringspakket van de ISOBUS-basisuitrusting. Uw terminal moet als volgt gemonteerd zijn: 4. Controleer of de terminal stabiel gemonteerd is. U kunt nu kabels aan de terminal aansluiten. [ 10] I - 14

21 I Terminal TOUCH Optionele houder monteren þ U hebt de montageset van de houder bij de hand. 1. Assembleer de houder. 2. Bevestig de houder op de vier schroefgaten aan de achterkant van de terminal. 3. Breng de houder in de gewenste positie, bijv.: 4. Bevestig de terminal in de cabine van het voertuig. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld de MEbasisconsole die behoort tot het leveringspakket van de ISOBUS-basisuitrusting. 5. Controleer of de terminal stabiel gemonteerd is Optionele adapter monteren Als u uw terminal in een voertuig zonder B-stijl wilt monteren, kunt u aan de houder een adapter monteren. Deze adapter kunt u om een buis heen monteren. Adapter voor ronde buizen, voor buizen met een diameter van 20, 25 of 30 mm, artikelnummer: I - 15

22 I Terminal TOUCH Assembleer de adapter. 2. Verbind de adapter met de houder. 3. Breng de houder en de adapter in de gewenste positie. 4. Controleer of alles stabiel gemonteerd is. 4.2 Terminal aansluiten op ISOBUS De aansluiting aan de ISOBUS dient ertoe om: de terminal van spanning te voorzien, de communicatie met andere ISOBUS-componenten mogelijk te maken. Afhankelijk van het model tractor hebt u daarvoor verschillende aansluitkabels nodig. Bij tractoren die achteraf zijn voorzien van een ISOBUS-basisuitrusting van Müller-Elektronik, gebruikt u de aansluitkabel A van de ISOBUS-basisuitrusting. Op een tractor die standaard van ISOBUS is voorzien en een ISOBUS-contact in de cabine heeft, hebt u de volgende aansluitkabel nodig: Aansluitkabel D-Sub <-> CPC art.-nr I - 16 Als er zich meer dan één terminal in de cabine van de tractor bevindt, kan het nodig zijn bepaalde instellingen aan te passen om wederzijdse communicatie mogelijk te maken. Lees daarvoor: Twee terminals gebruiken [ 17]

23 I Terminal TOUCH Sluit de 9-polige stekker A van de basisuitrusting aan de CAN-aansluiting van de terminal aan. 2. Draai de borgschroeven op de stekker vast. 4.3 Twee terminals gebruiken In de volgende tabel leest u welke instellingen u moet configureren om twee terminals te kunnen gebruiken en in welke hoofdstukken deze beschreven zijn. De juistheid van de informatie over cabineterminals kan niet worden gewaarborgd. Instellingen ME-terminal en cabineterminal Mogelijk doel Instelling ME-terminal Instelling cabineterminal TRACK-Leader en SECTION-Control op de ME-terminal. De bediening van de jobcomputer op de cabineterminal. TRACK-Leader, SECTION-Control en bediening van de jobcomputer op de MEterminal. Aanmelden als ISOBUS-UT: nee [ 47] Aanmelden als ISOBUS-UT: ja [ 47] Apparaatindeling: Wanneer er bij de start van een navigatie problemen optreden, kan een verkeerde apparaatindeling [ 59] de oorzaak zijn. Verbind dan in de apparaatindeling de ME-Tractor-ECU met de jobcomputer. ISOBUS-UT activeren (JohnDeere: Werktuigbus; Fendt: Fendt ISOBUS terminal). Task Controller deactiveren (JohnDeere: Taakregelaar; Fendt: Task Controller). ISOBUS-UT deactiveren (JohnDeere: Werktuigbus; Fendt: Fendt ISOBUS terminal). Task Controller deactiveren (JohnDeere: Taakregelaar; Fendt: Task Controller). JohnDeere bijkomend deactiveren: GreenStar, Originele GreenStar monitor I - 17

24 I Terminal TOUCH Bedieningsprincipe Terminal inschakelen U schakelt de terminal als volgt in: þ De terminal is gemonteerd en is aan de ISOBUS-basisuitrusting aangesloten. 1. Druk op de toets en houd deze ca. 3 seconden ingedrukt. De terminal laat kort een claxon horen. Het scherm blijft ca. 10 seconden zwart totdat de toepassingen op de achtergrond geladen zijn. Het startscherm van de terminal verschijnt: u hebt de terminal gestart. 5.2 Eerste ingebruikname Wat u vervolgens na het inschakelen van de terminal doet, hangt af van het doel waarvoor u de terminal gebruikt: Parallelle verplaatsing Bediening van ISOBUS-apparaten Automatische sectieschakeling Taakafwerking en documentatie In de volgende hoofdstukken worden deze gevallen beschreven Terminal voor parallelle verplaatsing gebruiken Wanneer u de terminal voor een parallelle verplaatsing wilt gebruiken, is TRACK-Leader de belangrijkste app voor u. Hoe u de volgende parameters configureert en daarna een nieuwe navigatie start, leest u in de bedieningshandleiding voor TRACK-Leader. I - 18

25 I Terminal TOUCH800 Belangrijkste instellingen Instelling Waar? Doeleinde Gps-driver Driver / gps De standaard driver werkt in de meeste gevallen met de door ME gedistribueerde ontvangers. Om echter van correctiesignaal te veranderen, moet een driver worden geactiveerd die bij de gps-ontvanger past. SECTION-Control deactiveren TRACK-Leader / instellingen / algemeen Machineprofiel TRACK-Leader / instellingen / machineprofielen SECTION-Control deactiveren, omdat het systeem niet gebruikt wordt. Machine configureren ISOBUS-apparaat bedienen Om een ISOBUS-jobcomputer met de terminal te bedienen, volstaat het om de jobcomputer aan de achterste contactdoos aan te sluiten. De terminal beschikt standaard over de nodige licenties. þ Licentie ISOBUS-UT is geactiveerd. 1. Steek de ISOBUS-kabel in de achterste ISOBUS-contactdoos. 2. Schakel de terminal aan. 3. Wacht tot de toepassing van de jobcomputer alle relevante gegevens naar de terminal kopieert. 4. Open de toepassing van de jobcomputer via het keuzemenu [ 22] Terminal voor de automatische sectieschakeling Belangrijkste instellingen Instelling Waar? Commentaar Plug-in Tractor-ECU activeren Plug-in ISOBUS-TC activeren Gps-driver selecteren (optioneel). Driver / gps / Plug-ins / Plug-ins Geometrie van de tractor Tractor-ECU [ 55] SECTION-Control activeren TRACK-Leader / instellingen / algemeen De gelijknamige licentie hoeft niet geactiveerd te zijn. De standaard driver werkt in de meeste gevallen met de door ME gedistribueerde ontvangers. Om echter van correctiesignaal te veranderen, moet een driver worden geactiveerd die bij de gps-ontvanger past. SECTION-Control activeren. I - 19

26 I Terminal TOUCH800 Instelling Waar? Commentaar Jobcomputerprofiel in SECTION-Control TRACK-Leader / instellingen / SECTION-Control Profiel zoeken en parameters Machinemodel instellen. Voor een preciezer werk moet u alle overige parameters in het profiel configureren. þ Licenties ISOBUS-UT, TRACK-Leader en SECTION-Control zijn geactiveerd. 1. Steek de ISOBUS-kabel in de achterste ISOBUS-contactdoos. 2. Schakel de terminal aan. 3. Wacht tot de toepassing van de jobcomputer alle relevante gegevens naar de terminal kopieert Open de toepassing TRACK-Leader via het keuzemenu [ 22]. 5. Configureer de instellingen volgens de bovenstaande tabel. 6. Start een nieuwe navigatie Terminal voor de taakafwerking U kunt de taakafwerking ISOBUS-TC steeds gebruiken, ongeacht of u ook parallel verplaatst, secties schakelt of gewoon een ISOBUS-jobcomputer bedient. Voor elk van deze toepassingen moet u echter de belangrijkste instellingen van de vorige hoofdstukken doen. Belangrijk bij ISOBUS-TC: Denk er steeds aan om taken te starten en te beëindigen. Na het werk moet u alle taken op de USB-stick opslaan (USB-stick uitloggen), vooraleer u de USB-stick verwijdert of nieuwe taken naar de terminal overdraagt. Belangrijkste instellingen Instelling Waar? Doeleinde Plug-in ISOBUS-TC activeren / Plug-ins De plug-in moet geactiveerd zijn, zelfs wanneer u ISOBUS- TC niet gebruikt. Met ISO-XML werken? ISOBUS-TC / instellingen Activeert en deactiveert het gebruik van de toepassing ISOBUS-TC. Steek de USB-stick met de taakgegevens in Wanneer u ISOBUS-TC niet wenst te gebruiken, deactiveer dan deze parameter. þ Licentie ISOBUS-TC is geactiveerd. 1. Schakel de terminal aan Open de toepassing ISOBUS-TC via het keuzemenu [ 22]. 3. Steek een USB-stick met taakgegevens in. I Start een taak.

27 I Terminal TOUCH Terminal uitschakelen U schakelt de terminal als volgt uit: 1. Druk op de toets en houd deze ca. 3 seconden ingedrukt. U hebt de terminal uitgeschakeld. 5.4 Onderdelen op het scherm Onderdelen op het scherm Keuzemenu In het onderdeel Keuzemenu kunt u toepassingen openen. Hoofdvenster Hier kunt u de volgende toepassingen bedienen: Als u het scherm aanraakt in het vlak waar het hoofdvenster zich bevindt, wordt de functie waarvan u het symbool hebt aangeraakt uitgevoerd. De bediening hangt af van welke toepassing geopend is. Breed extra venster Systeemsymbolen Systeemsymbolen Symbool Betekenis Heeft hier geen functie. Als dit symbool in een ander schermonderdeel verschijnt, wordt het gebruikt om te bevestigen. Heeft hier geen functie. Als dit symbool in een ander schermonderdeel verschijnt, wordt het gebruikt om te wissen of af te breken. I - 21

28 I Terminal TOUCH800 Symbool Betekenis Heeft in de actuele softwareversie geen functie. Heeft in de actuele softwareversie geen functie. 5.5 Toepassingen openen Een toepassing is geopend als de toepassing in het hoofdvenster of in een van de aanvullende vensters verschijnt. U opent een toepassing als volgt: 1. Zoek het functiesymbool van de gewenste toepassing in het onderdeel Keuzemenu. Bijvoorbeeld het symbool: 2. Raak het functiesymbool van de toepassing aan. De toepassing verschijnt in het hoofdvenster: Het functiesymbool van de toepassing in het keuzemenu wordt nu wat donkerder weergegeven. Daaraan kunt u herkennen dat de toepassing al geopend is. U kunt de toepassing nu niet meer vanuit het keuzemenu openen. Als het hoofdvenster bezet is, wordt de reeds geopende toepassing verplaatst naar een vrij extra venster. Als dit bezet is, wordt de reeds geopende toepassing terug naar het keuzemenu verplaatst. Het symbool hiervan wordt weer licht. Op de achtergrond kan deze toepassing echter verder werken. I - 22

29 I Terminal TOUCH Toepassing verschuiven U kunt elke toepassing vanuit het hoofdvenster naar een van de aanvullende vensters of de MEheader verschuiven. Ga als volgt te werk om een toepassing vanuit het hoofdvenster naar een aanvullend venster te verschuiven: þ U hebt een toepassing geopend in het hoofdvenster. Bijvoorbeeld de toepassing Service: 1. Raak het extra venster aan: De toepassing verschijnt nu in het aanvullende venster: 2. Raak het aanvullende venster met de toepassing aan. De toepassing verschijnt weer in het hoofdvenster: 5.7 Vensterindeling opslaan en laden U kunt de indeling van de toepassingen in de vensters opslaan en laden. U slaat de indeling als volgt op: 1. Houd de toets zo lang ingedrukt, totdat de terminal tweemaal piept. De indeling is opgeslagen. I - 23

30 I Terminal TOUCH800 U kunt de opgeslagen indeling als volgt laden: 1. Druk kort op de toets: De indeling wordt geladen. 5.8 Toepassing sluiten Als er in alle aanvullende vensters op het scherm al iets staat, kunt u ervoor kiezen een toepassing te sluiten. De toepassing wordt dan niet beëindigd, maar wordt naar de achtergrond verplaatst en blijft gewoon haar werk doen. U sluit een toepassing als volgt: 1. Open de toepassing in het aanvullende venster. 2. Verschuif de toepassing naar het keuzemenu. 5.9 Toetsenbord bedienen Om u in staat te stellen op de terminal ook getallen of teksten in te voeren, verschijnt er een toetsenbord op het scherm wanneer dit nodig is. Belangrijke symbolen Symbool Betekenis Verandert de toetsen van het toetsenbord. 12# Abc Wist tekens. Beweegt de cursor. Slaat de invoer op. Breekt het invoeren af. Wisselt tussen hoofd- en kleine letters. I - 24

31 I Terminal TOUCH800 Toetsenbord om tekst en cijfers in te voeren. Toetsenbord om cijfers in te voeren 5.10 Gegevensdragers gebruiken De terminal kan met twee soorten gegevensdragers werken: 1. Met een ingebouwde micro-sd-kaart. Deze wordt door de meeste toepassingen als geheugen gebruikt. 2. Met een USB stick. De USB-stick wordt alleen maar voor de volgende doeleinden gebruikt: Voor gegevensoverdracht [ 25] Voor het opslaan van screenshots Om met shp-bestanden te werken in de toepassing TRACK-Leader SD-kaart gebruiken De toepassingen op de terminal slaan de meeste gegevens [ 25] rechtstreeks op de SD-kaart op. Om deze gegevens tussen de terminal en een pc uit te wisselen, gaat u in elke toepassing verschillend te werk. In de handleidingen voor de toepassingen vindt u daarover meer informatie. Het overzicht van de mappen op de USB-stick vindt u hier: Mappen op de USB-stick [ 25] Mappen op de USB-stick Zodra u de USB-stick in de terminal plaatst, worden er bepaalde mappen aangemaakt op de terminal. Andere mappen moet u zelf aanmaken. Elke map mag alleen maar bepaalde gegevens bevatten, zodat de toepassingen op de terminal de gegevens kunnen gebruiken. ApplicationMaps Bestanden: Toepassingskaarten in het formaat.shp. Doeleinde: TRACK-Leader. Voor gebruik met VARIABLE RATE-Control. I - 25

32 I Terminal TOUCH800 FIELDNav GIS Bestanden:.iio,.data Doeleinde: In de map wordt kaartmateriaal opgeslagen. De map wordt aangemaakt als de licentie FIELD-Nav geactiveerd is. Bestanden: Veldgegevens, zoals bijv. akkergrenzen, in de volgende formaten:.shp,.dbf,.shx. Doeleinde: TRACK-Leader. Export en import voor GIS. NgStore Bestanden:.iio,.data Doeleinde: TRACK-Leader. Standaardmap voor opgeslagen ritten en velden. Screencopy Bestanden:.bmp Doeleinde: Hier worden screenshots opgeslagen. De terminal maakt deze map automatisch aan als de parameter Screenshot in het menu Terminal geactiveerd is en u een screenshot hebt gemaakt. TaskData Bestanden:.xml Doeleinde: De map mag alleen maar XML-bestanden bevatten die afkomstig zijn uit een met ISO-XML compatibel veldkaartsysteem. De toepassing ISOBUS-TC maakt gebruik van deze gegevens. U moet de map zelf aanmaken. GPS Bestanden:.txt Doeleinde: In de map worden gps-posities in een bestand opgeslagen. De klantendienst kan aan de hand daarvan de gereden afstand reconstrueren. De map wordt aangemaakt als u de parameter Gegevens registreren en opslaan activeert. fileserver Bestanden: Alle bestandsformaten mogelijk. Doeleinde: In de map worden bestanden opgeslagen die in de toepassing File Server geïmporteerd of geëxporteerd moeten worden. documents Bestanden:.txt Doeleinde: In deze map wordt documentatie over alle afgesloten taken opgeslagen Inhoud van de gegevensdrager op de terminal laten zien U kunt de inhoud van de gegevensdrager direct via de terminal inzien. 1. Plaats de gegevensdrager (USB-stick of SD-kaart) in de terminal. 2. Open de toepassing Service. I - 26

33 I Terminal TOUCH Raak USB 1 of SDCard aan. De inhoud van de USB-stick wordt getoond. De inhoud van de SD-kaart bevindt zich in de map ME-TERMINAL. I - 27

34 I Terminal TOUCH Externe apparaten aansluiten en configureren Gps-ontvanger Gps-ontvanger aansluiten op de terminal Hoe u een gps-ontvanger van Müller-Elektronik aan de terminal aansluit, kunt u lezen in de handleiding van de gps-ontvanger. Als u de terminal monteert in een voertuig dat al over een gps-ontvanger en een andere ISOBUSterminal beschikt, ga dan als volgt te werk: Sluit het gps-signaal aan op de terminal van Müller-Elektronik. Configureer de gps-ontvanger. Sluit de terminal als volgt aan op een bestaande gps-ontvanger in het voertuig: 1. Zoek uit hoe u het signaal van de gps-ontvanger naar de terminal kunt leiden. Dat kan bij elk voertuig of bij elke gps-ontvanger anders zijn: er zijn voertuigen met een gps-contactdoos in de cabine, gps-ontvangers met een seriële uitgang of seriële uitgangen op de ISOBUS-terminal. 2. Controleer met welke kabel u het gps-signaal aansluit op de seriële bus op de terminal van Müller-Elektronik. 3. Sluit het gps-signaal aan op de seriële bus op de terminal van Müller-Elektronik. 4. Configureer de gps-ontvanger, zodat hij kan communiceren met de terminal van Müller- Elektronik. De desbetreffende gegevens zijn in de onderstaande tabel te vinden. 5. Activeer op de terminal het gps-stuurprogramma Standaard. Configuratie Frequenties 5 Hz (GPGGA, GPVTG) 1 Hz (GPGSA, GPZDA) Overdrachtssnelheid baud Databits 8 Pariteit Neen Stop bits 1 Stroombesturing Geen Drivers van de gps-ontvanger wijzigen Bij levering is op de terminal de driver Standaard geactiveerd. Wanneer u de gps-ontvanger wenst te herconfigureren, bijvoorbeeld om het correctiesignaal te wijzigen, moet u de driver wijzigen. In dit geval moet u een driver kiezen die voor de gps-ontvanger geschikt is. I - 28

35 I Terminal TOUCH800 Beschikbare drivers Naam driver gedeactiveerd Gps-ontvanger Er is geen gps-ontvanger aangesloten! A100, A101 Driver voor de gps-ontvangers A100 en A101 van Müller- Elektronik, als deze op de seriële interface zijn aangesloten. AG-STAR, SMART-6L PSR CAN Standaard Driver voor de gps-ontvangers AG-STAR en SMART-6L van Müller- Elektronik, als deze op de seriële interface zijn aangesloten. Kies deze driver wanneer er een gps-ontvanger op de stuurjobcomputer PSR aangesloten is. De signalen worden via de CAN-kabel op de terminal overgedragen. De ontvanger wordt direct in de toepassing PSR geconfigureerd. Driver voor onbekende gps-ontvangers, als deze op de seriële interface zijn aangesloten. Deze driver is standaard geactiveerd. De hier aangesloten gpsontvanger kan niet worden geconfigureerd. TRACK-Leader AUTO Selecteer deze driver, als er een gps-ontvanger op de stuurjobcomputer TRACK-Leader AUTO is aangesloten. AANWIJZING Verkeerd stuurprogramma Beschadiging van de GPS-ontvanger. Vooraleer u een GPS-ontvanger aan de terminal aansluit, moet u steeds het juiste stuurprogramma activeren. Zo activeert u stuurprogramma s: 1. - Open de toepassing Service. 2. Raak Drivers aan. 3. Raak GPS aan. De geïnstalleerde stuurprogramma s verschijnen. 4. Raak het geschikte stuurprogramma aan Bevestig. 6. Start de terminal opnieuw Gps-ontvanger configureren Op elke gps-ontvanger moet de interne software geconfigureerd worden. U kunt de volgende gpsontvangers van Müller-Elektronik via de terminal configureren: A100, A101 AG-STAR, SMART-6L Alle andere gps-ontvangers moeten volgens de aanwijzingen van de fabrikant worden geconfigureerd. I - 29

36 I Terminal TOUCH800 Functiesymbool Betekenis Leest de configuratie van de gps-ontvanger. Zet de fabrieksinstellingen terug. Opent het licentiemenu. Verschijnt alleen bij DGPS/GLONASS-ontvanger SMART-6L en dient voor de invoer van een te activeren licentie. Maakt een reset van de baudrate. þ De gps-ontvanger is aangesloten op de terminal. þ De gps-ontvanger is rechtstreeks aangesloten op de terminal. Aanvullende apparaten, zoals de ME-lightbar of een hellingsdetector, mogen niet ertussen aangesloten zijn. þ De juiste gps-driver is geactiveerd Open de toepassing Service. 2. Raak Gps aan. Het masker Instellingen verschijnt. Bij de eerste maal configureren verschijnt de volgende melding: Gps-ontvanger herkend. Configuratie lezen? 3. Bevestig dit door op Ja aan te raken.. Raak om af te breken Nee aan. De terminal leest de actuele configuratie van de gps-ontvanger. U ziet nu alle configureerbare parameters. 4. Sluit alle aanvullende apparaten die u voor de configuratie hebt losgekoppeld, weer aan. Parameters voor de gps-ontvanger Baudrate Verschijnt alleen als de driver Standaard geselecteerd is. Instelling van de snelheid waarmee de gps-ontvanger gegevens naar de terminal stuurt. Met deze parameter wordt de baudrate van de terminal ingesteld. Satelliet 1 en Satelliet 2 Satelliet 1 - primaire dgps-satelliet. De dgps-ontvanger zal eerst met deze satelliet verbinden. Satelliet 2 - secundaire dgps-satelliet. Alleen nadat de primaire satelliet uitvalt zal de dgps-ontvanger met deze satelliet verbinden. Welke satelliet u kiest hangt ervan af, welke satelliet op dat moment de beste dekking in uw gebied geeft. Mogelijke waarden: Auto De software kiest automatisch de op dat moment beste satelliet. Deze instelling wordt niet aangeraden, omdat het starten van de dgps-ontvanger dan langer duurt. Naam van de satelliet. Welke satellieten hier verschijnen, hangt ervan af, welk stuurprogramma en welk correctiesignaal u hebt geactiveerd. I - 30

37 I Terminal TOUCH800 Besturing Deze parameter activeert de ondersteuning voor de functie Automatische besturing in de gps-ontvanger. Configureer de parameters voor Besturing als u uw beschikbare gps-ontvanger op een stuurjobcomputer wilt aansluiten. Mogelijke waarden: zonder automatisch sturen Deactiveert de ondersteuning voor automatische besturing. TRACK-Leader TOP Activeert de ondersteuning van de automatische besturing met TRACK-Leader TOP. TRACK-Leader AUTO Activeert de ondersteuning van de automatische besturing met TRACK-Leader AUTO. Correctiesignaal Soort correctiesignaal voor de dgps-ontvanger. Welke correctiesignalen beschikbaar zijn, hangt van het geactiveerde stuurprogramma af. Mogelijke waarden: Voor het stuurprogramma A100, A101 : WAAS/EGNOS Correctiesignaal voor Europa, Noord-Amerika, Rusland en Japan. E-DIF Interne berekening van de correctiegegevens. Werkt alleen met een speciale uitvoering van de DGPS-ontvanger A100 met het artikelnummer Müller-Elektronik verkoopt deze ontvanger niet meer. Voor het stuurprogramma AG-STAR, SMART-6L : Bij een aangesloten DGPS/GLONASS-ontvanger AG-STAR: EGNOS-EU WAAS-US MSAS-JP EGNOS-EU + GLIDE WAAS-US + GLIDE MSAS-JP + GLIDE GPS/GLONASS GLIDE 1 GPS/GLONASS GLIDE 2 Bij een aangesloten DGPS/GLONASS-ontvanger SMART-6L: EGNOS/WAAS EGNOS/WAAS + GLIDE GLIDE RTK-radio (RTK-licentie vereist) RTK-gsm (RTK-licentie vereist) TerraStar (RTK- of L-Band-licentie vereist) I - 31

38 I Terminal TOUCH800 Aanwijzingen voor GLIDE Indien u een correctiesignaal met GLIDE geselecteerd hebt, houd er rekening mee dat: Schakel de gps-ontvanger bij het rijden op de weg uit. Na het starten van het systeem duurt het telkens ongeveer 5 minuten tot het systeem bedrijfsklaar is. Wacht gedurende deze tijd op het te bewerken veld voordat u begint met het werk. Zorg ervoor dat de gps-ontvanger tijdens het werkhet gps-signaal niet verliest. Als het signaal verloren is, kan dit leiden tot herstart van GLIDE. Daardoor ontstaan spoorafwijkingen. Aanwijzingen voor TerraStar Indien u als correctiesignaal TerraStar geselecteerd hebt, houd er rekening mee dat: De nauwkeurigheden ca. 10 tot 15 minuten na het inschakelen van de gps-ontvanger onder vrije hemel ter beschikking staan. Indien het gps-signaal door schaduwen van gebouwen of bomen uitvalt, staat de volle nauwkeurigheid pas na ca. 5 minuten opnieuw ter beschikking. Daarom moet het rijden langs rijen bomen of gebouwen vermeden worden. Baudrate ontvanger poort B Verschijnt alleen wanneer het correctiesignaal RTK-radio gekozen werd. Wanneer u een gps-ontvanger met een radiomodem van een andere producent gebruikt, moet u in sommige gevallen de baudrate aanpassen. De baudrate moet in deze gevallen met deze van de radiomodem overeenstemmen. De baudrate is bij een radiomodem van Müller-Elektronik steeds baud. Correctie bij uitval RTK Deze parameter hebt u alleen nodig wanneer u de dgps-ontvanger SMART-6L met automatische besturing gebruikt. Mogelijke waarden: automatisch De parameter is geactiveerd. Bij een uitval RTK ontstaat er een afwijking tussen de actuele positie van het voertuig en de gps-positie. Wanneer de parameter op automatisch ingesteld is, verhindert u dat het voertuig direct naar de nieuwe gps-positie rijdt. De nieuwe gps-positie wordt nu stap voor stap benaderd. Zo wordt voorkomen dat bij een uitval RTK grote spoorafwijkingen optreden. Wanneer het RTK-signaal terug is, wordt de oorspronkelijke gps-positie weer stap voor stap benaderd. gedeactiveerd De parameter is gedeactiveerd. Hellingsdetector Onder deze parameter wordt de hellingsdetector GPS TILT-module geconfigureerd. U kunt de hellingsdetector onder het volgende artikelnummer bij Müller Elektronik bestellen: RTK- of L-Band-licentie voor SMART-6L Om met RTK-correctiesignalen te werken, hebt u de DGPS/GLONASS-ontvanger SMART-6L en een RTK-licentie nodig. Om met TerraStar-correctiesignalen te werken, hebt u de DGPS/GLONASS-ontvanger SMART-6L en minstens een L-Band-licentie nodig. Bij aankoop van een gps-ontvanger met de RTK- of L-Band-licentie wordt de licentie door Müller- Elektronik geregistreerd. U moet de licentie alleen bij een latere aankoop zelf invoeren. I - 32

39 I Terminal TOUCH Open de toepassing Service. 2. Raak GPS aan. Het masker Instellingen verschijnt Open het licentiemenu. 4. Raak Licentiecode aan. Het masker Licentiemenu verschijnt. In dit masker ziet u het serienummer en de firmwareversie. U hebt deze nodig om de licentiecode te bestellen. Optioneel kunt u het scherm Modelnummer openen om informatie over de actuele activatie van de gps-ontvanger op te roepen. 5. Voer de licentiecode in Bevestig. Gsm-modem voor SMART-6L Als u de DGPS/GLONASS-ontvanger SMART-6L met een gsm-modem gebruikt, kunt u de bestaande configuratie aanpassen Open de toepassing Service. 2. Raak Gps aan. 3. Het masker Instellingen verschijnt Open het configuratiemenu. 5. Configureer de parameters. De toelichting van de afzonderlijke parameters vindt u in de tabel aan het einde van dit hoofdstuk Sla de wijzigingen op. De volgende melding verschijnt: Gegevens op het modem overdragen? 7. Ja - bevestig. De gegevens worden overgedragen op het modem. Dit duurt ca. 30 seconden. De nieuwe gegevens worden na een herstart van het masker NTRIP-configuratie in dit masker weergegeven. Parameter Betekenis Mogelijke invoer APN Verbinding met de provider. URL of IP-adres van de provider. Gebruiker Wachtwoord Naam van de internetverbinding. De naam is hetzelfde voor alle gebruikers van een provider. Wachtwoord voor de internetverbinding. Het wachtwoord is hetzelfde voor alle gebruikers van een provider. Naam die door de provider is toegewezen. Bij sommige providers hoeft geen naam te worden ingevoerd. Wachtwoord dat door de provider is toegewezen. Bij sommige providers hoeft geen wachtwoord te worden ingevoerd. I - 33

40 I Terminal TOUCH800 Parameter Betekenis Mogelijke invoer URL/IP Verbinding met de server met de correctiegegevens. Poort Poort van de server met de correctiegegevens. Poortnummer NTRIP-gebruiker Naam voor identificatie van het klantaccount van de correctiedienst. URL of IP-adres van de server met de correctiegegevens. Letters en cijfers. Let op hoofdletters en kleine letters. NTRIP-wachtwoord Wachtwoord bij de identificatienaam. Letters en cijfers. Let op hoofdletters en kleine letters. Mountpoint Handmatige invoer van een bron voor correctiegegevens, alleen mogelijk bij GPRSverbindingen. Naam van de bron voor correctiegegevens/ gegevensstroom. De gps-ontvanger voor de automatische besturing configureren Om een gps-ontvanger met automatische besturing te gebruiken, dient u deze vooraf hiervoor te configureren. Bij de configuratie worden interne instellingen van de gps-ontvanger aangepast. U kunt de volgende gps-ontvangers voor de automatische besturing gebruiken: A101 AG-STAR SMART-6L Zo configureert u de gps-ontvanger voor de automatische besturing: 1. Activeer telkens de driver voor elke gps-ontvanger [ 28] om de terminal en de gps-ontvanger met elkaar te verbinden. 2. Configureer de gps-ontvanger. [ 29] 3. Raak in de configuratie Besturing aan. 4. Kies de automatische besturing die u gebruikt Bevestig. 6. Bij systemen TRACK-Leader AUTO raakt u aan en past u de baudrate van de ontvanger aan deze van de automatische besturing aan. Volgende melding verschijnt: De verbinding met de gps-ontvanger kan nu verbroken worden. 7. OK - Bevestig. 8. Schakel de terminal uit. 9. Sluit de gps-ontvanger nu aan de kabelboom van de stuurjobcomputer aan. 10. Start de terminal. 11. Activeer, afhankelijk van de stuurjobcomputer, de driver PSR CAN of TRACK-Leader AUTO. [ 28] Bevestig. 13. Start de terminal opnieuw. De gps-ontvanger werd nu voor de automatische besturing geconfigureerd. Om parameters van de gps-ontvangers te wijzigen, nadat u de gps-ontvanger voor de automatische besturing hebt geconfigureerd, moet u de interne instellingen van de gps-ontvanger resetten. I - 34

41 I Terminal TOUCH Sluit de gps-ontvanger aan de terminal aan. 2. Activeer telkens de driver voor de betreffende gps-ontvanger. [ 28] 3. Start de terminal opnieuw Open de toepassing Service. 5. Raak GPS aan Reset de baudrate. 7. Volgende melding verschijnt: Standaard-baudrate weer instellen? 8. OK - Bevestig. 9. Start de terminal opnieuw. U kunt nu aparte parameters van de gps-ontvanger wijzigen. Nadat u de parameters gewijzigd hebt, kunt u de gps-ontvanger weer voor de besturing configureren Gps-posities registreren Bij sommige fouten kan het nodig zijn om de positiegegevens van de gps-ontvanger te registreren. þ Er is een USB-stick in de terminal geplaatst Open de toepassing Service. 2. Raak GPS aan. 3. Raak Gps-gegevens aan. Het masker Gps-gegevens verschijnt. 4. Scrol omlaag. 5. Raak Trace-gegevens aan. Het masker Trace-gegevens verschijnt. 6. Scrol omlaag. 7. Plaats een vinkje in het vakje voor Gegevens registreren en opslaan. De terminal begint onmiddellijk met het registreren van de gegevens. Ze worden op de USB-stick in de map GPS opgeslagen. Na een herstart wordt de functie gedeactiveerd. I - 35

42 I Terminal TOUCH Hellingsdetector GPS TILT-module configureren þ Hellingsdetector GPS TILT-module is aangesloten. þ De tractor staat op een horizontaal vlak. þ Driver van de externe ME-lightbar is gedeactiveerd. 1. Als er bepaalde aanvullende apparaten (bijv. ME-lightbar) tussen de terminal en de hellingsdetector op de kabel zijn aangesloten, koppel deze dan los. De hellingsdetector moet direct met de terminal verbonden zijn. Na configuratie van de hellingsdetector moet u deze aanvullende apparaten opnieuw aansluiten. 2. Meet de afstand tussen de gps-ontvanger en het vlak waarop de tractor staat. 3. Schakel de terminal aan Open de toepassing Service. 5. Raak Gps aan. Het masker Instellingen verschijnt. 6. Scrol omlaag tot de parameter Hellingsdetector op het beeldscherm verschijnt. 7. Raak Hellingsdetector aan. 8. In de regel Hoogte gps-ontvanger voert u de gemeten afstand in. 9. Raak aan. De melding: Hellingsdetector wordt gekalibreerd. verschijnt. 10. Bevestig dit door Ja aan te raken. Positie van de hellingsdetector op vlakke ondergrond wordt gekalibreerd. Na kalibratie verschijnt in de regel Helling de hoek 0. Iedere keer dat de tractor van horizontaal afwijkt, verandert de weergegeven hoek. 11. Sluit alle aanvullende apparaten die u voor de configuratie hebt losgekoppeld, weer aan. 6.2 De toetstoewijzing van de joystick configureren De terminal geeft u de mogelijkheid om de functies van een ISOBUS-jobcomputer aan de toetsen van de joystick toe te wijzen. Hiervoor moeten de ISOBUS-jobcomputer en de joystick voldoen aan de eisen van de Auxiliary 2-specificatie uit de ISOBUS-norm. Zo activeert u het stuurprogramma voor deze functie: þ De joystick en de ISOBUS-jobcomputer zijn aangesloten en ondersteunen allebei het protocol Auxiliary Open de toepassing Service. 2. Raak Drivers aan. 3. Raak Auxiliary aan. 4. Markeer Auxiliary Bevestig. 6. Start de terminal opnieuw. I - 36

43 I Terminal TOUCH800 Zo configureert u de toetstoewijzing: þ U hebt het stuurprogramma Auxiliary geactiveerd Open de toepassing Service. 2. Raak Auxiliary aan. 3. Raak Auxiliary Editor aan. Wanneer de ISOBUS-jobcomputer het protocol Auxiliary 2 aankan, verschijnt nu een lijst met functies van de jobcomputer. Wanneer geen lijst verschijnt, ondersteunt de ISOBUS-jobcomputer dit protocol niet. 4. Raak de functie aan die u aan een toets van de joystick wilt toewijzen. Er verschijnt een lijst met toetsen van de joystick. 5. Selecteer de toets waaraan u de gekozen functie wilt toewijzen Bevestig. De lijst met toewijzingen verschijnt. 7. Start de terminal opnieuw. Daarna verschijnt de volgende melding op het hoofdscherm: Bevestig de toewijzingen. Deze melding verschijnt nu bij elke nieuwe start. 8. OK - Bevestig de melding. Op het beeldscherm verschijnt een lijst met erkende toewijzingen Bevestig de toewijzingen. 6.3 Sensoren aansluiten op de terminal De terminal geeft u de mogelijkheid om een sensor of de 7-polige signaalcontactdoos van de tractor aan te sluiten op aansluiting B. Hierdoor kunt u bijvoorbeeld het werkpositiesignaal bij de parallelgeleiding TRACK-Leader gebruiken. De werkstandsensor die bij Müller-Elektronik kan worden aangekocht, heeft op het uiteinde een 3-polige stekker. Om deze aan de terminal aan te sluiten, hebt u een adapterkabel nodig. Adapterkabel voor de werkstandsensor ME-sensor Y Adapterkabel Artikelnummer 3-polig op 9-polig U kunt de terminal ook aan de signaalcontactdoos aansluiten. Kabel naar de signaalcontactdoos Aansluitingen Verbinding Artikelnummer 7-polig op 9-polige bus Kabel direct naar de signaalcontactdoos. Geeft de snelheid en de werkpositie door U moet de werkstandsensor [ 53] en ev. de wielsensor [ 52] of radarsensor in de app Tractor-ECU activeren en ev. kalibreren. I - 37

44 I Terminal TOUCH Camera Camera aansluiten op de terminal Camera HQ2 aansluiten Camera HQ2 - aansluiting op de Touch-terminal Stekker voor het aansluiten op de terminal. Aansluiting CAM Verlengkabel Camera HQ2 Camerastekker Aansluiting op de camerastekker 1. Schroef de camera aan de houder voor de camera, zoals beschreven in de montagehandleiding van de fabrikant van de camera. 2. Sluit de camera op de verlengkabel aan. 3. VOORZICHTIG! Let er bij het leggen van de verlengkabel op dat de kabel vrij is van knikken en dat er niemand over kan struikelen. 4. Sluit de verlengkabel aan op aansluiting CAM van de terminal. 5. Bevestig de camera. 6. Activeer de camera. [ 39] I - 38

45 I Terminal TOUCH800 Camera NQ aansluiten Camera met adapterkabel Stekker voor het aansluiten op de terminal. Aansluiting CAM Aansluiting op de adapterkabel Camera Camerastekker Aansluiting op de verlengkabel Aansluiting op de camerastekker 1. Sluit de kabels op elkaar aan, zoals weergegeven op de afbeelding. Let hierbij op de kabellengte. 2. VOORZICHTIG! Let er bij het leggen van de kabel op dat de kabels vrij zijn van knikken en dat niemand over de gelegde kabels kan struikelen. 3. Leg de kabel. Zorg dat de kabel de terminal bereikt en tijdens het werk niet wordt losgetrokken. 4. Bevestig de kabel met de meegeleverde kabelbinders. 5. Bevestig de camera. Gebruik hiervoor de boorsjabloon uit de beknopte handleiding in de witte doos. 6. Sluit de camera op de terminal aan. Gebruik hiervoor de aansluiting CAM. 7. Activeer de camera. [ 39] 8. Gebruik als u de kabel van de terminal loskoppelt de meegeleverde rubberen afdichting om de open stekker af te sluiten Camera activeren Om een camera te activeren, moet u de plug-in Camera activeren Open de toepassing Service. 2. Raak Plug-ins aan. 3. Raak Camera aan. De plug-in wordt met een vinkje gemarkeerd. 4. Start de terminal opnieuw. Na het herstarten verschijnt het symbool van de toepassing Camera in het keuzemenu. I - 39

46 I Terminal TOUCH Open de toepassing Camera Camera bedienen De camera dient uitsluitend ter observatie van machinefuncties in niet veiligheidsrelevante werkzones van de landbouwmachine. Het camerabeeld kan in bepaalde situaties vertraagd op het scherm verschijnen. De vertraging is afhankelijk van het betreffende gebruik van de terminal en kan ook door externe factoren en apparaten worden beïnvloed. WAARSCHUWING Ongeval door vertraagde beeldoverdracht Snel bewegende voorwerpen kunnen te laat worden herkend. Gebruik de camera niet als hulpmiddel bij het sturen van het voertuig. Gebruik de camera niet in het wegverkeer. Gebruik de camera niet bij het oprijden van een kruispunt. Gebruik de camera niet als achteruitrijcamera. Gebruik de camera niet als visueel hulpmiddel bij de machinesturing, vooral niet wanneer een vertraagde reactie een gevaar kan vormen. Functiesymbool Betekenis Spiegelt het beeld horizontaal. Spiegelt het beeld verticaal. þ U hebt de camera aangesloten en geactiveerd Open de toepassing Camera. In het hoofdvenster verschijnt het gefilmde beeld. 2. Raak het hoofdvenster aan. Aan de zijkant verschijnen 10 seconden lang functiesymbolen waarmee u de camera kunt bedienen. 6.5 ME-Lightbar ME-lightbar op de terminal aansluiten ME-lightbar is een door Müller-Elektronik vervaardigde weergave voor parallel rijden, die bij de voorruit kan worden gemonteerd. ME-lightbar werkt met positiegegevens en geleidingslijnen, die door de app TRACK-Leader beschikbaar worden gesteld. Daarom hebt u de app TRACK-Leader nodig om gebruik te kunnen maken van ME-lightbar. I - 40

47 I Terminal TOUCH800 Externe lightbar Stekker voor het aansluiten aan de terminal Stekker voor het aansluiten van een gpsontvanger Seriële RS232-aansluiting Nadat u een externe lightbar aan de terminal hebt aangesloten, moet u die activeren. [ 41] Externe lightbar activeren Wanneer u een externe lightbar aan de terminal hebt aangesloten moet u die activeren. Om de externe lightbar te activeren, moet u het stuurprogramma daarvan activeren. U kunt de externe lightbar onder het volgende artikelnummer bij Müller Elektronik bestellen: Open de toepassing Service. 2. Raak Drivers aan. 3. Raak LightBar aan. De geïnstalleerde stuurprogramma s verschijnen. 4. Raak Lightbar aan Bevestig. 6. Start de terminal opnieuw. 6.6 Boordcomputer via de seriële interface Boordcomputer aansluiten op de terminal U kunt allerlei boordcomputers (niet-iso-computers) die via het protocol LH5000 of de ASD-interface communiceren aansluiten op de terminal. Voor elke boordcomputer die kan worden aangesloten kunt u bij Müller-Elektronik een passende aansluitkabel verkrijgen. Onze verkoopmedewerkers adviseren u graag daarover. Hier vindt u een lijst met de boordcomputers die wij hebben getest: Streefwaarden via LH5000 overdragen [ 42] Secties schakelen en streefwaarden via ASD overdragen [ 44] Bij andere boordcomputers en boordcomputers met andere softwareversies kan het zijn dat deze functie niet werkt of anders werkt dan beschreven in deze handleiding. Omdat de werkwijze en configuratie afhankelijk zijn van de boordcomputer, kan Müller-Elektronik u helaas niet helpen bij het I - 41

48 I Terminal TOUCH800 instellen ervan. Neem hiervoor contact op met de fabrikant van de boordcomputer. Boordcomputer Nulmodemkabel Adapterkabel* Samen met kabel 3 als set leverbaar, artikelnummer: Aansluiting B van de terminal *Als u als boordcomputer een Amatron3 of een Amatron+ gebruikt, hebt u alleen maar een standaardnulmodemkabel nodig. (Amatron3 en Amatron+ zijn boordcomputers van de firma Amazone.) Toepassing Serial Interface De toepassing Serial Interface (seriële interface) heeft als doel de communicatie tussen de terminal en een niet voor ISOBUS-geschikte boordcomputer mogelijk te maken. Dankzij deze interface kunt u alle toepassingen samen met het gps-signaal en boordcomputers gebruiken om: streefwaarden over te dragen (via het LH-5000-protocol of via het ASD-protocol); [ 42] secties te schakelen (via het ASD-protocol). [ 44] Om te voorkomen dat u de toepassing elke keer opnieuw moet configureren, kunt u voor elke boordcomputer een eigen profiel aanmaken. Streefwaarden via LH5000 overdragen Geteste boordcomputers* Fabrikant Boordcomputer Softwareversie Baudrate RAUCH Quantron A V RAUCH Quantron E V RAUCH Quantron E2 V RAUCH Quantron S V RAUCH Quantron S2 V ME Spraylight V * - In deze lijst zijn alleen boordcomputers opgenomen waarbij wij konden vaststellen dat de seriële interface werkt. In andere softwareversies kunnen de resultaten anders zijn. I - 42

49 I Terminal TOUCH800 þ U hebt gecontroleerd of u in de boordcomputer het LH5000-protocol dient te activeren. Zo ja, dan hebt u het protocol geactiveerd. þ Plug-in Serial Interface is geactiveerd. 1. Sluit de boordcomputer op de terminal aan. [ 41] 2. Start de terminal Open de toepassing Serial Interface. 4. Raak Instellingen aan Voeg een nieuw machineprofiel toe. In het scherm verschijnt een nieuw machineprofiel. 6. Configureer de parameters zoals in de volgende stappen wordt beschreven. 7. Bedrijfsmodus -> Streefwaarde-overdracht 8. Protocol -> LH Apparaattype -> Selecteer het apparaat waarmee u werkt. 10. Baudrate -> in de regel De baudrate is afhankelijk van de boordcomputer Open het machineprofiel Indrukken en bevestigen om het machineprofiel op te slaan. 13. Start de terminal opnieuw. Verdere procedure U hebt de seriële interface ingesteld. Nu moet u de toepassingen van de terminal configureren. In de toepassing TRACK-Leader: 1. deactiveer de parameter SECTION-Control onder Instellingen / Algemeen. 2. Stel een machineprofiel op voor de combinatie van uw tractor en het gemonteerde apparaat. 3. Laad een toepassingskaart. U kunt de toepassingskaart op twee manieren laden: Als shp-bestand in de toepassing TRACK-Leader. Als deel van een ISO-XML-taak door gebruik te maken van de toepassing ISOBUS-TC en een veldkaartsysteem. U vindt hiervoor meer informatie in de bedieningshandleidingen van TRACK-Leader en ISOBUS-TC. I - 43

50 I Terminal TOUCH800 Secties schakelen en streefwaarden via ASD overdragen Geteste boordcomputers* Fabrikant Boordcomputer Softwareversie Baudrate Streefwaarde-overdracht Sectieschakeling Amazone Amatron3 V Amazone Amatron+ V RAUCH Quantron A V ** - + RAUCH Quantron E V ** + + RAUCH Quantron E2 V ** + + Müller- Elektronik Müller- Elektronik Spraylight V DRILL-Control * - In deze lijst zijn alleen boordcomputers opgenomen waarbij wij konden vaststellen dat de seriële interface werkt. In andere softwareversies kunnen de totalen anders zijn. ** - U moet op de boordcomputer GPS-Control activeren U kunt het ASD-protocol gebruiken om streefwaarden uit een veldkaartsysteem over te dragen of om secties te schakelen. Het hangt van de boordcomputer af in welke mate u deze functies kunt gebruiken. Om de overdracht via het ASD-protocol te kunnen gebruiken, moet u de licentie ASD-protocol activeren. Configureer de seriële interface als volgt om uw boordcomputer te kunnen gebruiken om secties te schakelen: þ U hebt in de toepassing TRACK-Leader in het menu Algemeen de parameter SECTION- Control geactiveerd. þ U hebt gecontroleerd of u in de boordcomputer het ASD-protocol moet activeren. Zo ja, dan hebt u het protocol geactiveerd. þ Plug-in Serial Interface is geactiveerd. 1. Sluit de boordcomputer op de terminal aan. [ 41] 2. Start de terminal Open de toepassing Serial Interface. 4. Raak Instellingen aan Voeg een nieuw machineprofiel toe. In het scherm verschijnt een nieuw machineprofiel. 6. Configureer de parameters zoals in de volgende stappen wordt beschreven. 7. Bedrijfsmodus -> streefw.ov., deelbreedteschak. 8. Protocol -> ASD 9. Toesteltype -> Selecteer het toestel waarmee u werkt. 10. Tractor<-->werkpunt -> Voer hier de afstand tussen het aanhangpunt van de tractor en het werkpunt in. I - 44

51 I Terminal TOUCH Verschuiving L/R - deze parameter heeft als doel de geometrie van asymmetrische apparaten in te stellen. Voer hier in hoe ver het midden van de werkbreedte verschoven is. Voer bij een verschuiving naar rechts een positieve en bij een verschuiving naar links een negatieve waarde in. 12. Werkbreedte - de in de boordcomputer ingestelde werkbreedte. 13. Aantal secties - het in de boordcomputer ingestelde aantal secties Activeer het machineprofiel Indrukken en bevestigen om het machineprofiel op te slaan. 16. Start de terminal opnieuw. Verdere procedure U hebt de seriële interface ingesteld. Nu moet u de toepassingen van de terminal configureren. In de toepassing TRACK-Leader: 1. activeer de parameter SECTION-Control onder Instellingen / Algemeen. 2. Configureer de sectieschakeling onder Instellingen / SECTION-Control. 3. Laad een toepassingskaart. U kunt de toepassingskaart op twee manieren laden: Als shp-bestand in de toepassing TRACK-Leader. Als deel van een ISO-XML-taak door gebruik te maken van de toepassing ISOBUS-TC en een veldkaartsysteem. U vindt hiervoor meer informatie in de bedieningshandleidingen van TRACK-Leader en ISOBUS-TC. I - 45

52 I Terminal TOUCH ISO-printer ISO-printer aan de terminal aansluiten Met de ISO-printer kunt u informatie uit een ISO-XML-taak printen. 9-polige Sub-D-stekker voor aansluiting aan ISOBUS ISO-printer Stekker voor het aansluiten aan de ISOprinterbus Stekker voor het aansluiten aan de terminal ISO-printerbus CAN-busaansluiting Nadat u de ISO-printer aan de terminal hebt aangesloten, moet u hem activeren. [ 46] ISO-printer activeren Om de ISO-printer te activeren, moet u het stuurprogramma ervan activeren Open de toepassing Service. 2. Raak Drivers aan. 3. Raak ISOPrinter aan. De geïnstalleerde stuurprogramma s verschijnen. 4. Raak ISO-printer aan Bevestig. 6. Start de terminal opnieuw. I - 46

53 I Terminal TOUCH Terminal met de toepassing Service configureren. Taal wijzigen Wanneer u de terminal voor de eerste keer inschakelt, kan het gebeuren dat de teksten in een vreemde taal (het Duits) verschijnen. Wanneer u de taal in de applicatie Service wijzigt, wordt zo de taal van alle toepassingen en van de ISOBUS-jobcomputer gewijzigd. Wanneer een aangesloten ISOBUS-jobcomputer de geselecteerde taal niet kent, wordt zijn standaardtaal geactiveerd Open de toepassing Service. Het startmasker van de toepassing verschijnt: 2. Raak Terminal aan. Er verschijnt een lijst met parameters. 3. Sleep met de vinger van onder naar boven over het beeldscherm. Er verschijnen nieuwe parameters. 4. Raak Taal aan. Een lijst met afkortingen van de beschikbare talen verschijnt. 5. Raak de afkorting van uw taal aan. De afkorting wordt met een groene punt gemarkeerd Bevestig. Het masker Terminal verschijnt. 7. Start de terminal opnieuw. 7.2 Basisinstellingen van de terminal De basisinstellingen omvatten onder andere: taal, tijd, maateenheden. Alle instellingen die u hier doet, gelden ook in andere toepassingen en in de aangesloten ISOBUSjobcomputers. I - 47

54 I Terminal TOUCH Open de toepassing Service. Het startmasker van de toepassing verschijnt: 2. Raak Terminal aan. Er verschijnt een lijst met parameters. Zie de onderstaande tabel. 3. Om de waarde van een parameter te veranderen, raakt u de gewenste parameter aan. Er verschijnt een venster waarin u de waarde van de parameter als getal kunt invoeren of uit een lijst kunt selecteren Bevestig. 5. Start de terminal opnieuw. Parameters in het menu Terminal Parameternaam Helderheid overdag Helderheid s nachts Toetsenbordverlichting Geluidssterkte Datum Actuele tijd Tijdzone Taal Maateenheden Screenshot ISOBUS-UT: functie-instantie Functie Helderheid van het scherm overdag. Helderheid van het scherm s nachts. Verlichting van de toetsen. Geluidssterkte van de terminal. Huidige datum. Actuele tijd. Tijdsaanpassing aan de hand van de GMT-tijd. Taal van de toepassingen op het scherm. Meetsysteem. Als deze parameter geactiveerd is, kunt u screenshots maken op de terminal. Gebruik deze parameter als u aan de ISOBUS-interface een bepaalde functie-instantie wilt toewijzen. U kunt daardoor instellen op welke terminal een ISOBUS-jobcomputer zich moet aanmelden. I - 48

55 I Terminal TOUCH800 Parameternaam Aanmelden als ISOBUS-UT Functie Activeer deze parameter, wanneer de ISOBUS-jobcomputer op de terminal moet worden weergegeven. Deze parameter moet in de meeste gevallen geactiveerd zijn. Op enkele zelfrijdende landbouwmachines moet de parameter worden gedeactiveerd. Aantal navigatietoetsen De terminal maakt in elke toepassing ten hoogste 12 functiesymbolen beschikbaar. Als u aan de terminal een ISOBUS-jobcomputer aansluit die meer functies binnen een masker heeft, worden de functiesymbolen daarvan over meer pagina s verdeeld. Bovendien verschijnen er navigatietoetsen waarmee u naar de volgende pagina kunt bladeren. Met het getal geeft u aan hoeveel toetsen er moeten zijn om te bladeren tussen meer pagina s met functiesymbolen. 7.3 Toepassingen activeren en deactiveren Met de Service -toepassing kunt u andere toepassingen, die op de terminal geïnstalleerd zijn, activeren en deactiveren. De toepassingen zijn per pakket geïnstalleerd, als zogenaamde plug-ins. Een plug-in kan meerdere toepassingen omvatten. U kunt een plug-in bijvoorbeeld deactiveren wanneer u hem niet wilt gebruiken. Dan verschijnt hij niet in het selectiemenu. Naam van de plug-in TRACK-Leader Bevat de volgende toepassingen TRACK-Leader SECTION-Control TRACK-Leader TOP VARIABLE RATE-Control ISOBUS-TC Tractor-ECU Camera FIELD-Nav File Server Serial Interface Zo activeert en deactiveert u plug-ins: ISOBUS-TC Tractor-ECU Op het beeldscherm verschijnt het beeld van de camera die is aangesloten. FIELD-Nav Bestandsserver Seriële interface voor het overdragen van gegevens naar de boordcomputer Open de toepassing Service. 2. Raak Plug-ins aan. Het masker Plug-ins verschijnt. I - 49

56 I Terminal TOUCH Om een plug-in te activeren of te deactiveren, raakt u hem aan. Een plug-in is geactiveerd wanneer een vinkje voor de naam verschijnt. 4. Start de terminal opnieuw. 7.4 Licenties voor volledige versies activeren Verscheidene toepassingen die u 50 uur lang kunt uitproberen, zijn al geïnstalleerd op de terminal. Daarna worden ze automatisch gedeactiveerd. Masker Licenties Benaming van het masker Naam van de toepassing Het vinkje geeft aan voor welke toepassingen de licenties geactiveerd zijn. Voor toepassingen zonder vinkje zijn de licenties niet geactiveerd. Tussen haken ziet u hoe lang u een testversie nog kunt gebruiken: in uren en minuten. 18-voudige lettercode van de toepassing Om een licentie te activeren hebt u een activeringscode nodig. U kunt deze krijgen door een licentie te kopen bij Müller-Elektronik. Wanneer u telefonisch of per een activeringscode wilt kopen, geef onze medewerkers dan de volgende informatie: Naam van de toepassing waarvoor u een licentie nodig hebt. De 18-voudige lettercode van de toepassing. U vindt deze in het masker Licenties. Serienummer van de terminal - Bevindt zich op het typeplaatje aan de achterkant van de terminal. Artikelnummer van de terminal - Bevindt zich op het typeplaatje aan de achterkant van de terminal. U kunt als volgt een licentie activeren: 1. - Open de toepassing Service. 2. Raak Licenties aan. 3. Met de 18-voudige lettercode bestelt u een activeringscode bij Müller-Elektronik. 4. Raak de naam aan van de licentie die u wilt activeren. Het toetsenbord verschijnt. 5. Voer de activeringscode in Bevestig. Het masker Licenties verschijnt. I - 50

57 I Terminal TOUCH Start de terminal opnieuw. De volledige versie van de toepassing is nu geactiveerd. 7.5 Screenshots aanmaken Een screenshot is een foto van het scherm. 1. Plaats de USB-stick in de terminal Open de toepassing Service. 3. Raak Terminal aan. 4. Stel de parameter Screenshot in op geactiveerd. 5. Druk om een screenshot aan te maken op de toets. De inhoud van het scherm wordt als beeldbestand op de USB-stick in de map Screencopy geplaatst. 7.6 Pools wissen Pools zijn buffers van de terminal. Grafieken of teksten worden tijdelijk in de pools opgeslagen. Op den duur worden de pools te groot en vertragen de werking van de terminal. U kunt de pools wissen om de terminal sneller te laten werken. Wanneer wissen? Wis de pools: Na updaten van de software van een aangesloten jobcomputer. Wanneer de terminal langzamer dan gewoonlijk werkt. Wanneer de klantenservice u erom vraagt. U kunt de pools als volgt wissen: 1. - Open de toepassing Service. 2. Raak Objectpool aan. Er verschijnt een lijst met ISO-namen van ISOBUS-jobcomputers; de bijbehorende grafieken en teksten bevinden zich in het geheugen van de terminal. Aan het symbool kunt u herkennen welk landbouwwerktuig door de jobcomputer wordt aangestuurd. 3. Raak de objectpool aan die u wilt wissen Wis de objectpool. Er gebeurt niets als u de verkeerde objectpool wist. De volgende melding verschijnt: Directory werkelijk verwijderen? 5. Bevestig dit door Ja aan te raken. 6. Bij de volgende herstart wordt de actuele pool van de jobcomputer geladen. I - 51

58 I Terminal TOUCH800 8 Toepassing Tractor-ECU De toepassing Tractor-ECU heeft als doel alle informatie over het voertuig waarop de terminal gemonteerd is samen te vatten. Tractor-ECU kan deze informatie aan andere toepassingen (bijv. positie van de gps-ontvanger naar TRACK-Leader of SECTION-Control) of aan aangesloten ISOBUS-jobcomputers (Gps-signaal als snelheidsbron) overdragen. In de toepassing Tractor-ECU kunt u: Invoeren, welke sensoren op het voertuig zijn gemonteerd. De positie van de gps-ontvanger invoeren. Het gps-signaal voor het berekenen van de snelheid op de CAN-bus plaatsen. 8.1 Tractor-ECU configureren 1. - Open de toepassing Tractor-ECU. 2. Raak Instellingen aan. Er verschijnen parameters. Parameters van een voertuigprofiel Verbinding met ISOBUS-TC? Met deze parameter stelt u in of de toepassing Tractor-ECU met de toepassing ISOBUS-TC moet communiceren. Hierbij draagt deze de volgende gegevens over: teller, werkstand, positie van de gps-ontvanger. Deactiveer deze parameter alleen als de terminal als tweede terminal wordt gebruikt en de gpsontvanger op een andere terminal is aangesloten. Snelheid Configuratie van de snelheidssensor. Hij meet de snelheid. Mogelijke waarden: Gedeactiveerd Geen sensor meet de snelheid. Wielsensor Een wielsensor is aan de terminal aangesloten. De wielsensor moet worden gekalibreerd [ 54]. Radarsensor Een radarsensor is aan de terminal aangesloten. De radarsensor moet worden gekalibreerd [ 54]. GPS Ontvanger De snelheid wordt d.m.v. gps berekend. onbek. sensor via CAN Een wielsensor of een radarsensor is via CAN met de terminal verbonden. Radarsensor via CAN Een radarsensor is via CAN met de terminal verbonden. Wielsensor via CAN Een wielsensor is via CAN met de terminal verbonden. I - 52

59 I Terminal TOUCH800 Werkbreedte De waarde wordt overgedragen naar de toepassing ISOBUS-TC om de bewerkte oppervlakte te berekenen. De parameter stelt u vooral in staat om de bewerkte oppervlakte bij niet-isobus-machines te documenteren als u in TRACK-Leader zonder ISOBUS-jobcomputer werkt en tegelijkertijd gebruikmaakt van de toepassing ISOBUS-TC met ISO-XML-taken. In deze situatie worden er standaard geen machinegegevens aan ISOBUS-TC overgedragen. Om later in het veldkaartsysteem de bewerkte oppervlakte te kunnen berekenen kunt u de werkbreedte hier invoeren. U kunt deze functie alleen gebruiken als u ook een werkpositiesensor hebt. Denk erom dat u na de werkzaamheden met een niet-isobus-machine een nieuwe werkbreedte instelt. Impulsen per 100 meter Deze parameter hebt u alleen nodig als u een van de volgende snelheidsbronnen hebt geselecteerd: wielsensor of radarsensor. In andere gevallen wordt de hier ingevoerde waarde genegeerd. Onder deze parameter verschijnt het resultaat van de kalibratie van de snelheidssensor. Zie: Werkstandsensor Met deze parameter kunt u instellen of een werkstandsensor beschikbaar is en hoe zijn signaal de terminal bereikt. Er zijn drie parameters waarmee u de werkstandsensor kunt configureren: Parameter Montagelocatie en aansluiting Mogelijke waarden: gedeactiveerd Geen sensor meet de werkstand. Voorkant via stekker B Een werkstandsensor bevindt zich aan de trekstang vooraan of aan het aan de trekstang gemonteerde werktuig. Deze is via stekker B aangesloten op de terminal. De werkstandsensor moet worden geconfigureerd. Achterkant via stekker B Een werkstandsensor bevindt zich aan de trekstang achteraan of aan het aan de trekstang gemonteerde werktuig. Deze is via stekker B aangesloten op de terminal. De werkstandsensor moet worden geconfigureerd. onbek. sensor via CAN Er is een werkstandsensor die de werkstand van het werktuig vaststelt. Deze is aangesloten op een ISOBUS-jobcomputer of op een andere terminal. Het signaal bereikt de terminal via CAN. Voorkant via CAN Er is een werkstandsensor die de werkstand van het werktuig aan de voorkant van het voertuig vaststelt. Deze is aangesloten op een ISOBUS-jobcomputer of op een andere terminal. Het signaal bereikt de terminal via CAN. Achterkant via CAN Er is een werkstandsensor die de werkstand van het werktuig aan de achterkant van het voertuig vaststelt. Deze is aangesloten op een ISOBUS-jobcomputer of op een andere terminal. Het signaal bereikt de terminal via CAN. TRACK-Leader AUTO Zodra het besturingssysteem geactiveerd is, gaat het systeem ervan uit dat het apparaat zich in de werkstand bevindt. I - 53

60 I Terminal TOUCH800 Parameter Sensortype Als er een werkstandsensor via stekker B op de terminal aangesloten is, moet u de terminal mededelen volgens welk principe de sensor werkt. Mogelijke waarden: analoog U gebruikt een analoge werkstandsensor [ 55] die de hoogte van de driepuntsophanging in procent meet. digitaal U gebruikt een digitale, ISO-compatibele werkstandsensor conform ISO De sensor is via de signaalcontactdoos aangesloten op de terminal. ME-sensor Y U gebruikt een werkstandsensor van Müller-Elektronik. De sensor is aangesloten op de terminal. Parameter Inversie De terminal gaat er standaard vanuit dat het werktuig zich in de werkstand bevindt, zodra de werkstandsensor een signaal zendt. Indien de werkstandsensor echter omgekeerd functioneert, moet u dit hier instellen. Mogelijke waarden: Ja - Werktuig bevindt zich in werkstand als de sensor niet bezet is. Nee - Werktuig bevindt zich in werkstand als de sensor bezet is De snelheidssensor kalibreren Bij het kalibreren van de snelheidssensor met de 100m-methode moet u het aantal impulsen vaststellen die de snelheidssensor ontvangt over een afstand van 100 m. Als u het aantal impulsen voor de snelheidssensor weet, kunt u dat ook handmatig invoeren. þ Een afstand van 100 m is uitgemeten en gemarkeerd. De afstand moet met de toestand van het land overeenkomen. U moet dus over een weide of veld rijden. þ Het voertuig staat met een aangesloten machine aan het begin van de gemarkeerde afstand klaar om 100 m te rijden. þ U hebt een wielsensor of een radarsensor aan de terminal aangesloten. þ U hebt in de parameter Snelheid de waarde Wielsensor of Radarsensor gekozen. 1. Open de toepassing Tractor-ECU. 2. Raak Instellingen aan. 3. Raak aan. 4. Volg de aanwijzingen op het beeldscherm. U hebt de snelheidssensor gekalibreerd. I - 54

61 I Terminal TOUCH Analoge werkstandsensor kalibreren Als u een analoge werkstandsensor op de terminal hebt aangesloten, moet u de terminal mededelen vanaf welke positie het werktuig zich in de werkstand bevindt. þ U hebt een werkstandsensor direct op de terminal of via de signaalcontactdoos op de terminal aangesloten. þ U hebt in de parameter Sensortype de analoge sensor geselecteerd. 1. Open de toepassing Tractor-ECU. 2. Raak Instellingen aan. 3. Beweeg het werktuig naar de werkstand. 4. Raak aan om de werkstand te teachen. U hebt de werkstandsensor geconfigureerd Tractorgeometrie Onder tractorgeometrie wordt een reeks afmetingen op het voertuig verstaan. Tractorgeometrie Afstand tussen het midden van het voertuig en de gps-ontvanger op de links-rechts-as. Wanneer de ontvanger aan de linkerkant gemonteerd is, voert u een negatieve waarde in. Gebruikers van TRACK-Leader AUTO: Voer hier 0 in. De zijdelingse afwijking is al in de stuurjobcomputer ECU-S1 ingesteld. Afstand tussen gps-ontvanger en achteras van het voertuig. Afstand tussen de achterste as en het achterste koppel- of aanhangpunt. I - 55

62 I Terminal TOUCH800 AANWIJZING Als u de automatische besturing TRACK-Leader AUTO gebruikt, neem dan het volgende in acht: De zijdelingse verschuiving van de gps-ontvanger van het midden is ook ingevoerd in de stuurjobcomputer. Deze waarde wordt opgeteld bij de waarde in de app Tractor-ECU en de waarde in het machineprofiel (app TRACK-Leader). Daarom geldt: Monteer de gps-ontvanger in het midden (links-rechts-as) van het voertuig. Hierdoor voorkomt u veel problemen die met de positie van de gps-ontvanger te maken hebben. Indien dit niet mogelijk is: Zorg, zodra u de stuurjobcomputer TRACK-Leader AUTO inschakelt, dat de zijdelingse verschuiving van de gps-ontvanger op de volgende plaatsen als 0 cm is ingevoerd: in de app Tractor-ECU en in het machineprofiel van de gebruikte machine in TRACK-Leader. 8.2 Totalen De toepassing Tractor-ECU documenteert de werkzaamheden in twee tellergroepen: dagtellers taakspecifieke tellers Dagtellers Aanduiding teller Bewerkte afstand Bewerkte oppervlakte Werktijd Zo wist u een dagteller: Dit wordt gedocumenteerd Afstand waarop de werkstandsensor geactiveerd was. Oppervlakte waarop de werkstandsensor geactiveerd was. Als basis voor de berekening van de oppervlakte wordt de in de toepassing Tractor-ECU ingestelde werkbreedte genomen. Tijd waarbinnen de werkstandsensor geactiveerd was Open de toepassing Tractor-ECU. 2. Raak Informatie aan. Het masker Informatie met de dagtellers verschijnt. 3. Raak de functiesymbolen aan om een dagteller te wissen. Symbool Deze teller wordt gewist Bewerkte afstand Bewerkte oppervlakte Werktijd I - 56

63 I Terminal TOUCH800 Symbool Deze teller wordt gewist Alle dagtellers Taakspecifieke tellers Deze tellers worden doorgegeven aan de app ISOBUS-TC. U kunt de tellers in een taak activeren, dan verschijnen deze in het extra venster, zodra de app ISOBUS-TC wordt geminimaliseerd. Taakspecifieke tellers Aanduiding teller Eenheid Dit wordt gedocumenteerd Werkbreedte m Werkbreedte uit de Tractor-ECU Afstand km Afstand waarop de werkstandsensor geactiveerd was. Oppervlakte ha Oppervlakte waarop de werkstandsensor geactiveerd was. Als basis voor de berekening van de oppervlakte wordt de in de toepassing Tractor-ECU ingestelde werkbreedte genomen. Tijd in werkstand h Tijd waarbinnen de werkstandsensor geactiveerd was. Werkstand 0/1 0 = niet in werkstand 1 = in werkstand I - 57

64 I Terminal TOUCH Taakafwerking ISOBUS-TC Over ISOBUS-TC De toepassing ISOBUS-TC is een toepassing van Müller-Elektronik die op de ISOBUS-terminals een interface vormt tussen de ISOBUS-jobcomputer, de toepassing TRACK-Leader en het veldkaartsysteem. Met ISOBUS-TC kunt u: ISO-XML-taken op de terminal plannen en bewerken, ISO-XML-opdrachten bewerken die u met uw veldkaartsysteem op de pc gepland hebt. Alle informatie van de taak wordt door ISOBUS-TC aan gespecialiseerde toepassingen van de terminal overgedragen. Zo doet elke toepassing dat wat ze het best kan: De in de taak opgeslagen akkergrens, geleidingslijnen, toepassingskaarten en de overige informatie betreffende bewerkte akkers worden naar TRACK-Leader overgedragen. Hierdoor kunt u het veld bewerken. De streefwaarden van een toepassingskaart worden naar de ISOBUS-jobcomputer overgedragen. Zo hoeft u zich niet bezig te houden met het invoeren van de streefwaarden. ISOBUS-TC documenteert de duur van de werkzaamheden, de erbij betrokken personen en de gebruikte machines en bedrijfsmiddelen. Na de werkzaamheden kunt u alle werkresultaten op een USB-stick zetten om de gegevens op een pc te bewerken. 9.2 Instellen hoe u ISOBUS-TC gebruikt Eerst moet u beslissen hoe u de toepassing ISOBUS-TC zult gebruiken. Van deze instelling hangt de bediening van ISOBUS-TC en van TRACK-Leader af. Er zijn twee scenario s waarin u ISOBUS-TC kunt gebruiken. Met de parameter Met ISO-XML werken? stelt u in volgens welk scenario u werkt: Ja Kies deze instelling, wanneer u taken op uw pc aanmaakt of taken op de terminal wilt aanmaken. In dit geval moet u steeds een taak opstarten, vooraleer u met het werk kunt beginnen. Enkel op die manier werkt de gegevensuitwisseling tussen ISOBUS-TC, de TRACK-Leader en de ISOBUS-jobcomputer. Nee Kies deze instelling, wanneer u geen taken gebruikt. In de plaats daarvan gebruikt u applicatiekaarten in het shp-formaat of u voert de sproeipercentages direct in de ISOBUSjobcomputer in. In dit geval werkt ISOBUS-TC enkel in de achtergrond Open de toepassing ISOBUS-TC. 2. Raak Instellingen aan. 3. Raak Met ISO-XML werken? aan. 4. Raak Ja aan als u met taken wilt werken. Raak Nee aan als u niet met taken wilt werken en de toepassing ISOBUS-TC niet wilt gebruiken Bevestig. Er wordt gevraagd of u de instelling wilt veranderen. I - 58

65 I Terminal TOUCH Raak Ja aan als u dit wilt bevestigen. 7. Wacht tot alle meldingen verdwenen zijn. 8. Start de terminal opnieuw. 9.3 Apparaatindeling configureren De configuratie van de apparaten laat zien uit welke ISOBUS-jobcomputers de terminal de geometrie van elke aangesloten landbouwmachine laadt. De geometrie is nodig om aan de hand van het gpssignaal de positie van alle onderdelen te berekenen. Alleen zo zijn nauwkeurige parallelgeleiding en sectieschakeling mogelijk. De apparaten moeten in de rijrichting gezien van voor naar achter geconfigureerd worden Symbool van de tractor-jobcomputer In dit geval is het de toepassing Tractor-ECU van de terminal. Er is verbinding tussen Tractor-ECU en ME_ISO_Spuit. - verbonden apparaten. ISO-nummer van de ISOBUS-jobcomputer Naam van de jobcomputer Symbool van de ISOBUS-jobcomputer ME_ISO_Spuit Niet alle apparaten in de lijst hoeven verbonden te worden. Jobcomputers die geen relevante geometriegegevens bevatten, kunnen gescheiden worden. In de afbeelding is de jobcomputer Tractor gescheiden, omdat de tractor-geometrie uit de toepassing Tractor-ECU van de terminal moet worden overgenomen. - losgekoppelde apparaten. Configureer de apparaatindeling als volgt als u de toepassing ISOBUS-TC gebruikt: þ Alle ISOBUS-jobcomputers die voor een taak vereist zijn, zijn aangesloten. þ De opdracht is gestart Open de toepassing ISOBUS-TC. I - 59

66 I Terminal TOUCH Raak act. taak aan. Het masker Taak verschijnt. 3. Raak Apparaatindeling aan. U hebt het masker met de apparaatindeling opgeroepen. Er verschijnt een lijst met alle op ISOBUS aangesloten apparaten. De desbetreffende connectoren verschijnen tussen de apparaten. 4. Raak de invoer in de bovenste regel aan om het eerste apparaat te selecteren. Als u gebruikmaakt van een ME-terminal waarop een gps-ontvanger is aangesloten, stelt u in de bovenste regel de toepassing Tractor-ECU in. Als een andere terminal of tractorjobcomputer de geometrie bevat, kunt u die instellen. 5. Op de tweede plek zou de landbouwmachine moeten verschijnen die op de ME-terminal is aangesloten. Raak de regel met het tweede apparaat aan en selecteer een apparaat. 6. Selecteer nu nog de juiste connector tussen deze beide apparaten. Raak de regel tussen twee apparaten aan en selecteer voor elk apparaat de passende connector Verlaat dit masker om de invoer op te slaan. Bij eenvoudige systemen kan de terminal de apparaatindeling automatisch instellen. Vooral wanneer de ME-terminal de enige is die de geometrie van de tractor bevat. In de volgende gevallen zou het echter nodig kunnen zijn de configuratie van de apparaten handmatig in te stellen: Als er in de cabine van de tractor een tractor-jobcomputer (Tractor-ECU) is gemonteerd waarin de geometrie van de tractor is opgeslagen. In dit geval zou u moeten beslissen welke Tractor- ECU in de configuratie van de apparaten met andere apparaten verbonden wordt: de toepassing van de ME-terminal of die van de jobcomputer. Als het systeem de ISOBUS-jobcomputer niet zelf kan configureren. Bijvoorbeeld als de tractor meer dan één landbouwapparaat trekt (bijv.: gierwagen en zaaimachine). Als de verbinding met een ISOBUS-jobcomputer onderbroken wordt terwijl er een ISO-XML-taak gestart is. In de meeste gevallen wordt de configuratie van de apparaten correct ingesteld, zodra u de ISOBUS-jobcomputer weer aansluit. Als bij het starten van de terminal deze foutmelding verschijnt: Apparaatconfiguratie niet volledig. Als bij het starten van een navigatie in TRACK-Leader de volgende foutmelding verschijnt: De apparaatgegevens worden nog geladen. Het instellen van de configuratie van de apparaten zou dit probleem kunnen verhelpen. I - 60

67 I Terminal TOUCH Toepassing File Server (bestandsserver) De toepassing File Server (bestandsserver) heeft als doel een geheugenplaats op de terminal op te zetten. Deze geheugenplaats kan worden gebruikt door alle ISOBUS-apparaten die geen eigen USBinterface hebben. Daardoor kunnen veel ISOBUS-jobcomputers geactualiseerd worden en krijgen andere de mogelijkheid om bijvoorbeeld protocollen of foutmeldingen op te slaan. Daarvoor wordt er in het geheugen van de terminal een map Fileserver aangemaakt. Alle ISOBUSapparaten hebben toegang tot deze map en kunnen hier gegevens schrijven of lezen. De maximale geheugenruimte bedraagt 5 MB. þ Om bestanden naar de terminal te kopiëren, moeten die zich op de USB-stick in de map Fileserver bevinden. þ Plug-in File Server is geactiveerd Open de toepassing File Server. Het startmasker van de toepassing verschijnt. 2. Raak Geheugen aan Kopieer bestanden vanaf de USB-stick naar de SD-kaart in de terminal (importeren) Kopieer bestanden vanaf de SD-kaart in de terminal naar de USB-stick (exporteren). Een van de volgende meldingen verschijnt: Import starten? of Export starten?. 5. Bevestig dit door Ja aan te raken. Gegevens worden gekopieerd. Hier ziet u het overzicht van de mappen op de USB-stick: Mappen op de USB-stick [ 25] Er verschijnt een bericht. 6. Bevestig dit door OK aan te raken. Het importeren of exporteren van gegevens is geslaagd. I - 61

68 I Terminal TOUCH Technische gegevens Technische gegevens van de terminal Bedrijfsspanning 10V - 32V Stroomopname (werking) 0,5A (typisch) - 4A Vermogensverbruik Typisch: 6W Maximaal: 40W Omgevingstemperatuur -20 C C Opslagtemperatuur -30 C C Afmetingen (B x H x D) 243mm x 186mm x 69mm Gewicht 1,1kg Beschermingsklasse IP6K4 volgens ISO 20653:2013 EMC ISO ESD-beveiliging ISO 10605:2001 level IV Milieubeproevingen Vibratie: ISO level 1 met temperatuurwisselproef level 2 volgens ISO Schokken: 100 schokken per as en richting met 15 g en 11 ms volgens IEC Processor i.mx MHz Coprocessor STM32F205 Geheugen 256M mddr Bootflash 128M SCL-NAND-Flash Besturingssysteem WinCE 6.0 Display 8 SVGA TFT Behuizing PC-ABS Ingangen / uitgangen 1 x USB 1 x D-Sub 9 bus (CAN en stroomvoorziening) 1 x D-Sub 9 stekker (RS232) 1 x D-Sub 9 stekker (CAN, RS232 & signalen) 1 x M12 (camera) 1 x M12 (Industrial Ethernet) I - 62

69 I Terminal TOUCH Pinbezettingen Aansluiting A (CAN-bus) 9-polige D-Sub-stekker Pin Signaalnaam Functie 1 CAN_L CAN_L out 6 -Vin Massa 2 CAN_L CAN_L in 7 CAN_H CAN_H in 3 CAN_GND CAN-massa, intern aan de massa 8 CAN_EN_out Geschakelde ingangsspanning, 200mA 4 CAN_H CAN_H out 9 +Vin Voeding 5 Ontsteking Ontstekingssignaal Scherm Scherm ESD/EMC-afscherming Aansluiting B 9-pol. D-sub-stekker Aansluiting B is een 9-polige D-Sub-stekker. Aan de hand van de bezetting kan de stekker voor de volgende doeleinden worden gebruikt: Doeleinde Als tweede CAN-interface 7, 9 Als tweede seriële interface 2, 3, 4, 5 Als signaalingang voor twee digitale signalen en één analoog signaal. Gebruikte pinnen 1, 5, 6, 8 I - 63

70 I Terminal TOUCH800 Pin Signaalnaam 1 Wielsensor 1 6 Aftakas 2 2 /RxD2 7 CAN2_H 3 /TxD2 8 Werkstandsensor 3 of Achteruitsignaal voor de bepaling van de rijrichting 4 Stroomvoorziening voor de GPS-ontvanger 4 Geschakelde ingangsspanning, 250mA 9 CAN2_L 5 GND Scherm ESD/EMC-afscherming Legende: 1 ) Digitale ingang volgens: ISO 11786:1995 hoofdstuk ) Digitale ingang volgens: ISO 11786:1995 hoofdstuk ) Analoge ingang volgens: ISO 11786:1995 hoofdstuk ) De pin werd met pin 4 van aansluiting C parallel geschakeld. De totale belasting bedraagt 600 ma Aansluiting C (RS232) 9-polige D-sub-bus Pin Signaalnaam Functie 1 DCD DCD 6 DSR DSR 2 /RxD /RxD 7 RTS RTS 3 /TxD /TxD 8 CTS CTS 4 DTR Geschakelde ingangsspanning, 200mA (alternatief DTR) 9 RI 5V (alternatief RI) I - 64

71 I Terminal TOUCH800 Pin Signaalnaam Functie 5 GND Signaalmassa Scherm Scherm ESD/EMC-afscherming Aansluiting CAM M12-bus: Camera Pin Signaalnaam Functie 1 Power Voedingsspanning, in totaal max. 500 ma 2 Power GND Voedingsmassa 3 FBAS2 Camera 4 FBAS Camera 5 Signaal GND Signaalmassa 6 Scherm ESD/EMC-afscherming I - 65

72 I Terminal TOUCH Aansluiting ETH (ethernet) M12-bus: Ethernet Pin Signaalnaam Functie 1 TD+ wit-oranje 2 RD+ wit-groen 3 TD- oranje 4 RD- groen 5 Pin niet aanwezig Pin niet aanwezig Scherm Scherm ESD/EMC-afscherming 11.3 Licentievoorwaarden De software maakt gebruik van de volgende opensourcebibliotheken: Eigen Spatialite Proj.4 Expat WCELIBEX I - 66

73 I Terminal TOUCH Notities I - 67

74 I I TRACK - Leader Voor uw veiligheid Elementaire veiligheidsaanwijzingen Lees de volgende veiligheidsaanwijzingen aandachtig door, voordat u het product voor de eerste keer gebruikt. Lees de bedieningshandleiding van de landbouwmachine die u met behulp van de toepassing wilt aansturen. 1.2 Beoogd gebruik De software mag uitsluitend in combinatie met landbouwapparaten en -machines worden gebruikt. De software mag niet op de openbare weg, maar uitsluitend gedurende werkzaamheden op het land worden gebruikt. 1.3 Samenstelling en betekenis van waarschuwingsaanwijzingen Alle veiligheidsaanwijzingen, die in deze bedieningshandleiding voorkomen, zijn volgens de volgende voorbeelden samengesteld: WAARSCHUWING Dit signaalwoord duidt op gevaren met een gemiddeld risico, die mogelijkerwijze de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kunnen hebben, wanneer zij niet worden vermeden. VOORZICHTIG Dit signaalwoord duidt op gevaren die mogelijkerwijze licht of gemiddeld lichamelijk letsel of materiële schade tot gevolg kunnen hebben wanneer zij niet worden vermeden. AANWIJZING Dit signaalwoord duidt op gevaren die materiële schade tot gevolg kunnen hebben wanneer zij niet worden vermeden. Er zijn handelingen, die in meerdere stappen moeten worden uitgevoerd. Wanneer er een risico is, staat er in deze bedieningshandleiding een veiligheidsaanwijzing bij. Voorbeeld De veiligheidsaanwijzingen staan altijd onmiddellijk voor de riskante stap, zijn vetgedrukt en worden door een signaalwoord gekenmerkt. 1. AANWIJZING! Dit is een opmerking. Het is een waarschuwing voor een risico, dat bij de volgende stap van de handeling optreedt. 2. Riskante stap. II - 6

75 I I - TRACK-Leader 1.4 Eisen aan de gebruikers Bedien het product altijd in overeenstemming met de voorschriften. Niemand mag het bedienen zonder eerst deze bedieningshandleiding te lezen. Lees alle veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingsaanwijzingen in deze bedieningshandleiding en in de handleidingen van aangesloten machines en apparaten aandachtig door en volg ze zorgvuldig op. II - 7

76 I I TRACK - Leader 2 Bedieningsverloop In dit hoofdstuk vindt u een aantal overzichten van werkwijzen, die u bij het bewerken van een akker met behulp van de toepassing TRACK-Leader ondersteunen. Deze overzichten laten u zien welke stappen u na elkaar kunt uitvoeren en in welke hoofdstukken deze precies toegelicht worden. Voordat u begint, moet u de software configureren. De gehele configuratie wordt beschreven in het volgende hoofdstuk: Configuratie [ 60]. Als u de terminal voor het eerst bedient, configureert u de software en vervolgens gaat u terug naar dit hoofdstuk. 2.1 Wanneer u enkel de parallelgeleiding gebruikt Dit hoofdstuk is van belang voor u als u een eenvoudig systeem hebt zonder ISOBUS-jobcomputer. Bijvoorbeeld de terminal TRACK-Guide II zonder extra toepassingen. Ook andere terminals kunt u volgens deze werkwijze bedienen, zolang u geen ISOBUS-jobcomputer aansluit en de toepassing ISOBUS-TC gedeactiveerd blijft. 1. Rijd naar de akker. 2. Indien u deze akker al eerder hebt bewerkt, laadt u de akkergegevens ervan. [ 55] Indien u een nieuwe akker wilt bewerken, moet u zorgen dat er geen andere akkergegevens zijn geladen. In een dergelijk geval moet u de geopende opname negeren [ 59]. 3. Indien u een doseerkaart [ 52] hebt, kunt u deze nu importeren. 4. Deactiveer de parameter SECTION-Control in het masker Instellingen Algemeen [ 61]. 5. In het masker Instellingen Machineprofielen selecteert u het profiel dat bij de gebruikte machinecombinatie past. [ 78] Of u maakt een nieuw machineprofiel aan. 6. Start een nieuwe navigatie. [ 21] 7. Controleer of de terminal de rijrichting correct herkend heeft. [ 24] 8. Standaard is de geleidingsmodus Parallel geactiveerd. Indien u niet recht en parallel over het oorspronkelijke spoor wilt rijden, wijzigt u de geleidingsmodus [ 39]. 9. Indien u met overlapping wilt werken, stelt u de gewenste afstand tussen de geleidingslijnen [ 38] in. 10. Indien u een gps-ontvanger gebruikt, die met EGNOS of WAAS werkt, stelt u het referentiepunt [ 26] in. 11. Start het record. [ 43] 12. Leg de eerste AB-lijn [ 35] aan. 13. Registreer de akkergrens [ 29] (optioneel). 14. Bewerk de akker door parallel over de oorspronkelijke sporen te rijden. Gebruik hiervoor de Lightbar [ 42]. 15. Indien u een hindernis nadert, kunt u hiervan de positie markeren [ 47]. 16. Na het werk slaat u de gegevens op of exporteert u deze voor latere bewerking in een GISprogramma. [ 55] 17. Kopieer de gegevens naar een USB-stick [ 56], om deze op een pc op te slaan of met TRACK-Guide-Desktop [ 33] te bekijken. II - 8

77 I I - TRACK-Leader 2.2 Wanneer u SECTION-Control gebruikt Dit hoofdstuk is van belang voor u als u een machine met een ISOBUS-jobcomputer hebt en wilt dat SECTION-Control de secties van de machine bestuurt. 1. Rijd naar de akker. 2. Indien u deze akker al eerder hebt bewerkt, laadt u de akkergegevens ervan. [ 55] Indien u een nieuwe akker wilt bewerken, moet u zorgen dat er geen andere akkergegevens zijn geladen. In een dergelijk geval moet u de geopende opname negeren [ 59]. 3. Indien u een doseerkaart [ 52] hebt, kunt u deze nu importeren. 4. Activeer de parameter SECTION-Control in het masker Instellingen Algemeen [ 61]. 5. Start een nieuwe navigatie. [ 21] 6. Controleer of de terminal de rijrichting correct herkend heeft. [ 24] 7. Standaard is de geleidingsmodus Parallel geactiveerd. Indien u niet recht en parallel over het oorspronkelijke spoor wilt rijden, wijzigt u de geleidingsmodus [ 39]. 8. Indien u met overlapping wilt werken, stelt u de gewenste afstand tussen de geleidingslijnen [ 38] in. 9. Indien u een gps-ontvanger gebruikt, die met EGNOS of WAAS werkt, stelt u het referentiepunt [ 26] in. 10. Activeer de automatische modus [ 49] van SECTION-Control of bedien de machine handmatig. 11. Leg de eerste AB-lijn [ 35] aan. 12. Registreer de akkergrens [ 29] (optioneel). 13. Markeer de kopakker [ 44] (optioneel). 14. Bewerk de akker door parallel over de oorspronkelijke sporen te rijden. Gebruik hiervoor de Lightbar [ 42]. 15. Indien u een hindernis nadert, kunt u hiervan de positie markeren [ 47]. 16. Na het werk slaat u de gegevens op of exporteert u deze voor latere bewerking in een GISprogramma [ 55]. 17. Kopieer de gegevens naar een USB-stick [ 56], om deze op een pc op te slaan of met TRACK-Guide-Desktop [ 33] te bekijken. 2.3 Wanneer u de taakafwerking ISOBUS-TC gebruikt Als u uw ISO-XML-taken met behulp van een veldkaartsysteem (FMIS) op een pc wilt plannen en daarna met de terminal wilt bewerken, dient u de toepassing ISOBUS-TC te gebruiken. In dit geval hoeft u geen gegevens op te slaan in de toepassing TRACK-Leader. Alle informatie die tijdens het werk ontstaat, wordt direct naar ISOBUS-TC overgedragen en opgeslagen in het bestand met de taak. Het grootste verschil ten opzichte van de normale bediening is het starten en beëindigen van een navigatie en de geheugenplaats van de gegevens. Andere functies worden bediend zoals beschreven in deze handleiding. II - 9

78 I I TRACK - Leader 1. Open de toepassing TRACK-Leader. 2. Als u een machine met een ISOBUS-jobcomputer gebruikt, activeert u de parameter SECTION- Control in het masker Instellingen Algemeen [ 61]. Indien dit niet het geval is, deactiveert u deze parameter. 3. Open de toepassing ISOBUS-TC. 4. Start een taak. Volg hiervoor de bedieningshandleiding van ISOBUS-TC. 5. Als de taak is gestart, opent u de toepassing TRACK-Leader. De navigatie moet automatisch starten. Indien dit niet het geval is, start u deze handmatig. 6. Controleer of de terminal de rijrichting correct herkend heeft. [ 24] 7. Standaard is de geleidingsmodus Parallel geactiveerd. Als de ISO-XML-taak geleidingslijnen bevat, worden deze overgenomen en wordt de desbetreffende geleidingsmodus geselecteerd. Indien u niet recht en parallel over het oorspronkelijke spoor wilt rijden, wijzigt u de geleidingsmodus [ 39]. 8. Indien u met overlapping wilt werken, stelt u de gewenste afstand tussen de geleidingslijnen [ 38] in. 9. Indien u een gps-ontvanger gebruikt, die met EGNOS of WAAS werkt, stelt u het referentiepunt [ 26] in. 10. Als u geen SECTION-Control gebruikt, start u het record [ 43]. 11. Als u SECTION-Control gebruikt, activeert u de automatische modus [ 49] van SECTION- Control of bedient u de machine handmatig. 12. Leg de eerste AB-lijn [ 35] aan. 13. Registreer de akkergrens (optioneel). 14. Bewerk de akker door parallel over de oorspronkelijke sporen te rijden. Gebruik hiervoor de Lightbar [ 42]. 15. Indien u een hindernis nadert, kunt u hiervan de positie markeren [ 47]. 16. Na het werk beëindigt u de taak in de toepassing ISOBUS-TC. II - 10

79 I I - TRACK-Leader Over deze bedieningshandleiding Geldigheid Deze bedieningshandleiding is geldig voor alle modules van de TRACK-Leader-toepassing van Müller-Elektronik. De softwareversie vanaf dewelke deze bedieningshandleiding geldt, vindt u in het impressum. 3.2 Doelgroep van deze bedieningshandleiding Deze bedieningshandleiding richt zich tot de gebruiker van de software TRACK-Leader en de bijhorende extra modules. 3.3 Samenstelling van handelingsaanwijzingen Handelingsaanwijzingen leggen stap voor stap uit hoe u bepaalde werkzaamheden met het product kunt uitvoeren. In deze bedieningshandleiding worden de volgende symbolen gebruikt om handelingsaanwijzingen te kenmerken: Manier van presentatie 1. Betekenis Handelingen, die u na elkaar moet verrichten. 2. Resultaat van de handeling. Dat gebeurt er, wanneer u een handeling verricht. Resultaat van een handelingsaanwijzing. Dat gebeurt er, wanneer u alle stappen hebt uitgevoerd. Randvoorwaarden. Wanneer er randvoorwaarden worden gesteld, moet u daaraan voldoen voordat u een handeling verricht. 3.4 Samenstelling van verwijzingen Wanneer er in deze bedieningshandleiding verwijzingen voorkomen, zien die er als volgt uit: Voorbeeld van een verwijzing: [ 11] U herkent verwijzingen aan rechte haakjes en aan een pijl. Het nummer na de pijl geeft aan op welke bladzijde het hoofdstuk begint, waar u verder kunt lezen. II - 11

80 I I TRACK - Leader 4 Beschrijving van het product TRACK-Leader is een modern systeem dat bestuurders van een landbouwvoertuig helpt om exact parallelle sporen op het veld te rijden. Het systeem is modulair opgebouwd en kan door de gebruiker met bijkomende functies worden uitgebreid. 4.1 Beschrijving van de prestaties De beschikbare functies van de software zijn afhankelijk van de modules waarvoor u een licentie hebt geactiveerd. Er bestaan twee soorten modules: Basismodule: Voorwaarde voor de extra modules. TRACK-Leader Extra modules: Kunnen willekeurig worden samengesteld. SECTION-Control TRACK-Leader AUTO TRACK-Leader TOP VARIABLE RATE-Control Voorwaarden TRACK-Leader Soort module: Basismodule. Deze moet voorhanden zijn om alle andere modules te kunnen gebruiken. Om deze module te kunnen gebruiken, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: De plug-in TRACK-Leader moet zijn geactiveerd. De licentie TRACK-Leader moet zijn geactiveerd. Lees de montage- en bedieningshandleiding van de terminal om te weten te komen hoe u plug-ins en licenties activeert. Functies Na activering staan de volgende functies ter beschikking: Weergave van parallelle geleidingslijnen. Weergave van parallelle geleidingslijnen in de kopakker. Detectie van hindernissen die zich op het veld bevinden. Waarschuwing voor gedetecteerde hindernissen. Waarschuwing voor het bereiken van de akkergrens. Opslaan van de werkresultaten in twee formaten. SECTION-View - Weergave, welke secties door de bestuurder in- en uitgeschakeld moeten worden om zonder overlappingen te kunnen werken SECTION-Control Soort module: Extra module. Met SECTION-Control kunt u op een aangesloten jobcomputer invoeren welke delen van het landbouwapparaat moeten worden uitgeschakeld om zonder overlappingen te kunnen werken. Dat kunnen bijvoorbeeld secties bij een veldspuit zijn. II - 12

81 I I - TRACK-Leader Voorwaarden Functies Om deze module te kunnen gebruiken, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: De plug-in TRACK-Leader moet zijn geactiveerd. De licentie TRACK-Leader moet zijn geactiveerd. De licentie SECTION-Control moet zijn geactiveerd. De terminal moet op een ISOBUS-jobcomputer zijn aangesloten die door SECTION-Control wordt ondersteund of op de SC-box van Müller-Elektronik. De ISOBUS-jobcomputer moet zijn geconfigureerd. Na activering staan de volgende functies ter beschikking: Door gps ondersteunde sectieschakeling. II - 13

82 I I TRACK - Leader Voorwaarden Functies VARIABLE RATE-Control Soort module: Extra module. Om deze module te kunnen gebruiken, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: De plug-in TRACK-Leader moet zijn geactiveerd. De licentie VARIABLE RATE-Control moet zijn geactiveerd. De ISOBUS-jobcomputer moet deze functie ondersteunen. Momenteel werkt deze uitsluitend met jobcomputers voor veldspuiten van de firma Müller-Elektronik. Met VARIABLE RATE-Control kunt u: Doseerkaarten in SHP-formaat importeren. [ 53] U kunt hiermee maximaal één toepassingskaart tegelijk gebruiken. Gewenste streefwaarden van de doseerkaart naar een jobcomputer overdragen. 4.2 Testlicenties gebruiken In de toestand bij levering zijn alle niet-vrijgeschakelde modules geactiveerd met een testlicentie voor 50 uur. U kunt elke module 50 uur testen. De tijd begint pas te lopen als u een module activeert. Na afloop van de 50 uur worden alle functies gedeactiveerd waarvan de proeflicentie is afgelopen. 4.3 Structuur van het startmasker Het startmasker verschijnt als u de toepassing TRACK-Leader opent en er geen navigatie gestart is. Startmasker van TRACK-Leader Bedieningselementen In het startmasker kunt u: naar andere maskers gaan. de softwareversie bekijken (de nummers naast TL en NG ). Functiesymbool Functie Start een nieuwe navigatie. [ 21] II - 14

83 I I - TRACK-Leader Functiesymbool Functie Verschijnt in plaats van de functietoets Navigatie, als het niet mogelijk is een navigatie te starten. Als u op deze toets drukt, verschijnt een melding waarin de oorzaak wordt vermeld. Mogelijke oorzaken: SECTION-Control is geactiveerd, maar er is geen ISOBUSjobcomputer aangesloten. Testlicentie is verstreken. U werkt zonder ISO-XML-taken, maar in de toepassing ISOBUS-TC is de parameter Met ISO-XML werken? geactiveerd. Lees meer in het hoofdstuk: Samenwerking met de toepassing ISOBUS-TC [ 32] U werkt met ISO-XML-taken en u hebt geen taak gestart. U hebt de terminal aangesloten op een nieuwe ISOBUSjobcomputer zonder de terminal opnieuw te starten. De configuratie van de apparaten in de toepassing ISOBUS-TC is onvolledig. Opent het masker Geheugen. [ 55] Opent het masker Instellingen. [ 60] 4.4 Informatie op het werkscherm Zodra u de navigatie start, verschijnt het werkscherm. Van hieruit kunt u alle taken uitvoeren die u tijdens het veldwerk nodig hebt. De informatie die in het werkmasker verschijnt, is verschillend naargelang het feit of de parameter SECTION-Control [ 61] is ingesteld op ja of nee. Werkscherm na de start, bij ingeschakelde SECTION-Control Navigatiebereik Actuele statusinformatie Werkbalk Kompas Symbool van het voertuig Toestand van SECTION-Control II - 15

84 I I TRACK - Leader Op de volgende afbeelding ziet u welke andere informatie tijdens het werk op het werkscherm kan verschijnen. Werkscherm tijdens het werk Beeldscherm Lightbar Teller en statusinformatie Waarschuwing voor het bereiken van de akkergrens Akkergrens Pijl die de positie van de gps-ontvanger symboliseert Werkbalk Geleidingslijn Kompas Geleidingslijnen De geleidingslijnen zijn hulpmiddelen die u helpen om parallel te rijden. Er bestaan drie soorten geleidingslijnen: AB-lijn - Dit is de eerste geleidingslijn. Op het beeldscherm wordt deze altijd gemarkeerd met de letters A en B. Geactiveerde geleidingslijn - Dat is de geleidingslijn die door het voertuig op dit moment wordt gevolgd. Deze is blauw gemarkeerd. Niet-geactiveerde geleidingslijnen - geleidingslijnen die niet zijn geactiveerd. Positie van de gps-ontvanger Het midden van de grijze pijl boven de werkbalk komt overeen met de positie van de gps-ontvanger. Werkbalk De werkbalk symboliseert de landbouwmachine. Hij bestaat uit meerdere vierkanten. Elk vierkant komt overeen met een sectie. De kleur van de vierkanten kan tijdens het werk wijzigen. Zie ook: SECTION-View gebruiken [ 42] II - 16

85 I I - TRACK-Leader Teller en statusinformatie In dit bereik kunt u meerdere gegevens zien. 1. Beweeg uw vinger over het bereik teller: De volgende weergave verschijnt. Teller Snelheid Kwaliteit van het gps-signaal Gewenste streefwaarde uit de doseerkaart Status van het systeem van de automatische besturing. Oppervlakte: - Op een akker zonder akkergrens: reeds bewerkte oppervlakte. - Op een akker met akkergrens: totale oppervlakte van de akker. Verschijnt alleen als u de akkergrens hebt geregistreerd: - Nog te bewerken oppervlakte. Status van SECTION-Control: - AUTO - SECTION-Control bestuurt de sectieschakeling van de ISOBUSjobcomputer. - MANU - de ISOBUS-jobcomputer wordt handmatig bediend. Weergave van de werkbreedte met de toestand van de secties, bij aangesloten ISOBUS-jobcomputers Referentie van de machine en de werkbreedte Gedeactiveerde sectie Actieve sectie Werkmodus van SECTION-Control voor deze werkbreedte II - 17

86 I I TRACK - Leader Legenda bij de gevisualiseerde uitbrenghoeveelheden Referentie van de legenda De referentie is ingesteld door de jobcomputer of door een ISO-XML-taak. Legenda Akkergrens De akkergrens [ 29] geeft de software de exacte positie van de akker en dient als richtlijn voor de berekening van de totale oppervlakte van de akker. Bereden en bewerkte vlakken De vlakken achter het symbool van de machine worden met een groene kleur gemarkeerd. Die groene kleur kan daarbij, afhankelijk van configuratie, de volgende betekenis hebben: Bereden vlakken Wanneer u alleen TRACK-Leader gebruikt, wordt het bereden vlak gemarkeerd. Het wordt gemarkeerd of de machine het vlak tijdens het berijden nu heeft bewerkt of niet. Bewerkte oppervlakten Wanneer u SECTION-Control gebruikt, worden de bewerkte vlakken gemarkeerd. Vlakken, die de machine heeft bereden maar niet heeft bewerkt, worden daarentegen niet gemarkeerd. Als u wilt dat de software alleen bewerkte vlakken met groen markeert, doe dan het volgende: SECTION-Control activeren of Werkstandsensor monteren en activeren De werkstandsensor herkent, dat een landbouwmachine is ingeschakeld en geeft die informatie door aan de terminal. Status van de gps-verbinding Geeft de status van de dgps-verbinding aan. Zie ook: Kwaliteit van het dgps-signaal testen [ 28] 4.5 Bedieningselementen op het werkscherm In dit hoofdstuk vindt u een overzicht van de meeste functiesymbolen die op het werkscherm van de toepassing kunnen verschijnen, met de desbetreffende functie. II - 18

87 I I - TRACK-Leader Eerste pagina Functiesymbool Functie / hoofdstuk met meer informatie Geeft de tweede pagina met functiesymbolen weer. Verlaat het werkscherm en beëindigt de navigatie. Akkergrens bepalen [ 29] Op het navigatiebeeldscherm wordt een rode lijn rond de akker getrokken. Dat is de akkergrens. Akkergrens wissen [ 32] De akkergrens wordt gewist. Optekenen van de ritten beginnen [ 43] Functiesymbolen verschijnen alleen maar wanneer SECTION-Control is gedeactiveerd en u geen werkstandsensor hebt. Markering van de bewerkte oppervlakte annuleren Bedrijfsmodus van SECTION-Control wijzigen [ 49] SECTION-Control verandert van bedrijfsmodus. Kopakker bewerken [ 44] Symbool is gedeactiveerd, omdat er een akkergrens ontbreekt. Roept een scherm op waarin u de kopakker kunt definiëren. AB-lijn aanmaken. [ 35] Het precieze uitzicht van de vlaggen hangt af van de geactiveerde geleidingsmodus. Punt A van de AB-lijn wordt geplaatst. Geleidingslijnen wissen [ 37] Druk gedurende drie seconden op de functietoets. Geleidingslijnen worden gewist. Weergave van het werkscherm wijzigen De volledige akker wordt weergegeven. De omgeving van het voertuig wordt weergegeven. Op het beeldscherm gaat u tussen twee aanzichten heen en weer: Toestandskaart en Bewerkte oppervlakten [ 49] Geleidingsmodus selecteren [ 39] Het scherm voor configuratie van de geleidingslijnen verschijnt. II - 19

88 I I TRACK - Leader Functie / hoofdstuk met meer informatie Rijrichting herkennen [ 24] De veronderstelde rijrichting werd gewisseld. Meerdere functies: Afstand tussen de geleidingslijnen instellen [ 38] Interval van de geleidingslijnen instellen [ 38] Hoekmodus instellen [ 38] Parameters voor TRACK-Leader AUTO [ 77] Tweede pagina Functiesymbool Functiesymbool Functie / hoofdstuk met meer informatie Geeft de eerste pagina met functiesymbolen weer. 3D-aanzicht wordt geactiveerd 2D-aanzicht wordt geactiveerd Hindernissen bepalen [ 47] Het scherm met de hindernisregistratie verschijnt. Als deze pijl verschijnt, gaat het systeem ervan uit dat het voertuig vooruit rijdt. [ 24] Als u hierop drukt, wordt de aangenomen rijrichting gewijzigd. Als deze pijl verschijnt, gaat het systeem ervan uit dat het voertuig achteruit rijdt. [ 24] Als u hierop drukt, wordt de aangenomen rijrichting gewijzigd. Geleidingslijnen verschuiven [ 37] De geleidingslijnen worden naar de actuele positie van het voertuig geschoven. Functiesymbolen voor het instellen van het referentiepunt en voor kalibrering van het gps-signaal verschijnen: Referentiepunt instellen [ 26] Gps-signaal kalibreren [ 27] II - 20

89 I I - TRACK-Leader Bedieningsprincipe Eerste ingebruikname 1. Start de terminal. 2. In het keuzemenu raakt u het symbool aan De toepassing TRACK-Leader verschijnt in het hoofdvenster: 5.2 Mogelijke problemen Navigatie starten Er zijn twee mogelijkheden om een navigatie te starten: Vanuit de toepassing TRACK-Leader, als u zonder ISO-XML-taken werkt. [ 21] Vanuit de toepassing ISOBUS-TC, als u met ISO-XML-taken werkt. [ 23] Als u de navigatie niet kunt starten, omdat in het startmasker het gedeactiveerde symbool verschijnt, kan dit de volgende oorzaken hebben: SECTION-Control is geactiveerd, maar er is geen ISOBUS-jobcomputer aangesloten. U werkt zonder ISO-XML-taken, maar in de toepassing ISOBUS-TC is de parameter Met ISO- XML werken? op ja gezet. U werkt met ISO-XML-taken en u hebt geen taak gestart. U hebt de terminal aangesloten op een nieuwe ISOBUS-jobcomputer zonder de terminal opnieuw te starten. (Foutmelding: apparaatindeling niet ingesteld.) U hebt in de toepassing Tractor-ECU de parameter Verbinding met ISOBUS-TC? gedeactiveerd. (Foutmelding: apparaatindeling niet ingesteld.) Testlicentie is verstreken Zonder ISO-XML-taak þ U hebt de parameter SECTION-Control geconfigureerd. [ 61] þ Indien u met een ISOBUS-jobcomputer werkt, moet deze op de ISOBUS zijn aangesloten. þ Indien u zonder ISOBUS-jobcomputer werkt, moet u het bij de machine passende machineprofiel selecteren. [ 78] þ U hebt de parameter Met ISO-XML werken? in de toepassing ISOBUS-TC [ 32] op nee gezet Open de toepassing TRACK-Leader. II - 21

90 I I TRACK - Leader Het volgende scherm verschijnt: Als in plaats van Navigatie de tekst... verschijnt, hebt u aan een van de voorwaarden niet voldaan. 2. Raak Geheugen aan. Het scherm Geheugen verschijnt: [ 55] 3. Nu moet u kiezen of u een akker voor het eerst wilt bewerken of op een akker wilt werken waarvan u de akkergrens reeds hebt gemarkeerd. Kies uit een van de volgende mogelijkheden en lees verder vanaf stap Mogelijkheid a: Indien u een nieuwe akker wilt bewerken, moet u zorgen dat er zich geen oudere opname in het geheugen bevindt. Raak aan om de geopende opname te verwerpen. (De opname wordt niet van de SD-kaart gewist.) In het scherm wordt geen akker weergegeven. 5. Mogelijkheid b: Als u een akker wilt bewerken waarvan u de akkergegevens reeds op SDkaart hebt, raakt u aan en laadt u de akkergegevens van de SD-kaart. In het scherm verschijnt de akker die u hebt geladen. Bij de geladen akker hebt u twee mogelijkheden: 6. Mogelijkheid b1: U wilt het werk op deze akker voortzetten - lees verder vanaf stap Mogelijkheid b2: U wilt deze akker opnieuw bewerken, u hebt alleen de akkergrens nodig. Raak aan om de ritten te wissen Verlaat het scherm Geheugen. Het startscherm van de toepassing verschijnt. II - 22

91 I I - TRACK-Leader 9. - Start een nieuwe navigatie. Het werkscherm verschijnt. Dit bevat slechts het symbool van het voertuig of aanvullend ook de geladen akkergrenzen en ritten - al naargelang wat u in het scherm Geheugen hebt gedaan. Als in het midden van het beeldscherm het symbool verschijnt, bestaat er geen verbinding met de gps-ontvanger en u kunt niet verder werken. Sluit een gps-ontvanger aan en configureer deze. 10. Lees dit hoofdstuk om te weten te komen welke informatie er op het werkscherm verschijnt: Informatie op het werkscherm [ 15] 11. Lees dit hoofdstuk om te weten te komen wat u vervolgens moet doen: Bedieningsverloop [ 8] Met een ISO-XML-taak Gebruik deze methode als u de toepassing ISOBUS-TC gebruikt. þ Indien u met een ISOBUS-jobcomputer werkt, moet deze op de ISOBUS zijn aangesloten. þ Indien u zonder ISOBUS-jobcomputer werkt, moet u het bij de machine passende machineprofiel selecteren [ 78]. þ U hebt de parameter SECTION-Control geconfigureerd. [ 61] þ U hebt de parameter Met ISO-XML werken? in de toepassing ISOBUS-TC op ja gezet. 1. Start een taak in de toepassing ISOBUS-TC. Lees in de bedieningshandleiding van ISOBUS- TC hoe u dit doet Open de toepassing TRACK-Leader. Het werkscherm met alle gegevens uit de ISO-XML-taak verschijnt: Als het werkscherm niet verschijnt, hebt u aan een aantal voorwaarden niet voldaan. Als in het midden van het beeldscherm het symbool verschijnt, bestaat er geen verbinding met de gps-ontvanger en u kunt niet verder werken. Sluit een gps-ontvanger aan en configureer deze. 3. Lees dit hoofdstuk om te weten te komen welke informatie er op het werkscherm verschijnt: Informatie op het werkscherm [ 15] 4. Lees dit hoofdstuk om te weten te komen wat u vervolgens moet doen: Bedieningsverloop [ 8] II - 23

92 I I TRACK - Leader 5.3 Rijrichting herkennen Om ervoor te zorgen dat het systeem bij het keren en achteruitrijden goed werkt, wordt best ook met de rijrichting rekening gehouden. Zolang u zich op de akker vooruit verplaatst, wordt het apparaat op het beeldscherm juist weergegeven en worden de secties juist geschakeld,. Wanneer u echter achteruit rijdt, zijn twee gedragingen mogelijk: Wanneer met de rijrichting geen rekening wordt gehouden, gaat de terminal er zelfs bij een wijziging van de richting uit dat het voertuig vooruit rijdt. Het voertuig wordt in dit geval op het beeldscherm met 180 gedraaid. Hierdoor bevinden de secties zich op de verkeerde plaats en worden ze eventueel verkeerd geschakeld. Wanneer met de rijrichting rekening wordt gehouden, verandert de gps-pijl van kleur en richting. Voordelen van een richtingswissel Er zijn meerdere mogelijkheden om met de rijrichting rekening te houden: rijrichtingssensor in de tractor. Het richtingssignaal wordt via de ISOBUS overgedragen en door de terminal herkend. Rijrichtingssignaal van het besturingssysteem. Halfautomatische rijrichtingsherkenning aan de hand van het gps-signaal. Halfautomatische rijrichtingsherkenning Wanneer de parameter rijrichtingsherkenning [ 62] geactiveerd is, moet u na het inschakelen van de terminal ervoor zorgen dat de veronderstelde rijrichting juist is. Het systeem neemt bij de eerste voertuigbeweging aan dat het voertuig vooruit rijdt. Iedere wijziging van de richting wordt vervolgens aangepast aan deze informatie. II - 24

93 I I - TRACK-Leader Daarom is het van groot belang dat u direct na de start van de navigatie controleert of het systeem de rijrichting correct heeft herkend. Dit geldt in het bijzonder als het voertuig voor of tijdens de start van de navigatie achteruit rijdt of bijvoorbeeld nog geen gps-signaal ontvangt. De rijrichting moet ten laatste na de systeemherstart weer worden gecontroleerd. 1. Start een nieuwe navigatie. De pijl boven het voertuigsymbool toont de actueel veronderstelde rijrichting. - Voertuig rijdt vooruit; - Voertuig rijdt achteruit. 2. Raak aan om de veronderstelde rijrichting te wijzigen. 3. Bij elke verandering van richting die de terminal aan de hand van het gps-signaal herkent, wordt de weergegeven rijrichting aangepast. 5.4 DGPS ijken DGPS betekent Globaal Positioneringssysteem met Differentiesignaal. Het is een systeem dat wordt gebruikt om de positie van uw voertuig vast te stellen. Wanneer ijken? Beschrijving van het probleem Of en wanneer u het signaal ijkt, is afhankelijk van het signaal dat u gebruikt. Als u gps zonder correctiesignaal gebruikt, dan moet u het gps-signaal iedere keer voor begin van de werkzaamheden ijken. Hoe nauwkeuriger u dat doet, des te nauwkeuriger zal uw systeem werken. Omgekeerd geldt: hoe onnauwkeuriger de gps-ijking, des te onnauwkeuriger kan het systeem de positie van het voertuig bepalen. Wanneer u een RTK-correctiesignaal gebruikt, hoeft u noch het referentiepunt in te stellen noch het gps-signaal te ijken. De positie van de tractor wordt door het RTK-station door een correctiesignaal voortdurend gecorrigeerd. In de loop van de dag draait de aarde en de satellieten veranderen van positie aan de hemel. Daardoor verschuift de berekende positie van een punt. Door die verschuiving is die na een bepaalde tijd niet meer actueel. Dat fenomeen wordt drift genoemd en kan worden beperkt. Dit betekent voor u dat alle akkergrenzen en geleidingslijnen die u op een dag aanlegt, na een aantal uren enigszins zijn verschoven. Oplossing van het probleem Er zijn vier manieren om de drift te compenseren: Door gebruik van RTK-systemen. Via het referentiepunt door het referentiepunt in te stellen en het gps-signaal steeds voor het begin van het werk te ijken. Kosteloze mogelijkheid voor boeren die met EGNOS, WAAS of andere DGPS-signalen werken, waarvan de nauwkeurigheid ca. +/- 30 cm bedraagt. Kortstondig ook door de verschuiving van geleidingslijnen. Door een correctiesignaal te gebruiken. Een dienst van gps-providers waarvoor moet worden betaald. Alleen in combinatie met een uiterst nauwkeurige gps-ontvanger. Het gps-signaal wordt over regelmatige afstanden automatisch opnieuw geijkt Waar hebt u het referentiepunt voor nodig? Met behulp van het referentiepunt kunt u de daadwerkelijke gps-coördinaten vergelijken met de opgeslagen gps-coördinaten en eventuele drift (verschuiving) compenseren. II - 25

94 I I TRACK - Leader Om het gps-signaal te ijken is een vast punt op de grond nodig. Dit is het zogenoemde referentiepunt. Bij het ijken van het gps-signaal worden de opgeslagen coördinaten van het referentiepunt vergeleken met de actuele coördinaten en afgestemd. Links - akker met geijkt gps-signaal; rechts - akker zonder geijkt gps-signaal Wanneer u het referentiepunt niet instelt en het gps-signaal niet elke keer voor begin van de werkzaamheden ijkt, dan gebeurt het volgende: De opgeslagen gps-coördinaten van de akkergrens, de geleidingslijnen enz., wijken af van de daadwerkelijke posities. Dan zult u delen van de akker niet kunnen bewerken, omdat die zich, volgens de gps, buiten de akkergrenzen bevinden. Voor maximale precisie doet u daarom het volgende: 1. U stelt bij elke akker bij de eerste bewerking een referentiepunt in. 2. Voordat u een akker bewerkt, waarvoor u het referentiepunt reeds hebt ingesteld, ijkt u het gps-signaal. 3. Als de akker groot is en u deze urenlang bewerkt, ijkt u tussendoor het gps-signaal Referentiepunt instellen Bij het instellen van de referentiepunt zijn de coördinaten van de gps-ontvanger doorslaggevend. Aangezien u de gps-ontvanger niet elke keer wilt demonteren, moet u het voertuig altijd op dezelfde plaats zetten. Hierdoor bevindt zich ook de gps-ontvanger op dezelfde plaats. Bij het instellen van het referentiepunt hebt u een vast punt nodig, dat niet van positie verandert. Bijvoorbeeld een boom, een grenssteen of een putdeksel. U hebt dat punt nodig om bij toekomstige ijking van het gps-signaal de tractor precies op hetzelfde punt neer te kunnen zetten. AANWIJZING Verlies van gegevens bij ontbrekend referentiepunt Als u in de toekomst een referentiepunt niet kunt vinden, worden de opgeslagen gegevens onbruikbaar. Onthoud altijd de precieze positie van het referentiepunt voor elke akker! II - 26

95 I I - TRACK-Leader De volgende afbeelding geeft een mogelijkheid weer om de tractor bij het instellen van het referentiepunt neer te zetten: Tractor bij het instellen van het referentiepunt Gps-ontvanger op het dak van de cabine van de tractor Afstand tussen de gps-ontvanger en het punt aan de rand van de weg op de X-as Positie van het referentiepunt Afstand tussen de gps-ontvanger en het punt aan de rand van de weg op de Y-as Lijn van het vaste punt over de weg þ U bewerkt de akker voor de eerste keer. 1. Vind een vast punt bij de toegang tot de akker. Bijvoorbeeld een boom, een grenssteen of een putdeksel. 2. Teken een lijn van dit punt over de weg waarop het voertuig staat. 3. Zet het voertuig met beide voorwielen op deze lijn. 4. Noteer de afstand tussen het vaste punt en het voertuig. Deze afstand moet u ook aanhouden bij de ijking van het gps-signaal. 5. Start een nieuwe navigatie. 6. Raak na elkaar de volgende symbolen aan: > > Op het beeldscherm verschijnen een R en een punt, dat het referentiepunt op de akker markeert. Het punt bevindt zich onder de pijl. U hebt het referentiepunt ingesteld Gps-signaal kalibreren Bij het ijken van het gps-signaal moet de gps-ontvanger zich op exact hetzelfde punt bevinden als bij het instellen van het referentiepunt. II - 27

96 I I TRACK - Leader Positie van de gps-ontvanger ten opzichte van het referentiepunt bij het ijken van het gps-signaal Positie van het referentiepunt Gps-ontvanger op het dak van de cabine van de tractor Wanneer ijken? U moet het gps-signaal in de volgende gevallen ijken: Steeds voor het begin van het werk. Wanneer u vaststelt dat u weliswaar in een rijstrook rijdt, maar op het beeldscherm een afwijking wordt weergegeven. þ Er is een referentiepunt voor de akker. 1. Rijd naar het punt waarop u het referentiepunt hebt ingesteld. 2. Zet het voertuig met beide voorwielen op de lijn die u bij het instellen van het referentiepunt hebt getrokken. Het voertuig moet in dezelfde hoek staan als bij het instellen van het referentiepunt. De afstand tot het vaste punt aan de rand van de weg moet hetzelfde zijn als bij het instellen van het referentiepunt. 3. Raak na elkaar de volgende symbolen aan: > > Er verschijnt een venster waarop u kunt zien hoeveel meter het signaal sinds de laatste ijking is verschoven. U hebt het gps-signaal geijkt. 5.5 Kwaliteit van het gps-signaal testen Hoe beter het gps-signaal is, des te nauwkeuriger en bestendiger tegen uitval werkt de TRACK- Leader. De kwaliteit van het gps-signaal is afhankelijk van meerdere factoren: van het model van de gps-ontvanger; van de geografische positie (in sommige gebieden zijn de correctiesatellieten niet bereikbaar); van lokale afscherming van het signaal op de akker (bomen, heuvels). Informatie op het werkscherm Actuele kwaliteit van het gps-signaal Staafdiagram Geeft de kwaliteit van de verbinding weer. Hoe meer blauwe balken, hoe beter de verbinding. Aantal verbonden satellieten II - 28

97 I I - TRACK-Leader Kwaliteit van het gps-signaal Kwaliteit RTK fix RTK float DGPS Gps INV Beschrijving Optimale nauwkeurigheid. Ca. 10 tot 15 cm nauwkeurigheid van spoor tot spoor. Gps met correctiesignaal. Afhankelijk van de gps-ontvanger en de configuratie: WAAS, EGNOS, GLIDE of andere. Zwak en onnauwkeurig signaal. Geen gps-signaal. Werken is niet mogelijk. 5.6 Akkergrens U kunt de akkergrens markeren om te zorgen dat het systeem de omtrek van de akker kent. De akkergrens verschijnt op het beeldscherm als een rode lijn die om de akker is getrokken. Het is niet per se noodzakelijk de akkergrens te markeren. Alle modules van de toepassing werken ook zonder akkergrens. Het gebruik ervan heeft echter enkele voordelen: De totale oppervlakte van de akker en de bewerkte oppervlakte kunnen worden berekend. Hierdoor kunt u beter en nauwkeuriger vullen; De terminal waarschuwt u als u de akkergrens nadert; Alleen bij aanwezigheid van een akkergrens is het mogelijk een kopakker op het beeldscherm weer te geven; Bij aanwezigheid van een akkergrens kunnen secties die buiten de akker vallen automatisch worden uitgeschakeld. Dit is vooral zinvol bij veldspuiten met grote werkbreedtes; Er zijn meerdere mogelijkheden om de akkergrens te markeren. Direct op de terminal: [ 29] tijdens werken met een landbouwapparat door om de akker heen te rijden met de tractor of een ander voertuig (quad) Import van de akkergrens: [ 32] import uit meetgegevens in het formaat SHP import uit eerdere TRACK-Leader-records import van op de pc getekende akkergrenzen Akkergrens registreren door rond de akker te rijden Om de akkergrens direct op de terminal te registreren, moet u rond de akker rijden. Hoe nauwkeuriger u hierbij te werk gaat, des te nauwkeuriger worden vervolgens in het grensgebied de secties geschakeld. De nauwkeurigheid van het gps-signaal is van groot belang: Gebruik indien mogelijk een zo nauwkeurig mogelijk gps-signaal, bijvoorbeeld RTK. IJk het gps-signaal om de 15 minuten, als u met DGPS werkt. Annuleer hiervoor de registratie (symbool ) en rijd naar het referentiepunt. Na de ijking rijdt u weer terug naar het punt waar u de registratie hebt geannuleerd. II - 29

98 I I TRACK - Leader Principiële werkwijze - zonder ISOBUS-jobcomputer en zonder SECTION-Control Zo rijdt u rond de akker, als u werkt zonder ISOBUS-jobcomputer en zonder SECTION-Control: þ Parameter SECTION-Control is gedeactiveerd. þ U hebt een machineprofiel geselecteerd dat bij uw voertuig past. 1. Start een nieuwe navigatie. 2. Als u zonder RTK werkt, stelt u het referentiepunt in of kalibreert u het gps-signaal. U ziet het volgende scherm: 3. - Druk op dit functiesymbool om de terminal mee te delen dat het landbouwapparaat werkt. Als aan een landbouwapparaat (of tractor) een werkstandsensor is gemonteerd en in het machineprofiel is geconfigureerd, verschijnt dit symbool niet. In dit geval herkent de terminal automatisch dat het landbouwapparaat werkt. 4. Schakel het landbouwapparat in resp. breng het in de werkstand. 5. Rijd rond de akker. Probeer hierbij met het buitenste deel van het landbouwapparaat direct langs de rand van de akker te rijden. Als u constateert dat de werkbreedte anders is dan de landbouwapparaatbreedte, stopt u en corrigeert u de parameter Werkbreedte in de machineprofielen. Gedurende de tijd dat u rond de akker rijdt, kunt u de parameter zelfs iets hoger instellen en vervolgens op een constante afstand tot de rand van de akker rijden. Na de eerste centimeters ziet u dat de oppervlakte achter het voertuigsymbool op het beeldscherm groen wordt gemarkeerd. De groene kleur markeert de bewerkte oppervlakte: 6. Rijd om de gehele akker heen. II - 30

99 I I - TRACK-Leader 7. Stop nadat u rond de akker bent gereden. De rondrit moet gesloten zijn: 8. - Druk op dit functiesymbool om de akkergrens om de groen gemarkeerde oppervlakte heen te markeren. Op het navigatiebeeldscherm wordt rond de akker een rode lijn getrokken. Dat is de akkergrens. In het tellerveld verschijnt nu de berekende akkeroppervlakte. Aangezien u zich in de nabijheid van de akkergrens bevindt, begint de terminal te piepen en op het beeldscherm verschijnt de waarschuwingsmelding Akkergrens. U kunt een op deze manier geregistreerde akkergrens opslaan. Rond de akker rijden met SECTION-Control Als u met SECTION-Control werkt, gaat u vrijwel op dezelfde manier te werk als beschreven in de principiële werkwijze. Belangrijk: Een ISOBUS-jobcomputer moet zijn aangesloten. Voor registratie van de akkergrens activeert u in de instellingen de parameter SECTION-Control. De functiesymbolen en worden vervangen door dit symbool. In stap 3 van de principiële werkwijze dient u hiermee de automatische modus van SECTION-Control te activeren. De bewerkte oppervlakte wordt automatisch gemarkeerd zodra he Rond de akker rijden met een tractor, quad of een ander voertuig zonder landbouwapparaat In veel gevallen is het handig om rond de akker te rijden met een voertuig dat geen landbouwapparaat trekt. Belangrijk: U moet de terminal en de gps-ontvanger op het voertuig monteren. U hebt een machineprofiel nodig voor de quad. Voer hierbij uiterst nauwkeurig de positie van de gps-ontvanger en de werkbreedte in. De halve werkbreedte komt overeen met de afstand van het midden van het voertuig tot aan de akkergrens. Houd u tijdens de gehele rondrit aan deze afstand. II - 31

100 I I TRACK - Leader Akkergrens importeren U kunt de akkergrens uit een extern programma importeren. Dat kunnen oudere akkergrenzen zijn die u met een andere terminal hebt gemaakt, of gegevens van een geodetische meetdienst. De bron is niet van belang. Het is alleen belangrijk dat de grens zeer nauwkeurig is getekend. Het bestand moet de volgende eigenschappen hebben: bestandsformaat: SHP standaard: WGS84 In het volgende hoofdstuk leert u hoe u de akkergrens importeert: Akkergegevens in SHP-formaat (shape) [ 66] Akkergrens wissen 1. Raak gedurende ca. 3 seconden het volgende functiesymbool aan: De volgende melding verschijnt: Moet de akkergrens gewist worden? 2. Ja - bevestig. De akkergrens wordt gewist. 5.7 Samenwerken met andere toepassingen Samenwerking met de toepassing ISOBUS-TC U kunt TRACK-Leader samen met de toepassing ISOBUS-TC gebruiken. Dit heeft de volgende voordelen: U hoeft geen akkergegevens met TRACK-Leader in te lezen of te importeren. Wanneer u een taak in ISOBUS-TC start, worden alle akkergegevens rechtstreeks naar TRACK-Leader overgedragen. U kunt bij het werk gebruik maken van doseerkaarten die in een taak zijn geïntegreerd. Let op het volgende, als u beide programma s gebruikt: 1. U moet een taak altijd in de toepassing ISOBUS-TC starten wanneer u met TRACK-Leader wilt werken. Samenwerking met ISOBUS-TC activeren en deactiveren Wanneer u de toepassing ISOBUS-TC niet wilt gebruiken, deactiveert u de bewerking van ISO-XML-taken: 1. Open de toepassing ISOBUS-TC 2. Raak Instellingen aan. 3. Configureer de parameter Met ISO-XML werken?. 4. Start de terminal opnieuw Compatibiliteit met jobcomputers Als u met de jobcomputer secties wilt schakelen, moet u de functie SECTION-Control [ 61] activeren. Dan neemt TRACK-Leader bijna alle parameters van het aangesloten landbouwapparaat over uit de ISOBUS-jobcomputer. II - 32

101 I I - TRACK-Leader Bijvoorbeeld: Werkbreedte Aantal secties Geometrie van het landbouwapparaat De jobcomputer ontvangt van TRACK-Leader volgende informatie: Instructies voor het aan- en uitschakelen van secties (SECTION-Control) Uitbrenghoeveelheden (uit de doseerkaart of uit een ISO-XML-taak) Samenwerking met TRACK-Guide Desktop TRACK-Guide Desktop is een gratis programma voor de pc. U kunt daarmee: Werkresultaten bekijken Berichten voor uw klanten afdrukken Programmavenster Bericht U kunt TRACK-Guide Desktop in het Download -gedeelteop de volgende internetpagina vinden: II - 33

102 II - 34 I I TRACK - Leader

103 I I - TRACK-Leader Parallelgeleiding TRACK-Leader Geleidingslijnen voor parallelle geleiding gebruiken Geleidingslijnen zijn parallelle lijnen die op het beeldscherm worden weergegeven. Ze helpen u om de akker in parallelle banen te bewerken. De eerste geleidingslijn die u op de terminal aanlegt, is de AB-lijn. Op het beeldscherm wordt deze meestal gemarkeerd met de letters A en B. Alle verdere geleidingslijnen worden berekend en getekend op basis van de AB-lijn. Het verloop van de AB-lijn wordt opgeslagen bij de eerste passage, die u handmatig moet uitvoeren. De bediening van de terminal is afhankelijk van de geleidingsmodus die u heeft geselecteerd. Om te zorgen dat u op elke akker de bewerkingsrichting kunt veranderen, kunt u meerdere geleidingslijnrecords aanmaken [ 39]. Voor ieder geleidingslijnrecord kunt u de geleidingslijnen in een andere richting en een andere modus aanmaken. Voor iedere richting kunt u een geleidingslijnrecord selecteren Rechte geleidingslijnen þ De geleidingsmodus Parallel is geactiveerd. [ 39] 1. Plaats het voertuig aan het beginpunt van de gewenste AB-lijn Plaats het eerste punt. Punt A verschijnt op het beeldscherm. Op het functiesymbool wordt de eerste vlag groen gekleurd: 3. Rijd naar de andere zijde van de akker Plaats het tweede punt. Punt B verschijnt op het beeldscherm. Op het functiesymbool wordt ook de tweede vlag groen gekleurd. II - 35

104 I I TRACK - Leader De punten A en B worden met een lijn verbonden. Dat is de AB-lijn. Links en rechts van de AB-lijn verschijnen verdere geleidingslijnen Geleidingslijnen als bocht þ De geleidingsmodus Gladgemaakte contour of Identieke contour is geactiveerd. [ 39] 1. Plaats het voertuig aan het beginpunt van de gewenste AB-lijn Plaats het eerste punt. Punt A verschijnt op het beeldscherm. 3. Rijd naar de andere zijde van de akker. U hoeft daarbij niet in een rechte lijn te rijden. Tijdens de rit wordt op het beeldscherm een lijn achter het voertuig getekend Plaats het tweede punt. Punt B verschijnt op het beeldscherm. De punten A en B worden met een lijn verbonden Geleidingslijnen volgens kompas þ Geleidingsmodus A+ is geactiveerd. [ 39] 1. Plaats het voertuig aan het beginpunt van de gewenste AB-lijn. 2. Tik op het symbool: Er verschijnt een toetsenbord. 3. Voer in naar welke windstreek de geleidingslijnen moeten lopen. U kunt een waarde tussen 0 en 360 invoeren Bevestig. Op het beeldscherm worden meerdere parallelle geleidingslijnen getekend, die allemaal in de door u aangegeven richting lopen Geleidingslijnen als cirkels þ De geleidingsmodus Cirkel is geactiveerd. 1. Plaats het voertuig aan de buitenrand van het veld, naast het cirkelberegeningssysteem Plaats het eerste punt. II - 36

105 I I - TRACK-Leader 3. Rijd minstens rond de helft van de omtrek van het veld Plaats het tweede punt. Op het beeldscherm verschijnen cirkelvormige geleidingslijnen Adaptieve geleidingslijnen. þ De geleidingsmodus Adaptieve contour manueel of Adaptieve contour auto is geactiveerd. 1. Plaats het voertuig aan het beginpunt van de gewenste AB-lijn Plaats het eerste punt. 3. Rijd naar de andere zijde van de akker. Achter het pijlsymbool wordt een lijn getekend Markeer de keermanoeuvre in de geleidingsmodus Adaptieve contour manueel. 5. Keer in de geleidingsmodus Adaptieve contour auto. Het systeem herkent automatisch dat u keert. Links en rechts van de getekende lijn verschijnen nieuwe geleidingslijnen. 6. Volg de nieuwe geleidingslijn Geleidingslijnen wissen U kunt te allen tijde de geleidingslijnen wissen en nieuwe aanleggen. 1. Raak gedurende ca. 3 seconden een van de volgende functiesymbolen aan:. Afhankelijk van de geleidingsmodus kunnen de symbolen er anders uitzien. De volgende melding verschijnt: Moeten de geleidingslijnen gewist worden? 2. Ja - bevestig. De geleidingslijnen worden gewist Geleidingslijnen verschuiven Gebruik deze functie, wanneer u zich weliswaar in het gewenste rijspoor bevindt, maar op de terminal de positie van de tractor naast het spoor wordt weergegeven. Deze functie werkt alleen in de volgende geleidingsmodi: Parallel Gladgemaakte contour Identieke contour þ Navigatie is gestart Roep de volgende pagina met functiesymbolen op Verschuif de geleidingslijnen naar de positie van de gps-ontvanger- Geleidingslijnen, akkergrens en ritten worden verschoven. II - 37

106 I I TRACK - Leader Voorbeeld Afstand tussen de geleidingslijnen instellen Standaard komt de afstand tussen de geleidingslijnen overeen met de werkbreedte, maar u kunt deze afstand wijzigen. Werkbreedte van de veldspuit = 18 m U wilt zich ervan verzekeren dat bij de bewerking niets wordt overgeslagen. Stel de parameter Lijnafstand bijv. op 17,80 m in. Dan werkt u met 20 cm overlapping (10 cm links en 10 cm rechts). þ Navigatie is gestart Ga naar het masker Navigatie Instelling. Het masker Navigatie Instelling verschijnt. 2. Raak Lijnafstand aan. Het toetsenbord verschijnt. 3. Voer in hoeveel meter er tussen twee geleidingslijnen moet zijn Bevestig. Het masker Navigatie Instelling verschijnt. 5. Verlaat het masker Voorbeeld Interval van de geleidingslijnen instellen Als u parallel wilt rijden en hierbij iedere tweede of derde geleidingslijn gebruikt, kunt u instellen dat deze geleidingslijnen dikker gemarkeerd worden dan de andere. Bij invoer van het cijfer 2 wordt elke tweede geleidingslijn vet weergegeven, bij invoer van het cijfer 3 wordt elke derde geleidingslijn vet weergegeven, enz. þ Navigatie is gestart Ga naar het masker Navigatie Instelling. Het masker Navigatie Instelling verschijnt. 2. Raak Hoek aan. Het toetsenbord verschijnt. 3. Voer in met welk interval u de geleidingslijnen vet wilt markeren Bevestig. Het masker Navigatie Instelling verschijnt. 5. Verlaat het masker. Hoekmodus instellen Als u gebruikmaakt van de functie Hoek, kunt u vastleggen of de markering van de geleidingslijnen die bewerkt moeten worden tijdens het werk moet veranderen. II - 38

107 I I - TRACK-Leader Mogelijke instellingen absoluut de gemarkeerde geleidingslijnen blijven altijd gemarkeerd, ook als u een andere, niet-gemarkeerde geleidingslijn volgt: relatief bij deze instelling verschuiven alle markeringen, zodra u een eerder niet-gemarkeerde lijn volgt: Geleidingsmodus selecteren De geleidingsmodus bepaalt hoe de geleidingslijnen worden aangelegd en hoe ze op het veld verlopen. Functiesymbool Functie Verlaat het masker Geleidingslijnrecords zonder een nieuw geleidingslijnrecord over te nemen. II - 39

108 I I TRACK - Leader Functiesymbool Functie Maakt een nieuw geleidingslijnrecord aan. Maakt het mogelijk een geleidingslijnrecord te modificeren. Wist het gemarkeerde geleidingslijnrecord. þ Er is een navigatie gestart Ga naar het masker Geleidingslijnrecords. Het masker Geleidingslijnrecords verschijnt Maak een nieuw geleidingslijnrecord aan. Het masker Geleidingslijnrecord verschijnt, met de regels: Geleidingsmodus en Naam. 3. Raak de regel Geleidingsmodus aan. Er verschijnt een lijst. 4. Selecteer de gewenste geleidingsmodus Bevestig de keuze. Het masker Geleidingslijnrecord verschijnt Verlaat het masker. 7. Het masker Geleidingslijnrecords verschijnt. 8. Raak tweemaal de gewenste geleidingslijn aan, om deze in het navigatiescherm te activeren. De geleidingslijnen van het tot dan toe gebruikte geleidingslijnrecord verdwijnen. U hebt de geleidingsmodus gewijzigd en kunt nu een nieuwe geleidingslijn aanmaken. U kunt het geleidingslijnrecord altijd wijzigen. Er bestaan de volgende geleidingsmodi: Geleidingsmodus Parallel In deze geleidingsmodus kunt u de akker bewerken in parallelle, rechte banen. Geleidingsmodus A+ II - 40

109 I I - TRACK-Leader In deze geleidingsmodus kunt u handmatig invoeren, in welke geografische richting de geleidingslijnen aangelegd moeten worden. U moet hierbij slechts de richting in graden aangeven (0 tot 360 ) en de geleidingslijnen worden automatisch en parallel ten opzichte van elkaar gevoerd. Geleidingsmodus Gladgemaakte contour In de geleidingsmodus Gladgemaakte contour verandert de kromming van de bochten in elke geleidingslijn. De geleidingslijnen worden rechter in rijrichting. Geleidingsmodus Identieke contour In de geleidingsmodus Identieke contour verandert de kromming niet. Gebruik deze modus alleen bij flauwe bochten. Het nadeel van deze geleidingsmodus is, dat de afstanden tussen de geleidingslijnen op een bepaald moment te groot worden. Dan is het niet meer mogelijk de akker precies spoor-bij-spoor te bewerken. Wanneer de afstanden tussen de geleidingslijnen te groot worden, wis dan de geleidingslijnen en leg een nieuw AB-lijn aan. Geleidingsmodus Cirkel In deze geleidingsmodus kunt u cirkelvormige geleidingslijnen aanleggen om akkers te bewerken die uitgerust zijn met een cirkelberegeningssysteem. Geleidingsmodus Adaptieve contour manueel In deze geleidingsmodus wordt de weg van het voertuig bij elke passage geregistreerd. De volgende geleidingslijn wordt pas na het keren aangelegd. Deze vormt een exacte kopie van de laatste passage. Telkens voor u keert, dient u op een toets te drukken. II - 41

110 I I TRACK - Leader Geleidingsmodus Adaptieve contour auto Deze modus werkt zoals Adaptieve contour manueel, maar de terminal herkent automatisch dat u keert. 6.2 Parallel rijden met behulp van de Lightbar en de geleidingslijn De Beeldscherm Lightbar ondersteunt u bij het volgen van de geleidingslijn. Deze laat u zien wanneer u het spoor verlaat en hoe u weer in het spoor terug kunt rijden. Er zijn de volgende soorten Beeldscherm Lightbar: Beeldscherm Lightbar in grafische modus Beeldscherm Lightbar in tekstmodus Behalve de Beeldscherm Lightbar verschijnt er een richtingspijl op het beeldscherm, die de juiste stuurrichting weergeeft. Beeldscherm Lightbar. Links: Textmode; rechts: Grafische Mode Weergave van de richting door de Lightbar in Textmode. Actuele afwijking van de geleidingslijn. Driehoek Hier ziet u hoe scherp en in welke richting u moet sturen, om op een bepaalde afstand de ideale positie te bereiken. Zie ook parameter Voorbeeld [ 63]. Markering van de optimale positie Geleidingslijn Deze geeft de optimale positie van het voertuig aan. Actuele afwijking van de geleidingslijn Iedere punt komt overeen met een afwijking van 30 cm. Richtingspijl Positie van de gps-ontvanger Om tijdens het werk het type Lightbar te wijzigen, raakt u met uw vinger het bovenste gedeelte van het beeldscherm aan. 6.3 SECTION-View gebruiken SECTION-View is een schematische weergave van de werkbreedte en de secties. Deze verschijnt als symbool voor het voertuig en kan de Beeldscherm Lightbar vervangen. II - 42

111 I I - TRACK-Leader Zonder ISOBUS-jobcomputer: SECTION-View in de kopregel en als werkbalk Met een ISOBUS-jobcomputer: SECTION-View in de voetregel en als werkbalk Wanneer u zonder een ISOBUS-jobcomputer werkt, kunt u de weergave gebruiken als hulp bij de sectieschakeling. Wanneer u met een ISOBUS-jobcomputer werkt, worden de secties automatisch geschakeld. U kunt de huidige toestand herkennen aan de kleur. Kleur Grijs Dit moet u doen: Het opslaan is uitgeschakeld. Onder de sectie is de akker reeds bewerkt of het voertuig staat stil. Geel Rood Blauw Het opslaan is uitgeschakeld. De grond onder de sectie is onbewerkt. Sectie uitschakelen. Het opslaan is ingeschakeld. Sectie inschakelen. Het opslaan is ingeschakeld. 6.4 Optekenen van de ritten beginnen In de volgende gevallen hoeft u dit hoofdstuk niet te lezen: SECTION-Control is geactiveerd. U heeft een werkstandsensor Wanneer u noch SECTION-Control gebruikt, noch een werkstandsensor hebt gemonteerd, dan weet de software niet wanneer uw landbouwapparat (bv. spuiter) werkt en wanneer niet. Daarom moet u de software meedelen, wanneer u het werk begint. II - 43

112 I I TRACK - Leader Door het optekenen van de ritten kunt u op het beeldscherm zien, welke gedeelten van de akker u al hebt bereden. þ U hebt een navigatie gestart Start de registratie zodra u begint met werken. Het functiesymbool verandert: De bewerkte oppervlakte wordt achter het voertuigsymbool groen gemarkeerd. 6.5 Kopakker bewerken In de kopakker kunt u geleidingslijnen aanleggen die rond de akker lopen. Voordelen: U kunt de kopakker na het binnenveld bewerken. Daardoor blijven na het bewerken van de kopakker geen restanten van sproeimiddel op de banden achter. SECTION-Control schakelt de secties uit die zich tijdens het bewerken van de akker in het gebied van de kopakker bevinden. Beperkingen: Tijdens het bewerken van de kopakker kan de automatische besturing TRACK-Leader TOP niet worden gebruikt. De bestuurder moet de machine steeds handmatig besturen. Functiesymbool Wanneer het symbool verschijnt, is de software in deze toestand Kopakker is gedeactiveerd en is bij deze akker nog nooit geactiveerd. De akkergrens is nog niet ingevoerd. Kopakker is niet geactiveerd. Verschijnt pas wanneer de akkergrens wordt ingevoerd. U kunt nu het binnenveld bewerken. SECTION-Control bewerkt alleen het binnenveld. De secties worden uitgeschakeld bij de overgang naar de kopakker. Parallelgeleiding in het binnenveld is geactiveerd. U kunt nu de kopakker bewerken. Wanneer u de functietoets naast het symbool indrukt, gebeurt het volgende Kan niet worden ingedrukt. Roept een masker op waarin u de kopakker kunt definiëren. Parallelgeleiding in de kopakker wordt geactiveerd. Parallelgeleiding in het binnenveld wordt geactiveerd. Parameter U dient de volgende parameters in te stellen: Kopakkerbreedte Geef hier op hoe breed de kopakker moet zijn. Als basis kunt u de werkbreedte van de breedste machine, bijvoorbeeld de veldspuit, invoeren. Geleidingslijnafstand Voer hier in hoe ver de geleidingslijnen van elkaar verwijderd moeten zijn. Dit komt in principe overeen met de werkbreedte van de gebruikte machine. II - 44

113 I I - TRACK-Leader Modus Halve Breedte Parameter alleen voor zaaimachines. Stel de parameter in op ja wanneer u met de zaaimachine rijstroken voor de veldspuit wilt aanmaken en daarbij beide rijstroken in een passage wilt aanleggen. In deze modus worden de geleidingslijnen zo aangelegd, dat de zaaimachine bij de eerste of tweede passage enkel met een halve werkbreedte kan werken. þ Een akker met akkergrens is geladen. 1. Nieuwe navigatie starten. Er wordt een akker met akkergrenzen en met een ongemarkeerde kopakker weergegeven Roep de parameters van de kopakker op. Er verschijnen parameters. 3. Voer de parameters in: 4. - Verlaat het masker. In het werkscherm wordt het gebied van de kopakker oranje gemarkeerd. II - 45

114 I I TRACK - Leader 5. Bewerk het binnenveld. Na de bewerking is het binnenveld groen en de kopakker oranje: 6. - Activeer de parallelgeleiding in de kopakker. - verschijnt in het werkscherm. De kopakker wordt grijs gemarkeerd. In de kopakker verschijnen geleidingslijnen. 7. Bewerk de kopakker. II - 46

115 I I - TRACK-Leader 6.6 Hindernissen bepalen Als er hindernissen op de akker voorkomen, kunt u de positie daarvan vastleggen. Dan wordt u steeds gewaarschuwd, voordat er een aanrijding kan ontstaan. U kunt de hindernissen tijdens de bewerking van de akker vastleggen. In de volgende gevallen krijgt u een waarschuwing bij een hindernis: Wanneer u binnen 20 seconden of minder de hindernis bereikt. Wanneer de afstand tussen de hindernis en het voertuig kleiner is dan de werkbreedte van het landbouwapparaat. De waarschuwing bestaat altijd uit twee elementen: Grafische waarschuwing in de linker bovenhoek van het werkscherm Akkergrens Hindernis Geluidssignaal VOORZICHTIG Hindernissen De software kan u waarschuwen voor hindernissen. Ze kan niet remmen of uitwijken voor hindernissen. Functiesymbool Betekenis Roept aanvullende functiesymbolen op. Maakt een nieuwe hindernis aan. Wist alle hindernissen. Wist de geselecteerde hindernis. Verschuift de hindernis. Slaat de hindernis op. þ U hebt een navigatie gestart Roep nieuwe functiesymbolen op Voeg een hindernis toe. Het toetsenbord verschijnt. 3. Geef de hindernis een naam. II - 47

116 I I TRACK - Leader 4. - Bevestig. Op het beeldscherm verschijnt een knipperende rode punt. Deze markeert de plaats waar de hindernis zich bevindt. Daarnaast verschijnt de afstand tussen de hindernis en de gpsontvanger. 5. Gebruik de pijlen om de punt zo te verschuiven dat de afstanden op het beeldscherm overeenkomen met de afstanden op de akker Sla de positie van de hindernis op akker op. De hindernis verschijnt nu op het werkscherm Markering van hindernissen wissen 1. - Houd gedurende drie seconden ingedrukt. Alle hindernissen worden gewist. II - 48

117 I I - TRACK-Leader Secties schakelen met SECTION-Control SECTION-Control activeren Om de secties van een aangesloten ISOBUS-jobcomputer automatisch te kunnen schakelen, gaat u als volgt te werk: 1. Activeer de parameter SECTION-Control. [ 61] 2. Sluit een ISOBUS-jobcomputer aan op de ISOBUS. 3. Configureer de instellingen voor deze jobcomputer. [ 64] 4. Start een navigatie. [ 21] 7.2 Bedieningselementen Werkmodus van SECTION-Control wijzigen Als SECTION-Control is geactiveerd, dan kunt u in twee modi werken: Automatische modus In de automatische modus schakelt het systeem de secties automatisch in en uit. Handmatige modus In de handmatige modus moet u de secties altijd handmatig in- en uitschakelen. Omschakelen tussen de handmatige modus en de automatische modus Welke modus geactiveerd is, ziet u op het werkscherm: Automatische modus is geactiveerd. Handmatige modus is geactiveerd. 7.3 Toestandskaart weergeven Tijdens het werk kunt u de afgegeven hoeveelheden als toestandskaart visualiseren. þ Er is een ISOBUS-jobcomputer op de ISOBUS-basisuitrusting aangesloten. þ SECTION-Control is geactiveerd. þ Er is een navigatie gestart. þ Tijdens het werk kleurt de navigatie het bewerkte gebied groen in Activeer de visualisatie van de uitbrenghoeveelheid. Op het hoofdbeeldscherm worden nu gebieden met vergelijkbare afgegeven hoeveelheden blauw gemarkeerd. 2. Beweeg uw wijsvinger tweemaal over het onderste gedeelte van het beeldscherm naar links: II - 49

118 I I TRACK - Leader De legenda verschijnt: 3. Tik tweemaal op de legenda. De instelbare parameters verschijnen. 4. Configureer de parameters. De verklaring ervan vindt u onder deze instructie. Parameter DDI 2 of referentie van het afgegeven middel Activeert en deactiveert de weergave Parameter Minimale waarde Voer hier de laagste waarde in. Parameter Maximale waarde Voer hier de hoogste waarde in. Parameter Aantal gradaties Voer hier het aantal gradaties in. 7.4 Machines met meerdere werkbreedtes bedienen Als u een jobcomputer gebruikt, waarin meerdere werkbreedtes tegelijk geconfigureerd zijn, kan SECTION-Control dit automatisch herkennen. Het zou bijvoorbeeld om de volgende machines kunnen gaan: Veldspuiten met twee spuitbomen Zaaimachines die naast zaaigoed ook mest kunnen verspreiden Met SECTION-Control kunt u het schakelgedrag voor iedere werkbreedte afzonderlijk configureren. In het masker Instellingen SECTION-Control is er daarom voor iedere werkbreedte een profiel. [ 64] Op het navigatiebeeldscherm kunnen de resultaten van alle werkbreedtes niet tegelijk verschijnen. Dat zou het onoverzichtelijk maken. Daarom moet u een werkbreedte activeren. De hiermee bewerkte oppervlakte wordt op het beeldscherm met groen weergegeven. Alle oppervlakten die door andere werkbreedtes worden bewerkt, worden op de achtergrond geregistreerd. Zodra u een andere werkbreedte activeert, ziet u ook de werkresultaten ervan. II - 50

119 I I - TRACK-Leader Zo activeert u een werkbreedte: þ De machine heeft twee werkbreedtes. þ SECTION-Control is geactiveerd. þ Er is een navigatie gestart. 1. Om een overzicht van de beschikbare werkbreedtes te bekijken, beweegt u uw vinger over de tellers naar links, tot de symbolen van de werkbreedte verschijnen. (optioneel) De geactiveerde werkbreedte is met een pijl gemarkeerd. 2. Raak het voertuigsymbool aan: De volgende werkbreedte wordt geactiveerd. II - 51

120 I I TRACK - Leader 8 Werken met doseerkaarten Een doseerkaart is een gedetailleerde kaart van een akker. De akker werd op deze kaart in zones onderverdeeld. De doseerkaart bevat informatie over hoe intensief de werkzaamheden in elke zone moeten zijn. Wanneer de doseerkaart ingelezen is, controleert de software aan de hand van de gps-coördinaten van het voertuig, welke uitgereden hoeveelheid volgens de doseerkaart nodig is en stuurt ze deze informatie naar de ISOBUS-jobcomputer. De terminal kan doseerkaarten in twee formaten openen: ISO-XML De doseerkaart moet op de pc aan een ISO-XML-taak worden toegevoegd. De doseerkaart kan alleen samen met een ISO-XML-taak via de toepassing ISOBUS-TC worden gebruikt. Er kunnen maximaal vier doseerkaarten tegelijk in één taak worden gebruikt. Hierdoor kunt u bij landbouwapparaten die meer dan één doseerapparaat hebben, voor ieder systeem telkens één doseerkaart gebruiken. Het formaat ondersteunt alle ISOBUS-jobcomputers, onafhankelijk van de fabrikant. SHP-formaat (shape) Voor het openen van een doseerkaart in SHP-formaat dient de module VRC van TRACK-Leader. Er kan slechts één doseerkaart tegelijk worden gebruikt. De module werkt uitsluitend met jobcomputers voor veldspuiten van de firma Müller-Elektronik. Müller-Elektronik biedt een pc-programma aan, waarmee u doseerkaarten van SHP-formaat naar ISO-XML-formaat kunt converteren. Het heet SHP-ISO-XML-Configurator en kan gratis worden gedownload op de website van Müller-Elektronik. 8.1 Doseerkaart uit een ISO-XML-taak Er bestaan twee soorten ISO-XML-doseerkaarten: Grid type 1 de terminal kan deze kaarten weergeven en de streefwaarden naar de ISOBUSjobcomputer overdragen. Grid type 2 - de terminal kan de streefwaarden naar de ISOBUS-jobcomputer overdragen, maar hij kan in de actuele versie geen kleuren weergeven. 1. In het veldkaartsysteem maakt u een ISO-XML-taak aan met één of meerdere doseerkaarten. 2. Zet de taak over op de terminal. Zie voor meer informatie de handleiding van ISOBUS-TC. 3. Open de taak in de toepassing ISOBUS-TC. Afhankelijk van de configuratie moet u eventueel controleren of de streefwaarde correct ingesteld is. 4. Start de taak in de toepassing ISOBUS-TC. 5. Open TRACK-Leader. 6. Rij naar de akker. 7. Open de toepassing TRACK-Leader. Op het werkscherm ziet u een gekleurde doseerkaart. II - 52

121 I I - TRACK-Leader Meerdere doseerkaarten tegelijk Met TRACK-Leader kunt u meerdere doseerkaarten voor meerdere doseerapparaten tegelijk gebruiken. Randvoorwaarden: Beide doseerkaarten moeten deel uitmaken van een ISO-XML-taak. De ISOBUS-jobcomputer van het landbouwapparat moet deze functie ondersteunen. De volgende scenario s zijn mogelijk voor het gebruik van meerdere doseerkaarten tegelijk: Landbouwapparat met meerdere doseerapparaten en meerdere werkbreedtes Landbouwapparat met meerdere doseerapparaten met één werkbreedte In elk geval hebt u tijdens het werk de mogelijkheid te kiezen welke doseerkaart op het beeldscherm moet worden weergegeven. Afhankelijk van het scenario wijkt de bediening in TRACK-Leader enigszins af. Meerdere doseerapparaten en meerdere werkbreedtes Het landbouwapparat beschikt over meerdere doseerapparaten en ieder doseerapparaat beschikt over een eigen werkbreedte. Bijvoorbeeld een veldspuit met twee armaturen en twee spuitbomen, een zaaimachine, die zaad en mest afgeeft. De werkbreedtes kunnen dan achter elkaar gemonteerd zijn. Zo wisselt u van weergegeven doseerkaart: þ Navigatie met doseerkaarten is gestart. 1. In het werkscherm raakt u het voertuigsymbool aan. De volgende doseerkaart uit de taak wordt weergegeven. Meerdere doseerapparaten met één werkbreedte Het landbouwapparat beschikt over meerdere doseerapparaten, die echter dezelfde werkbreedte hebben. Bijvoorbeeld een meststrooimachine met meer dan één tank en met meerdere doseerapparaten, maar met slechts één werkbreedte. In een dergelijke meststrooimachine wordt uit meerdere tanks een mestmengsel samengesteld, dat met behulp van een strooivoorziening wordt gestrooid. Zo wisselt u van weergegeven doseerkaart: þ Navigatie met doseerkaarten is gestart. 1. Linksonder, boven het tellerveld, verschijnt de referentie van het gestrooide middel. Raak deze tekst aan. De volgende doseerkaart uit de taak wordt weergegeven. II - 53

122 I I TRACK - Leader 9 Gegevenstype Formaten Geheugen Telkens als u een akker bewerkt, ontstaan zeer veel gegevens. Wij noemen deze hier akkergegevens. De akkergegevens moeten worden opgeslagen voor gebruik in de toekomst. Akkergegevens bestaan uit de volgende informatie: Grenzen Referentiepunt Geleidingslijnen Bewerkte oppervlakten Ingevoerde hindernissen De terminal kan akkergegevens in twee formaten opslaan: ngstore-formaat - dit is het eigen bestandsformaat van de terminal. Het wordt standaard gebruikt en bevat alle akkergegevens. [ 56] Het ngstore-formaat op toetsenterminals wijkt af van dat op touch-terminals. U kunt de gegevens niet uitwisselen tussen een toetsenterminal en een touch-terminal. Een manier om dit op te lossen wordt beschreven in het volgende hoofdstuk: Gegevensuitwisseling tussen touch- en toetsenterminals [ 58] De gegevens bevinden zich in de map ngstore. Op een pc kunt u de ngstore-gegevens alleen openen met de toepassing TRACK-Guide Desktop. [ 33] SHP-formaat of KML-formaat - Dit zijn gestandaardiseerde formaten, waarmee veel GISprogramma s werken. [ 57] De terminal kan akkergrenzen, de positie van hindernissen en bewerkte oppervlakten uit het ngstore-formaat naar het SHP-formaat of KML-formaat converteren en op de USB-stick opslaan. De terminal kan de akkergegevens ook in het SHP-formaat openen. De bestanden bevinden zich in de map GIS. Gegevensdrager ISOBUS-TC De ngstore-gegevens worden opgeslagen op de SD-kaart. Om deze naar de USB-stick te kopiëren, moet u de import/export-functie [ 65] gebruiken. De SHP- en KML-bestanden worden direct op de USB-stick opgeslagen en moeten van de USB-stick worden gelezen. Als u taken met de toepassing ISOBUS-TC bewerkt, hoeft u de akkergegevens niet in de TRACK- Leader op te slaan. De gegevens worden automatisch samen met de taak opgeslagen in het bestand Taskdata.xml. II - 54

123 I I - TRACK-Leader 9.1 Masker Geheugen Informatie in het masker Geheugen Naam van de geladen opname Onbewerkte oppervlakte Akkergrens Ritten Oppervlakten die zijn bewerkt. Teller: onbewerkte oppervlakte / totale oppervlakte Referentiepunt Functiesymbolen in het scherm Geheugen Functiesymbool Functie Opent een menu waarin u SHP-doseerkaarten kunt laden. Wist de ritten in de geopende opname. Wist de geopende opname. Slaat de geopende opname op in de map ngstore. Opslaglocatie: SD-kaart Laadt een opgeslagen opname uit de map ngstore. Opslaglocatie: SD-kaart Slaat akkergrens, hindernispunten op in de map GIS. Opslaglocatie: USB-stick Laadt akkergrens, hindernispunten uit de map GIS. Opslaglocatie: USB-stick Synchroniseert gegevens tussen USB-stick en SD-kaart. Wanneer de aangesloten ISOBUS-jobcomputer met meerdere werkbreedtes werkt, dient deze toets om het aanzicht om te schakelen tussen de werkresultaten van beide werkbreedtes. II - 55

124 I I TRACK - Leader 9.2 Akkergegevens in ngstore-formaat Veldgegevens opslaan 1. Raak in het startmasker van de TRACK-Leader Geheugen aan. 2. Raak aan. Het toetsenbord verschijnt. 3. Voer in onder welke naam de akkergegevens moeten worden opgeslagen Bevestig Veldgegevens opladen 1. Raak in het startmasker van de TRACK-Leader Geheugen aan. 2. Raak aan. Het masker Laad Record verschijnt. U ziet een lijst van de opnamen die u in de map ngstore hebt opgeslagen. Onder iedere naam ziet u de afstand van uw huidige positie. 3. Raak aan om de bestanden alfabetisch te ordenen of om ze te sorteren op afstand van uw positie. De bestandsnamen worden gesorteerd. 4. Raak op de namen van de opnamen aan die u wilt laden. De geladen akker bevat alle akkergegevens die bij de laatste bewerking zijn ontstaan. Als u het werk wilt voortzetten, kunt u alle gegevens zo laten. U kunt echter ook een deel van de weergegeven gegevens wissen, bijvoorbeeld de ritten, de akkergrens of de geleidingslijnen. Hier leest u hoe u de akkergegevens kunt wissen: Ritten [ 59]; Akkergrens [ 32]; Geleidingslijnen [ 37] Ngstore-gegevens synchroniseren Om de met TRACK-Leader opgeslagen gegevens uit te wisselen tussen de SD-kaart en een pc of een andere touch-terminal van Müller-Elektronik kunt u de gegevensdragers synchroniseren. Bij het synchroniseren wordt elke inhoud van de ngstore-databank op beide gegevensdragers vergeleken en gesynchroniseerd. Na de synchronisatie zijn de gegevens op beide gegevensdragers up to date. AANWIJZING Gegevensformaten op touch- en toetsenterminals zijn niet compatibel U kunt de gegevens uit de map ngstore alleen uitwisselen tussen gelijksoortige terminals. II - 56

125 I I - TRACK-Leader Zo synchroniseert u de gegevensdragers: 1. Raak in het startscherm van de toepassing TRACK-Leader Geheugen aan. 2. Raak aan. De volgende melding verschijnt: Wilt u de gegevens tussen USB-stick en SD-kaart synchroniseren? Dit kan enkele minuten duren. 3. Bevestig deze melding om de gegevensdragers te synchroniseren. 9.3 Akkergegevens in SHP-formaat (shape) U kunt alle direct gemaakte of geladen ngstore-akkergegevens naar SHP-formaat converteren. Bij het converteren naar het shp-formaat worden bestanden met akkergegevens gemaakt. De terminal voegt de bijbehorende aanduiding aan de bestandsnaam toe: _boundary = bestand met de akkergrens. _obstacles = bestand met hindernispunten. _workareas = bestand met bewerkingsvlakken. De bewerkingsvlakken kunnen alleen naar het SHP-formaat worden geconverteerd. Deze kunnen echter niet opnieuw worden geopend. _condensedworkareas = in dit bestand wordt de gehele bewerkte oppervlakte in zones ingedeeld. Als de terminal met een ISOBUS-jobcomputer heeft gewerkt, wordt bij iedere zone de gebruikte streefwaarde opgeslagen. Dit gegevenstype kunt u gebruiken om met het GIS-programma een kaart met gewenste waarden te maken. Deze kunt u wederom in een doseerkaart veranderen. _guidancepath = bestand met geleidingslijnen Akkergegevens naar het SHP-formaat converteren 1. Plaats een USB-stick in de terminal. GIS-gegevens kunnen niet op de SD-kaart worden opgeslagen. 2. Open de toepassing TRACK-Leader. 3. Raak Geheugen aan. 4. Raak aan. 5. Voer een naam in waaronder de akkergegevens moeten worden geëxporteerd. De gegevens worden op de USB-stick opgeslagen in de map GIS Akkergegevens in shp-formaat importeren þ Alle gegevens die u wilt importeren, bevinden zich op de USB-stick in de map GIS. De map mag geen submappen bevatten. þ De te importeren gegevens hebben het formaat WGS Plaats de USB-stick in de terminal. 2. Open de toepassing TRACK-Leader. 3. Raak Geheugen aan. 4. Raak aan. II - 57

126 I I TRACK - Leader Het masker Importtype selecteren verschijnt. 5. Selecteer of het bestand akkergrenzen of hindernispunten bevat. Als u beide wilt importeren, moet u dit na elkaar doen. Het masker Kies File verschijnt. 6. Raak het bestand aan dat u wilt importeren. 7. Raak aan Gegevens worden geladen. Het masker Geheugen met de geladen akkergrens of hindernispunten verschijnt. Als u de akker met deze akkergrens wilt bewerken, kunt u nu een nieuwe navigatie starten. 9.4 Gegevensuitwisseling tussen touch- en toetsenterminals Als u voorheen met een toetsenterminal (bijv.: TRACK-Guide II) hebt gewerkt en nu overstapt op de touch-terminal, dient u bij het overdragen van de gegevens op het volgende te letten: Gegevens uit de map ngstore zijn niet compatibel met beide terminals. U kunt de ngstorebestanden van een toetsenterminal niet direct met de touch-terminal openen. U kunt echter de akkergrenzen, geleidingslijnen en hindernissen van een terminal naar het shp-formaat converteren en vervolgens openen met de andere terminal. De handleiding vindt u hieronder. In softwareversies tot hebben de toetsenterminals de shp-bestanden opgeslagen in de map Navguideexport. Pas in nieuwere softwareversies worden de bestanden opgeslagen in de map GIS. Zo draagt u de akkergegevens van een toetsenterminal over: 1. Open op de toetsenterminal in TRACK-Leader het masker Geheugen Laad een opname van een akker, waarvan u de akkergegevens wilt overdragen Converteer de geopende opname naar GIS-formaat. De akkergegevens worden op de USB-stick opgeslagen in de map navguideexport. Vanaf softwareversie V heet deze map GIS. 4. Herhaal deze werkwijze voor alle akkers waarvan u de akkergegevens wilt overdragen. 5. Sluit de USB-stick aan op een pc. 6. Wijzig de naam van de map navguideexport naar GIS. Vanaf softwareversie V heet deze map reeds GIS. 7. Plaats de USB-stick in de touch-terminal. 8. Open de toepassing TRACK-Leader. 9. Raak Geheugen aan Open de akkergrens in SHP-formaat. II - 58

127 I I - TRACK-Leader Sla de geopende opname op. De akkergrens wordt opgeslagen in de map ngstore. Op deze manier kunt u ook gegevens van de touch-terminal naar de toetsenterminal overdragen. 9.5 Veldgegevens verwerpen Bij het verwerpen van de akkergegevens wordt alle informatie uit het tijdelijk geheugen van de terminal gewist. U moet de akkergegevens na het bewerken verwerpen om een nieuwe akker te kunnen bewerken. AANWIJZING Verlies van gegevens Akkergegevens die u verwerpt, kunnen niet worden hersteld. Sla alle belangrijke akkergegevens op, alvorens u ze verwerpt. 1. Raak in het startmasker van de TRACK-Leader Geheugen aan. Als er geen akker geladen is, hoeft u niets te verwerpen. Controleer, als er een akker geladen is, of u de gehele akker wilt verwerpen of alleen de bewerkingsmarkeringen. 2. Raak aan, als u de groene bewerkingsmarkeringen wilt wissen, om deze akker met de akkergrens opnieuw te bewerken. Bewerkingsmarkeringen worden verworpen, de akkergrens blijft behouden. 3. Raak aan, als u de opname wilt verwerpen, om een nieuwe akker te bewerken. Akkergegevens van de actueel geladen akker worden verworpen. II - 59

128 I I TRACK - Leader 10 Configuratie In dit hoofdstuk vindt u uitleg over alle instellingen die u moet configureren. Alle parameters voor de configuratie bevinden zich in het masker Instellingen. Deze zijn als volgt gegroepeerd: Algemeen - Parameters die bij elke module van TRACK-Leader gevolgen hebben. TRACK-Leader - Parameters waarmee u parallel rijden configureert. Hierdoor zijn de parameters vereist voor alle modules. SECTION-Control - Parameters die u nodig hebt voor de automatische sectieschakeling. TRACK-Leader TOP - Parameters voor de automatische besturing TRACK-Leader TOP TRACK-Leader AUTO- Parameters voor de automatische besturing TRACK-Leader AUTO Demo - Een demovideo. Machineprofielen - Opgeslagen profielen van machines en voertuigen uit uw wagenpark. Het aantal parametergroepen dat verschijnt is afhankelijk van welke modules u in het menu Algemeen activeert. Dit moet u configureren: Module Hoofdstuk TRACK-Leader De instellingen Algemeen configureren [ 61] TRACK-Leader configureren [ 63] SECTION-Control De instellingen Algemeen configureren [ 61] TRACK-Leader configureren [ 63] SECTION-Control configureren [ 64] VARIABLE RATE-Control Geen bijkomende instellingen nodig [ 53] Symbolen voor de configuratie Symbool Betekenis Ja Nee Zo opent u het masker voor de configuratie: 1. - Open de toepassing TRACK-Leader. 2. Raak Instellingen aan. Het masker Instellingen verschijnt. 3. Raak de toetsen aan om de toepassing te configureren. II - 60

129 I I - TRACK-Leader 10.1 De instellingen Algemeen configureren In dit menu kunt u de weergave op het scherm instellen en enkele functies activeren. SECTION-Control Deze parameter bepaalt, of de automatische sectieschakeling is geactiveerd of gedeactiveerd. Mogelijke waarden: Ja SECTION-Control is geactiveerd. Machinegegevens, zoals bijv. werkbreedte, worden automatisch uit de aangesloten jobcomputer overgenomen. Voorwaarde: Een ISOBUS-jobcomputer moet zijn aangesloten. Nee SECTION-Control is gedeactiveerd. Alleen de parallelgeleiding TRACK-Leader is geactiveerd. Wanneer geen ISOBUS-jobcomputer aangesloten is, dient u voor elke machine een profiel aan te maken. Zie: Machineprofielen [ 78] TRACK-Leader AUTO Met deze parameter kunt u de ondersteuning van alle varianten van het besturingssysteem TRACK- Leader AUTO activeren en deactiveren. TRACK-Leader TOP Met deze parameter kunt u de ondersteuning van de automatische besturing Reichhardt TRACK- Leader TOP activeren. Mogelijke waarden: Ja Automatische besturing geactiveerd. Nee Automatische besturing gedeactiveerd. Rijrichting gladmaken Als de op het dak van de tractorcabine gemonteerde gps-ontvanger sterk zwenkt, kunnen de op het beeldscherm weergegeven rijsporen heel puntig zijn. Door de optie Rijrichting gladmaken worden de getoonde rijsporen gladgemaakt. De gegevens verschillen per gps-ontvanger. Mogelijke waarden: Ja Nee Dgps-ontvanger A100 of A101 Als u TRACK-Leader TOP gebruikt en de ontvanger op de stuurjobcomputer is aangesloten. DGPS/GLONASS-ontvanger AG-STAR of SMART-6L Altijd. Dgps-ontvanger A100 of A101 Als u geen TRACK-Leader TOP gebruikt en de ontvanger op de terminal is aangesloten. II - 61

130 I I TRACK - Leader Rijrichtingsherkenning Deze parameter activeert of deactiveert de automatische rijrichtingsherkenning. Zie: Rijrichting herkennen [ 24]. De parameter is grijs wanneer een besturingssysteem TRACK-Leader AUTO of TRACK-Leader TOP aangesloten is. Selectief markeren Met deze parameter kunt u bepalen of bij de deactivatie van een van de binnensecties de onbehandelde oppervlakte als bewerkt in het groen moet worden gemarkeerd. Deze functie betreft enkel gevallen waarbij de buitensecties uitrijden terwijl de binnensecties gedeactiveerd zijn. Wanneer een sectie van buiten naar binnen geschakeld is, wordt met deze parameter geen rekening gehouden. Hierdoor wordt de sectieschakeling in wigvormige oppervlaktes realiteitsgetrouw weergegeven. Links: de oppervlakte achter gedeactiveerde secties wordt groen gemarkeerd. Ja Wanneer een van de binnensecties gedeactiveerd wordt, wordt de oppervlakte erachter niet in het groen gemarkeerd. Nee De oppervlakte achter binnensecties wordt groen gemarkeerd, ongeacht of deze al dan niet uitrijden. Gebruik deze functie bijvoorbeeld bij gewasbescherming in ruggenteelten. Daardoor wordt de veldspuit niet onnodig bij het keren in de kopakker geactiveerd. Geluid Waarschuwing Deze parameter bepaalt, of er in de buurt van akkergrenzen en ingevoerde hindernissen een waarschuwing moet klinken. Mogelijke waarden: Ja Nee Akoestische waarschuwing voor akkergrenzen (geluid waarschuwing voor akkergrenzen) Met deze parameter kunt u de akoestische waarschuwing in de nabijheid van akkergrenzen deactiveren, bijvoorbeeld om de kopakker zonder afleidende geluiden te kunnen bewerken. Voor het werk buiten de kopakker activeert u deze parameter weer. Mogelijke waarden: Ja - geluid waarschuwing geactiveerd Nee - geluid waarschuwing gedeactiveerd II - 62

131 I I - TRACK-Leader Raster tonen Schakelt een raster in het navigatiemasker in. De afstanden tussen de rasterlijnen stemmen overeen met de ingegeven werkbreedte. De rasterlijnen worden op de assen noord-zuid en oost-west uitgelijnd. Kaartoriëntatie Deze parameter definieert wat er tijdens het sturen moet draaien: de achtergrondkaart of het voertuigsymbool. Mogelijke waarden: Voertuig vast Het symbool van het voertuig blijft onbeweeglijk op het beeldscherm. Akker vast Het symbool van het voertuig beweegt op het beeldscherm. De achtergrondkaart blijft onbeweeglijk TRACK-Leader configureren Gevoeligheid Instellingen van de gevoeligheid van de Lichtbalk. Bij hoeveel centimeter afwijking moet er een LED op de Lichtbalk worden ingeschakeld? Standaardwaarde: 30cm Deze waarde stemt overeen met een gevoeligheid van 15cm naar links en 15 cm naar rechts. Voorbeeld Deze parameter bepaalt hoeveel meter voor het voertuig de voorbeeld-weergave van de Beeldscherm Lightbar de toekomstige positie van het voertuig berekent. Standaardwaarde: 8m Indraaihoek Met deze parameter kunt u instellen tot welke hoek het systeem een geleidingslijn activeert. Als de hoek tussen voertuig en geleidingslijn kleiner is dan de ingestelde hoek, wordt de geleidingslijn geactiveerd. Bij een grotere hoek wordt de geleidingslijn genegeerd. II - 63

132 I I TRACK - Leader Gedrag van de terminal bij een ingestelde indraaihoek van 30 Hoek tussen voertuig en geleidingslijn = 30 De geleidingslijn wordt geactiveerd. Hoek tussen voertuig en geleidingslijn = 60 De geleidingslijn wordt niet geactiveerd. Hoek tussen voertuig en geleidingslijn kleiner dan 30 De geleidingslijn wordt geactiveerd. Standaardwaarde: 30 graden. Waarde voor TRACK-Leader TOP: 85 graden 10.3 SECTION-Control configureren In deze configuratiestap configureert u de sectieschakeling voor uw ISOBUS-jobcomputer. De toepassing herkent elke ISOBUS-jobcomputer aan de hand van zijn ISO-ID en stelt telkens een eigen profiel op. Zo kunt u voor uw meststrooimachine totaal andere parameters configureren dan voor uw zaaimachine of spuit. þ De parameter SECTION-Control in het menu Algemeen is geactiveerd Open de toepassing TRACK-Leader. 2. Raak Instellingen aan. II - 64

133 I I - TRACK-Leader 3. Raak SECTION-Control aan. Er verschijnt een lijst met profielen van alle ISOBUS-jobcomputers die al eens op de terminal zijn aangesloten. Telkens wanneer u een nieuwe ISOBUS-jobcomputer aansluit op de terminal, wordt een nieuw profiel aangemaakt. 4. Raak op de naam van de ISOBUS-jobcomputer aan, waarvoor u SECTION-Control wilt configureren. De aangesloten jobcomputer is gemarkeerd met een groene punt Open de lijst met parameters. De lijst met ingestelde parameters verschijnt. 6. Wijzig de parameters. Op de volgende pagina s vindt u de uitleg ervan. Parameters voor SECTION-Control Overlappingsgraad De graad van overlapping bij het bewerken van een wigvormig vlak. De ingestelde Overlappingsgraad wordt bij de buitenste secties beïnvloed door de parameter Overlappingstolerantie. 0% overlappingsgraad 50% overlappingsgraad 100% overlappingsgraad Mogelijke waarden: 0% elke sectie wordt bij het verlaten van een bewerkte oppervlakte pas ingeschakeld, wanneer de oppervlakte volledig is verlaten. Bij het berijden van een bewerkte oppervlakte wordt de sectie pas uitgeschakeld, wanneer de sectie zich tot 1% boven de bewerkte oppervlakte bevindt. 50% elke sectie wordt bij het verlaten van een bewerkte oppervlakte pas ingeschakeld, wanneer de oppervlakte tot 50% is verlaten. Bij het berijden van een bewerkte oppervlakte wordt de sectie dan pas uitgeschakeld, wanneer de sectie zich tot 50% boven de bewerkte oppervlakte bevindt. Bei 50% Overlappingsgraad heeft de Overlappingstolerantie geen effect. 100% elke sectie wordt bij het verlaten van een bewerkte oppervlakte onmiddellijk ingeschakeld, wanneer de oppervlakte tot 1% is verlaten. Bij het berijden van een bewerkte oppervlakte wordt de sectie pas uitgeschakeld, wanneer de sectie zich tot 100% boven de bewerkte oppervlakte bevindt. Overlappingstolerantie Gebruik deze parameter om een toegelaten overlapping te definiëren. De buitenste secties worden pas geschakeld wanneer de overlapping groter wordt dan de waarde van deze parameter. De Overlappingstolerantie heeft alleen betrekking op de buitenste linker en rechter sectie. Deze parameter heeft op geen van de andere secties betrekking. De volgende afbeeldingen laten zien, hoe de parameter Overlappingstolerantie werkt bij een II - 65

134 I I TRACK - Leader Overlappingsgraad van 0%. U ziet de ingestelde overlappingstolerantie onder de afbeeldingen. Overlappingstolerantie bij overlappingsgraad 0 % - In beide gevallen werd met 25 cm overlapping gewerkt. Overlappingstolerantie 0cm Hier wordt de sectie onmiddellijk uitgeschakeld. Overlappingstolerantie 30cm Hier wordt de sectie niet uitgeschakeld, omdat de overlapping kleiner dan 30 cm is. Wanneer u de parameter Overlappingsgraad op 100 % ingesteld hebt, speelt de parameter Overlappingstolerantie een belangrijke rol bij het verlaten van een reeds bewerkte oppervlakte. Bijvoorbeeld bij het keren in een reeds bewerkte kopakker. Overlappingstolerantie bij overlappingsgraad 100 % - In beide gevallen werd de bewerkte oppervlakte met 25 cm verlaten. Overlappingstolerantie 0 Wanneer slechts 1 % van de sectie buiten de reeds bewerkte oppervlakte ligt, wordt de volledige sectie ingeschakeld. Overlappingstolerantie 30cm De overlappingstolerantie maakt het mogelijk om onnodige overlappingen te voorkomen. De rechter sectie wordt pas ingeschakeld, wanneer meer dan 30 cm van de bewerkte oppervlakte is verlaten. Mogelijke waarden: Aanbeveling: Als u met DGPS werkt, mag de overlappingstolerantie niet kleiner zijn dan 30 cm. Bij landbouwapparaten met grote secties, zoals bijvoorbeeld meststrooimachines, stelt u de waarden dienovereenkomstig hoog in: Tolerantie 0cm De buitenste sectie wordt uitgeschakeld als deze zich slechts minimaal boven een bewerkte oppervlakte bevindt. Als de sectie deze oppervlakte slechts minimaal verlaat, wordt deze weer ingeschakeld. II - 66

135 I I - TRACK-Leader Andere waarde De buitenste sectie wordt in- of uitgeschakeld, wanneer de overlapping groter is dan de waarde. Maximale waarde De helft van de sectie van de buitenste sectie. Overlappingstol. akkergrens Gebruik deze parameter om te voorkomen dat secties aan de akkergrens met minimale overlapping worden geschakeld. De parameter functioneert zoals Overlappingstolerantie, maar werkt alleen bij het overschrijden van de akkergrens. Voor u de afstand wijzigt, dient u na te gaan of dit in de huidige situatie veilig is voor het milieu en de omgeving. Overlappende sproeiers (EDS) Deze parameter kan alleen worden gebruikt voor veldspuiten met de functie individuele sproeierschakeling. Op andere systemen wordt deze parameter niet getoond. Gebruik de parameter om in te stellen hoeveel sproeiers overlappend moeten werken. Traagheid Traagheid is de tijd die verstrijkt tussen het verzenden van een commando door de terminal en het uitvoeren van het commando door de machine. Deze tijd kan per machine verschillen. Voor de configuratie zijn er twee parameters: Traagheid aan (bij het inschakelen) Traagheid uit (bij het uitschakelen) Als u een ISOBUS-jobcomputer hebt, die de traagheidstijden aan SECTION-Control doorgeeft, hoeft u deze parameters niet te wijzigen. In dit geval verschijnt als waarde de tekst ISO. Voorbeeld Wanneer bij veldspuiten een sectie over een reeds behandelde oppervlakte rijdt, moet die sectie onmiddellijk worden uitgeschakeld. Daarvoor zendt de software een signaal voor uitschakeling naar het ventiel van de sectie. Hierdoor wordt het ventiel gesloten en de druk in de slang afgebouwd. Net zo lang, totdat er niets meer uit de spuitdoppen komt. Dat duurt ongeveer 400 milliseconden. Het resultaat is dat de sectie gedurende 400 milliseconden overlappend werkt. Om dit te voorkomen moet de parameter Traagheid uit worden ingesteld op 400 ms. Nu wordt het signaal 400 milliseconden eerder naar het ventiel van de sectie gestuurd. Hierdoor kan het sproeien precies op het juiste moment worden afgebroken. De volgende afbeelding maakt duidelijk hoe de traagheid functioneert. Op de afbeelding wordt het reële gedrag weergegeven, niet de weergave op het beeldscherm. II - 67

136 I I TRACK - Leader Traagheid uit was ingesteld op 0. Wanneer de ingestelde vertragingstijd te laag is, dan wordt er overlapt. Op dit punt heeft de sectie een signaal ontvangen om uit te schakelen. Op dit punt is de veldspuit gestopt met spuiten. Mogelijke waarden: Traagheid aan Voer hier de vertraging bij het inschakelen van een sectie in. Als de sectie te laat op het signaal voor inschakeling reageert, verhoogt u de waarde. Bijv.: Magneetventiel-armatuur 400 ms Elektromotorische armatuur 1200 ms Traagheid uit Voer hier de vertraging bij het uitschakelen van een sectie in. Als de sectie te laat op het signaal voor uitschakeling reageert, verhoogt u de waarde. Bijv.: Magneetventiel-armatuur 300 ms Elektromotorische armatuur 1200 ms Machinemodel Deze parameter bepaalt op welke wijze de werkbalk het symbool van de gps-ontvanger moet volgen. Mogelijke waarden: Zelfrijder Instelling voor zelfrijdende landbouwmachines. getrokken machine Instelling voor landbouwmachines die door een tractor worden getrokken. getrokken en gestuurd Instelling voor getrokken apparaten met dissel- of fuseebesturing. Bijvoorbeeld voor getrokken spuiten met TRAIL-Control. aangebouwd Instelling voor aanbouwapparaten. II - 68

137 I I - TRACK-Leader Beeldscherm Lightbar Type beeldscherm Lightbar. Mogelijke waarden: gedeactiveerd Desactiveert de beeldscherm-lightbar. Grafische Mode Activeert beeldscherm-lightbar in de grafische modus. Textmode Activeert beeldscherm-lightbar in de tekstmodus. SECTION-View gebruiken Activeert SECTION-View Toepassingsgebied Deze parameter dient ertoe om het gedrag van SECTION-Control voor het gebruik met wijnbouwspuiten aan te passen. Deze functie werkt alleen in de volgende geleidingsmodi: Parallel, A+, uitgelijnde contour, identieke contour Sectieschakeling aan Secties. Buitensecties (1, 2, 4, 5) kunnen voor de behandeling van buitenste rijen worden gebruikt. Akkergrens. Buiten de akkergrens worden wijnstokrijen niet gespoten. Mogelijke waarden: Standaard functie gedeactiveerd. Wijnbouw functie geactiveerd. Resultaten In de geactiveerde wijnbouwmodus verandert het gedrag van SECTION-Control: Als het interval tussen de geleidingslijn en het voertuig groter is dan 30, gaat het systeem ervan uit dat het voertuig keert. In dit geval wordt het uitrijden aan alle secties beëindigd. Voor alle secties wordt de parameter Overlappingstol. akkergrens (Overlappingstolerantie akkergrens) toegepast. Verschuiving apparaat Deze parameter kunt u gebruiken om verschuivingen van de werkbreedte naar links of rechts in te stellen. Voer in hoeveel cm het midden van de werkbreedte verschoven is ten opzichte van het midden van de tractor. II - 69

138 I I TRACK - Leader Links: tractor met één apparaat; rechts: tractor met twee apparaten Verschuiving apparaat afstand tussen het midden van de tractor en het midden van de volledige werkbreedte Volledige werkbreedte Mogelijke waarden: Positieve waarde invoeren, bijv.: 90cm wanneer het apparaat naar rechts is verplaatst. Negatieve waarde invoeren, bijv.: -90 cm wanneer het apparaat naar links is verplaatst. Functiebeschrijving Wanneer u voor deze parameter een andere waarde dan 0 invoert, gebeurt het volgende: Op het werkscherm verschijnt een rode geleidingslijn, die op een afstand van de blauwe geleidingslijn wordt getekend. De werkbalk wordt naar een kant verschoven. Exact in het midden ervan loopt de blauwe geleidingslijn. Na het instellen van de verschuiving van de machine, moet u TRACK-Leader iets anders bedienen: 1. Stuur het voertuig zo dat de pijl altijd langs de rode lijn loopt. Het midden van de werkbalk loopt dan langs de blauwe geleidingslijn. Geleidingslijnen bij apparaten met verschuiving Rode geleidingslijn markeert het midden van de tractor Pijl markeert de positie van de gpsontvanger Blauwe geleidingslijn markeert het midden van de werkbreedte Werkbalk Traagheid aan en Traagheid uit kalibreren Dit hoofdstuk richt zich tot gevorderde gebruikers. Alvorens u het hoofdstuk leest: Leer hoe u de terminal moet bedienen. Leer hoe u SECTION-Control moet bedienen. De standaardwaarden van de parameters Traagheid aan en Traagheid uit zijn al ingesteld voor het werken met de meeste veldspuiten. II - 70

139 I I - TRACK-Leader Wanneer ijken? Kalibreer de parameters in de volgende gevallen: Wanneer u een ander landbouwapparaat met SECTION-Control gebruikt. Wanneer het landbouwapparaat bij het rijden op een reeds bewerkt vlak te laat of te vroeg omschakelt. Wanneer het landbouwapparaat bij het verlaten van een reeds bewerkt vlak te laat of te vroeg omschakelt. In de volgende hoofdstukken leert u hoe u de parameters kalibreert. In de hoofdstukken en voorbeelden wordt als voorbeeld een veldspuit gebruikt. Bij andere landbouwapparaten moet u gelijkaardig te werk gaan. Kalibratiefasen De kalibratie bestaat uit meerdere fasen: 1. Kalibreren voorbereiden 2. Akker voor het eerst berijden 3. Akker voor de tweede keer berijden 4. Grenzen voor het sproeien markeren 5. Correctiewaarde berekenen 6. Parameters Traagheid aan en Traagheid uit corrigeren De fasen worden in de volgende hoofdstukken in meer detail beschreven. Kalibreren voorbereiden U hebt de volgende middelen en personen nodig om het kalibreren uit te voeren: Twee waarnemers twee personen, die de bewerkte vlakken met paaltjes markeren. Gereedschap voor het markeren van de bewerkte vlakken: ca. 200 tot 300m afzettingstape 8 paaltjes voor de markeringen op de akker Veldspuit met helder water in de tank. Eerste rit In deze fase van de ijking moet u de akker in een spoor berijden. De volgende afbeelding laat zien welke punten u voor en na het berijden moet markeren. De instructies daarvoor, vindt u onder de afbeelding. Resultaat van de eerste rit Paaltjes Markeren de buitenste einden van de secties voor het berijden Afzettingstape tussen de paaltjes Markeert de grenzen van het berijden Paaltjes Markeren de buitenste einden van de secties na het berijden II - 71

140 I I TRACK - Leader Zo bewerkt u de akker voor ijking van de traagheid: 1. Nieuwe navigatie met SECTION-Control opstarten. 2. Veldspuit opstellen aan het begin van de rit. Het berijden moet niet in de buurt van de akkergrens gebeuren, om genoeg plaats voor de tweede rit te hebben. 3. Spuitboom uitklappen. 4. Einden van de uiterste secties met paaltjes markeren tot 200 meter rechtuit rijden, daarbij helder water sproeien. 6. Na 100 tot 200 meter, veldspuit stoppen en uitschakelen. 7. Rit opslaan in TRACK-Leader. Dan kan de ijking worden herhaald. 8. Einden van de uiterste secties met paaltjes markeren. 9. Paaltjes met afzettingstape verbinden. Daarmee worden de grenzen van de rit op de akker gemarkeerd. 10. De afzettingstape met stenen of aarde op de grond vastzetten. U hebt de eerste rit gedaan en de grenzen van de besproeiing gemarkeerd. Tweede rit In deze fase moet u de bij de eerste rit bereden oppervlakte in een hoek van 90 bewerken. Vervolgens moet u controleren of de veldspuit te laat of te vroeg schakelt. Hierbij is het van belang dat u met een constante snelheid rijdt en de snelheid onthoudt. VOORZICHTIG Letsel door rijdende veldspuit Waarnemers die bij de ijking helpen kunnen worden getroffen door de spuitboom. Geef de waarnemers exacte instructies. Leg de gevaren aan hen uit. Let er altijd op dat de waarnemers voldoende afstand houden tot de spuitboom. Stop de veldspuit onmiddellijk, wanneer een van de waarnemers te dicht in de buurt komt. In deze fase heeft u hulp van een of twee personen meer nodig. Deze personen zullen de rit en het gedrag van de veldspuit observeren en de grenzen voor het sproeien markeren. Geef deze personen precieze instructies en waarschuw hen voor mogelijke gevaren. Op de volgende afbeelding is te zien waar de waarnemers moeten staan en wat zij uiteindelijk moeten bereiken. Rit 2 II - 72

141 I I - TRACK-Leader Positie van de eerste waarnemer Positie van de tweede waarnemer Deze lijn markeert de positie waar de sproeiers moeten gaan sproeien, wanneer de bewerkte oppervlakte wordt verlaten. Deze lijn markeert de positie waar de sproeiers moeten ophouden met sproeien, wanneer de bewerkte oppervlakte wordt binnengegaan. þ Tank is met helder water gevuld. þ De waarnemers staan op een veilige afstand van de spuitboom van de veldspuit. þ Navigatie met de eerste rit is begonnen. þ SECTION-Control is in de automatische modus. 1. Zet de veldspuit op een afstand van ca. 100 m in een hoek van 90 ten opzichte van de bereden oppervlakte. 2. Rijd met constante snelheid (bijv.: 8 km/h) over de reeds bewerkte oppervlakte. Onthoud hoe snel u rijdt. Sproei daarbij water. 3. De waarnemers moeten op de eerder gemarkeerde berijdingsgrenzen staan, op een veilige afstand van de spuitboom. 4. De waarnemers moeten observeren op welke posities de veldspuit ophoudt en begint met spuiten, wanneer de reeds bewerkte positie wordt gepasseerd. Nu weet u hoe de veldspuit zich gedraagt bij het berijden van een reeds bewerkte oppervlakte. Om nog nauwkeurigere resultaten te behalen, kunt u deze procedure meerdere malen herhalen. Grenzen voor het sproeien markeren voor Traagheid uit In deze fase moet u markeren, waar uw veldspuit ophoudt met sproeien wanneer een bewerkt vlak wordt binnengegaan. U moet ook vastleggen waar in de toekomst met sproeien moet worden opgehouden. Daar kunt u uit opmaken, of de veldspuit te laat of te vroeg uitschakelt. De volgende afbeeldingen laten zien welke lijnen u op de akker moet markeren om de Traagheid uit parameter te kunnen berekenen. Lijnen voor de parameter Traagheid uit. Links: Veldspuit schakelt te laat uit. Rechts: Veldspuit schakelt te vroeg uit. II - 73

142 I I TRACK - Leader P Afstand tussen de gewenste sproeilijn Z en de daadwerkelijke sproeilijn X X Daadwerkelijke sproeilijn Op dit punt houdt de veldspuit op met sproeien. Z Gewenste sproeilijn Hier moet de veldspuit ophouden met sproeien. Vanwege de afbouw van druk moet een geringe overlapping van 10cm worden gepland. In beide gevallen (links en rechts) is de parameter Traagheid uit verkeerd ingesteld: Links: Veldspuit schakelt te laat uit. Traagheid moet worden verhoogd. Rechts: Veldspuit schakelt te vroeg uit. Traagheid moet worden verminderd. 1. Vergelijk de markeringen op de akker met de tekeningen. Daar kunt u nu uit opmaken, of de veldspuit te laat of te vroeg inschakelt. Grenzen voor het sproeien markeren voor Traagheid aan In deze fase moet u markeren, waar uw veldspuit begint te sproeien wanneer een bewerkt vlak wordt verlaten. U moet ook vastleggen waar in de toekomst met sproeien moet worden begonnen. Daar kunt u uit opmaken, of de veldspuit te laat of te vroeg inschakelt. De volgende afbeeldingen laten zien welke lijnen u op de akker moet markeren om de Traagheid aan parameter te kunnen berekenen. Lijnen voor de parameter Traagheid aan. Links: Veldspuit schakelt te laat in. Rechts: Veldspuit schakelt te vroeg in. P Afstand tussen de gewenste sproeilijn Z en de daadwerkelijke sproeilijn X X Daadwerkelijke sproeilijn Hier begint de veldspuit met sproeien. Z Gewenste sproeilijn Hier moet de veldspuit beginnen te sproeien. Vanwege de opbouw van druk moet een geringe overlapping van 10cm worden gepland. In beide gevallen (links en rechts) is de parameter Traagheid aan verkeerd ingesteld: Links: Veldspuit schakelt te laat in. Traagheid moet worden verhoogd. Rechts: Veldspuit schakelt te vroeg in. Traagheid moet worden verminderd. 1. Vergelijk de markeringen op de akker met de tekeningen. Daar kunt u nu uit opmaken, of de veldspuit te laat of te vroeg inschakelt. II - 74

143 I I - TRACK-Leader Correctiewaarde berekenen In de laatste fase hebt u uitgezocht: Welke parameters moeten worden gewijzigd. Of de actuele traagheid moet worden verhoogd of verminderd. U moet nu berekenen met hoeveel milliseconden u de verkeerd ingestelde parameters gaat veranderen. Daarvoor moet u de zo genoemde correctiewaarde berekenen. Om de correctiewaarde te kunnen berekenen moet u weten, hoe snel de veldspuit was bij het berijden. De snelheid moet in cm/milliseconde worden gegeven. In de volgende tabel staan een aantal snelheden, en de omrekening naar cm/ms: Snelheid in km/u Snelheid in cm/ms 6 km/u 0,16 cm/ms 8 km/u 0,22 cm/ms 10km/u 0,28 cm/ms Zo berekent u de correctiewaarde: 1. [Afstand P] : [Snelheid van de veldspuit] = Correctiewaarde 2. De actueel ingestelde waarde voor Traagheid aan of Traagheid uit moet met deze waarde worden gecorrigeerd. Parameter traagheid wijzigen Nu moet u de parameters Traagheid aan en Traagheid uit aanpassen. 1. Wijzig de parameters volgens de vuistregel: Als de veldspuit te laat schakelt, is er meer tijd nodig. De traagheid moet worden verhoogd. Als de veldspuit te vroeg schakelt, is er minder tijd nodig. De traagheid moet worden verminderd. 2. Nieuwe waarde parameter traagheid berekenen. Voer deze stap apart uit voor parameter Traagheid aan of Traagheid uit. Als de veldspuit te laat in- of uitschakelt: Verhoog de actuele traagheid met de correctiewaarde Als de veldspuit te vroeg in- of uitschakelt: Verminder de actuele traagheid met de correctiewaarde Voorbeeld Een veldspuit heeft met een snelheid van 8 km/u gereden. Dat komt overeen met 0,22 cm/ms. Na de tweede rit is afstand P gemeten. Dat was 80 cm. De actueel ingestelde parameter Traagheid uit bedraagt 450 ms. De veldspuit werd bij het berijden van een bewerkt vlak te laat uitgeschakeld. Punt Z bevond zich in de rijrichting voor punt X. De lijnen waren zoals gemarkeerd op de volgende afbeelding: II - 75

144 I I TRACK - Leader Bij het berijden van het bewerkte vlak, schakelde de veldspuit te laat uit Voorbeeld 1. Correctiewaarde berekenen: [Afstand P]: [Snelheid van de veldspuit] = Correctiewaarde 80 : 0,22 = Nieuwe waarde voor de parameter Traagheid uit berekenen. Omdat de veldspuit te laat uitschakelt, moet de Traagheid uit worden verhoogd met de correctiewaarde: 364 (correctiewaarde) (ingestelde Traagheid uit ) = 814 (nieuwe Traagheid uit ) 3. Waarde 814 bij parameter Traagheid uit invoeren. Een veldspuit heeft met een snelheid van 8 km/u gereden. Dat komt overeen met 0,22 cm/ms. Na de tweede rit is afstand P gemeten. Dat was 80 cm. De actueel ingestelde parameter Traagheid uit bedraagt 450 ms. De veldspuit werd bij het berijden van een bewerkt vlak te vroeg uitgeschakeld. Punt Z bevond zich in de rijrichting achter punt X. De lijnen waren zoals gemarkeerd op de volgende afbeelding: II - 76

145 I I - TRACK-Leader Bij het berijden van het bewerkte vlak, schakelde de veldspuit te vroeg uit. 1. Correctiewaarde berekenen: [Afstand P] : [Snelheid van de veldspuit] = Correctiewaarde 80 : 0,22 = Nieuwe waarde voor de parameter Traagheid uit berekenen. Omdat de veldspuit te vroeg uitschakelt, moet de Traagheid uit worden verminderd met de correctiewaarde: 450 (ingestelde Traagheid uit ) 364 (correctiewaarde) = 86 (nieuwe Traagheid uit ) 3. Waarde 86 bij parameter Traagheid uit invoeren. II - 77

146 I I TRACK - Leader 10.4 Machineprofielen Elke machine waarmee u de software gebruikt, kan verschillende parameters hebben. Opdat u deze niet telkens voor het begin van de werken moet instellen, kunt u de instellingen van de machines als machineprofiel aanmaken. In de zone Machineprofielen kunt u parameters van de aangesloten landbouwmachines invoeren en als profielen opslaan. U hebt de machinegegevens in de volgende gevallen nodig: Wanneer SECTION-Control is gedeactiveerd Wanneer de terminal niet op een jobcomputer aangesloten is Voorbeeld Nieuw machineprofiel aanmaken Als machine wordt hier de combinatie van tractor en landbouwapparaat beschouwd. Wanneer u twee tractoren en twee apparaten in het wagenpark heeft, moet u soms vier machineprofielen aanmaken: Tractor A en spuit Tractor B en spuit Tractor A en meststrooimachine Tractor B en meststrooimachine Maak altijd alle combinaties die u gebruikt als machineprofiel aan. U kunt tot 20 machineprofielen aanmaken. þ De parameter SECTION-Control in het menu Algemeen is gedeactiveerd Open de toepassing TRACK-Leader. 2. Raak Instellingen aan. 3. Raak Machineprofielen aan Maak een nieuw machineprofiel aan. Het toetsenbord verschijnt. 5. Geef het machineprofiel een naam Bevestig. Het masker Machine verschijnt. 7. Configureer alle parameters Na de configuratie verlaat u het masker Bestaand machineprofiel selecteren Voor het werk moet u altijd bepalen met welke machine uit uw wagenpark u wilt werken. Daarvoor moet u het machineprofiel van de machine selecteren. II - 78

147 I I - TRACK-Leader þ De parameter SECTION-Control in het menu Algemeen is gedeactiveerd Open de toepassing TRACK-Leader. 2. Raak Instellingen aan. 3. Raak Machineprofielen aan. De lijst met aanwezige machineprofielen verschijnt. 4. Raak de naam van het machineprofiel aan dat u wilt gebruiken. U hebt het machineprofiel gemarkeerd. 5. Als u het machineprofiel wilt bewerken of de instellingen wilt controleren, raakt u aan Verlaat het masker om de instellingen op te slaan Parameters van de machines U hebt de machineparameters in de volgende gevallen nodig: Wanneer u het machineprofiel van een nieuwe machine wilt aanmaken Wanneer u een machinepofiel wilt wijzigen Op de volgende pagina s vindt u de verklaring van alle machineparameters. Naam Naam van het machineprofiel. Werkbreedte Deze parameter geeft de ingestelde werkbreedte van het apparaat weer. Aantal secties Voer hier in uit hoeveel uitschakelbare secties de machine bestaat. Bij een veldspuit zijn dit de sectieventielen. Bij een meststrooimachine of een zaaimachine kunnen het halve werkbreedtes zijn. Deze parameter dient om het correcte aantal secties aan de module SECTION-View [ 42] door te geven, zodat u de secties handmatig kunt schakelen. Elke sectie verschijnt als een deel van de werkbalk op het werkscherm. Secties Opent een masker waarin u kunt invoeren hoe breed iedere sectie van de machine is. Overlappingsgraad De graad van overlapping bij het bewerken van een wigvormig vlak. De ingestelde Overlappingsgraad wordt bij de buitenste secties beïnvloed door de parameter Overlappingstolerantie. II - 79

148 I I TRACK - Leader 0% overlappingsgraad 50% overlappingsgraad 100% overlappingsgraad Mogelijke waarden: 0% elke sectie wordt bij het verlaten van een bewerkte oppervlakte pas ingeschakeld, wanneer de oppervlakte volledig is verlaten. Bij het berijden van een bewerkte oppervlakte wordt de sectie pas uitgeschakeld, wanneer de sectie zich tot 1% boven de bewerkte oppervlakte bevindt. 50% elke sectie wordt bij het verlaten van een bewerkte oppervlakte pas ingeschakeld, wanneer de oppervlakte tot 50% is verlaten. Bij het berijden van een bewerkte oppervlakte wordt de sectie dan pas uitgeschakeld, wanneer de sectie zich tot 50% boven de bewerkte oppervlakte bevindt. Bei 50% Overlappingsgraad heeft de Overlappingstolerantie geen effect. 100% elke sectie wordt bij het verlaten van een bewerkte oppervlakte onmiddellijk ingeschakeld, wanneer de oppervlakte tot 1% is verlaten. Bij het berijden van een bewerkte oppervlakte wordt de sectie pas uitgeschakeld, wanneer de sectie zich tot 100% boven de bewerkte oppervlakte bevindt. Overlappingstolerantie Zie hier [ 65]. Overlappingstol. akkergrens Zie hier [ 67]. Gps-ontvanger links/rechts Voer hier in hoe ver links of rechts van de lengteas van het voertuig of de tractor de gps-ontvanger gemonteerd is. Positie van de gps-ontvanger II - 80

149 I I - TRACK-Leader Lengteas van het voertuig Gps-ontvanger Is rechts van de lengteas van het voertuig De positie van de gps-ontvanger, die u in de toepassing Tractor-ECU hebt ingevoerd, wordt door TRACK-Leader genegeerd, als u gebruikmaakt van de machineprofielen. Daarom moet u op dit punt de waarden uit de toepassing Tractor-ECU verwerpen. Mogelijke waarden: Negatieve waarde invoeren, bijv.: - 20 cm Wanneer de gps-ontvanger zich links van de lengteas bevindt. Positieve waarde invoeren, bijv.: 20 cm Wanneer de gps-ontvanger zich rechts van de lengteas bevindt. Gps-ontvanger voor/achter Afstand van de gps-ontvanger tot het bewerkingspunt. Het bewerkingspunt is bijv. de spuitboom bij een veldspuit. Bij een meststrooimachine zijn dit de strooischijven. De positie van de gps-ontvanger, die u in de toepassing Tractor-ECU hebt ingevoerd, wordt door TRACK-Leader genegeerd, als u gebruikmaakt van de machineprofielen. Daarom moet u op dit punt de waarden uit de toepassing Tractor-ECU verwerpen. Mogelijke waarden: Voer een negatieve waarde in, bijv.: cm Wanneer de gps-ontvanger zich achter het bewerkingspunt bevindt. Voer een positieve waarde in, bijv.: 400 cm Wanneer de gps-ontvanger zich voor het bewerkingspunt bevindt. Machinemodel Deze parameter bepaalt op welke wijze de werkbalk het symbool van de gps-ontvanger moet volgen. Mogelijke waarden: Zelfrijder Instelling voor zelfrijdende landbouwmachines. getrokken machine Instelling voor landbouwmachines die door een tractor worden getrokken. getrokken en gestuurd Instelling voor getrokken apparaten met dissel- of fuseebesturing. Bijvoorbeeld voor getrokken spuiten met TRAIL-Control. aangebouwd Instelling voor aanbouwapparaten. Beeldscherm Lightbar Type beeldscherm Lightbar. Mogelijke waarden: gedeactiveerd Desactiveert de beeldscherm-lightbar. Grafische Mode Activeert beeldscherm-lightbar in de grafische modus. Textmode Activeert beeldscherm-lightbar in de tekstmodus. II - 81

150 I I TRACK - Leader SECTION-View gebruiken Activeert SECTION-View Toesteltype Gebruik deze parameter om het type landbouwmachine te bepalen. Er bestaan de volgende apparaattypen: Spuit Meststrooimachine Zaaimachine Oogstmachine Onbepaald systeem Strooipatroon van een meststrooimachine Wanneer u wilt dat het sproeien tijdens het berijden van de kopakker of een bewerkt oppervlak nauwkeurig is, kunt u het strooipatroon van uw meststrooimachine specificeren. Om het strooipatroon voor de meststrooimachine te bepalen, gebruikt u de volgende parameters: Strooiafstand Dit is de afstand tussen de strooischijven en het midden van het strooipatroon. Strooiafstand = (werkafstand/2) + (afstand tussen uitschakellijn en strooischijven) Werkafstand Afstand tussen uitschakellijn en inschakellijn in het strooipatroon. Parameters Strooiafstand en Werkafstand Strooischijven Uitschakellijn Wanneer deze lijn in de kopakker komt, wordt het sproeien gestopt. Inschakellijn Wanneer deze lijn de kopakker verlaat, wordt het sproeien gestart. Strooiafstand Werkafstand Zone tussen de uitschakellijn en de inschakellijn. Dit moet u doen om te zorgen dat de parameters in de lijst verschijnen: 1. Stel de parameters Apparaattype in op Meststrooimachine. De parameters Strooiafstand en Werkafstand verschijnen in het menu. II - 82

151 I I - TRACK-Leader Verschuiving apparaat Deze parameter kunt u gebruiken om verschuivingen van de werkbreedte naar links of rechts in te stellen. Voer in hoeveel cm het midden van de werkbreedte verschoven is ten opzichte van het midden van de tractor. Links: tractor met één apparaat; rechts: tractor met twee apparaten Verschuiving apparaat afstand tussen het midden van de tractor en het midden van de volledige werkbreedte Volledige werkbreedte Mogelijke waarden: Positieve waarde invoeren, bijv.: 90cm wanneer het apparaat naar rechts is verplaatst. Negatieve waarde invoeren, bijv.: -90 cm wanneer het apparaat naar links is verplaatst. Functiebeschrijving Wanneer u voor deze parameter een andere waarde dan 0 invoert, gebeurt het volgende: Op het werkscherm verschijnt een rode geleidingslijn, die op een afstand van de blauwe geleidingslijn wordt getekend. De werkbalk wordt naar een kant verschoven. Exact in het midden ervan loopt de blauwe geleidingslijn. Na het instellen van de verschuiving van de machine, moet u TRACK-Leader iets anders bedienen: 1. Stuur het voertuig zo dat de pijl altijd langs de rode lijn loopt. Het midden van de werkbalk loopt dan langs de blauwe geleidingslijn. Geleidingslijnen bij apparaten met verschuiving Rode geleidingslijn markeert het midden van de tractor Pijl markeert de positie van de gpsontvanger Blauwe geleidingslijn markeert het midden van de werkbreedte Werkbalk II - 83

152 I I TRACK - Leader 11 Hoe te handelen bij foutmeldingen Tekst van de foutmelding Mogelijke oorzaak Zo verhelpt u het probleem Let op! Het geheugen kon niet geïnitialiseerd worden. Als het probleem niet opgelost is na het herstarten, dient u contact op te nemen met de serviceafdeling. Het actieve profiel kan niet worden verwijderd! Er heeft zich een fout voorgedaan bij het herstructureren van het geheugen! Dgps-configuratiebestand niet gevonden! De testfase is afgelopen. Informeer uw leverancier. Geen USB-stick aanwezig! Export FOUT! Fout! Gps-signaal is uitgevallen! Gps-signaal te slecht! Geen dgps beschikbaar! De databank kon niet worden aangemaakt op de gegevensdrager. Er werd geprobeerd het actueel gekozen machineprofiel te wissen. De gegevensdrager is er tijdens het herstructureren uitgetrokken. De gegevensdrager is vol. De gegevensdrager is defect. Het interne bestand met dgps-instellingen kon niet worden gevonden. De testfase is afgelopen. De gegevensdrager is er voor of tijdens het exporteren uitgetrokken. Er kan niet naar de gegevensdrager worden geschreven. Gegevensdrager is vol of beschadigd. Seriële verbinding met de gps-ontvanger is verbroken. Er kunnen geen posities meer worden gezocht. De kwaliteit van het gps-signaal is te slecht, meestal door schaduw. Er is geen dgps beschikbaar omdat het signaal wordt afgeschermd. Er is geen dgps beschikbaar, omdat de correctiegegevensdienst is uitgevallen, bijv. EGNOS. Terminal opnieuw opstarten. Een ander machineprofiel kiezen en dan het gewenste machineprofiel wissen. Gegevensdrager opnieuw plaatsen en opnieuw proberen te herstructureren. Niet-benodigde gegevens van de gegevensdrager wissen en opnieuw proberen. Nieuwe gegevensdrager gebruiken. Contact opnemen met Service, opdat de software opnieuw kan worden geïnstalleerd. Licentie aanvragen. Software vrijschakelen. USB-stick insteken. Gegevensdrager opnieuw plaatsen en opnieuw proberen te exporteren. Schrijfbeveiliging van de gegevensdrager verwijderen. Niet-benodigde gegevens van de gegevensdrager wissen en opnieuw proberen. Met de klantenservice contact opnemen. Kabelverbindingen met de gps-ontvanger controleren en opnieuw verbinden. Montage van de gps-ontvanger en actuele positie testen. De ontvanger moet vrij zicht op de hemel hebben. Montage van de gps-ontvanger en actuele positie testen. De ontvanger moet vrij zicht op de hemel hebben. Algemene beschikbaarheid van de dienst controleren. Bij EGNOS / WAAS juistheid van de correctiesatelliet controleren en instellen. II - 84

153 I I - TRACK-Leader Tekst van de foutmelding Mogelijke oorzaak Zo verhelpt u het probleem Geen passend formaat voor deze doseerkaart gevonden. Maak een nieuw formaat aan. Aan de hand van de inhoud van de doseerkaart kon geen passend formaat worden gevonden. Het desbetreffende formaat is niet aangemaakt. Belangrijke formaten worden meegeleverd. Andere formaten kunnen door de gebruiker zelf worden aangeleerd. Geen profiel beschikbaar! Er is geen machineprofiel beschikbaar. Een nieuw machineprofiel aanmaken. Kon dgps-configuratie van de gpsontvanger niet uitlezen! Kon e-dif-configuratie van de gpsontvanger niet uitlezen! Kon de instellingen van de kantelmodule niet uitlezen! Backup fout! Foute status! Onbekende fout! Er zijn geen secties herkend! Het apparaat heeft geen werkbreedte! Er is geen opdracht gestart! Seriële verbinding met de gps-ontvanger is verbroken. Seriële verbinding met de gps-ontvanger is verbroken. Seriële verbinding met de hellingsdetector gps TILT-module is onderbroken. De gegevensdrager is er voor of tijdens het opslaan uitgetrokken. Er kan niet naar de gegevensdrager worden geschreven. Gegevensdrager is vol of beschadigd. U wilt met SECTION-Control werken, maar er is geen jobcomputer aangesloten die SECTION-Control ondersteunt. In de ISOBUS-jobcomputer zijn geen secties geconfigureerd. Of de aangesloten ISOBUS-jobcomputer ondersteunt geen SECTION-Control. In de ISOBUS-jobcomputer is de werkbreedte of de geometrie niet geconfigureerd. U hebt ISOBUS-TC zo geconfigureerd dat u met ISO-XML werkt. Daarom verwacht TRACK-Leader een taak. Er is geen taak gestart in de ISOBUS-TC. Kabelverbindingen met de gps-ontvanger controleren en opnieuw verbinden. Kabelverbindingen met de gps-ontvanger controleren en opnieuw verbinden. Kabelverbindingen controleren en opnieuw verbinden. Gegevensdrager opnieuw plaatsen en opnieuw proberen op te slaan. Schrijfbeveiliging van de gegevensdrager verwijderen. Niet-benodigde gegevens van de gegevensdrager wissen en opnieuw proberen. Met de klantenservice contact opnemen. Geschikte jobcomputer aansluiten of SECTION-Control deactiveren. Configureer indien mogelijk de secties in de jobcomputer. Als de jobcomputer SECTION-Control niet ondersteunt, kunt u het niet gebruiken. De ISOBUS-jobcomputer configureren. Stel de werkbreedte in de jobcomputer correct in, neem contact op met de fabrikant van de machine. Taak in ISOBUS-TC starten of het gebruik van ISO-XML in ISOBUS-TC deactiveren. Er zijn geen geldige apparaatgegevens herkend! RTK-signaal verloren! In de ISOBUS-jobcomputer is de werkbreedte of de geometrie niet geconfigureerd. Er is geen RTK-signaal beschikbaar omdat het signaal wordt afgeschermd. Geen bereik voor mobiele telefoon. U bent te ver weg van het basisstation (of een andere signaalbron). De ISOBUS-jobcomputer configureren. De gps-ontvanger en het basisstation moeten vrij zicht op de hemel hebben. II - 85

154 I I TRACK - Leader Tekst van de foutmelding Mogelijke oorzaak Zo verhelpt u het probleem Apparaatindeling niet ingesteld. De apparaatgegevens worden nog geladen. Geen jobcomputer aangesloten. Jobcomputer aansluiten of SECTION-Control deactiveren en een machineprofiel kiezen. De apparaatindeling in de app ISOBUS- TC werd niet geconfigureerd. Verbinding tussen Tractor-ECU en ISOBUS-TC werd gedeactiveerd. Indien deze melding verschijnt, is de terminal aangesloten op een jobcomputer die niet antwoordt. TRACK-Leader heeft geen informatie over de aangesloten jobcomputer ontvangen of er is geen jobcomputer aangesloten. In ISOBUS-TC de apparaten configureren. Activeer de verbinding van de Tractor- ECU met ISOBUS-TC in de toepassing Tractor-ECU. Een andere jobcomputer op de terminal aansluiten. Mogelijk kunt u met deze jobcomputer geen gebruikmaken van SECTION-Control, aangezien de jobcomputer SECTION-Control niet ondersteunt. Een jobcomputer aansluiten waarmee SECTION-Control mogelijk is. II - 86

155 I I - TRACK-Leader 12 Notities II - 87

156 II - 88 I I TRACK - Leader

157 III ISOBUS-TC Basisprincipes Over ISOBUS-TC De toepassing ISOBUS-TC is een toepassing van Müller-Elektronik die op de ISOBUS-terminals een interface vormt tussen de ISOBUS-jobcomputer, de toepassing TRACK-Leader en het veldkaartsysteem. Met ISOBUS-TC kunt u: ISO-XML-taken op de terminal plannen en bewerken, ISO-XML-opdrachten bewerken die u met uw veldkaartsysteem op de pc gepland hebt. Alle informatie van de taak wordt door ISOBUS-TC aan gespecialiseerde toepassingen van de terminal overgedragen. Zo doet elke toepassing dat wat ze het best kan: De in de taak opgeslagen akkergrens, geleidingslijnen, toepassingskaarten en de overige informatie betreffende bewerkte akkers worden naar TRACK-Leader overgedragen. Hierdoor kunt u het veld bewerken. De streefwaarden van een toepassingskaart worden naar de ISOBUS-jobcomputer overgedragen. Zo hoeft u zich niet bezig te houden met het invoeren van de streefwaarden. ISOBUS-TC documenteert de duur van de werkzaamheden, de erbij betrokken personen en de gebruikte machines en bedrijfsmiddelen. 1.2 ISOBUS-TC starten 1. Schakel de terminal in. Het startscherm verschijnt: 2. Tik in het keuzemenu tweemaal op het symbool: De toepassing ISOBUS-TC verschijnt in het hoofdvenster: III - 5

158 III ISOBUS-TC 1.3 Bewerking van ISO-XML-taken activeren Wanneer u de toepassing ISOBUS-TC wilt gebruiken, moet u eerst de bewerking van ISO-XML-taken op de terminal activeren. Er zijn twee scenario s waarin u ISOBUS-TC kunt gebruiken. Met de parameter Met ISO-XML werken? stelt u in volgens welk scenario u werkt: Ja Kies deze instelling, wanneer u taken op uw pc aanmaakt of taken op de terminal wilt aanmaken. In dit geval moet u steeds een taak opstarten, vooraleer u met het werk kunt beginnen. Enkel op die manier werkt de gegevensuitwisseling tussen ISOBUS-TC, de TRACK-Leader en de ISOBUS-jobcomputer. Nee Kies deze instelling, wanneer u geen taken gebruikt. In de plaats daarvan gebruikt u applicatiekaarten in het shp-formaat of u voert de sproeipercentages direct in de ISOBUSjobcomputer in. In dit geval werkt ISOBUS-TC enkel in de achtergrond. Zo activeert u de toepassing: 1. - Open de toepassing ISOBUS-TC. 2. Raak Instellingen aan. 3. Raak Met ISO-XML werken? aan. 4. Raak Ja aan Bevestig. Er wordt gevraagd of u de instelling wilt veranderen. 6. Raak Ja aan als u dit wilt bevestigen. 7. Wacht tot alle meldingen verdwenen zijn. 8. Start de terminal opnieuw. 1.4 Gegevensdrager Tijdens het werk worden alle taken en gegevens op de SD-kaart opgeslagen. U hebt echter de mogelijkheid om de taakgegevens met een USB-stick tussen de terminal en uw pc uit te wisselen. Let er steeds op: Zodra u een USB-stick met de map Taskdata in de terminal steekt, wordt de volledige inhoud van die map naar de SD-kaart verplaatst. Om gegevens naar een USB-stick te verplaatsen, raakt u de toets Uitloggen aan. Terminal zonder pc Wanneer u zonder pc werkt en alle gegevens enkel op de terminal plaatst en gebruikt, hebt u tijdens het werk geen USB-stick nodig. U hebt de USB-stick enkel nodig, wanneer u gegevens op de pc wilt bewaren. III - 6

159 III ISOBUS-TC AANWIJZING Gegevensverlies bij het wissen van de USB-stick Zodra u de toets Uitloggen aanraakt, wordt het bestand taskdata.xml naar de USB-stick verplaatst en van de SD-kaart gewist. De kopie op de USB-stick is op dit moment de enige kopie. Wanneer u deze wist, zijn de gegevens verloren. ISO-XML-taken uit het veldkaartsysteem Wanneer u een USB-stick met een nieuwe taak in de terminal steekt, worden alle relevante gegevens automatisch naar de SD-kaart verplaatst en van de USB-stick gewist. Om de gegevens weer naar de USB-stick te verplaatsen, moet u de USB-stick uitloggen [ 31]. 1.5 Bedieningselementen Bedienelementen in de toepassing ISOBUS-TC In dit hoofdstuk vindt u een overzicht van de belangrijkste functiesymbolen die in de toepassing ISOBUS-TC kunnen voorkomen. Functiesymbool Betekenis Log de USB-stick uit en verplaats alle taakgegevens naar een USB-stick. Maakt de map Taskdata op de SD-kaart aan. Start een taak. Stopt een taak. Kopieert een taak. 1.6 Schermindeling in de toepassing ISOBUS-TC In de toepassing ISOBUS-TC zijn er de volgende schermen die u moet kennen: Startscherm [ 7] Scherm Taken [ 8] Scherm act. taak (actuele taak) [ 9] III - 7

160 III ISOBUS-TC Startscherm Het startscherm verschijnt, wanneer u de toepassing ISOBUS-TC opent. Het bestaat uit een reeks toetsen. Sommige ervan kunnen grijs zijn. Aan de hand van de grijze toetsen herkent u de configuratie van de toepassing. Configuratie voor het werken met ISO-XML-taken; op de SD-kaart bevindt zich de map Taskdata. Configuratie voor het werken met ISO-XML-taken; op de SD-kaart is er geen map Taskdata. Configuratie voor het werken zonder ISO-XML-taken; op de SD-kaart is er geen map Taskdata Scherm Taken Het scherm taken bevat een lijst met alle op de gegevensdrager aanwezige taken. Zo roept u het scherm op: 1. Raak in het startscherm Taken aan. III - 8

161 III ISOBUS-TC Scherm Taken Status van de taak ISO-XML-nummer van de taak (TSK=Task) Taakbenaming Taken waar vóór de omschrijving een sterretje staat, zijn kopieën van andere taken. De status van een taak herkent u aan de kleur van het symbool, dat voor de omschrijving van de taak staat. Niet begonnen taken Niet begonnen taken zijn taken, die op de USB stick staan, maar nog niet zijn begonnen. De volgende kunnen daartoe Behoren: Nieuw aangemaakte taken Kopieën van bestaande taken - wanneer er een sterretje voor de taakomschrijving staat Taken, die via het farmpilot portaal of uit het veldkaartsysteem zijn geïmporteerd, maar nog niet zijn begonnen. Gepauzeerde taken Gepauzeerde taken zijn taken, die onderbroken en nog niet afgewerkt zijn. Een taak wordt automatisch gepauzeerd, wanneer gedurende het afwerken een andere taak wordt begonnen. Gepauzeerde taken worden in het farmpilot portaal als nog niet afgewerkt weergegeven. III - 9

162 III ISOBUS-TC Begonnen taken Begonnen taken zijn taken, die begonnen zijn en actueel worden afgewerkt. Opgehouden taken Opgehouden taken zijn taken, die zijn opgehouden. In de regel zijn dat taken, die zijn afgewerkt. Maar het programma is niet in staat de volledigheid van het afwerken te verifiëren. Houd een taak allen op, wanneer die is afgewerkt. Opgehouden taken worden in het farmpilot portaal als afgewerkt weergegeven Scherm act. taak Het scherm act. taak bevat gedetailleerde informatie over de opgestarte taak. Zo roept u het scherm op: Raak in het startscherm act. taak aan. Hiervoor moet een taak opgestart zijn. Raak in het scherm Taken een taak aan. Scherm act. taak Status van de taak Grijze parameters kunnen niet worden gewijzigd. Omschrijving en nummer van de taak Niet grijze parameters kunt u wijzigen. Bedieningselementen Functiesymbool Betekenis Start de taak. Stopt de bewerking van de taak. Maakt de bewerking van enkele taakgegevens mogelijk. Kopieert de taak. Verlaat het scherm en vraagt of u wijzigingen wilt opslaan. III - 10

163 III ISOBUS-TC 1.7 ISO-XML-stamgegevens onderhouden Stamgegevens noemen wij gegevens die zich op de SD-kaart bevinden en die u nodig hebt om taken nader te bepalen. Zo geraken de stamgegevens op de SD-kaart: Van het veldkaartsysteem - u kunt de stamgegevens uit het veldkaartsysteem op de USB-stick opslaan. Wanneer u de USB-stick in de terminal steekt, worden de gegevens automatisch naar de SD-kaart verplaatst. U kunt de stamgegevens op de terminal aanmaken en op de SD-kaart opslaan. Het nadeel van deze methode is dat de gegevens niet steeds met elk extern programma kunnen worden gelezen. Ze kunnen ook niet worden gewist. AANWIJZING Verlies van gegevens Maak stamgegevens enkel op één plaats aan: ofwel in het veldkaartsysteem of op e terminal. Wijzig de methode niet. AANWIJZING Niet compatibele veldkaartsystemen Niet elk veldkaartsysteem kan gewijzigde stamgegevens importeren. Controleer vóór met de wijziging of aanmaak van stamgegevens te beginnen of uw veldkaartsysteem taken met gewijzigde gegevens kan importeren. U moet de stamgegevens niet in alle categorieën onderhouden. De keuze hangt af van de grootte van het bedrijf en van het gebruiksdoel. Mogelijke stamgegevens Symbool Gegevens Omvat Klanten* Lijst met Klanten. Farms* Lijsten met landbouwbedrijven. Apparaten Productgroepen* Lijsten met aangesloten ISOBUS-jobcomputers en met andere apparaten waarvan u de werktijd wilt afrekenen. Lijsten met producten, mest, gewasbeschermingsmiddelen, enz. Akkers* Werknemers* Akkernamen, oppervlaktes, doseerkaarten**, gps-coördinaten van: Akkergrenzen, hindernissen, geleidingslijnen en anderen. Nuttig voor personen die met TRACK-Leader of FIELD-Nav werken en die steeds weer dezelfde akkers bewerken. Lijsten met werknemers * - Optionele stamgegevens. ** - Enkel via het veldkaartsysteem importeerbaar. De categorieën Klanten, Bedrijven en Akkers zijn hiërarchisch met elkaar verbonden. Dit betekent dat u een bedrijf steeds aan een klant moet toewijzen, een akker aan een bedrijf of aan een klant, enz. III -11

164 III ISOBUS-TC Zo maakt u nieuwe stamgegevens op de terminal aan: 1. - Open de toepassing ISOBUS-TC. 2. Raak de toets aan met de stamgegevens die u wilt wijzigen. Er verschijnt een lijst met de reeds voorhanden gegevens van het gekozen type. Rechts verschijnen functiesymbolen die u tonen wat u kunt bewerken. 3. Raak een functiesymbool met de plus aan om een nieuwe record aan te maken. 4. Raak een functiesymbool met een potlood aan om een record te bewerken Na de bewerking verlaat u het scherm. Er wordt gevraagd of u de wijzigingen wilt opslaan. 1.8 Toepassing ISOBUS-TC verlaten U kunt de toepassing ISOBUS-TC te allen tijde verlaten. Daarbij worden de taken noch beëindigd noch afgebroken. 1. Raak een aanvullend venster met een andere toepassing aan. ISOBUS-TC verschijnt in het aanvullende venster. Wanneer een ISO-XML-taak opgestart werd, verschijnen hier tellers. 1.9 ISOBUS-TC configureren 1. - Open de toepassing ISOBUS-TC. 2. Raak Instellingen aan. Het scherm Instellingen verschijnt. 3. Tik tweemaal op de parameter die u wilt configureren. De verklaring van de parameters vindt u onderaan. Er verschijnt een keuzelijst of een toetsenbord. 4. Voer de gewenste waarde in. Parameter Op de volgende pagina s vindt u de verklaring van alle parameters die u nodig hebt. Parameter farmpilot Deze parameter toont de status van de verbinding met het portaal farmpilot. Parameter Met ISO-XML werken? Zie hoofdstuk: Bewerking van ISO-XML-taken activeren [ 6] Parameter Lijstsortering Met deze parameter kunt u instellen hoe stamgegevens moeten worden gesorteerd. Parameter Function Instance Gebruik deze parameter als u de toepassing ISOBUS-TC aan een bepaalde Function instance wilt toewijzen. III - 12

165 III ISOBUS-TC Parameter Vereenvoudigde streefwaardetoewijzing Wanneer u taken uitsluitend in het veldkaartsysteem aanmaakt, kunt u deze parameter deactiveren. Wanneer u nieuwe taken rechtstreeks op de terminal aanmaakt, moet u bij elke nieuwe taak precies invoeren hoeveel u wilt strooien (streefwaarde). Wanneer het apparaat over meerdere tanks beschikt, moet u ook de streefwaarde voor elke tank apart invoeren. Deze parameter dient ter vereenvoudiging van het werk op zulke apparaten. Wanneer u hetzelfde apparaat op verschillende akkers na elkaar gebruikt, activeer dan deze parameter. De volgende waarden worden dan bij de aanmaak van een taak automatisch uit de vorige taak overgenomen: Streefwaarde Product Apparaatelement Vullen / ledigen Parameter Vereenvoudigde apparaatindeling Wanneer deze parameter geactiveerd is, slaat de terminal de apparaatindelingen [ 25] op. Telkens wanneer jobcomputers van apparaten aan de ISOBUS aangesloten worden, controleert de terminal of u al met dit apparaat gewerkt hebt. Indien ja, wordt u door de terminal gevraagd of de opgeslagen apparaatindeling moet worden geladen. Wist alle opgeslagen apparaatindelingen Parameter Afgewerkte taken als bestand opslaan? Met deze parameter kunt u bepalen of bij elke taakbeëindiging een tekstbestand met de werkresultaten moet worden aangemaakt. Meer daarover vindt u in het hoofdstuk: Tekstbestand gebruiken [ 31] III -13

166 III ISOBUS-TC Snelhandleiding Snelhandleiding voor gebruikers van veldkaartsystemen þ U hebt een USB-stick met een ISO-XML-taak die u met een veldkaartsysteem hebt aangemaakt. U hebt de taak met behulp van apparaatgegevens aangemaakt die u voordien van de terminal hebt overgedragen. [ 16] þ U hebt de parameter Met ISO-XML werken? in de toepassing ISOBUS-TC op ja gezet. [ 6] 1. Plaats een USB-stick met de taak in de terminal Open de toepassing ISOBUS-TC. De map Taskdata wordt van de USB-stick naar de SD-kaart verplaatst. 3. Raak Taken aan. 4. Raak de taak aan die u wilt bewerken. Taakgegevens verschijnen Start de taak op. De taak wordt gestart. De aan de terminal aangesloten ISOBUS-jobcomputers worden automatisch aan de taak toegevoegd. De streefwaarden worden naar de ISOBUS-jobcomputer overgedragen. Akkergrenzen, doseerkaarten en andere akkergegevens worden naar de TRACK-Leader overgedragen. 2.2 Snelhandleiding voor gebruikers zonder veldkaartsystemen Wanneer u zonder veldkaartsysteem werkt, moet u de stamgegevens, zoals akkernaam of klantnaam rechtstreeks op de terminal onderhouden. þ U hebt de parameter Met ISO-XML werken? in de toepassing ISOBUS-TC op ja gezet. [ 6] 1. - Open de toepassing ISOBUS-TC. 2. Raak Instellingen aan Maak de map Taskdata aan Verlaat het scherm. 5. Raak Taken aan. 6. Raak aan om een nieuwe taak aan te maken. Een formulier voor de invoer van de taakgegevens verschijnt. III - 14

167 III ISOBUS-TC 7. Vul het formulier in. [ 9] U kunt het formulier ook niet invullen en met een lege taak werken. Dat is zinvol wanneer u de werken niet hoeft te documenteren, maar een taak moet opstarten om een navigatie in TRACK-Leader te starten Sla de taak op. De volgende melding verschijnt: Wilt u de wijzigingen opslaan? 9. Bevestig dit door Ja aan te raken Start de taak op. De taak wordt gestart. De aan de terminal aangesloten ISOBUS-jobcomputers worden automatisch aan de taak toegevoegd. De streefwaarden worden naar de ISOBUS-jobcomputer overgedragen. Akkergrenzen, doseerkaarten en andere akkergegevens worden naar de TRACK-Leader overgedragen. 11. Bewerk de akker. U kunt een andere toepassing openen. ISOBUS-TC draagt de volledige informatie in de achtergrond over. 12. Na het werk opent u weer de toepassing ISOBUS-TC. Een scherm met de actieve taak verschijnt. Indien niet, raak dan in het startscherm act. taak aan Beëindig de taak. III -15

168 III ISOBUS-TC 3 Stap 1: Gegevensdrager voorbereiden Vóór het werk moet u de op uw terminal gebruikte gegevensdrager voorbereiden. Het verloop is verschillend en hangt van uw werkwijze af. Lees verder in een van de volgende hoofdstukken: Gegevensdrager voor werken zonder veldkaartsysteem voorbereiden Gegevensdrager voor werken met een veldkaartsysteem voorbereiden 3.1 Gegevensdrager voor werken zonder veldkaartsysteem voorbereiden Wanneer u zonder veldkaartsysteem werkt, moet u eerst en vooral de map Taskdata op de gegevensdrager aanmaken. [ 17] Daarna kunt u een nieuwe taak aanmaken. [ 19] 3.2 Gegevensdrager voor werken met een veldkaartsysteem voorbereiden Wanneer u met een veldkaartsysteem werkt, moet u eerst de volgende stappen uitvoeren: 1. Map Taskdata op de SD-kaart aanmaken. [ 17] 2. Een lege taak aanmaken en opstarten. Hierdoor wordt alle relevante informatie van de ISOBUSjobcomputer opgeslagen om ze naar het veldkaartsysteem over te dragen. [ 16] 3. In het veldkaartsysteem een taak aanmaken. 4. Taak van het veldkaartsysteem op de USB-stick opslaan. 5. USB-stick in de terminal steken Machineinstellingen voor het veldkaartsysteem exporteren Vooraleer u met het veldkaartsysteem taken voor ISOBUS-apparaten kunt plannen, moet het veldkaartsysteem de actuele apparaatbeschrijving kennen. Daartoe behoort bijvoorbeeld: Geometrie van het apparaat, ID-nummer, werkbreedte, capaciteit. Om deze gegevens naar het veldkaartsysteem over te dragen, moet u een lege taak op de terminal aanmaken. ISOBUS-TC schrijft de volledige apparaatbeschrijving in taskdata.xml met de taak. Deze taak moet u dan met het veldkaartsysteem openen. Wanneer uitvoeren? Functiebeschrijving U moet deze stap in de volgende gevallen uitvoeren: Vooraleer u de eerste taak plant. Wanneer u geselecteerde parameters van het apparaat in de jobcomputer wijzigt. Daartoe behoren onder andere: Werkbreedte, geometrie of aantal sproeiers. Wanneer de toepassing herkent dat de apparaatbeschrijving in de taak anders is dan deze in de jobcomputer, dan kan de taak niet worden opgestart. Bij deze stap worden alle parameters die in de jobcomputer van het apparaat zijn opgeslagen als xml-bestand opgeslagen. Deze gegevens werden van een uniek ID-nummer voorzien. U moet deze stap één keer voor elke ISOBUS-landbouwmachine herhalen. III - 16

169 III ISOBUS-TC AANWIJZING Wanneer u een taak voor een apparaat plant, dan moet u ervoor zorgen dat de eigenschappen van het apparaat in het veldkaartsysteem met de configuratie van het apparaat in de ISOBUSjobcomputer overeenstemmen. Wanneer parameters zoals werkbreedte, geometrie, aantal tanks verschillen, worden de werkgegevens aan een door ISOBUS-TC nieuw aangemaakt apparaat toegekend. U kunt dan wel weer voortwerken, maar u moet de tellers later wel in het veldkaartsysteem corrigeren. Wanneer u een apparaat met verschillende werkbreedtes of geometrieën gebruikt, moet u voor elke configuratie een eigen apparaatprofiel in het veldkaartsysteem aanmaken. þ U hebt de terminal aan de jobcomputer van het landbouwapparaat aangesloten, dat u aan de vaste gegevens wilt toevoegen. þ U hebt de jobcomputer geconfigureerd. 1. Plaats een lege USB-stick in de terminal. 2. Maak de map Taskdata aan. [ 17] 3. Maak een nieuwe taak aan. U moet geen taakgegevens in deze taak invoeren. [ 14] 4. Start de taak. 5. Raak een van de aanvullende vensters aan; De toepassing ISOBUS-TC verschijnt in het aanvullende venster. 6. Wacht tot in het venster ook tellers verschijnen. 7. Raak de tellers aan. De toepassing ISOBUS-TC verschijnt in het hoofdvenster Beëindig de taak Verlaat het scherm Verlaat het scherm Log de USB-stick uit. 12. U hebt de parameters van het landbouwapparaat op de USB-stick overgezet. De gegevens bevinden zich in het bestand Taskdata.xml. 13. Lees de taak of het bestand Taskdata.xml met uw veldkaartsysteem in. 3.3 Map Taskdata aanmaken De map Taskdata dient als opslagplaats voor alle ISOBUS-TC-relevante bestanden: Bestand met alle taken en stamgegevens: taskdata.xml Doseerkaarten: bin-bestanden Wanneer u een lege USB-stick in de terminal steekt, kunt u de map rechtstreeks op de terminal aanmaken Open de toepassing ISOBUS-TC via het keuzemenu. III -17

170 III ISOBUS-TC 2. Raak Instellingen aan Maak de map Taskdata aan. Wanneer dit functiesymbool niet verschijnt, bestaat de map al op de SD-kaart. De volgende melding verschijnt: Map werd aangemaakt. 4. Bevestig. In het startscherm verschijnt het volgende functiesymbool:. III - 18

171 III ISOBUS-TC 4 Stap 2: Taak aanmken Wanneer u de gegevensdrager voorbereid hebt, moet u nu een nieuwe taak aanmaken. Zo maakt u een nieuwe taak aan: 1. - Open de toepassing ISOBUS-TC via het keuzemenu. 2. Raak Taken aan. Het scherm Taken verschijnt. 3. U hebt nu twee mogelijkheden: 4. Mogelijkheid a: - Maak een nieuwe taak aan. Op het beeldscherm verschijnen verschillende parameters van de taak. De nieuwe taak werd door de terminal met actuele datum en tijd benoemd. 5. Mogelijkheid b: - Kopieer de taak. In de gekopieerde taak kunt u alle taakgegevens van de oorspronkelijke taak overnemen of wijzigen en dan als een nieuwe taak bewerken. De nieuwe taak wordt aan de lijst toegevoegd en met een sterretje als kopie gekenmerkt. U hebt een nieuwe taak aangemaakt. U heeft nu de volgende mogelijkheden: U kunt taakgegevens aan de taak toevoegen. [ 20] U kunt de taak starten. [ 23] U kunt de taak opslaan. [ 22] III -19

172 III ISOBUS-TC 5 Stap 3: Taakgegevens invoeren en opslaan. Taakgegevens zijn precieze eigenschappen van een taak die u in een formulier kunt samenvatten. Op die manier kunt u elke taak precies beschrijven en zo precies documenteren wat u doet, voor wie en hoe de aangesloten ISOBUS-jobcomputers hierbij moeten reageren. De jobgegevens dienen er dus toe om de eigen documentatie te verbeteren. Daarnaast dienen ze ertoe om aan de deelnemende ISOBUS-jobcomputers en toepassingen bepaalde vereisten voor het werk door te spelen. Er bestaan twee soorten taakgegevens: Statische taakgegevens deze taakgegevens worden één keer in het veldkaartsysteem of op de gegevensdrager van de terminal aangemaakt en niet meer gewijzigd. Dit zijn gegevens zoals klantnaam, adressen, akkers. Ze worden eenmalig aan een taak toegekend en kunnen na het opstarten van de taak niet meer worden gewijzigd. Dynamische taakgegevens deze taakgegevens kunnen tijdens het werk veranderen. Ze worden gedeeltelijk automatisch vastgesteld (aangesloten apparaten, tellers, apparaatindeling) of door de bediener ingevoerd (fase, werknemer) De volgende tabel geeft aan, wanneer u welke taakgegevens kunt wijzigen. Tijdstip waarop een wijziging mogelijk is Parameter De taak is nieuw en werd nog niet opgeslagen De taak werd al opgeslagen De taak is gestart ID Klant Farm Akker Apparaten Streefwaarden Verantwoordelijke persoon Werknemers Bewerking Vullen / ledigen Teller Apparaatindeling Sensoren In de volgende hoofdstukken leest u, hoe u taakgegevens in nog niet opgestarte taken kunt wijzigen. Zodra u een taak opstart, leest u in het hoofdstuk: Stap 5: ISOBUS-TC toepassing gebruiken tijdens het werk. [ 24] III - 20

173 III ISOBUS-TC 5.1 Taakgegevens in een nieuwe taak invoeren þ U hebt een nieuwe taak aangemaakt, maar deze nog niet opgeslagen. þ Het scherm Doseerkaarten is opgeroepen: 1. Raak ID aan. Het toetsenbord verschijnt. Wanneer u het veld ID niet ziet, kan dat eraan liggen dat de taak al eens werd opgeslagen. 2. Geef de taak een naam. 3. Bevestig. 4. Wanneer u wilt documenteren wat u op welke akker voor wie doet, raak dan een van de volgende categorieën aan: Klant, bedrijf, akker. U hoeft dat echter niet te doen. Er verschijnt een lijst met de in de stamgegevens opgenomen klanten, bedrijven en akker. Wanneer de lijst leeg is, betekent dit dat de stamgegevens leeg zijn. Lees in dat geval dit hoofdstuk: ISO-XML-stamgegevens onderhouden [ 10] 5. Kies de bij uw taak passende gegevens uit de lijst. 6. Ignoreer in deze stap de categorieën Apparaten, Streefwaarden en Bewerking. Bij het opstarten van de taak herkent de terminal automatisch welke apparaten aangesloten zijn. Dan kunt u ook de streefwaarden invoeren Verlaat het formulier. De volgende melding verschijnt: Wilt u de wijzigingen opslaan? 8. Bevestig. U hebt de taakgegevens ingevoerd en de taak opgeslagen. 5.2 Taakgegevens weergeven Het speelt geen rol of u een taak op de terminal of in het veldkaartsysteem hebt aangemaakt. U kunt de details steeds bekijken. Zo roept u bijkomende informatie over de taakgegevens op: þ Het scherm taakgegevens is opgeroepen. þ De taak werd al opgeslagen. 1. Raak kort de regel met de taakgegevens aan: Klant, bedrijf, akker, werknemer. Hiervoor moet de regel wel gegevens omvatten. Er verschijnt een formulier met gedetailleerde informatie. III -21

174 III ISOBUS-TC 5.3 Statische taakgegevens wijzigen In dit hoofdstuk komt u te weten, hoe u de statische taakgegevens van een opgeslagen maar nog niet opgestarte taak wijzigt. Bijvoorbeeld bij een taakkopie. þ Het scherm Taken is opgeroepen. 1. Raak een voorhanden taak aan. Het scherm met de taakgegevens verschijnt. Mogelijkheid a: Wanneer de taak nog niet werd opgestart, verschijnt aan de zijkant het volgende functiesymbool. Mogelijkheid b: Bij reeds opgestarte taken verschijnt het symbool niet. 2. Raak het symbool aan om de taakgegevens te bewerken. 3. Bij reeds opgestarte taken raakt u de in het vet geschreven dynamische taakgegevens aan om deze te wijzigen. 5.4 Taakgegevens opslaan þ U hebt een nieuwe taak aangemaakt en de taakgegevens ingevoerd Verlaat het scherm. De volgende melding verschijnt: Wilt u de wijzigingen opslaan? 2. Bevestig. III - 22

175 III ISOBUS-TC 6 Stap 4: Taak starten U kunt elke taak onafhankelijk van de status starten Open de toepassing ISOBUS-TC. 2. Raak Taken aan. 3. Raak de taak aan die u wilt opstarten Start de taak op. Het symbool van de taak verandert van kleur. U hebt de taak gestart. U heeft nu de volgende mogelijkheden: U kunt deelnemende apparaten kiezen die deelnemen. [ 25] U kunt werknemers kiezen. [ 27] U kunt het werk stoppen en de taak onderbreken. [ 30] III -23

176 III ISOBUS-TC Stap 5: ISOBUS-TC toepassing gebruiken tijdens het werk. Streefwaarden invoeren Wanneer u aan de ISOBUS-jobcomputer een streefwaarde wilt opleggen, kunt u dit via een taak doen. De streefwaarde vertelt de ISOBUS-jobcomputer hoeveel de doseerapparaten van het apparaat moeten strooien. U hebt daartoe de volgende mogelijkheden: U kunt een streefwaarde in het veld Streefwaarden van de taak invoeren. Deze waarde wordt naar de ISOBUS-jobcomputer overgedragen zodat de jobcomputer tot op het einde van de taak volgens deze vereiste werkt. Bij apparaten met meer dan één doseerapparaat kunt u voor elk doseerapparaat een streefwaarde invoeren. In het veldkaartsysteem kunt u een doseerkaart aan de taak toevoegen en dan de taak op de terminal starten. Let in dit geval op het volgende: De terminal stuurt enkel de streefwaarden naar de jobcomputer die voor de actuele gpspositie gewenst zijn. Wanneer u met doseerkaarten werkt, verschijnt onder de parameter Streefwaarden enkel de gemiddelde streefwaarde. U kunt de aparte streefwaarden van de doseerkaart niet wijzigen. Wanneer de ISOBUS-jobcomputer het toestaat, kunt u tot vier doseerkaarten deponeren. Elke doseerkaart omvat dan streefwaarden voor een doseerapparaat van het apparaat. þ De taak werd gestart. 1. Raak Streefwaarden aan. 2. Tik op: Het scherm Streefwaarde verschijnt. 3. Voer in het veld Hoeveelheid de streefwaarde in. 4. Kies in het veld Eenheid de eenheid waarmee u de hoeveelheid hebt ingevoerd. Het moet een eenheid zijn waarmee het doseerapparaat van de jobcomputer kan werken. 5. Kies in het veld Apparaatelement aan welk doseerapparaat of aan welke tank de streefwaarde moet worden overgedragen. De invoer is optioneel en enkel dan mogelijk wanneer de ISOBUS-jobcomputer een zulke mogelijkheid biedt. Wanneer een apparaat verschillende doseerapparaten heeft, kunt u voor elk doseerapparaat een streefwaarde invoeren. Wanneer u geen doseerapparaat kiest, wordt de streefwaarde aan alle doseerapparaten overgedragen. 6. Kies in het veld Product wat u wilt strooien. Deze invoer is optioneel en enkel dan mogelijk wanneer u voordien de lijst met producten in de stamgegevens hebt aangemaakt of deze uit de doseerkaart hebt overgenomen. 7. Wanneer u preciezer wenst aan te geven uit welke componenten het Product bestaat, raak dan aan Sla de gegevens op. Het scherm Streefwaarden verschijnt. 9. Wanneer uw apparaat verschillende doseerapparaten heeft, kunt u nu meer streefwaarden toevoegen. III - 24

177 III ISOBUS-TC 7.2 Apparaten toevoegen Indien u wenst, kunt u alle apparaten die u voor de uitvoering van een taak gebruikt aan de taak toevoegen. Daardoor kunt u precies berekenen, in welke tijd en bij welke werken u de apparaten hebt gebruikt. De volgende apparaten worden steeds automatisch toegevoegd: Tractor-ECU - Dat is de op de terminal geïnstalleerde toepassing Tractor-ECU. U hebt Tractor- ECU nodig om de geometrie van de tractor naar TRACK-Leader over te kunnen dragen. De aangesloten ISOBUS-jobcomputer - De terminal herkent automatisch welke jobcomputer aangesloten is. Zo voegt u een apparaat toe. þ In de stamgegevens bevinden zich records met apparaten, of er zijn ISOBUS-jobcomputers aangesloten. þ Een taak werd gestart. 1. Open de actuele taak. 2. Raak Apparaten aan Voeg een apparaat uit de stamgegevens toe. 7.3 Apparaatindeling configureren De configuratie van de apparaten laat zien uit welke ISOBUS-jobcomputers de terminal de geometrie van elke aangesloten landbouwmachine laadt. De geometrie is nodig om aan de hand van het gpssignaal de positie van alle onderdelen te berekenen. Alleen zo zijn nauwkeurige parallelgeleiding en sectieschakeling mogelijk. De apparaten moeten in de rijrichting gezien van voor naar achter geconfigureerd worden Symbool van de tractor-jobcomputer In dit geval is het de toepassing Tractor-ECU van de terminal. Er is verbinding tussen Tractor-ECU en ME_ISO_Spuit. - verbonden apparaten. ISO-nummer van de ISOBUS-jobcomputer Naam van de jobcomputer III -25

178 III ISOBUS-TC Symbool van de ISOBUS-jobcomputer ME_ISO_Spuit Niet alle apparaten in de lijst hoeven verbonden te worden. Jobcomputers die geen relevante geometriegegevens bevatten, kunnen gescheiden worden. In de afbeelding is de jobcomputer Tractor gescheiden, omdat de tractor-geometrie uit de toepassing Tractor-ECU van de terminal moet worden overgenomen. - losgekoppelde apparaten. Configureer de apparaatindeling als volgt als u de toepassing ISOBUS-TC gebruikt: þ Alle ISOBUS-jobcomputers die voor een taak vereist zijn, zijn aangesloten. þ De opdracht is gestart Open de toepassing ISOBUS-TC. 2. Raak act. taak aan. Het masker Taak verschijnt. 3. Raak Apparaatindeling aan. U hebt het masker met de apparaatindeling opgeroepen. Er verschijnt een lijst met alle op ISOBUS aangesloten apparaten. De desbetreffende connectoren verschijnen tussen de apparaten. 4. Raak de invoer in de bovenste regel aan om het eerste apparaat te selecteren. Als u gebruikmaakt van een ME-terminal waarop een gps-ontvanger is aangesloten, stelt u in de bovenste regel de toepassing Tractor-ECU in. Als een andere terminal of tractorjobcomputer de geometrie bevat, kunt u die instellen. 5. Op de tweede plek zou de landbouwmachine moeten verschijnen die op de ME-terminal is aangesloten. Raak de regel met het tweede apparaat aan en selecteer een apparaat. 6. Selecteer nu nog de juiste connector tussen deze beide apparaten. Raak de regel tussen twee apparaten aan en selecteer voor elk apparaat de passende connector Verlaat dit masker om de invoer op te slaan. Bij eenvoudige systemen kan de terminal de apparaatindeling automatisch instellen. Vooral wanneer de ME-terminal de enige is die de geometrie van de tractor bevat. III - 26 In de volgende gevallen zou het echter nodig kunnen zijn de configuratie van de apparaten handmatig in te stellen: Als er in de cabine van de tractor een tractor-jobcomputer (Tractor-ECU) is gemonteerd waarin de geometrie van de tractor is opgeslagen. In dit geval zou u moeten beslissen welke Tractor- ECU in de configuratie van de apparaten met andere apparaten verbonden wordt: de toepassing van de ME-terminal of die van de jobcomputer. Als het systeem de ISOBUS-jobcomputer niet zelf kan configureren. Bijvoorbeeld als de tractor meer dan één landbouwapparaat trekt (bijv.: gierwagen en zaaimachine). Als de verbinding met een ISOBUS-jobcomputer onderbroken wordt terwijl er een ISO-XML-taak gestart is. In de meeste gevallen wordt de configuratie van de apparaten correct ingesteld, zodra u de ISOBUS-jobcomputer weer aansluit. Als bij het starten van de terminal deze foutmelding verschijnt: Apparaatconfiguratie niet volledig. Als bij het starten van een navigatie in TRACK-Leader de volgende foutmelding verschijnt: De apparaatgegevens worden nog geladen. Het instellen van de configuratie van de apparaten zou dit probleem kunnen verhelpen.

179 III ISOBUS-TC 7.4 Werktijd van de werknemers registreren Wanneer u aan de taak werknemers hebt toegekend, wordt bij het opstarten van de taak hun werktijd onmiddellijk meegerekend. Tijdens het werk kunt u de werktijdregistratie stoppen, starten en nieuwe werknemers toevoegen. Gebruik deze functie wanneer u wilt documenteren, wie de werken uitgevoerd heeft. Zo beëindigt u de werktijdregistratie: þ Een taak werd gestart. 1. Open de actuele taak. 2. Raak Werknemers aan. De lijst van toegekende werknemers verschijnt. 3. Raak de naam van de werknemer aan die het werk beëindigt. Het scherm met de werktijdregistratie van de werknemer verschijnt Beëindig de werktijdregistratie. De werktijd wordt niet meer geregistreerd. Zo voegt u een nieuwe werknemer toe: þ Een taak werd gestart. 1. Open de actuele taak. 2. Raak Werknemers aan. De lijst van toegekende werknemers verschijnt Raak het functiesymbool aan om een nieuwe werknemer toe te voegen. Een lijst met namen van beschikbare werknemers verschijnt. 4. Raak een naam aan. 5. Bevestig. Werknemer wordt aan de taak toegevoegd. De werktijd wordt geregistreerd. 7.5 Taakafwerkingsfase kiezen. Door de taakafwerkingsfase in te stellen, kan men de taken nauwkeuriger afrekenen. De volgende fasen staan ter beschikking: Route Voorbereiding Werktijd Pauze Reparatietijd Overslagtijd þ Een taak werd gestart. 1. Open de actuele taak. 2. Raak Werktijd aan (later krijgt deze regel de naam van de geselecteerde fase). Een scherm verschijnt waarin u het verloop van de werken tot nu kunt zien. III -27

180 III ISOBUS-TC 3. - Voeg een nieuw fase toe. De lijst met beschikbare fasen verschijnt. 4. Kies wat u nu net doet. 5. Bevestig. De nieuwe fase verschijnt in het overzicht. De actuele fase verschijnt steeds helemaal bovenaan. Bij elke fase wordt de som van de tijden in deze fase weergegeven alsook de laatste starttijd. Bij het opstarten van een taak is steeds de fase Werktijd geactiveerd. 7.6 Tellers van de ISOBUS-jobcomputers De norm ISO definieert enkele tellertypes die door de ISOBUS-jobcomputers naar ISOBUS-TC kunnen worden overgedragen. De teksten van de tellers zijn niet bij alle fabrikanten en jobcomputers identiek. De berekende waarden worden meestal in decimale eenheden overgedragen. ISOBUS-TC corrigeert hier niets. Dit betekent bijvoorbeeld dat de werktijd van 0,33 uur overeenstemt met 20 minuten. Er word steeds geteld vanaf het opstarten van de taak tot aan het einde van de taak. Tellertype Eenheid Opmerkingen Totale gestrooide hoeveelheid L, kg, stuk Totale opbrengst L, kg, stuk Bewerkte oppervlakte ha, m 2 Gereden traject in werkstand km, m, mm Dit is meestal het bewerkte traject. Gereden traject niet in km, m, mm werkstand Tijd in werkstand Uren, minuten, seconden Tijd niet in werkstand Uren, minuten, seconden U ziet de teller wanneer u de toepassing ISOBUS-TC naar een aanvullend venster van de terminal verplaatst. Zo configureert u de teller: þ Een taak werd gestart. 1. Raak act. taak aan. 2. Raak Teller aan. Er verschijnt een lijst met aangesloten ISOBUS-jobcomputers die aan de taak deelnemen. Onder elke jobcomputer die verschijnt, kunt u kiezen, welke tellers in het aanvullende venster moeten worden getoond. Aangezien niet alle tellers in het venster passen, treft u best een goede keuze. De niet gekozen tellers worden weliswaar niet in het aanvullende venster weergegeven, maar worden toch gedocumenteerd. III - 28

181 III ISOBUS-TC 7.7 Vullen en legen documenteren Met de toepassing ISOBUS-TC kunt u elk vullen en ledigen documenteren. Deze informatie wordt echter niet tussen de ISOBUS-jobcomputer en de toepassing uitgewisseld. Voorbeeld 1 Voorbeeld 2 Behalve het wegen van een afvoerwagen, kan de bestuurder invoeren, dat hij 20 ton maïs heeft geladen. Na het strooien van 5000 liter mest met een niet-iso-mestkar, kan de bestuurder de uitgestrooide hoeveelheid als Ledigen invoeren. Zo documenteert u het vullen en ledigen, wanneer u zonder een ISOBUS-jobcomputer werkt: þ Een taak werd gestart. 1. Raak act. taak aan. 2. Raak Vullen/ledigen aan Voeg een nieuwe bewerking toe. Er verschijnt een lijst. 4. Raak de record aan 5. - Bevestig. Het scherm Vullen/ledigen verschijnt. 6. Vul de velden in Sla de invoer op. De volgende melding verschijnt: Wilt u de wijzigingen opslaan? 8. Bevestig. III -29

182 III ISOBUS-TC 8 Stap 6: Werk stoppen U kunt te allen tijde een taak stoppen. U moet zelf beslissen, of de taak volledig werd afgewerkt of dat er nog verder aan moet worden gewerkt. Wanneer u het werk stopt moet u beslissen wat er met de taak moet gebeuren. Naar gelang de taak volledig werd afgewerkt of dat er nog verder aan moet worden gewerkt, kunt u het volgende doen: Taak ophouden Taak pauzeren 8.1 Taak ophouden þ Een taak werd gestart. 1. Raak act. taak aan Stop de taak. In het scherm Taken wordt de taak in het rood gemarkeerd. 8.2 Taak pauzeren U kunt een taak pauzeren wanneer u het werk moet onderbreken, maar de taak nog niet is afgerond. Een taak wordt alleen gepauzeerd, wanneer u een andere taak start. III - 30

183 III ISOBUS-TC 9 Stap 7: Documentatie afsluiten Wanneer u een taak of een takenpakket afgewerkt hebt, kunt u de resultaten exporteren. Daarbij hebt u de volgende mogelijkheden: Taken met een USB Stick naar het veldkaartsysteem overzetten. U kunt de werkresultaten als tekstbestand naar de pc overdragen. U kunt de resultaten uitprinten. 9.1 Taken met een USB stick overzetten þ U hebt alle taken afgesloten. þ Alle taken zijn rood gemarkeerd op de takenlijst. þ Er is een USB-stick in de terminal geplaatst. 1. Open het startscherm van de toepassing ISOBUS-TC Raak Uitloggen aan. 3. Verwijder de USB stick. 4. Sluit de USB-stick aan op de pc. 5. U kunt nu het bestand taskdata.xml met het veldkaartsysteem importeren en bewerken. 9.2 Tekstbestand gebruiken Telkens wanneer u een taak beëindigt, wordt op de gegevensdrager een tekstbestand aangemaakt. U kunt dit bestand op uw pc met eender welke tekstverwerker openen. Van boven beginnend kan op de bevestiging de volgende informatie verschijnen: Taak-ID Klant Werking Akker Verantwoordelijke persoon Start en stoptijden Taakduur, waarvan: Werktijd Route Voorbereiding Pauze Reparatie Overslagtijd Betrokken werknemer Gebruikte apparaten Streefwaarden Aanmaakdatum, aanmaaktijd III -31

184 III ISOBUS-TC Welke informatie in uw documentatie verschijnt, hangt steeds ervan af, hoe u de gegevens precies in de taak hebt ingevoerd en welke informatie de ISOBUS-jobcomputer naar de toepassing ISOBUS-TC heeft gestuurd. Zo maakt u het tekstbestand aan: þ U hebt de parameter Afgewerkte taken als bestand opslaan? geactiveerd. [ 12] 1. Stop een taak. 2. Raak in het startscherm van de toepassing ISOBUS-TC Uitloggen aan. Het tekstbestand wordt op de USB-stick opgeslagen in de map documents. Wanneer u een taak meermaals start en weer stopt, worden verschillende bestanden aangemaakt. 9.3 Totalen uitprinten Wanneer aan de terminal een door ME verkochte ISO-printer aangesloten is, kunt u de resultaten van elke afgesloten taak als bevestiging uitprinten. In de bevestiging kan dezelfde informatie verschijnen als in een tekstbestand dat automatisch werd aangemaakt. Zie hoofdstuk: Tekstbestand gebruiken [ 31] þ De ISO-printer is aan de terminal aangesloten en geactiveerd. þ U hebt het werk voltooid. 1. Stop de taak. 2. Open de taakgegevens Start het printen. III - 32

185 III ISOBUS-TC 10 Storingen verhelpen Foutmelding: Fout: Device-Description-Upload mislukt! Oorzaak: De jobcomputer heeft een foute apparaatbeschrijving (Device-Description) Mogelijke oplossing: U kunt ISOBUS-TC niet met deze jobcomputer gebruiken. Pas wanneer de jobcomputersoftware de apparaatbeschrijving in een juist formaat levert, zal dit mogelijk zijn. Foutmelding: Bestandsfout: Verkeerde versie van de taakgegevens! Taakgegevens beschadigd. Beschadigde gegevens kopiëren en het werk met nieuwe gegevens voortzetten? Oorzaak: Het bestand taskdata.xml is beschadigd of kan omwille van een andere reden niet worden gelezen. Mogelijke oplossing: Het bestand taskdata.xml moet van de SD-kaart worden verwijderd. Steek hiervoor een USB-stick in en raak Uitloggen aan. Steek daarna een USB-stick met werkende gegevens in. III -33

186 III ISOBUS-TC 11 Notities III - 34

187 III ISOBUS-TC III -35

188

189 nl Alle gegevens en afbeeldingen zijn bij benadering en niet bindend. Technische constructiewijzigingen zijn voorbehouden. HORSCH Maschinen GmbH Sitzenhof Schwandorf Tel.: Fax: info@horsch.com

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding TRACK-Guide III Stand: V4.20151217r2 31302713-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding TOUCH1200 Stand: V4.20151217r2 30322537-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum Document

Nadere informatie

Montage- en bedieningshandleiding

Montage- en bedieningshandleiding Montage- en bedieningshandleiding DGPS/GLONASS-ontvanger AG-STAR Stand: V7.20170405 3030247600-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst.

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding TOUCH800 Stand: V7.20180329 30322538-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum Document

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding TOUCH1200 Stand: V5.20170221 30322537-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum Document

Nadere informatie

Montage- en bedieningshandleiding

Montage- en bedieningshandleiding Montage- en bedieningshandleiding DGPS/Glonass-ontvanger AG-STAR Stand: V5.20150602 3030247600-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst.

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding DGPS/Glonass-ontvanger SMART-6L Stand: V4.20160114 3030247606-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst.

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding TRACK-Guide III Stand: V3.20140812 31302713-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum

Nadere informatie

Bedieningshandleiding

Bedieningshandleiding Bedieningshandleiding voor touch-terminals TRACK-Leader Stand: V7.20151217 30302432a-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding voor touch-terminals TRACK-Leader Stand: V8.20170221 30302432a-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding DGPS/GLONASS-ontvanger SMART-6L Stand: V8.20180417 3030247606-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst.

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding voor touch-terminals TRACK-Leader Stand: V11.20180515 30302432a-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding Joystick III Stand: V2.20141208 3032258305-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum Document

Nadere informatie

Aanbouwhandleiding. ISOBUS-Basisuitrusting met contactdoos achteraan (zonder Tractor-ECU) Stand: V

Aanbouwhandleiding. ISOBUS-Basisuitrusting met contactdoos achteraan (zonder Tractor-ECU) Stand: V Aanbouwhandleiding ISOBUS-Basisuitrusting met contactdoos achteraan (zonder Tractor-ECU) Stand: V4.20160503 30322554-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding

Nadere informatie

Bedieningshandleiding

Bedieningshandleiding Bedieningshandleiding voor toetsenterminals TRACK-Leader Stand: V6.20141016 30302432-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding TOUCH1200 Stand: V3.20140812 30322537-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum Document

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding TOUCH1200 Stand: V1.20140416 30322537-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum Document

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding TouchME Stand: V1.20140404 30322535-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum Document Copyright

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding BASIC-Terminal Stand: V7.20160121_rev.1 30322511-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum

Nadere informatie

Montagehandleiding. DUAL-Antenna. Stand: V

Montagehandleiding. DUAL-Antenna. Stand: V Montagehandleiding DUAL-Antenna Stand: V4.20180614 3030248960-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum Document Copyright

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding TOUCH1200, TOUCH800, TRACK-Guide III ISOBUS-TC Stand: V2.20170221 30302436a-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de

Nadere informatie

Aanbouwhandleiding. Complete set basisuitrusting vooraan en achteraan. Stand: V Lees en volg deze bedieningshandleiding op.

Aanbouwhandleiding. Complete set basisuitrusting vooraan en achteraan. Stand: V Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Aanbouwhandleiding Complete set basisuitrusting vooraan en achteraan Stand: V7.20160628 30322558-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst.

Nadere informatie

Bedieningshandleiding

Bedieningshandleiding Bedieningshandleiding TOUCH1200, TOUCH800, TRACK-Guide III ISOBUS-TC Stand: V3.20151217 30302436a-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding S-Box Stand: V4.20190327 30322616-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum Document Copyright

Nadere informatie

Aanbouwhandleiding. Complete set basisuitrusting vooraan en achteraan. Stand: V

Aanbouwhandleiding. Complete set basisuitrusting vooraan en achteraan. Stand: V Aanbouwhandleiding Complete set basisuitrusting vooraan en achteraan Stand: V8.20161221 30322558-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst.

Nadere informatie

Montagehandleiding. Dubbele antenne. Stand: V

Montagehandleiding. Dubbele antenne. Stand: V Montagehandleiding Dubbele antenne Stand: V1.20160504 3030248960-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum Document Copyright

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding ISOBUS-Basisuitrusting met ISOBUScabinecontactdoos Stand: V1.20150220 30322575-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding MULTI-Control Stand: V1.20190731 3030248965a-02-NL Lees en volg deze handleiding. Bewaar deze handleiding voor gebruik in de toekomst. Merk op dat er eventueel een recentere versie

Nadere informatie

Aanbouwhandleiding. ISOBUS-basisuitrusting met ISOBUS-cabinecontactdoos en relais

Aanbouwhandleiding. ISOBUS-basisuitrusting met ISOBUS-cabinecontactdoos en relais Aanbouwhandleiding ISOBUS-basisuitrusting met ISOBUS-cabinecontactdoos en relais Stand: V5.20190206 30322574-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik

Nadere informatie

Aanbouwhandleiding. ISOBUS-basisuitrusting met ISOBUS-cabinecontactdoos en relais

Aanbouwhandleiding. ISOBUS-basisuitrusting met ISOBUS-cabinecontactdoos en relais Aanbouwhandleiding ISOBUS-basisuitrusting met ISOBUS-cabinecontactdoos en relais Stand: V4.20180724 30322574-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding ISOBUS-Joystick PRO Stand: V2.20170628 3232258620-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding COMFORT-Terminal Stand: V7.20160121 30322527-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding TRACK-Guide II Stand: V5.20130422 30302710-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding. Bewaar deze bedieningshandleiding voor het gebruik in de toekomst. Impressum

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding COMFORT-Terminal Stand: V5.20130422 30322527-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding. Bewaar deze bedieningshandleiding voor het gebruik in de toekomst. Impressum

Nadere informatie

Bedieningshandleiding

Bedieningshandleiding Bedieningshandleiding TOUCH1200, TOUCH800, TRACK-Guide III ISOBUS-TC Stand: V2.20140804 30302436a-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding BASIC-Terminal Stand: V7.20141016 30322511-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum Document

Nadere informatie

Bedieningshandleiding

Bedieningshandleiding Bedieningshandleiding TRACK-Leader Stand: V1.20111214 30302432-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding. Bewaar deze bedieningshandleiding voor het gebruik in de toekomst. Impressum Document Copyright

Nadere informatie

Aanbouwhandleiding. Uitbreiding - ISOBUS-contactdoos vooraan

Aanbouwhandleiding. Uitbreiding - ISOBUS-contactdoos vooraan Aanbouwhandleiding Uitbreiding - ISOBUS-contactdoos vooraan Stand: V8.20161221 30322559-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst.

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding S-Box Stand: V1.20180627 30322616-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum Document Copyright

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding DGPS/Glonass-ontvanger SMART-6L met GSM- Modem Stand: V4.20160114 3030248901-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding SMART430 Stand: V2.20170630 30322505-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst. Impressum Document

Nadere informatie

Aanpassen van de totale energieopbrengst bij de vervanging van een omvormer in installaties met communicatieproducten

Aanpassen van de totale energieopbrengst bij de vervanging van een omvormer in installaties met communicatieproducten Aanpassen van de totale energieopbrengst bij de vervanging van een omvormer in installaties met communicatieproducten Installatiehandleiding voor vakmensen 1 Toelichting bij dit document Geldigheid Dit

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding DGPS/GLONASS-ontvanger SMART-6L met GSM- Modem Stand: V5.20170221 3030248901-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik

Nadere informatie

CONFIGURATIEHANDLEIDING. SBGuidance Viper 4 TWIN

CONFIGURATIEHANDLEIDING. SBGuidance Viper 4 TWIN CONFIGURATIEHANDLEIDING SBGuidance 4.0.0 Viper 4 TWIN Pag 2/9 I SBGuidance 4.0.0-CM-NL-V1.0 Inhoudsopgave 1. Software configuratie... 4 1.1. Loader... 4 1.2. Configurator... 5 1.3. Update Manager... 6

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding BASIC-Terminal TOP Stand: V5.20130422 30322521-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding. Bewaar deze bedieningshandleiding voor het gebruik in de toekomst. Impressum

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding ISOBUS-Basisuitrusting met contactdoos achteraan (zonder Tractor-ECU) Stand: V2.20150126 30322554-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding Spraylight Stand: V3.20130109 30283305-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding. Bewaar deze bedieningshandleiding voor het gebruik in de toekomst. Impressum Document

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding DGPS/GLONASS-ontvanger SMART-6L met GSM-Modem Stand: V8.20180417 3030248901-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik

Nadere informatie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding Aanbouw- en bedieningshandleiding Uitbreiding - ISOBUS-contactdoos vooraan Stand: V3.20140428 30322559-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in

Nadere informatie

GEBRUIKERSHANDLEIDING (NEDERLANDS) SBGuidance Teeltregistratie

GEBRUIKERSHANDLEIDING (NEDERLANDS) SBGuidance Teeltregistratie GEBRUIKERSHANDLEIDING (NEDERLANDS) SBGuidance Woord vooraf WAARSCHUWING!: Alle personen die bij de montage, ingebruikname, bediening, onderhoud en reparatie van dit product betrokken zijn, moeten deze

Nadere informatie

Palmtop - Aqua-Max Servicehandleiding

Palmtop - Aqua-Max Servicehandleiding Palmtop - Aqua-Max Servicehandleiding Inleiding Deze handleiding geeft een beschrijving van de Aqua-Max Palmtop en de Terminal software die nodig is om software op de Aqua-Max en de Palmtop te installeren.

Nadere informatie

Montage- en gebruiksaanwijzing. NFC-module voor BDC-i440-besturingen

Montage- en gebruiksaanwijzing. NFC-module voor BDC-i440-besturingen NFC-module nl Montage- en gebruiksaanwijzing NFC-module voor BDC-i440-besturingen Belangrijke informatie voor: de monteur / de elektricien / de gebruiker Aan de betreffende personen doorgeven! De gebruiker

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. SILVERCREST MD-20 http://nl.yourpdfguides.com/dref/3256215

Uw gebruiksaanwijzing. SILVERCREST MD-20 http://nl.yourpdfguides.com/dref/3256215 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

H A N D L E I D I N G D A Z A T O O L S - O N T V A N G E R

H A N D L E I D I N G D A Z A T O O L S - O N T V A N G E R H A N D L E I D I N G D A Z A T O O L S - O N T V A N G E R 2 0 1 6 0 8 2 4 INHOUDSOPGAVE 1. Software in 3 stappen geïnstalleerd...1 Stap 1: Downloaden van de software...1 Stap 2: Starten met de installatie...2

Nadere informatie

Korte Gebruikshandleiding

Korte Gebruikshandleiding Korte Gebruikshandleiding Integra/Versa met ParaDyme/GeoSteer/GPS 1500 April 2013 Integra/Versa softwareversie: 4.0 Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 2 1. Overzicht Scherm... 3 1.1. Opstarten systeem... 3

Nadere informatie

CCI.GPS. GPS-instellingen en tractorgeometrie. Gebruiksaanwijzing. Referentie: CCI.GPS v2.0

CCI.GPS. GPS-instellingen en tractorgeometrie. Gebruiksaanwijzing. Referentie: CCI.GPS v2.0 CCI.GPS GPS-instellingen en tractorgeometrie Gebruiksaanwijzing Referentie: CCI.GPS v2.0 Copyright 2014 Copyright by Competence Center ISOBUS e.v. Albert-Einstein-Straße 1 D-49076 Osnabrück Versienummer:

Nadere informatie

R10 instellen via de Web Interface

R10 instellen via de Web Interface R10 instellen via de Web Interface Een beschrijving van hoe er verbinding kan worden gemaakt met de Web Interface van een R10 en een overzicht van veel voorkomende instellingen die gemaakt kunnen worden

Nadere informatie

HANDLEIDING SMART HOME DEURBEL MET CAMERA

HANDLEIDING SMART HOME DEURBEL MET CAMERA HANDLEIDING SMART HOME DEURBEL MET CAMERA Inhoudsopgave Inleiding... 3 1. Smart Home Beveiliging app... 4 1.1 Installatie... 4 2. Installatie Smart Home Deurbel... 5 2.1 Verbinding met een netwerkkabel...

Nadere informatie

Stel de Trevler module niet bloot aan water of andere vloeibare substanties om gevaar voor u en schade aan het apparaat te voorkomen.

Stel de Trevler module niet bloot aan water of andere vloeibare substanties om gevaar voor u en schade aan het apparaat te voorkomen. Handleiding WAARSCHUWING Stel de Trevler module niet bloot aan water of andere vloeibare substanties om gevaar voor u en schade aan het apparaat te voorkomen. Open de behuizing van uw Trevler nooit, om

Nadere informatie

Welkom bij BOEKLEZER

Welkom bij BOEKLEZER Welkom bij BOEKLEZER Claro Boeklezer is een boek lezer die gebruikers in staat stelt om PDF bestanden te lezen of laten voorlezen met de ingebouwde schermlezer. Met deze boeklezer is het mogelijk om digitale

Nadere informatie

Ontvanger met GSM-transmissie GSM 700

Ontvanger met GSM-transmissie GSM 700 HANDLEIDING Ontvanger met GSM-transmissie GSM 700 www.tempolec.be 01. INTRODUCTIE Ontvanger met : - een GSM-transmissie - een uitgang (contact NO / NF spanningsvrij). Mogelijke functie van de uitgang :

Nadere informatie

HANDLEIDING SLIMME DEURBEL MET CAMERA

HANDLEIDING SLIMME DEURBEL MET CAMERA HANDLEIDING SLIMME DEURBEL MET CAMERA Inhoudsopgave Inleiding... 3 1. Smart Home Beveiliging app... 4 1.1 Installatie... 4 2. Installatie Slimme deurbel met camera... 5 2.1 Verbinding met een netwerkkabel...

Nadere informatie

NACSPORT TAG&GO HANDLEIDING. 3.2.1. Eigenschappen knop

NACSPORT TAG&GO HANDLEIDING. 3.2.1. Eigenschappen knop Handleiding NACSPORT TAG&GO HANDLEIDING 1. Introductie 2. Configureren en bestellen 3. Sjabloon (categorieën en descriptors) 3.1 Lijst sjablonen 3.2 Sjablonen bewerken 3.2.1. Eigenschappen knop 4. Analyseren

Nadere informatie

Montagevoorschriften

Montagevoorschriften Montagevoorschriften BCU Mont_BCU1_NL.Doc 1/9 Inhoudsopgave 1. Montage van de onderdelen... 3 2. Aansluitingen van de 8 polige stekker... 3 3. Aansluitingen van de 10 polige stekker... 4 4. Opstarten...

Nadere informatie

Examenmode op de HP Prime

Examenmode op de HP Prime HP Prime Graphing Calculator Examenmode op de HP Prime Meer over de HP Prime te weten komen: http://www.hp-prime.nl De Examenmode In deze bundel een beschrijving van de stappen die nodig zijn voor het

Nadere informatie

SBGuidance 4.x.x Update Manager

SBGuidance 4.x.x Update Manager Disclaimer Inleiding Inhoudsopgave GEBRUIKERSHANDLEIDING (NEDERLANDS) (ORIGINEEL) SBGuidance 4.x.x Update Manager 016-8000-022NL Rev. A Pagina 1/14 I SBGuidance Update Manger I NL I Rev. A Woord vooraf

Nadere informatie

HANDLEIDING SLIMME DEURBEL MET CAMERA

HANDLEIDING SLIMME DEURBEL MET CAMERA HANDLEIDING SLIMME DEURBEL MET CAMERA Inhoudsopgave Inleiding... 3 1. Smart Home Beveiliging app... 4 1.1 Installatie... 4 2. Installatie Slimme deurbel met camera... 5 2.1 Verbinding met een netwerkkabel...

Nadere informatie

1 INTRODUCTIE...5 2 SYSTEEMVEREISTEN...6. 2.1 Minimum Vereisten...6 2.2 Aanbevolen Vereisten...7

1 INTRODUCTIE...5 2 SYSTEEMVEREISTEN...6. 2.1 Minimum Vereisten...6 2.2 Aanbevolen Vereisten...7 NEDERLANDS...5 nl 2 OVERZICHT nl 1 INTRODUCTIE...5 2 SYSTEEMVEREISTEN...6 2.1 Minimum Vereisten...6 2.2 Aanbevolen Vereisten...7 3 BLUETOOTH VOORZIENINGEN...8 4 SOFTWARE INSTALLATIE...9 4.1 Voorbereidingen...10

Nadere informatie

De beknopte gebruiksaanwijzing Installatie helpt u, de ISA-kaart AirVox ISA snel op de pc te installeren en in gebruik te nemen.

De beknopte gebruiksaanwijzing Installatie helpt u, de ISA-kaart AirVox ISA snel op de pc te installeren en in gebruik te nemen. Inleiding: Gebruiksaanwijzing: Bij problemen en vragen: Inhoud van de verpakking: (hoofdstuk 2) Veiligheid en waarschuwingen: (hoofdstuk 4) Technische vereisten: (hoofdstuk 3) RVS-COM Lite: (hoofdstuk

Nadere informatie

CR7. Gebruikershandleiding SNELSTART HANDLEIDING NL REV. B. (Nederlands) (Origineel)

CR7. Gebruikershandleiding SNELSTART HANDLEIDING NL REV. B. (Nederlands) (Origineel) CR7 SNELSTART HANDLEIDING 016-8000-017-NL REV. B Gebruikershandleiding (Nederlands) (Origineel) Raven Industries Inc. PAGE 2/34 Gebruikershandleiding 016-8000-017-NL Rev. B WOORD VOORAF CR7 SNELSTART HANDLEIDING

Nadere informatie

Opladen Opmerkingen Vragen?... 11

Opladen Opmerkingen Vragen?... 11 Aanwezigheidsregistratie Release 1 2018 1 e kwartaal Model: X-9200B Inhoudsopgave Activiteiten aanmaken... 2 Hoe werkt het registratieproces?... 4 Aan de slag: Draadloos scannen met een smartphone, tablet

Nadere informatie

draaimolen programmeren PC

draaimolen programmeren PC Roboc@r draaimolen programmeren PC Draaimolen inleiding tot het programmeren Een draaimolen kom je in verschillende uitvoeringen tegen op dorpsfeesten en in pretparken. De eerste door een motor aangedreven

Nadere informatie

BMW i Wallbox Connect Updatehandleiding. Inhoud. Algemeen 4. Het updatebestand downloaden 5

BMW i Wallbox Connect Updatehandleiding. Inhoud. Algemeen 4. Het updatebestand downloaden 5 BMW i Wallbox Connect Updatehandleiding NL Inhoud Algemeen 4 Het updatebestand downloaden 5 Toegang tot de BMW i Wallbox Connect 6 Toegang via het thuisnetwerk 6 Toegang via de Wallbox-hotspot 7 Inloggen

Nadere informatie

CONFIGURATIEHANDLEIDING (NEDERLANDS) (ORIGINELE VERSIE) SBGuidance. WiFi Manager NL Rev. A

CONFIGURATIEHANDLEIDING (NEDERLANDS) (ORIGINELE VERSIE) SBGuidance. WiFi Manager NL Rev. A CONFIGURATIEHANDLEIDING (NEDERLANDS) (ORIGINELE VERSIE) SBGuidance WiFi Manager 016-8000-051NL Rev. A Pag 2/9 I SBGuidance WiFi Manager-NL-Rev. A Woord vooraf Deze installatiehandleiding is bedoeld voor

Nadere informatie

Het lokale netwerk configureren

Het lokale netwerk configureren Het lokale netwerk configureren Als u een lokaal netwerk wilt configureren, dient u eventueel de netwerkinstellingen van de PC s te configureren die via de router of het access point met elkaar moeten

Nadere informatie

Nederlands Français. Handleiding. Mobile Station

Nederlands Français. Handleiding. Mobile Station Nederlands Français Handleiding Mobile Station 60653 Inhoudsopgave Pagina Mobile Station Mobile Station 3 Aansluiten 3 Menu, toetsfuncties 4 Taalkeuze 4 Loc invoeren, configureren Rijden, toetsfuncties

Nadere informatie

1 Veiligheidsinstructies. 2 Bedoeld gebruik. 3 Bediening. Systeem DALI-Power-besturingseenheid inbouwbasiselement

1 Veiligheidsinstructies. 2 Bedoeld gebruik. 3 Bediening. Systeem DALI-Power-besturingseenheid inbouwbasiselement Best. nr.: 5406 00 Bedieningsvoorschrift 1 Veiligheidsinstructies Elektrische apparaten mogen alleen door een elektromonteur worden gemonteerd en aangesloten. Ernstig letsel, brand of materiële schade

Nadere informatie

Gebruikershandleiding MJK Link 2.15 Index

Gebruikershandleiding MJK Link 2.15 Index Gebruikershandleiding MJK Link 2.15 Index 1 Inleiding 2 Opstarten MJK link 2.15 3 Keuze van Hardware 4 Set-up van een nieuw processcherm. 5 Instellen communicatie 6 Bestand openen 7 Verbinding maken met

Nadere informatie

VRA. Gebruikershandleiding SBGUIDANCE 4.X NL REV. A. (Nederlands) (Origineel) PAGINA 1/12 Gebruikershandleiding NL Rev.

VRA. Gebruikershandleiding SBGUIDANCE 4.X NL REV. A. (Nederlands) (Origineel) PAGINA 1/12 Gebruikershandleiding NL Rev. VRA SBGUIDANCE 4.X 016-8000-023NL REV. A Gebruikershandleiding (Nederlands) (Origineel) PAGINA 1/12 Gebruikershandleiding 016-8000-023NL Rev. A Raven Industries Inc. PAGINA 2/12 Gebruikershandleiding 016-8000-023NL

Nadere informatie

Download de WAE Music app

Download de WAE Music app NEDERLANDS 3 5 12 2 6 1 8 7 9 10 11 13 4 1. Laad de speaker volledig op voor eerste gebruik Laad de WAE Outdoor 04Plus FM speaker volledig op voordat u hem de eerste keer gebruikt. Sluit de micro-usb connector

Nadere informatie

Toetselement onder lang indrukken: het licht wordt met minimale lichtsterkte ingeschakeld.

Toetselement onder lang indrukken: het licht wordt met minimale lichtsterkte ingeschakeld. Best. nr.: 5406 00 Bedieningsvoorschrift 1 Veiligheidsinstructies Elektrische apparaten mogen alleen door een elektromonteur worden gemonteerd en aangesloten. Ernstig letsel, brand of materiële schade

Nadere informatie

Versie 1.0. Gebruikshandleiding. van de Stereo Controle (art. L4561N) TiStereoControl. Software voor de configuratie 06/08-01 PC

Versie 1.0. Gebruikshandleiding. van de Stereo Controle (art. L4561N) TiStereoControl. Software voor de configuratie 06/08-01 PC Versie 1.0 06/08-01 PC Gebruikshandleiding TiStereoControl Software voor de configuratie van de Stereo Controle (art. L4561N) TiStereoControl 2 3 INHOUD 1. Vereisten Hardware en Software 4 2. Installatie

Nadere informatie

M-BOX HOE DE M-BOX AANSLUITEN AAN DE SILCA TRANSPONDER TOESTELLEN RW4 PLUS + M-BOX ; FASTCOPY PLUS + M-BOX ; EZCLONE PLUS + M-BOX

M-BOX HOE DE M-BOX AANSLUITEN AAN DE SILCA TRANSPONDER TOESTELLEN RW4 PLUS + M-BOX ; FASTCOPY PLUS + M-BOX ; EZCLONE PLUS + M-BOX INHOUDSOPGAVE HOE DE M-BOX AANSLUITEN AAN DE SILCA TRANSPONDER TOESTELLEN... 2 HOE DE M-BOX AANSLUITEN AAN DE SILCA TRANSPONDER TOESTELLEN... 3 Installatie van het Silca Remote Service programma en van

Nadere informatie

MyNice Welcome MyNice Welcome app to control your home

MyNice Welcome MyNice Welcome app to control your home MyNice Welcome MyNice Welcome app to control your home NL - Aanwijzingen en aanbevelingen voor installatie en gebruik ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN NEDERLANDS Volledige en originele instructies INHOUDSOPGAVE

Nadere informatie

Installatiehandleiding

Installatiehandleiding LC-Products B.V. tel. (+31) 088-8111000 email: info@lc-products.nl website: www.lc-products.nl LC-Products. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced in any form or by any means

Nadere informatie

CCI.Courier. Uitwisseling van opdrachtgegevens tussen boerderij-pc en terminal. Gebruiksaanwijzing. Referentie: CCI.Courier v2.0

CCI.Courier. Uitwisseling van opdrachtgegevens tussen boerderij-pc en terminal. Gebruiksaanwijzing. Referentie: CCI.Courier v2.0 CCI.Courier Uitwisseling van opdrachtgegevens tussen boerderij-pc en terminal Gebruiksaanwijzing Referentie: CCI.Courier v2.0 Copyright 2014 Copyright by Competence Center ISOBUS e.v. Albert-Einstein-Str.

Nadere informatie

Printerproblemen oplossen

Printerproblemen oplossen 1 De display op het bedieningspaneel is leeg of er worden alleen ruitjes weergegeven. Taken worden niet De zelftest van de printer is mislukt. De printer is niet gereed om gegevens te ontvangen. De aangegeven

Nadere informatie

Trevler AIR handleiding. Opmerkingen

Trevler AIR handleiding. Opmerkingen AIR Handleiding WAARSCHUWING Stel de Trevler module niet bloot aan water of andere vloeibare substanties om gevaar voor u en schade aan het apparaat te voorkomen. Open de behuizing van uw Trevler nooit,

Nadere informatie

Handboeak SMARTCD.G2 02.2015

Handboeak SMARTCD.G2 02.2015 02.2015 2 / 14 1 Voorgeschreven gebruik... 3 2 Veiligheidsadviezen... 4 3 Leveromvang... 5 4 Aansluiting op een pc/laptop... 6 5 Opladen van de accu's... 7 6 Inbedrijfstelling... 8 7 Configuratie van de

Nadere informatie

Mapsource. handleiding Mapsource vs. 6.16.3 2010 www.hansenwebsites.nl

Mapsource. handleiding Mapsource vs. 6.16.3 2010 www.hansenwebsites.nl Mapsource handleiding Mapsource vs. 6.16.3 2010 www.hansenwebsites.nl Inhoud deel 1 Schermindeling Menu s Werkbalken Statusbalk tabbladen Kaartmateriaal Kaartmateriaal selecteren Kaartmateriaal verwijderen

Nadere informatie

INSTALLATIEHANDLEIDING. SBG SmartSwitch. Müller ISOBUS

INSTALLATIEHANDLEIDING. SBG SmartSwitch. Müller ISOBUS INSTALLATIEHANDLEIDING SBG SmartSwitch Müller ISOBUS SBG SmartSwitch I Müller ISOBUS Versie 0.5 Vrij voor aantekeningen: Pag 2/18 I SBG SmartSwitch Muller ISOBUS -IM-NL-V0.5 SBG SmartSwitch Muller ISOBUS

Nadere informatie

Installatie & Snel Start Gids Aqua PC Serie AquaPro Versie

Installatie & Snel Start Gids Aqua PC Serie AquaPro Versie Installatie & Snel Start Gids Aqua PC Serie AquaPro Versie SNELSTARTGIDS AquaPro PC VR1.00 1. Introductie Hartelijk dank voor de aanschaf van uw AquaPro PC. Het is aan te bevelen dat uw nieuwe computer

Nadere informatie

Externe apparatuur Gebruikershandleiding

Externe apparatuur Gebruikershandleiding Externe apparatuur Gebruikershandleiding Copyright 2008 Hewlett-Packard Development Company, L.P. De informatie in deze documentatie kan zonder kennisgeving worden gewijzigd. De enige garanties voor HP

Nadere informatie

Installatie op CI+ gecertificeerde toestellen

Installatie op CI+ gecertificeerde toestellen Installatie op CI+ gecertificeerde toestellen Onderwerp Pagina Belangrijke punten 2 3 Installatie ZIGGO Digitale TV op SAMSUNG CI+ TV 4 8 Frequenties en netwerknummers Ziggo 9 11 Overzicht CI+ modellen

Nadere informatie

PassThru. Installatiehandleiding. mega macs / 04.16

PassThru. Installatiehandleiding. mega macs / 04.16 PassThru. Installatiehandleiding nl mega macs 66 460 988-34 / 04.16 Inhaltsverzeichnis PassThru Inhoudsopgave 1 Installatie software HGS - PassThru...3 1.1 Beschikbaarstelling HGS - PassThru...3 1.2 Ondersteunde

Nadere informatie

Met 2-kanaals toetselement: instelling van de kleurtemperatuur met rechter tuimelschakelaar

Met 2-kanaals toetselement: instelling van de kleurtemperatuur met rechter tuimelschakelaar Art. nr.: 1713DSTE Bedieningsvoorschrift 1 Veiligheidsinstructies Elektrische apparaten mogen alleen door een elektromonteur worden gemonteerd en aangesloten. Ernstig letsel, brand of materiële schade

Nadere informatie

1 Veiligheidsinstructies. 2 Bedoeld gebruik. 3 Bediening. LB-management. Power DALI-taststuureenheid TW

1 Veiligheidsinstructies. 2 Bedoeld gebruik. 3 Bediening. LB-management. Power DALI-taststuureenheid TW Art. nr.: 1713DSTE Bedieningsvoorschrift 1 Veiligheidsinstructies Elektrische apparaten mogen alleen door een elektromonteur worden gemonteerd en aangesloten. Ernstig letsel, brand of materiële schade

Nadere informatie

Handleiding. Documentbeheer. PlanCare 2. elektronisch cliënten dossier. G2 Paramedici het EPD voor paramedici. Handleiding. Declareren. Versie 3.0.0.

Handleiding. Documentbeheer. PlanCare 2. elektronisch cliënten dossier. G2 Paramedici het EPD voor paramedici. Handleiding. Declareren. Versie 3.0.0. Handleiding Documentbeheer Handleiding Declareren Versie 3.0.0.3 PlanCare 2 elektronisch cliënten dossier G2 Paramedici het EPD voor paramedici INHOUDSOPGAVE 1 Inleiding... 2 2 Gebruik van de module...

Nadere informatie