INTER F A K U LTAI R E VAKGROEP MI LI E U K U N DE

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "INTER F A K U LTAI R E VAKGROEP MI LI E U K U N DE"

Transcriptie

1 INTER F A K U LTAI R E VAKGROEP MI LI E U K U N DE

2

3 C VECHT Deelkaart lt/m4 van de Utrechtse - Noord-Hotiandsche Vecht september 1989 behorend bij rapport Rijkswaterstaat dir. Noord-Holland nr. ANW e oevers van de Vecht" inventarisatie van morfologie en vegetatie door M. van der Bie, A. Barendregt en 1<. Uilhoorn, Rijksuniversiteit Utrecht interfakultaire vakgroep milieukunde

4 DE OEVERS VAN DE VECHT inventarisatie van morfologie en vegetatie M. van der Bie, A. Barendregt en K. Uilhoorn december 1989!! RIJKS. m 0 WATERSTAAT Z BIBLIOTHEEK ) Iz y Oever-ecologisch onderzoek van de Utrechts-Noordhollandse Vecht (1989) uitgevoerd in opdracht van: - Rijkswaterstaat directie Noord-Holland, Haarlem - Provincie Utrecht, Utrecht - Zuiveringschap Amstel- en Gooiland, Hilversum RWS Noord-Holland rapport ANW JKSWATERSTAAT Dienst Binnenwateren RIZA Macriant AC Postbus 17 82Oj AA Lelystad Interfacultaire Vakgroep Milieukunde, Rijksuniversiteit Utrecht Postbus TC Utrecht tel Exemplaren van dit rapport en - indien gewenst - bijbehorend kaartmateriaal te bestellen via: Rijkswaterstaat Noord-Holland Afd. Waterhuishouding Postbus 3119, 2001 DC Haarlem (tol.: /188445) o.v.v. rapport nr. ANW

5

6 SAM ENVATT ING Sinds enige tijd zijn de waterbeheerders van de Utrechts-Noordhollandse Vecht bezig de restauratiemogelijkheden voor deze rivier te onderzoeken. Gezien dg vele problemen (zie Probleemverkenning DHV/RUU, 1989) is er een grote noodzaak tot herstel van de vestiging- en verplaatsings-mogelijkheden voor flora en fauna, in het bijzonder van het oevercompartiment. Hiertoe is het nodig een actueel overzicht te bezitten van de opbouw van de oevers en de aanwezige vegetatie. Wegens de summiere informatie die over deze onderdelen ter beschikking stond, is door RWS directie Noord-Holland opdracht verleend aan de vakgroep Milieukunde R.U. Utrecht om onderzoek te verrichten. Doelstelling hierbij is het verrichten van een inventarisatie van oevermorfologie en vegetatie van de Vecht en het beschrijven van hun onderlinge relaties. De gegevens zijn verzameld middels 186 in het veld onderscheiden eenvormige oeverdelen, die gezamelijk bijna de gehele Vecht bestrijken. Deze basis-informatie is uitzet op een dubbele serie van vier kaarten schaal 1:7143 (Kaart IA t/m 4B, bijgevoegd of op aanvraag verkrijgbaar) met informatie over de oevermorfologie en over de vegetatiegegevens. De 186 waarnemingen van vele abiotische en biotische variabelen lenen zich tevens voor een algemene verwerking. Ten dienste van een ruimtelijk beeld van de samenstelling van het oppervlaktewater zijn tevens 27 watermonsters verzameld en geanalyseerd op een veelheid aan parameters. Uit de gegevens moet als eerste conclusie getrokken worden, dat er een zeer scherpe grens in de Vecht aan te duiden is ter hoogte van de sluis naar het Amsterdam-Rijnkanaal bij Nigtevecht. Ten noorden van Nigtevecht zijn in ecologisch opzicht redelijk ontwikkelde oevers aanwezig, echter ondergedoken waterplanten ontbreken geheel. Hier wordt de rivier voorzien van water uit het IJmeer. De chemische samenstelling van dit water heeft in vergelijking met het andere deel van de Vecht lage nutriënten-concentraties en een hoge saliniteit. De Vecht tussen Utrecht en Nigtevecht wordt gekenmerkt door een geringere breedte van de rivier, een zeer geringe ontwikkeling van de oevervegetatie en een matige aanwezigheid van enkele eutrofirings-tolerante ondergedoken waterplanten. Bijna alle ceverdelen hebben hier een vorm van beschoeiing. De watersamenstelling wordt er gekenmerkt door zeer hoge concentraties aan nutriënten, grotendeels afkomstig uit het effluent 3

7 van rioolwater-zuiveringsinstallaties. Tevens slaat de polder Horstermeer brak arseenhoudend kwelwater uit op de Vecht. In het IJmeer-water bij Muiden zijn vooralsnog onverklaarbaar hogere gehalten aan zware metalen aangetroffen. Circa 64 % van de oevers van de Vecht bezit een beschoeiing, waarbij houten constructies de overhand hebben boven stenen beschoeiingen. Het merendeel van de beschoeiingen heeft een redelijke onderhoudstoestand. Bijna overal is een vorm van oevervegetatie aanwezig, echter slechts van 22 % van de totale oeverlengte is deze vegetatiezorie breder dan 1 meter. Tevens zijn vele barrieres aanwezig tussen de oeverdelen. Langs ongeveer 10 % van de oeverlengte zijn aaneengesloten rijen woonboten aanwezig. Achter de oevervegetatie is over de helft van de totale oeverlengte een vorm van bebouwing aanwezig. Slechts op een tiental locaties is achter de oeverzône een vegetatie aanwezig, die van enige ecologische betekenis is. Uit de gevonden relaties tussen de oevermorfologie en de aanwezigheid van plantesoorten en vegetatietypen worden de volgende resultaten gegeven. De breedte van de vooroevervegetatie en de aanwezigheid van drijvende waterplanten zijn positief gecorreleerd met de breedte van de rivier en de breedte van de vooroever. Ondergedoken waterplanten zijn in de huidige situatie alleen present in het zuidelijk deel met zandige bodems en afwezigheid van rietkragen. De oevervegetatie bestaat voor een groot deel uit ruigtevegetatie en struweel; rietlanden komen vooral voor bij een brede oeverzone in combinatie met brede vooroevers. Uitgezonderd een speciale groep van kruiden worden de verschillende typen van oevervegetatie negatief beïnvloed door een oeverbescherming. In het laatste hoofdstuk worden suggesties gegeven voor enkele veranderingen waarmee de ecologische relaties in de toekomst versterkt kunnen worden. Hiertoe dienen eerst criteria opgesteld te worden waaraan een ecologisch goed ontwikkelde oever moet voldoen. Voor enkele geanalyseerde structurele problemen worden onderzoeksvoorstellen gegeven. Het betreft ten eerste de ecologische infrastructuur: het verbeteren van de ontwikkelingsmogelijkheid van een aaneengesloten oeverzône en de relatie met de Vechtstreek. Ten tweede dient de hydrologie in kwaliteit en kwantiteit te veranderen, waardoor systeemeigen nutriânten-arm water de oevers bereikt. Ten slotte dient onderzocht te worden in hoeverre de oevers en vooroevers verbreed en verder ontwikkeld kunnen worden.

8 1 NHOUDOPGAVE 1. VOORWOORD pag INLEIDING EN DOELSTELLING pag DE RIVIER DE VECHT pag WERKWIJZE 4.1. voorstudie pag veidwerk pag verzamelde gegevens pag verwerking van gegevens pag RESULTATEN 5.1. inleiding pag chemie van het oppervlaktewater pag oevermorfologie vooroever pag oever pag vegetatie ondergedoken waterplanten pag drijvende waterplanten pag vooroevervegetatie, niet ondergedoken/drijvend pag oevervegetatie pag achter de oever aanwezige vegetatie pag. 37 RELATIES TUSSEN VEGETATIE EN ABIOTISCHE FACTOREN 6.1. ondergedoken waterplanten pag drijvende waterplanten pag vooroevervegetatie, niet ondergedoken of drijvend pag oevervegetatie pag. 40 DISCUSSIE 7.1. methodologische evaluatie pag evaluatie van de abiotische gegevens pag evaluatie van de biotische gegevens pag suggesties voor nader onderzoek pag. 46 CONCLUSIES pag. 47 RESTAURATIE-MOGELIJKHEDEN 9.1. ecologische infrastructuur pag hydrologie en watersamenstelling pag ontwikkeling oevers pag. 52 LITERATUUR pag. 54 KAART 1A T/M 4B - ruimtelijk overzicht van oevermorfologie en vegetatie BIJLAGE 1 - abiotische basisgegevens van alle 186 oeverdelen BIJLAGE 2 - abiotische en biotische basisgegevens van 186 oeverdelen BIJLAGE 3 - biotische en abiotische basisgegevens van 186 oeverdelen BIJLAGE 4 - biotische basisgegevens van alle 186 oeverdelen BIJLAGE 5 - chemie van het oppervlaktewater op 27 monsterpunten BIJLAGE 6 - gebruikte veldformulier 5

9 1. VOORWOORD Dit is het verslag van een inventariserend onderzoek naar de oevermorfologie en de vegetatie van de rivier de Vecht. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Rijkswaterstaat directie Noord-Holland, Provincie Utrecht en Zuiveringschap Amstel- en Gooiland. Het vond plaats van augustus tot en met oktober Het veldwerk is verricht door Marianne van der Bie en Karin Uilhoorn. De berekeningen en de uitwerkingen zijn uitgevoerd door Marianne van der Bie. Het project is begeleid en gecoördineerd door Aat Barendregt, Interfacultaire vakgroep Milieukunde. Projectleider was Paul Vertegaal, Rijkswaterstaat directie Noord-Holland. Wij danken de volgende instellingen en personen: - Rijkswaterstaat directie Noord-Holland en Utrecht, Provincie Utrecht en Provincie Noord-Holland voor het gebruik van kaarten, luchtfoto's en gegevens uit de milieuinventarisaties en voor het beschikbaar stellen van boten bij het veldwerk. - Zuiveringschap Amstel en Gooiland voor de overige ondersteuning. - De Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten voor de toestemming om in de Nes te werken. - Sytse Landmeter, medewerker van het Limnologisch Instituut te Nieuwersluis, en de sluiswachters van de sluizen te Muiden en Nigtevecht voor hun hulp bij het vaarklaar maken en huisvesten van de boot. 7

10 2. INLEIDING EN DOELSTELLING De Utrechts-Noordhollandse Vecht is van belang op nationaal niveau als schakel in de ecologische infrastructuur van de zogenaamde moeras-as uit de 40 Nota Ruimtelijke Ordening en op regionaal niveau als verbindings-element in de contactzorie tussen Gooi en Vechtstreek en het Utrechts-Hollandse Groene Hart. De oeverzone is een belangrijk ecologisch compartiment in het riviersysteem omdat het voor rivier- en boezemwater kenmerkende plante- en diersoorten huisvest. Voor het ecologisch functioneren van de Vecht als systeem is de aanwezigheid van een goed ontwikkelde oeverzone dan ook noodzakelijk. De huidige situatie rond de rivier de Vecht, met daarbij de historische ontwikkelingen en de problematiek, is beschreven in de Probleemverkenning Restauratieplan Vecht (DHV/RUU, 1989). Deze verkenning is opgesteld in opdracht van de 'Initiatiefgroep Restauratieplan Vecht', bestaande uit vertegenwoordigers van Rijkswaterstaat Noord-Holland en Utrecht, Provincie Noord-Holland en Utrecht en het Zuiveringschap Amstel- en Gooiland. Een geconstateerd knelpunt in deze Probleemverkenning is de geringe hoeveelheid ecologische informatie die aanwezig is over de rivier de Vecht. Het huidige rapport richt zich op reductie van deze kennislacune ten aanzien van de oever-morfologie en de vegetatie. De doelstelling van de verrichte studie is het verkrijgen van inzicht in de ecologische structuur van het watersysteem Vecht, in het bijzonder de oevermorfologie, vegetatie en hun onderlinge relaties. Hiertoe is de oevermorfologie beschreven en is de oevervegetatie kwantitatief en kwalitatief geïnventariseerd. Als 'oever' is aangehouden het rivierdeel dat ligt tussen de dijk en de denkbeeldige lijn in de Vecht op 1 meter diepte. Vervolgens is getracht met correlatieberekeningen de relaties aan te geven tussen de oevermorfologie en de vegetatie. Dit rapport geeft eerst enige topografische en hydrologische informatie over de rivier de Vecht. Vervolgens worden werkwijze van veldwerk en uitwerking van de gegevens beschreven. Daarna volgen de resultaten verdeeld over een aantal paragrafen: Inleiding (basiskaarten), Samenstelling oppervlaktewater, Oevermorfologie, Vegetatie en Relaties 8

11 tussen vegetatie en abiotische factoren. Een evaluatie van de resultaten staat in het hoofdstuk Discussie. Het geheel wordt afgesloten met de hoofdstukken Conclusies en Restauratie-mogelijkheden. 3. DE RIVIER DE VECHT Dit hoofdstuk geeft enkele belangrijke kenmerken van de Vecht. Uitvoerige informatie is te vinden in de Probleemverkenning Restauratieplan Vecht van DHV/RUU (april 1989). De rivier de Vecht is ruim 42 km lang en verbindt via vele bochten Utrecht met Muiden. De breedte varieert van 30 tot 100 meter, de diepte bedraagt 3 tot 4 meter. Ongeveer voor de helft van de afstand grenzen de oevers aan bebouwd gebied van steden, dorpen of lintbebouwingen. Van de oevers wordt totaal 8,5 km gebruikt als ligplaats van woonboten. Voor het overige deel grenst de Vecht aan een open polderlandschap met weilanden. Er bevinden zich twee grote zandwinputten in de Vecht: de Nes en bij Fort Hinderdam (fig. 1). De tweede winput is gedeeltelijk weer dichtgestort. Vele landgoederen bevinden zich langs de oevers vooral in het traject Maarssen - Loenen. Landschappelijk is er een hoge waardering voor de Vecht, waar vele recreanten op af komen. Er is een grote druk op het gebied vanuit de recreatievaart. Eeuwen geleden vormde de Vecht de natuurlijke afwatering van de gehele Vechtstreek. Gevoed met water uit de Kromme Rijn stroomde de Vecht vanuit Utrecht naar de Zuiderzee bij Muiden. Door inpoldering daalde het maaiveld in de Vechtstreek, waardoor de Vecht een hogere ligging t.o.v. de omringende polders kreeg. Sinds de afsluiting van de Zuiderzee loost de Vecht haar water voornamelijk op het Amsterdam- Rijnkanaal en wordt de hydrologie van de Vecht voor een groot deel kunstmatig bepaald door inlaten en uitslaan van water. In de huidige situatie (fig. 1) is de Vecht opgedeeld in een rivierdeel dat vooral 's zomers gevoed wordt met water uit het IJmeer (van de Grote Zeesluis in Muiden naar de sluis met het Amsterdam-Rijnkanaal bij Nigtevecht) èn een rivierdeel dat via het grachtenstelsel in Utrecht gevoed wordt met (Rijn/Lek-) water uit de Kromme Rijn en de Vaartse

12 Rijn (van de Weerdsluis in Utrecht naar de sluis met het Amsterdam- Rijnkanaal bij Nigtevecht). Behalve bij Nigtevecht staat de Vecht ook op enkele andere plaatsen in open verbinding met het Amsterdam- Rijnkanaal: bij Maarssen, Breukelen, Nieuwersluis, Weesp en Muiden. De Vecht functioneert momenteel als boezem waarop uitgeslagen kan worden door de naastliggende polders, maar ook als bron van suppietiewater voor deze polders. Enige belangrijke verbindingspunten hierbij zijn die met de Maarsseveense Plassen, het Noorderparkgebied (Tienhovens Kanaal), de Loosdrechtse Plassen (sluis bij Meijnden), de Polder Kortenhoef (sluis 't Hemeltje naar het Hilversums Kanaal), de Polder Ankeveen ('s-gravelandse Vaart) en de stadsgrachten van Naarden (Naarder Trekvaart). De kwaliteit van het Vechtwater is de laatste jaren verbeterd: de zuurstofloze situatie rond 1960 in het gedeelte direkt na Utrecht, is door gerichte maatregelen grotendeels opgelost. De huidige situatie is echter nog verre van wenselijk, o.a. wegens de hoge concentraties aan nutriënten. Dit wordt veroorzaakt door de slechte waterkwaliteit aan het begin van de rivier (oppervlaktewater uit de Rijn en uit het IJmeer). Daarbovenop komen nog zeer grote hoeveelheden effluent vanuit de RioolwaterZuiveringslnstallaties (RWZI) van Utrecht, Maarssen en de Horstermeer. De diepe polder Horstermeer slaat grote hoeveelheden brak kwelwater uit op de Vecht, waardoor de Vecht een hoge zoutlast krijgt die bij de sluis bij Nigtevecht naar het Amsterdam-Rijnkanaal wordt afgevoerd. 10

13 onderzoek Utrechtse Vecht 1989 Oevermorfologie & vegetatie Int. Vakgr. Milieukunde RU Utrecht 1 a, Vaa r Spiegelpolder Overmeer / 1 Vreeland /.5? L o e n e n II Nieuwers luis 7L sluis Mijnden Breukelen Maarsseveense Plassen Fig. 1. Topografisch overzicht van de rivier de Vecht. Utrecht.,

14 4. WERKWIJZE 4.1 voorstudie Het studiegebied, de Vecht tussen de Weerdsluis in Utrecht en de Grote Zeesluis te Muiden, beslaat een stroomgebied van ca 40 km. Om snel een overzicht te verkrijgen zijn als voorbereiding op het veldwerk de volgende bronnen bestudeerd: - recente luchtfoto's van de Vecht (RWS-NH), waarbij in het bijzonder gelet is op oeverdelen zonder duidelijke beschoeiing en/of met een min of meer natuurlijke vegetatie; - milieu-inventarisatiegegevens van de provincies Noord-Holland en Utrecht, waarbij is gelet op het voorkomen van bijzondere soorten en vegetatietypen; - dieptekaarten van de Vecht van RWS, voor zover beschikbaar, waarbij vooral is gelet op ondiepe plaatsen; - de Probleemverkenning Restauratieplan Vecht DHV/RUU, de nota Multifunctioneel oeverbeheer van DHV (studierapporten Integraal Waterbeheer) en van Rooy et al., Alle relevante gegevens zijn ingetekend op werkkaarten met een schaal van 1 : Deze kaarten zijn daarna in het veld gebruikt om waarnemingspunten en incidentele gegevens op in te tekenen. 4.2 veldwerk Voor de te verrichten correlatieberekeningen was het noodzakelijk eenduidig omschreven gegevens te verzamelen. Om dat te bereiken zijn volledige beschrijvingen opgesteld van eenvormige (dus homogene) oeverdelen. Deze oeverdelen bestaan uit trajecten die eenvormig zijn in de aspecten: type oeverbescherming, diepte van het water, breedte van de onderscheiden zones en vegetatietypen. Hierdoor kunnen per omschreven traject eenduidige waarden toegekend worden aan de te onderzoeken variabelen. Uiteindelijk is op deze wijze vrijwel de totale lengte van de Vecht in 186 oeverdelen beschreven. Deze beschrijvingen, in de tekst als opnamen aangeduid, dienen tevens als basisinformatie bij het opstellen van kaartbeelden. Voor de verzameling van deze gegevens zijn in de periode van 4 t/m 21 augustus 1989 langs beide oevers van de Vecht van de Weerdsluis te Utrecht tot de Grote Zeesluizen te Muiden opnamen gemaakt. Om kartografische redenen zijn oeverdelen gekozen van minimaal ca. 50 meter en maximaal ca. 500 meter. Wanneer de variatie in vegetatie en ip;

15 abiotische factoren zo groot was, dat de eenvormige oeverdelen kleiner waren dan 50 meter, zijn geen opnamen gemaakt. Voor deze delen van de oever zijn wel eventueel opvallende kenmerken en de aanwezigheid van waterplanten genoteerd en in kaarten verwerkt. Delen van de oever, waarvoor woonboten liggen of waarvoor tijdens het onderzoek in augustus meerdere plezierjachten lagen aangemeerd, zijn om practische redenen niet meegenomen in de opnamen. Oeverdelen, waar onlangs een nieuwe (houten) beschoeiing was geplaatst zijn eveneens niet opgenomen, omdat in dergelijke gevallen een nieuwe vegetatie zich nog nauwelijks had ontwikkeld. Wel zijn op deze plaatsen abiotische factoren gemeten en zijn deze gegevens verwerkt op de kaarten. 4.3 verzamelde gegevens Bij de keuze van de te meten parameters is steeds uitgegaan van een indeling van de oevervegetatie in vier zônes: 1 - waterplanten zône: alle ondergedoken en drijvende waterplanten in de vooroever ( aquatisch deel tot 1 meter diep); 2 - vooroever zône: alle niet waterplanten op de vooroever, die emers aanwezig zijn (biezen, lisdodden etc); 3 - oever zône: de vegetatie op de oever (zône vanaf de oppervlakte waterlijn tot 50 cm hierboven); 4 - achterliggende zône: de vegetatie achter de oeverzône. Voor alle zônes zijn die parameters gemeten c.q. genoteerd, die van belang worden geacht voor de vestiging en het voortbestaan van plantensoorten en vegetatietypen, macrofauna, vissen en otters. 0,5 m 1 m 13

16 Abiotische parameters, van belang voor de zône van de waterplanten (1) en voor de zône van de vooroever (2), zijn: - breedte van de vooroever ( aquatisch deel tot 1 meter diep) - bodemgesteidheid van de ondergrond (klei/zand/veen of een combinatie daarvan) - dikte van de sliblaag - textuur van de sliblaag (fijn als klei; matig fijn - als zand; grof - grover dan zand; + de aanwezigheid van organisch materiaal) - kleur van de sliblaag (zwart/grijs) - geur van de sliblaag (H2S, fenol, rioolzuiveringslucht, vuurstenenluchtfes) en de aanwezigheid van olie - type stenen, aanwezig op de vooroever (bakstenen, puin, kiezels, natuursteen) - grootte van de stenen op de vooroever - mate van bedekking van de vooroever door de stenen - type talud (geleed/ongeleed) - hellingshoek vooroever (van opp.waterlijn tot 1 meter diepte) - EGV (kilometeraanduiding + waarde) - aanwezigheid van afvoerbuizen (km-aanduiding, al of niet werkzaam) Abiotische parameters, van belang voor de zônes met vooroevervegetatie (2) en oevervegetatie (3), zijn: - hellingshoek terrestrisch (van opp.waterlijn tot 50 cm hoogte) Wanneer een kunstmatige oever aanwezig was: - type beschoeiing - materiaal van de beschoeiing - hoogte boven de opp.waterlijn - diepte onder de opp.waterlijn - staat van onderhoud (goed, slecht; volgens gangbare civieltechnische criteria) Wanneer geen kunstmatige oever aanwezig was: - oevertype (afsiagoever, in evenwicht, verlandingsoever) Biotische parameters, die per zone gemeten zijn: Watervegetatie: - ondergedoken - oppervlakte - bedekking - soorten - drijvend - oppervlakte bedekking - soorten Vegetatie voor kunstmatige oever, of indien geen beschoeiing aanwezig was, de vegetatie op de vooroever: - breedte zone - vegetatieopbouw (code) - hoogte - bedekking - soorten 14

17 Vegetatie achter kunstmatige oever, of indien geen beschoeiing aanwezig was, de vegetatie boven de oppervlaktewaterlijn: - breedte oeverzône (tot 50 cm boven opp.waterlijn) - vegetatieopbouw (code) - hoogte - bedekking - soorten Achterliggende vegetatie - vegetatieopbouw (code) Voor de watervegetatie zijn alle soorten genoteerd. Voor de overige vegetaties zijn alleen de bijzondere dan wel kenmerkende soorten genoteerd. Dit is gebeurd op basis van een combinatie van de lijsten van bijzondere soorten bij de Vecht uit de milieu inventarisaties van de Provincies Noord Holland en Utrecht plus enkele toevoegingen. Aan alle genoteerde soorten is een Tansley code toegevoegd: 1-rare 2-occasional 3-f requent 4-abundant 5-co domi nant 6-dominant Voor de beschrijving van de vegetatieopbouw zijn de volgende eenheden gebruikt (ontleend aan de Interprovinciale Inventarisatie Eenheden): Al - rietland (soortenarm) A2 - rietland (soortenrijk) A3 - lisdodde en/of biezen A4 - ruigt B - weiland Cl - struweel (natuurlijk) C2 - struweel (aangelegd) D - kruiden/grassen E - tuinen F - bouwland G - bebouwing Voor hoogte, breedte en bedekking van de vegetatie onderdelen is per opname een schatting van de gemiddelde waarde gemaakt. Hetzelfde geldt voor de abiotische componenteri. De breedte van de vooroever, dikte van de sliblaag, grootte van de stenen en de hoogte/diepte van de beschoeiing zijn daarbij gemeten m.b.v. een grondboor en hark, waarop een maatverdeling van 10 cm was aangebracht. Bij in het oog vallende veranderingen van één of meerdere componenten binnen een oeverdeel is steeds besloten een nieuwe opname te maken. Gedurende het veldwerk is bij iedere opname regelmatig de geleid baarheid van het water gemeten. Doordat op deze wijze een dicht meetnet 15

18 Muideri :nt.vakgr.tlieukudesuutrecht Nigtevecht Overrneer Vreeland / L.oenen 13 fr12 Nieuwersluis 10 3reuke1ei Maarssen 5 oppervlakt:wat:r op 4/5 sept Utrecht

19 ontstaat, kunnen de gegevens van de zes vaste meetpunten in de Vecht (Provincie Utrecht en Rijkswaterstaat) slechts bij grote extrapolatie als referentie dienen. Om nauwkeuriger informatie te verkrijgen over de stofconcentraties die bij deze geleidbaarheid behoren, zijn op 4 en 5 september monsters van het oppervlaktewater genomen op 25 punten in de Vecht, op 1 punt ten noorden van de zeesluizen in Muiden en op 1 punt in het IJmeer (ten noorden van de strekdammen bij Muiden). De monsterlocaties worden in figuur 2 weergegeven. Deze 27 monsters zijn geanalyseerd op de volgende variabelen: EGV, ph, Na, K, Ca, Mg, NH4, Fe, Al, Si0 NO3, P0 Totaal-P, HCO3, SO4, Ag, Ba, Be, Cd, Ce, Co, Cr, Cu, Li, Mo, Ni, Pb, Sn, Sr, Ti, V, Y, Zn, Zr. Van 10 van de 27 monsters zijn daarnaast ook nog analyses verricht van de concentraties aan totaal-arseen. De analyse van anionen en nutriënten heeft plaats gevonden op een continuous-flow-autoanalyser (Skalar) bij de vakgroep Fysische Geografie RU Utrecht. Een deel van het monster is aangezuurd met 0.1 N salpeterzuur tot phl, waarna de overige variabelen (mci. totaai-p) bepaald zijn met de ICP-techniek (Inductivity Coupied Piasma) bij vakgroep Chemische Geologie RU Utrecht. De totaal-arseen-bepaling is bij dezelfde vakgroep verricht met de hydride-aas techniek. 17

20 4.4 verwerking van de gegevens Van de opnamen zijn alle verzamelde gegevens verwerkt tot gegevensbestanden. Deze zijn terug te vinden in de bijlagen 1 t/m 4. De gegevens over de chemische samenstelling van het oppervlakte-water zijn bepaald met 27 monsters (fig. 3 t/m 5 en bijlage 5, ook voor ionenbalans). Alle concentraties zijn uitgedrukt in mg/l. De verzamelde gegevens van de opnamen zijn eveneens verwerkt in twee typen kaarten: een kaart met informatie over de abiotische factoren en een over de biotische factoren. De Vecht is daarbij opgesplitst in vier delen. In het totaal levert dit acht kaartdelen op. De opnamenummers op de kaarten corresponderen met de opnamenummers in de databestanden. De kaarten met abiotisch gegevens vermelden: - opname-locaties - bodemtype - dikte en textuur van de sliblaag - grootte en bedekking van de stenen op de vooroever - beschoeiingstype of, indien er geen beschoeiing is, oevertype - ligging van afvoeren, duikers en woonboten. De kaarten met biotische gegevens vermelden: - aanwezigheid van Gele plomp en Waterlelie (Nuphar lutea en Nymphea alba) + breedte van de zône + bedekking % - aanwezigheid van Schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus) + breedte van de zône + bedekking % - aanwezigheid van Gedoornd hoornblad, Waterpest, Sterrekroos, Plat kroos en Bultkroos, Kikkerbeet, Pijlkruid en Kleine egelskop (Ceratophyllum demersum, Elodea spec, Callitriche spec, Lemna spec, Hydrocharis morsus-ranae, Sagittaria sagittifolia, Sparganium emersum) - type vooroevervegetatie + breedte van de zône + bedekking % - type oevervegetatie + breedte van de zône + bedekking % - type vegetatie gelegen achter de oever Op de abiotische kaarten komen vaak binnen één opname verschillende beschoeiingstypen en/of oevertypen voor. Dit houdt in dat deze typen in de opname elkaar afwisselen en meestal korter dan 50 m zijn. De overige abiotische en biotische kenmerken zijn dan binnen de opname wel gelijk. Iets dergelijks doet zich voor bij de vegetatie. Meestal is een vegetatie binnen een opname niet met één type te karakteriseren. Bijvoorbeeld een oever met een ruigte-vegetatie en groepjes wilgen en elzen is een mengsel van A4 en Cl. In zo'n geval is de vegetatie als mengtype op de kaart weergegeven. De vegetatietypen tuinen, bouwland en 18

21 bebouwing (codes E, F en G) zijn niet op de kaart aangegeven. Wanneer in de nu volgende paragrafen wordt gesproken over totale lengte, wordt daarmee bedoeld de totale lengte van alle opnamen, tenzij anders vermeld. Van de oevermorfologie en de vegetatie elementen is in de tekst en op de kaarten een beschrijving gemaakt voor de Vecht als geheel. De correlatieberekeningen zijn op grond van de resultaten van de oppervlaktewater analyses (paragraaf 5.2) veelal tevens gescheiden uitgevoerd voor het traject van Utrecht tot Nigtevecht ( - zuidelijk deel) en voor het traject van Nigtevecht tot Muiden ( - noordelijk deel). Met behulp van het statistisch pakket SAS is een aantal ecologisch relevenate eigenschappen van de meeste parameters kwantitatief bepaald: - De totale lengte waarover een parameter voorkomt (alle beschoeiingstypen, oevertypen, vegetatietypen, bodemtypen, aanwezigheid sliblaag, typen stenen) - De frequentie van de waarden van een parameter over verschillende grootte klassen van die parameter (breedte vooroever, bedekking, breedte en hoogte van de vegetatietypen, dikte van de sliblaag, grootte en bedekking van stenen, vooroevertalud en terrestrisch talud, hoogte en diepte beschoeiing) - gemiddelde waarden (breedte vooroever, breedte, hoogte en bedekking van de vegetatietypen, vooroevertalud en terrestrisch talud, hoogte en diepte beschoeiing) Ten behoeve van het onderzoek naar de relaties tussen vegetatie en oevermorfologie zijn met behulp van het statistische pakket SAS Pearson correlatie coöfficienten berekend tussen vegetatiekenmerken en relevante abiotische factoren en tussen vegetatiekenmerken onderling. Voor de relaties tussen vegetatiekenmerken onderling zijn ook Spearman correlatie coëfficienten berekend. Als significantie grens voor de correlaties is p<-0,05 aangehouden. Voor een aantal discrete variabelen (bodemtype, textuur en kleur van de sliblaag, de aanwezigheid van organisch materiaal, beschoeiings en oevertype en de diverse vegetatietypen) was het niet mogelijk correlatiecoefficienten te berekenen. Voor deze variabelen zijn de relaties met vegetatie kenmerken onderzocht m.b.v. frequentietabellen. 19

22 Voor de waterplanten-, vooroever- en oevervegetatie zijn afzonderlijk ook correlaties berekend tussen soorten. Per zône zijn de soorten met onderlinge positieve correlaties samengevoegd tot groepen, onafhankelijk van de gebruikte indeling in vegetatietypen (IPI). Met deze groepen is vervolgens verder gerekend om correlaties met andere (biotische en abiotische) parameters te achterhalen. Hetzelfde is gedaan voor een aantal soorten, die veel in de opnamen aanwezig waren. nel

23 5. RESULTATEN Indien in dit hoofdstuk gemiddelde waarden worden opgegeven, heeft de hierna gegeven waarde tussen haakjes betrekking op de standaarddeviatie. Het aantal bijbehorende individuele waarden is terug te vinden in de bijlagen 1 t/m inleiding Van de Weerdsluizen in Utrecht tot de grote zeesluizen te Muiden is de Vecht 42 km lang. Van de beide oevers is meter beschreven in 186 opnamen. Het algemene overzicht van de belangrijkste abiotische en biotische kenmerken van deze oeverdelen wordt weergegeven op de kaarten 1 A/B t/m 4 A/B (zie paragraaf 4.4). Van de overige oeverdelen zijn geen opnamen gemaakt om de redenen die in paragraaf 4.2 zijn genoemd. Toch zijn ook van dergelijke oeverdelen sommige gegevens op de abiotische kaart vermeld, zoals het type beschoeiing. 5.2 chemie van het oppervlaktewater Gedurende het veidwerk zijn als indicatie bij iedere opname geleidbaarheids(egv)-metingen verricht (zie Bijlage 2). Hieruit blijkt dat er drie trajecten in de Vecht te onderscheiden zijn: van Utrecht tot de Horstermeerpolder (EGV - ca 650), na de Horstermeerpolder tot Nigtevecht (EGV - ca 1000) en van Nigtevecht tot Muiden (EGV - ca 750). Uit de gegevens over de chemische samenstelling van het oppervlaktewater met de 27 monsters (fig. 3 t/m 5, alles uitgedrukt in mg/l) blijkt ten eerste dat er een zeer scherpe tweedeling in de rivier de Vecht aanwezig is. Het gedeelte tussen Utrecht en Nigtevecht, gevoed met water uit de Kromme Rijn en de Vaartse Rijn, wijkt sterk af van het gedeelte tussen Muiden en Nigtevecht, in het zomer halfjaar gevoed met water uit het IJmeer. Dit sluit aan bij eerdere waarnemingen in een grover meetnet (zie Probleemverkenning DHV/RUU). Ten noorden van Nigtevecht heeft het rivierwater een ph die minimaal een halve eenheid hoger ligt. De concentraties van sulfaat en magnesium liggen daar een factor twee hoger. In het deel ten zuiden van Nigtevecht liggen de concentraties van bicarbonaat en siliciumoxide duidelijk hoger liggen. Voor het zuidelijk deel zijn echter de hoge waarden van de nutrienten 21

24 het meest opvallend. De concentraties van nitraat en ammonium liggen hier een factor 50 hoger dan in het noordelijk deel, die van fosfaat een factor 10 en van totaal-fosfor een factor 3 hoger (P-PO4 z 1/3 * PO4 ). Alleen de kalium-concentraties tonen weinig verschil. De stijging van de nutriënten is extreem duidelijk direct stroomafwaarts van de lozingspunten van het effluent van de rioolwaterzuiveringsinstallaties bij Utrecht, Maarssen en Horstermeer. De bovenstrooms gelegen monsterpunten nr. 1 & 2 direct na de Weerdsluis hebben opvallend lage waarden. In Breukelen blijken ook nutriënten toegevoegd te worden. Enkele kilometers na de effluent-lozingspuntenpunten is er een afname van nutriënten waarneembaar. Als derde invloed doet zich het brakke water uit de polder Horstermeer gelden. Nabij het uitslagpunt van deze polder bevinden zich hoge concentraties van chloride en natrium in de Vecht. Ook magnesium neemt daar sterk toe, echter dit is minder duidelijk zichtbaar in fig. 4 door de hogere waarden ten noorden van Nigtevecht. De concentraties van zware metalen zijn eveneens bepaald. Wegens de analysemethode mogen deze bepalingen niet gebruikt worden voor exacte grenzen volgen IMP-normen, maar kunnen wel goed als indicatie dienen voor de plaatsen waar verhoogde concentraties aanwezig zijn. In fig. 5 zijn de monsterpunten aangegeven met concentraties een factor 3 tot 5 boven de detectiegrens bij de analyse. Uit deze gegevens blijkt dat in het IJmeer buiten de zeesluizen bij Muiden voor alle in de figuur opgenomen elementen in relatief hoge concentraties aanwezig zijn. Na inlaten van IJmeerwater in de Vecht zijn deze metalen (uitgezonderd punt 25) niet aangetroffen. In het gedeelte ten zuiden van Nigtevecht zijn plaatselijk weer hogere concentraties van cadmium, vanadium en zink aangetroffen. Het monsterpunt 10 (even ten zuiden van Loenen) heeft voor vele elementen een hoge concentratie; dit wijst op een vervuilingsbron (zie pag. 22 bijlage 2 van de Probleemverkenning DHV). Ten slotte is op tien punten de totaal-arseen-concentratie bepaald van het oppervlaktewater (fig. 6). Hieruit blijkt dat er naast een zwakke toevoer van arseen uit Utrecht, een duidelijke (natuurlijke) bron aanwezig is vanuit de Horstermeer. Op deze lokatie wordt arseen-rijk oppervlaktewater aan de Vecht toegevoegd. De gehalten liggen onder de norm voor de basiskwaliteit-imp. Bij Nigtevecht verlaat dit water weer de rivier de Vecht.

25 I II Zb 27 1 Weerdslui3 RWZI RWZI Utrecht Maarssofl Broukelen Loenen Vreoland Horstermeor sluis ARK Ni9tevecht ze,slutz.n Weosp Muden Ç.7 -- /1 qç 9.1 t' w / ' Horstermeer sluis ARK Weerdiluis RWZI RWZI NigteveCht Utrecht Maarssen Breukelen Loenen Vreeland ze..1uzen Weosp MuLden Iq ' Weirdeluj, +, RWZI RWZI Horstermeir sluii ARK z..sluiz.n Utrecht Maarsssn Breuk.1.n Loenen Vre.land Nigt.v.cht W..sp )4uid.n Fig. 3. De chemie van Vechtwater: nutriénten (PO4, P-tot, NH4, NO3, K)

26 t t t t t Weerdsti.is AwLI RWZI Horstermeer s1u. ARK z..s1izon Utrecht Maarssen Breukelen Loenen Vreeland N;tevecht Wo.sp Muiden S t t t t t t W..rdslujs RWZI RWZI Horstermesr sluis ARK zeesluizen Utrecht Maarssen Briukelen Loenen Vreeland N9tev.cht Woosp luiden S t + t t 4 W,.rdsluj, RWZI RWZI Horst.rms.r sluis ARK z..sluiz.n Utrecht Maarss.n Br.uk.l.n Lo.n.n Vre.lsnd Mlt,v.cht W..sp Mujdin Fig. 4. De chemie van Vechtwater: zouten (SO4, Mg, Si02, Cl, Na)

27 Waerdsluis RWZI RWZI Horstarrflaer sluis ARK zeesluizon Utrecht Maarssen Breukelen Loenen Vrealand Ni9tevecht Weesp Muiden rng/ t - HCO3 Ca toe- 40 Ie- Ie * Weerdeluis RWZI RWZI Horsterm..r sluis ARK ze.sluiz.n Utrecht Maarssen Br.uk.l.n Loenan Vreeland Nigtevecht Waaip Muiden Met alerl (mg/1) Al > 0.25 Cd > 0.06 Ca > 0.50 Co > 0.03 Cr > 0.05 Cu > 0.05 Mo > 0.06 Ni > 0.05 Pb > 0.25 Sn > 0.03 Ti > 0.05 V >0.10 Zn > 0.03 t W..rdsluïs RWZI RWZI Horstermeir sluis ARK ze.sluiz.n Utrecht Maarsusn Breuk.1.n Lo.n.n Vre.lind Pli9t.v.cht W..sp Muiden Fig. 5. De chemie van Vechtwater: zuurgraad/metalen (ph, HCO3, Ca)

28 onderzoek Utrechtse Vecht 1989 Oevermorfologie & vegetatie Int. Vakgr. Milieukunde RU Utrecht '-..- Muiden!eesp 1.5 ppb 1.3 ppb Nigt evecht q-j 1.5 ppb 8.1 ppb Overmeer 7.0 ppb 3.6 ppb Vree)d', ppb Loen Nieuwersluis 2.2 ppb Breukelen Maar ssen 2.0 ppb Fig. 6. Totaal arseenbepalingen in het oppervlaktewater van de Vecht

29 5.3 OEVERMORFOLOGI E vooroever De gemiddelde breedte van de vooroever (dat is het aquatische deel tot 1 meter diepte) bedraagt 263,7 (standaard deviatie ±120,6) cm. Ruim 12% van de totale lengte heeft een vooroever die smaller is dan 1 m; slechts 4% heeft een vooroever breder dan 5 m. Deze brede vooroevers worden voornamelijk aangetroffen in de plasachtige verbredingen van de Vecht, zoals de Nes, fort Hinderdam en de plasjes ten noorden van Maarssen. De breedte van de vooroever is in het noordelijk deel positief gecorreleerd met de breedte van de rivier. De gemiddelde breedte van de rivier is in het Utrechtse deel 59,2 m (±48,8) en in het Noordhollandse deel 83,3 m (±26,0). Het bodemtype van de vooroever is meestal zand (55% van de totale lengte), soms klei (18%) of een mengsel van klei en zand (16%). Veen wordt slechts zelden in de ondergrond aangetroffen. Het grootste deel van de vooroever is bedekt door een sliblaag (63% van de totale lengte) van gemiddeld 23,7 (±23,5) cm dik. Meestal is deze sliblaag dunner dan 30 cm en slechts zelden dikker dan 60 cm (78%, resp. 3% van de totale lengte waarover een sliblaag is aangetroffen). De textuur van de sliblaag varieert sterk. De categorieëen fijn, matig fijn en grof worden ongeveer even vaak aangetroffen. Een grove sliblaag wordt vooral in combinatie met kleibodems gevonden. Over 48% van de totale lengte, waarover een sliblaag is aangetroffen, is organisch materiaal in de sliblaag gevonden. Dit bestaat uit planteresten en scheipjes en vormt een belangrijk bestanddeel van de grove sliblagen. De sliblaag is meestal zwart en geurloos. Wanneer toch een geur is waargenomen, was dit een H2S-lucht of een vuurstenenlucht (FeS). In 6 opnamen is olie in de sliblaag gevonden. Over 72% van de totale lengte zijn stenen op de vooroever aangetroffen. Deze stenen zijn voornamelijk bakstenen (39%) en puin (54%). Onder puin wordt verstaan: (een combinatie van) brokken beton en specie, bakstenen, tegels etc. Een enkele keer zijn kiezels of als beschoeiing aangebracht natuursteen gevonden. De grootte van de stenen varieert. De grootte-klasse 5-25 cm (vnl. bakstenen) is over 48 % van de totale lengte aangetroffen. De grootteklasse cm nam ook 48 % van die lengte in beslag. Op de vooröevers van de eilandjes in de Nes zijn nog grotere stukken beton met betonijzer aangetroffen. De vooroevers en oevers van de landtongen van fort Hinderdam worden deels gevormd door

30 klasse van bedekking van de stenen % v.d. lengte, waarover stenen zijn gevonden 1-25 % % % % 38 Tabel 1: De verdeling van het voorkomen van stenen over verschillende klassen van bedekking. betonplaten. Ook voor het percentage bodembedekking door stenen is een verdeling over klassen opgesteld (tabel 1). Hieruit blijkt dat de hoeveelheid stenen op de vooroever zeer groot is. Het laatste getal uit deze tabel impliceert dat 27% van de totale lengte aan onderzochte vooroevers in grote mate (>75%) is bedekt met stenen. Het talud van de vooroever is altijd ongeleed. Voor 80% van de totale lengte geldt dat de helling van het talud kleiner of gelijk is aan 30. Slechts 3% heeft een talud dat meer dan 60 heeft oever De gemiddelde breedte van de oeverzone (tot 50 cm boven opp.waterlijn) is 101,7 (±138,6) cm. De variatie is echter groot (zie tabel 2). Het komt regelmatig voor dat de oeverzone ontbreekt, doordat de beschoeiing van de oever hoger is dan 50 cm boven de oppervlaktewaterlijn. In het noordelijk deel van de Vecht is er een postieve relatie tussen de breedte van de oeverzone en de breedte van de vooroever. Hier geldt dus dat een goede ontwikkeling van een vooroever een brede oeverzône kan bewerkstelligen. klasse van oeverzone-breedte <- 10 cm cm cm cm > 500 cm % van de totale lengte Tabel 2: De verdeling van de oeverzone over verschillende breedteklassen. 28

31 orderzoek Utrechtse Vecht 1 Oevermorfologie & vegetatie Int. Vakgr. Milieukunde RU Overme t Vreelarid 4 Loener Nieuwersluis Breukelefl Fig. 7. Oeverdelen beschoei ing.

32 Het voorkomen van de beschoeiings- en oevertypen is samengevat in tabel 3A. Hieruit komt naar voren dat over een aanzienlijk gedeelte van de oever een combinatie van verschillende beschoeiingstypen en/of oevertypen voorkomt. Dientengevolge overlappen de getallen in de laatste kolom elkaar gedeeltelijk. Van de totale lengte aan beschreven oevers is 58% geheel beschoeid en 6 % gedeeltelijk. De beschoeiingen zijn ondergebracht in 6 typen. Hout is het materiaal dat verreweg het meeste voorkomt. Een voor het zuidelijk gedeelte van de Vecht opvallend type beschoeiing is dat van gestapelde dakpannen (soms ook gestapelde bakstenen), steunend op een palenrij over soms grote lengte. Dit type komt in het noordelijk deel niet voor. De gemiddelde beschoeiingshoogte bedraagt 39,9 (±26,7) cm boven de waterlijn. Over 50% van de totale lengte is een beschoeiing aanwezig met een hoogte kleiner of gelijk aan 50 cm. Over 2% van de onderzochte oeverlengte is de beschoeiing hoger dan im. Voor de gehele Vecht zal dit laatste percentage hoger zijn, aangezien vooral in de steden oeverdelen met kademuren zijn overgeslagen. De gemiddelde beschoeiingsdiepte is 45,7 (±34,4) cm onder de waterlijn. Deze diepte is over 44% van de totale lengte kleiner of gelijk aan 50 cm en over 1% groter dan im. Het merendeel van de beschoeiingen is goed onderhouden (zie tabel 3B). Slecht onderhoud komt vooral voor in de categorie houten beschoeiingen, die in dergelijke gevallen verrot of zelfs half weggeslagen zijn. Onbeschoeid is 36% van de totale lengte aan beschreven oevers. De typen "oever in evenwicht" en "verlandingsoever" komen ongeveer evenveel voor. Beide typen zijn vooral in het noordelijk deel van de Vecht te vinden, waar in het totaal m oever tot het evenwichts- of verlandingstype behoort (vergelijk zuidelijk deel 5980 m, zie ook fig. 7). Afsiagoevers komen bijna niet voor, omdat oevers waar afslag zou kunnen plaatsvinden, vrijwel altijd beschoeid zijn. Een opvallend fenomeen in de Vecht wordt gevormd door de lange aanééngesloten rijen woonboten. Wanneer losliggende of in groepjes van 2 of 3 bij elkaar liggende arken niet worden meegerekend, komt men op ± 8,5 km aan rijen woonboten. Dit is 10 % van alle oevers. De woonbootconcentraties vindt men tussen Muiden en Weesp, tussen Weesp en fort Hinderdam, in de Nes (waar ook vrachtschepen liggen) en bij Utrecht- 30

33 Overvecht (zie fig. 9). Over de niet beschreven oeverdelen kan nog het volgende worden opgemerkt. Deze oevers liggen voornamelijk in steden en dorpen en zijn altijd beschoeid. De beschoeiingen zijn vaak kades, maar ook is er een grote diversiteit aan beschoeiinkjes voor huizen en tuinen van particulieren. In het zomerseizoen liggen vooral in de stadjes, maar ook daarbuiten plezierjachten aangemeerd. beschoeiingstype of oevertype % van de totale lengte alleen in combinatie met andere typen met een vorm van beschoeiing: hout steen 3 9 gestapelde dakpannen of stenen 8 5 aflopende verharding 9 4 basalt 0,5 - metaal - 1 zonder beschoeiing: evenwicht 15 7 afslag 0,3 4 verlanding 16 3 Tabel 3A: Het voorkomen van de verschillende beschoeiingstypen en oevertypen zonder beschoeiing. beschoeiingstype goed slecht redelijk/onbekend hout 16,86 5,78 0,68 steen 6,20 0,45 0 gestapelde dakpannen 4,53 2,20 0,35 aflopende verharding 3,55 0,80 3,11 basalt 0, Tabel 3B: Onderhoudstoestand van de verschillende beschoeiingstypen, uitgedrukt in aantal kilometer met onderhoudstoestand. 31

34 5.4. VEGETATIE ondergedoken waterplanten Ondergedoken waterplanten komen over 28% van de totale lengte voor. Zij worden alleen in het zuidelijk gedeelte aangetroffen. De enige uitzondering wordt gevormd door een vegetatie met Waterpest in de fortgracht te Weesp. In het zuidelijk deel van de Vecht hebben de ondergedoken waterplanten een gemiddelde bedekking van 2,6% (±7,2) per opname. De bedekking is zelden hoger dan 5%. De ondergedoken watervegetatie bereikt als totale groep zijn hoogste bedekking als de vooroevervegetatie ontbreekt. De belangrijkste onderwater groeiende soorten zijn Sterrekroos (Callitriche spec.), Gedoornd hoornblad (Ceratophyllum demersum) en Schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus). Zowel Hoornblad als Schedefonteinkruid komen vrijwel niet voor als er riet op de vooroever staat. Hoornblad reageert positief op het voorkomen van kruiden en grassen op de vooroever. Vooral Schedefonteinkruid wordt aangetroffen bij afwezigheid van een vooroevervegetatie. Sterrekroos komt vooral voor als er ook drijvende waterplanten staan, zoals Pijlkruid (Sagittaria sagittifolia) en Kleine egeiskop (Sparganium emersum) drijvende waterplanten Drijvende waterplanten komen over 76% van de totale lengte voor met een gemiddelde bedekking van 10,2% (±15,6) per opname. Meestal is de bedekking 5% of lager (68% van de totale lengte, waarover drijvende waterplanten zijn aangetroffen). Echter ook bedekkingen van meer dan 20% komen voor (8% van de totale lengte, waarover drijvende water planten zijn aangetroffen). Voor het zuidelijk deel van de Vecht geldt dat de bedekking van de drijvende watervegetatie toeneemt bij een betere ontwikkeling van de vooroevervegetatie. Het totale waargenomen oppervlak met drijvende waterplanten is in het noordelijk deel m2 en in het zuidelijk deel m2. De gemiddelde bedekking van de drijvende waterplanten per opname is in het noordelijk deel 8,1% (±18,1) en in het zuidelijk deel 8,4% (11,4). In het noordelijk deel worden dus minder drijvende waterplanten waargenomen dan in het zuidelijk deel. Men vindt er alleen Gele plomp en Waterlelie (Nuphar lutea en Nymphea alba), die veelal samen voorkomen. In de berekeningen zijn zij daarom samengenomen. In de Vecht als geheel komen Gele plomp en Waterlelie samen voor met de overige drijvende 32

35 waterplanten en reageren ze positief op de aanwezigheid van lisdodde en/of biezen in de vooroever. Voor het zuidelijk deel geldt bovendien dat de presentie van deze soorten samenvalt met een grotere breedte van de vooroever-vegetatie. Zoals al eerder is, genoemd vormen Sterrekroos, Pijlkruid en Kleine egeiskop een sociologische groep. Deze soortencombinatie heeft kenmerken van het verbond Oenanthion aquaticae. Dit vegetatietype komt voor in ondiep, meestal zeer voedselrijk water met een weke sapropeliumlaag (Westhoff & den Held, 1969). Deze soorten komen in het noordelijk deel vrijwel niet voor. Voor het zuidelijk deel geldt dat het voorkomen van deze groep een negatieve relatie heeft met de breedte en bedekking van de vooroevervegetatie en met de aanwezigheid van riet op de vooroever. In dit deel van de Vecht valt de presentie van bovengenoemde drie soorten samen met een hogere bedekking van de ondergedoken watervegetatie vooroevervegetatie, niet drijvend of ondergedoken Over 73% van de totaal beschreven lengte komt een vooroevervegetatie voor. De gemiddelde bedekking in deze zône is 42,8% (±33,9). De variatie in bedekking is weergegeven in tabel 4. De gemiddelde breedte van deze vooroevervegetatie is 150,3 cm (±95,7). De variatie in breedte is weergegeven in tabel 5. De gemiddelde hoogte van de vooroevervegetatie is 132,4 cm (±41,9). Voor het zuidelijk deel van de Vecht geldt, dat hoe breder de vooroevervegetatie is, hoe hoger de bedekkingscijfers zijn. Voor beide worden hoge waarden aangetroffen op plaatsen met een hoge bedekking van de oevervegetatie en lage waarden bij aanwezigheid van de St er rek roos-g roep klasse van bedekking vooroevervegetatie 1-5% 5-10 % % % > 50 % % v.d. totale lengte, waarover een vooroevervegetatie is aangetroffen Tabel 4: Verdeling van het voorkomen van vooroevervegetatie over verschillende klassen van bedekking 33

36 klasse van breedte v.d. vooroevervegetatie o - 50 cm cm cm cm % v.d. totale lengte, waarover een vooroevervegetatie is aangetroffen Tabel 5: Verdeling van het voorkomen van vooroevervegetatie over verschillende breedte-klassen. Ongeveer 70% van de totale lengte, waarover vooroevervegetatie is aangetroffen, behoort tot het soortenarme rietiandtype Al, dat vnl. bestaat uit Riet (Phragmites australis) met (in mindere mate) Kleine en Grote lisdodde (Typha angustifolia en T. latifolia), Moerasandoorn (Stachys palustris), Gele waterkers (Rorippa.amphibia), etc. De overige 30% behoort tot het lisdodde-biezen-type (A3) met vnl. Kleine lisdodde, Grote lisdodde en/of Mattenbies (Scirpus lacustris lacustris) en enige exemplaren Riet, Moerasandoorn, e.d. en/of tot het ruigtetype D (vnl. Gele lig (Iris pseudacorus), Kalmoes (Acorus calamus), Grote egeiskop (Sparganium erectum), Moerasandoorn en Gele waterkers). De soorten Gele ijs, Kaimoes, Grote egeiskop, Moerasandoorn, Kleine lisdodde en Grote lisdodde vormen een groep planten die gezamelijk voorkomen in de vooroever. De vegetatiekundige plaats van deze soorten is binnen het Phragmition. Vooral de gemeenschap van Acorus calamus en Iris pseudacorus (19Ba5) is hierbij vertegenwoordigd. De synoecologie van dit vegetatietype geeft aan dat de standplaats langs vaarten ligt, op plaatsen waar het oevergedeelte onder water plotseling steil afloopt; meestal in enigszins verontreinigd water ligt; vaak in contact voorkomt met het Magnocaricion en het Filipendulion (Westhoff & den Held, 1969). Deze zes soorten zijn voor verdere berekeningen als groep samengenomen. Bij een grotere breedte van de vooroever (en hoge bedekkingscijfers) komen deze soorten meer tot uiting. Alleen voor het zuidelijk rivierdeel geldt bovendien dat de aanwezigheid van deze groep samenvalt met hogere percentages bedekking van de drijvende waterplanten (vooral Gele plomp en Waterlelie), en juist afwezig is bij hogere bedekking van de ondergedoken waterplanten en bij presentie van de Sterrekroos-groep. 34

37 oevervegetatie Over 98% van de totaal beschreven lengte komt oevervegetatie voor met een gemiddelde bedekking van 92,3% (±20,3). Van de totale lengte, waarover oevervegetatie is aangetroffen, heeft 90% een bedekking van meer dan 75%. De gemiddelde hoogte van de oevervegetatie is 373,9 cm (±364,8). De breedte van de oeverzône is in tabel 2 behandeld. De oevervegetaties zijn ondergebracht in 8 typen (tabel 6). Zoals in de inleiding tot de resultaten al werd opgemerkt zijn ook mengtypen onderscheiden. Als gevolg van deze mengtypen overlappen de getallen in de laatste kolom elkaar gedeeltelijk. De oevervegetatie bestaat voornamelijk uit ruigte (type A4) met o.a. de hoge moeraskruiden Harige Wilgeroosje (Epilobium hirsutum) en Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum), natuurlijk struweel (type Cl) met veel Wilgen (Salix spec.) en Elzen (Alnus glutinosa) en hoge grassen- en kruidenbegroeiing (type D) met in het oog springende soorten zoals Moerasspirea (Filipendula ulmaria), Valeriaan (Valeriana officinalis), Gevleugeld tandzaad (Bidens tripartita) en Blauw glidkruid (Scutellaria galericulata). Oevervegetatietypen als soortenrijk rietland (met o.a. Zomerklokje, Leucojum aestivum), aangelegd struweel, tuinen en bouwland (resp. type A2, C2, E en F) komen nauwelijks voor en zijn bij verdere berekeningen daarom buiten beschouwing gelaten. Over het algemeen zijn de typen oevervegetatie kenmerkend voor voedselrijke, vochtige milieu's, waarin grote milieudynamiek aanwezig is. Voor de aanwezige plantesoorten geldt geen bijzondere zeldzaamheidswaarde, uitgezonderd de rietvelden in het noordelijk deel met het Zomerklokje. oevervegetatietype % v.d. totale lengte, waarover oevervegetatie voorkomt alleen in combinatie met andere typen Al soortenarm rietland 1 0,4 A2 soortenrijk rietland - 2 A4 ruigte Cl struweel C2 struweel 0,8 0,8 O kruiden en grassen E tuinen 2 0,1 F bouwland 0,3 - Tabel 6: De verdeling van de aangetroffen oevervegetatietypen. 35

38 In het noordelijk deel van de Vecht komen de ruigtekruiden (type A4) vaak voor in combinatie met achterlandtypen Al, A4 en Cl. Het natuurlijk struweel (type Cl) komt veel voor in combinatie met achterlandtype Cl. Kruiden en grassen (oevervegetatietype 0) komen weinig voor in combinatie met achterlandtype Cl en in het noordelijk deel ook weinig met achterlandtypen Al en A4. Het voorkomen van type D is veelvuldig aangetroffen in combinatie met een bebouwing in het achterland (type G). De soorten Moeraszegge (Carex acutiformis), Hang wilgeroosje, Kleinbloemig wilgeroosje (Epilobium parviflorum), Koninginnekruid, Pitrus (Juncus effusus), Kattestaart (Lythrum salicaria), Groot hoefbiad (Petasites hybridus) en Grauwe wilg (Salix cinerea) komen vaak gemeenschappelijk voor. Het zijn deels soorten die voorkomen in het vegetatiekundige verbond Filipendulion, deels in het Magnocaricion, deels in antropogene storingsvegetaties. Deze soortengroep wordt vaak gevonden in combinatie met achterlandtype natuurlijk struweel (Cl). In het zuidelijk deel wordt deze soortengroep vooral aangetroffen bij een grote breedte van de oeverzone en bij hogere bedekkingen van de oevervegetat ie. De soorten Gewone Engelwortel (Angelica sylvestris), Gevleugeld tandzaad, Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata), Beklierd wilgeroosje (Epilobium ciliatum), Moerasspirea, Watertorkruid (Oenanthe aquatica), Blauw glidkruid, Moerasandoorn en Valeriaan vormen binnen de oevervegetatie een sociologische groep en zijn in verdere bschouwingen samengenomen. Het zijn vooral soorten uit het verbond Filipendulion, een vegetatie van weinig bemeste (wel nitrofiele) ruigtekruidengemeenschappen; vnl. voorkomend langs rivieren e.d. op humeuze, voedselrijke, vochtige bodems; vooral op plaatsen waar organisch materiaal is gedeponeerd. Deze Engelwortel-groep wordt minder aangetroffen als het achterlandtype uit struweel bestaat; in het noordelijk deel geldt dit tevens voor de aanwezigheid van de achterlandtypen soortenarm rietland en ruigte (Al en A4). De soorten Watermunt (Mentha aquatica), Moerasvergeetmenietje (Myosotis palustris) en Gele waterkers kunnen wegens hun gezamelijke aanwezigheid ook als één groep beschouwd worden, zonder dat een ecologische voorkeur voor deze groep aangegeven kan worden. 36

39 Hang wilgeroosje komt vaak voor in combinatie met achtenlandtype stuweel (Cl), terwijl Moerasandoorn juist heel weinig in combinatie met dit type voorkomt achter de oever aanwezige vegetatie De achterliggende vegetaties (+ bebouwing) zijn ondergebracht in 9 achterlandtypen waarvan het voorkomen is weergegeven in tabel 7. Ook hier zijn mengtypen onderscheiden, zodat de getallen in de laatste kolom elkaar gedeeltelijk overlappen. Uit tabel 7 kan de conclusie getrokken worden dat het achterliggende land voor een groot deel bebouwd is (onder bebouwing vallen ook de wegen). Verder wordt een belangrijk deel van het achterland ingenomen door weilanden en tuinen. Het voorkomen van min of meer natuurlijke vegetaties (typen Al, A4, Cl en 0) is zeer beperkt. De plaatsen met een achterliggende vegetatie, die van enige ecologische betekenis zijn, zijn weergegeven in fig. 8. achterlandtype % v.d. totale lengte alleen in combinatie met andere typen Al rietland (arm) - 9 A4 ruigte 0,8 10 B weiland 12 3 Cl struweel 8 5 C2 struweel 2 1 D kruiden/grassen 3 3 E tuinen 7 2 F bouwland - 0,3 G bebouwing 48 6 Tabel 7: Het spreiding binnen de aangetroffen achterlandtypen 37

40 onderzoek Utrechtse Vecht 1989 Oevermorfologie & vegetatie Int. Vakgr. Milieukunde RU Utrecht Over Vr ee land / Loenen ; - oeverdelen met oeverzône (tot 0,5m boven waterlijn) breder of gelijk aan 5 m. NieuwersluiS 51 3reukeler aanwezigheid van aktueel ekologisch waardevolle zône tussen de oever en de voet van de dijk. Utrecht Fig. 8. De zône gelegen

41 6. RELATIES TUSSEN VEGETATIE EN ABIOTISCHE FACTOREN 6.1. ondergedoken waterplanten De bedekking van de ondergedoken waterplanten Hoornblad en Schedefonteinkruid (evenals de totale groep), welke alleen in het zuidelijk deel van de Vecht voorkomen, valt samen met de bedekking van stenen op de vooroever en de aanwezigheid van een zandige bodem. Er is hier ook een negatief verband met de geleidbaarheid van het water en met de breedte van de rivier drijvende waterplanten De bedekking van de drijvende waterplanten neemt toe bij een grotere breedte van de rivier. Voor het noordelijk deel geldt bovendien dat deze bedekking toe neemt bij de breedte van de vooroever. Dit laatste geldt ook voor het voorkomen van Gele plomp en Waterlelie. Deze soorten vindt men vaak op plaatsen waar veel organisch materiaal in de sliblaag zit. Bij het voorkomen van de Sterrekroos-groep in het zuidelijk deel is evenals bij de ondergedoken waterplanten een negatief verband geconstateerd met de breedte van de rivier en de geleidbaarheid; de groep wordt gevonden op plaatsen met een grote bedekking van stenen op de vooroever. Deze soortengroep is vooral op zandige bodems aangetroffen vooroevervegetatie De breedte van de vooroevervegetatie neemt toe zowel met de breedte van de vooroever, als met de breedte van de oeverzone als met de breedte van de rivier. De vooroevervegetatie neemt af bij een toenemende bedekking van de stenen op de vooroever en bij het voorkomen van een beschoeiing van hout of dakpannen. In het zuidelijk gedeelte is de breedte van de vooroevervegetatie positief verbonden met de geleidbaarheid; in het noordelijk gedeelte juist negatief. Ook de bedekking van de vooroevervegetatie noemt toe met een grotere breedte van de oeverzone en met het voorkomen van oevertype Evenwicht; de bedekking neemt af bij een grotere bedekking van stenen op de vooroever en bij de aanwezigheid van een beschoeiing van hout of dakpannen. In het zuidelijk deel is er een positief verband tussen de bedekking van de vegetatie op de vooroever en de sliblaag-dikte, de geleidbaarheid en de breedte van de rivier. In het noordelijk deel valt 39

42 een hoge bedekking samen met de aanwezigheid van organisch materiaal. Het voorkomen van vooroevervegetatie van soortenarm rietland (type Al) gaat achteruit bij de aanwezigheid van een beschoeiing van dakpannen en vooruit bij het voorkomen van oevertype Evenwicht. In het zuidelijk deel is het voorkomen van type Al positief gecorreleerd met de dikte van de sliblaag, de geleidbaarheid van het water en de breedte van de rivier; er is een negatieve relatie met de bedekking van stenen op de vooroever. In het noordelijk deel is het voorkomen van het type Al beperkt tot de oeverdelen met een aanwezigheid van organisch materiaal in het slib. Lisdodden en biezen (type A3) worden in het zuidelijk deel aangetroffen bij een grotere breedte van de rivier; in het noordelijk deel staan deze soorten vooral bij het oevertype Verlanding. De kruiden en grassen (type D) komen in het noordelijk deel nauwelijks voor. Voor het zuidelijk deel staan deze kruiden vooral op de smalle delen van de rivier en juist niet bij een stenen beschoeiing. Een geleidelijk aflopende beschoeiing blijkt positief voor dit type te zijn. De soortengroep met Gele ijs is afwezig of minder aanwezig bij een beschoeiing van hout of dakpannen. Voor het noordelijk deel geldt bovendien dat deze groep niet of minder staat op plaatsen met een hoge geleidbaarheid. De soort Oeverzegge (Carex riparia) staat in het noordelijk deel op plaatsen met een brede vooroever en op plaatsen met een verlandingsoever; er is een negatieve relatie met de bedekking van stenen. In het zuidelijk deel staat deze soort op de brede plaatsen van de rivier. De soort Gele watorkers staat in het zuidelijk deel op plaatsen met een brede vooroever oevervegetatie Een hoge bedekking van de totale oevervegetatie (dus een goed ontwikkelde vegetatie) valt in het zuidelijk deel samen met een grotere breedte van de oeverzone; houten en stenen beschoeiingen hebben hier een negatieve invloed op deze bedekking. Oevervegetatie met soortenarm rietland (type Al) komt in het noordelijk deel vooral voor bij brede gedeelten van de oeverzône. Ruigtevegetatie (type A4) wordt voornamelijk gevonden bij een verlandingsoever en wordt negatief beïnvloed door een beschoeiing van hout of dakpannen. Oever- EX

43 vegetatie met natuurlijk struweel (type Cl) ligt vooral op delen met een smalle oeverzône. In het noordelijk deel van de Vecht staat dit type bovendien veelvuldig bij het oevertype Evenwicht. De oevervegetatie met kruiden en grassen (type D) wordt veelal gevonden bij een beschoeiing van hout of dakpannen. Er is een negatieve relatie met de verlandingsoevers. Het type D wordt vaak aangetroffen langs wegbermen. De soortengroep met Moeraszegge wordt vooral aangetroffen bij het oevertype Evenwicht. In het noordelijk deel staan deze soorten weinig bij houten beschoeiingen en in het zuidelijk deel weinig bij beschoeiingen van steen of dakpannen. De soortengroep met Engelwortel is in het zuidelijk deel afwezig bij het oevertype Evenwicht; in het noordelijk deel is de groep afwezig bij oevertype Verlanding. In het noordelijk deel komt deze groep vaak voor bij een aflopende verharding van de oever. De soort Hang wilgeroosje wordt vooral gevonden op plaatsen met een brede oeverzone en bij de oevertypen Evenwicht en Venlanding. Deze soort is minder aanwezig bij beschoeiingen van hout of dakpannen. Voor het zuidelijk deel geldt bovendien dat deze soort afwezig is bij stenen beschoeiingen. De soort Moerasandoorn komt slechts weinig voor bij venlandingsoevers. In het noordelijk deel wordt Moerasandoorn vooral aangetroffen bij oevers met een aflopende verharding. 41

44 7. DISCUSSIE 7.1. methodologische evaluatie Dit onderzoek diende om een overzicht te geven van de oevermorfologie en de aanwezige vegetatie langs de Vecht over ca 82 km oever. Het veidwerk is in vijftien werkdagen verricht. Per km oever kon ca 1 uur worden besteed om een groot aantal variabelen zo nauwkeurig mogelijk te bepalen. Dit beperkte de mate van detaillering van het onderzoek. Toch kunnen de gegevens uiterst bruikbaar zijn voor het opstellen van een restauratieplan voor de Vecht, mits daarbij wordt gewerkt met oeverdelen van minstens 50 meter lengte. De chemische gegevens van het oppervlaktewater geven een momentopname in begin september Gedurende de seizoenen zijn fluctuaties in de samenstelling van het Vechtwater aanwezig. Zelfs per dag kunnen verschillen optreden. Monsters 1 t/m 15 zijn op 4 september verzameld en de overige een dag later. Monster nr. 16 is op een moment genomen dat het gemaal van de Horstermeerpolder in werking was; monster 15 een dag eerder zonder de toevoer van dit brakke polderwater. Hierdoor wordt de schijn gewekt dat de meest brakke situatie een kilometer van de Horstermeer (meetpunt 16) verwijderd is. Vergeleken met de langlopende metingen in het Vechtwater (Provincie Utrecht bij Maarssen en Loenen; RWS/ZAG diverse punten tussen Vreeland en Muiden), passen de gevonden concentraties zeer goed binnen de waarden van deze meet reeksen. De bepalingen van de macro-ionen zijn waarschijnlijk tot op enkele procenten nauwkeurig. Berekening van de ionenbalans met deze onafhankelijke gegevens, laat een gemiddelde afwijking zien van slechts 0,78 S (de grootste afwijking is 2,6 S). Voor de concentraties aan micro-elementen kan, wegens metingen dicht bij de detectiegrens, niet gegarandeerd worden dat de waarden juist zijn. Wel kunnen de gevonden waarden ordinaal vergeleken worden. De waarde van de meeste variabelen, waarmee de morfologie van de oever, de oever-bescherming en de vooroever beschreven is, zijn in het veld geschat. Bij het opstellen van de lijst met variabelen is hiermee rekening gehouden. Naast variabelen met een schaalindeling (continue waarde), is er een relatief groot aantal variabelen met een klasseindeling (discrete waarde). Hiermee wordt voorkomen dat een schijn- 42

45 nauwkeurigheid in de gegevens gebracht wordt. De waarden van de visueel zichtbare variabelen vertonen per waarnemings-eenheid (de 'opname') geen grote variatie. De waarden van niet direkt waarneembare variabelen (bijvoorbeeld de bedekking van stenen onder water in de vooroever), zijn bepaald aan de hand van diverse steekproeven langs het betreffende oeverdeel. Hierdoor kunnen discontinuïteiten gemist zijn. De gegevens over de vegetatie zijn op zodanige wijze verzameld, dat per onderscheiden zône een goede karakteristiek van de vegetatie verkregen is. Hierbij is aandacht besteed aan de vegetatie-structuur, de dominante soorten en kenmerkende soorten. Voor de vegetatie in het water en op de vooroever is dit beeld vrij kompleet. Voor de vegetatie op de oever geldt dat hoe breder de oever-zône is, er meer kenmerkende soorten gemist kunnen zijn. Voor de vegetatie achter de oeverzône, waar dit probleem nog sterker speelt, is een extra veiddag ingelast. Gedurende deze dag zijn ten noorden van de Nes de locaties met een ecologisch waardevolle vegetatie vanaf de landzijde benaderd ten einde aanvullende informatie te verkrijgen van de vegetatie in deze zône. De gevonden flora-samenstelling blijkt nauwelijks te verschillen van de flora-gegevens in zover deze ter beschikking stonden vanuit de milieuinventarisaties van Provincies Utrecht en Noord-Holland. Deze vonden gedeeltelijk zeven tot tien jaar geleden plaats. Hieruit moet de conclusie getrokken worden dat de huidige situatie t.a.v. flora en vegetatie reeds langer aanwezig is evaluatie van de abiotische gegevens Over de gehele Vecht gemiddeld is de vooroever tot 1 meter diepte 2,5 meter breed en is de oever tot 0,5 meter boven de waterlijn 1 meter breed. Deze gemiddelde waarden geven aan dat het oevercompartiment van de Vecht veelal beperkt in oppervlakte is. De oevermorfologie toont een sterke antropogene beïnvloeding. Een aanzienlijk deel van de vooroevers is bedekt met stenen. Ongeveer 65 % van de oevers heeft een vorm van beschoeiing. Deze kan vele vormen van uitvoering hebben; houten constructies hebben hierbij de overhand. Het merendeel van de beschoeiingen bezit een redelijke onderhoudstoestand, zodat hierbij geen prioriteit aanwezig is voor het verbeteren van het oevercompartiment. De menselijke invloed komt eveneens tot uiting in de lange aaneengesloten rijen woonboten, die aanwezig zijn op locaties buiten de bebouwde gebieden. 43

46 De chemische gegevens van het oppervlaktewater geven aan dat er in termen van watersamenstelling en -kwaliteit twee verschillende rivierdelen te onderscheiden zijn. Het zuidelijk deel van Utrecht tot Nigtevecht bezit zeer hoge concentraties aan nutriënten, terwijl het noordelijk deel van Muiden tot Nigtevecht hogere concentraties aan chloor, magnesium en sulfaat bezit. Indien de doelstelling geformuleerd wordt dat het oorspronkelijke calcium-bicarbonaat-watertype (zonder grote hoeveelheden nutriënten) in de Vecht terug komt, zullen structurele veranderingen moeten plaats vinden. De geconstateerde hogere gehalten aan zware metalen in het I3meer zijn tot nu toe niet tot uiting gekomen in de analyses van dit water bij Rijkswaterstaat. Een nadere studie kan deze verschillen verduidelijken. Een mogelijke verklaring wordt gegeven door een verschil in analysemethode. Bij onze bewerking is het water niet gefiltreerd, zodat er zwevende stofdeeltjes aanwezig waren. Zware metalen binden, zich veel aan zwevende stofdeeltjes, waardoor hogere concentraties geanalyseerd kunnen worden. Indien deze uitleg klopt, blijft het probleem aanwezig dat er met het IJmeerwater hogere gehalten aan microverontreinigingen ingelaten worden. Deze problematiek beperkt zich dan niet tot de Vecht evaluatie van de biotische gegevens Het verkregen beeld van de watervegetatie moet in ecologisch opzicht als zeer ongunstig worden gewaardeerd. Over een afstand van 42 km op een breedte van gemiddeld 65 meter water zijn in totaal slechts 11 soorten ondergedoken en drijvende waterplanten aangetroffen. Er kan gesproken worden over een uiterst soortenarm ecosysteem. De waardering wordt nog minder, indien de geringe kwantiteit waarmee deze soorten voorkomen in de afweging meegenomen wordt. Ten noorden van Nigtevecht komen locaal alleen de Gele plomp en de Waterlelie voor. Ten zuiden van Nigtevecht komen naast deze twee soorten nog Hoornblad, Sterrekroos en Schedefonteinkruid in redelijké hoeveelheden voor. Deze vijf soorten kunnen een hoge vervuilingsgraad verdragen. Alle overige soorten zijn hoogstens in (zeer) geringe hoeveelheden aangetroffen. Ondanks de aangetroffen hoge belasting met nutriënten, blijkt er nog een ontwikkeling van watervegetatie mogelijk in het zuidelijk deel van de Vecht, dat voorzien wordt van water uit de Kromme Rijn en de Vaartse Rijn. In het door het IJmeer van water voorziene noordelijk deel ontbreekt ondanks het lagere nutriënten-niveau t.o.v. het zuidelijke deel toch de watervegetatie. Slechts de Gele plomp en de Waterlelie 44

47 kunnen hier (dankzij hun wortelstokken en luchtkanalen?) leven. Dit pleit ervoor de suppletie met IJmeerwater ter discussie te stellen. Over het algemeen zijn in de zônes van de oever en de vooroever vele storingsindicatoren aanwezig. Voor de vooroever geldt dat locaal typerende emerse vegetatietypen aanwezig zijn met Gele ijs en Kalmoes, resp. met Lisdodden en Mattenbies. De vegetatie van de terrestrische oevers bestaat voor een groot deel uit ruigtevegetatie en struweel. Hierbij zijn de karakteristieke bloemrijke ruigtevegetaties slecht ontwikkeld (veel storingssoorten in het Filipendulion èn tevens in geringe oppervlakten) en zijn de struwelen deels ontstaan bij afwezigheid van beheer. Halverwege Nigtevecht en Weesp liggen de waardevolste rietlanden: zowel in termen van oppervlakte als in termen van floristische samenstelling. Juist hier zijn lange rijen woonboten aanwezig. Voor de vegetatie op de oever en de vooroever geldt dat juist het gedeelte tussen Nigtevecht en Weesp de hogere waardering krijgt. In dit traject zijn nog redelijk brede (voor-)oevers aanwezig. De verklaring hiervoor moet voornamelijk in twee factoren gezocht worden. Ten eerste is de rivier hier ca. 2 keer zo breed als in het traject tussen Utrecht en Vreeland. Hierdoor heeft het intensieve scheepvaartverkeer minder invloed op de oevers: de eroderende werking van de hekgolven en de wegzuiging is stukken minder. Om deze reden is het niet nodig alle oevers te beschermen met een beschoeiing (zie fig. 7). De vooroevers in dit gebied zijn daardoor ook relatief goed ontwikkeld. Ten tweede is het oevergebruik door de mens in dit traject geringer. In tegenstelling tot vele andere delen ontbreekt veelal een weg (en bebouwing) direkt achter de oeverzône. Hierdoor blijft er letterlijk ruimte over voor de ontwikkeling van een natuurlijke vegetatie. Voor ecologische waarden aanwezig achter de oever zijn nauwelijks mogelijkheden tot ontwikkeling. Veelal is er een weg, een bebouwing of een gemaaid dijktalud te vinden achter de oever. Slechts op een tiental plaatsen grenst de oeverzône niet direkt aan een vorm van menslijk beïnvioede omgeving. Op de locaties waar de ruimte voor ecologische ontwikkeling wel aanwezig is, heeft zich veelal een waardevolle vegetatie ontwikkeld. 45

48 7.4. suggesties voor nader onderzoek Het beschreven onderzoek heeft veel gegevens beschikbaar gemaakt, die zich lenen voor een nadere studie. De opgestelde gegevensbestanden zijn zodanig samengesteld dat op eenvoudige wijze allerlei verschillende vervoigberekeningen mogelijk zijn. In de eerste plaats kan de ruimtelijke component van het onderzoek uitgewerkt kunnen worden. Hierdoor kan bijvoorbeeld duidelijk worden of er concentraties van belangwekkende vegetatietypen (met aanduiding van soorten) te vinden zijn. Ten tweede kunnen allerlei beheersvragen beantwoord worden. Zo is de mogelijkheid aanwezig te onderzoeken of de onderhoudstoestand van de beschoeiing invloed heeft op de aanwezigheid van de plantesoorten. Als een ander voorbeeld geldt de vraag of de expositie van de oever invloed heeft op het voorkomen van bepaalde plantesoorten danwel op de dikte van de sliblaag. Ten derde kan er een waardering plaats vinden van de huidige biotische situatie, waardoor (ruimtelijke gezien) prioriteiten in het beleid gesteld kunnen worden. Ten vierde kan na een studie met gebruik van de verzamelde basisgegevens en met kennis over de ruimtelijke spreiding van de variabelen een beeld opgebouwd worden onder welke abiotische omstandigheden een bepaalde biotische ontwikkeling van de oever mogelijk kan zijn. Met dit onderzoek moet het mogelijk zijn locaties aan te duiden die met extra maatregelen om te vormen zijn in een biologisch goed functionerend ecosyst eem. Ten vijfde verdient het aanbeveling een toekomstig beeld te formuleren, waaraan de Vecht moet voldoen. Pas hierna wordt het mogelijk bepaalde criteria op te stellen waaraan een ecologisch goed functionerende oever moet voldoen.

49 8. CONCLUSIES Er is een duidelijke tweedeling in de Vecht waar te nemen zowel in de oppervlaktewaterkwaliteit en als in de watervegetatie. Het gedeelte tussen Utrecht en 'Iigtevecht (zuidelijk deel) is relatief smal. Het wordt gevoed met water uit de Kromme Rijn en de Vaartse Rijn en het water is zeer nutriëntenrijk. De vegetatie in het water bestaat uit zowel ondergedoken als drijvende waterplanten. Het gedeelte tussen Nigtevecht en Muiden (noordelijk deel) wordt gevoed met Ijmeer-water en is breder. Het water is nutrientenarm, maar rijker aan zouten. Ondergedoken waterplanten komen hier niet voor. Drijvende waterplanten komen in het noordelijk deel wel voor, maar in mindere mate dan in het zuidelijk deel en vrijwel alleen de soorten Gele plomp en Waterlelie. In het noordelijk deel is de oeverzône op een aantal plaatsen goed ontwikkeld. Op enkele plaatsen komt het Zomerklokje in de rietkraag voor. Uitgezonderd enkele verbredingen in de rivier ontbreken in het zuidelijk deel van de Vecht de brede oeverzônes. Rioolwaterzuiveringsinstallaties hebben een duidelijk verhogende invloed op de nutriënten-concentraties van het Vechtwater. Via het uitslagpunt van de Horstermeerpolder komt brak, arseenhoudend water in de Vecht, terwijl met het water uit het IJmeer mogelijk zware metalen binnenkomen. Even ten zuiden van Loenen lijkt een vervuilingsbron aanwezig te zijn. Het merendeel van de Vechtoevers is beschoeid. Niet beschoeide oeverdelen vindt men vooral in het noordelijk deel. Langs 10 % van de oevers liggen aaneengesloten rijen woonboten en in het zomerseizoen vinden ook veel plezierjachten een plaats aan de Vechtoevers. Een groot deel van de vooroevers is in meer of mindere mate bedekt met stenen. In het zuidelijk deel blijken ondergedoken waterplanten minder voor te komen naarmate de breedte van de rivier en de breedte en bedekking van de vooroevervegetatie groter zijn. Voor de drijvende soorten Gele plomp en Waterlelie geldt juist het omgekeerde. De presentje van een ondergedoken watervegetatie is positief gecorreleerd met de bedekking van stenen op de vooroever. De drijvende waterplanten (Sterrekroosgroep) hebben dezelfde verspreiding als de ondergedoken waterplanten. 47

50 De breedte van de vooroevervegetaties, welke voornamelijk tot het rietlandtype behoren, is groter naarmate de rivier en de vooroever breder zijn. Breedte en bedekking van de vooroevervegetatie zijn kleiner, wanneer stenen op de vooroever liggen en/of de oever beschoeid is. Het voorkomen van de diverse vooroevervegetatietypen laat over het algemeen eenzelfde beeld zien met uitzondering van type D (grassen en kruiden). Dit type wordt gevonden in de smallere delen van de rivier. De oevervegetaties bestaan voornamelijk uit de typen A4 (ruigt), Cl (struweel), 0 (kruiden/grassen) en combinaties daarvan. Type D komt vaak voor in combinatie met een beschoeiing van hout of dakpannen en bij afwezigheid van een achterliggende vegetatie. Dit type komt meestal voor langs wegbermen, wanneer de rivier en de naastliggende weg van elkaar gescheiden worden door een smalle strook met gemaaide vegetatie. Bij oevervegetatietype 0 horen de soorten uit de groep met Engelwortel, welke ook regelmatig op de beschoeiing zelf groeien. Ruigtevegetaties op de oever (type A4) komen meestal voor op plaatsen, waar de oever niet beschoeid is en niet onderhouden wordt en vaak in combinatie met verlandingsoevers. Bij dit type hoort de soortengroep met Moeraszegge en Hang wilgeroosje. Oevervegetatie met struweel (type Cl) komt meestal voor op de wat stijlere oevers in combinatie met een achterliggende vegetatie, die ook tot type Cl behoort. Rietland (type Al) wordt op de oevers voornamelijk aangetroffen, wanneer de oeverzone breed is. Voor het noordelijk deel geldt dat dergelijke brede oeverzones vaak voorkomen in combinatie met brede vooroevers. De zone direkt achter de oever gelegen, is meestal bebouwd of in cultuur gebracht. Slechts op een tiental locaties is momenteel een ecologisch waardevolle zône aanwezig tussen de oever en de voet van de dijk. 48

51 9. RESTAURATIE MOGELIJKHEDEN Dit hoofdstuk is een weergave van de indrukken zoals deze in het veld en bij de verwerking van gegevens opgedaan zijn. Dit houdt in dat de visie mogelijk niet volledig is en ter verantwoording komt van de auteurs. In de inleiding is gewezen op de wens de Vecht te laten functioneren als schakel in de ecologische infrastructuur van de noordoost zuidwest door Nederland lopende 'moeras as' en als verbindingselement in de oost west lopende regionale relatie tussen de Vechtstreek en het westelijk veenweidegebied van Utrecht. Momenteel kan in ecologische opzicht gesproken worden van een gekanaliseerde boezem, gezien de waterhuis houding, de hogere ligging t.o.v. de omringende polders en de voor de meerderheid beschoeide oevers. Tussen de dijken van de Vecht bevinden zich slechts incidenteel ecologisch waardevolle oevers of waardevolle watersystemen. Voor mogelijke restauratieplannen dienen eerst algemene criteria opgesteld te worden waaraan een ecologisch goed ontwikkelde oever moet voldoen. Om hierna aan de vermelde verbindingsfunctie inhoud te geven, moeten er gezien de hiervoor geschetste problemen structurele aanpassingen plaats vinden. Deze aanpassingen moeten tot stand komen op drie belangrijke beleidsvelden: - planologie en inrichting; - hydrologie en watersamenstelling; - natuurbeheer en natuurbouw ecologische infrastructuur Een essentiöel probleem met de rivier de Vecht is, dat er tot op dit moment geringe mogelijkheden aanwezig zijn om een ecologische relatie te ontwikkelen. Voor driekwart is de Vecht een redelijk smal (< 60 m) water met beschoeide oevers. De intensieve recreatievaart in de zomer laat nauwelijks een vorm van oevervegetatie toe. Door de bebouwing op vele plaatsen aanwezig direkt achter de oever, is er ook weinig kans om ecologische relaties te ontwikkelen. Bovendien wordt de oeverzône op vele plaatsen onderbroken door woonkernen met kademuren. Buiten de woonkernen, waar wel gunstige locaties aanwezig zijn voor ecologische ontwikkelingen, wordt veel ruimte ingenomen door kilometers lange rijen met woonboten. Voor deze woonboten zouden alternatieve locaties gezocht kunnen worden, zodat de belangrijke oeverdelen in ecologisch opzicht gerestaureerd kunnen worden. 49

52 onderzoek Utrechtse Vecht 1989 Oevermorfologie & vegetatie Int. Vakgr. Milieukunde RU Utrecht Overmeer Vreeland I? Loenen Nieuwersluis Breuke1er. LM bebouwd gebied 7 woonboten 1 grote natuurgebieden m = aan-/afvoer kanalen Utrecht Fig. 9. Ekologische infrastructuur rond de Vecht

53 Niet alleen tussen de dijken van de Vecht liggen de knelpunten: tussen de rivier en de gehele Vechtstreek zijn zeer weinig mogelijkheden aanwezig voor dieren en planten om zich via de Vecht te verplaatsen. Deze problematiek laat zich aflezen uit fig. 9. Voor een groot gedeelte is de Vecht ingekapseld tussen de bebouwing en de woonschepen. In een gunstige situatie wordt de Vecht begrensd door agrarische gebieden. Werkelijke contacten tussen de rivier en de natuurgebieden in de Vechtstreek ontbreken. Slechts op twee plaatsen naderen deze twee eenheden elkaar: tussen Loenen en Vreeland en ten noorden van de Spiegelpolderplas. Ook op deze locaties wordt de Vecht van het achterland gescheiden door een weg en verspreide bebouwing, echter met enige ontwikkeling en vrijstelling kunnen hier nog relaties gelegd worden. Ten denken valt o.a. aan een brede brug waar de fauna ongestoord onderdoor kan gaan (in vergelijking met dassentunnel en cerviduct, nu een 'lutra-brug'). Tevens kan onderzocht worden of met behulp van de planologie en enige sanering op andere plaatsen verbindingen gemaakt kunnen worden. Hierbij kunnen ook ontwikkelingen plaats vinden in het agrarische gebied, bijvoorbeeld met de Relatienota. Tegelijkertijd dienen bij deze verbindingsplaatsen zowel langs de rivier als in de natuurgebieden brede en gevariëerde oeverzônes ontwikkeld te worden. T.a.v. de aquatische verbindingen tussen de Vecht en de Vechtstreek liggen mogelijk nog grotere problemen. In de huidige situatie bestaan deze natte verbindingen uit sluizen en gemalen. Door de verschillen tussen het peil in de Vecht en de diverse polderpeilen zijn moeilijk open verbindingen te realiseren hydrologie en watersamenstelling Voor de ontwikkeling en de regeneratie van een vegetatie in het water en aan de oever is het noodzakelijk een andere samenstelling van het oppervlaktewater te verkrijgen. Een richtlijn voor deze samenstelling kunnen de chemische gegevens uit het begin van deze eeuw zijn (zonder eutrofiering, zie Barendregt et al., 1989). Deze gegevens indiceren niet alleen andere niveau's van nutriënten, doch ook een andere verhouding in macro-ionen. Bij de realisering van deze gewenste watersamenstelling is één dwingende randvoorwaarde: het gehele sy steem zal voor een deel afhankelijk blijven van Rijnwater. Getracht moet worden de Vecht te voorzien van systeem-eigen water uit de Vechtstreek, echter door 50

54 allerlei beperkingen zal dit op korte termijn niet volledig mogelijk zijn. Gezocht zal moeten worden naar verschillende complementaire deeloplossingen. Geconstateerd kan worden dat bij de huidige samenstelling van het inlaatwater uit het IJmeer nauwelijks een watervegetatie in het noordelijk deel van de Vecht aanwezig is. Andere factoren zoals slibdikte, expositie/beschutting, en bodem blijken uit de berekeningen niet te verschillen met het zuidelijk deel. Onderzocht zou moeten worden wat de preciese oorzaak is van de afwijkende watersamenstelling en wat de oorzaak is voor de afwezigheid van waterplanten. Deze suppietie met IJmeerwater kân zeer eenvoudig stopgezet worden, waarbij tevens weer een historisch correcte situatie van een rivier met één oorsprong en één stromingsrichting ontstaat. Door een sterk verminderde afvoer bij de sluis bij Nigtevecht kan het Vechtwater uiteindelijk via de Muidertrekvaart bij Muiden naar het Amsterdam- Rijnkanaal stromen. Hierbij doet zich direkt een probleem voor. Het brakke water uit de Horstermeer moet als ongewenst voor de watersamenstelling gekenschetst worden. Door de aanwezigheid van een RWZI in de Horstermeer is het polderwater uit de Horstermeer tevens belast met nutriënten, waardoor dit water om twee redenen ongewenst is. Hiermee komen we direkt op het volgende probleem: de drie RWZI's zorgen met hun effluent voor een dermate grote nutriënten-belasting, dat er structurele oplossingen gezocht moeten worden. Een eerste suggestie die verder onderzocht kan worden, is berekenen van het gevolg van het nog verder terugbrengen van de concentratie aan nutriënten in het effluent. Technische veranderingen binnen de RWZI en het aanleggen van grote helofytenfilters (zie bijv. Duel & Sans, 1986) kunnen hierbij van toepassing zijn. Deze na-zuivering van het effluent kan gecombineerd worden met natuurbouw met moerassystemen in het Noorderparkgebied (RWZI van Utrecht en Maarssen) en in de Horstermeerpolder (RWZI aldaar). Indien alle nutriënten en organische verbindingen uit dit effluent verwijderd worden, blijft er in principe een passende watersamenstelling over (drinkwater is van oorsprong goed grondwater). De toevoer van brak water uit de Horstermeer blijft bij deze oplossingsrichting een probleem, tenzij een groot deel van deze polder geïnundeerd wordt ten dienste van de helofytenfilters. 51

55 Een andere suggestie voor nader onderzoek wordt ingegeven door het feit dat er twee afwaterings-mogelijkheden dicht bij elkaar liggen: de Vecht en het Amsterdam-Rijnkanaal liggen maximaal slechts enkele kilometers van elkaar verwijderd. Door een scheiding van waterstromen moet het mogelijk worden al het schone (of te reinigen) systeem-eigen water via de Vecht af te voeren en al het verontreinigde water via het Amsterdam- Rijnkanaal. Indien deze scheiding ver doorgevoerd wordt, moet het mogelijk worden de watersamenstelling essentieel te veranderen, zodat er een redelijke kans is op de aanwezigheid van nutriënten-arm systeemeigen water in de Vecht. Voorwaarde hierbij is dat het effluent uit de RWZI's naar het Amsterdam-Rijnkanaal afgeleid wordt. Als dit reeds in het stroomgebied van de Kromme Rijn plaats vindt, kan de primaire voeding van de Vecht met systeem-eigen water uit de Kromme Rijn gehandhaafd blijven. De Kromme Rijn bevat namelijk ook voor een deel regenwater en kwelwater uit de Utrechtse Heuvelrug. Daarbij kan nog overtollig water uit de polders van de Vechtstreek toegevoegd worden (in hoeveelheid te verhogen door vermindering van waterwinning in Het Gooi en de Utrechtse Heuvelrug). Een probleem blijft dan nog dat het brakke water vanuit de Horstermeer van de Vecht dient te verdwijnen. Met deze aktiviteiten wordt het Amsterdam-Rijnkanaal extra belast. Nader onderzoek zou echter kunnen uitwijzen dat dit kanaal geringe ecologische potenties bezit, waardoor deze keuze verantwoord kan blijken te zijn. Een ander probleem is in dat geval de drinkwaterfunctie (inname bij Loenen) van het Amsterdam-Rijnkanaal. De kwaliteit in dit kanaal is nu reeds problematisch, omdat bij Maarssen en Breukelen reeds 70 tot 80 % van het effluent van de RWZI's op het Amsterdam-Rijnkanaal komt. Echter indien alle RWZI's hun effluent direkt op dit kanaal uitslaan, zal er naar verwachting een goede waterkwaliteit in de Vecht ontstaan. Bij voldoende voeding van de Vecht ontstaat weer de structurele mogelijkheid ter bereiding van drinkwater direct Vechtwater in te laten in de Loosdrechtse Plassen ontwikkeling van de oevers Uit het verrichte onderzoek komt naar voren dat de ruimte tussen de eerste (vooroever)vegetatie en de dijk op veel plaatsen te gering is om ecologische waarden te ontwikkelen (zie tabel 2). Bovendien is er in algemene termen een positieve correlatie aangetoond tussen de breedte van de vooroever/oever en de aanwezigheid van een vegetatie. Voor de ontwikkeling van de ecologische relaties in de Vecht staat er op veel

56 plaatsen tussen de dijken van de Vecht slechts één weg open: het smaller maken van de vaargeul. Hierbij kan gedacht worden aan het opwerpen van een half-doorlatende beschoeiing vr de huidige oever. Bijvoorbeeld door het opwerpen van een lage kade van grove steen een tiental meters voor de huidige oeverlijn, ontstaat er een beschermde zône. Hierbinnen treedt dan nauwelijks golfslag op en heeft het water een (relatief) lange verblijftijd. In zo'n situatie kunnen zich velden met riet en biezen en diverse typen verlandingsoever ontwikkelen. Op deze wijze kan bereikt worden dat zich een ecologische zône over een grotere lengte ongestoord ontwikkelt. Ten einde de aangegeven ontwikkeling te realiseren, dienen allereerst studies verricht te worden naar de technische mogelijkheid dit voorstel tot uitvoer te brengen. Tevens moet onderzoek plaats vinden naar de minimaal benodigde breedte van de vaargeul (om nautische redenen) en van de oever (om ecologische redenen). 53

57 10. LITERATUUR - Barendregt, A., M.J. Wassen & J.T. de Smidt (1989). Regeneratie en behoud van ecosystemen door integraal waterbeheer. In: L. van Liere, R.M.M. Roijackers & P.J.T. Verstraelen; Integraal waterbeheer in het Goois/Utrechts stuwwallen- en Plassengebied. Rapporten en Nota's - CHO-TNO nr. 22. 's-gravenhage. Pag DHV Raadgevend Ingenieursbureau BV / Interfacultaire Vakgroep Milieukunde Rijksuniversiteit Utrecht (1989). Probleemverkenning Restauratieplan Vecht. Rapport in opdracht van Initiatiefgroep Restauratieplan Vecht, Rijkswaterstaat Noord-Holland ANW (inclusief aparte bijlage 2: Verwerking literatuur en interviews). - DHV Raadgevend Ingenieursbureau BV (1989). Multifunctioneel oeverbeheer: locatiekeuze en mogelijkheden voor (her)inrichting van de Vechtoevers bij Vreeland. Suppiement bij Studierapporten Integraal Waterbeheer nr. 04. Amersfoort. - Duel, H. & F.J.A. Sans (1986). Waterzuivering door macrohelofytenfilters. Landschap 3: Rooy, P.T.J.C. van -, P. Vertegaal, D. de Smit, J.T. de Smidt & P.J.T. Verstraelen (1989). De restauratie van de Vecht: een studie naar de ontwikkelingsmogelijkheden. In: L. van Liere, R.M.M. Roijackers & P.J.T. Verstraelen; Integraal waterbeheer in het Goois/Utrechts stuwwallen- en Plassengebiad. Rapporten en Nota's CHO-TNO nr. 22. 's-gravenhage. Pag Westhoff, V. & A.J. den Held (1969). Plantengemeenschappen in Nederland. Thieme, Zutphen. 54

58 BIJLAGEN Kaart 1A t/m 4B - schaal 1:7143 (als losse bijlage) Bijlage 1 - basisgegevens abiotisch per onderscheiden oeverdeel (186x) Bijlage 2 - idem, abiotische en biotische variabelen Bijlage 3 - basisgegevens biotisch per onderscheiden oeverdeel (186x) Bijlage 4 - idem, overige biotische variabelen Bijlage 5 - chemie 27 monsterpunten oppervlaktewater Bijlage 6 - gebruikt veldformulier 55

59 onderzoek Utrechtse Vecht 1989 Oevermorfologie & vegetatie Int. Vakgr. Milieukunde RU Utrecht Nieuwersluis Breukelen OPNAMELOCATIE (BEHORENDE BIJ DE BIJLAGEN) Utrecht -:

60 BIJLAGE 1 Basisgegevens van de 186 onderscheiden oeverdelen. Eerste deel met vooral abiotische variabelen. Opgenomen variabelen in 19 groepen (zie kop): Opnamenummer Lengte van opname oeverdeel in meters Breedte van de vooroever in cm Bodemtype (KK, KZ, KV, ZV, ZZ; bijv. KZ Klei met enig Zand) Dikte van de sliblaag in cm. Beschrijving sliblaag met drie variabelen: - textuur sliblaag (Fij, Matig-fijn, Grof, Niet) - aanwezigheid organisch materiaal (0 of 1) - kleur sliblaag (Zwart, Grijs, Niet) Geur sliblaag (Vuurstenen, Olie, H2S, Niet) Type stenen (Bakstenen, Puin, Kiezel, natuur-steen, Niet) Grootte stenen in cm Bedekking van de stenen in % Talud van de vooroever in graden Talud terrestrisch in graden Beschoeiings-type (0 - afwezig, 1 - aanwezig) - beschoeiingtype - Hout - beschoeiingtype - Steen - beschoeiingtype - Dakpannen of stenen (gestapeld) - beschoeiingtype - Aflopende verharding - beschoeiingtype - Basalt - beschoeiingtype - Metaal Oevertype (0 - afwezig, 1 - aanwezig) - oevertype Evenwicht - oevertype Afslag - oevertype Verlanding Hoogte beschoeiing boven waterspiegel in cm Diepte beschoeiing onder water in cm Onderhoudstoestand beschoeiing (Goed, Slecht, 0) EGV - geleidbaarheid van het oppervlaktewater in is/cm Aanwezigheid van afvoeren (0 - afwezig, 1 - aanwezig)

61 eerste dataset = man *** ** * ********s*******..*s****s***.*s** ***.**.*$. ******************* KZ 005 FOZ N P G ZZ 010 FOZ N ZZ 002 F00 N B S ZZ 000 NON N P ZZ 005 F1Z N NON N B S ZZ 000 NON N P S KZ 100 FOZ V B S KZ 050 FOZ V N ZZ 000 NON N N ZZ 020 MOZ N P ZZ 010 MOZ N P G ZZ 025 MOZ N P ZZ 000 NON N P S ZZ 030 M1Z V P ZZ 020 MOZ N B KZ 020 F1Z N P FOZ V P S KZ 005 GOZ V S M1Z N P ZZ 002 F1Z N P KZ 030 F1Z V N ZZ 080 FOZ N P ZZ 060 FOZ v P ZZ 002 MOZ N B G ZZ 010 MOZ N P G KZ 000 NON N P G ZZ 000 NON N P KK 005 M1Z N B ZZ 005 MOZ N P S KZ 010 MOZ 0 N G ZZ 000 NON N N G ZZ 000 NON N G ZZ 000 NON N N ZZ 010 FOZ V G1Z V N ZZ 000 NON N S ZZ 005 G1Z N P S ZZ 010 MIZ V P S KK 060 F1Z N N KZ 004 FOZ N P (Z 000 NON N P ZZ 040 FOZ 0 N KZ 001 G1Z N N ZZ 000 NON N B ZZ 015 FOZ N P KV 000 NON N P KZ 000 NON N P ZZ 000 NON N KZ 000 NON N N KZ 000 NON N P KK 000 NON N N F KZ 010 MOZ 0 N KZ 000 NON N N KZ 000 NON N N ZZ 000 NON N P

62 eerste dataset = man, * * * * * * * es. * * * * s * * * * * * ** $ * * * $ * * * S *8* * * 8 * **** 5$ 5$... S 8 * * * S * S ZZ 000 NON N P G KK 040 GOZ N N FOZ N N ZZ 060 MOZ N KV 040 GOG N N KK 030 G1G N N KK 030 G1G N P KK 040 NOG N N KK 004 GOG N N S G1G N N KV 000 NON N N ZZ 000 NON N N S NON N P KK 002 G1Z N N MOZ N P ZZ 025 MOZ N S ZZ 060 MOZ V P KK 003 M1Z N P KK 002 G1Z N P ZZ 000 NON N P G ZZ 000 NON N P G ZZ 000 NON N P KK 010 G1Z N P KK 030 G1G N S F1Z N ZZ 060 M1Z N N ZZ 000 NON N B G ZZ 005 G1Z N B KK 020 G1Z N N G ZZ 000 NON N N G KK 002 G1G N N KK 000 NON N i< KZ 000 NON N P KK 000 NON N P ii 000 NON N P KK 040 M1Z N N KV 002 G1G N N ZZ 005 G1Z N P ZV 000 NON N N KK 020 G1Z N N KK 020 G1Z N N ZZ 020 G1Z 0 Nl G ZZ 010 M1Z N P ZZ 020 G1Z N B ZZ 010 MOZ V P ZZ 000 NON Nl P S (K 015 MOZ Nl P G ZZ 002 FOZ N B G ZZ 025 FOZ N N ZZ 040 M1Z V N ZZ 000 NON N N ZZ 020 MOZ V N ZZ 060 M1Z 1-1 K ZZ 000 NON N B FOZ 0 N ZZ 015 G1Z N B KZ 020 GIZ N N KZ 005 GlO N N KZ 020 G1Z N N KV 002 G1G Nl N ZZ 000 NON N B ZZ 080 FOZ N N KK 020 M1Z N Nl

63 eerste dataset = man S88888 * *888*585 *58888 SS8$*s 558*8858*85 5$ SSSS *8*8*85558*55*5 58*5* * KK 040 G1Z N N ZZ 000 NON N KV 000 NON N S KZ 000 NON N S G ZZ 000 NON N K G ZZ 005 G1G N G KV 000 NON N B S KV 010 G1Z V P G KK 002 G1Z N P G KZ 010 G1Z N KK 000 NON N S G ZZ 005 GOG V P G KK 000 NON N K G KK 040 M1G V N KK 010 G1G V K KK 040 GOZ N N KK 060 G1Z N N G NON N P KZ 015 MOZ N P GOZ N N S KK 010 M1Z N N S KZ 000 NON N N KK 035 G1Z N N ZZ 000 NON N P ZZ 000 NON N P S KK 000 NON N S G KK 001 FOZ N N ZZ 000 NON N P KZ 000 NON N P G KK 002 MOZ N S G KK 050 FOZ N B G ZZ 002 G1Z N P G ZZ 005 MOZ N G ZZ 000 NON N P G KK 000 NON N S G ZZ 002 MOZ N B G ZZ 002 MOZ N S G ZZ 005 FOZ N S KZ 000 NON N N G ZZ 000 NON N P G ZZ 000 NON N B G ZZ 005 G1Z N S G ZZ 000 NON N P S ZZ 000 NON N S G ZZ 000 NON N P G ZZ 040 M1Z N G ZZ 000 NON N G ZZ 020 M1Z V P G ZZ 000 NON N B G ZZ 001 M1Z N S G ZZ 000 NON N G ZZ 000 NON N P S KZ 020 FOG N P G KK 010 FOZ V S G ZZ 000 NON N S S ZZ 000 NON N P S ZZ 040 FOZ N N G ZZ 010 FOZ N P G ZZ 000 NON N P S ZZ 005 F1Z V P G ZZ 030 FOZ N P S ZZ 020 FOZ N P S ZZ 001 FOZ N P G KZ 000 NON N P KZ 000 NON N P G 634 1

64 BIJLAGE 2 Basisgegevens van de 186 onderscheiden oeverdelen. Tweede deel met vooral abiotische variabelen. Opgenomen variabelen in 14 groepen (zie kop): Opnamenummer Oppervlakte drijvende waterplanten in m2 Bedekking van drijvende waterplanten in X van totaal oppervlak Oppervlakte ondergedoken waterplanten in m2 Bedekking van ondergedoken waterplanten in % van totaal oppervlak Breedte vegetatiezone vooroever in cm Vegetatietype van vooroever (0 - afwezig, 1 - aanwezig) - type Al - soortenarm rietland - type A3 - lisdodde/biezen - type D - kruiden/grassen Hoogte in cm van de vegetatie van de vooroever Bedekking vegetatie van de vooroever Breedte in cm van de vegetatiezone van de oever Vegetatietype van de oever (0 - afwezig, 1 - aanwezig) type Al soortenarm rietland type A2 soortenrijk rietland type A4 ruigt type Cl natuurlijk struweel type C2 aangelegd struweel type D kruiden en grassen type E tuinen - type F - bouwland Hoogte in cm van de vegetatie op de oever Bedekking in % van de vegetatie op de oever Vegetatietype van het achterland (0 - afwezig, 1 - aanwezig) type Al soortenarm rietland type A4 ruigt type B weiland type Cl natuurlijk struweel type C2 aangelegd struweel type D kruiden en grassen - type E - tuinen type F - bouwland - type G - bebouwing

65 tweede dataset = mar S

66 tweede dataset = mar2 5 0*5 0 0*5 *5* 85*0 *****0$S******** sa * * *.s S *5* *5*

67 tweede dataset = mar2 *5.. S *5*0*5 5*5*5*5 0 S S 555*5 S S 555*

68 BIJLAGE 3 Basisgegevens van de 186 onderscheiden oeverdelen. Derde deel met vooral biotische variabelen. Opgenomen variabelen in 8 groepen (zie kop): Opnamenummer Tansley-bedekking van 4 ondergedoken waterplanten: - Callitriche spec - Ceratophyllum demersum - Elodea nutallii - Potamogeton pectinatus Tansley-bedekking van 7 drijvende of emerse waterplanten: - Hydrocharis morsus-ranae - Lemna spec - Nuphar lutea - Nymphaea alba - Sagittaria sagitttofolia - Sparganium emersum - Spirodela polyrhiza Tansley-bedekking van soorten in de vooroever (27 soorten) 4. - Acorus calamus - Alisma plantago aquatica - Bidens tripartita - Carex acuta - Carex acutiformis - Carex paniculata - Carex riparia - Cicuta virosa - Epilobium ciliatum - Epilobium hirsutum - Iris pseudacoris - Juncus effusus - Lycopus europaeus - Lythrum salicaria - Mentha aquatica - Polygonum hydropiper - Rorippa amphibia - Salix alba - Salix cinerea - Salix fragilis - Scirpus lacus. lacustris - Sium latifolium - Sparganium erectum - Stachys palustris - Typha angustifolia - Typha latifolia - Veronica beccabunga Breedte in meters van het water van het rivierdeel Rivierdeel (U - ten zuiden van Nigtevecht, N - ten noorden)

69 derde dataset = mar u U u u u U u U IJ U u U u U U U U U U U U U U u U U U U U U U U U U U U U U (J U U U U u u U U U U t.) U U U U u U U U U

70 derde dataset = mar3 e* usess**gs*s**s***ss****asss*as*ø**ss*sas*ss**ugs.s*ss..a...s sssss*esss*sess.s*s*** *ss*s*ss**es*ss.sesass.*ssss*sø...,...s U U t.) U U U U U U U U N N N N N N N N N N N N N N N ' N N * N N N N N N N N N N N N N N N N N N N N N N N N N N N N N N N N N Q N N

71 derde datasat = mar S*50**S55SS*5SS**S*SSSS*SS*S***SSS***S*SSSS*SSSS**SS*S*$SS*$S * N N N N N N N N N N N N N N N U U (J U U U U U U U U U U IJ U U U U u IJ U U ( U U u U U U U U U U U U U u U U U U U U U U U Ii U U

72 BIJLAGE 4 Basisgegevens van de 186 onderscheiden oeverdelen. Vierde deel met vooral biotische variabelen. Opgenomen variabelen in 2 groepen (zie kop): Opnamenummer Tansley-bedekking van 63 plantesoorten van de oever; soorten op volgorde en in groepjes van 10: - Acorus calamus - Alnus glutinosa - Angelica archangelica - Angelica sylvestris - Asplenium ruta-muraria - Berula erecta - Bidens cernua - Bidens tripartita - Carex acuta - Carex acutiformis - Carex disticha - Carex paniculata - Carex pseudocyparus - Carex riparia - Centaurea jacea - Chamaenerion angustifolium - Cicuta virosa - Dryopteris dilatata - Eleocharis palustris palustris - Epilobium ciliatwn - Epilobium hirsutum - Epilobium montanum - Epilobium parviflorum - Eupatorium cannabinum - Filipendula ulmaria - Humulus lupulus - Iris pseudacoris - Juncus articulatus - Juncus effusus - Linaria cymbalaria - Lycopus europaeus - Lysimachia vulgaris - Lythrum salicaria - Myosotis palustris - Myosoton aquaticum - Nasturtium microphyllum - Oenanthe aquatica - Oenanthe fistulosa - Petasites hybridus

73 - Peucedanum palustre - Polygonum hydropiper - Ranunculus sceleratus - Rorippa amphibia - Rorippa sylvestris - Salix alba - Salix cinerea - Salix fragilis - Salix viminalis - Scirpus maritimus - Scrophularia nodosa - Scutellaria galericulata - Seriecio aquaticus - Senecio sylvaticus - Sium latifolium - Sparganium erectum - Stachys palustris - Symphytum officinale - Typha angustifolia - Typha latifolia - Valeriana officinalis - Veronica beccabunga - Veronica catenata

74 vierde dataset = rnar4 *s******s* SS******* ********** ***S**** ********S** ** 1 2 *.*.***e*s **s*s**s** *******8s* **.*****.s ** , c & E O , al , , ' ' e ' d

75 i ! ' i ! t ' loo ! ! ! l ûoi0000l ' , ! k ! ,

76 C i oo ooc i i : : ii000i ! : ; k

77 ADDENDUM (bij: " de oevers van de Vecht", door M. van der Bie et al. Utrecht, december 1989) In dit rapport staat bij het vermelden van de gevonden waarden aan spore-elementen in het oppervlaktewater de aantekening dat de waarden slechts ordinaal gebruikt kunnen worden (blz. 22). Hierbij ontbreekt een verdere uitleg zodat verwarring kan ontstaan die alsnog weggenomen kan worden. De gebruikte ICP-apparatuur heeft namelijk een detectie-limiet waaronder geen elektrische pulsen afgegeven worden. Boven deze detectie--limiet worden wel signalen afgegeven, echter tot de bepalingsgrens zijn de bijbehorende concentraties niet betrouwbaar. De signaal/ruis verhouding is te laag om betrouwbare gegevens op te leveren. Omdat vele gemeten waarden tussen de detectiegrens en de bepalingsgrens liggen, moeten die waarden derhalve vergelijkenderwijs gebruikt worden (in het ene monster meer dan in het andere) en mogen geen exacte normen toegepast worden! De opgegeven concentraties in figuur 5 en bijlage 5 zijn dus relatief bedoeld. Bepalingsgrenzen, rond welke de concentraties van de elementen resp. ionen betrouwbaar beginnen te worden: Ag mg/l Al B Ba Be Cd Ce Co Cr Cu Li Mo Ni mg/l Pb Sn Sr Ti V Y Zn Zr Na K Mg CA mg/l Si Fe S P HCO3-5.0 mg/l Cl SO4-1.0 PO NO NH4-0.02

78 BIJLAGE 5 Chemische gegevens van 27 oppervlaktewatermonsters uit de Vecht, verzameld op 4 en 5 september Alle concentraties zijn in mg/l van het totale element, tenzij het ion aangegeven wordt (NH4, etc). EC (EGV) in ps/cm. Indien waarde 0.00 aangegeven wordt, is de concentratie beneden de detectiegrens. S-kat - de som van de kationen in meq. 5-an - de som van de anionen in meq. Balans - de afwijking in X van de ionenbalans. Stiff-diagram van monster 9 (boven) en monster 23 (beneden) S meq Ca Mg Pla+K jzllbb- HCO3 904 cl

79 No EC ph Na K Ca Mg NH4 Fe Si No NO3 PO4 P-tot Cl HCO3 SO4 S-kat 5-an balans

80 No Ag Al 6 Ba Be Cd Ce Co Cr Cu Li No Mo Ni Pb Sn Sr Ti V Y Zn Zr

81 BI.3LAGE 6 Voorbeeld van het gebruikte veldformulie

82 VECHTPRO.JEKT Opnamenummer (eigen kaartnr. & volgnr.): km.hok: - Datum: Deelnemers: Karin / Marianne / ABIOTISCHE COMPONENTEN Vooroever (aquatisch deel tot 1 meter diep) - breedte: - bodem ondergrond (zand/klei/veen): - sliblaag * dikte: * textuur: * kleur: * geur: H2S / fenol / olie / riool / vuursteen - stenen * type: * grootte: * aantal / bedekking: Talud (geleed / ongeleed) - hellingshoek vooroever: - hellingshoek terrestrisch: Cl. Kunstmatige oever - hoogte boven opp.waterlijn: - diepte onder opp.waterlijn: - onderhoud: goed / slecht - opbouw * type: kademuur / wand /aflopende verharding / palen bebouwing / woonboot * materiaal: behandeld hout / hardhout / gestapelde stenen dakpannen / beton / basalt / asfalt / graniet slakken / puin C2. Oever zonder beschoeiing - breedte zone tot 50 cm. boven wateroppp.lijn: - dynamiek: afsiagoever / in evenwicht / verlandingsoever - vegetatie opbouw (volgens code): D. Watersamenstelling - EGV moting (km./waarde): - riool / afvoer * km.aanduiding: * werkzaam: ja / nee Opmerking(en):

83 BIOTISCHE COMPONENTEN A. Watervegetatie - ondergedoken * oppervlakte: * bedekking: * soorten (Tansley): 1. - drijvend * oppervlakte: * bedekking: * soorten (Tansley): 1. Bi. Vegetatie voor kunstmatige oever Vegetatie op/in water indien geen beschoeiing - breedte Zone: - vegetatie-opbouw (volgens code): - hoogte: - bedekking: - soortenlijst: ja / nee B2. Vegetatie achter kunstmatige oever Vegetatie boven opp.waterlijn indien geen beschoeiing - breedte zone: - vegetatie-opbouw (volgens code): - hoogte: - bedekking: - soortenlijst: ja / nee C. Achterliggende vegetatie - vegetatie-opbouw (volgens code): CODERING VOOR BESCHRIJVING VAN DE VEGETATIE-TYPEN A. riet / lisdodde / ruigt : Al. riet - soortenarm riet - soortenrijk lisdodde en/of biezen ruigt B. grasland C. bos / struweel : Cl. natuurlijk C2. aangelegd D. kruiden / grassen : Di. soortenarm D2. soortenrijk E. volks- / moestuinen F. bouwland G. bebouwing

84 SOORTENLIJST VECHTPROJEKT behorend bij onderdeel Bi Achillea ptarmica - 0 Juncus articulatus - Acorus calamus - 0 Juncus bufonius - Aethusa cynapium 0 Juncus bulbosus - Agrostis canina 0.Juncus compressus - Alisma lanceolata 0 Juncus conglorneratus - Alisma plantago-aquatica 0 Juncus effusus - Alnus glutinosa 0 Juncus infiexus - Angelica sylvestris 0 Juncus squarrosus - Apium nodiflorum 0 Juncus subnodulosus - Asplenium rutamuraria 0 Lathyrus palustris - Butomus umbellatus 0 Lathyrus pratensis - Calamagrostis canescens 0 Leucojum aestivum - Caitha palustris 0 Linaria cymbalaria - Cardamine flexuosis 0 Lotus corniculatus - Carex acuta - 0 Lotus uliginosus - Carex acutiformis - 0 Luzula campestris - Carex nigra - 0 Luzula multiflora - Carex paniculata - 0 Lychnis flos-cuculi - Carex pseudocypus 0 Lycopus europaeus - Carex remota 0 Lysimachia nummularia - Carex riparia 0 Lysimachia thyrsiflora - Centaurea jacea 0 Lysimachia vulgaris - Cerastium arvense 0 Myosotis laxa - Cicuta virosa 0 Myosotis palustris Cirsium palustris 0 Nasturtium microphyllum - Cladium mariscus 0 Oenanthe aquatica - Deschampsia cespitosa 0 Oenanthe fistulosa - Dryopteris cristata 0 Petasites hybridus - Dryopteris dilatata 0 Peucedanum palustre - Eleocharis palustris pal. 0 Poa palustris Epilobium hirsutum - 0 Potentilla palustris - Epilobium palustre 0 Pulicaria dysenterica - Epilobium parviflorum Ranunculus aquatilis - Epilobium spec. Ranunculus circinatus - Epilobium tetragonum Ranunculus flammula - Equisetum fluviatile - 0 Ranculus sceleratus - Equisetum palustre Rorippa amphibia - Erigeron canadensis Rorippa palustris Eupatorium cannbinum - 0 Rorippa sylvestris - Festuca gigantea Sagittaria sagittifolia Galium mollugo Salix... - Galium uliginosum Scutellaria galericulata - Hydrocotyle vulgaris - 0 Senecio aquaticus - Hypericum tetrapterum - 0 Senecio jacobea - Juncus articulatus Sium latifolium - 0 Juncus bufonius Sonchus palustris Juncus bulbosus - 0 Sparganiwn emersum - 0 Juncus compressus - 0 Sphagnum spec - 0 Juncus conglomeratus Stachys palustris 0 Juncus effusus Stellaria palustris 0 Juncus infiexus - 0 Stellaria uliginosa - 0 Juncus squarrosus - 0 Stratiotes aloides - Juncus subnodulosus Thalictrum flavum - Lathyrus palustris Thelypteris palustris - 0 Lathyrus pratensis Triglochin palustris - Leucojum aestivum - 0 Veronica beccabunga - 0 Linaria cymbalaria - 0 Veronica catenata -

85 Vicia sepium Viola palustris SOORTENLI.JST VECHTPROJEKT behorend bij onderdeel B2

86 rij ksvvaterstaat directie noord-holland Aan Rijkswaterstaat, dienst Binnenwateren/RI ZA t.a.v. Bibliotheek Postbus AA LELYSTAD uw kenmerk jw crief van haarlem 30 mei 1990 onskenmerk ANW 90/16732 onderwero Onderzoeksrapporten Vecht. gezonden ollagen nieuw: diversen in oehandeling bil P. Vertegaal toesrel 445 }-Ii'rbij zend ik u, mede namens de provincie Utrecht en hec Zuiveringschap Amstel- & Gooiland, twee nota's betreffende ecologisch en milieuhygiénisch onderzoek in de Utrechts-Noordhollandse Vecht. Waterbodem De nota "De bodem van de Utrechtse-NoordhollafldSe Vecht. Een biologische en chemische kwaliteitsopname" (ANW nr ) is opgesteld door Alexander Klink van Hydrobiologisch Adviesburo Klink b.v. te Wageningen. Dit rapport is het resultaat van een onderzoeksopdracht van de afdeling waterhuishouding (ANW) van mijn directie, mede namens de dienst Water & Milieu van de provincie Utrecht. postbus DC haartem florapark 9 tel. (023)188188, telex faxnr. (023) oereioaa 3' rzrr-os 53-5 ' e qeneg en 1-3 aile Ireef OvS ave 015et

87 ministerie van verkeer en waterstaat rijkswaterstaat behoort bij: brief nr.: ANW 90/16732 datum: 30 mei 1990 bladnr.: In aanvulling op milieuchemische en biologische inventarisaties van de bodem van de Vecht in Noord-Holland in heeft in het najaar van 1988 een dergelijke inventarisatie plaatsgevonden in de gehele Utrechts-NoOrd hollandse Vecht. Uit de resultaten blijkt dat de toplaag van de bodem van het traject Muiden-NigteVecht (dit traject bevat vooral ingelaten ijmeer-water) in de BER-klassen 2 a 3 valt (verontreinigd op basis van voornamelijk PAK en koper, zink, lood en arseen). Het traject Nigtevecht-Overifleer ontvangt verontreinigd water uit de richting Utrecht en arseen- en fosfaathoudend water uit de HorsterifleerPolder. op grond van vooral arseengehalten moet de bodem als ernstig verontreinigd worden beschouwd (BER-klasse 4). Het traject Utrecht-Overlfleer is ernstig verontreinigd (BER-klasSe 3 â 4) met vooral zware metalen, PAK'S en lokaal organische jro_verofltreifligingen. In biologisch opzicht kan het totaalbeeld voor de rivier - als 'zorgwekkend' worden gekenschetst: in het onderzochte midden van de vaargeul leven slechts zeer weinig soorten boderndieren. Muggelarven, die in de trajecten ten noorden van Overmeer nog voorkomen, zij het met voor Nederland zeer hoge percentages morfologische afwijkingen, zijn in het Utrechtse deel vrijwel geheel afwezig. Oevers De nota "De oevers van de Vecht. Inventarisatie van rnorfologie en vegetatie" (ANW nr ) is opgesteld door M. van der Bie, A. Barendregt en K. Uilhoorn van de Interfakultaire Vakgroep Milieukunde (IVM) van de rijksuniversiteit Utrecht. Het rapport is het resultaat van een onderzoeksopdracht van de afdeling w aterhuishouding (ANW) van mijn directie, mede namens de dienst Water & Milieu van de provincie Utrecht en het zuiveringschap Amstel- & Gooiland, aan de IVM. Zie de notas: Klink, A.G., HydrobiOlogisCh onderzoek van de bodem van de Vecht in HydrobiologiSCh Adviesburo Klink, Rapp. Pleded. 33; Rijkswaterstaat dir. Noord-Holland. Noord-Holland, rapport ANW 88.11: 21 pp + bijt. Noord-Holland Klaveren, A. van, De kwaliteit van de waterbodefns in de rijkswateren van ( ). Rijkswaterstaat dir. Noord-Holland, nota ANU 89.15: 28 pp + bijl..

88 min sterie van verkeer en waterstaat rijkswaterstaat behoort bij: brief nr.: ANW 90/16732 datum: 30 mei 1990 bladnr.: De opdracht betrof een eerste poging om meei zicht te krijgen op met name de ecologische condities van de Vecht-oevers tussen Utrecht en Muiden. In eerdere studies2 was al duidelijk geworden, dat de ecologische problemen in de Vecht, naast de waterbodemverontreiniging, met name bestaan uit een weinig milieuvriendelijk en weinig samenhangend oeverbeheer. De potentiële betekenis van de rivier in de ecologische hoofdstructuur van ons land ('centrale moerasas'), zoals recent in landelijke en provinciale nota's is benadrukt, vroeg daarbij om een eerste inventarisatie van de huidige toestand. De resultaten van de inventarisatie zijn weergegeven op een aantal kaarten 1:5000. Deze zijn als aparte bijlage op verzoek verkrijgbaar. In het rapport zelf is een gbbaler overzicht van de resultaten opgenomen. De belangrijkste conclusie, die hieraan ontleend kon worden, betreft de ecologisch gezien algeheel slechte conditie van het oeverinilieu. Slechts een derde van de overlengte is niet met kunstmaterialen beschoeid. Samen met de aanwezigheid van aaneengesloten rijen woonschepen langs een groot deel van de oevers, betekent dit dat van een barrière-vrije ecologische infrastructuur nauwelijks sprake is. Binnen dit beeld kan een scherp onderscheid worden gemaakt tussen de oevers ten noorden en ten zuiden van Nigtevecht. In een aantal opzichten kent het noordelijk deel een ecologisch beter ontwikkeld oevermilieu dan het zuidelijk deel. Correlatieberekeningen wijzen o.a. op het samengaan van ecologisch goed ontwikkelde oevers met een betere waterkwaliteit in het noordelijk deel. Dit strookt evenwel niet met de in een aantal andere opzichten aangetroffen omgekeerde situatie, zoals het ontbreken van onderwaterplanten in het noordelijk deel van de rivier. Nader onderzoek zal nader inzicht moeten geven in het belang van verschillende stuurvariabelen. 2 P.T.J.C. van Rooy et al, 989. Pro1eemverkenning Restauratieplan Vecht. DHV, RUU; Amersfoort, Utrecht. Rijkswaterstaat dir. woord-holland, nota ANU nr : 96 pp. + div. bijt. P.T.J.C. van Rooy et al, De restauratie van de Vecht: een studie naar de ontwikkelingsmogelijkheden. In: L. van Liere et al (red.), Integraal waterbeheer in het Goois/Utrechts stuwwallen- en ptassengebied. CHO-TMO Rapporten en Nota's no. 22:

89 m!nlstene van verkeer en waterstaat rijkswaterstaat behoort bij: brief nr.: ANW 90/16732 datum: 30 mei 1990 bladnr.: Restauratie Op de resultaten van beide studies zal worden voortgebouwd in het onderzoek aan een integraal restauratieplan voor de Vecht, dat de directies Noord-Holland en Utrecht met de provincies Utrecht en Noord-Holland en het Zuiveringschap Amstel- en Gooiland in contact met overige betrokkenen momenteel voorbereiden. In dat kader kunnen in de naaste toekomst nieuwe rapportages omtrent de herstelmogelijkheden van de waterbodem en oevers worden verwacht. Nadere informatie over de nota's en de plannen voor restauratie van de Vecht kunt u verkrijgen bij de ecologisch medewerker van de afdeling Waterhuishouding, drs. Paul Vertegaal (tel: ). De hoofdingenieur-directeur, l-hid. drs. L.H.M. Kohsiek.

90 C121

Rapportage project: Vaststellen van de nulsituatie in de gemeente Noordenveld bij de vijverpartij de vijfde verloting.

Rapportage project: Vaststellen van de nulsituatie in de gemeente Noordenveld bij de vijverpartij de vijfde verloting. Page 1 of 35 Rapportage project: Vaststellen van de nulsituatie in de gemeente Noordenveld bij de vijverpartij de vijfde verloting Uitgevoerd door: Laboratorium Specialist in vijverwaterkwaliteit Page

Nadere informatie

Riegman & Starink. Consultancy

Riegman & Starink. Consultancy Riegman & Starink Consultancy Huidige vegetatie Knelpunt analyse Fysisch Chemisch Milieu Fysisch Chemisch Milieu Gewenste vegetatie -Voor alle KRW typen -Voor eigen gekozen plantengemeenschap Chemie 1

Nadere informatie

CVS_0400_GWL_1. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken

CVS_0400_GWL_1. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam naam grondwaterlichaam naam grondwatersysteem naam stroomgebied Oligoceen Aquifersysteem (gespannen) Centraal Vlaams Systeem Schelde Karakteristieken

Nadere informatie

KPS_0120_GWL_2. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken

KPS_0120_GWL_2. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam naam grondwaterlichaam naam grondwatersysteem naam stroomgebied Duin- en kreekgebieden Oostvlaamse polders Kust- en Poldersysteem Schelde Karakteristieken

Nadere informatie

Omschrijving verschillende kwaliteitsklassen van sloten

Omschrijving verschillende kwaliteitsklassen van sloten Omschrijving verschillende kwaliteitsklassen van sloten Auteur: Bart Specken 2016 Zeer goed Deze klasse onderscheidt zich van alle andere klassen doordat hier waterplanten in voorkomen die kenmerkend zijn

Nadere informatie

Oeverplanten in Lelystad

Oeverplanten in Lelystad Oeverplanten in Lelystad Inleiding Lelystad is rijk aan water. Binnen de bebouwde kom is een blauwe dooradering aanwezig van talloze wateren. Om de waterbergingscapaciteit te vergroten en de leefomgeving

Nadere informatie

MS_0100_GWL_1. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken. Quartair Aquifersysteem Maassysteem Maas.

MS_0100_GWL_1. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken. Quartair Aquifersysteem Maassysteem Maas. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam naam grondwaterlichaam naam grondwatersysteem naam stroomgebied Quartair Aquifersysteem Maassysteem Maas Karakteristieken oppervlakte (km²) 876

Nadere informatie

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken Resultaten WAHYD Hoe zit het in elkaar: afkijken bij Noord-Brabant In het onderzoeksproject WAHYD (Waterkwaliteit op basis van Afkomst en HYDrologische systeemanalyse)

Nadere informatie

Chemisch wateronderzoek 1. klimaatstad. water leeft 2. Abio. klimaatstad

Chemisch wateronderzoek 1. klimaatstad. water leeft 2. Abio. klimaatstad Chemisch wateronderzoek 1 water leeft 2 Abio Chemisch wateronderzoek 2 Chemisch wateronderzoek 3 WATER LEEFT Chemisch wateronderzoek Een goede waterkwaliteit is van groot belang voor het leven van waterdieren

Nadere informatie

ONDERZOEK NAAR DE WATERKWALITEIT

ONDERZOEK NAAR DE WATERKWALITEIT ONDERZOEK NAAR DE WATERKWALITEIT Naam: Klas: Datum: 1 Situering van het biotoop Plaats: Type water: vijver / meer / ven / moeras/ rivier / kanaal / poel / beek / sloot / bron Omgeving: woonkern / landbouwgebied

Nadere informatie

Ecologisch herstelplan De Vinkenslag

Ecologisch herstelplan De Vinkenslag Ecologisch herstelplan De Vinkenslag B-team Hilvarenbeek September 2010 Ecologisch herstelplan De Vinkenslag Auteur: Drs. Jordie Netten Initiatiefnemer: B-team Hilvarenbeek www.bteamhilvarenbeek.nl Partner:

Nadere informatie

CVS_0160_GWL_1. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken

CVS_0160_GWL_1. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam naam grondwaterlichaam naam grondwatersysteem naam stroomgebied Pleistocene Afzettingen (freatisch) Centraal Vlaams Systeem Schelde Karakteristieken

Nadere informatie

Op woensdag 3 juli 2018 is er een onderzoeksrapport van het RIVM verschenen: Verkenning milieueffecten rubbergranulaat bij kunstgrasvelden.

Op woensdag 3 juli 2018 is er een onderzoeksrapport van het RIVM verschenen: Verkenning milieueffecten rubbergranulaat bij kunstgrasvelden. Datum: 04-06-2018 Betreft: Wie: RIVM onderzoek vervuiling door SBR-infill Ewout Timmerman (beleidsadviseur sport) Op woensdag 3 juli 2018 is er een onderzoeksrapport van het RIVM verschenen: Verkenning

Nadere informatie

Aanleiding. Economische impuls regio Waterberging Natuurontwikkeling Recreatie

Aanleiding. Economische impuls regio Waterberging Natuurontwikkeling Recreatie Robert Boonstra 11 maart 2008 Inhoud presentatie Aanleiding van het project Inrichting van het gebied Monitoring vul- en startfase Monitoring ontwikkeling van het meer Resultaten 2007 Aanleiding Economische

Nadere informatie

~ Stroomgebied KAARTENATLAS. beheerplan. 0abcdefgh

~ Stroomgebied KAARTENATLAS. beheerplan. 0abcdefgh ~ Stroomgebied beheerplan KAARTENATLAS 0abcdefgh Colofon Het ontwerp-stroomgebiedbeheerplan Rijndelta is een uitgave van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De totstandkoming is mogelijk geworden

Nadere informatie

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Stichting Landschapsbeheer Zeeland Lucien Calle Sandra Dobbelaar Alex Wieland 15 juli 2014 1 Inhoud Inleiding...

Nadere informatie

Vergunningen langs de Vecht. Hoe zit dat? Restauratieplan Vecht

Vergunningen langs de Vecht. Hoe zit dat? Restauratieplan Vecht Vergunningen langs de Vecht Hoe zit dat? Restauratieplan Vecht Als u een steiger wilt aanbrengen in de Vecht, een vaartuig wilt afmeren of bijvoorbeeld een schuur wilt bouwen langs de oever dan moet u

Nadere informatie

Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn

Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn Watertoets Definitief Provincie Noord Holland Grontmij Nederland B.V. Alkmaar, 11 december 2009 Inhoudsopgave 1 Inleiding... 4 2 Inrichting watersysteem...

Nadere informatie

SS_1300_GWL_4. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken

SS_1300_GWL_4. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam naam grondwaterlichaam naam grondwatersysteem naam stroomgebied Sokkel+Krijt Aquifersysteem (gespannen deel) Sokkelsysteem Schelde Karakteristieken

Nadere informatie

Ecologische monitoring

Ecologische monitoring Ecologische monitoring Op dit deel van de website staan de monitoringsgegevens die Eco-Niche heeft verzameld voor de jaarlijkse ecologische monitoring van de Meeslouwerplas. Gegevens over vissen, vogels,

Nadere informatie

Tabel 1 van 2. Organische parameters - overig Q chemisch zuurstofverbruik (CZV) mg/l

Tabel 1 van 2. Organische parameters - overig Q chemisch zuurstofverbruik (CZV) mg/l Tabel 1 van 2 Monsterreferenties monster-1 = uw monsterreferentie nr. 1 monster-2 = uw monsterreferentie nr. 2 monster-3 = uw monsterreferentie nr. 3 Opgegeven bemonsteringsdatum : Onbekend Onbekend Onbekend

Nadere informatie

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Definitief Bouwfonds Ontwikkeling Grontmij Nederland B.V. Alkmaar, 6 april 2009 Verantwoording Titel : Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Subtitel : Projectnummer : 275039 Referentienummer

Nadere informatie

Oppervlaktewater in Nederland

Oppervlaktewater in Nederland Indicator 20 januari 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Nederland heeft een grote verscheidenheid

Nadere informatie

III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10.

III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10. III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10. is opgenomen III.2. Waterkwaliteit De meetpunten van het chemische meetnet liggen

Nadere informatie

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Notitie Contactpersoon ir. J.M. (Martin) Bloemendal Datum 7 april 2010 Kenmerk N001-4706565BLL-mya-V02-NL Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Tauw

Nadere informatie

Werkdocument Kd-waarden van zware metalen in zoetwatersediment[riza nr.96.180.x]

Werkdocument Kd-waarden van zware metalen in zoetwatersediment[riza nr.96.180.x] Ministerie van Verkeer en WalersUai Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling RIZA doorkiesnummer 0320 298498 Werkdocument Kd-waarden van

Nadere informatie

Waterplanten en Waterkwaliteit

Waterplanten en Waterkwaliteit Waterplanten en Waterkwaliteit Leon van den Berg Moni Poelen Monique van Kempen Laury Loeffen Sarah Faye Harpenslager Jeroen Geurts Fons Smolders Leon Lamers Platform Ecologisch Herstel Meren Vrijdag 11

Nadere informatie

Plantenkennis Waterplanten

Plantenkennis Waterplanten Plantenkennis Waterplanten Lijst 2 Algemene informatie Waterplanten De planten in, op en aan het water zijn onder te verdelen in de volgende groepen: oeverplant moerasplant echte waterplanten Functies

Nadere informatie

Bouwstoffenbesluit (BSB)

Bouwstoffenbesluit (BSB) TOETSING IMMISSIE VAN NIET-VORMGEGEVEN BOUWSTOFFEN 1 Voor de toepasbaarheid van niet-vormgegeven bouwstoffen en vormgegeven bouwstoffen waarvan de uitloging niet-diffusiebepaald is vindt een toetsing plaats

Nadere informatie

De Gouden Ham. Onderzoek blauwalgen. Rapportage : September 2007.

De Gouden Ham. Onderzoek blauwalgen. Rapportage : September 2007. Drema Waterbehandeling BV Daltonstraat 16 3316 GD Dordrecht The Netherlands Tel: 0031 78 618 40 11 Fax:0031 78 618 77 80 www.drema.nl Onderzoek blauwalgen De Gouden Ham Rapportage : September 2007. Ten

Nadere informatie

Producten en Diensten. Versie: 2016-2

Producten en Diensten. Versie: 2016-2 Producten en Diensten Versie: 2016-2 Inhoudsopgave 1 Toelichting 3 2 Oppervlaktewater 4 2.1 Monsterneming 4 2.2 Veldmetingen 4 2.3 Chemisch onderzoek 5 2.4 Continue metingen on-site 6 2.5 Bacteriologisch

Nadere informatie

provincie:: Utrecht VERZO N D EN 0 1 APR 2003 Aan: Houtkamp, s Bouwbedrijf B. V. t.a.v. de heer ing. P. KeIler Boterdijk 29 1423 NA Uithoorn

provincie:: Utrecht VERZO N D EN 0 1 APR 2003 Aan: Houtkamp, s Bouwbedrijf B. V. t.a.v. de heer ing. P. KeIler Boterdijk 29 1423 NA Uithoorn provincie:: Utrecht Dienst Water en Milieu Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Aan: Houtkamp, s Bouwbedrijf B. V. t.a.v. de heer ing. P. KeIler Boterdijk 29 1423 NA Uithoorn Tel. 030-2589111

Nadere informatie

Meetstrategie en methodiek macrofyten 1 METHODIEK

Meetstrategie en methodiek macrofyten 1 METHODIEK ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// Meetstrategie en methodiek macrofyten //////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Nadere informatie

algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen

algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen 2. Waterkwaliteit De zomergemiddelden voor 2008 van drie waterkwaliteitsparameters

Nadere informatie

Beoordelen vegetatie in waterrijke gebieden & samengestelde waterlichamen

Beoordelen vegetatie in waterrijke gebieden & samengestelde waterlichamen Beoordelen vegetatie in waterrijke gebieden & samengestelde waterlichamen 24-04-2013 Nieuwe maatlatten nieuwe keuzes Waterrijke gebieden en samengestelde waterlichamen: waar lopen we tegenaan? - 2 voorbeelden

Nadere informatie

2. BESCHRIJVING 2.1 ALGEMENE GEGEVENS CONCEPT

2. BESCHRIJVING 2.1 ALGEMENE GEGEVENS CONCEPT Bladnr. 1 van 6 2. BESCHRIJVING 2.1 ALGEMENE GEGEVENS Bladnr. 2 van 6 PAR 01 TEKENINGEN... 02 PEILEN EN HOOFDAFMETINGEN... 03 KWALITEITSBORGING Bij het opstellen van een kwaliteitsplan, zoals bedoeld in

Nadere informatie

Geochemische Bodem Atlas van Nederland

Geochemische Bodem Atlas van Nederland Geochemische Bodem Atlas van Nederland Nut en Noodzaak van Bodemgeochemische Gegevens Paul Römkens & Gerben Mol Of hoe je gegevens kan misbruiken Atlas van de vieze bodem JOOP BOUMA 04/06/12, 00:00 Bodem

Nadere informatie

De Gouden Ham. Onderzoek blauwalgen. Rapportage : Augustus 2007.

De Gouden Ham. Onderzoek blauwalgen. Rapportage : Augustus 2007. Drema Waterbehandeling BV Daltonstraat 16 3316 GD Dordrecht The Netherlands Tel: 0031 78 618 40 11 Fax:0031 78 618 77 80 www.drema.nl Onderzoek blauwalgen De Gouden Ham Rapportage : Augustus 2007. Ten

Nadere informatie

Martens Aannemingsbedrijf bv t.a.v. de heer M. Martens Postbus AB Lekkerkerk.

Martens Aannemingsbedrijf bv t.a.v. de heer M. Martens Postbus AB Lekkerkerk. Martens Aannemingsbedrijf bv t.a.v. de heer M. Martens Postbus 2582 294 AB Lekkerkerk E-mail: m.martens@martens-bouw.nl Project: 1796MAR; IPB Baan 2 Rotterdam Betreft: briefrapport indicatief bodemonderzoek

Nadere informatie

Middelburg Polder Tempelpolder. Polder Reeuwijk. Reeuwijk. Polder Bloemendaal. Reeuwijksche Plassen. Gouda

Middelburg Polder Tempelpolder. Polder Reeuwijk. Reeuwijk. Polder Bloemendaal. Reeuwijksche Plassen. Gouda TNO Kennis voor zaken : Oplossing of overlast? Kunnen we zomaar een polder onder water zetten? Deze vraag stelden zich waterbeheerders, agrariërs en bewoners in de Middelburg-Tempelpolder. De aanleg van

Nadere informatie

OBN-onderzoek: Verlanding in laagveenpetgaten Speerpunt voor herstel in laagvenen

OBN-onderzoek: Verlanding in laagveenpetgaten Speerpunt voor herstel in laagvenen OBN-onderzoek: Verlanding in laagveenpetgaten Speerpunt voor herstel in laagvenen Roos Loeb, Jeroen Geurts, Liesbeth Bakker, Rob van Leeuwen, Jasper van Belle, José van Diggelen, Ann-Hélène Faber, Annemieke

Nadere informatie

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V.

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V. NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V. 29 september 2010 Inhoud 1 Tekstdelen uit van 5 varianten naar 2 alternatieven 3 1.1 Referentiesituatie 3 1.2 Effecten waterkwaliteit KRW 5 2 Nieuw tekstdeel 7 ARCADIS

Nadere informatie

8IBLIOTH - MS-C Lfv,fc LKi-OLDtKS WERKDOCUMENT Abw februari

8IBLIOTH - MS-C Lfv,fc LKi-OLDtKS WERKDOCUMENT Abw februari , s 8IBLIOTH - RIJK J J MS-C Lfv,fc LKi-OLDtKS WERKDOCUMENT GEDEELTELIJKE WATERPLANTENKARTERING IN HET VELUWEMEER, JULI 1981 door J. Diender 148 r 1982-52 Abw februari m \fa\ MINISTERIE VAN VERKEER EN

Nadere informatie

Vermesting in meren en plassen,

Vermesting in meren en plassen, Indicator 18 mei 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De vermesting in de meren en plassen

Nadere informatie

Notitie. Watersysteem Planvorming en Realisatie. Wetenschappelijke begeleidingscie gebiedsproces Horstermeerpolder. 14 februari 2013. J.J.

Notitie. Watersysteem Planvorming en Realisatie. Wetenschappelijke begeleidingscie gebiedsproces Horstermeerpolder. 14 februari 2013. J.J. Aan Wetenschappelijke begeleidingscie gebiedsproces Horstermeerpolder Kopie aan Projectteam Waternet Contactpersoon J.J. Hofstra Doorkiesnummer 020 608 36 14 Onderwerp Analyse van het open water in het

Nadere informatie

=287(/$1'(karakterisering dorpskern voor bodemkwaliteitszone s

=287(/$1'(karakterisering dorpskern voor bodemkwaliteitszone s =287(/$1'(karakterisering dorpskern voor bodemkwaliteitszone s Stap 2. Stap 2.1 en 2.2 Gebruikshistorie en ontwikkeling wijken Kenmerken gebieds indeling versie 01-06-2002 Toelichting bouwperiode tot 1945

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1990 2010 Indicator 14 mei 2014 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

veronderstelde voordelen van Natuurvriendelijke oevers.

veronderstelde voordelen van Natuurvriendelijke oevers. 1 veronderstelde voordelen van Natuurvriendelijke oevers. verbeteren van chemische water kwaliteit verbeteren van de oever stabiliteit verbeteren van de ecologische kwaliteit 2 waarom aandacht voor NVO

Nadere informatie

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode Natuurwaardenkaart Voor het inventariseren van de natuurwaarden van Heemstede zijn in het rapport Natuurwaardenkaart van Heemstede Waardering van

Nadere informatie

Kwaliteit oppervlaktewater, 2009

Kwaliteit oppervlaktewater, 2009 Indicator 6 maart 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De meeste waterlichamen voldoen

Nadere informatie

Stroomgebiedsafstemming Rijnwest. ER in combinatie met meetgegevens

Stroomgebiedsafstemming Rijnwest. ER in combinatie met meetgegevens Stroomgebiedsafstemming Rijnwest ER in combinatie met meetgegevens Stroomgebiedsafstemming Rijn-West 2 Opdrachtgever: Rijn West Begeleidingsgroep / beoordelingsgroep: Provincies, RAO, KRW-Kernteam Rijn

Nadere informatie

Emergente Vegetatie in relatie tot nutriëntenconcentraties in het sediment

Emergente Vegetatie in relatie tot nutriëntenconcentraties in het sediment Emergente Vegetatie in relatie tot nutriëntenconcentraties in het sediment Bart van der Aa 840515-001-004 Capita Selecta Aquatic Ecology Januari 2010 Wageningen Universiteit Inhoud 1 Inleiding... 1 2 Methode...

Nadere informatie

Elodea densa waterpest Kan los in de vijver, maar doet het beter indien opgepot. Direct oppotten en in de vijver zetten. Waterdiepte cm.

Elodea densa waterpest Kan los in de vijver, maar doet het beter indien opgepot. Direct oppotten en in de vijver zetten. Waterdiepte cm. ZUURSTOFPLANTEN Ceratophyllum demersum hoornblad Maakt geen wortels, worden los in het water gegooid Loopt in het voorjaar vrij laat uit Elodea densa waterpest Kan los in de vijver, maar doet het beter

Nadere informatie

Onderzoek waterkwaliteit en waterzuivering

Onderzoek waterkwaliteit en waterzuivering Onderzoek waterkwaliteit en Onderzoek waterkwaliteit en waterzuivering Met behulp van kiezel, grof en fijn zand, actieve kool en wat watten werd het natuurlijk zuiveringssysteem van de bodem nagebootst.

Nadere informatie

Onderzoek bodem en waterkwaliteit herinrichting Veenoordkolk

Onderzoek bodem en waterkwaliteit herinrichting Veenoordkolk Onderzoek bodem en waterkwaliteit herinrichting Veenoordkolk Aanleiding Voordat de gebiedsontwikkeling rondom de Veenoordkolk en de Teugse kolk van start kan gaan, is inzicht nodig in de milieuhygiënische

Nadere informatie

1 Inleiding. Aan: Stichting Woonvoorziening Kockengen T.a.v. P.J.R. de Jong Snoeksloot 22 3993 HL Houten. Geachte heer De Jong,

1 Inleiding. Aan: Stichting Woonvoorziening Kockengen T.a.v. P.J.R. de Jong Snoeksloot 22 3993 HL Houten. Geachte heer De Jong, 1 Afdeling Handhaving Aan: Stichting Woonvoorziening Kockengen T.a.v. P.J.R. de Jong Snoeksloot 22 3993 HL Houten Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Tel. 030-2583877 Fax 030-2582121 http://www.provincie-utrecht.nl

Nadere informatie

KRW en N2000. KRW: Doelen voor water en oever; Basisconditie: ecologisch gezond water:

KRW en N2000. KRW: Doelen voor water en oever; Basisconditie: ecologisch gezond water: fonteinkruiden KRW en N2000 KRW: Doelen voor water en oever; Basisconditie: ecologisch gezond water: Natura2000: Volledige verlandingsreeks van helder water, trilveen, veenmosrietland tot hoogveenbossen;

Nadere informatie

De vegetatieontwikkeling in de vijvers Zandhorst III, te Heerhugowaard in 2004, 2005 en 2006.

De vegetatieontwikkeling in de vijvers Zandhorst III, te Heerhugowaard in 2004, 2005 en 2006. De vegetatieontwikkeling in de vijvers Zandhorst III, te Heerhugowaard in 2004, 2005 en 2006. Auteur ing.p.j. van der Schaaf Registratienummer (leeg) 30 november 07 Versie 1.0 Status Concept Afdeling Hoogheemraadschap

Nadere informatie

Kaart 13: Afwateringsgebieden. Afwateringsgebieden. Legenda. IJsselmeer IJsselmeer bij bijzondere omstandigheden

Kaart 13: Afwateringsgebieden. Afwateringsgebieden. Legenda. IJsselmeer IJsselmeer bij bijzondere omstandigheden 28 Watersysteem en ondergrond Het IJsselmeergebied is het grootste zoetwaterbekken van Nederland en zal in de toekomst steeds belangrijker worden voor de strategische zoetwatervoorziening. Daarnaast vormt

Nadere informatie

Invloed aswolk van de vulkaanuitbarsting in IJsland op de concentraties van sulfaat, fluoride en (zware) metalen in regenwater

Invloed aswolk van de vulkaanuitbarsting in IJsland op de concentraties van sulfaat, fluoride en (zware) metalen in regenwater Invloed aswolk van de vulkaanuitbarsting in IJsland op de concentraties van sulfaat, fluoride en (zware) metalen in regenwater Eric van der Swaluw & Hans Verboom, Centrum voor Milieu Monitoring (CMM),

Nadere informatie

Vergelijking analyse-methoden, ter bepaling van natrium, kalium, calcium en magnesium in oppervlaktewater

Vergelijking analyse-methoden, ter bepaling van natrium, kalium, calcium en magnesium in oppervlaktewater Vergelijking analyse-methoden, ter bepaling van natrium, kalium, calcium en magnesium in oppervlaktewater ICP-AES tov "traditionele" methoden door: Marcel Kotte maart 1999 Werkdocumentn : 99.73X INHOUDSOPGAVE

Nadere informatie

het noordelijk deel (nabij de woningen) en het zuidelijk deel. Vanwege de invloed naar de omgeving is alleen het noordelijk deel beschouwd.

het noordelijk deel (nabij de woningen) en het zuidelijk deel. Vanwege de invloed naar de omgeving is alleen het noordelijk deel beschouwd. partner in bouwputadvies en grondwatertechniek 1/5 Project : HT140056 Park Waterrijk Hekelingen Datum : 1 September 2014 Betreft : Nota waterhuishouding Opsteller : M. (Marco) Zieverink, MSc Documentstatus

Nadere informatie

omgevingsdienst HAAGLANDEN

omgevingsdienst HAAGLANDEN Zaaknummer Ons Kenmerk Datum 00502282 ODH-2017-00130677 2 7 DEC. 2017 omgevingsdienst Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag Postadres Postbus 14060 2501 GB Den Haag T (070) 21 899 02 E vergunningen@odh.nl

Nadere informatie

Groene glazenmaker en Krabbenscheer in de gemeente Emmen, 2010,

Groene glazenmaker en Krabbenscheer in de gemeente Emmen, 2010, Groene glazenmaker en Krabbenscheer in de gemeente Emmen, 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014. Deel: Waterschap Hunze en Aas Groen: Krabbenscheer; Rood: Groene glazenmaker. In de gemeente Emmen zijn nu op meerdere

Nadere informatie

Put van Schoonhoven (Amerongse Bovenpolder)

Put van Schoonhoven (Amerongse Bovenpolder) Put van Schoonhoven (Amerongse Bovenpolder) Vastlegging situatie september 2011 Glanzend fonteinkruid, kaalgevreten door meerkoeten (september 2011) V astleggi ng si tuatie september 2011 Alexander Klink

Nadere informatie

Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude Polder van Pijnacker - peilgebied OPP XIII

Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude Polder van Pijnacker - peilgebied OPP XIII Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude Polder van Pijnacker - peilgebied OPP XIII Versie 13 april 2018 M.W. Näring, MSc (Hoogheemraadschap van Delfland) 1 Inleiding Het beheergebied van Delfland

Nadere informatie

WATER LEEFT Chemisch wateronderzoek

WATER LEEFT Chemisch wateronderzoek Chemisch wateronderzoek 1 WATER LEEFT Chemisch wateronderzoek Een goede waterkwaliteit is van groot belang voor het leven van waterdieren en waterplanten. Biologisch leven in het water is afhankelijk van

Nadere informatie

Wetland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Wetland. Groot Wilnis-Vinkeveen Groot Wilnis-Vinkeveen Moeras met Lisdodde in de Krimpenerwaard Wetland Wetland is een mozaïek van open water, drijvende waterplanten, planten die met hun voeten in het water staan, riet dat in het water

Nadere informatie

Kansen voor natuurvriendelijke oevers in de boezems van HHNK. KRW onderzoeksproject Natuurvriendelijke Boezem. S. Janssen, S. Zierfuss 12.

Kansen voor natuurvriendelijke oevers in de boezems van HHNK. KRW onderzoeksproject Natuurvriendelijke Boezem. S. Janssen, S. Zierfuss 12. Kansen voor natuurvriendelijke oevers in de boezems van HHNK KRW onderzoeksproject Natuurvriendelijke Boezem Auteurs S. Janssen, S. Zierfuss Registratienummer 12.55095 17-12-12 Versie Status definitief

Nadere informatie

Verlanding een handje helpen gaat het dan vlotter?

Verlanding een handje helpen gaat het dan vlotter? Verlanding een handje helpen gaat het dan vlotter? Jeroen Geurts, Roos Loeb, Liesbeth Bakker, Jasper van Belle, José van Diggelen, Gijs van Dijk, Johan Loermans, Winnie Rip en vele anderen BIOGEOCHEMICAL

Nadere informatie

Bermenplan Assen. Definitief

Bermenplan Assen. Definitief Definitief Opdrachtgever: Opdrachtgever: Gemeente Assen Gemeente Mevrouw Assen ing. M. van Lommel Mevrouw M. Postbus van Lommel 30018 Noordersingel 940033 RA Assen 9401 JW T Assen 0592-366911 F 0592-366595

Nadere informatie

Definitie flexibel peil. Flexibel peil; van denken naar doen! Winnie Rip. Doel van het project. Inhoud

Definitie flexibel peil. Flexibel peil; van denken naar doen! Winnie Rip. Doel van het project. Inhoud Definitie flexibel peil flexibel peil is een peil dat zich op basis van neerslag en verdamping instelt: in de zomer op een laag peil in de winter op een hoog peil. Flexibel peil; van denken naar doen!

Nadere informatie

1 Voedingselementen Voedingselementen Zuurgraad Elektrische geleidbaarheid (EC) Afsluiting 14

1 Voedingselementen Voedingselementen Zuurgraad Elektrische geleidbaarheid (EC) Afsluiting 14 Inhoud Voorwoord 5 Inleiding 6 1 Voedingselementen 9 1.1 Voedingselementen 9 1.2 Zuurgraad 12 1.3 Elektrische geleidbaarheid (EC) 13 1.4 Afsluiting 14 2 Kunstmeststoffen 15 2.1 Indeling kunstmeststoffen

Nadere informatie

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord In het gebied tussen de strekdammen bij Strand Horst Noord en de bebouwing van Harderwijk ligt een klein natuurgebied

Nadere informatie

Laboratoriumanalyses voor grond- en grondwateronderzoek

Laboratoriumanalyses voor grond- en grondwateronderzoek Accreditatieschema Laboratoriumanalyses voor grond- en grondwateronderzoek SIKB Protocol 3140 Aanvullend III 1 2 3 40 Dit document, versie 1, is op april 06 vrijgegeven voor een openbare kritiekronde door

Nadere informatie

Datum 27 september Verkeersbesluit. Versie vastgesteld door dagelijks bestuur 30 augustus 2016 AGV-1

Datum 27 september Verkeersbesluit. Versie vastgesteld door dagelijks bestuur 30 augustus 2016 AGV-1 Datum 27 september 2016 Verkeersbesluit Versie vastgesteld door dagelijks bestuur 30 augustus 2016 AGV-1 HET DAGELIJKS BESTUUR VAN HET HOOGHEEMRAADSCHAP AMSTEL, GOOI EN VECHT; Overwegende: Dat het dagelijks

Nadere informatie

De invloed van zout op natuurlijke vegetatie

De invloed van zout op natuurlijke vegetatie Zoet-Zout Tweedaagse Wageningen De invloed van zout op natuurlijke vegetatie Sija Stofberg, Flip Witte, Milou Huizinga 1 Zoet-Zout Tweedaagse Wageningen 2 Inleiding Verzilting in Nederland en tolerantie

Nadere informatie

Winnen van brak grondwater om brakke kwel te beperken?

Winnen van brak grondwater om brakke kwel te beperken? Winnen van brak grondwater om brakke kwel te beperken? symposium zoetwatervoorziening in zilte delta's KWR, Nieuwegein, 4 april 2013 Amsterdam, 9 april 2013 Dienst Waterbeheer en Riolering Waterschap Amstel,

Nadere informatie

FeNeLab vakdeskundigenoverleg Juni 2008 CONSERVERING VAN TIN IN WATER MET SALPETERZUUR

FeNeLab vakdeskundigenoverleg Juni 2008 CONSERVERING VAN TIN IN WATER MET SALPETERZUUR FeNeLab vakdeskundigenoverleg Juni 2008 CONSERVERING VAN TIN IN WATER MET SALPETERZUUR INHOUDSOPGAVE Pagina SAMENVATTING... 3 1. INLEIDING... 4 2. BESCHRIJVING PROEFOPZET... 4 3. BESCHRIJVING MONSTERS...

Nadere informatie

Factor Jaar Eenheid Oude poel Nieuwe poel

Factor Jaar Eenheid Oude poel Nieuwe poel Geachte heer Van Bezeij, Hierbij ontvangt u mijn notitie met bevindingen naar aanleiding van de beoordeling van de nieuw aangelegde poel op locatie Anna s Hoeve te Hilversum. Context In februari 2017 is

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1991 2010 Indicator 27 november 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens

Nadere informatie

Dossiernummer: 23-10-2013 Projectnummer:

Dossiernummer: 23-10-2013 Projectnummer: Bijlagen bij verordening subsidies natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen 2014: 1. Inrichtingseisen natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen; 2. Richtlijnen voor natuurvriendelijk onderhoud.

Nadere informatie

Nederlandse droogteperiodes vanaf 1906 in beeld Bart Vreeken, Logboekweer.nl

Nederlandse droogteperiodes vanaf 1906 in beeld Bart Vreeken, Logboekweer.nl Nederlandse droogteperiodes vanaf 1906 in beeld Bart Vreeken, Logboekweer.nl 6 augustus 2018 Dit is een voorlopige versie. De methode kan nog verbeterd en de droogte van 2018 is nog niet ten einde. Commentaar

Nadere informatie

2.2.1 Noordelijke kust

2.2.1 Noordelijke kust In opdracht van Rijkswaterstaat RIZA is onderzoek gedaan naar de ergst denkbare overstroming voor verschillende regio s. Dit onderzoek is uitgevoerd door adviesbureau HKV in juli en augustus 2007. Hierbij

Nadere informatie

Opbouw. Het belang van natuurvriendelijke oevers. EU Kaderrichtlijn Water (KRW) Waterbeleid. Doel KRW voor oevers. EU Kaderrichtlijn Water Maatregelen

Opbouw. Het belang van natuurvriendelijke oevers. EU Kaderrichtlijn Water (KRW) Waterbeleid. Doel KRW voor oevers. EU Kaderrichtlijn Water Maatregelen Het belang van natuurvriendelijke oevers Christa Groshart Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard Opbouw Beleid en Maatregelen Verwachtingen Knelpunten KRW innovatie-onderzoek Waterbeleid Europese

Nadere informatie

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam MEMO Onderwerp Geohydrologisch vooronderzoek Amsterdam, WTC 5C, 2 oktober 2013 Van mw. M. Duineveld MSc. Afdeling IBZ Aan ZuidasDok Projectnummer D03011.000284. Opgesteld door mw. M. Duineveld MSc. Ons

Nadere informatie

TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE

TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE RESULTATEN VAN DE GRONDWATERSTAALNAMEN EN ANALYSEN VAN 10 PEILP UTf EN OP HET MONOSINTELSTORT TE ZWIJNAARDE, : 'I JU1'111997 I I I. I ).. -, \, I--.. AFL. 111111 UNIVERSITEIT

Nadere informatie

Ecologische kwaliteit oppervlaktewater, 2009

Ecologische kwaliteit oppervlaktewater, 2009 Indicator 2 maart 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De ecologische kwaliteit van het

Nadere informatie

Monitoringsverslag Hierdense / Staverdense beek per 17-7-2009 Bekenwerkgroep Nederland E, van den Dool

Monitoringsverslag Hierdense / Staverdense beek per 17-7-2009 Bekenwerkgroep Nederland E, van den Dool Monitoringsverslag Hierdense / Staverdense beek per 17-7-2009 Bekenwerkgroep Nederland E, van den Dool De Hierdense beek is door de BWN 6 keer bezocht. En wel in 1973, 1987, 1995, 2001, 2005 en 2009. De

Nadere informatie

Het overzicht: Groene glazenmakers en Krabbenscheer in het Nieuwediep te Nieuwe Diep: 2008 t/m 2016.

Het overzicht: Groene glazenmakers en Krabbenscheer in het Nieuwediep te Nieuwe Diep: 2008 t/m 2016. Groene glazenmakers en Krabbenscheer in het Nieuwediep te Nieuwe Diep: 2008 t/m 2016. In het westelijke deel van het Nieuwediep kwamen in vier vakken Krabbenscheer V, voor in fraaie velden, die een leef-

Nadere informatie

Oppervlaktewater in Toolenburg Zuid Ymere Project Toolenburg Zuid

Oppervlaktewater in Toolenburg Zuid Ymere Project Toolenburg Zuid Ymere Project Toolenburg Zuid 10 februari 2012 Versie 1.1 Projectnummer 6444 Status: Concept In het najaar van 2011 werd in samenwerking met de gemeente Haarlemmermeer een nieuw hoofdstructuurplan opgezet

Nadere informatie

Vermesting in meren en plassen

Vermesting in meren en plassen Indicator 16 december 2008 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De vermesting in de meren en

Nadere informatie

Rapport. wonen limburg. BP Aan de Kreppel (fase 2) te Heythuysen. Vooronderzoek conform NEN 5725

Rapport. wonen limburg. BP Aan de Kreppel (fase 2) te Heythuysen. Vooronderzoek conform NEN 5725 Rapport wonen limburg BP Aan de Kreppel (fase 2) te Heythuysen Vooronderzoek conform NEN 5725 Wonen limburg Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1 Inleiding... 1 2 Vooronderzoek conform NEN 5725... 2 2.1 Locatiebeschrijving...

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1991 2008 Indicator 15 juli 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

Waterkwaliteit 2: Natuur/chemie

Waterkwaliteit 2: Natuur/chemie Waterkwaliteit 2: Natuur/chemie Prof. ir. Hans van Dijk 1 Afdeling Watermanagement Sectie Gezondheidstechniek Inhoud hydrologische kringloop kwalitatief 1. regenwater 2. afstromend/oppervlaktewater. infiltratie

Nadere informatie

Legger Wateren. tekstuele deel

Legger Wateren. tekstuele deel Legger Wateren tekstuele deel januari 2015 Inhoud Bepalingen Legger Wateren 5 1. Algemene bepalingen 5 Artikel 1. Begripsomschrijvingen 5 2. Onderhoudsplichtigen 6 Artikel 2.1. Onderhoudsplichtigen van

Nadere informatie

DEOEVERS VAN DE VECHT. inventarisatie van morfologie en vegetatie. M. van der Bie, A. Barendregt enk. Uilhoorn

DEOEVERS VAN DE VECHT. inventarisatie van morfologie en vegetatie. M. van der Bie, A. Barendregt enk. Uilhoorn DEOEVERS VA DE VECHT inventarisatie van morfologie en vegetatie M. van der Bie, A. Barendregt enk. Uilhoorn december 989 Oever-ecologisch onderzoek van de Utrechts-oordhollandse Vecht (989) itgevoerd inopdracht

Nadere informatie

het gewenst is om het voorheen geldende algemene verbod voor het innemen van ligplaats te beperken tot meer specifieke locaties en zones.

het gewenst is om het voorheen geldende algemene verbod voor het innemen van ligplaats te beperken tot meer specifieke locaties en zones. CVDR Officiële uitgave van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Nr. CVDR272271_2 september 20 Verkeersbesluit Vaarwegen AGV-1 preambule Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht;

Nadere informatie

Ionenbalans. Ministerieel besluit van 4 maart Belgisch Staatsblad van 25 maart 2016

Ionenbalans.   Ministerieel besluit van 4 maart Belgisch Staatsblad van 25 maart 2016 Compendium voor monsterneming en analyse in uitvoering van het Materialendecreet en het Bodemdecreet Versie december 2006 CMA/7/A.4 ontwerp INHOUD Inhoud 1 Toepassingsgebied 3 2 Principe 3 3 Opstelling

Nadere informatie

Helder water door quaggamossel

Helder water door quaggamossel Helder water door quaggamossel Kansen en risico s Een nieuwe mosselsoort, de quaggamossel, heeft zich in een deel van de Rijnlandse wateren kunnen vestigen. De mossel filtert algen en zwevend stof uit

Nadere informatie