Lessons learnt Wind op zee. Conclusies uit NSW/OWEZ onderzoek als basis voor vervolg

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Lessons learnt Wind op zee. Conclusies uit NSW/OWEZ onderzoek als basis voor vervolg"

Transcriptie

1 Lessons learnt Wind op zee Conclusies uit NSW/OWEZ onderzoek als basis voor vervolg Versie eindrapport Datum: 20 maart 2013

2 Colofon Titel: Ondertitel: Lessons learnt Wind op zee Conclusies uit NSW/OWEZ onderzoek als basis voor vervolg Kenmerk: Datum: 20 maart 2013 Auteurs: Gecontroleerd door: In opdracht van: Contactpersoon opdrachtgever: F. Heinis (HWE) en F. Montanus (frankly spoken) Heinis Waterbeheer en Ecologie Graaf Wichmanlaan GV Bussum Rijkswaterstaat Waterdienst E. Raadschelders 2

3 Inhoudsopgave 1 Inleiding Opdrachtomschrijving Opdrachtgever en begeleiding Aanpak Leeswijzer Vogels Effectrelaties Overzicht uitgevoerd onderzoek Aanvaringsslachtoffers en effecten op populaties Meet- en rekenmethoden Resultaten van het onderzoek MEP-NSW (OWEZ) Conclusies aanvaringsslachtoffers en effecten op populaties Barrièrewerking Meet- en rekenmethoden Resultaten van het onderzoek MEP-NSW (OWEZ) Conclusies barrièrewerking en effecten op populaties Habitatverlies Meet- en rekenmethoden Resultaten van het onderzoek MEP-NSW (OWEZ) Conclusies habitatverlies en effecten op populaties Windpark als foerageergebied voor vogels Meetmethoden Resultaten van het onderzoek MEP-NSW (OWEZ) Conclusies windpark als foerageergebied en effecten op populaties Lessons learnt vogels Meetmethoden en berekeningen per effecttype Resultaten onderzoek per effecttype Resterende vragen per effecttype Vogels: aanbevelingen voor vervolg Onderwatergeluid Inleiding Onderwatergeluid in relatie tot wind op zee Grootheden en eenheden Gevoeligheid van soorten voor onderwatergeluid Overzicht uitgevoerd onderzoek Meet- en verwerkingsmethoden Resultaten van het onderzoek MEP-NSW/OWEZ Commentaar op onderzoek onderwatergeluid MEP-NSW/OWEZ Lessons learnt onderwatergeluid Onderwatergeluid: resterende vragen en aanbevelingen voor vervolg Vissen effecten van onderwatergeluid Effectrelaties Overzicht uitgevoerd onderzoek Meet- en verwerkingsmethoden Resultaten van het onderzoek MEP-NSW/OWEZ Lessons learnt effecten van onderwatergeluid op vissen Resterende vragen Aanbevelingen voor vervolg Bruinvissen effecten van onderwatergeluid Effectrelaties Overzicht uitgevoerd onderzoek

4 5.3 Meet- en verwerkingsmethoden Resultaten van het onderzoek MEP-NSW/OWEZ Lessons learnt effecten van onderwatergeluid op bruinvissen Meet- en verwerkingsmethoden Resultaten onderzoek Resterende vragen Aanbevelingen voor vervolg Zeehonden effecten van onderwatergeluid Effectrelaties Overzicht uitgevoerd onderzoek Meet- en verwerkingsmethoden Resultaten Lessons learnt effecten van onderwatergeluid op zeehonden Meet- en verwerkingsmethoden Resultaten onderzoek Resterende vragen Aanbevelingen voor vervolg De slag naar vergunningverlening: aanbevelingen voor richting en schaal Terugblik en vooruitblik Algemene richting Specifiek: onderzoeks- en meetmethoden Literatuur BIJLAGE 4

5 1 Inleiding 1.1 Opdrachtomschrijving Met dit rapport worden fasen 1 en 2 van het project Lessons learnt wind op zee afgesloten. De belangrijkste ambitie van dit onderzoek is geweest om te komen tot een kernachtige en gedragen weergave van bestaande onderzoeksconclusies en meningen over de belangrijkste effecten van de opwekking van windenergie op zee. Idealiter is deze weergave de sluitsteen van het tot nu toe verrichte onderzoek en de bouwsteen voor een beleidsmatig vervolg. De eerste opgave fase 1 was dan ook om een groot aantal onderzoeken, reviews en heersende opvattingen in onderlinge samenhang te bezien en thematisch te bundelen. Conform de opdrachtomschrijving heeft de bundeling zich beperkt tot effecten van windparken op: vogels (aanvaringsslachtoffers, vermijdingseffecten/migratieroutes en effecten op verkleining foerageergebied), vissen (effecten van onderwatergeluid), bruinvissen en zeehonden (vermijdingseffecten, effecten op verkleining leefgebied en effecten van onderwatergeluid). Voor de brondocumenten is geput uit de door de opdrachtgever voorgeschreven literatuurlijst. Dat wil zeggen dat de resultaten van (een deel van de) Nederlandse onderzoeken centraal hebben gestaan. Gegeven het beschikbare tijdpad en de samenloop met de afsluiting van het MEP-NSW is bovendien met de begeleidingsgroep overeengekomen om de focus op de onderzoeksresultaten van dat programma te richten. De shortlist-onderzoeken zijn aangemerkt als context waarvoor al een voldoende wetenschappelijke basis bestaat. In de tweede fase van het onderzoek was de ambitie om de opgedane inzichten te bezien in het perspectief van vergunningverlening voor nieuw te bouwen windparken. Daarbij kan worden gedacht aan nieuwe meetprogramma s en aan bouw- en onderhoudsvoorschriften. Achterliggende gedachte is dat er een voldoende duidelijke relatie bestaat tussen conclusies uit onderzoek en vergunningvoorwaarden en dat die conclusies voldoende hard moeten zijn om de vergunningen Raad van State-proof te maken. Dit rapport sluit af met een overzicht van aanbevelingen die relevant zijn voor toekomstige voorschriften; op basis van voortschrijdend overleg met de begeleidingsgroep is dit voorstel toegespitst op meetmethoden. Fase 2 is daarnaast gericht geweest op een wisselwerking met de internationale windconferentie OWE 2012, ter gelegenheid van de afronding van het MEP-NSW. Gezien het deelnemersveld en de agenda is ervan uitgegaan dat deze conferentie een goed platform kon vormen voor toetsing van de eerste resultaten van de bureauanalyse; daarnaast is verondersteld dat tijdens de conferentie aanknopingspunten konden worden verkregen voor eventuele vervolgstappen. In een nog optionele fase 3 ligt nadruk op het verkrijgen van (een groter) draagvlak voor bestaande resultaten en voorgenomen aanpak van vervolgonderzoek. 1.2 Opdrachtgever en begeleiding Opdrachtgever is Rijkswaterstaat Waterdienst (WD), die de resultaten van het onderzoek zal gebruiken in een advies aan Rijkswaterstaat Dienst Noordzee (DNZ); DNZ is binnen Rijkswaterstaat het Bevoegd Gezag krachtens de Waterwet en uit dien hoofde eindverantwoordelijk voor de formulering van vergunningvoorschriften. Heinis Waterbeheer en Ecologie (HWE) heeft de opdracht uitgevoerd conform een met de opdrachtgever overeengekomen plan van aanpak, zoals verwoord in de aan de opdracht ten grondslag liggende offerte. Tussentijds heeft sturing plaatsgevonden via een begeleidingsgroep met vertegenwoordiging van WD en DNZ. 5

6 1.3 Aanpak In dit rapport ligt de nadruk op de gerapporteerde en openbaar beschikbare resultaten van het onderzoek dat in het kader van het MEP-NSW (monitoring- en evaluatieprogramma windpark Egmond aan Zee (OWEZ)) is uitgevoerd. Naast een samenvatting van conclusies van deze onderzoeken worden, waar mogelijk op grond van resultaten van ander onderzoek en eigen ervaringen van HWE, uitspraken gedaan over de mate van wetenschappelijke consensus en hardheid en wordt een overzicht gegeven van resterende vragen (kennisleemten). In relatie tot de in vergunningen opgenomen meetvoorschriften wordt benoemd in hoeverre bij het MEP-NSW onderzoek gebruikte methoden en technieken bruikbaar (kunnen) zijn bij toekomstig onderzoek. Hierbij is van belang dat het onderzoek rond NSW/OWEZ in principe niet is opgezet om vergunningvoorwaarden of meetvoorschriften te valideren, maar ter vergroting van de kennis over effecten van windparken op zee; bij de mogelijke vertaling van de resultaten naar vergunningenbeleid past, met name in de ogen van DNZ, behoedzaamheid, geredeneerd vanuit het voorzorgsbeginsel. In deze rapportage is niettemin zo veel mogelijk toegewerkt naar aanknopingspunten voor vervolgonderzoek, zodat een zo concrete mogelijke koppeling wordt gelegd met monitoringvoorschriften en vergunningvoorwaarden. Hiermee wordt de brug geslagen naar fase 2 van het project, het opstellen van een door de Waterdienst aan DNZ aan te bieden advies over de mogelijkheden voor uniformering van specifieke voorschriften en voorwaarden. De rapportage heeft een zo hoog mogelijk feitelijk gehalte, passend bij een onafhankelijke bureau-analyse waarin primair conclusies en meningen uit bestaande rapporten en commentaren daarop worden gebundeld en samengevat. Dat neemt niet weg dat uitspraken over hardheid en effectiviteit, zeker in een relatief jong en politiek geladen domein als dat van de offshore windparken, niet helemaal vrij kunnen zijn van duiding en interpretatie. Waar dat het geval is, is dit naar beste inzicht gebeurd op basis van de eigen expertise van de auteurs. 1.4 Leeswijzer In de komende hoofdstukken 2 tot en met 6 van dit rapport worden per relevante soort(groep) respectievelijk de effectrelaties weergegeven, de belangrijkste onderzoeken vermeld en de conclusies per issue samengevat. De per issue gebruikte bronnen zijn duidelijk aangegeven en onderverdeeld in rapporten, reviews en overige geraadpleegde literatuur. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de aanleg- en de exploitatiefase. Waar nodig komen de rollen van locatie en cumulatie in beeld. Op basis daarvan volgen als input voor het vervolgproces - de resterende vragen en eventuele consequenties voor voorwaarden en voorschriften. Vanwege de complexiteit is onderwatergeluid eerst afzonderlijk als thema in hoofdstuk 3 behandeld. Daarna worden de effecten op vissen, bruinvissen en zeehonden achtereenvolgens in de hoofdstukken 4 tot en met 6 besproken. Het laatste hoofdstuk 7 bevat de aanbevelingen voor toekomstig onderzoek en de daarbij in te zetten meetmethoden. In dit hoofdstuk is ook een intermezzo opgenomen waarin wordt ingegaan op de wisselwerking tussen de opbrengsten van de, aan het OWE symposium getoetste resultaten van de bureauanalyse en het eventuele vervolg. 6

7 2 Vogels 2.1 Effectrelaties De effecten van windparken op vogels kunnen zich in verschillende fasen van de levenscyclus van het park voordoen. Tijdens de aanleg van een windpark treedt als gevolg van de aanwezigheid van allerlei materieel habitatverlies voor vogels op. Aan deze effecten is in het in de afgelopen jaren uitgevoerde onderzoek beperkt aandacht gegeven. Specifiek voor OWEZ geldt dat de aanlegwerkzaamheden in de tijd niet samen vielen met het voorkomen van enkele mogelijk gevoelige soorten als alken en zeekoeten. Eventuele effecten op deze soorten konden daarom niet worden vastgesteld. Gedurende de drie dagen dat waarnemingen konden worden gedaan, waren er geen aanwijzingen dat lokaal verblijvende soorten (sterns, meeuwen) werden verstoord (Leopold & Camphuysen, 2009a). Namens de ministeries EZ en V&W (I&M) was een Project Organisatie (PO) ingesteld om het NSW/OWEZ onderzoek inhoudelijk en procesmatig te begeleiden. De PO concludeert in het beoordelingsverslag dat op grond van het uitgevoerde onderzoek effecten van verstoring door het onderwatergeluid ten gevolge van het heien op zeevogels niet kunnen worden aangetoond, maar dat effecten ook niet kunnen worden uitgesloten. De afwezigheid van de potentieel voor onderwatergeluid gevoelige soorten lijkt de belangrijkste reden voor het niet waarnemen van effecten. Of de afwezigheid van deze soorten het gevolg is van aan de constructie gerelateerde activiteiten, het heien, seizoensafwezigheid of toeval, is niet met het uitgevoerde onderzoek vast te stellen. In het voorliggende rapport worden de mogelijke effecten op vogels tijdens de aanlegfase verder niet behandeld. Door de aanwezigheid van windturbines (de exploitatiefase) is het mogelijk dat vogels in botsing komen met mast of wieken en daardoor komen te overlijden (aanvaring/sterfte). Dit geldt bijvoorbeeld voor kolonievogels die vanuit Natura 2000-gebieden foerageren en daarbij door het windpark vliegen, maar ook voor trekvogels die jaarlijks, al dan niet vanuit Natura 2000-gebieden in het najaar naar het zuiden of westen trekken en in het voorjaar weer terugkomen. Sommige vogelsoorten hebben een zekere neiging om windparken te ontwijken waardoor de aanwezigheid van het park kan leiden tot verlies van rust- of foerageergebied en/of tot omvlieggedrag (barrièrewerking). Voor al deze effecttypen is een negatieve beïnvloeding van (beschermde) vogelpopulaties a priori niet uit te sluiten. De aanwezigheid van windparken op zee leidt daarnaast lokaal tot een verandering in het habitat en daarmee mogelijk tot een verandering in de foerageermogelijkheden voor vogels. Zoals eerder aangegeven heeft het onderzoek naar de relatie tussen windparken op zee en vogels zich vooral op de effecten in de exploitatiefase gericht. In Figuur 2-1 zijn de relevante effectrelaties in deze fase schematisch weergegeven; de nummering in de blokken komt terug in de tekst onder de figuur, waarin de effectketens nader worden beschreven. 7

8 Figuur 2-1 Vereenvoudigd schema van de relaties tussen de aanwezigheid van een windpark op zee en vogelpopulaties, zie Fox e.a. (2006) voor een meer gedetailleerd schema Ad 1. Aanvaringsslachtoffers Het tegen turbines aanvliegen of het gewond raken door de zuigende werking van de draaiende rotorbladen leidt in de regel tot sterfte en heeft daarmee een direct effect op de populatiegrootte. Het gaat daarbij om drie, apart te onderscheiden groepen vogels: Broedvogels, vogels die langs de Nederlandse kust broeden en op zee voedsel voor zichzelf en hun jongen vinden; tijdens het broedseizoen vallen de zogenaamde floaters (adulte en subadulte vogels die niet tot broeden komen) hier ook onder; Niet broedvogels, broedvogels die klaar zijn met broeden en gaan zwerven of broedvogels die buiten Nederland broeden en in de Nederlandse (kust)wateren komen ruien en/of overwinteren; Trekvogels, vogels van uiteenlopende soortgroepen die in voor- en najaar in grote aantallen langstrekken; langs de Nederlandse kust en op de Noordzee liggen verschillende belangrijke trekroutes (zie bijvoorbeeld figuur 4.7 in Hartman e.a., 2012). Ad 2. Barrièrewerking Vogels die hun vliegroute verlengen om een windpark te ontwijken verbruiken hiervoor theoretisch meer energie. In principe kan dit effect bij alle drie onderscheiden groepen vogels een rol spelen. Ad 3. Habitatverlies (verstoring) Vogels die een windpark als geheel ontwijken ( macro avoidance ) of binnen een windpark op zekere afstand van de turbines blijven ( micro avoidance ) verliezen daarmee een deel van hun foerageergebied. Dit kan broedvogels en niet broedvogels negatief beïnvloeden. Voor vogels die tijdens voor- of najaarstrek langs of over het windpark vliegen is dit effecttype niet relevant, omdat dit geen echte zeevogels zijn en offshore windparken niet van belang zijn als foerageergebied. 8

9 Ad 4. Windpark als foerageergebied voor vogels Door de aanwezigheid van windparken op zee kunnen de foerageermogelijkheden voor zeevogels ook toenemen. In een windpark treden veranderingen in de samenstelling van de bodemdierengemeenschap op als gevolg van de aanwezigheid van hard substraat (funderingen met erosiebescherming en palen) en waarschijnlijk ook als gevolg van het verbod op de visserij. Dit zou een aantrekkende werking op vissen kunnen hebben. Vogels die het windpark niet mijden, kunnen daarvan profiteren. Daarnaast bieden de platforms op de palen rustgelegenheid voor vogels (aalscholvers) waardoor de bereikbaarheid van foerageergebied op zee wordt vergroot. 2.2 Overzicht uitgevoerd onderzoek Tabel 2-1 bevat een overzicht van de geraadpleegde rapporten, commentaren/reviews en overige bronnen op het gebied van de relatie tussen windparken op zee en vogels, uitgesplitst naar in de documenten behandelde effecttypen. Tabel 2-1 Geraadpleegde bronnen voor effecten op vogels. +: effecttype in document behandeld; - : effecttype niet in document behandeld; n.v.t: niet van toepassing Bronnen 1. aanvaring 2. barrière 3. habitatverlies 4. foerageergebied Rapporten Hartman e.a., Poot e.a., Krijgsveld e.a., 2005 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Krijgsveld e.a., Fijn e.a., 2012 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Leopold e.a., Reviews A&W, Teunissen e.a., Overig Dirksen, SNH, Band, Troost, Masden e.a., Van Hal e.a., Aanvaringsslachtoffers en effecten op populaties Meet- en rekenmethoden Tijdens het NSW/OWEZ onderzoek is het niet mogelijk gebleken directe metingen aan aanvaringsslachtoffers in het windpark te verrichten. Dit is vooral het gevolg van het niet tijdig operationeel zijn van een geschikt meetsysteem, zoals WT-Bird (Dirksen, 2009). Belangrijke belemmering voor een breed gebruik van een dergelijk systeem is dat voor het installeren ervan medewerking van de turbineleverancier nodig is, omdat een deel van het systeem, de trilling-sensor, integraal onderdeel van de rotorbladen uitmaakt. De daarnaast benodigde video-registratie apparatuur is eveneens niet opgesteld geweest bij OWEZ. De mate waarin sterfte door aanvaring met windturbines voor verschillende soorten een rol kan spelen is in het kader van NSW/OWEZ modelmatig geschat met het door Band ontwikkelde model (SNH, 2010) 1, dat in de Nederlandse kringen vooral bekend is onder de benaming route 3 model 2. Het model is modulair 1 In 2012 is het Band model geactualiseerd (Band, 2012). Bij deze versie is een uitgebreide handleiding verschenen met onderbouwing van de parameters. Doordat meer onderzoek heeft plaatsgevonden aan uitwijking van vogels (waaronder MEP NSW), kan de parameter micro-avoidance, beter worden gewaardeerd. De uitkomsten van het Band model zijn daarmee betrouwbaarder. Het geactualiseerde Band model wordt standaard in Engeland gebruikt, waardoor internationale standaardisatie van effectvoorspellingen mogelijk is. 2 In de afgelopen jaren is in milieueffectrapportages en passende beoordelingen meestal gebruik gemaakt van het route 2 9

10 opgebouwd en heeft invoergegevens nodig, waarvan een belangrijk deel in het onderzoek rond NSW/OWEZ is verzameld, een deel uit de literatuur is afgeleid (m.n. soortspecifieke biometrische gegevens als vleugellengte, vliegsnelheid e.d.) en een deel standaardinformatie van de turbineleverancier betreft. Het resultaat van de modelberekening wordt uitgedrukt als het aantal vogels dat per tijdseenheid (meestal een jaar) in aanvaring komt met een of meerdere windturbines en daarbij kans loopt te sterven. Het betreft een theoretische kans dat een bepaalde sterfte optreedt bij een deel van een vogelpopulatie. Validatie van deze schattingen is uitsluitend mogelijk door metingen van het werkelijke aantal aanvaringsslachtoffers. Het proefondervindelijk en systematisch vaststellen van aantallen aanvaringsslachtoffers in windparken op zee is tot nu toe in Nederland niet uitgevoerd. In het kader van het MEP-NSW zijn gegevens verzameld om het route 3 model van zo betrouwbaar mogelijke invoergegevens te voorzien. Op een drietal locaties zijn metingen aan soortensamenstelling, fluxes, vlieghoogtes en vliegroutes verricht. Van deze locaties liggen er twee relatief dichtbij de kust (OWEZ en Meetpost Noordwijk) en ligt er een op een gasproductieplatform zo n 80 km ten west-noordwesten van de Nederlandse kust (K14). Voor het schatten van aanvaringsslachtoffers op de locatie van OWEZ zijn de benodigde invoergegevens afgeleid uit gecombineerde resultaten van radarwaarnemingen en visuele waarnemingen via zogenaamde panoramascans 3. Daarnaast zijn gedurende een zestal nachten tijdens voor- en najaarstrek aanvullende waarnemingen gedaan met als voornaamste doel het verkrijgen van een beeld van de soortensamenstelling van de over- en langsvliegende vogels. Er werd een combinatie van technieken gebruikt: het bij volle maan identificeren van vogels die voor de maan langs vliegen, het registreren van roepjes op gehoor en door deze roepjes op te nemen en later te analyseren. Uit de combinatie van visuele/auditieve waarnemingen en horizontale en verticale radarregistraties konden verschillende invoergegevens voor het model worden afgeleid: Verticale radar + visuele/auditieve waarnemingen overdag en s nachts: flux per soort(groep), ofwel mean traffic rate (MTR) per soort; Verticale radar + visuele/auditieve waarnemingen overdag en s nachts: (variatie in) vlieghoogte, en daarmee het aandeel van de vogels dat op rotorhoogte vliegt; Horizontale radar + visuele waarnemingen: vliegroutes (richting), micro- en macro-avoidance. Tabel 2-2 bevat een overzicht van de gegevens die op de drie locaties zijn verzameld. Tabel 2-2 Op een drietal locaties verzamelde gegevens in het kader van het onderzoek MEP-NSW voor het berekenen van het aantal aanvaringsslachtoffers. Noordwijk: Krijgsveld e.a., 2005; OWEZ: Krijgsveld e.a., 2011; K14: Fijn e.a., 2012 Noordwijk OWEZ K14 Verzamelde gegevens nov 2003-okt 2004 jun 2007-maart 2011 maart 2010-maart 2011 Soort(groep)specifieke flux (MTR) Vlieghoogte Vliegroutes Micro-avoidance en macro-avoidance De onderzoekers hebben ook berekend wat het aantal aanvaringsslachtoffers zou zijn en hoe groot de daaruit voortvloeiende effecten op populaties zouden zijn als nog 10 extra windparken met een met OWEZ model. In dit model wordt gebruik gemaakt van empirische gegevens over aanvaringskansen in een referentiepark op land (Oosterbierum, Winkelman, 1992). Voor het verschil in eigenschappen van het windpark ten opzichte van het referentiepark wordt gecorrigeerd (Troost, 2008). 3 In het kader van het MEP-NSW/OWEZ zijn naast de panoramascans ook vogeltellingen vanaf schepen volgens een standaard protocol binnen en buiten het windpark verricht (Leopold e.a., 2011). De resultaten daarvan zijn niet gebruikt bij het bepalen van aanvaringsslachtoffers. In hoofdstuk 3 van het Integratierapport zijn de twee verschillende visuele waarnemingsmethoden met elkaar vergeleken (Hartman e.a., 2012). In het algemeen levert de combinatie van panoramascans met radarwaarnemingen betrouwbaarder inputgegevens voor de berekeningen van aanvaringsslachtoffers op. De dichtheden van de zogenaamde vliegende vogels worden met de panoramascans echter waarschijnlijk onderschat vanwege het feit dat deze waarnemingen alleen bij relatief kalm weer kunnen worden uitgevoerd. Bij slecht zicht (mist, laaghangende bewolking, zware regenval, etc.) vliegen veel vogels anders (groepen anders, vlieghoogte anders, oriëntatie anders) dan bij beter weer/zicht. 10

11 vergelijkbare configuratie op de Noordzee zouden staan (Poot e.a., 2011). Er zijn daarbij een near shore en een offshore scenario doorgerekend. Fluxen offshore zijn geschat aan de hand van lange termijn monitoring gegevens van RWS. Er is hierbij een belangrijke aanname gedaan, namelijk dat het totale aantal aanvaringsslachtoffers van (echte) zeevogels per turbine gelijk is aan het aantal dat op de OWEZ-locatie is bepaald (7,5 slachtoffers per turbine per jaar). De resultaten van de lange termijn monitoring zijn alleen gebruikt om het aandeel dat de verschillende soorten van de vogelpopulatie op zee uitmaken evenredig over het totaal aantal jaarlijkse slachtoffers per turbine te verdelen. Voor zangvogels is, bij gebrek aan gegevens voor offshore locaties uitgegaan van hetzelfde aantal jaarlijkse slachtoffers als het aantal dat op basis van de berekeningen voor OWEZ is bepaald. Bij deze berekeningen zijn de resultaten van het door Fijn e.a. (2012) gerapporteerde onderzoek op het K14 olieplatform niet meegenomen. Met het berekenen (of meten) van aantallen aanvaringsslachtoffers is nog niet bepaald in hoeverre deze sterfte tot een betekenisvol effect op een totale populatie leidt. In paragraaf van het MEP-NSW Integratierapport (Hartman e.a., 2012) wordt een multi-step modelling approach beschreven waarmee een effect, eventueel gecumuleerd met effecten van andere windparken op de populatie kan worden geschat. Kortweg komt het erop neer dat uitgaande van recente trends in de populatieontwikkeling (opgaand, neergaand of gelijkblijvend) wordt berekend in hoeverre eventuele additionele sterfte door aanvaring met windturbines kan leiden tot een relevant effect op de populatieomvang (zie paragraaf van Hartman e.a., 2012 en Poot e.a., 2011). In het model is een worst case benadering gehanteerd doordat ervan is uitgegaan dat alleen broedende vrouwtjes door aanvaring met windturbines sterven en is uitgegaan van verschillende, relatief conservatieve 4 percentages floaters Resultaten van het onderzoek MEP- NSW (OWEZ) Invoergegevens Het onderzoek in het windpark OWEZ en de twee andere locaties (meetpost Noordwijk, olieplatform K14, zie par voor beschrijving van ligging) heeft de volgende resultaten en inzichten over fluxen, (variatie in) vlieghoogte gedurende de dag en bij nacht, vliegroutes, micro- en macro-avoidance opgeleverd (Krijgsveld e.a., 2005, Krijgsveld e.a., 2011, Fijn e.a., 2012): Flux: o Gemiddeld komen er op de OWEZ-locatie per uur per kilometer windpark 80 vogelgroepen 5 langs, op de meer offshore gelegen locatie K14 was dit met ca. 45 vogelgroepen duidelijk lager (zie figuur 4.5 en 4.6 in Hartman e.a., 2012); de fluxen op meetpost Noordwijk zijn (waarschijnlijk) 6 goed vergelijkbaar met die van OWEZ; de dagelijkse en de seizoensvariatie is groot; o Tijdens voor- en najaarstrek zijn de aantallen s nachts groter dan overdag; in de zomer is dat omgekeerd; o Op de OWEZ-locatie bestaat verreweg het grootste aandeel van de waargenomen vogels uit meeuwensoorten als kleine mantelmeeuw, zilvermeeuw en stormmeeuw (65%), trekkende zangvogels (12%) en aalscholvers (10%); op de offshore locatie was het aandeel van meeuwen wat lager (49%), maar werden meer jan-van-genten (20% tegen 2% in OWEZ) en alkachtigen waargenomen (5,4% tegen 0,8% in OWEZ); het aandeel landvogels was bij K14 met 20% ook hoger dan in OWEZ (12%), maar absoluut gezien waren de dichtheid en het aantal soorten lager; o Over het geheel genomen zijn de aantallen lokale zeevogels op de OWEZ locatie laag vanwege het feit dat het windpark in het overgangsgebied ligt tussen het verspreidingsgebied van de echte kustvogels (o.a. sterns, duikeenden, duikers) en de verder op zee voorkomende soorten (jan-vangent, stormvogels e.d.), zie ook Leopold e.a. (2011). 4 Conservatieve percentages: in de range van bekende percentages zijn steeds de laagste gekozen, wat voor dit punt tot een worst case schatting van effecten op de populatie leidt. 5 Vogelgroep: 1 of meerdere vogels die door de verticale radar als 1 individuele echo wordt gedetecteerd en opgeslagen. Een individuele echowaarneming kan dus voor 1, maar ook voor meerdere (dicht bij elkaar vliegende) vogels staan. De term vogelgroep wordt gebruikt om deze onzekerheid weer te geven. 6 Op meetpost Noordwijk vielen veel belangrijke meetdagen uit vanwege het uitvallen van de verticale radar; daardoor zijn belangrijke meetperioden gemist, met name tijdens de najaarstrek. 11

12 Vlieghoogte: o Met uitzondering van futen en alkachtigen, die in het algemeen slechts enkele meters boven het wateroppervlak vliegen, zijn er binnen elke soortgroep vogels die op risicohoogte door het windpark vliegen; het betreft 35% van de totale flux aan vogels die op hoogten tussen 25 en 139 m vliegen; 47% van het totaal aantal vogelgroepen vliegt hoger dan 139 m en 18% lager dan 25 m. o Tijdens de najaarstrek zijn de aantallen (verreweg) het grootst, waarbij de meerderheid van de vogels s nachts vliegt; de gemiddelde vlieghoogte is dan aanmerkelijk groter (zie figuur in Krijgsveld e.a., 2011 of figuur 2.33 in Hartman e.a., 2012). Mijding (micro- en macro-avoidance): o Op basis van de visuele waarnemingen en de registraties met de horizontale radar is berekend dat de macro-avoidance (als vogels het hele windpark mijden) voor alle soorten gezamenlijk varieerde van 18% in de winter tot 34% in het najaar; o Van de lokale vogels werd het windpark door jan-van-genten, zee-eenden, duikers en de alkachtigen grotendeels gemeden; aalscholvers en meeuwen vertoonden geen macro-avoidance; o Bij de trekvogels bleek dat ganzen, zwanen en s nachts voorbijkomende zangvogels het windpark grotendeels meden en dat sterns, reigers, steltlopers en bij dag voorbijkomende zangvogels weinig mijdingsgedrag vertoonden; o Vogels die in het windpark vlogen, bleken de directe nabijheid van de windturbines vaak te mijden: gemiddeld was de vogeldichtheid 34% lager in de directe omgeving van de turbines dan daarbuiten; verder kwam van alle vogels die zich binnen 50 m van de turbines bevonden slechts 7% binnen het bereik van de rotorbladen (de zogenaamde rotor swept area ); de overall microavoidance komt daarmee op 97,6% (namelijk: (1-(0,34*0,07))*100). Aanvaringsslachtoffers In plaats van door directe metingen is het aantal aanvaringsslachtoffers geschat op basis van de gemeten fluxes, vlieghoogten, geschatte micro- en gemeten macro-avoidance waarbij gebruik is gemaakt van het model van Band (Poot e.a., 2011). In Tabel 2-3 zijn de resultaten van de berekening samengevat. Tabel 2-3 Macro-avoidance en voor vlieghoogte gecorrigeerde fluxen door OWEZ en gemodelleerde schatting van het aantal aanvaringsslachtoffers per jaar soortgroep relatief % alle vogels flux door OWEZ aanvaringsslachtoffers/jr 7 zangvogels meeuwen overige soorten totaal De hier gehanteerde term aanvaringsslachtoffer kan ook staan voor meer dan 1 slachtoffer, omdat met de radarwaarnemingen (kleinere) vogels niet altijd apart kunnen worden onderscheiden. Vooral voor de zangvogels kan het geschatte aantal jaarlijkse aanvaringsslachtoffers dus zijn onderschat. 12

13 Tabel 2-4 bevat een overzicht van de door Poot e.a. (2011) geschatte sterfte door aanvaring bij aanwezigheid van 11 windparken met een met OWEZ vergelijkbare configuratie op het NCP zouden staan. Er is daarbij een near shore en een offshore scenario doorgerekend (zie voor uitgangspunten van de berekening). 13

14 Tabel 2-4 Gemodelleerde schatting van het aantal aanvaringsslachtoffers per jaar bij 11 offshore windparken (naar: Poot e.a. 2011). Off-shore geschat op basis van relatieve % vogelgroep in de NL NCP vogel monitoring data. aanvaringsslachtoffers per jaar 7 soortgroep 11 near shore windparken 11 offshore windparken zangvogels* meeuwen** overige soorten** totaal * bij gebrek aan gegevens is er worst case van uitgegaan dat de flux van zangvogels offshore vergelijkbaar is met near shore locaties ** er is verondersteld dat het totaal aantal jaarlijkse slachtoffers van zeevogels per turbine gelijk is aan dat wat op de OWEZ locatie is bepaald Effecten van sterfte door aanvaring op populaties Of de sterfte door aanvaring tot effecten op de populatie kan leiden kan worden afgelezen aan de mate waarin de waarde van de zogenaamde Potential Biological Removal (PBR) wordt overschreden. Dit is de jaarlijkse sterfte die in een populatie kan worden opgevangen door de natuurlijke aanwas. Een populatie die stabiel is of groeit, kan additionele sterfte beter opvangen dan een populatie die een dalende trend vertoont. Poot e.a. (2011) hebben in het onderzoek voor alle, mogelijk kwetsbare soorten berekend in hoeverre de aanwezigheid van windpark OWEZ alleen en een hypothetische toekomstige situatie met 10 meer windparken in 2 scenario s tot negatieve effecten op de populatie zou kunnen leiden. Uit de berekening blijkt dat op de locatie van OWEZ voor de meeste soorten het aantal jaarlijkse aanvaringsslachtoffers (ver) onder de PBR-waarde ligt (zie tabel in Poot e.a en tabel 2.10 in Hartman e.a., 2012). Alleen voor de Nederlandse zilvermeeuw-populatie geldt dat door aanwezigheid van meerdere windparken de additionele sterfte door aanvaring met windturbines tot versterking van de neergaande trend kan leiden Conclusies aanvaringsslachtoffers en effecten op populaties Aanvaringsslachtoffers Kenmerken onderzoek aanvaringsslachtoffers en belangrijkste conclusies In het onderzoek rond NSW/OWEZ zijn veel gegevens verzameld om het aanvaringsrisico van vogels in dit windpark modelmatig in te schatten. Het betreft op deze locatie verzamelde gegevens over fluxen (hoeveel vogels komen er per tijdseenheid langs) en de mate waarin specifieke soorten het park als geheel of de turbines ontwijken. Op basis van de rond OWEZ verzamelde gegevens is indicatief berekend wat het effect zou zijn van de aanwezigheid van 10 extra, met OWEZ vergelijkbare windparken op zee ook op offshore locaties. De resultaten van het onderzoek naar fluxen op de offshore gelegen locatie K14 zijn bij deze berekeningen echter niet meegenomen. Uit de, in diverse rapporten weergegeven resultaten van het onderzoek komt het volgende, door de onderzoekers van Bureau Waardenburg geschetste beeld naar voren: Op de locatie OWEZ is het aantal gemodelleerde aanvaringsslachtoffers per jaar beperkt (ca. 580 = 0,3% van de totale jaarlijkse flux). Bepalend voor het aantal (gemodelleerde) slachtoffers van een soort is de (natuurlijke) dichtheid van die soort op de locatie van het windpark en de mate waarin de soort het windpark als geheel actief of passief ontwijkt (macro-avoidance) of bedreven is in het ontwijken van de turbines zelf (micro-avoidance). Uit de resultaten voor OWEZ blijkt dat het waarschijnlijk is dat op deze locatie slachtoffers vooral vallen bij lokale (broed)vogels die in het windpark foerageren (meeuwen en aalscholvers) en bij zangvogels die in grote aantallen tijdens de voor- en najaarstrek over de Noordzee(kust) vliegen. Niet broedende zeevogels en andere, niet tot de zangvogels behorende trekvogels blijken het park meestal te ontwijken of komen in zulke lage dichtheden voor dat het aantal 14

15 jaarlijkse slachtoffers laag is (< 10/jaar). Omdat onder slechte weersomstandigheden geen visuele waarnemingen konden worden verricht, is niet goed bekend in hoeverre weersomstandigheden bepalend zijn voor het aantal slachtoffers dat tijdens de trek valt. Benadrukt wordt dat het hier om gemodelleerde aantallen gaat; werkelijke aantallen liggen volgens de onderzoekers waarschijnlijk lager. Deze hypothese kan alleen worden getoetst door directe metingen van het aantal aanvaringsslachtoffers met een geautomatiseerd meetsysteem. Op verder offshore gelegen locaties zal het aantal aanvaringsslachtoffers per jaar waarschijnlijk minder zijn, omdat daar minder vogels langskomen en omdat een groter deel van de daar voorkomende soorten actief of passief mijdingsgedrag vertoont 8. Commentaar op de resultaten van het onderzoek naar aanvaringsslachtoffers: Het geschatte aantal aanvaringsslachtoffers per jaar is het resultaat van modelberekeningen met als input tijdens het MEP-NSW onderzoek verzamelde gegevens over fluxen, vlieghoogten, vliegroutes inclusief macro- en micro-avoidance; wat het werkelijke aantal aanvaringsslachtoffers is, is onbekend, want er zijn geen directe metingen verricht. Volgens een van de reviewers zijn effecten op niet lokale trekvogels niet goed te bepalen, omdat met de gebruikte technieken vrijwel geen soortspecifieke informatie kan worden verkregen (geldt vooral voor nachttrek waarnemingen, omdat dan geen simultane visuele waarnemingen gedaan kunnen worden). Ook in deze groep kunnen soorten zitten, waarvoor Nederland een speciale verantwoordelijkheid heeft (A&W Ecologisch Onderzoek, 2012). Omdat met slecht weer vanwege veiligheidsvoorschriften niet kon worden gemeten, is niet goed bekend wat het effect van weersomstandigheden is op het aantal geschatte slachtoffers. Dit zijn echter wel de omstandigheden waaronder het aanvaringsrisico naar verwachting het grootst is. Wat mist in de rapporten is een kwantitatieve foutenanalyse en een duidelijk overzicht van leemten in kennis. Het is daarom moeilijk de gepresenteerde resultaten en de daaraan verbonden conclusies tot in detail op hun merites te beoordelen. Het zou toch mogelijk moeten zijn om voor de twee verschillende modellen een bandbreedte in het aantal geschatte slachtoffers te berekenen (95% betrouwbaarheidsinterval). Het bepalen van de onzekerheid van de berekende aanvaringen is immers de laatste stap in het door Band en hier ook gebruikte route 3 model (Band, 2012). De organisaties die het Integratierapport van Hartman e.a. (2012) hebben beoordeeld zouden ook graag meer inzicht hebben in de beperkingen van de verzamelde gegevens en de consequenties daarvan voor de uitspraken en conclusies (Teunissen e.a., 2012; A&W Ecologisch Onderzoek, 2012). Gehanteerde aannames bij het berekenen van het aantal aanvaringsslachtoffers als er 10 extra OWEZwindparken op de Noordzee zouden staan zijn waarschijnlijk weinig realistisch. Zo is voor het offshore scenario aangenomen dat het totaal aantal jaarlijkse aanvaringsslachtoffers per turbine vergelijkbaar is met dat van OWEZ. Uit de resultaten van het onderzoek op de offshore locatie K14 blijkt echter dat de fluxen daar beduidend lager zijn dan op de twee, dichter bij de kust gelegen locaties. Deze resultaten zijn niet meegenomen in de berekening van cumulatieve effecten van meerdere windparken op zee. Verder is geen rekening gehouden met verschillen in configuratie van het windpark. Gebleken is dat de "meer open" configuratie van OWEZ op minder vogelsoorten een vermijdingseffect sorteerde dan de dichtere configuratie van PAWP (Leopold e.a., 2012). Ook uit de presentatie van Krag Petersen tijdens de OWE 2012-conferentie op 11 oktober 2012 blijkt dat de configuratie van de turbines in een windpark waarschijnlijk een belangrijke rol speelt. De vraag is daarbij of een open configuratie (met corridors) tot een kleiner of juist groter risico op aanvaringen leidt. Verder is het onderzoek ruimtelijk begrensd door het Nederlandse deel van de Noordzee en zijn ontwikkelingen in de naburige delen van de Noordzee niet meegenomen. Het gaat daarbij om de beantwoording van de vraag wat de effecten van meerdere windparken en hun interne en onderlinge configuratie op de internationale Noordzee zijn op trekvogels en vogelsoorten die zich (buiten het broedseizoen) over de hele Noordzee verspreiden. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is een brede, internationale aanpak nodig. Dit was ook een van de belangrijkste conclusies van de OWE 2012 conferentie van oktober Deze conclusie is opgenomen in het Integratierapport (Hartman e.a., 2012), maar wordt niet door resultaten van berekeningen onderbouwd. 15

16 Doorvertaling naar populaties en effecten op Natura 2000 gebieden Kenmerken onderzoek effecten op populaties en belangrijkste conclusies Met een simpel en robuust populatiemodel is voor Nederlandse broedvogelpopulaties, niet broedende zeevogels en voor trekvogels berekend in hoeverre sterfte door aanvaring tot populatie-effecten leidt (Poot e.a. 2011). Poot e.a. (2011) concluderen uit de resultaten van de berekeningen dat de aanwezigheid van het OWEZwindpark op totale Nederlandse (broedvogels) en internationale populaties (niet broedende zeevogels en trekvogels) bij geen van de onderzochte soorten tot een serieuze negatieve impact op de populatieontwikkeling leidt. Met uitzondering van de Nederlandse broedpopulatie van de zilvermeeuw is dat ook het geval als een tienvoudig effect wordt verondersteld (m.a.w. als meer windparken op zee worden gebouwd). Commentaar op de resultaten van het onderzoek naar effecten op populaties: In de rapporten zijn geen doorvertalingen gemaakt naar deelpopulaties in Natura 2000 gebieden. Op grond van de gepresenteerde informatie en kennis over vliegroutes vanuit Natura 2000 gebieden kan een dergelijke berekening als effectvoorspelling echter waarschijnlijk wel worden gemaakt. Omdat bij alle berekeningen conservatieve, worst case aannamen zijn gedaan, wordt ook door de reviewers met de algemene conclusies voor de onderzochte lokale broedvogels en trekkende zangvogels ingestemd. De gehanteerde multistep modelling approach wordt daarbij als goed bruikbaar beoordeeld. Volgens de reviewers van SOVON is echter moeilijk te zeggen of de conclsuie voor echte zeevogels ook juist is, aangezien er in kwantitatieve zin weinig onderbouwing voor die uitspraak wordt gegeven. Het onderzoek lijkt hier wel (meer) mogelijkheden toe te bieden (Teunissen e.a., 2012). 2.4 Barrièrewerking Meet- en rekenmethoden Voor het bepalen van eventuele effecten op vogel(populatie)s van de aanwezigheid van het NSW/OWEZ windpark door barrièrewerking zijn grotendeels dezelfde meettechnieken gebruikt als voor het bepalen van aantallen aanvaringsslachtoffers: Waarnemingen vanaf schepen; Verticale radar + visuele/auditieve waarnemingen overdag en s nachts: (variatie in) vlieghoogte en daarmee het aandeel van de vogels dat hoger gaat vliegen op het park te mijden; Horizontale radar + visuele waarnemingen: vogels die om het park heen vliegen. Het is (nog) niet duidelijk of het energieverlies dat mogelijk bij vogels optreedt, omdat zij langer moeten vliegen, moet worden doorgerekend tot op populatieniveau en zo ja, hoe. De OWEZ onderzoekers hebben zich hier niet aan gewaagd, maar concluderen dat barrièrewerking in het geval van het OWEZ windpark geen rol speelt, omdat de iets vergrote vliegafstand marginaal is ten opzichte van de totale, dagelijks afgelegde vliegafstanden (Krijgsveld e.a., 2011). Zij verwijzen naar Masden e.a. (2009) die hebben aangetoond dat er praktisch geen energetische effecten op bijvoorbeeld trekvogels zijn (zie ook hierna in par ) Resultaten van het onderzoek MEP- NSW (OWEZ) In relatie tot de eventuele barrièrewerking van windparken zijn de volgende resultaten uit het NSW/OWEZ onderzoek relevant: De macro-avoidance (als vogels het hele windpark mijden) varieerde van 18% in de winter tot 34% in het najaar; Van de lokale vogels vlogen jan-van-genten, zee-eenden, duikers en de alkachtigen grotendeels om het windpark heen; aalscholvers en meeuwen vertoonden geen mijdingsgedrag of werden door het windpark aangetrokken (aalscholver); Bij de trekvogels bleek dat ganzen, zwanen en s nachts voorbijkomende zangvogels het windpark grotendeels meden, maar dat sterns, reigers, steltlopers en bij dag voorbijkomende zangvogels weinig 16

17 mijdingsgedrag vertoonden; bij ganzen die in de nabijheid van het windpark vlogen, werd gezien dat zij hoger gingen vliegen zodra zij dichtbij het windpark kwamen Conclusies barrièrewerking en effecten op populaties Belangrijkste conclusies Uit de resultaten blijkt dat sommige soorten zeevogels en trekvogels actief mijdingsgedrag vertonen. Volgens Poot e.a. (2011) is het aannemelijk dat de langere vliegtijden die hiervan het gevolg zijn bij kleinere windparken zoals OWEZ tot marginale, verwaarloosbare energieverliezen zal leiden. Niet uit te sluiten is dat dit wel een rol speelt bij zeer grote windparken en/of windparken die voor broedvogelsoorten de bereikbaarheid van foerageergebieden belemmeren. Voor Nederlandse broedvogelsoorten speelt dit effect geen rol, want de soorten waarom het gaat vertoonden geen sterk mijdingsgedrag. Commentaar op resultaten onderzoek Belangrijk is dat voor dit effecttype de resultaten van het NSW/OWEZ onderzoek zich niet lenen voor extrapolatie naar parken op andere locaties of met een andere configuratie. De vraag is (en blijft) in welke situaties windparken werkelijk een barrière vormen. Inmiddels is duidelijk geworden dat de configuratie binnen een windpark een grote rol speelt: zo zou het in groepjes plaatsen van turbines met corridors ertussen gunstiger zijn dan een evenredige verdeling van de turbines over een bepaalde oppervlakte (zie lezing Petersen, 11 oktober 2012). Ook kan een lijnopstelling in sommige situaties gunstig zijn, omdat vogels dan min of meer langs het park worden geleid. Masden e.a. (2009) hebben laten zien dat het mogelijk is de energetische kosten te berekenen als vogels door de aanwezigheid van een windpark worden gedwongen een langere route te vliegen. In hun geval betrof het Eiders, die door de aanwezigheid van windpark Nysted een omweg van 500 m maakten op hun trekroute van km. De hiermee gepaard gaande energetische kosten bleken ten opzichte van de totale gemaakte kosten triviaal te zijn, zeker als daarbij aanmerking wordt genomen dat deze vogels aangepast zijn aan het voortdurend wijzigen van vliegroutes en daar blijkbaar geen negatieve effecten van ondervinden. De auteurs concluderen echter dat de constructie van meerdere windparken op de trekroute cumulatieve effecten op de populatie kunnen hebben, in het bijzonder wanneer deze effecten in combinatie met (de effecten van) andere menselijke activiteiten worden bekeken. 2.5 Habitatverlies Meet- en rekenmethoden Of vogels windpark NSW/OWEZ mijden en of daardoor habitatverlies optreedt, is via verschillende technieken onderzocht: Waarnemingen vanaf schepen binnen en buiten het windpark volgens een gestandaardiseerd protocol (Leopold e.a., 2011); statistische vergelijking van de vogeldichtheid binnen en buiten het windpark geeft inzicht in de mate waarin het windpark al dan niet gemeden wordt; methode is vooral gericht op de lokale vogels die zich relatief dicht bij het wateroppervlak bevinden. Visuele waarnemingen vanaf één vast punt in het windpark (panoramascans); deze zijn meer gericht op de vliegende vogels en bestrijken een veel kleiner oppervlak dan de scheepswaarnemingen; geven ook inzicht in het werkelijke gedrag dat vogels vertonen, omdat ook vliegroutes worden bepaald (Krijgsveld e.a., 2011). De resultaten van deze twee typen metingen zijn apart verwerkt en gerapporteerd. In hoofdstuk 3 van het Integratierapport worden de twee meetmethoden met elkaar vergeleken (Hartman e.a., 2012) Resultaten van het onderzoek MEP- NSW (OWEZ) In het windpark OWEZ is mijding waargenomen bij duikers, futen, jan-van-genten, dwergmeeuw, alk en zeekoet. Het park bleek duidelijk een aantrekkende werking te hebben op aalscholvers. Grote sterns worden wel in het windpark gezien, maar vliegen er meestal omheen. In het algemeen kan worden gezegd dat met uitzondering van de dwergmeeuw meeuwen zich niet zo veel van het windpark aantrekken. Het feit dat er meer meeuwen buiten dan in het windpark worden gezien is namelijk het gevolg van de 17

18 afwezigheid van vissersschepen (en de daarmee samenhangende beschikbaarheid van voedsel) in het windpark. In grote lijnen waren de conclusies voor de lokale, de zogenaamde sitting birds vergelijkbaar bij gebruik van de twee verschillende meetmethoden. Een belangrijk probleem bij het interpreteren van de resultaten bleek te zijn dat sommige soorten in zeer lage dichtheden in en rond het windpark voorkwamen. NSW/OWEZ ligt precies in het overgangsgebied van de echte kustgebonden soorten (futen, zee-eenden, duikers e.a.) en de aan open zee gebonden soorten (jan-van-genten, stormvogels, alkachtigen). Het was daarom niet goed mogelijk voor iedere soort duidelijke conclusies te trekken. Onderzoek in toekomstige, meer buitengaats gelegen windparken geeft mogelijk meer informatie. Uit de vergelijking van de twee meetmethodieken in het Integratierapport kwam niet duidelijk naar voren wat de beste methode is om effecten van habitatverlies te onderzoeken (Hartman e.a., 2012). Voordeel van de tellingen vanaf schepen is echter dat een veel groter oppervlak wordt bestreken en dat ook bij slechtere weersomstandigheden (windsnelheden > 1 m/s) geteld kan worden. In het Integratierapport wordt aangeven dat bepaalde soorten actiever zijn bij hogere windsnelheden, wat zou verklaren dat bij de boottellingen van deze soorten hogere dichtheden worden gerapporteerd. Belangrijk nadeel van de boottelingen is dat hoger vliegende vogels makkelijk worden gemist en vogels onderduiken bij nadering van het schip. De vraag of habitatverlies als gevolg van de aanwezigheid van een of (cumulatief) meerdere offshore windparken voor foeragerende zeevogels echt een probleem kan vormen, is met het NSW/OWEZ onderzoek niet beantwoord. Het windpark maakt een dermate gering deel uit van het totale verspreidingsgebied en de dichtheid van vogels die mogelijk mijdingsgedrag vertonen is dermate laag, dat populatie-effecten vooralsnog op voorhand kunnen worden uitgesloten. Poot e.a. (2011) hebben voor een aantal soorten, waaronder zeekoet, alk en jan-van gent berekend bij welke aantallen windpark mijdende vogels effecten op de populatie zouden kunnen optreden. Er zijn daarbij worst case aannames gedaan, waaronder de aanname dat het verlies van foerageergebied onmiddellijk leidt tot een sterkere intraspecifieke competitie om voedsel (verzadigde draagkracht). Voor de resultaten van de berekeningen wordt verwezen naar het rapport van Poot e.a. (2011) Conclusies habitatverlies en effecten op populaties Belangrijkste conclusies Vogels die windparken ontwijken verliezen daarmee een deel van hun foerageergebied. Uit het onderzoek rond NSW/OWEZ is gebleken dat bepaalde soorten zeevogels (waarschijnlijk) de neiging hebben windparken te mijden. In het geval van NSW/OWEZ heeft dat als gevolg van de relatief lage vogeldichtheden zeker niet tot effecten op de populatie geleid. Commentaar op resultaten onderzoek Het is niet uit te sluiten dat, als bepaalde soorten windparken werkelijk geheel mijden dit in cumulatie tot effecten op de populatie kan leiden. Voor het kunnen maken van realistische schattingen ontbreekt nog veel informatie, waaronder resultaten van gedragsstudies aan vogels rond windparken waar de natuurlijke dichtheid groter is, maar ook meer inzicht in de factoren die beperkend zijn voor de populatieomvang van de betreffende soorten. Speelt voedselbeperking wel een rol? Als vogels zeker na eerder vertoond mijdingsgedrag de windparken wel invliegen is er mogelijk sprake van voedselgebrek of gewenning. 2.6 Windpark als foerageergebied voor vogels Meetmethoden Of vogels worden aangetrokken door het windpark NSW/OWEZ, omdat het windpark aantrekkelijk(er) is als foerageergebied dan de omliggende zee is met dezelfde technieken onderzocht als de habitatverlies c.q. mijding (zie 2.5.1). 18

19 2.6.2 Resultaten van het onderzoek MEP- NSW (OWEZ) Het park bleek duidelijk een aantrekkende werking te hebben op aalscholvers. Normaliter komen deze vogels niet zo ver op zee. Het windpark biedt echter zitplaatsen voor het drogen van de vleugels, zodat door de aanwezigheid van het windpark het foerageergebied in feite wordt vergroot. Op andere soorten heeft het windpark geen aantoonbare aantrekkende werking gehad Conclusies windpark als foerageergebied en effecten op populaties De bouw van windpark NSW/OWEZ (en PAWP) heeft de bereikbaarheid van voedsel voor aalscholvers substantieel vergroot. Voorheen kon deze soort niet zo ver op zee foerageren, vanwege de afwezigheid van geschikte plaatsen voor het drogen van vleugels. Op andere soorten heeft het windpark geen aantoonbare aantrekkende werking gehad. Uit het visonderzoek is echter ook niet gebleken dat er in de onderzoeksperiode belangrijke, voor visetende vogels relevante veranderingen in de visgemeenschap zijn opgetreden (van Hal e.a., 2012). 2.7 Lessons learnt vogels Meetmethoden en berekeningen per effecttype Aanvaring De combinatie van visuele- en radarwaarnemingen is algemeen geaccepteerd als best beschikbare methode om fluxen, vliegroutes en mijding te bepalen; Als belangrijke beperking wordt echter genoemd dat de visuele waarnemingen alleen bij relatief goed weer en bij daglicht kunnen worden uitgevoerd; dit betekent dat bij slecht weer en gedurende de nacht geen soortspecifieke informatie kan worden verkregen; voorlopig is hiervoor nog geen oplossing. Voor zover bekend is er geen discussie over het gebruik van het Band model bij de bepaling van het aantal aanvaringsslachtoffers in offshore windparken, in het geval dat er geen directe metingen kunnen worden gedaan; hiervoor dienen wel belangrijke invoerparameters als fluxen, vliegroutes en mijding in het betreffende windpark te worden bepaald; Een populatiedynamisch model om de doorwerking van aanvaringsslachtoffers naar populaties te berekenen lijkt bruikbaar; deze modellen zijn echter nog in ontwikkeling en daarom is het van belang om de ontwikkelingen te blijven volgen; zo heeft doorvertaling naar N2000 gebieden veelal nog niet plaatsgevonden; Voor het berekenen van cumulatieve effecten van aanvaringen als meerdere windparken worden gebouwd ontbreekt nog kennis op verschillende terreinen; het gaat niet alleen om ecologische kennis, zoals soortspecifieke vogelbewegingen en fluxen op verschillende locaties, maar ook om meer (kwantitatief) inzicht in de effecten van configuratie en locatie van het windpark, evenals de positie van meerdere windparken in de internationale Noordzee ten opzichte van elkaar. Barrièrewerking Cumulatieve effecten van barrièrewerking kunnen op de schaal van een enkel windpark (uiteraard) niet worden onderzocht; configuratie en locatie van een windpark spelen een belangrijke rol, evenals de positie van meerdere windparken in de internationale Noordzee ten opzichte van elkaar. Habitatverlies De dichtheid van echte zeevogels is op de OWEZ-locatie relatief laag. Daarom is op grond van de resultaten van het op deze locatie verrichte onderzoek niet goed te bepalen welke methode, scheepstellingen of panoramascans, zich het beste leent voor het onderzoek naar de effecten van habitatverlies Resultaten onderzoek per effecttype Aanvaring Op basis van de in NSW/OWEZ verzamelde gegevens over fluxen, vlieghoogte en mijding is berekend dat jaarlijks ongeveer 580 aanvaringsslachtoffers in een windpark met een met OWEZ vergelijkbare locatie, configuratie en grootte zullen vallen; de slachtoffers zullen vooral vallen bij lokale soorten (meeuwen e.d.) en zangvogels tijdens de voor- en najaarstrek; de sterfte in dit specifieke windpark is 19

20 dermate gering dat effecten op vogelpopulaties kunnen worden uitgesloten; in een hypothetisch, verder offshore gelegen met OWEZ vergelijkbaar park is het aantal waarschijnlijk lager; kanttekening bij deze conclusie is dat niet zeker is of het werkelijke aantal aanvaringsslachtoffers, vooral van trekvogels, niet groter is, omdat alleen bij goed weer kan worden gemeten; Cumulatieve effecten van aanvaringen met windturbines in meerdere met OWEZ vergelijkbare windparken in het Nederlandse deel van de Noordzee zijn indicatief berekend; hieruit bleek dat met uitzondering van de Nederlandse zilvermeeuw 9 populatie geen negatieve effecten op vogelpopulaties van 10, met OWEZ vergelijkbare windparken zijn te verwachten; in deze berekeningen is echter geen rekening gehouden met andere configuraties, opstellingen en locaties ten opzichte van elkaar; evenmin is rekening gehouden met de (toekomstige) aanwezigheid van windparken in andere delen van de Noordzee of de positie van de parken in relatie tot belangrijke trekroutes. Barrièrewerking Toekomstige offshore windparken, zoals zij momenteel in het Nederlandse deel van de Noordzee zijn gepland, zullen geen barrière voor Nederlandse populaties van kustbroedvogels vormen; als de vogels de parken al bereiken, mijden zij ze niet; deze conclusie is waarschijnlijk onomstreden; nieuwe windparken zullen bovendien verder van de kust worden gebouwd dan OWEZ; Voor niet-broedvogels en trekvogels kunnen op basis van de resultaten van het OWEZ-onderzoek geen conclusies worden getrokken over de mogelijke effecten van barrièrewerking van windparken op vogelpopulaties; het onderzoek heeft namelijk alleen locatiespecifieke informatie opgeleverd; configuratie en locatie van het windpark, evenals de positie van meerdere windparken in de internationale Noordzee ten opzichte van elkaar spelen naar verwachting een belangrijke rol. Habitatverlies / -winst Evenmin levert het OWEZ-onderzoek inzicht in de mate waarin habitatverlies door de aanwezigheid van een of meer windparken tot serieuze effecten op populaties van gevoelige soorten kan leiden; Habitatverlies gaat waarschijnlijk pas een serieuze rol spelen bij cumulatie van zeer veel windparken, vooral wanneer die worden gesitueerd op locaties met goede foerageermogelijkheden voor soorten met mijdingsgedrag (macro-avoidance); Voor één soort, de aalscholver, heeft de aanwezigheid van de windparken OWEZ en PAWP ertoe geleid dat een groot foerageergebied beter bereikbaar werd. De onderzoekers hebben geen aanwijzingen gevonden dat het windpark andere vogelsoorten aantrekt, omdat het een beter foerageergebied zou zijn dan de omringende zee; het onderzoek heeft zich daar echter ook niet specifiek op gericht. 2.8 Resterende vragen per effecttype Aanvaring Er is behoefte aan validatie van de gepresenteerde modelresultaten door directe registratie van vogelaanvaringen 10 ; wat is het werkelijke aantal aanvaringsslachtoffers? Bij de radarwaarnemingen kan een registratie voor een enkel individu staan, maar bij de kleinere soorten ook voor meerdere, dichtbij elkaar vliegende vogels (vandaar het gebruik van de term vogelgroepen in de rapportages); Daarnaast is meer inzicht nodig in het effect van eventuele onzekerheden op de effectschattingen en daarmee in de bandbreedte van de effectschattingen; Het OWEZ onderzoek geeft geen antwoord op de vraag in hoeverre het aantal aanvaringsslachtoffers wordt bepaald door de configuratie van turbines in een windpark; in de rapportages wordt niet ingegaan 9 Tijdens de 2 e ronde procedures voor vergunningen voor windparken op zee ging de aandacht in het kader van Natura 2000 vooral uit naar de mogelijke effecten op Nederlandse populaties van de kleine mantelmeeuw in Natura 2000-gebieden. Van de zilvermeeuw zijn in Nederland geen broedpopulaties in Natura 2000-gebieden beschermd. 10 Recente inzichten in het gebruik van radar gaan uit van een optimalisatie met een array van staring-beam (= niet draaiende) radar zender/ontvangers. Theoretisch kunnen hiermee de vliegpaden en (soortspecifieke) vleugel-frequenties beter worden gemeten. Ook registratie van aanvaringslachtoffers zou tot de mogelijkheden kunnen behoren. Het is een open vraag of deze methodische aanpassing tot betere resultaten leidt en het hebben van directe aanvaringregistratie overbodig zal maken. 20

21 op de mogelijke relaties; inmiddels is, ook uit Nederlands onderzoek bekend dat de configuratie van de turbines een belangrijke rol speelt (zie ook par ); Het is goeddeels onbekend in hoeverre cumulatie van effecten van aanvaring tot belangrijke effecten op vogelpopulaties kan leiden in de situatie dat meerdere (grote) windparken in de internationale Noordzee staan in combinatie met de positie van die parken in relatie tot belangrijke trekroutes; De bij het radaronderzoek behorende visuele waarnemingen kunnen alleen bij relatief goede weersomstandigheden worden uitgevoerd; daarom is onbekend in hoeverre het aantal aanvaringsslachtoffers (vooral van trekvogels) wordt onderschat. Bij bepaalde weersomstandigheden (harde tegenwind) hebben vogels namelijk de neiging lager te vliegen; daarmee lopen zij mogelijk een groter (maar misschien ook juist een kleiner) aanvaringsrisico. Barrièrewerking Of cumulatie van effecten van barrièrewerking van meerdere windparken in de internationale Noordzee tot effecten op populaties van vogelsoorten leidt, is niet bekend; dit is een onderwerp dat waarschijnlijk alleen via internationale samenwerking kan worden aangepakt. Habitatverlies Voor het bepalen van cumulatieve effecten van meerdere windparken in de internationale Noordzee door habitatverlies is van soorten waarvan wordt vermoed dat zij windparken actief mijden meer inzicht nodig in het gedrag t.a.v. windparken en factoren die de populatiegroei beperken. 2.9 Vogels: aanbevelingen voor vervolg Aanvaring Als tijdig geschikte technieken beschikbaar komen, verdient het aanbeveling in een nog te bouwen windpark het werkelijke aantal aanvaringsslachtoffers direct te meten; het blijft noodzakelijk deze metingen te combineren met simultaan uit te voeren visuele- en radarmetingen; zo kan de betekenis van eerdere berekeningen beter worden beoordeeld en soortspecifiek worden gemaakt; de resultaten van de modelberekeningen met het Band model kunnen zo worden gevalideerd; een dergelijke aanpak is indertijd in het meetplan voor NSW/OWEZ opgenomen, maar kon niet worden uitgevoerd, omdat een geschikt systeem voor het direct meten van vogelaanvaringen niet beschikbaar was; De in het NSW/OWEZ onderzoek opgedane kennis biedt voldoende aanknopingspunten om aantallen aanvaringsslachtoffers in windparken elders op de Noordzee - bijvoorbeeld in het kader van effectenstudies voor MER procedures en Passende beoordelingen - in te schatten, ook als dat windpark verder op zee ligt. Aanbevolen wordt bij deze berekeningen ook de gegevens van de K14 locatie te betrekken; deze zijn in het kader van het OWEZ onderzoek niet gebruikt bij de berekeningen van (cumulatieve) aantallen aanvaringsslachtoffers; Omdat nog geen gegevens van andere windparken dan OWEZ beschikbaar zijn, verdient het aanbeveling om de in het kader van vergunningsprocedures (MER/PB) ingeschatte waarden d.m.v. monitoring te verifiëren, bij voorkeur in een park met een geheel andere opstelling en/of configuratie. Er dient daarbij ook aandacht te zijn voor de invloed van weersomstandigheden op de vlieghoogte van trekvogels en de gevolgen daarvan voor de aantallen aanvaringsslachtoffers; de vraag is of deze in het OWEZ onderzoek inderdaad zijn onderschat; dit zou in tegenspraak zijn met de mening van de onderzoekers van Bureau Waardenburg dat het aantal gemodelleerde aanvaringsslachtoffers op basis van de gedane aannamen waarschijnlijk is overschat. Cumulatieve effecten en schaal van monitoring Voor het verkrijgen van een beter inzicht in de cumulatieve effecten van aanvaring, barrièrewerking en habitatverlies van meerdere windparken op de internationale Noordzee is een Noordzee-breed beeld nodig van locaties van te bouwen windparken, trekroutes van vogels, populatie beperkende factoren (is het vooral voedsel of iets anders?) e.d.; hiervoor is internationale samenwerking nodig; Tot slot wordt aanbevolen om de bestaande ambitie, om monitoringsprogramma s van wind op zee meer op elkaar aan te laten sluiten, voort te zetten. Hierbij wordt gedacht aan betere afstemming tussen programma s van verschillende initiatiefnemers, waarbij in plaats van het uitvoeren van minimaal opgezette, losse programma s, (binnen de juridische mogelijkheden) wordt ingezet op het in 21

22 gezamenlijkheid uitvoeren van een groter programma. Ook zou opnieuw energie moeten worden gestoken in het verder uitwerken van het al bestaande idee voor een gezamenlijk onderzoeksfonds. 22

23 23

24 3 Onderwatergeluid 3.1 Inleiding Onderwatergeluid in relatie tot wind op zee De aanleg en exploitatie (en afbraak) van windparken veroorzaken in alle fasen een toename van het onderwatergeluid. De afbraakfase blijft hier buiten beschouwing. De aard en het niveau van het onderwatergeluid verschillen per activiteit en zijn daarbinnen variabel. Tijdens de aanlegfase wordt vooral bij het heien van de funderingen onderwatergeluid gegenereerd; er is daarbij sprake van pulsgeluid dat per geheide paal een beperkte duur heeft, maar dat tot dermate hoge geluidsniveaus leidt dat negatieve effecten op biota niet zijn uit te sluiten. Ook in de exploitatiefase treedt door de draaiende turbines een toename van onderwatergeluid op. De door de draaiende turbines veroorzaakte laagfrequente trillingen hangen samen met de passage van de rotorbladen langs de mast, de onbalans van de rotor en de eigen trilling van de mast en golven die tegen de mast slaan. Er worden in de mast ook geluiden met hogere frequenties geproduceerd, maar die dringen slechts gedeeltelijk door onder het wateroppervlak en doven vervolgens relatief snel uit als gevolg van absorptie en verstrooiing (o.a. Richardson e.a., 1995). Van alle mogelijke vormen van geluidsoverdracht zijn het vooral de in de gondel optredende trillingen die via de mast naar het water afstralen die verantwoordelijk zijn voor de toename van de geluidsdruk onder water (o.a. Lindell, 2003). Net als bij geluid dat door schepen wordt gegenereerd gaat het om continu geluid; de geluidsniveaus zijn veel lager dan de niveaus die het gevolg zijn van heiwerkzaamheden, maar wel langdurig Grootheden en eenheden Bij de beschrijving van het onderwatergeluid, waaraan dieren kunnen worden blootgesteld, worden verschillende grootheden en eenheden onderscheiden. In relatie tot effecten van menselijke activiteiten op mariene biota worden cf. Ainslie (2011) de volgende akoestische grootheden met bijbehorende eenheden gebruikt: Bronniveau (Source Level): het geluidsniveau (Sound Pressure Level) in tertsbanden op 1 meter van de geluidsbron; eenheid: db re 1 µpa 2 m 2 (in het verleden ook wel db re µpa op 1m of db re µpa m); Geluidsenergieniveau (Sound Exposure Level): het totale energieniveau in tertsbanden in een bepaalde tijdseenheid; wordt als grootheid bij pulsgeluiden (zoals heien) gebruikt; eenheid: db re 1 µpa 2 s; Breedband geluids(druk)niveau (broadband Sound Pressure Level): het, over de tijd gemiddelde geluidsniveau voor continue geluiden (zoals scheepsgeluid en het geluid van draaiende windturbines); eenheid: db re 1 µpa Gevoeligheid van soorten voor onderwatergeluid De effecten van onderwatergeluid kunnen naar gelang het geluidsdrukniveau en de frequentie in verschillende invloedszones worden ingedeeld (naar Richardson e.a., 1995; Kastelein e.a., 2008). De indeling van de zones is voor alle dieren hetzelfde, maar de ligging van de grenzen verschilt van soort tot soort, en van situatie tot situatie: Hoorbaarheidszone alle geluiden die hoorbaar zijn voor organismen. Hierbij spelen de gevoeligheid van het gehoorapparaat en achtergrondgeluiden een rol. Tot de hoorbaarheidszone behoren ook geluiden die de dieren wel kunnen horen, maar waar ze verder niet op reageren. Reactiezone tot deze zone behoren de geluiden waarop dieren een reactie vertonen in gedrag of fysiologie. Deze zone is variabel, omdat de akoestische eigenschappen van het milieu ter plaatse en het al dan niet aanwezig zijn van achtergrondgeluid een grote rol spelen. Op een plek waar veel achtergrondgeluid is door scheepvaart of andere bronnen kan de reactie van dieren heel anders zijn dan op een locatie waar alleen natuurlijke geluidsbronnen aanwezig zijn. Reacties kunnen heel gering zijn en bestaan uit een kleine afwijking van het natuurlijke gedrag (distraction, of attraction wanneer 24

25 nieuwsgierige dieren juist worden aangetrokken door het geluid). De sterkste reactie is het mijden van de bron door weg te zwemmen. Maskeringszone dit is het gebied waar geluiden interfereren met de geluiden die dieren produceren of die hun prooi produceert. Als het niet-natuurlijke geluid een vergelijkbaar frequentiebereik en een vergelijkbare geluidssterkte heeft als de door de dieren of hun prooien geproduceerde geluiden, is er sprake van maskering. Dit hindert met name dieren die hun prooi opsporen met echolocatie. In het geval van heigeluid en geluid van draaiende windturbines speelt dit geen rol, aangezien dit geluid relatief laagfrequent is. Van de in dit rapport onderzochte diersoorten maakt alleen de bruinvis gebruik van echolocatie bij de detectie van prooien. Dit geluid heeft een veel hogere frequentie en overlapt niet met het met de aanleg en exploitatie van windparken samenhangende geluid. Onbekend is echter in hoeverre door menselijk handelen veroorzaakte veranderingen in de soundscape van de omgeving het functioneren van mariene organismen beïnvloedt. Zone van gehoorschade dit zijn de geluiden waarvan de sterkte zo groot is dat er een tijdelijke verhoging van de gehoordrempel optreedt (temporary threshold shift - TTS) of waarbij het gehoor of de gehoororganen permanent worden beschadigd (permanent threshold shift - PTS); Zones van andere fysieke of fysiologische schade en dood dit zijn geluiden die zo sterk zijn dat onherstelbare schade aan andere, niet tot het gehoor behorende, organen optreedt en/of functies worden verstoord of die tot de dood kunnen leiden. De manier waarop dieren onder water geluid waarnemen verschilt per diergroep. Vissen zijn gevoelig voor onderwatergeluid, maar hebben geen extern gehoororgaan, zoals alle zoogdieren, dus ook de in zee levende zoogdieren, dat wel hebben. Geluid in de vorm van drukverschillen onder water kan door vissen op verschillende manieren worden waargenomen (Tomson e.a., 2006): Het zijlijnsysteem, waarmee dichtbij de geluidsbron laag frequente geluiden (als langzame waterstromen langs het lichaam) worden gedetecteerd. In relatie tot de effecten van scheepsgeluid is deze vorm van horen echter niet belangrijk; het akoestische veld kan namelijk alleen maar zeer dicht bij de geluidsbron worden waargenomen. Het binnenoor (met de zogenaamde gehoorsteentjes), dat in essentie op beweging reageert. Een vis neemt geluiden waar via het lichaam, dat beweegt door kleine veranderingen in de geluidsdruk en/of via drukveranderingen in de zwemblaas die al dan niet via speciale structuren worden doorgegeven aan het gehoororgaan. Bij vissen wordt daarnaast onderscheid gemaakt in gehoorspecialisten, waartoe soorten behoren met een relatief lage gehoordrempel en hoge gevoeligheid voor geluid, en gehoorgeneralisten: soorten die geen zwemblaas hebben of soorten met een zwemblaas, maar waarbij speciale structuren voor een efficiënte geluidsoverdracht ontbreken. De meeste platvissen, waaronder schar, schol en tong, zijn gehoorgeneralisten, terwijl haring en kabeljauw vertegenwoordigers van de gehoorspecialisten zijn. Zalm is een voorbeeld van een gehoorgeneralist met een zwemblaas die niet over speciale structuren voor geluidsoverdracht beschikt. Net als bij andere horende organismen is de gevoeligheid van het gehoor (= de hoorbaarheid van geluiden) van in het water levende dieren niet over het gehele audiofrequentiebereik gelijk. Zo ligt voor de gewone zeehond de grootste gevoeligheid in het gebied met de hogere frequenties: zij horen het best bij frequenties tussen ca en Hz. Bruinvissen horen bij lagere frequenties minder goed dan zeehonden, maar zijn daarentegen veel gevoeliger bij de hogere frequenties tussen en Hz. Vissen horen het best bij veel lagere frequenties die liggen tussen ca. 50 en Hz. Dit is ook het gebied waarbinnen verhoging van achtergrondgeluidniveaus als gevolg van heigeluid kan worden verwacht. In zijn algemeenheid zijn vissen minder gevoelig voor geluid dan zeehonden, ook in dit deel van het geluid(sdruk)spectrum. Bij sommige vissoorten, zoals haring en fint (gehoorspecialisten) is de hoorbaarheid van geluiden met relatief lage frequenties echter vergelijkbaar met die bij zeehonden. Figuur 3-1 bevat audiogrammen van de bruinvis, de gewone zeehond en een drietal maatgevende vissoorten: de schar (als representant van de gehoorgeneralisten) en haring en kabeljauw (gehoorspecialisten). De specifieke gevoeligheid van dieren voor geluiden in een bepaald frequentiegebied is waarschijnlijk geen goede voorspeller voor de mate waarin dieren in hun horen of gedrag door geluid worden beïnvloed. Zo blijkt uit experimenteel onderzoek van Kastelein e.a. (SEAMARCO, 2011; Kastelein e.a., 2012a, b) dat 25

26 bruinvissen na blootstelling aan relatief laag frequente continue ruis bij beduidend lagere geluidsniveaus TTS opliepen dan zeehonden. Op grond van de audiogrammen van bruinvissen en zeehonden zou men dat niet verwachten. Kastelein heeft ook onderzoek gedaan naar de respons van bruinvissen en zeehonden op laagfrequent, met heigeluid overeenkomend pulsgeluid, maar kon bij de aangeboden (lage) geluidsniveaus geen TTS vaststellen. Figuur 3-1 Audiogrammen van bruinvis, gewone zeehond en een drietal maatgevende vissoorten 3.2 Overzicht uitgevoerd onderzoek Onderstaande Tabel 3-1 bevat een overzicht van de geraadpleegde rapporten en commentaren/reviews op het gebied van de relatie tussen windparken op zee en onderwatergeluid. Tabel 3-1 Geraadpleegde bronnen voor onderwatergeluid in relatie tot windparken op zee. +: fase in document behandeld; - : fase niet in document behandeld; n.v.t: niet van toepassing Bronnen 0-meting aanlegfase operationele fase Rapporten De Haan e.a., 2007a De Haan e.a., 2007b De Haan e.a., De Jong & Ainslie, Reviews Blacquière e.a., Klut, 2010 Bakker, 2010 Beoordelingen Projectorganisatie Overig Ainslie, 2011 n.v.t. n.v.t. n.v.t. In de tekst aangehaalde (inter)nationale literatuur n.v.t. n.v.t. n.v.t. 26

27 3.3 Meet- en verwerkingsmethoden In het kader van het MEP-NSW zijn door IMARES in de aanlegfase en in beperkte mate in de exploitatiefase metingen aan onderwatergeluid gedaan. Ook is er een nulmeting voorafgaand aan de bouw van het windpark verricht. Het van tevoren geplande onderzoek in de exploitatiefase is niet voltooid. Het draft rapport dat over deze fase is geschreven bevat uitsluitend resultaten van eerste metingen. In alle gevallen betrof het metingen vanaf een schip. In het rapport dat gaat over de exploitatiefase is sprake van toekomstige metingen vanaf een vaste opstelling. Deze zijn voor zover bekend nog niet uitgevoerd Resultaten van het onderzoek MEP- NSW/OWEZ Geen van de drie, door IMARES opgeleverde rapporten, met de resultaten van de metingen van onderwatergeluid in respectievelijk de nulsituatie, de aanlegfase en de operationele fase is door de projectorganisatie geaccepteerd als onderdeel van de leveringen voor het MEP-NSW. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het onderzoek niet conform de afspraken is uitgevoerd. Het gaat er daarbij enerzijds om dat de meetgegevens niet zodanig zijn bewerkt (en aan de projectorganisatie overgedragen) dat zij bruikbaar zijn bij het inschatten van eventuele effecten op mariene organismen en anderzijds dat de metingen niet conform de gemaakt afspraken zijn uitgevoerd (geen vaste hydrofoon-opstelling, alleen varend). Omdat de rapporten niet zijn geaccepteerd wordt hier verder niet op de gepresenteerde (overigens ook moeilijk te interpreteren) resultaten ingegaan. 3.5 Commentaar op onderzoek onderwatergeluid MEP- NSW/OWEZ De reviewers van TNO vinden de aanpak voor wat betreft de metingen (de instrumentatie en het gebruik ervan) zorgvuldig (Blacquière e.a., 2008). Ook de uitvoering is goed voorbereid en de metingen zijn met kennis van zaken uitgevoerd. Uit de review van TNO blijkt echter dat de wijze waarop de verkregen signalen zijn verwerkt weliswaar niet fout is, maar niet algemeen gangbaar is. Ook maken de in de spectrogrammen gebruikte maten het moeilijk voor niet geheel ingewijden de uitkomsten te interpreteren en onderling te vergelijken. In zijn algemeenheid geldt dat in de rapporten een brede diversiteit aan eenheden en hun schrijfwijze voorkomt. Dit schept nogal wat verwarring en maakt de rapporten voor niet geheel ingewijden, die uit het verband wel kunnen opmaken wat wordt bedoeld, lastig leesbaar. TNO stelt in de review voor de verwerking van de resultaten een aantal verbeteringen voor die ertoe zullen leiden dat: de resultaten op een meer objectieve manier tot stand komen; de resultaten onderling beter vergelijkbaar zijn; de resultaten beter vergelijkbaar zijn met resultaten uit de literatuur; de resultaten beter kunnen worden gebruikt om vast te stellen wat de mogelijke gevolgen zijn voor het mariene leven. Tot op heden zijn de aanbevelingen voor een andere verwerking van de resultaten niet opgevolgd. Tijdens de aanleg van het vlakbij OWEZ gelegen windpark Prinses Amalia (PAWP, voorheen Q7) zijn door TNO op een met de bij OWEZ gebruikte methode vergelijkbare wijze metingen verricht. Het definitieve eindrapport waarin de resultaten van deze metingen zijn beschreven is inmiddels verschenen en geaccepteerd (voor zover bekend) door het Bevoegd Gezag (De Jong & Ainslie, 2012). Hoewel de aanleg van PAWP op een met OWEZ vergelijkbare wijze is uitgevoerd, zijn de gegevens van PAWP echter niet zonder meer extrapoleerbaar naar de situatie van NSW/OWEZ. PAWP is namelijk op dieper water aangelegd dan NSW/OWEZ. Het is daarom waarschijnlijk zinvol om de tijdens de aanleg van NSW/OWEZ 11 Inmiddels is in onderzoek rond onderwatergeluid als gevolg van baggerwerkzaamheden voor de aanleg van Maasvlakte 2 uitgebreid ervaring opgedaan met meten van een vaste opstelling. 27

28 verzamelde gegevens alsnog op een andere wijze verwerken en te rapporteren. Dit zou tot een substantiële verbetering van de rapportage van het OWEZ-werk leiden. Goed bruikbare resultaten van metingen aan operationeel geluid zijn nog niet beschikbaar. 3.6 Lessons learnt onderwatergeluid In het kader van het MEP-NSW zijn zowel in de periode voorafgaand aan de bouw van het windpark als in de aanlegfase en de operationele fase door IMARES metingen aan het onderwatergeluid verricht. De resultaten zijn in drie rapporten beschreven. De projectorganisatie heeft de rapportage van het werk echter niet geaccepteerd, omdat het onderzoek niet geheel conform de afspraken is uitgevoerd en de verzamelde data niet in een zodanige vorm zijn opgeleverd dat zij zijn te vergelijken met de resultaten van andere onderzoeken. Het laatste is cruciaal voor de autoriteiten om beleid en beheer te kunnen funderen en te internationaal af te stemmen. Dit is de belangrijkste reden (geweest) om de rapporten niet te accepteren in hun huidige uitwerking. Op de wijze waarop de gegevens in het veld zijn verzameld (de metingen) was niet veel aan te merken, zeker niet als in toekomstig onderzoek gebruik zou worden gemaakt van een vaste meetopstelling (voor het meten van operationeel geluid). 3.7 Onderwatergeluid: resterende vragen en aanbevelingen voor vervolg De rapportage van IMARES geeft onvoldoende inzicht in de voor gevoelige diersoorten relevante geluidsniveaus in de operationele fase; hoewel door velen wordt aangenomen dat het met de effecten van operationeel geluid op de biota wel meevalt, is daarover voor zover bekend nog geen algemene consensus; het verdient daarom aanbeveling ook al is het maar in een enkel windpark goede (gestandaardiseerde) metingen aan operationeel geluid te verrichten. Resultaten van deze metingen dragen bij aan kennis over de dosis waaraan dieren worden blootgesteld, maar lost nog niet het algemene tekort aan kennis over de relatie met de effecten op de biota (zie verder hoofdstukken 4 t/m 6). Aanbevolen wordt de resultaten van de tijdens de aanleg van NSW/OWEZ uitgevoerde metingen van onderwatergeluid op de door TNO voorgestelde wijze te analyseren; omdat NSW/OWEZ op ondieper water is aangelegd dan PAWP geeft dit aanvullende informatie over de relatie tussen waterdiepte en (propagatie) van onderwatergeluid. De metingen die tijdens de aanleg van het Prinses Amalia Windpark zijn verricht geven inzicht in het niveau (en de propagatie) van onderwatergeluid dat wordt veroorzaakt door het heien van palen met een dikte van ca. 4 m 12. Er is echter een algemene trend waarneembaar van het gebruik van steeds grotere windturbines met navenant dikkere palen. Voor het heien van die palen zijn zwaardere heihamers nodig en dit zal zeer waarschijnlijk tot meer onderwatergeluid leiden. Onderwaterakoestici kunnen voor de hiermee gepaard gaande toename aannames doen, maar het is onduidelijk of de geschatte waarden in veldsituaties werkelijk optreden. Het verdient daarom aanbeveling de in effectenstudies geschatte onderwatergeluidsniveaus als gevolg van het heien van dikkere palen te verifiëren met metingen. 12 Op grond van de resultaten van het geluidsonderzoek tijdens de aanleg van PAWP is het mogelijk met behulp van propagatiemodellen waarin o.a. de diepte als omgevingsvariabele is opgenomen schattingen te maken van veranderingen in onderwatergeluidsniveaus als gevolg van heiwerkzaamheden voor de aanleg van windparken op zee. 28

29 29

30 4 Vissen effecten van onderwatergeluid 4.1 Effectrelaties Toegenomen onderwatergeluidsniveaus tijdens de aanleg en de exploitatie kunnen op verschillende manieren doorwerken naar populaties van vissen (Figuur 4-1): 1. Heigeluid tijdens de aanleg kan ertoe leiden dat grote aantallen vislarven sterven als het heien in de tijd samenvalt met de periode dat grote aantallen vislarven (of juveniele vissen) in het water aanwezig zijn; deze bovenop de natuurlijk sterfte optredende extra sterfte zou tot effecten op vispopulaties kunnen leiden (en daarmee ook kunnen doorwerken naar de beschikbaarheid van voedsel voor dieren hoger in de voedselketen, zoals vogels en zeezoogdieren); 2. Heigeluid kan ook leiden tot tijdelijke of permanente gehoorschade of zelfs sterfte bij oudere vissen; vooral vissen met een zwemblaas (zie 3.1.3) zijn waarschijnlijk gevoelig; 3. Tot slot zouden vissen windparken in de operationele fase kunnen mijden als zij gevoelig zijn voor het onderwatergeluid dat door draaiende windturbines wordt gegenereerd. Figuur 4-1 Vereenvoudigd schema van de relaties tussen het door de aanleg en de aanwezigheid van een windpark op zee veroorzaakte onderwatergeluid en vispopulaties 4.2 Overzicht uitgevoerd onderzoek In het kader van het MEP-NSW zijn (nog) geen onderzoeken uitgevoerd die speciaal waren gericht op de relatie tussen een (eventuele), door windparken op zee veroorzaakte toename van onderwatergeluid en het voorkomen of het gedrag van vissen. Wel zou een deel van de onderzoeksresultaten, waaronder de resultaten van het telemetrie-onderzoek aanwijzingen kunnen geven voor het bestaan van een dergelijke relatie (zie hierna). Het gaat daarbij uitsluitend om de operationele fase. Tijdens de aanleg van NSW/OWEZ is geen onderzoek aan vissen of vislarven gedaan. In het kader van het Shortlist onderzoek is (en wordt) laboratoriumonderzoek naar de effecten van pulsgeluid op de larven van verschillende vissoorten gedaan (Bolle e.a., 2011). Bespreking van de resultaten van dat onderzoek viel echter buiten het bestek van voorliggende studie (zie ook hoofdstuk 1). Onderstaande 30

31 Tabel 4-1 bevat een overzicht van de rapporten, commentaren/reviews en overige literatuur die voor voorliggende bureauanalyse in relatie tot de mogelijke effecten van onderwatergeluid door windparken op zee op vissen zijn geraadpleegd. 31

32 Tabel 4-1 Geraadpleegde bronnen voor vissen in relatie tot onderwatergeluid door de aanleg en aanwezigheid van windparken op zee. +: effecttype in document behandeld; - : effecttype niet in document behandeld; n.v.t: niet van toepassing Bronnen aanlegfase operationele fase sterfte gehoorschade / habitatverlies vislarven sterfte vissen Rapporten van Hal e.a., Reviews Jager, Beoordeling projectorganisatie Overig FHWG, Halvorsen e.a., Meet- en verwerkingsmethoden In het kader van het MEP-NSW zijn twee typen visbemonsteringen uitgevoerd volgens de zogenaamde BACI-benadering (= Before After Control Impact). Dit houdt in dat binnen en buiten het windpark bemonsteringen werden uitgevoerd voorafgaand aan de bouw van het windpark (de nulmeting) en nadat het windpark was gerealiseerd. Er zijn geen bemonsteringen uitgevoerd tijdens de bouw van het windpark. De dichtbij de bodem levende vissen (demersale visgemeenschap) werden achtereenvolgens in de zomer en de winter van 2003/2004, 1 jaar en 5 jaar na voltooiing van het windpark bemonsterd. Vissen werden bemonsterd met een boomkor in het windpark en in 3 referentiegebieden die vergelijkbaar waren met de windparklocatie wat betreft afstand tot de kust, waterdiepte en bodemmorfologie. Het voorkomen van hoger in de waterkolom voorkomende vissen werd via echolocatie gemonitord; de verkregen signalen werden geïnterpreteerd aan de hand van de resultaten van netbemonsteringen. Het onderzoek werd in het windpark uitgevoerd, in twee referentiegebieden en in een raai evenwijdig aan de kust. Op een lager schaalniveau werd het voorkomen en de dichtheid van vissen in de directe nabijheid van de monopalen vergeleken met die van de zandige bodem daarbuiten. Vissen die op of in de nabijheid van de bodem leven, werden met staand want bemonsterd. Het voorkomen van vis in de totale waterkolom werd akoestisch bepaald, zonder dat daarbij informatie over de soortsamenstelling kon worden verkregen. Beide onderzoeken werden in het 5 e jaar na aanleg van het windpark uitgevoerd. Het gedrag van individuele exemplaren van tong (als representant van vissen van de zandige bodem) en kabeljauw is telemetrisch onderzocht. Van elke soort werden individuen van transmitters voorzien en via een aantal op de bodem van het windpark geplaatste ontvangststations gevolgd. Daarnaast werd een flink aantal, binnen en buiten het windpark gevangen exemplaren van tong gemerkt en later teruggevangen. 4.4 Resultaten van het onderzoek MEP- NSW/OWEZ Op het niveau van het windpark als geheel bleken er geen significante verschillen tussen het voorkomen en de dichtheid van de gemonitorde soorten binnen en buiten het windpark te zijn. Wel was de lengte van een tweetal soorten, te weten sprot en ansjovis in het windpark iets groter dan daarbuiten. Binnen het windpark konden duidelijke verschillen worden aangetoond tussen het voorkomen van vissen rond het hard substraat in de directe nabijheid van de windturbines en op de zandige bodem daarbuiten. Zo werden in de netten die vlakbij de turbines waren geplaatst significant meer kabeljauwen gevangen dan in de netten die op de zandige bodem stonden. Uit de resultaten van de twee verschillende gedragsstudies met tong en kabeljauw bleek dat het windpark niet actief werd gemeden en dat vooral jonge kabeljauwen lange perioden binnen het windpark verbleven. Oudere kabeljauwen bleken een veel grotere actieradius te hebben dan de schaal van het windpark. 32

33 4.5 Lessons learnt effecten van onderwatergeluid op vissen In het kader van het MEP-NSW is geen, specifiek op de effecten van onderwatergeluid als gevolg van de aanleg en de exploitatie van het windpark op vissen gericht onderzoek uitgevoerd. Het is niet mogelijk de resultaten van de metingen aan het onderwatergeluid direct te koppelen aan de resultaten van de visbemonstering. Het feit dat de aanwezigheid van het windpark er niet toe heeft geleid de samenstelling van de visgemeenschap binnen het windpark significant afweek van daarbuiten geeft echter aan dat eventuele effecten van de toename van onderwatergeluid door draaiende windturbines op vissen, als deze er al zijn, waarschijnlijk van beperkte omvang zijn 13. Ook het ten opzichte van de directe omgeving grotere aantal, voor onderwatergeluid relatief gevoelige kabeljauwen (zie 3.1.3) bij de erosiebescherming aan de voet van de windturbines en het feit dat jonge kabeljauwen lange tijd in de het windpark blijven, wijst erop dat het windpark en de turbines niet structureel gemeden worden. 4.6 Resterende vragen De resultaten van het in het NSW/OWEZ onderzoek lenen zich er niet voor harde conclusies te trekken over eventuele effecten van onderwatergeluid door draaiende turbines op vissen. De resultaten geven voorlopig echter ook geen aanleiding om de hypothese te willen testen dat er wél effecten van operationeel geluid op vissen zijn. Mogelijke effecten van heigeluid tijdens de aanleg van het windpark zijn in het geheel niet onderzocht. In de beoordeling van het rapport door de projectorganisatie is sprake van een nog op te leveren Integratierapport effecten onderwatergeluid op zeezoogdieren en vissen. Het is onduidelijk of op basis van de nu verzamelde gegevens dit tot andere conclusies kan leiden dan hier verwoord. Op grond van de nu voorliggende en niet door de projectorganisatie geaccordeerde rapportages over onderwatergeluid is het niet mogelijk op theoretische gronden te bepalen of effecten op vissen kunnen optreden. Hiervoor dienen de verzamelde gegevens over onderwatergeluid op een andere wijze te worden verwerkt (zie ook review TNO: Blacquière e.a., 2008). In effectenstudies wordt er vaak van uitgegaan dat vissen de hoge, met heigeluid gepaard gaande geluidsniveaus zullen mijden. Aan deze veronderstellingen liggen geen empirische gegevens ten grondslag. Bovendien is het de vraag of de zwemsnelheid van vissen, als zij al mijdingsgedrag vertonen, groot genoeg is om bijtijds buiten bereik van de schadelijke geluidsniveaus te raken. 4.7 Aanbevelingen voor vervolg In het kader van de monitoring van het onderwatergeluid door baggerwerkzaamheden voor de aanleg van Maasvlakte 2 is door TNO in samenwerking met het Havenbedrijf Rotterdam een methode ontwikkeld om effecten van (gemeten) antropogeen geluid op vissen (en zeezoogdieren) in veldsituaties in te schatten (eindrapport begin 2013 beschikbaar). Voor de blootstellingniveaus (SEL, zie 3.1.2), waarbij effecten kunnen optreden, is gebruik gemaakt van door de Amerikaanse Fisheries Hydroacoustic Working Group voorgestelde waarden voor het optreden van TTS bij vissen (FHWG, 2008). Een dergelijke aanpak zou in het geval van windparken op zee ook kunnen worden toegepast. Aanbevolen wordt te onderzoeken of reeds verzamelde gegevens van onderwatergeluid zodanig kunnen worden verwerkt dat een dergelijke analyse is uit te voeren. Voor een naar soortgroep gedifferentieerde analyse zou gebruik kunnen worden gemaakt van recent gepubliceerde informatie over het optreden van gehoorschade bij verschillende vissoorten na blootstelling aan pulsgeluiden (Halvorsen e.a., 2012) 14. Aanbevolen wordt te onderzoeken of vissen hoge onderwater geluidsniveaus actief mijden en zo ja, of zij daardoor tijdig in veiliger water kunnen komen. 13 Effecten kunnen echter niet worden uitgesloten. De vraag is namelijk of de statistische power groot genoeg was om eventuele effecten aan te kunnen tonen. Als gevolg van grote fluctuaties in tijd en ruimte in het voorkomen van soorten is deze doorgaans erg laag. 14 Het artikel van Halvorsen e.a. (2012) geeft aanknopingspunten om een meer naar soortgroep gedifferentieerde inschatting van effecten te maken. Uit deze publicatie blijkt dat vissen zonder zwemblaas zelfs bij een zeer hoge cumulatieve SEL van 216 db re 1 µpa 2 s geen schade ondervinden van met heigeluid overeenkomend pulsgeluid. Bij vissen met een zwemblaas treedt schade bij lagere niveaus op. Vissen met een open zwemblaas zijn echter minder gevoelig dan vissen met een gesloten zwemblaas. Bij een cumulatieve SEL van ca. 207 db re 1 µpa 2 s trad bij geen van de onderzochte soorten met een zwemblaas schade op. De auteurs concluderen dat de door de FHWG voorgestelde criteria aan de conservatieve kant zijn. 33

34 34

35 5 Bruinvissen effecten van onderwatergeluid 5.1 Effectrelaties Toegenomen onderwatergeluidsniveaus tijdens de aanleg en de exploitatie kunnen op verschillende manieren doorwerken naar populaties van bruinvissen (Figuur 5-1): 1. Heigeluid tijdens de aanleg kan ertoe leiden dat gehoorschade optreedt bij bruinvissen die zich te dicht bij de heilocatie bevinden; dit kan tot effecten op de conditie of sterfte bij de getroffen dieren leiden doordat zij tijdelijk of permanent in hun normale (foerageer)gedrag worden belemmerd; 2. Heigeluid kan ook leiden tot (tijdelijk) habitatverlies bij bruinvissen die het gebied met té hoge geluidsniveaus mijden; afhankelijk van de reikwijdte van het effect (tot op welke afstand van de heilocatie blijven de dieren?) kan in een bepaald deel van de Noordzee tijdelijk niet worden gefoerageerd; 3. Tot slot zouden bruinvissen windparken ook in de operationele fase kunnen mijden als zij gevoelig zijn voor het onderwatergeluid dat door draaiende windturbines wordt gegenereerd. Figuur 5-1 Vereenvoudigd schema van de relaties tussen het door de aanleg en de aanwezigheid van een windpark op zee veroorzaakte onderwatergeluid en bruinvissen 5.2 Overzicht uitgevoerd onderzoek In het kader van het MEP-NSW zijn geen onderzoeken uitgevoerd die speciaal zijn gericht op de relatie tussen de (eventuele) toename van onderwatergeluid door de aanleg en de exploitatie van windparken op zee en het voorkomen of het gedrag van bruinvissen. Het doel van het wel verrichte onderzoek was te bepalen of het voorkomen van bruinvissen werd beïnvloed door de aanwezigheid van het windpark (Scheidat e.a., 2012). De daarbij gehanteerde onderzoeksopzet leent zich er niet voor factoren waaronder onderwatergeluid te identificeren die eventuele verschillen of de afwezigheid daarvan verklaren. Onderstaande 35

36 Tabel 5-1 bevat een overzicht van de rapporten, commentaren/reviews en overige literatuur die in relatie tot de effecten van onderwatergeluid door windparken op zee op bruinvissen voor de voorliggende bureauanalyse zijn geraadpleegd. 36

37 Tabel 5-1 Geraadpleegde bronnen voor bruinvissen in relatie tot onderwatergeluid door de aanleg en aanwezigheid van windparken op zee. +: effecttype in document behandeld; - : effecttype niet in document behandeld; n.v.t: niet van toepassing Bronnen Rapporten Reviews Overig aanlegfase operationele fase 1 gehoorschade 2 habitatverlies 3 habitatverlies Brasseur e.a., 2004 n.v.t. n.v.t. n.v.t. Leopold & Camphuysen, 2009b Leopold e.a., Scheidat e.a., van Polanen Petel e.a., IMARES, Blacquière e.a., Beoordeling projectorganisatie, Tougaard e.a., Brandt e.a., Lucke e.a., Meet- en verwerkingsmethoden Voorafgaand aan de bouw van het windpark en tijdens de operationele fase is de aanwezigheid van bruinvissen binnen en buiten het windpark akoestisch gemonitord met zogenaamde T-PODS (POrpoise DetectorS). T-PODS registreren de voor bruinvissen kenmerkende sonarsignalen. Een enkel signaal duurt 50 tot 150 microseconden en ligt in een relatief nauwe frequentieband van khz. Het ontvangstbereik van de T-PODS bedraagt ongeveer m. De T-PODS zijn zowel tijdens de nulmeting als in de T1 op dezelfde 8 vaste stations geïnstalleerd, 3 ten noorden van het windpark, 3 ten zuiden ervan en 2 in het windpark zelf. In tegenstelling tot het vanaf schepen of vanuit vliegtuigen visueel waarnemen van bruinvissen, kan met deze methode vrijwel continu gemeten worden en worden bruinvissen die zich onder water bevinden ook geregistreerd. Daarnaast is de methode niet gevoelig voor weersomstandigheden of ervaring van onderzoekers. T-POD registraties geven echter geen informatie over de absolute dichtheid van bruinvissen, maar uitsluitend over het voorkomen. Tijdens de aanleg zijn geen directe visuele waarnemingen of T-POD registraties verricht. Wel is een poging gedaan aan de hand van onderzoek aan op de Nederlandse stranden aangespoelde (dode) bruinvissen indirecte aanwijzingen te vinden voor eventuele effecten van de met de bouw van het windpark gepaard gaande activiteiten (Leopold & Camphuysen, 2009b). Om een eventueel effect van de aanwezigheid van het NSW/OWEZ windpark te kunnen vaststellen is een Before-After-Control-Impact (BACI) benadering gevolgd. Deze bestaat uit statistische vergelijkingen tussen het beïnvloede gebied in de T1 en de nulsituatie (Impact, Before & After) in relatie tot de situatie in het nabij gelegen referentiegebied (Control, Before & After). Tijdens de nulmeting zijn van juni 2003 tot en met 2004 met 6 T-PODS gegevens verzameld. In de operationele fase was de meetperiode langer, te weten 24 maanden in periode april 2007 tot en met maart Voor laatstgenoemde metingen zijn alle, tijdens de nulmeting gebruikte T-PODS vervangen door een nieuwere versie van de T-POD. Om onderlinge vergelijkingen tussen metingen van de twee verschillende T-PODS mogelijk te maken zijn op een aantal dagen tijdens het T1 onderzoek op 5 van de 8 locaties simultaan metingen uitgevoerd met de oude en de nieuwe versie van de T-PODS. Voor een beschrijving van de gebruikte meet- en verwerkingsmethoden van het T-POD onderzoek wordt verwezen naar het eindrapport van Scheidat e.a. (2012) en de rapportage over de resultaten van de nulmeting (Brasseur e.a., 2004). Uit de met de T-PODS geregistreerde en gefilterde signalen zijn vier indicatoren afgeleid: Porpoise Positive Minutes (PPM) = het aantal minuten per dag waarin bruinvisclicks zijn waargenomen; Clicks per PPM = het aantal clicks per minuut in de minuten dat clicks zijn waargenomen; Encounter duration = het aantal minuten tussen 2 stille periodes; Wachttijd = duur van een stille periode in minuten (stille periode duurt minimaal 10 minuten). 37

38 Volgens de onderzoekers van IMARES vertonen deze indicatoren een directe relatie met het voorkomen en het habitatgebruik van bruinvissen in het studiegebied (zie ook Scheidat e.a., 2012: par en 4.4). In de periode voorafgaand aan de bouw van het windpark en in de operationele fase zijn gelijktijdig met de waarnemingen aan de sitting birds ook visuele waarnemingen aan bruinvissen gedaan (zie Leopold e.a., 2011 voor methoden). 5.4 Resultaten van het onderzoek MEP- NSW/OWEZ Het correlatie-onderzoek naar eventuele gevolgen van de aanleg van het windpark en bruinvisstrandingen heeft geen duidelijke aanwijzingen opgeleverd dat negatieve effecten zijn opgetreden; Uit het onderzoek blijkt dat het met de T-PODS geregistreerde voorkomen van bruinvissen in de onderzochte periode een sterke seizoensvariatie vertoont; in het algemeen was de geregistreerde bruinvisactiviteit in de zomermaanden minimaal; In het algemeen werd zowel in het windpark als daarbuiten meer bruinvisactiviteit geregistreerd in de T1 (After) dan tijdens de nulmeting (Before); in deze periode werd op basis van kustwaarnemingen een vergelijkbare ontwikkeling waargenomen; In de T1 werd significant meer bruinvisactiviteit in het windpark ( Impact ) geregistreerd dan in het referentiegebied (Control); de onderzoekers concluderen hieruit dat het voorkomen van bruinvissen in het windpark lokaal is toegenomen ten opzichte van het gebied daarbuiten; de uitspraak wordt door de onderzoekers zelf enigszins genuanceerd met de opmerking dat het gebruik van andere T-PODS in de T1 dan tijdens de nulmeting tot een grotere variatie in de gegevens kan leiden en tot grotere betrouwbaarheidsintervallen; het werkelijke effect kan daarom groter of kleiner zijn; desalniettemin wordt ervan uitgegaan dat de waargenomen toename reëel is en wordt gespeculeerd dat de foerageermogelijkheden voor bruinvissen in het windpark gunstiger zouden zijn dan daarbuiten. Over de conclusie dat binnen het windpark significant meer bruinvisactiviteit is waargenomen dan daarbuiten bestaat geen consensus. Onderzoekers van TNO zijn van mening dat deze conclusie niet kan worden getrokken, omdat er geen interkalibratie van de tijdens de nulmetingen en T1 metingen gebruikte T- PODS is uitgevoerd (Blacquière e.a., 2012). IMARES heeft naar aanleiding van het commentaar van TNO een reactie opgesteld, waarin niet geheel navolgbaar - wordt beargumenteerd dat de oorspronkelijke conclusie terecht is (IMARES, 2012). Wat in elk geval uit de resultaten kan worden geconcludeerd is dat bruinvissen het windpark blijkbaar niet mijden, aangezien er in het windpark bruinvisactiviteit is waargenomen. 5.5 Lessons learnt effecten van onderwatergeluid op bruinvissen Meet- en verwerkingsmethoden Bij de metingen van de bruinvisactiviteit met T-PODS zijn een aantal opmerkingen te plaatsen (zie ook review TNO: Blacquière e.a., 2012): 1. De met de T-PODS bepaalde bruinvisactiviteit geeft uitsluitend informatie over het voorkomen van bruinvissen en niet over het aantal of de dichtheid van bruinvissen binnen of buiten het windpark; desalniettemin geven de onderzoekers verschillende argumenten op grond waarvan het aannemelijk is dat er wel degelijk een correlatie is tussen de via T-POD registratie waargenomen bruinvisactiviteit en aantal daadwerkelijk waargenomen bruinvissen; de reviewers van TNO erkennen dat het akoestisch monitoring van bruinvissen de voorkeur verdient boven andere methoden; 2. De gevoeligheid van T-PODS kan grote variaties vertonen; hiervoor moet bij de verwerking van de gegevens worden gecorrigeerd; het is daarbij van belang dat op een bepaalde locatie zowel tijdens de nulmeting als bij de effectmeting dezelfde, gekalibreerde T-POD wordt gebruikt; in het uitgevoerde onderzoek bleek het helaas niet mogelijk aan deze voorwaarden te voldoen; het is daarom niet zeker of de door de onderzoekers gerapporteerde toename van bruinvisactiviteit realistisch is of dat deze moet worden toegeschreven aan variaties in de gevoeligheid van de T-PODS; overigens trekt TNO niet in twijfel dat bruinvissen in het windpark voorkomen; men betwijfelt alleen of het gerechtvaardigd is uit de gegevens af te leiden dat de aanwezigheid van een windpark tot een lokale toename van 38

39 bruinvisactiviteit leidt. In nieuwe onderzoeken zal IMARES aan het punt van de kalibratie van T-PODS meer aandacht besteden (mondelinge mededeling RWS) Resultaten onderzoek Aanlegfase In het kader van het MEP-NSW is geen, specifiek op de effecten van onderwatergeluid als gevolg van de aanleg van het windpark op bruinvissen gericht onderzoek uitgevoerd; Tijdens de aanleg is het aantal gestrande bruinvissen niet toegenomen; hieruit zou kunnen worden geconcludeerd er geen (sterke) toename van de sterfte van bruinvissen heeft plaatsgehad; het is echter niet uit te sluiten dat sterfte is opgetreden of dat bruinvissen gehoorschade hebben opgelopen. Operationele fase De resultaten van het T-POD onderzoek in het NSW/OWEZ windpark laten zien dat bruinvissen het windpark in bedrijf niet mijden; op grond van resultaten van vergelijkbaar onderzoek in andere windparken is dezelfde conclusie te trekken (Tougaard e.a., 2006; Van Polanen Petel e.a., 2012). Dit betekent dat er blijkbaar geen factoren zijn die dieren ervan weerhouden het windpark in te zwemmen. Hiermee is nog niet aangetoond dat het door draaiende windturbines gegenereerde onderwatergeluid bij langdurige aanwezigheid binnen een bepaalde geluidscontour niet tot TTS zou kunnen leiden. Dit kan alleen op basis van empirisch onderzoek worden bepaald. Tot nu toe zijn er echter geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van windparken tot negatieve effecten op het natuurlijk functioneren van bruinvissen leidt. 5.6 Resterende vragen Gedrag bruinvissen tijdens aanleg en de reikwijdte van de effecten; uit onderzoek tijdens de aanleg van een windpark in Denemarken (Horns Rev II) blijkt dat de met T-PODS gemeten bruinvisactiviteit tot op een afstand van ca. 18 km van de heilocatie afneemt, wat waarschijnlijk een gevolg is van mijdingsgedrag (Brandt e.a., 2011); resultaten van ander onderzoek rond windparken voor de Belgische kust wijzen op een range van km; de vraag is in hoeverre deze resultaten kunnen worden geëxtrapoleerd naar andere locaties; waterdiepte en diameter van de te heien paal (en daarmee de benodigde hei-energie) zijn waarschijnlijk belangrijke bepalende factoren; Hiermee verband houdend is de vraag wat de relatie is tussen waargenomen mijdingsafstanden en de door de dieren ontvangen dosis onderwatergeluid; Hoe lang duurt het voordat bruinvissen na afronding van de aanlegwerkzaamheden terugkeren? Buitenlandse onderzoeken suggereren een gewenning binnen een periode van 1 maand (Teilmann & Cartsensen, 2012); Kan het tijdelijk niet beschikbaar zijn van een deel van het foerageergebied effecten hebben op de populatie? Kan langdurig verblijf in de nabijheid van draaiende windturbines bij bruinvissen tot TTS leiden? 5.7 Aanbevelingen voor vervolg Effecten van onderwatergeluid tijdens de aanleg Er komen steeds meer aanwijzingen dat bruinvissen gebieden waar wordt geheid actief mijden; het meest uitgebreide onderzoek is uitgevoerd bij de aanleg van het Deens windpark Horns Rev II en gepubliceerd door Brandt e.a., (2011); de auteurs beargumenteren dat bruinvissen met het mijdinsgedrag voorkomen dat zij TTS oplopen; zij baseren zich daarbij mede op de resultaten van het onderzoek van Lucke e.a. (2009); aanbevolen wordt te onderzoeken in hoeverre op basis van bestaande gegevens over effectafstanden (waaronder van Horns Rev II) voorspellingen zijn te doen voor locaties met andere fysische karakteristieken (diepte, bodemsamenstelling e.d.); Uit het onderzoek van Brandt e.a. (2011) blijkt ook dat bruinvissen het gebied waar de aanlegwerkzaamheden plaatshebben gedurende de hele aanlegperiode mijden; aanbevolen wordt te onderzoeken 1) hoe snel na afronding van de werkzaamheden weer bruinvisactiviteit in het windpark wordt waargenomen en 2) in hoeverre het tijdelijke verlies van een bepaalde oppervlakte 39

40 foerageergebied, met name als er meerdere parken tegelijk of kort na elkaar worden aangelegd, tot effecten op de populatie kan leiden. Effecten van onderwatergeluid in de operationele fase Aanbevolen wordt op grond van recente gegevens over de gevoeligheid van bruinvissen voor continu geluid (Kastelein e.a., 2012a) en (nog te verzamelen) gegevens over onderwatergeluid door draaiende windturbines (zie 3.7) te bepalen of langdurig verblijf in een windpark tot TTS bij bruinvissen kan leiden. 40

41 41

42 6 Zeehonden effecten van onderwatergeluid 6.1 Effectrelaties Toegenomen onderwatergeluidsniveaus tijdens de aanleg en de exploitatie kunnen op verschillende manieren doorwerken naar populaties van zeehonden (Figuur 6-1): 1. Heigeluid tijdens de aanleg kan ertoe leiden dat gehoorschade optreedt bij zeehonden die zich te dicht bij de heilocatie bevinden; dit kan tot effecten op de conditie of sterfte bij de getroffen dieren leiden doordat zij tijdelijk of permanent in hun normale (foerageer)gedrag worden belemmerd; 2. Heigeluid kan ook leiden tot (tijdelijk) habitatverlies bij zeehonden die het gebied met té hoge geluidsniveaus mijden; afhankelijk van de reikwijdte van het effect (tot op welke afstand van de heilocatie blijven de dieren?) kan in een bepaald deel van de Noordzee tijdelijk niet worden gefoerageerd; 3. Afhankelijk van de reikwijdte van het effect (tot op welke afstand van de heilocatie blijven de dieren?) kunnen zeehonden tijdens het heien worden gehinderd in hun normale migratiegedrag, omdat de té hoge onderwatergeluidsniveaus als een barrière werken; gedacht wordt daarbij aan zeehonden die langs de kust van de Voordelta naar de Waddenzee of vice versa zwemmen of zeehonden die tussen de estuaria in het Verenigd Koninkrijk en Nederlandse wateren pendelen; 4. Tot slot zouden zeehonden windparken ook in de operationele fase kunnen mijden als zij gevoelig zijn voor het onderwatergeluid dat door draaiende windturbines wordt gegenereerd. Figuur 6-1 Vereenvoudigd schema van de relaties tussen het door de aanleg en de aanwezigheid van een windpark op zee veroorzaakte onderwatergeluid en zeehonden 6.2 Overzicht uitgevoerd onderzoek In het kader van het MEP-NSW zijn geen onderzoeken uitgevoerd die speciaal zijn gericht op de relatie tussen de (eventuele) toename van onderwatergeluid door de aanleg en de exploitatie van windparken op zee en het voorkomen of het gedrag van zeehonden. Onderstaande Tabel 6-1 bevat een overzicht van de rapporten, commentaren/reviews en overige literatuur die voor voorliggende bureauanalyse in relatie tot de mogelijke effecten van onderwatergeluid door windparken op zee op zeehonden zijn geraadpleegd. 42

43 Tabel 6-1 Geraadpleegde bronnen voor zeehonden in relatie tot onderwatergeluid door de aanleg en aanwezigheid van windparken op zee. +: effecttype in document behandeld; - : effecttype niet in document behandeld; n.v.t: niet van toepassing Bronnen aanlegfase operationele fase 1 gehoorschade 2 habitatverlies 3 barrièrewerking 4 habitatverlies Rapporten Brasseur e.a., Reviews Troost, Beoordeling projectorganisatie Overig Boon, 2012 Kastelein e.a., 2012b n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 6.3 Meet- en verwerkingsmethoden In tegenstelling tot bruinvissen maken zeehonden geen gebruik van hoogfrequente vocalisaties. Het continu registreren van zeehondenactiviteit op een met bij bruinvissen gebruikte methode is daarom niet mogelijk. Voor het onderzoek naar eventuele effecten van windpark NSW/OWEZ op zeehonden is daarom gebruik gemaakt van gewone zeehonden die van een satellietzender zijn voorzien. Van de gezenderde dieren kan het gedrag en habitatgebruik in de periode tussen het aanbrengen van de zenders en het verliezen ervan tijdens de verharingsperiode worden gevolgd. Het in het kader van het MEP-NSW uitgevoerde en door Brasseur e.a. (2012) gerapporteerde onderzoek bestond uit: Het uitwerken van bestaande, uit eerder zenderonderzoek verkregen gegevens over verspreiding en gedrag van gewone zeehonden in de Noordzeekustzone, Aanvullend zenderonderzoek aan zeehonden, waarbij in het najaar van 2005, het jaar voorafgaand aan de bouw van het windpark 12 gewone zeehonden (6 uit Waddenzee en 6 uit Westerschelde) werden gezenderd en in de exploitatiefase nog eens 22 (12 in voorjaar 2007 (6 WZ; 6 WS); 10 in najaar 2007 (6 WZ, 4 WS)). In principe zijn in het onderzoek uitsluitend eventuele effecten van de aanwezigheid van het windpark NSW/OWEZ (en het tussen 10 oktober 2006 en 7 april 2007 gebouwde Q7/PAWP) op het foerageer- en migratiegedrag van zeehonden onderzocht. Brasseur e.a (2012) geven aan dat er bij aanvang van de bouw van NSW/OWEZ (17 april juli 2007) nog 6 gezenderde zeehonden van de nulmeting rondzwommen en dat dat ook het geval was voor 12 zeehonden uit de T1 tijdens de laatste fase van de bouw van het windpark Q7/PAWP. Uit de in het rapport gepresenteerde informatie is echter niet op te maken welk deel van de verzamelde gegevens op de bouwfasen van de twee parken betrekking heeft. In het rapport is namelijk geen gedetailleerde informatie opgenomen over de data dat zenders zijn geplaatst en de data waarop van (specifieke) zenders de laatste gegevens zijn verkregen. Dit is van groot belang om te kunnen bepalen in hoeverre er inderdaad overlap was tussen het ontvangen van zendergegevens en periodes dat werd geheid. 6.4 Resultaten Algemeen In het onderzoek zijn met satellietzenders verkregen gegevens van 89 individuele gewone zeehonden geanalyseerd. Dit bleek voldoende te zijn om een habitatmodel te construeren. In het Nederlandse deel van de Noordzee blijken gewone zeehonden een voorkeur te hebben (i.e. van deze locaties zijn de meeste signalen ontvangen) voor: 1. Dichtbij de ligplaatsen (haul-out sites) gelegen wateren, 2. Relatief ondiep water, 3. Gebieden met een relatief zandige bodem. 43

44 Hier wordt vervolgens de conclusie aan verbonden dat dit de gebieden zijn waar voor zeehonden de meest geschikte prooien zijn te vinden. Effecten van onderwatergeluid tijdens de aanleg Het onderzoek van Brasseur e.a. (2012) was niet specifiek gericht op het bepalen van effecten op het habitatgebruik van gewone zeehonden tijdens de constructiefase. De onderzoekers concluderen dat niet is uit te sluiten dat gewone zeehonden op een bepaalde afstand van de windparken NSW/OWEZ en Q7/PAWP in aanbouw blijven en dat de, toevallig in deze periode verkregen gegevens hiervoor aanwijzingen lijken te bevatten. Effecten van onderwatergeluid in de operationele fase In hoeverre gewone zeehonden in hun foerageer- en/of migratiegedrag door de aanwezigheid van windparken op zee worden beïnvloed is uit de resultaten van het onderzoek niet op te maken. Duidelijk is wel dat gezenderde gewone zeehonden zowel voor als na de bouw van de windparken in de directe omgeving werden gezien. Door het uitgebreide onderzoek is wel een veel groter inzicht verkregen in het ruimtegebruik van de Noordzee door gewone zeehonden. 6.5 Lessons learnt effecten van onderwatergeluid op zeehonden Meet- en verwerkingsmethoden Het volgen van gezenderde zeehonden levert in principe veel en relevante informatie over het ruimtegebruik van de Noordzee op. Uit het NSW/OWEZ onderzoek blijkt echter dat het moeilijk is (en misschien wel onmogelijk) voldoende gegevens te verzamelen om statistisch betrouwbare uitspraken te doen over, in dit geval, de effecten van een windpark op zee op zeehonden. Hiervoor zouden (nog) meer zeehonden moeten worden gezenderd. Het is de vraag of dit financieel en ethisch verantwoord is. Het onderzoek heeft geleid tot een, op zich veelbelovend habitatmodel voor gewone zeehonden. Aan de hand van het in het rapport gepresenteerde informatie is echter niet goed te zien wat de waarde van dit model als beschrijvend en voorspellend instrument is. Volgens Troost (2010) wordt er nauwelijks inzicht gegeven in de verklarende kracht (power) en betrouwbaarheid (stabiliteit) van het resulterende model. Hierdoor is het voor de lezer onmogelijk om te beoordelen hoe bruikbaar de resultaten zijn voor het bepalen van de impact van (het bouwen van) windparken op de verspreiding van zeehonden Resultaten onderzoek Het door Brasseur e.a. (2012) uitgevoerde onderzoek is niet specifiek gericht geweest op de vraag in hoeverre onderwatergeluid door de bouw en de exploitatie van windparken op zee tot effecten op gewone zeehonden kan leiden. Door gebrek aan voldoende gegevens is het ook niet mogelijk geweest met voldoende statistische betrouwbaarheid uitspraken te doen over eventuele veranderingen in het voorkomen van gewone zeehonden op locaties waar windparken worden gebouwd of operationeel zijn. Het onderzoek heeft wel tot een groter inzicht geleid in het habitatgebruik van gewone zeehonden die in de Nederlandse kustwateren leven. 6.6 Resterende vragen Uit empirisch onderzoek is voor een beperkt aantal frequenties bekend bij welke niveaus van puls- en continu onderwatergeluid TTS optreedt (zie bijvoorbeeld SEAMARCO, 2011; Kastelein e.a., 2012a). Onbekend is echter hoe zeehonden in het wild in hun gedrag op (te) hoge geluidsniveaus reageren en vooral bij welke niveaus. Zo is een belangrijke vraag of de SEL waarbij TTS optreedt een goede voorspeller is voor mijdingsgedrag of dat het aannemelijker dat dat bij (veel) lagere niveaus gebeurt (zie Southall e.a., 2007 en discussie in hoofdstuk 3 van Boon e.a., 2012). Voor de planning van de aanleg van toekomstige windparken op zee is het van groot belang dat er zo snel mogelijk onderzoek wordt gedaan om deze vraag te beantwoorden. 44

45 6.7 Aanbevelingen voor vervolg Toekomstig onderzoek aan zeehonden in relatie tot windparken dient vooral te zijn gericht op de bouwfase. Daarbij is het belangrijk zowel betrouwbare informatie over de fysiologische respons (TTS) te verzamelen (experimenteel) als gedrag in het veld. In combinatie met resultaten van onderwatergeluidsmetingen en schattingen van propagatie kan de relatie tussen TTS-niveaus en gedrag worden bepaald en daarmee de waarde van TTS als voorspeller van effecten. Dit leidt tot de volgende aanbevelingen: Zenderonderzoek aan gewone zeehonden moet zodanig worden gepland dat tijdens de bouwfase kan worden gemonitord; om problemen met te geringe statistische power te voorkomen moeten genoeg zeehonden worden gezenderd in relatie tot de ter plaatse van het te bouwen windpark verwachte dichtheid van zeehonden. Verder verdient het aanbeveling het empirisch onderzoek naar het niveau waarbij TTS optreedt uit te breiden naar meerdere (lagere) frequenties; nu zijn alleen gegevens beschikbaar na blootstelling aan relatief hoge frequenties (> 4 khz). 45

46 7 De slag naar vergunningverlening: aanbevelingen voor richting en schaal 7.1 Terugblik en vooruitblik Al in het begin van de bureauanalyse is naar voren gekomen dat de tweede doelstelling een concreet advies over voorschriften op gespannen voet staat met de (nader) overeengekomen scope van het onderzoek. Niet alleen zijn de locatiespecifieke omstandigheden voor NSW/OWEZ niet per definitie gelijk aan die van andere windparken, ook is het MEP-NSW met duidelijk andere (leer)doelen opgezet dan het direct legitimeren van vergunningvoorschriften. Als bijvoorbeeld NSW/OWEZ geen effect zou hebben op kustgebonden trekvogels, wat betekent dat dan in generieke zin? En welke conclusies kunnen worden verbonden aan een eerste monitoringprogramma, waarin ook een aantal onderzoeksvragen nog niet is beantwoord? In overleg met de begeleidingscommissie is dan ook het perspectief verschoven van een concreet vergunningenadvies naar beantwoording van meer generieke vragen: welke lessen kunnen worden meegenomen in toekomstige besluitvorming? op welke manier wordt een bepaald belang meegewogen? wat is de eventuele invloed van onderzoeksresultaten op methodieken? wat moet er nog aan monitoring gedaan worden? kan er nog meer uit de verzamelde data gehaald worden (bijvoorbeeld voorstellen voor aanvullende metingen en analyses)? 7.2 Algemene richting Met de bureauanalyse, geijkt aan OWE 2012 (zie intermezzo OWE 2012, momentopname en momentum) is een gecomprimeerd beeld verkregen van een deel van de Nederlandse situatie. Door (nadere) afstemming met en tussen de meest betrokken diensten van Rijkswaterstaat (WD en DNZ) kan deze worden geborgd als vertrekpunt voor verdere beleidsvorming. Op basis van deze interne consensus kunnen stappen naar buiten worden gezet, individueel en in samenhang, om uiteindelijk te komen tot een set gedragen voorwaarden en voorschriften. Figuur 7-1 Verdere benutting bureauanalyse en OWE 2012 in het licht van de behoefte aan bijgestelde vergunningvoorschriften De inhoudelijke richting van deze stappen is in het in Figuur 7-1 weergegeven schema verbeeld. Uitgangspunt is dat voorschriften de beleidsurgentie vertolken en een relatie hebben met (eerdere) onderzoeksresultaten. Voor zover het gaat over meetmethoden, is het van belang dat de voorschriften 46

Noordzeedagen. Kennis Beleid Beheer Wind op Zee

Noordzeedagen. Kennis Beleid Beheer Wind op Zee Noordzeedagen Kennis Beleid Beheer Wind op Zee Kader Ecologie en Cumulatie (KEC): cumulatieve effecten van offshore windparken op vogels, vleermuizen en zeezoogdieren in de zuidelijke Noordzee Maarten

Nadere informatie

Vogels en windenergie offshore: vogels in de Passende Beoordelingen voor ronde 2 op het NCP. Sjoerd Dirksen.

Vogels en windenergie offshore: vogels in de Passende Beoordelingen voor ronde 2 op het NCP. Sjoerd Dirksen. Vogels en windenergie offshore: vogels in de Passende Beoordelingen voor ronde 2 op het NCP Sjoerd Dirksen s.dirksen@buwa.nl Vogels en windturbines - effecten? aanvaring: sterfte van vogels verstoring

Nadere informatie

5.4.3 EFFECTBEOORDELING

5.4.3 EFFECTBEOORDELING Erratum passende beoordeling Windplan Wieringermeer, december 0 Aanleiding In de Passende Beoordeling Windplan Wieringermeer zijn onverhoopt enige fouten geslopen in paragraaf 5.4. Effectbeoordeling. Het

Nadere informatie

NOTITIE. Aanvulling van KEC 3.0 berekeningen met OWEZ en PAWP

NOTITIE. Aanvulling van KEC 3.0 berekeningen met OWEZ en PAWP NOTITIE DATUM: 4 januari 18 ONS KENMERK: AUTEUR: PROJECTLEIDER: STATUS: CONTROLE: 18-397/18.9536/AbeGy dr. A. Gyimesi & J.L. Leemans dr. A. Gyimesi definitief R.C. Fijn MSc. Aanvulling van KEC 3. berekeningen

Nadere informatie

Nationaal Waterplan 4 alternatieven:

Nationaal Waterplan 4 alternatieven: Nadere detaillering zoekgebieden windparken op het NCP Nationaal Waterplan 4 alternatieven: 1. Borssele 2. Hollandse kust 3. Noorden van Wadden 4. IJmuiden Nadere detaillering zoekgebieden windparken op

Nadere informatie

Impact windenergie op Noordzeemilieu: kansen & bedreigingen

Impact windenergie op Noordzeemilieu: kansen & bedreigingen Impact windenergie op Noordzeemilieu: kansen & bedreigingen IRO/CEDA lezing Bert Wilbrink (ministerie EZK) Suzanne Lubbe (RWS) 12 maart 2019 Inhoud presentatie Visie overheid op ecologische impact bouw

Nadere informatie

Noordzeedagen 1 & 2 oktober

Noordzeedagen 1 & 2 oktober Noordzeedagen 1 & 2 oktober Kennis voor beleid en beheer Martine Graafland Ecologie en Cumulatie Aanleiding Routekaart SER akkoord WOZ gebied Tenderschema: M W Jaar van tender gereed Borssele 1,2 700 2015

Nadere informatie

Documentnummer AMMD ( )

Documentnummer AMMD ( ) Bijlagenboek 8.4 MEMO Kopie aan x Van x Onderwerp Telgegevens niet-broedvogels Documentnummer AMMD-002853 (17.117038) Datum 6-7-2017 Methoden voor het bepalen van de aantallen watervogels langs de dijk

Nadere informatie

Essay%Governance%Noordzee%

Essay%Governance%Noordzee% ! De!Noordzee!en!de!energietransitie:!de!betekenis!van!de!Vogelrichtlijn! Harm%Dotinga% Samenvatting! Het% Nederlandse% Noordzeebeleid% zet% in% het% kader% van% de% energietransitie% in% op% de% aanleg%

Nadere informatie

BIJLAGE 13 VERWERKING ADVIES COMMISSIE VOOR DE M.E.R.

BIJLAGE 13 VERWERKING ADVIES COMMISSIE VOOR DE M.E.R. BIJLAGE 13 VERWERKING ADVIES COMMISSIE VOOR DE M.E.R. Verwerking van advies Commissie m.e.r. (5 september 2017 / projectnummer 3228) in MER # Advies Commissie m.e.r. Waar beschreven in MER? 1 Essentiële

Nadere informatie

Kavelbesluiten I en II Hollandse Kust (zuid)

Kavelbesluiten I en II Hollandse Kust (zuid) Kavelbesluiten I en II Hollandse Kust (zuid) Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 31 oktober 2016 / projectnummer: 3091 1. Oordeel over de milieueffectrapporten De Wet windenergie op zee maakt

Nadere informatie

Gecumuleerde impact van NOZ HKZ en kavels I-IV HKZ op bruinvissen

Gecumuleerde impact van NOZ HKZ en kavels I-IV HKZ op bruinvissen Gecumuleerde impact van NOZ HKZ en kavels I-IV HKZ op bruinvissen Opdrachtgever Referentie TenneT Bruinzeel, L.W. 2017. Gecumuleerde impact van NOZ HKZ en kavels I-IV HKZ op bruinvissen Projectcode 2466stc

Nadere informatie

Kavelbesluiten I en II Hollandse Kust (Zuid)

Kavelbesluiten I en II Hollandse Kust (Zuid) Kavelbesluiten I en II Hollandse Kust (Zuid) Voorlopig toetsingsadvies over het milieueffectrapport 14 juli 2016 / projectnummer: 3091 1. Oordeel over de milieueffectrapporten De Wet windenergie op zee

Nadere informatie

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 - Datarapport vogels en zeezoogdieren /2015 S. Lagerveld (IMARES)

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 - Datarapport vogels en zeezoogdieren /2015 S. Lagerveld (IMARES) Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 - Datarapport vogels en zeezoogdieren - S. Lagerveld (IMARES) Deltares project 1205045-000 IMARES project 4303103201 Deltares, 2015 IMARES WAGENINGEN~ Deltares

Nadere informatie

Deelrapport B: Kader Ecologie en Cumulatie t.b.v. uitrol windenergie op zee

Deelrapport B: Kader Ecologie en Cumulatie t.b.v. uitrol windenergie op zee Kader Ecologie en Cumulatie t.b.v. uitrol windenergie op zee Deelrapport B: Beschrijving en beoordeling van cumulatieve effecten bij uitvoering van de Routekaart Windenergie op zee 2 Kader Ecologie en

Nadere informatie

PlanMER/PB Structuurvisie Wind op Zee Resultaten beoordeling Natuur. Windkracht14 22 januari 2014 Erik Zigterman

PlanMER/PB Structuurvisie Wind op Zee Resultaten beoordeling Natuur. Windkracht14 22 januari 2014 Erik Zigterman PlanMER/PB Structuurvisie Wind op Zee Resultaten beoordeling Natuur Windkracht14 22 januari 2014 Erik Zigterman Korte historie 2009: Nationale Waterplan! 2 windenergiegebieden aangewezen! Borssele en IJmuiden

Nadere informatie

Actualisatie van KEC vogelaanvaring berekeningen volgens Routekaart 2030

Actualisatie van KEC vogelaanvaring berekeningen volgens Routekaart 2030 Actualisatie van KEC vogelaanvaring berekeningen volgens Routekaart 2030 Kleine mantelmeeuw gemiddelde jaarlijkse dichtheid (n/km2) 0,0 0,8-1,0 10,1-15,0 0,1 1,1-2,0 15,1-20,0 0,2-0,3 0,3-0,5 0,6-0,8 2,1-5,0

Nadere informatie

Introductie windenergiesector

Introductie windenergiesector Introductie windenergiesector Blok 2 Sander Lagerveld Dag 10 Windenergie 1 Duurzaam werken op Zee Toepassing van windenergie in Nederland Duurzaam werken op zee 2 Windmolens verschijnen vanaf 12e eeuw

Nadere informatie

Notitie flora en fauna

Notitie flora en fauna Notitie flora en fauna Titel/locatie Projectnummer: 6306 Datum: 11-6-2013 Opgesteld: Rosalie Heins Gemeente Baarn is voornemens om op de locatie van de huidige gemeentewerf een nieuwe brede school ontwikkelen.

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Wnb hfdst 2 gebieden Artikelen 2.7 lid 2 en lid 3, 2.8 leden 3 en 9 en 1.13 Wet natuurbescherming en artikel 2.7 Besluit natuurbescherming

Nadere informatie

Samenvatting. A. van Leeuwenhoeklaan MA Bilthoven Postbus BA Bilthoven KvK Utrecht T

Samenvatting. A. van Leeuwenhoeklaan MA Bilthoven Postbus BA Bilthoven   KvK Utrecht T A. van Leeuwenhoeklaan 9 3721 MA Bilthoven Postbus 1 3720 BA Bilthoven www.rivm.nl KvK Utrecht 30276683 T 030 274 91 11 info@rivm.nl Uw kenmerk Gevoeligheid van de gesommeerde depositiebijdrage onder 0,05

Nadere informatie

Middels deze brief ontvangt u de resultaten van het nader ecologisch onderzoek op de projectlocatie Scheveningen Bad.

Middels deze brief ontvangt u de resultaten van het nader ecologisch onderzoek op de projectlocatie Scheveningen Bad. Gemeente Den Haag Dienst Stedelijke Ontwikkeling T.a.v. de heer W. Dekker Postbus 12655 2500 DP DEN HAAG Geldermalsen, 6 oktober betreft: nader ecologisch onderzoek project: uitbreiding vastgoed Hommerson

Nadere informatie

Aanvulling MER Offshore Windpark Scheveningen Buiten

Aanvulling MER Offshore Windpark Scheveningen Buiten Aanvulling MER Offshore Windpark Scheveningen Buiten EVELOP NETHERLANDS BV Inhoud 1. Inleiding... 2 2. Vogels... 3 3. Toetsing aan het natuurbeschermingsbeleid... 9 4. Onderwaterleven... 11 1. Inleiding

Nadere informatie

Advies betreffende het aantal aanvaringsslachtoffers bij de windturbines langs de oostelijke strekdam te Zeebrugge in 2010

Advies betreffende het aantal aanvaringsslachtoffers bij de windturbines langs de oostelijke strekdam te Zeebrugge in 2010 Advies betreffende het aantal aanvarings bij de windturbines langs de oostelijke strekdam te Zeebrugge in 2010 Nummer: INBO.A.2011.6 Datum advisering: 24 januari 2011 Auteurs: Contact: Joris Everaert,

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 10 februari 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-014970 - gemeente Oude IJsselstreek Activiteit

Nadere informatie

aan de Staatssecretaris van de Noordzee

aan de Staatssecretaris van de Noordzee KONINKLIJK BELGISCH INSTITUUT VOOR NATUURWETENSCHAPPEN OPERATIONELE DIRECTIE NATUURLIJK MILIEU BEHEERSEENHEID MATHEMATISCH MODEL VAN DE NOORDZEE Advies van het Bestuur aan de Staatssecretaris van de Noordzee

Nadere informatie

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 - Datarapport vogels en zeezoogdieren /2016 Ir. S. Lagerveld (IMARES)

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 - Datarapport vogels en zeezoogdieren /2016 Ir. S. Lagerveld (IMARES) Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 - Datarapport vogels en zeezoogdieren - Ir. S. Lagerveld (IMARES) 1205045-000 Deltares, 2016 IMARES WAGENINGEN~ Deltores Titel Opdrachtgever Rijkswaterstaat

Nadere informatie

PASSENDE BEOORDELING OP HOOFDLIJNEN PLANMER WINDENERGIE GOEREE-OVERFLAKKEE. Provincie Zuid-Holland. Eindconcept. 7013039 1 november 2013

PASSENDE BEOORDELING OP HOOFDLIJNEN PLANMER WINDENERGIE GOEREE-OVERFLAKKEE. Provincie Zuid-Holland. Eindconcept. 7013039 1 november 2013 7013039 1 november 2013 PASSENDE BEOORDELING OP HOOFDLIJNEN PLANMER WINDENERGIE GOEREE-OVERFLAKKEE Provincie Zuid-Holland Eindconcept Duurzame oplossingen in energie, klimaat en milieu Postbus 579 7550

Nadere informatie

Advies over een voorstel tot monitoring en beoordelingskader voor de bouw en exploitatie van vier windturbines in Zonhoven

Advies over een voorstel tot monitoring en beoordelingskader voor de bouw en exploitatie van vier windturbines in Zonhoven Advies over een voorstel tot monitoring en beoordelingskader voor de bouw en exploitatie van vier windturbines in Zonhoven Nummer: INBO.A.2013.87 Datum advisering: 2 oktober 2013 Auteur: Contact: Kenmerk

Nadere informatie

Kavelbesluiten Borssele voor de kavels III, IV en V (innovatiekavel)

Kavelbesluiten Borssele voor de kavels III, IV en V (innovatiekavel) Kavelbesluiten Borssele voor de kavels III, IV en V (innovatiekavel) Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 3 maart 2016 / projectnummer 3048 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER) De Wet

Nadere informatie

TOETSING MILITAIRE VLIEGACTIVITEITEN OUDELAND VAN STRIJEN (110)

TOETSING MILITAIRE VLIEGACTIVITEITEN OUDELAND VAN STRIJEN (110) TOETSING MILITAIRE VLIEGACTIVITEITEN OUDELAND VAN STRIJEN (110) STATUS Het gebied valt onder de volgende beschermingsregimes: N2000 gebied Oudeland van Strijen (Aanwijzingsbesluit is definitief) BESTAAND

Nadere informatie

Advies betreffende de jacht op houtduiven in het Vlaamse gewest

Advies betreffende de jacht op houtduiven in het Vlaamse gewest Advies betreffende de jacht op houtduiven in het Vlaamse gewest Nummer: INBO.A.2010.197 Datum: 20/07/2010 Auteur(s): Contact: Frank Huysentruyt, Jim Casaer lon.lommaert@inbo.be Kenmerk aanvraag: e-mail

Nadere informatie

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 - Datarapport vogels en zeezoogdieren - december april 2014 S. Lagerveld (IMARES)

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 - Datarapport vogels en zeezoogdieren - december april 2014 S. Lagerveld (IMARES) Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 - Datarapport vogels en zeezoogdieren - december 2013 - april 2014 S. Lagerveld (IMARES) Deltares project 1205045-000 IMARES project 4303103201 Deltares,

Nadere informatie

Twee groepen Omwonenden Windpark Weert

Twee groepen Omwonenden Windpark Weert Twee groepen Omwonenden Windpark Weert Stand van zaken Windpark Weert 1 februari 2018 Joost van der Stappen Laurens van Zelst Projectupdate Windpark Weert Agenda 1. Algemene Stand van Zaken: Samenwerking

Nadere informatie

Windpark Slufterdam. Advies voor de m.e.r.-beoordeling. 13 mei 2014 / rapportnummer

Windpark Slufterdam. Advies voor de m.e.r.-beoordeling. 13 mei 2014 / rapportnummer Windpark Slufterdam Advies voor de m.e.r.-beoordeling 13 mei 2014 / rapportnummer 2892 14 1. Beoordeling Aanmeldingsnotitie Windpark Slufter Nuon en Eneco exploiteren ieder een windturbinepark (in totaal

Nadere informatie

Watervogels in een deel van de uiterwaard langs de Boven-Rijn (Gld) in winter 2008/09

Watervogels in een deel van de uiterwaard langs de Boven-Rijn (Gld) in winter 2008/09 SOVON Vogelonderzoek Nederland Rijksstraatweg 178 6573 DG Beek-Ubbergen T (024) 684 81 11 F (024) 684 81 22 Watervogels in een deel van de uiterwaard langs de Boven-Rijn (Gld) in winter 2008/09 E info@sovon.nl

Nadere informatie

BIJLAGE 14 RISICO'S VOOR SCHEEPVAART DOOR FALEN VAN WINDTURBINES

BIJLAGE 14 RISICO'S VOOR SCHEEPVAART DOOR FALEN VAN WINDTURBINES BIJLAGE 14 RISICO'S VOOR SCHEEPVAART DOOR FALEN VAN WINDTURBINES 1 RISICO'S VOOR SCHEEPVAART DOOR FALEN VAN WINDTURBINES Inleiding Om de risico s voor scheepvaart in windturbineparken (recreatievaart

Nadere informatie

Windmolenparken Zichtbaar vanaf de kust

Windmolenparken Zichtbaar vanaf de kust Windmolenparken Zichtbaar vanaf de kust De impact op recreatie en toerisme -Addendum bij de studie uit 2014- Inhoud Blz. 1 Inleiding 1 2 Omvang van de impact (actualisatie) 3 3 Conclusies en aanbevelingen

Nadere informatie

Offshore windpark Tromp Binnen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de passende beoordeling

Offshore windpark Tromp Binnen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de passende beoordeling Offshore windpark Tromp Binnen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de passende beoordeling 23 juni 2009 / rapportnummer 2088-53 1. OORDEEL OVER MER EN PASSENDE BEOORDELING RWE Offshore Wind

Nadere informatie

Zeevogels en offshore windmolenparken

Zeevogels en offshore windmolenparken Zeevogels en offshore windmolenparken Windpark op de Thorntonbank - Hilbran Verstraete Om tegemoet te komen aan de Europese richtlijnen inzake hernieuwbare energie werd op het Belgisch deel van de Noordzee

Nadere informatie

GEM project memo Onderwerp: Aanvulling MER Gemini Actualisatie scheepvaartintensiteit

GEM project memo Onderwerp: Aanvulling MER Gemini Actualisatie scheepvaartintensiteit GEM project memo Onderwerp: Aanvulling MER Gemini Actualisatie scheepvaartintensiteit 2 For issue 20130530 Mbr CMo PBo 1 For issue 20130528 Mbr CMo PBo Rev. Doc Status Date Sections Prepared by Checked

Nadere informatie

Aanvulling op de effectbeoordeling Regelwerk Pannerden [R SIH-evp-V03-NL] ten behoeve van de beoordeling voor een NB-wet vergunning

Aanvulling op de effectbeoordeling Regelwerk Pannerden [R SIH-evp-V03-NL] ten behoeve van de beoordeling voor een NB-wet vergunning Notitie Contactpersoon Hanneke Oudega (telefoon: +31 65 46 80 79 5 / email: hanneke.oudega@tauw.nl) Datum 21 februari 2012 Kenmerk N002-4798963OJT-evp-V03-NL Aanvulling op de effectbeoordeling Regelwerk

Nadere informatie

Besluit. TenneT TSO BV. Postbus AS Arnhem

Besluit. TenneT TSO BV. Postbus AS Arnhem > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag TenneT TSO BV Postbus 718 6800 AS Arnhem Directie en Biodiversiteit Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres Postbus 20401 2500 EK Den Haag

Nadere informatie

Ruim baan voor windenergie in het leefgebied van vleermuizen. De optimale bescherming van vleermuizen rond windturbines. Bat Protection System

Ruim baan voor windenergie in het leefgebied van vleermuizen. De optimale bescherming van vleermuizen rond windturbines. Bat Protection System Ruim baan voor windenergie in het leefgebied van vleermuizen De optimale bescherming van vleermuizen rond windturbines Bat Protection System De missie van Topwind Meer kans op een succesvolle ontwikkeling

Nadere informatie

De vormvrije m.e.r.-beoordeling: vereisten

De vormvrije m.e.r.-beoordeling: vereisten Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu vereisten In gevallen dat een be sluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst kent de vormvrije m.e.r.-beoordeling

Nadere informatie

Aanvulling Commissie m.e.r. Rijnveld Oost

Aanvulling Commissie m.e.r. Rijnveld Oost AANVULLING COMMISSIE M.E.R. RIJNVELD OOST Aanvulling Commissie m.e.r. Rijnveld Oost November 2008 E-Connection Project BV Eco-kantoor Postbus 101 3980 CC Bunnik tel: 030-659 8000 fax: 030-659 8001 e-mail:

Nadere informatie

Notitie Quickscan flora en fauna

Notitie Quickscan flora en fauna Notitie Quickscan flora en fauna De Uithof/ Kromhout te Utrecht Projectnummer: 5755.9 Datum: 5-5-2017 Projectleider: Opgesteld: Opdrachtgever: Universiteit Utrecht Universiteit Utrecht laat jaarlijks bomen

Nadere informatie

Betreft: Visie Vogelwerkgroep Arnhem e.o. op windmolenplannen Kleefse Waard / Koningspleij

Betreft: Visie Vogelwerkgroep Arnhem e.o. op windmolenplannen Kleefse Waard / Koningspleij Vogelwerkgroep Arnhem en omstreken p.a. secretariaat Rozendaalselaan 69a, 6881 LB Velp Arnhem, 12 januari 2015 Gemeente Arnhem t.a.v. de gemeenteraad Postbus 99 6800 AB Arnhem Betreft: Visie Vogelwerkgroep

Nadere informatie

Spiekbriefje Frisse Wind

Spiekbriefje Frisse Wind Spiekbriefje Frisse Wind Feiten over windenergie voor feestjes, verjaardagen of andere bijeenkomsten. Er worden dan veel halve waarheden over windenergie verkondigd, en dat is jammer, want windenergie

Nadere informatie

Resultaten onderzoek vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen Portiekwoningen Soendalaan-Billitonstraat e.o. te Vlaardingen. Kader

Resultaten onderzoek vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen Portiekwoningen Soendalaan-Billitonstraat e.o. te Vlaardingen. Kader Resultaten onderzoek vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen Portiekwoningen Soendalaan-Billitonstraat e.o. te Vlaardingen Datum : 3 november 2017 Projectnummer : 17-0148 Opdrachtgever : BIK bouw bv Opgesteld

Nadere informatie

Advies betreffende de natuurtoets voor een windturbinepark te Kallo

Advies betreffende de natuurtoets voor een windturbinepark te Kallo Advies betreffende de natuurtoets voor een windturbinepark te Kallo Nummer: Datum advisering: Auteur: Contact: Kenmerk aanvraag: INBO.A.2013.62 9 juli 2013 Joris Everaert Lon Lommaert (lon.lommaert@inbo.be

Nadere informatie

Ontwerpbeschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Ontwerpbeschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Ontwerpbeschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op de op 7 maart 2018 door ons ontvangen aanvraag voor een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming van Nuon

Nadere informatie

Monitoring van de effecten van de natuurcompensatie PMR. Theo Prins

Monitoring van de effecten van de natuurcompensatie PMR. Theo Prins Monitoring van de effecten van de natuurcompensatie PMR Theo Prins 1 oktober 2015 PMR-NCV 2008-2015 Wat ging vooraf aan het monitoringprogramma 2008-2015: Lange periode van voorbereiding (1998-2008) Uitvoering

Nadere informatie

Overzicht en korte beschrijving van beschikbare collision rate models

Overzicht en korte beschrijving van beschikbare collision rate models Overzicht en korte beschrijving van beschikbare collision rate models Notitie Bureau Waardenburg d.d. 27 februari 2014 Auteur: Jonne Kleijheeg In opdracht van: Rijkswaterstaat, Martine Graafland In de

Nadere informatie

Raedthuys Windenergie b.v. de heer G.A. Leever Postbus DC Enschede. Reactie op stukken van VWG Arnhem inzake windpark Koningspleij

Raedthuys Windenergie b.v. de heer G.A. Leever Postbus DC Enschede. Reactie op stukken van VWG Arnhem inzake windpark Koningspleij Ecologie & landschap NOTITIE Raedthuys Windenergie b.v. de heer G.A. Leever Postbus 3141 7500 DC Enschede DATUM: 10 februari 2016 ONS KENMERK: 17-0063/17.00767/CamHe UW KENMERK: email dd. 25 januari 2017

Nadere informatie

Staatskanzlei Nordrhein-Westfalen. Landesplanungsbehörde. Vervolgevaluatie van de milieubeoordeling. bij het ontwerp voor het

Staatskanzlei Nordrhein-Westfalen. Landesplanungsbehörde. Vervolgevaluatie van de milieubeoordeling. bij het ontwerp voor het Staatskanzlei Nordrhein-Westfalen Landesplanungsbehörde [bevoegd gezag voor de deelstaatplanning] Vervolgevaluatie van de milieubeoordeling bij het ontwerp voor het Landesentwicklungsplan Nordrhein-Westfalen

Nadere informatie

Planning Milieu-effectstudie Windenergie Eemshaven-West

Planning Milieu-effectstudie Windenergie Eemshaven-West Planning Milieu-effectstudie Windenergie Eemshaven-West April 2016 Start Besluit overheden uitvoeren Milieu-effectstudie (MES) Onderzoeksopzet Milieu-effectstudie door bureau Witteveen + Bos September

Nadere informatie

De wijziging betreft een verlenging van de periode dat werkzaamheden worden uitgevoerd.

De wijziging betreft een verlenging van de periode dat werkzaamheden worden uitgevoerd. Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 overijssel.nl postbus@overijssel.nl RABO Zwolle 39 73 41 121 TenneT TSO de heer L. den Otter Postbus 718 6800 AS

Nadere informatie

Kostenterugwinning van Waterdiensten Aanvullende analyse Milieukosten

Kostenterugwinning van Waterdiensten Aanvullende analyse Milieukosten Kostenterugwinning van Waterdiensten Kostenterugwinning van Waterdiensten Aanvullende analyse Milieukosten Sterk Consulting en Bureau Buiten Leiden, november 2013 1 2 Inhoudsopgave 1 Achtergrond en doel

Nadere informatie

Ondersteuningsproject bij de uitvoering van de reemonitoring in het Zoniënwoud

Ondersteuningsproject bij de uitvoering van de reemonitoring in het Zoniënwoud Ondersteuningsproject bij de uitvoering van de reemonitoring in het Zoniënwoud Periode 2008-2013 Céline Malengreaux, Jan Vercammen, Alain Licoppe, Frank Huysentruyt, Jim Casaer Dankwoord Het uitvoeren

Nadere informatie

VERTROUWELIJK. Resultaten inclusief kabel- en netaansluiting voor Wind op Zee scenario s (Fase II)

VERTROUWELIJK. Resultaten inclusief kabel- en netaansluiting voor Wind op Zee scenario s (Fase II) Resultaten inclusief kabel- en netaansluiting voor Wind op Zee scenario s (Fase II) Joost van Stralen, Luuk Beurskens & Sander Lensink 30 juli 2013 www.ecn.nl Inhoudsopgave Beschrijving opdracht Methode

Nadere informatie

Passende Beoordeling Windpark Q10

Passende Beoordeling Windpark Q10 Passende Beoordeling Windpark Q10 Passende Beoordeling Windpark Q10 6 januari 2009 Colofon Aan dit rapport hebben onder andere meegewerkt: Projectorganisatie Eric Arends (Pondera); Arjen Boon (Haskoning).

Nadere informatie

Bijlage 13b, Juiste bijlage bij toekenning ontheffing 5.2 Maatregelen Preventie van verstoring van broedende vogels in aanlegfase Tijdens de werkzaamheden dient verstoring en vernietiging van nesten van

Nadere informatie

Monitoring van de effecten van offshore windmolenparken. zeevogels

Monitoring van de effecten van offshore windmolenparken. zeevogels Monitoring van de effecten van offshore windmolenparken op zeevogels Vliegende Zeekoet - Yves Adams - Vilda Het staat vast dat het Belgisch deel van de Noordzee van uitzonderlijk belang is voor zeevogels,

Nadere informatie

Oostroute Lelystad Airport

Oostroute Lelystad Airport Oostroute Lelystad Airport In opdracht van: Natuur en Milieu Flevoland en Staatsbosbeheer To70 Postbus 43001 2504 AA Den Haag tel. +31 (0)70 3922 322 fax +31 (0)70 3658 867 E-mail: info@to70.nl Door: Ruud

Nadere informatie

Optimalisatie van de eerste klinische studies in bi ondere patie ntengroepen: op weg naar gebruik van semifysiologische

Optimalisatie van de eerste klinische studies in bi ondere patie ntengroepen: op weg naar gebruik van semifysiologische Nederlandse samenvatting Optimalisatie van de eerste klinische studies in bi ondere patie ntengroepen: op weg naar gebruik van semifysiologische farmacokinetische modellen Algemene inleiding Klinisch onderzoek

Nadere informatie

In deze memo is de informatie weergegeven zoals opgenomen in de bijlagen bij het natuurrapport.

In deze memo is de informatie weergegeven zoals opgenomen in de bijlagen bij het natuurrapport. BIJLAGE 23 Memo memonummer datum 5 december 2018 aan Yvonne de Graaf Gemeente Oss van Christel Schellingen Antea Group kopie Bastian van Dijck Antea Group project MER Windmolenpark Elzenburg - De Geer

Nadere informatie

De betekenis van een zandbank voor Heist voor de avifauna

De betekenis van een zandbank voor Heist voor de avifauna De Zandbank te Heist, een boeiend fenomeen Seminarie Vrijdag 19 oktober 2007 De betekenis van een zandbank voor Heist voor de avifauna Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Kliniekstraat 25, 1070 Brussel,

Nadere informatie

KADER ECOLOGIE EN CUMULATIE t.b.v. uitrol Windenergie op zee

KADER ECOLOGIE EN CUMULATIE t.b.v. uitrol Windenergie op zee KADER ECOLOGIE EN CUMULATIE t.b.v. uitrol Windenergie op zee Deelrapport B: Beschrijving en beoordeling van cumulatieve effecten bij uitvoering van de Routekaart Windenergie op zee. Update 2016: Hfdst

Nadere informatie

Effectentoets Natura 2000 en vleermuizen windturbines Kampen

Effectentoets Natura 2000 en vleermuizen windturbines Kampen Effectentoets Natura 2000 en vleermuizen windturbines Kampen Onderzoek naar effecten op Natura 2000-gebieden en vleermuizen als gevolg van de realisatie van vier windturbines in de Zuiderzeehaven en de

Nadere informatie

Titel Windenergie in Natuurnetwerk Brabant WP de Pals

Titel Windenergie in Natuurnetwerk Brabant WP de Pals Titel Windenergie in Natuurnetwerk Brabant WP de Pals Datum 16 november 2018 Auteur Steven Velthuijsen Inleiding In voorliggend memo wordt berekend hoe groot de compensatie-opgave is voor de aanleg van

Nadere informatie

Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak

Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak 2017-2018 Analyse op basis van het doelgroepregister en de polisadministratie 1 Inhoud Inleiding...3 Aanleiding...3 Aanpak, perioden en meetmomenten...3 Samenvatting...4

Nadere informatie

NATUURONDERZOEK A9 BADHOEVEDORP

NATUURONDERZOEK A9 BADHOEVEDORP NATUURONDERZOEK A9 BADHOEVEDORP Vleermuizen vliegroutes en foerageergebied Eindrapport Adviesbureau E.C.O. Logisch Nieuwerkerk a/d IJssel, 16-11-2016 VERANTWOORDING Opdrachtgever: Aveco de Bondt Contactpersoon:

Nadere informatie

The sky is the limit (?) vogels en vleermuizen. Winddays 2018

The sky is the limit (?) vogels en vleermuizen. Winddays 2018 The sky is the limit (?) vogels en vleermuizen Winddays 2018 Programma Kick off Martijn ten Klooster, senior adviseur Pondera Consult Soortenbescherming Nicolai Bolt, provincie Flevoland Gebiedsbescherming

Nadere informatie

Windturbines en slagschaduw Deventer

Windturbines en slagschaduw Deventer Titel Windturbines en slagschaduw Deventer Datum 25 juni 2012 Auteurs: Steven Velthuijsen en Jeroen Dooper 1.1 Principe en richtlijnen Slagschaduw van een windturbine is de bewegende schaduw van de draaiende

Nadere informatie

Geluidsbelasting door windturbine Slikkerdijk

Geluidsbelasting door windturbine Slikkerdijk Samenvatting en conclusies In de maand december zijn gedurende vijftien dagen in het begin van de nacht metingen verricht naar het geluidsbelasting van de woonboerderij aan de Walingsweg 20 Wieringerwaard

Nadere informatie

Rapportage soortgericht onderzoek Cannerweg 8 & 10

Rapportage soortgericht onderzoek Cannerweg 8 & 10 Rapportage soortgericht onderzoek Cannerweg 8 & 10 Aanleiding nader onderzoek Vanwege de herinrichting van het gebied rondom het winkelpand Carré is het noodzakelijk om twee panden in de nabijheid te slopen.

Nadere informatie

Notitie. 1 Inleiding. Referentienummer Datum Kenmerk PN mei Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode)

Notitie. 1 Inleiding. Referentienummer Datum Kenmerk PN mei Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode) Notitie Referentienummer Datum Kenmerk 20 mei 2014 Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode) 1 Inleiding 1.1 Kader van het onderzoek Projecten of handelingen dienen te worden getoetst aan de wet- en

Nadere informatie

29 MEI 2001 INHOUDSOPGAVE

29 MEI 2001 INHOUDSOPGAVE TOETSINGSADVIES OVER HET MILIEUEFFECTRAPPORT WARMTE- EN KOUDEOPSLAGINSTALLATIE TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN 29 MEI 2001 INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING...1 2. OORDEEL OVER HET MER EN DE AANVULLING DAAROP...2

Nadere informatie

Ontwerpbeschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Ontwerpbeschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Ontwerpbeschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op de op 2 maart 2018 door ons ontvangen aanvraag voor een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming van Eneco

Nadere informatie

BIJLAGEN 13 VERWERKING ADVIES COMMISSIE VOOR DE M.E.R.

BIJLAGEN 13 VERWERKING ADVIES COMMISSIE VOOR DE M.E.R. BIJLAGEN 13 VERWERKING ADVIES COMMISSIE VOOR DE M.E.R. Verwerking van advies Commissie m.e.r. (21 februari 2017 / projectnummer 3180) in MER 1 Essentiële punten (hoofdstuk 1 van het advies) 1 2 3 4 een

Nadere informatie

Wnb; overwegingen vergunning; seismisch onderzoek Lemsterland; Rottige Meenthe & Brandemeer en Weerribben.

Wnb; overwegingen vergunning; seismisch onderzoek Lemsterland; Rottige Meenthe & Brandemeer en Weerribben. Directoraat-generaal, Visserij en Landelijk Gebied Behandeld door Wnb; overwegingen vergunning; seismisch onderzoek Lemsterland; Rottige Meenthe & Brandemeer en Datum 5 december 2018 Bijlage nummer 1 Horend

Nadere informatie

Hierbij dienen de volgende organisaties een zienswijze in betreffende de beoogde locatie no.45 in de Balij.

Hierbij dienen de volgende organisaties een zienswijze in betreffende de beoogde locatie no.45 in de Balij. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, t.a.v. mw. H. Maagdenberg afdeling Ruimte, Wonen en Bodem, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag. windenergie@pzh.nl Betreft: Zienswijze Startdocument planmer Windenergielocatie

Nadere informatie

Impactmeting: een 10 stappenplan

Impactmeting: een 10 stappenplan Impactmeting: een 10 stappenplan Stap 1: De probleemanalyse De eerste stap in een impactmeting omvat het formuleren van de zogenaamde probleemanalyse welke tot stand komt door antwoord te geven op de volgende

Nadere informatie

Geachte griffie, Met vriendelijke groet, Dick van Dorp secretaris VWG Arnhem e.o.

Geachte griffie, Met vriendelijke groet, Dick van Dorp secretaris VWG Arnhem e.o. Ing. 14 januari 2015 PS2015-3 2015-00089 PS25/2 Van: Van Dorp Verzonden: woensdag 14 januari 201517:08 Aan: Griffie Onderwerp: Visie Vogelwerkgroep Arnhem e.o. op de windmolenplannen

Nadere informatie

2. ECOLOGIE VLEERMUIZEN...

2. ECOLOGIE VLEERMUIZEN... INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING... 2 1.1 INLEIDING... 2 1.2 HET GEBIED... 2 1.3 OPBOUW RAPPORT... 3 2. ECOLOGIE VLEERMUIZEN... 4 3 METHODE... 5 4 RESULTAAT... 6 5 CONCLUSIE... 8 LITERATUUR... 9 Adviesbureau

Nadere informatie

Advies betreffende de inplanting van 10 windturbines in de haven van Antwerpen

Advies betreffende de inplanting van 10 windturbines in de haven van Antwerpen Advies betreffende de inplanting van 10 windturbines in de haven van Antwerpen Nummer: INBO.A.2014.24 Datum advisering: 26 februari 2014 Auteur(s): Contact: Kenmerk aanvraag: Joris Everaert Niko Boone

Nadere informatie

Resultaten telling slaapplaats grutto en andere vogelsoorten 't Broek, Waardenburg

Resultaten telling slaapplaats grutto en andere vogelsoorten 't Broek, Waardenburg NOTITIE Bosch & Van Rijn A. Schipper Groenmarkstraat 56 3521 AV Utrecht DATUM: 8 mei 2017 ONS KENMERK: 17.02976/RogVe UW KENMERK: gunning per email dd 6 februari 2017 AUTEUR: PROJECTLEIDER: STATUS: CONTROLE:

Nadere informatie

Ontwerp-wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Voordelta

Ontwerp-wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Voordelta Ontwerp-wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Voordelta De Staatssecretaris van Economische Zaken Gelet op de artikelen 10a en 15 van de Natuurbeschermingswet 1998; BESLUIT: Artikel 1 Het besluit van 19

Nadere informatie

Praktische handreiking voor het opstellen van de representativiteitsopgave bij aanvragen i.h.k.v. de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB)

Praktische handreiking voor het opstellen van de representativiteitsopgave bij aanvragen i.h.k.v. de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB) Praktische handreiking voor het opstellen van de representativiteitsopgave bij aanvragen i.h.k.v. de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB) 1. Inleiding De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

Helikopter start- en landingsplaats Eemshaven

Helikopter start- en landingsplaats Eemshaven Helikopter start- en landingsplaats Eemshaven Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 7 april 2016 / projectnummer: 2935 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER) Groningen Seaports (GSP) wil

Nadere informatie

NATUURTOETS LANGE WEMEN HENGELO VERVOLGONDERZOEK GEMEENTE HENGELO

NATUURTOETS LANGE WEMEN HENGELO VERVOLGONDERZOEK GEMEENTE HENGELO VERVOLGONDERZOEK GEMEENTE HENGELO November 2009 Inhoud 1 Inleiding 3 1.1 Aanleiding en doel 3 1.2 Werkwijze 3 1.3 Leeswijzer 4 2 Wettelijk kader Flora- en faunawet 5 3 Aanwezige natuurwaarden 7 3.1 Inleiding

Nadere informatie

Toepasbaarheid meetgegevens Geluidsnet voor validatieprocedure

Toepasbaarheid meetgegevens Geluidsnet voor validatieprocedure Toepasbaarheid meetgegevens Geluidsnet voor validatieprocedure Samenvatting Na bestudering van het rapport van de contra-expertise meetsysteem Geluidsnet in Zuid-Limburg en op basis van analyses van beschikbare

Nadere informatie

Nader onderzoek huismussen. Herontwikkeling Gasthuisstraat 77 te Kaatsheuvel

Nader onderzoek huismussen. Herontwikkeling Gasthuisstraat 77 te Kaatsheuvel Nader onderzoek huismussen Herontwikkeling Gasthuisstraat 77 te Kaatsheuvel te Kaatsheuvel blad 1 INHOUD blz. 1 INLEIDING 2 1.1 Aanleiding en doelstelling 2 1.2 Leeswijzer 2 2 SITUATIE EN PLANVORMING

Nadere informatie

Aanvullingen planmer en Passende Beoordeling op basis van voorlopig advies van de Commissie m.e.r. Proces en stand van zaken

Aanvullingen planmer en Passende Beoordeling op basis van voorlopig advies van de Commissie m.e.r. Proces en stand van zaken Notitie Aanvullingen planmer en Passende Beoordeling op basis van voorlopig advies van de Commissie m.e.r. Proces en stand van zaken 2 mei 2014 0. Inleiding Op 24 maart 2014 heeft de Commissie voor de

Nadere informatie

Notitie. Inleiding. Methodiek. J. de Waard (Trivire Wonen) aan. van A. de Baerdemaeker. betreft Vleermuis- en vogelonderzoek Patersweg Dordrecht

Notitie. Inleiding. Methodiek. J. de Waard (Trivire Wonen) aan. van A. de Baerdemaeker. betreft Vleermuis- en vogelonderzoek Patersweg Dordrecht Notitie aan J. de Waard (Trivire Wonen) van A. de Baerdemaeker betreft Vleermuis- en vogelonderzoek Patersweg Dordrecht project 0619 datum 2 augustus 2011 Postbus 23452 3001 KL Rotterdam telefoon: 010-436

Nadere informatie

RAPPORTAGE MONITORING MIGRATIE VLEERMUIZEN ROTTUMEROOG VOOR- EN NAJAAR 2012

RAPPORTAGE MONITORING MIGRATIE VLEERMUIZEN ROTTUMEROOG VOOR- EN NAJAAR 2012 RAPPORTAGE MONITORING MIGRATIE VLEERMUIZEN ROTTUMEROOG VOOR EN NAJAAR 2012 In samenwerking met: Rapportage nummer: 20130102 Auteurs: Bob Jonge Poerink & Raymond Haselager Groningen, maart 2013 DANKWOORD

Nadere informatie

Opbrengst- en turbulentieberekeningen Windpark IJmond Lijnopstelling windturbines Reyndersweg Velsen-Noord

Opbrengst- en turbulentieberekeningen Windpark IJmond Lijnopstelling windturbines Reyndersweg Velsen-Noord 74100160-NMEA/PGR 11-0259 Opbrengst- en turbulentieberekeningen Windpark IJmond Lijnopstelling windturbines Reyndersweg Velsen-Noord Arnhem, 3 februari 2011 Auteurs Merih Cibis, Hans Cleijne In opdracht

Nadere informatie

Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg

Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg Auteur Opdrachtgever Projectnummer Ingen foto omslag T. ursinus Van Riezen en Partners 12.004 april 2012 De brandweerkazerne

Nadere informatie

Windpark Delfzijl Zuid

Windpark Delfzijl Zuid Windpark Delfzijl Zuid Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 20 juni 2017 / projectnummer: 2667 1. Advies over het milieueffectrapport (MER) Initiatiefnemer 1 is van plan om Windpark Delfzijl-Zuid

Nadere informatie