Bundel Basisinkomen. Een overzicht van de parlementaire behandeling van het basisinkomen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Bundel Basisinkomen. Een overzicht van de parlementaire behandeling van het basisinkomen"

Transcriptie

1 Bundel Basisinkomen Een overzicht van de parlementaire behandeling van het basisinkomen Norbert Klein Onafhankelijk Tweede Kamerlid, Vrijzinnige Partij

2 De basis is gelegd. Het basisinkomen krijgt steeds meer aandacht als een oplossing om ons verouderd sociaal zekerheidsstelsel weer een zekerheid te laten geven in plaats van bureaucratie en onzekerheid. Onzekerheid ontstaat doordat mensen gekort kunnen worden op uitkeringen door bijvoorbeeld de kostendelersnorm. Samenwonen en samen voor elkaar zorgen wordt gestraft in plaats van beloond. Werken wordt door de armoedeval tegen gehouden omdat de uitkering gekort wordt als je bij gaat verdienen. Studeren betekent nu voor iedereen zich in de schulden steken. Zelfstandig ondernemerschap wordt uitdagend met een basisinkomen als springplank naar economische zelfredzaamheid. Met een onvoorwaardelijk basisinkomen worden deze situaties vermeden. Er ontstaat weer zekerheid. Maar dit gaat verder. De impact van een basisinkomen wordt ook positief voor ouderen om zelf te kiezen wanneer met pensioen gegaan wordt en voor de gepensioneerden omdat AOW-discussies verleden tijd zullen zijn. Denken over de arbeidsmarkt kan veranderen, omdat wat nu onbetaald werk is echt gewaardeerd wordt. Gezondheidszorg en veiligheid zullen verbeteren. De woningmarkt komt weer in balans doordat samenwonen niet gestraft wordt. Er zijn veel argumenten waarom het basisinkomen een innovatief middel is om mensen meer zekerheid te geven en mensen vrij te kunnen laten zijn. De afgelopen 4 jaar ben ik als Tweede Kamerlid begonnen om het Basisinkomen ook in de Tweede Kamer op de agenda te zetten. Doel was niet om direct de invoering te realiseren. Dat zou voor nu al zeker een brug te ver zijn. Maar debat en onderzoek leek toch de eerste stap. In deze bundel wordt een overzicht gegeven van de discussie over het basisinkomen in de Tweede Kamer: van mijn initiatieven tot de gemeentelijke initiatieven om binnen de Participatiewet tot experimenten te komen en ook nog een burgerinitiatief. Op 23 februari heeft een overgrote meerderheid van partijen tegen mijn voorstel gestemd om onderzoek naar de mogelijkheden uit te voeren. Daarmee is het niet van tafel maar zijn posities gemarkeerd. De komende jaren zal van hieruit verder nagedacht worden over het basisinkomen. De basis is gelegd om nu verder te kunnen bouwen aan een realistisch perspectief voor het basisinkomen. Voor een zekerheid voor mensen zich te kunnen ontplooien en ontwikkelen, om talenten, kennis en ervaringen tot hun recht te kunnen laten komen en dus om vrij te kunnen zijn. 2 maart 2017 Norbert Klein Lid Tweede Kamer der Staten-Generaal Lijsttrekker Vrijzinnige Partij

3 Inhoudsopgave Bundel Basisinkomen Motie Norbert Klein 4 december De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat het socialezekerheidsstelsel thans een groot aantal sociale uitvoeringsregelingen kent, en dat deze regelingen een zware uitvoeringslast, hoge uitvoeringskosten, een veelheid van individuele verdelingsvraagstukken en bureaucratie met zich brengen; overwegende dat het naast elkaar bestaan van vele vaak ingewikkelde individuele socialezekerheidsregelingen leidt tot bureaucratie, fraudegevoeligheid en ondoelmatige besteding van middelen; overwegende dat sociale zekerheid gebaseerd is op zekerheid voor de burgers en vraagt om een betrouwbaar overheidsbeleid; nodigt de regering uit om een verkenning uit te voeren, waarbij wordt onderzocht of en in hoeverre de invoering van een «sociaal basisbudget» voor iedere burger tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten, de nadelen van het huidige grote aantal individuele sociale uitvoeringsregelingen zou kunnen ondervangen; verzoekt de regering, de Kamer hier binnen twee jaar over te rapporteren, en gaat over tot de orde van de dag. Voor: SP, GL, PvdD, 50PLUS Tegen: VVD, PvdA, PVV, CDA, D66, CU, SGP, Bontes (verworpen) Motie Norbert Klein 27 november De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat het socialezekerheidsstelsel thans een groot aantal sociale uitvoeringsregelingen kent en deze regelingen een zware uitvoeringslast, hoge uitvoeringskosten, een veelheid van individuele verdelingsvraagstukken en bureaucratie met zich meebrengen; overwegende dat het naast elkaar bestaan van vele, vaak ingewikkelde individuele socialezekerheidsregelingen leidt tot bureaucratie, fraudegevoeligheid en ondoelmatige besteding van middelen; overwegende dat de sociale zekerheid gebaseerd is op zekerheid voor burgers en vraagt om een betrouwbaar overheidsbeleid;

4 verzoekt de regering, een verkenning uit te voeren naar de invoering van een sociaal basisbudget voor iedere burger, tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten, waarin verschillende scenario s door het CPB worden doorgerekend, en deze verkenning aan de Tweede Kamer aan te bieden, en gaat over tot de orde van de dag. Voor: D66, PvdD, 50PLUS, Klein Tegen: VVD, PvdA, SP, CDA, PVV, CU, GL, SGP, GrKO, GrBvK, van Vliet (verworpen) Initiatiefnota Basisinkomen 26 januari Een basisinkomen is een vast (maand-)inkomen, dat de overheid aan iedere burger verstrekt of garandeert zonder daar voorwaarden bij te stellen. Het heet basisinkomen omdat het basaal genoeg is om van rond te komen. Wie een hoger inkomen wil, zal voor werk of andere inkomstenbronnen moeten zorgen. Reactie Regering initiatiefnota 31 mei Regering: De opsteller van de initiatiefnota ziet een aantal voordelen van een basisinkomen, maar het kabinet wil die op een andere manier bereiken. Het invoeren van een onvoorwaardelijk basisinkomen is geen realistische en economisch haalbare optie. Los van de kosten, neemt bij een hoog basisinkomen het arbeidsaanbod af en is bij een laag basisinkomen aanvullende inkomensondersteuning nodig. Nota-overleg 19 september De leden hebben veel vragen die schriftelijk zullen worden nagezonden. De leden vragen voorts om een reactie van de regering op de financiering zoals voorgesteld door Norbert Klein. Burgerinitiatief Basisinkomen 20 september Er is breed draagvlak vanuit de maatschappij voor een basisinkomen. Al mensen hebben het burgerinitiatief ondertekend: Beste Tweedekamerleden, Wij zien in een onvootwaardeljk basisinkomen veel voordelen. Het verschaft iedereen een minimale bestaanszekerheid

5 Mensen hebben de vrijheid om zelf keuzes te maken tussen betaald werk, opleiding,onderneming, vrijwilligerswerk en/of (mantel) zorg. Het rondpompen van geld, de bijbehorende bureaucratie en controles kunnen afgeschaft worden. Mensen worden bevrijd van de beperkende etiketten die nu geplakt worden. Het loont als mensen met elkaar samenwerken, kosten delen en/of samenwonen. Gelijktijdige hervorming van de arbeidsmarkt zorgt voor meer betaald werk en meer(deeltijd) banen. We laten zien dat het basisinkomen nu al betaalbaar is als we de beschikbare middelen anders verdelen. Naast een basisinkomen krijgen mensen ook een gratis basiszorgverzekering en een toelage per kind onder de 18 jaar. Daarom zijn wij een groot voorstander van invoering van het basisinkomen met ingang van Antwoord Commissie voor de Verzoekschriften Burgerinitiatief Basisinkomen 54 De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven stelt de Kamer voor het burgerinitiatief «Basisinkomen 2018» wat betreft de voorwaarde van voldoende ondersteuning ontvankelijk te verklaren, maar niet ten aanzien van het 2-jaarscriterium. De commissie adviseert de Kamer om het burgerinitiatief in handen te stellen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met de kanttekening dat de initiatiefnemers, zoals te doen gebruikelijk, in de gelegenheid zullen worden gesteld om het burgerinitiatief mondeling nader toe te lichten. Brief regering over experimenten in de participatiewet 56 Sommigen noemen het experimenteren met de bijstand waarbij verplichtingen vervallen voor bijstandsgerechtigden een basisinkomen. Dit is het zeker niet! Een onvoorwaardelijk basisinkomen is er voor iedereen vanaf 18 jaar, niet alleen voor voormalig bijstandsgerechtigden. Motie Norbert Klein 2 november De Kamer, gehoord de beraadslaging,

6 overwegende dat de economische, technologische en maatschappelijke dynamiek het nodig maakt na te denken over een stelsel van sociale zekerheid dat past in de 21ste eeuw; overwegende dat moderne bijstand ruim baan betekent voor experimenten met het basisinkomen op grond van artikel 83 Participatiewet zoals in de initiatiefgemeenten Groningen, Utrecht, Wageningen en Tilburg; overwegende dat die initiatieven interessante voorstellen voor experimenten zijn om de bijstand meer en meer te laten ontwikkelen tot een vorm van basisinkomen; overwegende dat de principes die ten grondslag liggen aan het basisinkomen zoals gelijke kansen, vertrouwen en meer ruimte voor eigen keuzes en ondernemerschap ondersteund worden; overwegende dat het basisinkomen de grote complexiteit van het stelsel van sociale zekerheid vermindert; verzoekt de regering, de oorspronkelijke opzet van de experimenten te implementeren in de AMvB Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet, zodat daardoor in de eerste helft van de komende kabinetsperiode duidelijkheid kan komen over de haalbaarheid en wenselijkheid van invoering van een basisinkomen in Nederland, en gaat over tot de orde van de dag. Voor: PvdD, Klein. Tegen: VVD, PvdA, SP, CDA, PVV, D66, CU, GL, SGP, 50PLUS, GrKO, GrBvK, Houwers, Monasch, van Vliet (verworpen) Reactie regering op het voorstel financiering van de Vrijzinnige Partij 2 december Regering: Om de kiezers en Kamerleden beter inzicht te geven in de macroeconomische effecten van het voorgestelde pakket aan maatregelen, kan de Vrijzinnige Partij deelnemen aan het programma Keuzes in Kaart van het CPB. Antwoorden Norbert Klein eerste termijn 8 februari Norbert Klein: Ik ben van mening dat de economische doorrekeningen van het CPB nuttig kunnen zijn om een idee te krijgen wat de effecten zouden kunnen zijn, daarom heb ik mijn verkiezingsprogramma van de Vrijzinnige Partij, waarin het basisinkomen is opgenomen, laten doorrekenen door het CPB. Dit zal op 16 februari 2017 gepresenteerd worden. Helaas levert dit niet het complete plaatje op. Sociaal-maatschappelijke effecten,

7 zoals het gedrag van mensen en de effecten op gezondheid en maatschappij zijn minstens zo belangrijk om mee te nemen in een integraal onderzoek. Verslag schriftelijk overleg 8 februari Norbert klein: Mensen stimuleren om te werken heeft in mijn ogen alleen zin als er ook passend werk is. Daarnaast omvat het begrip «werken» veel meer dan alleen betaald werken. Ik vind het belangrijk dat het basisinkomen ertoe kan leiden dat baanloze burgers meer ruimte hebben voor allerlei zingevende activiteiten buiten de betaalde arbeid. De scheidslijn tussen betaald werk en onbetaald werk verschuift en vervaagt. Ik denk wel degelijk dat het basisinkomen bijdraagt arbeidsparticipatie in de zin van dat mensen meer gaan participeren in de maatschappij. Dit is mogelijk met betaald werk, maar ook met onbetaald werk. Kabinetsreactie SER-rapport Mens en Technologie 13 februari Regering: Robotisering wordt vaak als argument aangevoerd om te pleiten voor de invoering van een basisinkomen, om iedereen van een inkomen te voorzien in het geval robotisering leidt tot een gebrek aan inkomen uit arbeid. Het kabinet ziet in het basisinkomen geen antwoord op robotisering en digitalisering. Zoals het Rathenau Instituut en de WRR aangeven, is er binnen afzienbare tijd geen sprake van een groot verlies aan werkgelegenheid en willen veel mensen graag werken. Dat is een extra reden om werk aantrekkelijk en inspirerend te houden in plaats van in te zetten op een alternatief. Een basisinkomen voor iedereen is bovendien erg duur. Het zou of voorzien in levensonderhoud van mensen die dat nu zelf kunnen, of te laag zijn om van rond te kunnen komen. Het kabinet ziet daarom in het basisinkomen geen antwoord op robotisering en digitalisering. CPB rapport Keuzes in Kaart 16 februari De Vrijzinnige Partij introduceert een basisinkomen in 2021, waardoor de overheidsuitgaven met 83,7 mld euro toenemen en de collectieve lasten met 58,4 mld euro stijgen. Vooral het besteedbaar inkomen van werkenden stijgt door het basisinkomen dat zij ontvangen, ondanks de lastenverzwaring en de inflatie die zorgt voor een reële loondaling. De

8 omvang van deze hervorming is dusdanig groot dat de economische effecten hiervan met meer dan de gebruikelijke onzekerheid zijn omgeven. Motie Norbert Klein 22 februari De Kamer, gehoord de beraadslaging, Overwegende dat de regering in haar reactie van 2 december 2016 op de doorrekening van het basisinkomen door de Vrijzinnige Partij aangeeft de doorrekening van het CPB van het verkiezingsprogramma van de Vrijzinnige Partij af te wachten; Overwegende dat het CPB in haar analyse Keuzes in Kaart aangeeft dat de resultaten van de beleidssimulaties van de zeer ingrijpende maatregel om het basisinkomen in te voeren "met meer dan de gebruikelijke onzekerheden zijn omringd." (blz 17 KiK); verzoekt de regering te onderzoeken in aansluiting op de initiatiefnota over het basisinkomen (Kamerstuk 34393) hoe een basisinkomen mogelijk zou kunnen zijn met behulp van een onderzoeksopdracht aan het CPB en het SCP, waarin de financieel, sociaal-economische en de gedragseffecten integraal worden meegenomen en waarbij een aantal scenario's rond de invoering en de hoogte van een onvoorwaardelijk basisinkomen worden onderzocht; verzoekt de regering de Tweede Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren, en gaat over tot de orde van de dag. Voor: GL, PvdD, Klein. Tegen: VVD, PvdA, SP, CDA, PVV, D66, CU, SGP, 50PLUS, GrKO, GrBvK, Houwers, Monasch, van Vliet (verworpen)

9 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2014 Nr. 51 MOTIE VAN HET LID KLEIN Voorgesteld 4 december 2013 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat het socialezekerheidsstelsel thans een groot aantal sociale uitvoeringsregelingen kent, en dat deze regelingen een zware uitvoeringslast, hoge uitvoeringskosten, een veelheid van individuele verdelingsvraagstukken en bureaucratie met zich brengen; overwegende dat het naast elkaar bestaan van vele vaak ingewikkelde individuele socialezekerheidsregelingen leidt tot bureaucratie, fraudegevoeligheid en ondoelmatige besteding van middelen; overwegende dat sociale zekerheid gebaseerd is op zekerheid voor de burgers en vraagt om een betrouwbaar overheidsbeleid; nodigt de regering uit om een verkenning uit te voeren, waarbij wordt onderzocht of en in hoeverre de invoering van een «sociaal basisbudget» voor iedere burger tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten, de nadelen van het huidige grote aantal individuele sociale uitvoeringsregelingen zou kunnen ondervangen; verzoekt de regering, de Kamer hier binnen twee jaar over te rapporteren, en gaat over tot de orde van de dag. Klein kst xv-51 ISSN s-gravenhage 2013 Tweede Kamer, vergaderjaar , XV, nr. 51 6

10 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2015 Nr. 48 MOTIE VAN HET LID KLEIN Voorgesteld 27 november 2014 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat het socialezekerheidsstelsel thans een groot aantal sociale uitvoeringsregelingen kent en deze regelingen een zware uitvoeringslast, hoge uitvoeringskosten, een veelheid van individuele verdelingsvraagstukken en bureaucratie met zich meebrengen; overwegende dat het naast elkaar bestaan van vele, vaak ingewikkelde individuele socialezekerheidsregelingen leidt tot bureaucratie, fraudegevoeligheid en ondoelmatige besteding van middelen; overwegende dat de sociale zekerheid gebaseerd is op zekerheid voor burgers en vraagt om een betrouwbaar overheidsbeleid; verzoekt de regering, een verkenning uit te voeren naar de invoering van een sociaal basisbudget voor iedere burger, tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten, waarin verschillende scenario s door het CPB worden doorgerekend, en deze verkenning aan de Tweede Kamer aan te bieden, en gaat over tot de orde van de dag. Klein kst xv-48 ISSN s-gravenhage 2014 Tweede Kamer, vergaderjaar , XV, nr. 48 7

11 Zeker flexibel Anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen 8

12 Initiatiefnota van het lid Klein Zeker Flexibel over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen Aanleiding Mensen willen zelf regie nemen over hun eigen leven, willen zelf hun leven vormgeven. Je ziet dat overal om je heen. Mensen kiezen ervoor in deeltijd te werken, vrijwilligerswerk te doen, ZZP er te worden, of kiezen ervoor om langer door te werken of juist eerder te stoppen. Niet alleen kiezen de mensen er zelf voor om hun leven flexibel in te richten; ook werkgevers verwachten van hun werknemers steeds meer flexibiliteit. Tegelijkertijd beweegt de overheid onvoldoende mee met deze trend. Hoewel de overheid maatwerk voorstaat, is het beleid nog vaak een one-size-fits-all. Het beleid is er bijvoorbeeld op gericht dat mensen zoveel mogelijk fulltime werken. Dit dient dan wel betaald werk te zijn, zodat hierover belasting geheven kan worden en premies worden betaald. Voor jezelf beginnen is toegestaan, maar daarbij dient men idealiter dan wel vast personeel in dienst te nemen. Werken doe je tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Eerder stoppen mag, maar dat wordt tegelijkertijd actief ontmoedigd. Later stoppen mag ook, maar ondertussen ontvang je wel AOW waarover je vervolgens relatief een hoog belastingtarief moet betalen. Kortom: mensen willen graag keuzevrijheid, maar het beleid van de overheid is daar onvoldoende op ingericht. Óók de overheid ziet dat dit beleid slecht aansluit bij de werkelijkheid. De halfbakken oplossing van de afgelopen kabinetten is dat er allerlei toeslagen, uitkeringen en fiscale maatregelen inclusief uitgebreide controle en handhaving ontwikkeld zijn om een oplossing te bieden. Het huidige belasting- en zorgstelsel maken alles alleen maar bijzonder complex. Een belangrijk neveneffect van al deze toeters en bellen is zelfs dat werken in veel gevallen niet meer loont. Alle uitkeringen, toeslagen, et cetera bij elkaar opgeteld geeft soms een hoger netto inkomen, dan een betaalde baan zou geven. Het Tweede Kamerlid Norbert Klein, verbonden aan de Vrijzinnige Partij, wil dit veranderen. Eén van de vrijzinnige oplossingen is de invoering van een basiskomen. Het wordt tijd dat de overheid de door de mensen gewenste keuzes faciliteert in plaats van deze tegenwerkt. We zien dat er vraag is vanuit de maatschappij naar keuzevrijheid. Als overheid dien je dit te faciliteren. Deze plicht is zelfs grondwettelijk verankerd. Waarom nu? De economische crisis, de vele bezuinigingen die hierop volgden en de steeds verdergaande automatisering en robotisering zijn van grote invloed geweest op de arbeidsmarkt. Veel arbeidsplaatsen zijn veranderd, verdwenen of staan op het punt te verdwijnen. Er is een groeiende groep werklozen. De verzadigde arbeidsmarkt maakt het voor velen onmogelijk nog een andere of nieuwe baan te vinden. Hoe de maatschappij aankijkt tegen vast werk en de flexibele schil is definitief veranderd. De overheid ziet zich geconfronteerd met hoge werkloosheid. De uitstroom vanuit de WW naar een vaste baan krimpt elk jaar. Tussen 2008 en 2013 van 21 tot 16%. De steeds complexere herverdelingsmachine piept en kraakt steeds harder. Hier en daar wat draaien aan traditionele beleidsknoppen voldoet niet meer. Het is tijd om nu in te grijpen, zodat er structurele oplossingen gerealiseerd worden. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

13 Wat gebeurt er als we niets doen? Het gevolg van de toenemende automatisering en/of robotisering is dat er steeds minder arbeid nodig is om dezelfde hoeveelheid werk te realiseren. Terwijl de productiviteit stijgt, daalt de vraag naar arbeid met het verdwijnen van arbeidsplekken tot gevolg. Traditionele arbeidskrachten raken steeds meer overbodig. Tegelijkertijd zien we dat de stijgende welvaart, die de stijgende productiviteit met zich meebrengt, niet eerlijk verdeeld wordt. De Franse econoom Thomas Piketty constateert in zijn boek Kapitaal in de 21 e eeuw (2014) dat het rendement op kapitaal hoger is dan de groei van het nationaal inkomen. Hieruit volgt dat mensen die rendement uit kapitaal ontvangen, relatief meer verdienen dan mensen die hun inkomen alleen uit loondienst verkrijgen. Dit betekent dat de inkomensongelijkheid tussen kapitaalkrachtige mensen en de werkende mensen steeds groter wordt. Hoe groter de inkomensongelijkheid, des te meer de werknemers met lagere inkomens de dupe worden. Uitbuiting van deze mensen ligt op de loer, terwijl ook zij zouden moeten kunnen meeprofiteren van de welvaartsgroei. Structurele verandering De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt in zijn brief d.d. 24 november over het financieel en sociaal-economisch beleid: De genoemde veranderingen in de samenleving en de economie vragen om een cultuuromslag op de arbeidsmarkt, onder zowel werknemers als werkgevers. Hieruit spreekt een goed voornemen; het voornemen echte duurzame structurele veranderingen te willen doorvoeren. Desalniettemin houdt de regering vooralsnog vast aan de traditionele aanpak. Het antwoord van de huidige regering is om met allerlei kunstgrepen iedereen aan het werk te houden en daarbij worden vaste arbeidscontracten nog altijd als hoogste goed beschouwd. De vraag is of dat op den duur houdbaar en uitvoerbaar is. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt hierover in zijn speech van 29 september 2014 tijdens het SZW congres: Als robots ertoe zouden leiden dat er voor veel mensen geen betaald werk meer is, moeten we ervoor zorgen dat er voor die mensen wel een inkomen is, zodat ze wel kunnen profiteren van de welvaartsgroei. Daar moeten we nieuwe instrumenten voor verzinnen, dat gaat niet met ons huidige stelsel. De cultuuromslag op de arbeidsmarkt en die nieuwe instrumenten komen er niet vanzelf. We dienen onszelf de vraag te stellen wat we moeten doen om onze samenleving dusdanig in te richten, zodat we de nieuwe ontwikkelingen kunnen benutten en tegelijkertijd de nieuw verworven welvaart eerlijker kunnen verdelen. 1 Kamerstukken II, , , nr. 89 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

14 Doelstelling: Basisinkomen Om ervoor te zorgen dat iedereen kan meeprofiteren van de productiviteitsgroei en om tegemoet te komen aan de vraag vanuit de mensen naar meer flexibiliteit, zijn ingrijpende maatregelen nodig. Vereenvoudiging, evenwichtigheid, zekerheid en keuzevrijheid zijn daarbij de sleutelbegrippen. De mens kan alleen vrij zijn met een basiszekerheid voor een menswaardig bestaan. Dat is het fundament voor onze sociale grondrechten. Om te komen tot noodzakelijke vernieuwing van onze verzorgingsstaat moeten bestaande ingewikkelde sociale zekerheidsregelingen op de schop. Het basisinkomen is daarbij een oplossingsrichting. Een basisinkomen is een vast (maand-)inkomen, dat de overheid aan iedere burger verstrekt of garandeert zonder daaraan voorwaarden te stellen. Het heet basisinkomen, omdat het basaal genoeg is om van rond te komen. Wie een hoger inkomen wil, wordt gestimuleerd andere bronnen te verwerven, bijvoorbeeld door te gaan werken. Het principe van het basisinkomen sluit ook aan bij de sociale grondrecht dat in artikel 20 van de Nederlandse Grondwet is opgenomen 2. De voordelen van een basisinkomen zijn ook op het gebied van de uitvoering een verbetering: Minder bureaucratie, minder regels, minder controle en minder kosten. Het sleutelwoord bij het basisinkomen is vrijheid. Het systeem zoals dat nu is, is gebaseerd op onvrijheid, wantrouwen en controle. Deze initiatiefnota is een eerste stap naar deze transitie. Voor wie is het basisinkomen? Een basisinkomen is een vast (maand-)inkomen, dat de overheid aan iedereen in Nederland van 18 jaar of ouder verstrekt of garandeert. Voor kinderen zal de kinderbijslag, oftewel een kinderbasisinkomen, blijven bestaan. Een uitgangspunt, voor het in aanmerking komen van een basisinkomen, is dat iemand meer dan 10 jaar woonachtig in Nederland moet zijn. Op deze manier wordt een eventuele aanzuigende werking voor migranten vanuit het buitenland voorkomen. Is een basisinkomen betaalbaar? Of een basisinkomen betaalbaar is, is nooit echt goed onderzocht en doorgerekend. Het CPB heeft het in 2006 wel eens geprobeerd 3. In dit onderzoek is uitgegaan van een basisinkomen van 550 euro per maand, voor iedereen vanaf 18 jaar (dit is de helft van het bestaansminimum in 2006). De netto kosten kwamen uit op 45 miljard euro. Om dit te bekostigen zou een belastingtarief van 53,5% nodig zijn. Dit hoge tarief zou volgens het CPB tot gevolg hebben dat de werkgelegenheid 4% zou dalen. De conclusie was daarom dat het niet efficiënt is om op deze manier het geld her te verdelen De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid. 2. De wet stelt regels omtrent de aanspraken op sociale zekerheid 3. Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege. 3 Centraal Planbureau (R. de Mooij e.a. ),2006. Reinventing the welfare state, Den Haag Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

15 Een compleet beeld geeft het CPB in dit onderzoek echter niet. Vele maatschappelijke baten, positieve effecten, zijn in de rekensom namelijk niet meegenomen: - Positief effect op overheidsfinanciën. Wanneer mensen voor het overgrote deel ook betaald blijven werken, zoals verwacht, kost een basisinkomen niets: mensen betalen hun basisinkomen immers weer via de belastingen terug. Het is dus niet zo dat iedereen als gevolg van het basisinkomen er opeens netto een smak geld bij krijgt. - Positief effect ten aanzien van bureaucratisering. o Als een aantal sociale zekerheidsregelingen vervangen worden door een basisinkomen zal een groot deel van de uitvoeringskosten van de huidige sociale zekerheid kunnen verdwijnen. De huidige uitvoeringslaten van de SVB en het UWV zijn nu jaarlijks ongeveer 500 miljoen euro. o Allerlei kosten die de overheid maakt ter bevordering van banen vervallen. Denk hierbij aan banenplannen, sollicitatietrainingen etcetera; allemaal zaken die gefinancierd worden door de overheid. - Positief effect op de arbeidsdeelname. Werken wordt weer lonend. Bijverdiensten worden niet gekort zoals dat nu wel wordt gedaan in de Wet Werk en Bijstand. - Positief effect op ondernemerschap. Het zelf ondernemen wordt gestimuleerd, omdat er namelijk altijd een basisinkomen is om op terug te vallen. Risico nemen is daarmee aantrekkelijker, omdat de consequenties te overzien zijn als het onverhoopt mis gaat. Het basisinkomen kan dan gezien worden als een trampoline om hogerop te komen. - Positief effect op de woning markt. In de huidige sociale zekerheidsstaat wordt men financieel gestraft als men gaat samenwonen. Als dit niet meer het geval is, heeft dit wellicht ook effecten op de woningmarkt. Met het basisinkomen komen er woningen vrij, omdat het aantrekkelijker is om te gaan samenwonen. Nu woont men vaak gescheiden vanwege de voorwaarden voor een uitkering. - Positief effect op de gezondheid van mensen. In het experiment Mincome van de Canadese overheid in samenwerking met de regionale overheid werd in de stad Dauphin aan de inwoners een basisinkomen verstrekt tussen 1974 en Hieruit bleek onder andere dat mensen langer naar school gingen en gezonder waren. Concreet betekende het minder ziekenhuisbezoek, minder alcoholmisbruik, minder huiselijk geweld en minder druk op de GGZ. Mensen waren gezonder, omdat zij minder angst en stress in het leven ervaarden. Ook blijkt uit recent onderzoek van Princeton en Harvard blijkt als mensen minder financiële stress ervaren, zij meerdere IQ punten slimmer kunnen worden 4. Puur omdat zij hun energie niet meer hoeven te gebruiken voor basale problemen. - Positief effect op participatie. Mensen kunnen meer kiezen voor vrijwilligerswerk, mantelzorg, opvoeden van kinderen, etcetera. Dit is werk dat een grote meerwaarde heeft voor de samenleving. - Positief effect op veiligheid. Doordat er altijd een terugvaloptie is in de vorm van een basisinkomen, hebben mensen minder redenen om te vervallen in criminaliteit of radicalisering. Als deze positieve effecten worden meegenomen in een nieuw gedegen onderzoek naar invoering van het basisinkomen, ontstaat het perspectief dat de balans positief zal doorslaan. Wat gaan mensen doen als zij een basisinkomen ontvangen? Werknemers 4 Poverty Impedes Cognitive Function, A. Mani et. al., Science. Vol. 341 no pp Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

16 Zult u stoppen met werken als u een basisinkomen ontvangt? Deze vraag werd gesteld aan willekeurige mensen in een de Zwitserse film Grundeinkommen, ein Kulturimpuls (2008). van Daniel Häni en Enno Schmidt. 60% antwoordde Nee, 30% gaf aan misschien wel minder te gaan werken. Conclusie is dat het overgrote gedeelte van de bevolking wel degelijk wil werken. Dit kan zijn omdat zij meer inkomsten willen hebben dan alleen het basisinkomen, of omdat zij op deze manier meer voldoening uit het leven halen. Het idee achter het basisinkomen is dat mensen meer mogelijkheden hebben om zichzelf te ontplooien in de richting die zij zelf kiezen. Het uitgangspunt van het basisinkomen is dat het fungeert als een springplank naar een meer zelf gekozen invulling van het leven. Met een basisinkomen kunnen mensen meer in vrijheid hun eigen leven vorm geven. De meerderheid zal wel enige vorm van betaald werk willen behouden, mogelijk wel meer in deeltijd dan nu het geval is. Er zullen daarom mogelijk meer deeltijdbanen ontstaan of er zal steeds meer flexibel op projectbasis gewerkt worden. Ook kunnen mensen meer kiezen voor een invulling waar zij voldoening uit halen. Dit kan naast betaald werk ook vrijwilligerswerk zijn. Werkgevers Werkgevers zullen meer moeite moeten gaan doen om arbeid aan te trekken en vast te houden. Onaantrekkelijk werk zal ofwel geautomatiseerd moeten worden, of werkgevers zullen door het vraag/aanbod mechanisme van de arbeidsmarkt gedwongen worden om deze banen beter te belonen. Nader onderzoek naar gedrag Momenteel vinden er experimenten op gemeentelijk niveau plaats, ook wel regelarme bijstand geheten. Het idee is om de gedragseffecten in kaart te brengen van mensen die een onvoorwaardelijke uitkering ontvangen terwijl daar geen direct verplichte tegenprestatie tegenover staat. Hoewel dit een goed begin is, zal voor een echt experiment de doelgroep moeten worden uitgebreid. Nadeel van dit onderzoek is namelijk dat alleen mensen die in de bijstand deelnemen aan dit experiment. Dit is slechts een beperkte doelgroep, waardoor de effecten niet representatief zullen zijn voor de totale bevolking. Een representatief experiment is daarom nodig; een experiment met de juiste doelgroep, met een realistisch tijdsframe en waarin met een nulmeting aspecten zoals gezondheid, arbeidsparticipatie, onderwijs, schulden, ondernemerschap, en gemeenschapszin worden meegenomen. Het vervolg Ons sociaal zekerheidsstelsel, een systeem van uitkeringen, volksverzekeringen en toeslagen, staat onder druk. Ingrijpende herzieningen zullen deze kabinetsperiode niet verder geagendeerd worden. Desondanks leeft wel de wens om het belastingstelsel te herzien. Het is een mooi moment om dan nu in te springen en de discussie over de wenselijkheid van een onvoorwaardelijk basisinkomen te voeren. Om het basisinkomen te implementeren moeten enkele hordes worden genomen: 1. Allereerst moet er op maatschappelijk en politiek gebied acceptatie zijn van het basisinkomen. De initiatiefnemer kan de landelijke invoering van het basisinkomen niet alleen realiseren. Het voorstel is om eerst vanuit de Tweede Kamer de discussie over het basisinkomen open aan te gaan. Deze initiatiefnota biedt hiervoor een basis. 2. De initiatiefnemer ziet grote kansen voor invoering van het basisinkomen, maar nog te vaak wordt er ouderwets gedacht, vaak ingegeven door vastgeroeste economen die met hun eeuwenoude instrumentaria argumenten aandragen om vooral door te gaan op Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

17 de oude voet. De wereld verandert, dan is het ook logisch dat de financieeleconomische onderzoeksmethoden herijkt worden. Een beetje draaien aan de bekende knoppen voldoet niet meer. Alleen als alle sociaal-economische relevante ontwikkelingen, en gedrags/psychologische effecten meegenomen worden in het model, kunnen daar de juiste conclusies en onderzoeksresultaten aan worden verbonden. Alleen op deze manier kan worden aangetoond dat het basisinkomen maatschappelijk, sociaal en economisch gezien een oplossing kan zijn. Het voorstel van de initiatiefnemer is om vanuit de Tweede Kamer een opdracht tot onderzoek op te stellen naar de mogelijkheden en consequenties van het basisinkomen, inclusief doorrekeningen voor verschillende invullingen voor de uitvoering van het basisinkomen. Het CPB zou daarvoor gevraagd kunnen worden, maar een ander onderzoeksbureau of een universiteit is ook mogelijk. De initiatiefnemer staat open voor suggesties. 3. Pas daarna volgt de uitwerking, zoals de hoogte van het bedrag van het basisinkomen en hoe de invoering verder vormgegeven zal worden. Beslispunten: - Is de Tweede Kamer bereid om vanuit een positieve grondhouding/ attitude/ houding de maatschappelijke discussie over het basisinkomen te voeren? - Is de Tweede Kamer bereid om het CPB en SCP opdracht te geven een verkennende studie uit te voeren naar de financieel/sociaal economische én gedragsaspecten in het kader van een basisinkomen? - Is de Tweede Kamer vervolgens bereid om de regering te verzoeken een reactie te geven op deze initiatiefnota, inclusief de nog uit te voeren onderzoeken die in deze initiatiefnota staan aangegeven? Klein Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

18 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Initiatiefnota van het lid Klein: «Zeker Flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen» Nr. 4 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 31 mei 2016 De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft verzocht om een kabinetsreactie op de initiatiefnota «Zeker flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen» van het lid Klein (Kamerstuk , nr. 2). Met deze brief reageer ik, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op dit verzoek. Allereerst wil het kabinet zijn waardering uitspreken voor de initiatiefnota van het lid Klein. De sociale zekerheid is een belangrijke pijler onder onze samenleving. Een maatschappelijk en politiek debat over de vormgeving hiervan is van cruciaal belang voor het draagvlak en de toekomstbestendigheid. Het kabinet juicht het dan ook toe dat het lid Klein een bijdrage levert aan deze discussie met zijn initiatiefnota. Tegelijkertijd heeft het kabinet de ambitie om de arbeidsparticipatie en werkgelegenheid te verhogen. Het hebben van een baan is voor mensen meer dan het hebben van inkomen. Een baan biedt mensen een sociaal netwerk, zelfvertrouwen en de mogelijkheden tot ontplooiing. Juist daarom heeft het kabinet met de belastinghervorming de lasten op arbeid verlaagd en het aantrekkelijker gemaakt om mensen in dienst te nemen. Een generiek en onvoorwaardelijk basisinkomen De initiatiefnota stelt voor om een discussie te voeren over een onvoorwaardelijk basisinkomen voor alle volwassenen in Nederland. Een basisinkomen wordt gedefinieerd als: «een vast inkomen, dat de overheid aan iedere burger verstrekt of garandeert zonder daaraan voorwaarden te stellen, basaal genoeg om van rond te komen». Een onvoorwaardelijk basisinkomen zou betekenen dat iedereen eenzelfde bedrag ontvangt; een generieke uitkering zonder voorwaarden, onafhankelijk van arbeidsparticikst ISSN s-gravenhage 2016 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

19 patie en het inkomen van de partner of vermogen. In de initiatiefnota wordt beschreven dat de sociale zekerheidsregelingen dan vervallen. De opsteller van de initiatiefnota ziet een aantal voordelen van een basisinkomen, die in de initiatiefnota ook uitgebreid zijn benoemd. De uitvoeringskosten zouden veel lager zijn dan in het huidige stelsel, doordat de verschillende vormen van inkomensondersteuning niet meer nodig zijn. Om dit voordeel volledig te benutten zouden de volksverzekeringen, sociale voorzieningen, werknemersverzekeringen en (fiscale) toeslagen komen te vervallen. Daarnaast is er minder kans op fraude doordat er geen voorwaarden worden gesteld. Ook kan een basisinkomen een positief effect hebben op de armoedeval, omdat mensen die gaan werken de generieke uitkering niet kwijtraken. Voorstanders verwachten tevens dat een basisinkomen leidt tot een samenleving met minder stress en ziekte. Nadelen van een basisinkomen Hoewel een basisinkomen conceptueel interessante elementen kent, heeft het in de praktijk een aantal fundamentele en onoverkomelijke nadelen. Een overgang naar een basisinkomen zou aanzienlijke gevolgen hebben voor de arbeidsmarkt, de inkomensverdeling en de rijksbegroting. Bij een onvoorwaardelijk basisinkomen zou iedereen dezelfde inkomensondersteuning krijgen, ook mensen die nu zelf een inkomen kunnen verwerven. Dit maakt een basisinkomen erg duur. De overheid voorziet dan namelijk in het levensonderhoud van mensen die dat ook zelf kunnen. De kosten van een basisinkomen zouden gefinancierd moeten worden uit hogere belastingen. Dit, in combinatie met de verwachting dat het basisinkomen er toe leidt dat mensen minder gaan werken, zorgt ervoor dat de kosten voor een basisinkomen moeten worden opgebracht door een kleinere groep werkenden. Het CPB heeft in 2015 een variant van een basisinkomen doorgerekend van 50% van het sociale minimum, waarin bijstandsgerechtigden er niet op achteruitgaan 1. Deze variant wijkt daarmee af van de variant uit de initiatiefnota waarin iedereen hetzelfde bedrag ontvangt, basaal genoeg om van rond te komen. In de doorrekening van het CPB wordt het basisinkomen gefinancierd met het afschaffen van de arbeidskorting en een vlaktaks van 56,6%. De arbeidsparticipatie daalt in de variant van het CPB met 5%. 2 Het hebben van betaald werk is, juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt, heel belangrijk. Het is bekend dat mensen over het algemeen gelukkiger en gezonder worden van het hebben van betaald werk, onder meer omdat het voor structuur en sociale contacten zorgt. 3 Het kabinet verwacht daarmee niet alleen een negatieve invloed van een onvoorwaardelijk basisinkomen op de concurrentiepositie en de economische groei, maar ook op de welvaart in bredere zin. Naast het negatieve effect van de hogere belasting die nodig is om een basisinkomen te bekostigen, zorgt ook het onvoorwaardelijke aspect van het basisinkomen voor minder arbeidsparticipatie. De geldende verplichtingen voor de huidige bijstandontvangers, zoals de sollicitatieplicht, bevorderen de uitstroom naar werk. 4 Doordat ook deze prikkels 1 Alleenstaanden met bijstand ontvangen 70% van het sociaal minimum; zij gaan er in inkomen dus niet op achteruit. Als ze gaan werken, ontvangen ze 50%. 2 Jongen, De Boer en Dekker (2015). «De effectiviteit van fiscaal participatiebeleid», CPB. 3 De Graaf-Zijl, Josten, Boeters, Eggink, Bolhaar, Ooms, Den Ouden en Woittiez (2015). «De onderkant van de arbeidsmarkt in 2025», CPB en SCP. 4 CPB (2015), Kansrijk arbeidsmarktbeleid. Den Haag: Centraal Planbureau. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

20 wegvallen, lijkt er weinig empirische basis te zijn voor de stelling in de initiatiefnota dat een basisinkomen leidt tot meer arbeidsdeelname. De negatieve effecten op de arbeidsparticipatie kunnen worden beperkt door het basisinkomen op een lager niveau vast te stellen dan in het onderzoek van het CPB, bijvoorbeeld onder het huidige bijstandsniveau. Dit is echter wel in strijd met het in de initiatiefnota genoemde criterium «basaal genoeg om van rond te komen». Dat zou ik zeer onwenselijk vinden, omdat de Participatiewet juist een inkomenswaarborg biedt aan mensen die zelf niet in de noodzakelijke kosten van bestaan kunnen voorzien. Dat is een groot goed. Op het moment dat er aanvullende voorwaarden worden gesteld om in aanmerking te komen voor het basisinkomen of er in hoogte wordt gedifferentieerd, vallen enkele voordelen lagere uitvoeringskosten, minder kans op fraude weer deels weg. Daarnaast verhoudt een basisinkomen zich moeizaam tot de open grenzen binnen Europa. De aanspraak op het basisinkomen kan namelijk te omvangrijk worden als dit ook mensen van buiten Nederland aantrekt. In de initiatiefnota wordt dan ook voorgesteld om de voorwaarde te stellen dat iemand al meer dan 10 jaar in Nederland moet wonen. Dit verhoogt echter direct de uitvoeringskosten, en het is de vraag of een dergelijke uitzondering juridisch mogelijk is, zeker gezien het ontbreken van een alternatief vangnet, en mogelijke strijd met Europese wet- en regelgeving. Zekerheid bieden Op dit moment kenmerkt de sociale zekerheid in Nederland zich door inkomensondersteuning gericht op specifieke groepen, veelal met een activerend karakter. Het kabinet is van mening dat mensen in principe voor zichzelf moeten zorgen. Alleen als dat (tijdelijk) niet mogelijk is, zorgt de overheid voor een vangnet. Juist om deze zekerheid te kunnen bieden, en om dat in de toekomst te kunnen blijven doen, is het noodzakelijk om de inkomensondersteuning gericht in te zetten voor mensen die dat echt nodig hebben. Die gerichte aanpak is van groot belang voor het draagvlak en de betaalbaarheid van onze sociale zekerheid. Het kabinet zet dan ook in op maatwerk, op een overheid die kijkt naar wat mensen nodig hebben. Meer maatwerk is het belangrijkste uitgangspunt van de decentralisaties in de sociale zekerheid en de zorg en de recente hervorming van de studiefinanciering, waarin in het hoger onderwijs de generieke inkomensondersteuning (de basisbeurs) is vervallen, maar de specifieke inkomensondersteuning (de aanvullende beurs) is blijven bestaan en juist is verhoogd. De «one-size-fits-all»-benadering van het basisinkomen staat hiermee op gespannen voet. Al met al acht ik een onvoorwaardelijk basisinkomen dan ook geen begaanbare weg en staat inkomensondersteuning die is gericht op mensen die het écht nodig hebben voorop. Een aantal van de door het lid klein beschreven potentiële voordelen van een basisinkomen sluit wel aan bij een aantal belangrijke uitgangspunten van het huidige kabinetsbeleid. Zo maakt het kabinet prioriteit van het verminderen van de armoedeval, onder meer door de stevige verhoging van de arbeidskorting 5. Het kabinet deelt de conclusie dat het Nederlandse systeem van inkomensafhankelijke regelingen momenteel gekenmerkt wordt door veel complexiteit. Daarom worden er op dit moment twee inventarisaties uitgevoerd naar mogelijkheden tot vereenvoudiging: één op het gebied van inkomensbegrippen en één op het 5 Kamerstuk , nr. 15; Kamerstuk , nr. 1. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

21 gebied van betaaldata 6. Ook zet het kabinet, samen met sociale partners, stevig in op het tegengaan van stress en ziekte op de werkvloer, onder andere met het Programma Duurzame Inzetbaarheid 7. Onderzoek Er is een reactie gevraagd op het voorstel aan de Tweede Kamer om het CPB en het SCP een opdracht te geven voor een verkennende studie naar de financieel/sociaal economische én gedragsaspecten in het kader van een basisinkomen. In de initiatiefnota zelf wordt al verwezen naar onderzoek van het CPB uit 2006 waarin de economische effecten van een basisinkomen zijn doorgerekend. Het CPB heeft, zoals eerder aangegeven, vorig jaar een nieuwe berekening gemaakt, op basis van de meest recente inzichten over de invloed van financiële prikkels op de arbeidsaanbodbeslissing. De uitkomsten hiervan zijn in lijn met het eerdere onderzoek: een basisinkomen vermindert het arbeidsaanbod sterk. Bepaalde potentiële effecten die in de initiatiefnota zijn genoemd, zoals het effect op gezondheid en maatschappelijke participatie, zijn niet meegenomen in het CPB onderzoek. Het SCP heeft in de afgelopen jaren geen beleidsmaatregelen doorgerekend op deze aspecten. De Kamer kan zelf eventueel een verzoek doen tot onderzoek, zoals vastgelegd in de Aanwijzingen voor de Planbureaus 8. Experimenten in de Participatiewet In de initiatiefnota worden tot slot ook de experimenten met de Participatiewet beschreven, die door een aantal gemeenten zijn voorgesteld. De voorstellen voor deze experimenten zijn echter fundamenteel anders dan het onvoorwaardelijke basisinkomen. Bij het onvoorwaardelijke basisinkomen zoals in de initiatiefnota beschreven vervallen alle huidige inkomensregelingen, zoals uitkeringen en (fiscale) toeslagen. In de door gemeenten geformuleerde plannen worden alle elementen van de huidige sociale zekerheid naast de Participatiewet in stand gehouden. Conclusie Het kabinet waardeert de bijdrage van het lid Klein aan de discussie over de sociale zekerheid en ziet uit naar het debat in de Kamer. Zoals genoemd in de initiatiefnota is er een aantal technologische trends gaande die van invloed zijn op de arbeidsmarkt en de welvaartsgroei. Het verleden laat zien dat door technologische ontwikkelingen de arbeidsproductiviteit en lonen stijgen, waardoor op de lange termijn welvaart en de werkgelegenheid groeien, al is het niet zeker dat dit in de toekomst ook zo blijft 9. Het is daarom van groot belang om het maatschappelijk en politiek debat over de vormgeving van de sociale zekerheid te voeren, om zo te bouwen aan draagvlak en toekomstbestendigheid. De opsteller van de initiatiefnota ziet een aantal voordelen van een basisinkomen, maar het kabinet wil die op een andere manier bereiken. Het invoeren van een onvoorwaardelijk basisinkomen is geen realistische en economisch haalbare optie. Los van de kosten, neemt bij een hoog basisinkomen het arbeidsaanbod af en is bij een laag basisinkomen aanvullende inkomensondersteuning nodig. In het huidige sociale 6 Kamerstuk , nr Kamerstuk , nr Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 21 februari 2012, houdende de vaststelling van de Aanwijzingen voor de Planbureaus, Stcrt. 2012, Kamerstuk , nr Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

22 zekerheidsstelsel staat activering centraal en wordt inkomensondersteuning geboden aan specifieke groepen zodat zij kunnen voorzien in hun bestaan. Door de ondersteuning daar op te richten en te kijken naar individuele situaties, worden hogere kosten voorkomen. Het kabinet vindt een basisinkomen daarnaast niet passen bij de breed gedeelde politieke ambitie om de arbeidsparticipatie en werkgelegenheid te verhogen, en als een overheid maatwerk te leveren. Het hebben van een baan is voor mensen meer dan het hebben van inkomen. Een baan biedt mensen een sociaal netwerk, zelfvertrouwen en de mogelijkheden tot ontplooiing. Daarom ook heeft het kabinet de Participatiewet ingevoerd in Met deze wet beoogt het kabinet om iedereen die arbeidsmogelijkheden heeft, met of zonder arbeidsbeperking, werk te kunnen (laten) vinden. De recente belastingherziening is juist gericht op het stimuleren van arbeidsparticipatie, het lonend maken van werk, het verlagen van de lasten op arbeid en het aantrekkelijk maken om mensen in dienst te nemen. De verhoging van de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK), de kinderopvangtoeslag (KOT) en introductie van het lage inkomensvoordeel (LIV) helpen meer mensen aan het werk. Een onvoorwaardelijk, generiek basisinkomen zou deze positieve effecten teniet doen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

23 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Initiatiefnota van het lid Klein: «Zeker Flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen» Nr. 5 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG Vastgesteld 29 september 2016 De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 19 september 2016 overleg gevoerd met de heer Asscher, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President, over: de initiatiefnota van het lid Klein «Zeker Flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen» d.d. 26 januari 2016 (Kamerstuk ); de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 31 mei 2016 met de reactie op de initiatiefnota van het lid Klein «Zeker Flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen» (Kamerstuk , nr. 4). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit. De voorzitter van de commissie, Van der Burg De griffier van de commissie, Post kst ISSN s-gravenhage 2016 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

24 Voorzitter: Kerstens Griffier: Post Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Pieter Heerma, Kerstens, Klein, Koşer Kaya, Nijkerken-de Haan, Ulenbelt en Voortman, en de heer Asscher, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President. Aanvang uur. De voorzitter: Ik heet de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en zijn medewerkers welkom in de Thorbeckezaal, net als mijn collega s, in het bijzonder collega Klein. Het is altijd bijzonder als een Kamerlid de hele Kamer aan het werk zet met een initiatiefnota over een belangrijk onderwerp. Mijn collega s hebben mij gevraagd misschien was het gewoon mijn lot omdat ik als laatste binnenkwam of ik het notaoverleg wil voorzitten. Dat doe ik natuurlijk graag. Ik geef dadelijk het woord aan de heer Ulenbelt van de SP, waarna de andere Kamerleden volgen. Daarna schorsen we even, zodat de initiatiefnemer, mocht hij het nodig hebben, met zijn medewerker eens even goed kan nadenken over wat er allemaal te berde is gebracht en hoe hij daarop het beste kan reageren. Daarna doen we een tweede ronde, waarin uiteraard ook de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de beurt komt. De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. De pleitbezorgers van het basisinkomen beloven zekerheid en een einde aan de armoede, ze beloven vrijheid, geluk en afschaffing van bureaucratie. Dat raakt je natuurlijk in het hart. Daar kun je helemaal niet tegen zijn. Integendeel, mijn partij is zo n beetje opgericht om dat te bereiken. Het voelt wat dat betreft dus allemaal goed. In de heel lange geschiedenis van het basisinkomen zijn er heel verschillende definities gebruikt. De heer Klein hanteert de definitie «basaal genoeg om van rond te komen». Als je mensen zekerheid belooft, willen zij ook weten hoe hoog het basisinkomen dan wordt. Beloven kunnen ze in de politiek, maar boter bij de vis zou toch wel erg handig zijn. In de geschiedenis is het basisinkomen altijd rond of net iets boven de armoedegrens gesteld, maar volgens mij bied je mensen daarmee geen zekerheid. Mijn vraag is dus: hoe hoog? De heer Klein en alle andere pleitbezorgers van het basisinkomen zeggen: als je meer wilt, moet je er maar bij gaan werken. Dat roept onmiddellijk de vraag op hoe dat moet als je ziek of arbeidsongeschikt bent, of op het moment dat er geen werk is. Dan kun je immers niet bijverdienen. Of hoe moet dat bij zwangerschap? Moet je het dan met een inkomen rond de armoedegrens doen? Hoe gaat de heer Klein dat oplossen? De heer Klein zegt dat hij een aantal regelingen in de sociale zekerheid wil vervangen door het basisinkomen. Ik wil heel concreet van hem horen wat er behouden blijft en wat er wordt geschrapt. Blijft de WW bestaan? Blijft de WAO? Blijft de WIA? Blijft de AOW? Wat gebeurt er met de toeslagen voor zorg, kinderopvang en huur? De heer Klein zegt dat de overheid een basisinkomen «verstrekt of garandeert». Dat snap ik niet in zijn verhaal. Het roept bij mij een vraag op. Als de overheid het basisinkomen garandeert, krijgt iemand het dus niet onvoorwaardelijk. Wanneer krijg je het wel en wanneer niet? Als niet iedereen het krijgt, hebben we het eigenlijk al in de vorm van de bijstand. Met de bijstand is absoluut van alles mis. Daarom zijn wij er ook heel erg voor om een regelarme bijstand te introduceren. Van ons mag de bijstand ook omhoog. Maar het uitgangspunt moet toch zijn dat geld voor sociale Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

25 zekerheid besteed wordt aan mensen die het nodig hebben? Waarom zouden we geld brengen naar mensen die het niet nodig hebben? De heer Klein stelt een doorrekening van verschillende aanvullingen voor. Dat snap ik niet. Welke aanvullingen bedoelt hij daarmee? Ik loop al wat langer mee en heb de crisis in de jaren tachtig meegemaakt. Toen werd er ook volop gediscussieerd over het basisinkomen. We hebben er zelf een beetje onderzoek naar gedaan. Hoe erger de crisis, hoe hoger de werkloosheid, hoe meer er wordt gesproken en gepubliceerd over een basisinkomen. Dat is een perfecte correlatie. Ik snap dat wel, want mensen zoeken zekerheid in tijden van crisis. Ik kan de conclusie van de discussie destijds samenvatten in een uitspraak van D66-Tweede Kamerlid Bakker. Hij zei toen: afhankelijk van de hoogte is een basisinkomen asociaal of onbetaalbaar. Ik hoor daarop graag het commentaar van de heer Klein. Zalm was indertijd voorstander van het basisinkomen, maar hij zei er toen ook bij: dan kunnen we het wettelijk minimumloon afschaffen. Ik ben heel benieuwd hoe de heer Klein daar tegenover staat. Ik wil toch nog een keer de vraag over de hoogte stellen. Een grote promotor van het basisinkomen is Rutger Bregman. Hij heeft het boek «Gratis geld voor iedereen» geschreven. Dat klinkt sowieso al een beetje vreemd, maar goed. Hij schrijft op blz. 66: een van de charmes van het basisinkomen is dat de armen die nu beter af zijn met een uitkering, gestimuleerd worden om een betaalde baan te zoeken. Dat is precies de oude neoliberale filosofie waar Friedman ook mee kwam. Als die uitkering maar laag genoeg is, gaan ze vanzelf aan het werk! Ik hoor daar graag het commentaar van de heer Klein op. Tot slot. Iedereen begrijpt het natuurlijk. Als we al het geld voor sociale zekerheid, al het geld dat we besteden aan mensen in armoede als gevolg van werkloosheid enzovoorts op één hoop gooien en dat verdelen over heel Nederland, dan geeft dat basisinkomen wel zekerheid, maar dat is dan de zekerheid van armoede. Dat zou ik toch niet doen. Mevrouw Voortman (GroenLinks): De heer Ulenbelt stelt terecht veel vragen. Die zal de heer Klein straks allemaal goed moeten beantwoorden. In de initiatiefnota wordt ook gepleit voor een onderzoek. Volgens mij staat er niet in dat morgen meteen het onvoorwaardelijke basisinkomen moet worden ingevoerd. Het gaat om een onderzoek. Wat vindt de SP daarvan. Staat zij daarvoor open? De heer Ulenbelt (SP): Er zijn de afgelopen 30, 40 jaar internationaal honderden zo niet duizenden onderzoeken gedaan. Ik heb ze niet allemaal gelezen, maar ik heb wel heel veel gelezen in de afgelopen 30 jaar. De conclusie die daaruit kan worden getrokken, komt overeen met die van Bakker. Te hoog is onbetaalbaar en anders is het asociaal. Ik ben de mening toegedaan dat we overheidsgeld moeten besteden aan mensen die het nodig hebben vanwege een specifieke omstandigheid waarin zij verkeren. Die mensen helpen wij. Die laten we niet op een houtje bijten. Dat uitgangspunt wil de heer Klein verlaten. Een onderzoek daarnaar lijkt mij een onderzoek naar de foute route. Mevrouw Voortman (GroenLinks): Het voordeel van het hier bespreken van een voorstel tot onderzoek is dat wij als Kamerleden ook toevoegingen of aanpassingen kunnen voorstellen. De heer Ulenbelt zou ook kunnen zeggen dat hij wil voorstellen om het onderzoek toe te spitsen op het een of ander. De heer Ulenbelt heeft gezegd dat er allerlei internationale onderzoeken zijn gedaan. Maar hij vroeg juist naar allerlei regelingen die we in Nederland Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

26 hebben. Zou een onderzoek in Nederland niet alsnog een nuttige aanvulling kunnen zijn? De heer Ulenbelt (SP): Ik ben me er zeer bewust van dat het afwijzen van onderzoek altijd heel onsympathiek klinkt. Maar het is al helemaal onderzocht. Wie kijkt naar de site van Tegenlicht van de VPRO, ziet daarop alle sommetjes staan. De WRR heeft er in 1984 onderzoek naar gedaan. Het CPB heeft dat nog in 2015 gedaan. Volgens mij is het dus allemaal al bekend. Ik ben dus ook heel benieuwd wat de heer Klein dan zou willen onderzoeken. Wil hij regelingen overeind houden, wil hij regelingen afschaffen? Na die antwoorden bekijk ik wel of ik alsnog overtuigd zou kunnen worden van dat onderzoek. Maar vooralsnog heb ik er weinig trek in. De voorzitter: Dat was wel helder. Ik geef het woord nog een keer aan mevrouw Voortman, maar dan voor haar bijdrage namens GroenLinks in eerste termijn. Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. De werkloosheid is al jaren verschrikkelijk hoog. Twee miljoen mensen zouden meer willen werken dan ze nu doen. Degenen die werken, kunnen lang niet altijd rondkomen. Er zijn steeds meer werkende armen en mensen die in onzekerheid leven door een flexcontract of nulurencontract. De economie gaat daarnaast, mede door robotisering en andere technologische ontwikkelingen, fundamenteel veranderen. GroenLinks wil daarom de koppeling tussen werk en inkomen losser maken. In een tijd waarin mensen onzeker werk of helemaal geen werk hebben, kunnen we niet meer zeggen dat je alleen maar moet rondkomen met het geld dat je met werken verdient. We moeten ervoor zorgen dat we de welvaart eerlijk blijven delen. GroenLinks sluit daarbij geen enkele denkrichting uit. Het onvoorwaardelijk basisinkomen lijkt daarbij een manier om mensen bestaanszekerheid en keuzevrijheid te geven. GroenLinks dankt de heer Klein er dan ook voor dat hij het initiatief heeft genomen voor deze nota. Het onvoorwaardelijk basisinkomen is een onderwerp dat leeft in de samenleving. Het leeft ook binnen mijn partij. Het is daarom niet meer dan logisch dat ook de Tweede Kamer over dit onderwerp spreekt. GroenLinks zou graag verder onderzoeken of en hoe het onvoorwaardelijk basisinkomen een manier is om de koppeling tussen arbeid en inkomen losser te maken. We zouden dat graag zien in het kader van een breder onderzoek. Het basisinkomen is één manier, maar wij vinden ook een negatieve inkomstenbelasting, een eerlijke belasting op kapitaal of een robotdividend interessante manieren om de koppeling tussen werk en inkomen losser te maken. Een onderzoek naar nieuwe vormen van sociale zekerheid, waaronder het basisinkomen, steunen wij dan ook graag. Wel hebben wij een aantal vragen bij het voorstel voor een onvoorwaardelijk basisinkomen zoals de heer Klein dat doet. Ten eerste hebben wij twijfels over de eis van tien jaar verblijfsduur voordat iemand in aanmerking komt voor een basisinkomen. Hoe ziet de heer Klein de verschillen die ontstaan tussen mensen met en zonder basisinkomen? Ontstaat er dan geen klassenmaatschappij? Hoe is de heer Klein bij die tien jaar gekomen? Hoe verhoudt dit zich tot het Europees recht? Zijn er nog meer voorwaarden waaraan mensen moeten voldoen? Ten tweede is er, zoals ook de heer Ulenbelt al zei, de hoogte van het onvoorwaardelijk basisinkomen. De heer Klein wil eerst onderzoek doen naar de consequenties en het daarna pas hebben over de hoogte. De hoogte is echter nogal bepalend voor de maatschappelijke effecten en de betaalbaarheid van een basisinkomen. Welke varianten zou de heer Klein willen onderzoeken? Waarom is hij ervan overtuigd dat het basisinkomen Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

27 betaalbaar is? Wat vindt hij van de reacties op dit punt? Ik wil graag dat hij daar goed op ingaat. Ten derde is er een punt dat hiermee samenhangt: wat doen we aan extra ondersteuning voor zieken en gehandicapten? GroenLinks zou niet willen dat we mensen met een beperking een basisinkomen geven, waarna we ze verder alles zelf maar laten uitzoeken. Hoe past dat in het idee van de heer Klein over een basisinkomen waarbij allerlei regelingen worden afgeschaft? Tot slot vraag ik de heer Klein om een toelichting op het landelijke experiment met het basisinkomen dat hij benoemt. Wat heeft hij voor ogen? Is het een idee om de opzet en de mogelijkheden van een grootschalig experiment in het gevraagde onderzoek op te nemen? Ik rond af. GroenLinks staat positief tegenover de maatschappelijke discussie over het onvoorwaardelijk basisinkomen. Wij steunen het voorstel van de heer Klein voor nader onderzoek. Wij zien dan wel graag dat wordt ingegaan op bovenstaande vragen en mogelijkheden voor een experiment. We zouden graag zien dat het dan een breder onderzoek wordt, waarin ook andere mogelijkheden worden bekeken om de koppeling tussen werk en inkomen losser te maken. We zouden het vooral interessant vinden als het Centraal Planbureau ingaat op de voor- en nadelen van deze beleidsopties, zodat een volgend kabinet echte keuzes kan maken. De heer Ulenbelt (SP): Terecht werpt mevrouw Voortman de vraag op rondom de hoogte. Nu las ik in het ontwerpverkiezingsprogramma van GroenLinks dat daarin wordt gepleit voor een negatieve inkomstenbelasting. Dan is het ook terecht om GroenLinks de volgende vraag te stellen. Stel dat dit zo wordt ingevoerd zoals GroenLinks het wil. Met hoeveel inkomen kom ik dan aan die negatieve inkomstenbelasting? Mevrouw Voortman (GroenLinks): De heer Ulenbelt weet ook dat dit zaken zijn die we nog aan het doorrekenen zijn. Hoe pakt dat uit? Ik kan nu nog geen duidelijkheid daarover geven. Onze doorrekening komt volgens mij in oktober. De heer Ulenbelt (SP): Ja, maar als je iets opschrijft in een programma, hebben de opstellers toch op zijn minst enig idee waar dat uitkomt? Ligt dat rond de 100 per maand, rond de 200, 300, 400? Het CPB zal straks zijn oordeel wel geven. Als je in je verkiezingsprogramma een negatieve inkomstenbelasting bepleit, vind ik echter dat de kiezer er wel recht op heeft om te weten met welk maandinkomen hij komt te zitten indien het wordt ingevoerd. Dat lijkt mij een eerlijke vraag. Mevrouw Voortman (GroenLinks): De kiezer zal dat ook weten, want de doorrekening komt ruim voor de verkiezingen. De heer Pieter Heerma (CDA): Voorzitter. Laat ook ik allereerst mijn waardering uitspreken voor collega Klein, die de tijd en moeite heeft genomen om de initiatiefnota te schrijven waarover wij nu het debat met elkaar voeren. Dat gezegd hebbende, hoop ik dat de heer Klein mij vergeeft dat mijn inbreng over zijn nota kritisch van toon zal zijn. Ik ben namelijk sceptisch over het concept van een onvoorwaardelijk basisinkomen. De gedachtegang om iedereen van staatswege te voorzien van een inkomen dat voldoende is om rond te komen, acht ik niet realistisch en onbetaalbaar, en het voert het staatsdenken zo ver door dat de overheid verantwoordelijk wordt voor het levensonderhoud, en niet de mens zelf, die in de eerste plaats de verantwoordelijkheid dient te nemen voor zijn of haar levensonderhoud. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

28 Om te beginnen zou ik de heer Klein willen vragen om de probleemanalyse uit zijn notitie nog eens eenduidig uiteen te zetten. De redeneerlijn in zijn notitie lijkt hier en daar op verschillende gedachten te zijn gestoeld, die soms tegenstrijdig zijn. De heer Klein begint zijn betoog met het schetsen van een groot probleem. Veel arbeidsplaatsen staan op het punt te verdwijnen, zo schrijft hij; het is nu tijd om in te grijpen. Ook wordt de robotisering aangehaald, die ons als een zwaard van Damocles boven het hoofd hangt. Als onderdeel van de bewijsvoering wordt de speech van Minister Asscher aangehaald, die ook hier aanwezig is. Verderop in zijn nota stelt de heer Klein juist dat een heel groot voordeel van een onvoorwaardelijk basisinkomen zou zijn dat iedereen blijft werken en dat het zelfs een positief effect op zowel de overheidsfinanciën als de arbeidsdeelname zou hebben. Dat lijkt op zijn minst op gespannen voet te staan met de start van zijn notitie. Verderop in dezelfde notitie staat dat het basisinkomen gaat leiden tot veel meer vrijwilligerswerk en mantelzorg, omdat mensen minder zouden gaan werken. Dat lijkt weer op gespannen voet te staan met de analyse dat iedereen evenveel blijft werken en dat het goed zou zijn voor de overheidsfinanciën. Ik zou de heer Klein graag willen uitnodigen om zijn redeneerlijn nog eens precies uit de doeken te doen en mogelijk te falsificeren dat er tegenstrijdigheden in zitten. Ik zag die bij het lezen in ieder geval wel. Verder ben ik benieuwd of de heer Klein kan aangeven waar in de wereld een onvoorwaardelijk basisinkomen al met succes is ingevoerd en als dat het geval is, op welke wijze dat dan is vormgegeven. De heer Ulenbelt vroeg het ook al: welke vormgeving staat de heer Klein zelf voor? Aan het eind van zijn notitie schrijft hij dat hij het daar pas later over wil hebben: hij wil eerst een discussie en dan de invulling. De debatten die wij hierover in de Kamer hebben gehad, geven al aan hoe breed het palet is van de manier waarop hiertegen wordt aangekeken. In een debat van een aantal maanden geleden kwamen de heer Ulenbelt en de toenmalige woordvoerder van de VVD, Anne Mulder, met elkaar in discussie. Toen zei de heer Ulenbelt: het is een «knetterrechts voorstel». De heer Mulder zei: als het maar laag genoeg is, word ik vanzelf ook voorstander van een basisinkomen. Dat geeft aan hoe breed het palet kan zijn. Wij zagen dat ook zo-even al een beetje in de discussie met GroenLinks. Ik krijg daarom graag een uiteenzetting van de heer Klein van wat hij voor ogen heeft. Collega s vroegen er ook al naar. Hoe zit het bijvoorbeeld met de hoogte van het basisinkomen in geval van arbeidsongeschiktheid? Hoe gaat de heer Klein om met het wel of niet doen van betaald werk? In het onderzoek van het CPB uit 2015, waaraan in de kabinetsreactie wordt gerefereerd, wordt uitgegaan van een systeem waarbij je, als je niet werkt, een basisinkomen krijgt op bijstandsniveau. Als je gaat werken, daalt dit naar 50%. Is dat ook wat de heer Klein voorstaat? Als dat zo is, klopt het dan dat er toch nog sprake zal zijn van een controlesysteem, om te bezien of mensen zwart werken? Dat is niet verdwenen als je het op deze manier vormgeeft. Ik ben benieuwd of de heer Klein ook daarop kan ingaan. De heer Klein ging in zijn notitie nog uit van een onderzoek uit 2006, maar het onderzoek van het CPB uit 2015 gaat uit van een afname van de arbeidsdeelname met 5%. Ook daar zou ik graag een reactie op willen hebben. Wij weten allemaal dat de afgelopen jaren heel wat voorstellen en ideeën van partijen en kabinetten met een fractie van het effect hiervan op de werkgelegenheid met klaroengeschal dan wel hoongelach gepaard zijn gegaan. 5% is nogal wat. Bij discussies over werkloosheid gaat het vaak om kwart procentpuntjes. Daar wil ik dus ook graag een reactie op. Ten slotte verwijst de heer Klein in zijn notitie naar experimenten met de Participatiewet. Een aantal gemeentes werkt daarmee. Hoe verhouden die experimenten zich tot het voorstel van de heer Klein voor een onvoorwaardelijk basisinkomen? Het lijkt erop dat een deel van de aantrekkingskracht die een onvoorwaardelijk basisinkomen heeft, voortkomt uit Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

29 ongemak dat is ontstaan door de manier waarop de fraudewet de afgelopen jaren in de praktijk heeft gewerkt. Onder druk van de hoogste rechter in dit land is die wet inmiddels aangepast. De wet was in strijd met het recht. Is het idee van de heer Klein niet ook voortgekomen uit het ongemak dat die fraudewet met zich meebracht? Waarom vindt de heer Klein een onvoorwaardelijk basisinkomen een beter antwoord op dergelijk ongemak dan de experimenten die nu in een aantal gemeenten van start zijn gegaan? Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): Voorzitter. Ik dank de initiatiefnemer. Wij spreken over zijn nota op de maandag van de week van het basisinkomen. Het gaat weer beter met de economie. Er komen banen bij; salarissen beginnen voorzichtig te stijgen; werken gaat weer lonen, zoals het hoort. Meer mensen die willen werken en die werken, moeten van dit herstel de vruchten gaan plukken. Ik vind het dan ook onbegrijpelijk dat het basisinkomen wordt gepresenteerd als een eerlijke oplossing. De werkende Nederlander mag dadelijk nog meer belasting gaan betalen voor iemand die niet werkt en gratis geld krijgt. Ik vind dat niet eerlijk. Collega Klein schetst een somber beeld, een beeld dat ik niet deel. Meer mensen gaan aan het werk en houden dus ook meer geld over aan het eind van de maand. Dat geeft iedereen de vrijheid om zelf de keuze te maken waar hij het geld aan uitgeeft. Daar hebben wij de overheid niet voor nodig. Collega Klein denkt naar eigen zeggen vrijheid te geven met het basisinkomen, maar ik ben van mening dat de vrijheid juist afneemt. Ik kom daarop later terug. Collega Klein schetst het basisinkomen als een vrijzinninge oplossing. Ik vind het eerlijk gezegd noch vrijzinnig, noch een oplossing. Een vrij essentieel onderdeel van een discussie over het basisinkomen lijkt mij ook het bedrag waarover wij spreken. In de nota blijft dat onduidelijk. Ik ben heel erg benieuwd naar wat de heer Klein daarover in gedachten heeft. Ook over de precieze doelgroep is in het voorstel niet heel veel duidelijkheid te vinden. Om het basisinkomen überhaupt te kunnen betalen, mag de hardwerkende Nederlander straks meer belasting betalen voor degene die thuis zit en ervan gaat genieten. Wij weten allemaal dat gratis geld niet bestaat: iemand zal het moeten verdienen. Het sleutelwoord van collega Klein in zijn nota is «vrijheid». Wat mij betreft is dat het principiële punt. Het droombeeld van collega Klein van een maatschappij waarin mensen vrij zijn in het maken van keuzes, terwijl de rekening door anderen wordt betaald, is voor de VVD geen droom maar een nachtmerrie. Voor niets gaat de zon op. Wie is collega Klein en daarmee alle voorstanders van een basisinkomen om het geld dat anderen verdiend hebben, zomaar weg te geven? De rekening van het voorstel bedraagt, als je uitgaat van een bedrag waar mensen van kunnen leven, tientallen miljarden euro s en moet wel gewoon uit belastingverhoging betaald worden. Daarmee bepaalt uiteindelijk de overheid waar je je zuurverdiende geld aan moet uitgeven. Het is niet meer dan een grote herverdelingsoperatie. Collega s hebben al verwezen naar het CPB-onderzoek uit Daaruit blijkt dat een basisinkomen banen vernietigt. Een massale belastingverhoging, het afschaffen van de arbeidskorting, een vlaktaks van ruim 56%, waarom zou je überhaupt nog gaan werken? En waar haal je als ondernemer het geld vandaan om nog iemand aan te nemen? Dan is het heel simpel: minder arbeidsparticipatie leidt tot minder belastinginkomsten. Dat leidt weer tot een verhoging van de belasting voor mensen die er wel voor kiezen om nog te werken. En die verhoging ontmoedigt mensen vervolgens om te gaan werken. Zo gaat dat dus door. Ik ben heel benieuwd naar de redenatie van collega Klein in dezen. Voor wiens keuzevrijheid staat hij? Met het invoeren van een basisinkomen zet hij twee uiterste groepen tegenover elkaar: de mensen die gewoon Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

30 werken en belasting betalen en een groep mensen die niet willen werken. Die krijgen nu een uitkering en vinden het ook wel best. Mensen die wel werken, worden door hen eigenlijk voor gek verklaard. Die laatste groep maken we het met het invoeren van het basisinkomen wel heel erg gemakkelijk om hun hand op te houden. Wat nu als iedereen uiteindelijk in vrijheid de keuze maakt om alleen nog maar leuke dingen te gaan doen waar geen extra inkomen tegenover staat? Wat betekent dat uiteindelijk voor de Nederlandse welvaart? Collega Klein geeft aan dat mensen zelf regie willen nemen over hun leven en dat mensen zelf vorm en inhoud willen geven aan hun leven. Als liberaal spreekt me dat natuurlijk erg aan. Ook ik vind dat mensen zelf keuzes moeten maken over hun leven, zelf de regie moeten nemen en dat alleen zij verantwoordelijk zijn voor deze keuzes. Gelijktijdig stelt collega Klein dat de overheid in haar beleid kiest voor weinig maatwerk. Hij spreekt van een «one size fits all»-beleid. Hierover verschillen collega Klein en ik van mening, want juist de groep mensen die graag wil werken maar die het tot op heden niet gelukt is om duurzaam zelf in hun inkomen te voorzien, ontneemt collega Klein de regie. Ik vind dat we juist die groep mensen moeten blijven aanspreken en moeten stimuleren op wat ze wel kunnen. We moeten deze mensen vanuit hun eigen kracht gericht blijven helpen bij het vinden van een baan en bij het ontplooien van hun talenten. Met het invoeren van een onvoorwaardelijk inkomen gooien we de deur juist dicht voor deze groep. We geven alles en iedereen gewoon geld en we kijken vervolgens niet meer naar deze mensen om. We zeggen eigenlijk: je doet er niet meer toe, je bent afgeschreven. Het maatwerk waar collega Klein juist voor pleit ik hoorde mijn collega naast mij ook al zeggen dat er wat tegenstrijdigheden in het voorstel zitten is dan juist voor deze groep mensen helemaal niet meer mogelijk. Ik kom tot een afronding. De vrijzinnige oplossing van collega Klein is wat mij betreft onzinnig, asociaal en onbetaalbaar. Ik heb daar geen nader onderzoek voor nodig! De voorzitter: Er zijn een aantal vragen aan uw adres. Degene die al een tijdje met zijn vinger omhoog zit, is collega Heerma van het CDA. De heer Pieter Heerma (CDA): Het zal niemand aan deze kant van de tafel ontgaan zijn dat deze discussie in zaaltjes steeds weer naar boven komt. Ik ga overigens graag de discussie aan met mensen die het basisinkomen bepleiten, ook al ben ik er sceptisch over. Ik vind het daarbij opvallend dat het antwoord op de vraag waarom iemand hierin gelooft, heel vaak voortkomt uit boosheid over de manier waarop de overheid met de burger omgaat. Ziet mevrouw Nijkerken ook dat zaken als de fraudewet de kiem hebben gelegd voor deze discussie over het basisinkomen? De rechter heeft ons als wetgever overigens teruggefloten door te bepalen dat deze wet in strijd is met het recht en dat de overheid zo niet met haar burgers mag omgaan. Wetgeving als de fraudewet heeft deze discussie gebaard! Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): Misschien moet collega Heerma eerst maar nader specificeren wat hij daar exact mee bedoelt. We spreken vandaag over de initiatiefnota van collega Klein, die het basisinkomen als een oplossing bepleit. Ik zie niet echt de link tussen de ontevredenheid van burgers over het overheidsbeleid en het basisinkomen. Waarom zou het basisinkomen een oplossing zijn voor die ontevredenheid? De voorzitter: Ik denk dat de heer Heerma graag nog een poging onderneemt. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

31 De heer Pieter Heerma (CDA): Na zo n antwoord ben ik er niet zo zeker van dat mevrouw Nijkerken mijn vraag in tweede instantie wel wil begrijpen. De kern van de zaak is dat we met deze discussie zitten omdat heel veel mensen zeggen: ik weet niet of ik het basisinkomen een goed idee vind maar ik wil wel een overheid die anders met de burger omgaat. Die mensen willen geen boete van 150 voor het verkeerd invullen van een formulier of voor het een dag te laat het UWV bellen om aan te geven dat er iets mis is gegaan. Die zaken komen direct voort uit een fraudewet waarover de rechter heeft gezegd: zo mag de overheid niet met haar burgers omgaan. Die fraudewet is terecht aangepast, maar dat weerhoudt de VVD er niet van om te zeggen dat die aanpassing een schande is. Ziet de VVD ook dat de erfenis van het bepleiten van dergelijk handelen door de overheid is dat steeds meer mensen zeggen «dan maar een basisinkomen, want dan zijn we af van al die overheidsgekkigheid»? Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): Ik denk dat we met het invoeren van een basisinkomen niet af zijn van wat de heer Heerma «gekkigheid van de overheid» noemt. Dat is overigens een kwalificatie die ik er niet aan zou willen geven, maar goed, het zijn zijn woorden. We zijn er daarmee niet. Een onvoorwaardelijk basisinkomen, zoals dat door vele mensen wordt bepleit, is of te hoog en dus onbetaalbaar, of te laag, waardoor er weer allerhande toeslagen en aanvullende maatregelen nodig zijn. Daardoor blijf je een controlerend systeem nodig hebben om te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt. Het heeft een aanzuigende werking en daar zit altijd een spanningsveld tussen. Ik vind ook dat mensen op een nette en respectvolle manier bejegend moeten worden door de overheid. Daarover verschillen wij niet van mening, maar daar zal altijd een spanningsveld tussen zitten. De voorzitter: Dank u wel. Ik zag ook nog de vinger van mevrouw Voortman. Mevrouw Voortman (GroenLinks): Gegeven de uitgesproken negatieve reactie van de VVD valt het misschien wel mee met het knetterrechtse karakter van dit voorstel. Mevrouw Nijkerken-de Haan is uitvoerig ingegaan op de situatie van mensen die niet willen werken, maar er zijn natuurlijk heel veel mensen die geen werk hebben, maar wel dolgraag zouden willen werken. Ik wil graag weten wat de VVD daar voor oplossing voor heeft. Nu hebben mensen te maken met kledingeisen, verhuisplicht en boetes bij het minste of geringste. Zou een basisinkomen er niet toe kunnen leiden dat moet inderdaad uit onderzoek blijken dat mensen wat meer lucht ervaren, doordat ze niet meer continu al die regeltjes in hun nek voelen? Zouden zij daardoor niet meer ruimte hebben om een goede invulling te vinden voor hun leven? Zou dat er niet juist toe kunnen leiden dat mensen die eigen regie nemen die ook de VVD beweert voor te staan? Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): Zoals ik net al zei, vind ik het van belang dat we als overheid vooral de mensen die wel willen, maar op dit moment niet kunnen, om wat voor reden dan ook, blijven stimuleren om die stap te zetten. Inmiddels gaat het gelukkig weer wat beter met de economie. Er komen meer banen bij. We zullen die mensen moeten blijven uitdagen om die stap naar de arbeidsmarkt te zetten. Dat is niet voor iedereen even gemakkelijk. Voor een groep mensen gooi je juist de deur dicht als je ze een gratis zak geld geeft en zegt: jullie hoeven niet meer te werken, maar als jullie hulp nodig hebben, betalen we die ook niet meer, want daar is geen geld meer voor. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

32 Als je het basisinkomen wilt betalen, moet je de belasting verhogen en alle huidige regelingen om mensen naar werk te begeleiden, afschaffen. Dan krijg je te maken met voorbeelden zoals dat van die persoon die in de Wajong zit, voor 80% of 100% is afgekeurd, heel graag wil werken, maar door het UWV niet geholpen wordt op dit moment, omdat hij toch is afgekeurd. Hij hoeft niet meer. Of hij wel of niet wil, maakt niet uit. Daar wordt dan niet meer naar gekeken. Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik heb het over mensen die nu te maken hebben met allerlei regels en die continue aan het rekenen zijn: als ik dit aanneem, dan heb ik misschien een baan voor een paar uur, maar ga ik er in inkomen op achteruit. Die mensen zouden toch juist geholpen zijn met het schrappen van allerlei regels die door de VVD zijn ingevoerd in de afgelopen kabinetsperiode? Als je die mensen meer lucht geeft, kunnen zij beter nadenken over de vraag wat een waardevolle invulling zou zijn van hun leven. Dat zou toch juist een liberaal moeten aanspreken? Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): Ik denk dat mevrouw Voortman hier spreekt over de armoedeval. Die wordt gecreëerd doordat wij met z n allen besloten hebben dat we niemand in de goot laten liggen. We hebben allerhande toeslagen en regelingen met elkaar afgesproken, waardoor het in sommige gevallen steeds minder aantrekkelijk wordt om te gaan werken. Dat mag landelijk, breed gezien, al niet meer, maar individueel mogen gemeenten nog steeds mensen allerlei toeslagen en aanvullingen geven. Die kunnen in grensgevallen ervoor zorgen dat werken minder aantrekkelijk wordt, doordat men die toeslagen dan kwijtraakt. Ik ben al blij dat we die brede regelingen eruit hebben gehaald, maar het klopt: het gemeentelijk armoedebeleid maakt dat het voor sommige mensen nog steeds niet interessant genoeg is om een baan te accepteren. De voorzitter: Dat leidt in ieder geval bij mijzelf tot een vraag, voordat ik de heer Ulenbelt het woord geef. Ik begrijp dat de VVD niet voor het basisinkomen is. Hoor ik mevrouw Nijkerken-de Haan nu tussen de regels door zeggen dat er gestopt zou moeten worden met armoedebeleid, dus met regels die eigenlijk geen ander doel hebben dan te voorkomen dat mensen in diepe, blijvende armoede komen te verkeren? Wil zij daarmee stoppen, omdat het er mogelijk toe leidt dat mensen op de bank blijven zitten en misschien niet op zoek gaan naar een baan? Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): Nee, dat hoort u mij niet een-twee-drie bepleiten, maar het is wel zo dat het door de opeenstapeling van dit soort regelingen niet interessant is voor mensen om werk te accepteren. We zijn, zoals ik zei, geen asociaal land. Wij laten mensen niet in de goot liggen. Mensen die een steuntje in de rug nodig hebben, kunnen dat krijgen, maar ik ben ervan overtuigd dat je de vrijheid veel meer ervaart als je je eigen geld verdient en je eigen keuzes kunt maken. Het is in wezen niets anders dan de vraag of je je kind wel of geen zakgeld geeft. Ik doe dat wel, maar ik zeg daar ook bij dat mijn kinderen niet alles krijgen. Ze moeten het ook verdienen. Als je het zelf verdient, dan voelt dat zoveel prettiger dan als je altijd alles maar krijgt. De voorzitter: Ik hoor mevrouw Nijkerk-de Haan zeggen dat zij niet een-twee-drie bepleit dat het armoedebeleid wordt afgeschaft. Is het dan een soort bepleiten in de vorm die we de afgelopen weken wel vaker hebben gezien van de VVD: zolang we in dit kabinet zitten, zitten we vast aan sociale regels die de Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

33 PvdA ons heeft opgedrongen, maar na 16 maart gaan we ze allemaal schrappen? Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): In oktober komt ons verkiezingsprogramma uit. Dan zult u lezen wat wij daarin over dit onderwerp hebben opgenomen. De voorzitter: Dank u wel. Dit was even een kort intermezzo. Collega Ulenbelt heeft ook nog een vraag. De heer Ulenbelt (SP): In 1994 was de Minister van Financiën voor een basisinkomen; dat was Gerrit Zalm. Anne Mulder, ook van de VVD, is er ook voor, als het maar heel laag is. Dan zou hij ervoor zijn, zoals de heer Heerma net terecht heeft gememoreerd. Nu is de VVD weer tegen. Wat is er de afgelopen 20 jaar gebeurd in de VVD over dit onderwerp? Ik ben het spoor bijster. Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): Ik vertolk hier toch echt de inbreng namens de VVD. De VVD is geen voorstander van het basisinkomen. De heer Ulenbelt (SP): Maar hoe moet het dan verder met Zalm? Hij was ervoor als directeur van het Centraal Planbureau, hij was ervoor als Minister van Financiën. Wijers van D66 was er toen ook erg van geporteerd. Wat is er de afgelopen 20 jaar gebeurd in de VVD? Ik vind geschiedenis interessant, dus de woordvoerder van nu zou toch wel een beetje mogen terugblikken in een debat over het basisinkomen, zodat we een beetje snappen hoe het zit bij de liberalen. Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): Ik zal de bezorgdheid van collega Ulenbelt doorgeven aan de heer Zalm en vragen of het wel goed met hem gaat. Ook de VVD is een democratische partij, dus er wordt weleens van mening verschild of je hier nu voor of tegen moet zijn. Ik denk dat ik een niet mis te verstane inbreng heb geleverd. De VVD is echt tegen het basisinkomen. Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. In ieder geval is de discussie losgebarsten. Dat scheelt. Laat ik beginnen met waardering uit te spreken voor de initiatiefnemer. Ik weet als geen ander hoeveel werk dit met zich meebrengt en hoezeer de passie bij degene die dit op de agenda zet hierbij een rol speelt en hieraan ook inhoud geeft. De uitgangspunten van het basisinkomen klinken heel sympathiek: vrijheid om keuzes te maken, ondernemerschap, charme van de inhoud. Er zijn echter ook grote bezwaren. Ik zal eerst de praktische bezwaren aan de orde stellen, te beginnen met de betaalbaarheid. Volgens het CPB is er een vlaktaks van 56,5% nodig om dit te betalen, wat banen kost. Dat is nogal wat. Ik krijg graag een reactie van de indiener. Wanneer is het sociaal en wanneer is het onbetaalbaar? Hoe wordt dat dan beoordeeld en hoe ziet de heer Klein dat? Nu is de ondersteuning gericht op mensen die het nodig hebben. Een basisinkomen voor iedereen ontneemt die mogelijkheid. Je hebt nu WW, AOW en toeslagen, bijvoorbeeld de zorgtoeslag. Wat gebeurt daarmee? Als dat allemaal wegvalt, hoe zit het dan met de hoogte? Is het sociaal of is het onbetaalbaar? We plaatsen ook vraagtekens bij de solidariteit. Mensen zijn bereid om belasting te betalen en om mensen die echt pech hebben bestaanszekerheid te bieden. Zelfs de meest verstokte VVD er vindt die bestaansze- Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

34 kerheid belangrijk en rechtvaardig. Maar waarom zou men belasting willen betalen om mensen die ook zelf hun geld kunnen verdienen elke maand een basisinkomen te geven? Dat is wel een principieel punt. Ik wil daar graag een diepgaander antwoord op dan in de notitie wordt gegeven. Daar staat vrij kort door de bocht: het is zo en daarmee klaar. Dan kom ik bij een paar specifieke vragen. De heer Klein stelt dat het onderzoek van het CPB en het SCP niets voorstelt. Wat verwacht hij aanvullend van het CPB op de analyse die het CPB vorig jaar al heeft uitgevoerd? Waarom verwacht de heer Klein andere resultaten dan de resultaten op basis van wat recent is onderzocht? De heer Klein wil alleen een basisinkomen voor mensen die al tien jaar in Nederland wonen, om aanzuigende werking te voorkomen. Wat wil hij dan voor iemand die acht jaar in Nederland woont, werkloos wordt of arbeidsongeschikt raakt? Dan de experimenten op gemeentelijk niveau. Ik pleit eerder voor een participatie-inkomen dan een basisinkomen. Dan richt je je ook op de mensen die het echt nodig hebben, maar zet je het misschien veel effectiever in dan we het op dit moment doen. Een participatie-inkomen geeft ook aan dat beide kanten, zowel de overheid als de werknemer, eraan moeten meewerken iets moois neer te zetten, wat resulteert in een baan, ontwikkeling et cetera. Waarom dus geen participatie-inkomen? Dankzij de experimenten bij de gemeentes weten we straks of zo n participatie-inkomen echt werkt, wat de valkuilen zijn en wat de voor- en nadelen zijn. Dan heb je het ook direct uit de praktijk tot je genomen en is het geen papieren werkelijkheid maar een werkelijkheid die in de praktijk is uitgewerkt en ook nog toegepast. Waarom wachten we niet eerst op de resultaten van die experimenten? Voor mijn part geven we aan dat we dat willen evalueren. Dan weten we namelijk echt waar we het over hebben. Kortom: we hebben veel vragen. Een onderzoek naar het basinkomen klinkt heel sympathiek. Alleen, er zijn al heel veel onderzoeken gedaan. Ik heb zojuist aangegeven wat de toegevoegde waarde van een nieuw onderzoek is. Ik krijg ook daar graag een reactie op, zodat we daar in tweede termijn een goed oordeel over kunnen vellen. Vooralsnog pleit ik voor een evaluatie van de experimenten die op gemeentelijk niveau worden gehouden, omdat je dan ook echt in de praktijk kunt zien wat de voor- en nadelen zijn. De voorzitter: Ik vraag de heer Ulenbelt, die al jarenlang meedraait en dus aardig wat voorzitterschappen in de vingers heeft, om even de honneurs waar te nemen, zodat ik namens de Partij van de Arbeid mijn zegje kan doen. Voorzitter: Ulenbelt De voorzitter: Het publiek in de zaal moet begrijpen dat, als hier geen echte voorzitter zit, het een totale chaos aan deze kant van de tafel wordt. Vandaar dat ik nu de voorzittershamer krijg. Het woord is aan de heer Kerstens. De heer Kerstens (PvdA): Voorzitter. Ik dank de heer Klein. In zijn nota, die we vandaag bespreken, stipt hij een belangrijk thema aan: het basisinkomen. Collega s hebben er al op gewezen dat dit thema zich in een grote belangstelling mag verheugen. Ik zal er geen doekjes om winden: dat geldt ook voor de Partij van de Arbeid, en wellicht krijgt het een plekje in ons volgende verkiezingsprogramma. Het is een hip thema, en vrijzinnig ook, als we de heer Klein mogen geloven. Vrij onzinnig overigens ook, in de ogen van anderen. Het is een thema dat, in ieder geval op het eerste gezicht, gezegend is met de charme van de eenvoud. Het lijkt een middel tegen alle kwalen, een oplossing voor alle problemen. Maar ook een oplossing die misschien wel Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

35 te mooi klinkt om waar te zijn. U weet het: iets wat te mooi klinkt om waar te zijn, is dat vaak ook. Ik zei net dat het basisinkomen volop in de belangstelling staat. Documentaires, opiniestukken, crowdfundingacties om enkelingen bij wijze van proef aan een basisinkomen te helpen, bijeenkomsten, moties op partijraden en congressen: het idee heeft volop fans en wat al niet meer. Dat is voldoende om een en ander datgene wat erachter schuilgaat en waar die belangstelling vandaan komt serieus te nemen. Dat doe ik dan ook. Het is niet vreemd dat in deze tijd het basisinkomen opgeld doet; collega Ulenbelt zei daar zojuist ook wat over. Het doet eigenlijk wéér opgeld, want het deed dat eerder in onzekere tijden. Onzekere tijden, dat waren het de afgelopen jaren zeker voor veel mensen, niet in de laatste plaats op de arbeidsmarkt. Is er op de arbeidsmarkt straks nog voor iedereen plek? Gaan de zich immer sneller ontwikkelende digitalisering en de steeds verdergaande robotisering al het werk overnemen? Verdwijnen er alleen banen, of verschijnen er misschien ook? En voor wie dan wel? En voor wie niet? Hoe voorkomen we dat steeds grotere groepen misschien wel voorgoed aan de kant komen te staan, met alle gevolgen van dien? Wat is er tegen die achtergrond het nut van om van mensen die aangewezen zijn op een uitkering te blijven verlangen dat ze, als ze kunnen, hun best doen om weer aan de slag te komen? Waarom zouden we veel geld spenderen om te controleren of ze inderdaad hun best doen? Waarom zouden we mensen straffen als er geen banen zijn? Waarom hebben we dat ingewikkelde stelsel met allerlei toeslagen, waardoor veel mensen door de bomen het bos niet meer zien en waarmee veel geld gemoeid is om het in goede banen te leiden? Waarom...; vult u verder maar in. Waarom zetten we alle huidige regels en aannames niet bij het oud papier? Waarom geven we niet iedereen voldoende geld om prettig van te leven, zonder voorwaarden vooraf, zonder verplichtingen en zonder controle achteraf? Daarover spreken we namelijk bij het basisinkomen in zijn zuiverste vorm, het onvoorwaardelijke basisinkomen; dat is ook het basisinkomen waarover de heer Klein het heeft. Het zijn allemaal logische vragen, met voor velen dus een logisch antwoord, namelijk: voer een onvoorwaardelijk basisinkomen in. Het wordt minder logisch als er twee vervolgvragen worden gesteld. Hoe hoog moet dat basisinkomen zijn? En wat mag het kosten? Als ik me niet vergis, heb ik de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid weleens het volgende horen zeggen; ik zal hem vast niet helemaal volledig citeren. «Weet u wat het is met het basisinkomen? Het is ofwel te laag om van te leven ofwel te duur om op te brengen.» Eerdere berekeningen van onder meer het Centraal Planbureau ondersteunen zijn opmerking. Ik hoor graag hoe de heer Klein daartegen aankijkt. Hij vraagt om onderzoek van onder meer datzelfde CPB. Waarom? Verwacht hij nog geen jaar na het laatste onderzoek een andere uitkomst? Wat verwacht hij eigenlijk van de door hem gevraagde onderzoeken? Heeft hij zelf een beeld van hoeveel basisinkomen tegen welke kosten aanvaardbaar, mogelijk en noodzakelijk is? Heeft hij een beeld van wat het betekent voor de mensen die daar nu een beroep op moeten doen dat hij misschien allerlei belangrijke regelingen wil schrappen om het basisinkomen te financieren, bijvoorbeeld de zorgtoeslag en de huurtoeslag? Wat denkt hij te gaan doen met het minimumloon? Collega Ulenbelt vroeg daar ook al naar. Net als andere collega s heb ook ik vragen bij de opmerking in de nota van de heer Klein dat je eerst tien jaar in Nederland moet wonen wil je aanspraak kunnen maken op het basisinkomen. Wat betekent dat? Mensen mogen blijkbaar nog wel naar Nederland komen. Mogen ze de baantjes gaan doen waar de rest van ons zijn neus voor ophaalt, misschien wel zonder dat er een wettelijk minimumloon is? Creëren we een nieuwe onderklasse? Ik krijg graag antwoord op die vragen. Ik hoor ook graag wat de heer Klein vindt van de reactie van het kabinet. Hoe stelt Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

36 hij zich de eventuele invoering van het basisinkomen voor? Gaat dat stap voor stap, via een kleinschalig experiment dat verder wordt uitgerold? Gaan we het alleen in Nederland doen, in EU-verband of met andere landen? Welk tijdpad heeft hij in gedachten? Wat zijn de andere vrijzinnige oplossingen die de heer Klein in zijn nota wel aanstipt, maar niet uitwerkt? Ik hoop dat uit mijn bijdrage tot nu toe in ieder geval duidelijk werd dat ik me meer dan een beetje kan voorstellen bij de factoren die aanleiding geven tot de revival van het basisinkomen die we nu meemaken. Bovendien moet de politiek natuurlijk blijven nadenken over de toekomst van de arbeidsmarkt, van onze sociale zekerheid en van onze samenleving. Ik zie namelijk, misschien anders dan het kabinet, dat het idee van een basisinkomen en de gedachte daarachter verdergaan dan alleen maar de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid. Ikzelf denk bijvoorbeeld na over de manier waarop we omgaan met mensen die zijn aangewezen op een uitkering. Je moet hen niet zien als uitkeringstrekkers of als labbekakken. Je moet niet doen alsof je hen met een stok van de bank moet jagen. Je moet hen niet met die stok naar banen jagen die er niet zijn en hen daar vervolgens de schuld van geven. Je moet wel mensen met respect behandelen. Je moet mensen willen kennen, weten wie ze zijn, wat ze zelf kunnen, wat ze willen, wat ervoor nodig om daar te komen en hen daarbij helpen. Je moet rekening houden met hun persoonlijke omstandigheden en maatwerk leveren. Dat is de kern van de beweging die in gang is gezet met de vorig jaar in werking getreden Participatiewet. Die beweging is, zo zeg ik er gelijk bij, niet overal voldoende ingezet. We moeten daar bovenop blijven zitten. Ik blijf ook nadenken over het anders aankijken tegen vrijwilligerswerk, tegen mantelzorg en tegen de in de loop van decennia verdwenen maatschappelijk relevante werkzaamheden aan de onderkant van de arbeidsmarkt, zoals die altijd zo oneerbiedig heet. Ik kijk wat dat laatste betreft dan ook met meer dan gewone belangstelling naar wat mijn partijgenoot Rabin Baldewsingh, de wethouder in Den Haag op dat vlak, in gang heeft gezet. Den Haag werd door de FNV vorig jaar nog de op één na sociaalste gemeente van Nederland genoemd. De sociaalste gemeente was overigens de gemeente Westland, waar ook een partijgenoot, Mohamed el Mokaddem, wethouder sociale zaken is. De voorzitter: Mijnheer Kerstens, uw opmerking roept natuurlijk een interruptie op. Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik heb een aanvulling, voorzitter. De wethouder sociale zaken in de sociaalste gemeente van Nederland zit daar namens Partij van Arbeid én GroenLinks, maar dat weet de heer Kerstens ook. De heer Kerstens (PvdA): Dat is helemaal terecht. In het Westland werken we samen met Groen- Links, tot tevredenheid van heel veel mensen en van de FNV. Misschien moeten we het niet hebben over een basisinkomen, maar over een basisbaan: een baan die mensen bestaanszekerheid biedt en die goed is voor samenleving en individu. Werk is nu eenmaal voor heel veel mensen veel meer dan een loonstrookje één keer per maand en het daarbij horende salaris. Werk betekent structuur in je leven, sociale contacten, jezelf ontwikkelen, meedoen en ertoe doen. We mogen nooit ophouden met het nadenken over de vraag hoe we mensen daartoe beter in staat kunnen stellen. Ik zie dat het kabinet daartoe stappen heeft gezet. Een aantal daarvan, die werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt aantrekkelijker maken, voor werkgever, maar vooral ook voor werknemer, worden in de kabinetsreactie op de nota van de heer Klein genoemd. Overigens heeft de heer Klein in de Kamer indertijd ook grotendeels meegestemd met de voorstellen van het kabinet, ondanks de toch wat Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

37 kritische toon in zijn nota. In de brief staat daarnaast dat er wordt gewerkt aan het mogelijk maken van experimenten binnen de Participatiewet, met als doel «doen wat werkt en stoppen met wat niet werkt». Collega s hebben daar ook aandacht voor gevraagd. Anders dan de heer Klein ben ik overigens niet zo somber over de gevolgen van bijvoorbeeld robotisering. Ik denk dat er inderdaad banen zullen verdwijnen, maar ook dat er zullen verschijnen. De kunst is om een ontwikkeling als robotisering ten dienste van ons allemaal in te zetten. De kunst is daarnaast om mensen fit te houden in een veranderende arbeidsmarkt, hun hele carrière lang. Ondanks alle onderzoeken die al zijn gedaan, ben ik net als de heer Klein op zich wel benieuwd wat gedragseffecten van een al dan niet voorwaardelijk basisinkomen zijn. Gaan we inderdaad met z n allen vissen en wordt de samenleving daardoor meer ontspannen of gaan we allemaal vloggen, wat vaak wat minder ontspanning met zich brengt, zoals we afgelopen week zagen? Het kabinet geeft in zijn reactie aan dat de Kamer ook gewoon zelf een onderzoek daarnaar in gang kan zetten. Hoe kijkt de heer Klein daartegen aan? Voorzitter: Kerstens De voorzitter: Het is inderdaad niet uit de hand gelopen. Dank daarvoor. De spelregels brengen mee dat de indiener van de initiatiefnota, de heer Klein, de volgens hem benodigde tijd krijgt om goed te kunnen antwoorden op alle vragen. Hij hoeft niet te reageren op alle opmerkingen die hij naar het hoofd geslingerd heeft gekregen; dat mag hij zelf weten. Hij stelt voor dat we om uur weer verdergaan met de vergadering voor zijn reactie in eerste termijn. De vergadering wordt van uur tot uur geschorst. De voorzitter: Ik heet iedereen welkom terug, in het bijzonder de heer Klein. Hij heeft zich even teruggetrokken om een zo goed mogelijk antwoord te bedenken op alle vragen van zijn collega s. Ik nodig hem uit om van wal te steken. De heer Klein (Klein): Voorzitter. Ik zal inderdaad mijn best doen om zo goed mogelijk antwoord te geven op alle vragen. Ik dank de leden voor de vele terecht gestelde vragen. In de afgelopen anderhalf jaar waarin ik bezig ben geweest met de nota over het basisinkomen, heb ik heel veel discussies meegemaakt. Die discussies gingen vaak over terechte vragen en die vragen zijn ook vandaag weer door de leden verwoord. De discussie over het basisinkomen loopt al vele jaren. Vandaag start de Internationale Week van het Basisinkomen en die valt toevallig samen met de vergadering van vandaag, alhoewel mensen weleens zeggen: toeval bestaat niet. Afgelopen zaterdag was ik in Nijmegen aanwezig bij een initiatief van de Vereniging Basisinkomen. Het doel was om samen met mensen van gedachten te wisselen over het basisinkomen om er zo achter te komen wat mensen van dat idee vinden. Je discussieert dan eigenlijk over twee ideeën: de hoogte van het basisinkomen en het principe zelf. Ik zal de antwoorden op de vragen in vier blokjes verdelen. Ik zal allereerst het perspectief behandelen. Waar praten we over? Wat is de achtergrond van de nota? Ik kom vervolgens op het basisprincipe en op de vragen die de leden daarover hebben gesteld. Daarna kom ik op de financiën. Dat is een belangrijk deel dat gaat over de hoogte en de betaalbaarheid. Tot slot behandel ik de vraag over het vervolg, die tevens het einde vormt van mijn nota. Wat gaan we ermee doen? Er zijn in de geschiedenis twee lijnen te ontdekken in de discussie over de basis en de uitgangspunten van de sociale zekerheid in Nederland. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

38 Enerzijds is er de lijn van de verzekeringsgedachte, er overkomt je iets en daarvoor ben je verzekerd, en anderzijds is er de lijn van de zekerheidsgedachte, je hebt iets omdat dit nu eenmaal bij je leven hoort. In de ontwikkeling van de afgelopen jaren is met name de zekerheidsgedachte over ouderdom en kinderen heel belangrijk. De Noodwet Ouderdomsvoorziening, zoals die aan het eind van de jaren veertig is opgezet, ging altijd uit van het idee dat je op een bepaalde leeftijd recht hebt op een vast basisinkomen. Deze wet is naderhand in 1957 geeffectueerd in de AOW. Op de site van de SVB staat op dit moment ook netjes dat het altijd gaat om een basisouderdomspensioen. Dat basispensioen of basisinkomen krijg je ongeacht je inkomen of situatie. Er is echter wel sprake van één verzekeringselement, namelijk het aantal jaren dat je in Nederland woonachtig bent. Het is in dat opzicht mooi om ook de discussies over de ontwikkeling van de kinderbijslag te bekijken. De kinderbijslag is een basisinkomen voor iedereen die in Nederland een kind heeft, ongeacht je inkomen of je levenssituatie. Dat maakt het interessant om na te denken over de volgende vraag. Als je een basisinkomen hebt aan het begin van je leven, de kinderbijslag, en aan het einde van je leven als ik het zo mag uitdrukken dus na je 65ste, of op dit moment 67ste, waarom zou je dan in de tussentijd geen recht hebben op een basisinkomen? Je kunt je afvragen en dat deed de heer Ulenbelt ook waarom dat nodig is, aangezien we al allerlei voorzieningen hebben, zoals de bijstand, om ervoor te zorgen dat mensen in de tussentijd, dus van kind af tot aan het pensioen, op allerlei verschillende manieren een inkomen of inkomensgarantie kunnen krijgen. In feite gaat het om de vraag hoe je naar het socialezekerheidsstelsel kijkt. Ik denk daarbij ook aan de vragen van mevrouw Nijkerken-de Haan. In de nota wordt heel erg uitgegaan van het principe dat ieder mens positief is, een positief mensbeeld heeft en het beste van zijn leven probeert te maken. Daarnaast ga ik in de nota uit van het idee dat je niet moet kijken naar een vangnet, maar naar een springplank. Je moet bekijken welke mogelijkheden een basisinkomen levert en welke kansen het mensen biedt. In noem dat een springplank om eigen talenten in te zetten. Ik ga daarbij inderdaad uit van een positief mensbeeld, zoals in de vragen gesuggereerd werd. Geen mens heeft de behoefte om alleen maar uit zijn neus te peuteren, om het maar eens plat uit te drukken. Geen mens heeft de behoefte om op de bank te zitten en alleen maar bier te drinken, zoals je weleens hoort. Geen mens zit alleen maar een beetje z n nagels schoon te maken. Daar gaat het om. Mensen doen dingen omdat zij graag actief zijn, zich willen ontplooien, zich willen ontwikkelen en de vrijheid willen hebben om een bijdrage aan de samenleving te leveren. Dat is uiteraard wel een idee waar je achter moet staan. Als je ervan uitgaat dat de mens slecht is, zitten we op een ander niveau te discussiëren. De voorzitter: Mijnheer Klein, uw woorden zijn aanleiding voor mevrouw Nijkerken-de Haan om te willen interrumperen. Ik geef haar daarvoor de gelegenheid. Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): De heer Klein spreekt over ouderen en kinderen. Kinderen mogen niet werken en ouderen hebben na een werkzaam leven een basisvoorziening, eventueel aangevuld met pensioen, om van rond te komen. In de tussentijd zorg je in principe voor jezelf, zou ik zeggen. Dat heeft niets te maken met een negatief mensbeeld, want ik sta behoorlijk positief in het leven. Hoe ziet de heer Klein die eigen verantwoordelijkheid? Voor mij is die ontzettend belangrijk. Mensen nemen in principe hun eigen verantwoordelijkheid. Als blijkt dat het door omstandigheden even niet lukt, is er de overheid zijn wij er met elkaar eigenlijk om in een tijdelijk vangnet te voorzien. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

39 De heer Klein (Klein): Dat is een goede vraag. Dit gaat uit van het idee dat mensen een vangnet nodig hebben, terwijl de filosofie van het basisinkomen juist uitgaat van een springplankidee. Iedereen krijgt juist de ruimte om zijn verantwoordelijkheid te nemen, om zelf inhoud te geven aan het leven en om werk te gaan verrichten. Dat werk verrichten kun je op verschillende manieren doen, namelijk betaald en onbetaald. De filosofie rond het basisinkomen vraagt een andere manier van denken over arbeid en werk. Ik vind dat het wel degelijk een verantwoordelijkheid is van mensen om inhoud te geven aan onbetaalde arbeid zonder dat daar direct een betaling tegenover staat. Kortom, wij moeten ervoor zorgen dat het geen vangnet is maar een springplank. Wij moeten ervoor zorgen dat mensen hun eigen verantwoordelijkheid juist kunnen nemen. Het is misschien handig om dit te adstrueren aan de hand van de piramide van Maslow. Die komt erop neer dat je eerst een paar basisbehoeften nodig hebt en naarmate je die bevredigd hebt, ga je naar een steeds hoger niveau. In feite geeft het basisinkomen mensen de mogelijkheid om naar een hoger niveau te komen. Zij krijgen dan meer ruimte voor eigen ontwikkeling en eigen verantwoordelijkheid, en de mogelijkheid om daaraan inhoud te geven. De voorzitter: Ik kijk even naar mevrouw Nijkerken of dit nu precies het antwoord is op de vraag die zij heeft gesteld. Als dit niet het geval is, mag zij nog een vervolgvraag stellen. Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): Of je het nu ziet als een vangnet of springplank, ook de tijdelijke ondersteuning die je op dit moment van de overheid krijgt, kun je als springplank zien. Je wordt even opgevangen en vervolgens is het je eigen verantwoordelijkheid om die volgende stap te zetten. Uiteindelijk moet die rekening echter wel worden betaald, mijnheer Klein. Daarom ben ik zeer benieuwd naar uw andere antwoorden, want het gaat om tientallen miljarden euro s. De heer Klein (Klein): Ik heb al aangekondigd dat ik in mijn derde blokje inga op de hoogte en de financiën. Dat is natuurlijk een belangrijk onderwerp, zeker als wordt gezegd dat het te weinig is om van te leven of dat het volstrekt onbetaalbaar is. De voorzitter: Wij komen hier zo dadelijk nog op terug. Ik wachtte even af of na de springplank en het vangnet, de trampoline voorbij zou komen, maar dat is niet het geval. Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik lees op pagina 3 van de initiatiefnota van de heer Klein: «Wie een hoger inkomen wil, wordt gestimuleerd andere bronnen te verwerven, bijvoorbeeld door te gaan werken.» Daar zit naar mijn mening als dit niet zo is, hoor ik dit graag onder: in principe krijgt u een basisinkomen en hoeft u niet te werken, alleen als u iets meer wilt verdienen, mag u gaan werken. Hoe rijmt de heer Klein dit met zijn uitgangspunt dat iedereen in principe wil werken? Hoe zullen mensen die daar via de belasting aan moeten meebetalen, daarover denken? Wordt het basisinkomen daarmee niet direct de nek omgedraaid? De heer Klein (Klein): Het begint natuurlijk al met de discussie over de vraag wat je onder arbeid, onder werken verstaat. Als je uitgaat van een basisinkomen, Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

40 kunnen mensen betaald en onbetaald werken. Je kunt kiezen voor een hoger inkomen doordat je betaald gaat werken in een baan of als zelfstandig ondernemer. Of je kiest voor vrijwilligerswerk dat op dit moment wordt ondergewaardeerd door de samenleving. Juist met een basisinkomen creëer je een mogelijkheid voor mensen om dat werk op een goede, fatsoenlijke manier te kunnen gaan doen. Vervolgens is het de vraag of dit op kosten van de belastingbetaler moet. In mijn redenering praat je niet over «op kosten van de belastingbetaler», maar over de vraag of wij dit als samenleving willen. Willen wij als samenleving een basisinkomen realiseren? Willen wij als samenleving mensen aan het einde van hun werkzame leven de gelegenheid geven om uit het arbeidsproces te stappen? Die discussie hebben wij ook gevoerd bij de vorming van het ouderdomspensioen. Willen wij als samenleving ouders de gelegenheid geven een bijdrage te leveren zodat hun kinderen voldoende sociale zekerheid hebben? Willen wij als samenleving die keuze maken? Als wij dat samen willen, kunnen wij het ook samen betalen en uitvoeren. Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik wilde het woord «sprookje» niet in mijn mond nemen, maar daar lijkt het nu wel een beetje op. Ik vind het belangrijk dat mensen een participatie-inkomen krijgen. Ik sta zelfs open voor een basisinkomen als dat in de praktijk wellicht uitgezocht en uitgewerkt is. Als het uitgangspunt echter is dat je wel een basisinkomen hebt maar niet hoeft te werken, dan is het participeren in de samenleving heel snel de nek omgedraaid. De voorzitter: Ik hoor sommigen op de publieke tribune «nee» roepen, maar de vraag wordt aan de heer Klein gesteld. Mevrouw Koşer Kaya (D66): Als dat niet zo is, hoor ik dat graag. Maar alleen participeren in vrijwilligerswerk? Heel veel mensen doen vrijwilligerswerk en dat vind ik ontzettend goed. Zij doen dat ook naast hun baan. Het basisinkomen dat wij aan iedereen willen geven, moeten wij echter met z n allen opbrengen. Hoe ziet de heer Klein dat dan? De heer Klein (Klein): Wij moeten twee dingen uit elkaar halen. Op de hoogte van het te betalen bedrag kom ik zo meteen terug. Het gaat veel meer om het principe. Wat doen mensen? Mensen willen altijd op enige manier werken, en niet alleen op de traditionele manier, waarbij tegenover werken een inkomen staat, maar ook in de zin van een bijdrage leveren aan de samenleving. Je werkt omdat je daarmee een extra inkomen zou kunnen verwerven. Daarbij denk ik aan een zelfstandig ondernemerschap of een baan. Je kunt echter ook vrijwilligerswerk doen. Mensen gaan dus altijd zelf participeren. Mevrouw Koşer Kaya heeft het idee dat daardoor de participatie zou wegvallen, maar dat zie ik niet gebeuren. Integendeel, ik denk dat de participatie hierdoor juist wordt versterkt. Mensen worden juist actief gestimuleerd om hun werk te doen, zich in te zetten en hun bijdrage te leveren aan de samenleving. Daarbij is echter een bepaalde zorg een stuk minder, namelijk de zorg voor een basisinkomen. En dat is natuurlijk de kern van het verhaal. De voorzitter: In het verlengde hiervan heb ik zelf nog een vraag aan de heer Klein. U vraagt in uw initiatiefnota om een onderzoek naar gedragseffecten. Ik hoor u in uw antwoord op de interruptie van mevrouw Koşer Kaya een hele trits aan gedragseffecten noemen. Vraagt u om een onderzoek om een bevestiging te krijgen van hetgeen u allang weet, of weet u eigenlijk Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

41 ook niet wat de precieze gedragseffecten zullen zijn van het invoeren van een basisinkomen? De heer Klein (Klein): Ik loop wat vooruit op mijn blokje vier. Het zijn voor een deel gedragseffecten die uit eerdere onderzoeken, zoals dat in Canada, naar voren zijn gekomen. Het zijn gedragseffecten die in de discussie naar voren worden gebracht, maar het betreft ook een aantal aannames. Juist omdat er aannames zijn, moet je op een gegeven moment met elkaar tot een vervolgonderzoek besluiten om na te gaan of die aannames wel terecht zijn. Dat is het moeilijke van deze hele discussie. Is het een soort «wij weten het niet; er is dus geen bewijs dat het goed zal werken»? Anderzijds is iedere hypothese of aanname per definitie discutabel. Dat maakt dat, als wij een stap verder willen komen in deze discussie, wij dat ook moeten willen onderzoeken. De voorzitter: Stel dat een onderzoek naar de gedragseffecten wordt gedaan en dat dit onderzoek iets heel anders uitwijst dan wat u net beweerde. Gaat u dan op zoek naar een ander onderwerp om een initiatiefnota over in te dienen, omdat het basisinkomen dan niet meer hoeft? Of bent u ervan overtuigd dat het er echt moet komen? De heer Klein (Klein): Je kiest niet voor een onderzoek vanuit de gedachte dat het een absolute zekerheid is, maar gelet op de jarenlange discussie hierover, doe je dat wel vanuit een enorm vertrouwen dat een basisinkomen positieve effecten zal hebben. Je kiest niet voor een onderzoek met de gedachte «als het mij niet bevalt, hou ik ermee op». Voor het overige: ja, natuurlijk, er zijn heel veel onderwerpen waarover ik graag ook de komende Kamerperiode initiatiefnota s zal indienen. De voorzitter: U mag verdergaan met uw blokje. De heer Klein (Klein): Ik loop de vragen wellicht door aan de hand van hetgeen de leden hebben aangegeven. Over de periode van tien jaar werd een belangrijke vraag gesteld. In de nota stellen we een tienjaarsgrens om te voorkomen dat een basisinkomen een aanzuigende werking heeft voor mensen in het buitenland die denken dat het hier het luilekkerland uit het sprookje is. Deze nota is ontstaan en ingediend in januari. Het denken is gelukkig verder gegaan, net als de wetgeving. Het is een wat onzorgvuldige formulering. De inzet is nu dat het gaat om mensen met of zonder verblijfsvergunning. Heb je geen verblijfsvergunning, dan krijg je geen basisinkomen maar zijn er de huidige bijstandsregelingen voor asielzoekers, bijvoorbeeld de bed-bad-broodregeling. Mensen met een verblijfsvergunning zullen gewoon een basisinkomen moeten krijgen, alleen al op grond van internationale verdragen waardoor wij daarvoor een garantie moeten geven, zo is mij gebleken uit de reacties. We kunnen geen onderscheid maken tussen mensen uit een ander land die hier legaal zijn en mensen die Nederlander zijn en hier al wonen. Die tien jaar is dus van de baan. Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik heb de vraag ook gesteld in relatie tot het Europees recht. Als een Unie-burger vijf jaar in Nederland woont, heeft hij automatisch een duurzaam verblijfsrecht. Een beroep op bijstand kan dan geen gevolgen hebben voor dat verblijfsrecht. Begrijp ik nu dat de heer Klein zegt dat die tien jaar van de baan is? Wat stelt hij dan wel voor? Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

42 De heer Klein (Klein): Niets anders dan datgene wat mevrouw Voortman terecht aangeeft over het Europees recht. De mensen die automatisch een verblijfsvergunning krijgen, krijgen dus ook automatisch recht op bijstand. In dit geval wordt dat het basisinkomen. Mevrouw Voortman (GroenLinks): Maar dan zou in de berekeningen moeten worden meegenomen wat de gevolgen daarvan zouden zijn. Mensen zouden dan dit soort overwegingen kunnen meenemen als ze weten dat in Nederland een basisinkomen bestaat. De heer Klein (Klein): Ja en nee. Mensen weten nu al dat de bijstand bestaat. Zij zouden hier dus al kunnen komen met de gedachte dat ze straks in de bijstand gaan. Veel belangrijker is de inzet van dit kabinet voor het begin, voor het moment dat mensen aan de poort staan. Hoe ga je om met bijvoorbeeld economische vluchtelingen en ontmoedig je mensen om hier te komen? En hoe zorg je dat mensen veel meer mogelijkheden hebben in hun eigen land om te voorkomen dat ze hier komen? De heer Ulenbelt (SP): Maar stel dat een Belg die vlak over de grens woont naar Nederland verhuist en in België blijft werken. Krijgt die een basisinkomen van de heer Klein, of niet? Het lijkt maar een kleinigheid, maar als ik Belg was en ik hier een riant basisinkomen kreeg, dan ging ik gewoon aan de andere kant van de grens wonen. De heer Klein (Klein): Dat is nou net zo n onderwerp waarvan bekeken moet worden hoe je er op een verstandige manier mee omgaat. Het kan nooit zo zijn dat mensen die hier wonen en een basisinkomen krijgen ook aan de andere kant van de grens een inkomen krijgen, dus dat er sprake is van plus-plus. Je moet daarvoor een goede compensatie realiseren. Dat kun je fiscaal doen. De heer Ulenbelt (SP): Maar dan omgekeerd: stel dat ik in Nederland woon, vlak over de grens in Duitsland werk en zo dus een inkomen heb. Maar iemand die niet over de grens gaat werken en in Nederland blijft, krijgt een basisinkomen. Ik zou dan dus niet meer in Duitsland gaan werken. Zie ik nou iets raars, of zie ik iets over het hoofd? De heer Klein (Klein): De uitwerking van een basisinkomen is complex als het gaat om de grenseffecten. We moeten heel nadrukkelijk bekijken hoe we die grenseffecten kunnen voorkomen. Dat betekent dat we een eerlijk systeem moeten hebben. Dat betekent dat wanneer je in Duitsland gaat werken, je een ander inkomen krijgt dan wanneer je in Nederland werkt. Ik kom daar later nog op terug bij de werkgelegenheidseffecten. Je inkomensniveau zal met een basisinkomen per saldo gelijk zijn, maar in het geval dat je in het buitenland werkt, neem je het inkomen dat je in Duitsland verwerft plus het basisinkomen. Dan krijg je dus een onevenwichtig effect. Dat zou anders zijn wanneer iemand in Nederland werkt. De heer Pieter Heerma (CDA): Het is interessant dat de heer Klein naar aanleiding van de vraag van de heer Ulenbelt meteen voorwaarden gaat stellen aan wat hij eerder presenteert als een onvoorwaardelijk basisinkomen. Dat geeft al aan dat de werkelijkheid complexer is dan hij in zijn nota schrijft. Op de vragen van mevrouw Voortman deed hij ineens een uitstapje naar het vreemde- Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

43 lingenrecht. Volgens mij ging de vraag daar niet over. Ook de kabinetsreactie op dat punt gaat niet over het vreemdelingenrecht. Het gaat over open grenzen binnen Europa. Daar ging de vraag van mevrouw Voortman over en daar hoor ik graag een antwoord op. Hoe kijkt de heer Klein naar het onvoorwaardelijk basisinkomen als je open grenzen in Europa hebt? Een verwijzing naar de bijstand past dan niet, want als je naar de huidige handhaving in de bijstand gaat kijken, heb je het niet meer over een onvoorwaardelijk basisinkomen. Ik hoor dus toch graag een antwoord op de vragen die hierover gesteld zijn zonder dat we een discussie over economische vluchtelingen gaan hebben. Bij open grenzen in Europa gaat het daar namelijk niet over. De heer Klein (Klein): Dat is niet helemaal zo. Het gaat in de notitie juist expliciet om het eruit halen van de eventuele aanzuigende werking voor de migranten en de vluchtelingen. Daar gaat het over in de passage over die tien jaar. Dat heeft dus niets te maken met open grenzen en de arbeidsmigratie die binnen Europa kan plaatsvinden. De vraag van de heer Ulenbelt ging over het werken in een andere EU-lidstaat, over het vrije verkeer van arbeid en van mensen. Op dat moment moet je bekijken in hoeverre het basisinkomen daadwerkelijk een eerlijke situatie is ten opzichte van de een en de ander. Je kunt nooit naar een situatie gaan waarin je dubbel vangt, om het zo maar eens uit te drukken. Dat lijkt mij absoluut niet aan de orde. Dat ligt ook niet aan de basis van het basisinkomen, zoals we dat ook hebben verwoord in onze nota. De heer Pieter Heerma (CDA): Heeft een Oost-Europeaan die hier naartoe komt, met de open grenzen die in Europa gelden, nou recht op het basisinkomen in het voorstel van de heer Klein? De heer Klein (Klein): Nee, die heeft geen recht op het basisinkomen. Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): Ik heb nog even een andere vraag. De heer Klein zei net: als je werkt, blijft je inkomen per saldo gelijk. Als ik het goed begrijp, heb je dan het basisinkomen en dus eigenlijk een lager salaris. Hoe zit dat dan netto? Ik kom weer terug op het punt dat het betaald moet worden. De belastingdruk gaat dus omhoog. Wat is het voordeel voor mensen? De heer Klein (Klein): Ik zal het zo uiteraard nog even over die betaalbaarheid hebben. Er zijn terechte vragen gesteld over de werkgelegenheid. Dat is in feite ook de basis van de discussie rond het CPB-onderzoek van Daar gaat het ook over allerlei negatieve werkgelegenheidseffecten die zouden ontstaan door een vlaktaks. Er zouden dan werklozen komen. Daarin zit een aantal aannames die we juist niet willen hebben in het systeem dat wij voorstellen. Daarin houd je als persoon netto hetzelfde, maar bruto is de werkgever aan werkgeverslasten voor de werknemer minder geld kwijt. De werknemer krijgt namelijk twee inkomenscomponenten: datgene wat het basisinkomen is en datgene wat de werkgever betaalt aan loon. Dat betekent dat er economisch gezien enorme voordelen gaan ontstaan, omdat de werknemerslasten dan dalen voor de werkgever, waardoor de exportpositie uiteraard enorm zal stijgen. Daarmee ontstaan er juist positieve werkgelegenheidseffecten. De vraag was wat dit betekent voor mensen. Voor mensen in de huidige situatie is dat per saldo hetzelfde. Je gaat niet ineens meer krijgen door een basisinkomen. Je krijgt alleen een verschuiving daarin. Je krijgt meer dan mensen die bijvoorbeeld geen betaalde baan hebben. Iedereen krijgt Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

44 namelijk onvoorwaardelijk een basisinkomen. We gaan niet werken met dingen als kostendelersnormen en dat soort regelingen. Dat betekent voor de mensen dat het per saldo niet omhooggaat of naar beneden gaat. Wel is er meer zekerheid om te komen tot die springplank of die trampoline. Het woord trampoline vind ik echter wat minder charmant, want dan kom je ook weer terug. Ik ga uit van de gedachte dat je steeds door kunt gaan. Daarom zul je per saldo geen plus en min hebben aan geld. Het zal wel leiden tot een veel positievere instelling, een veel positievere houding en positieve mogelijkheden voor mensen om inhoud aan hun leven te geven en hun talenten te ontwikkelen. Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): Ik geef een korte reactie, want ik probeer het echt te begrijpen. Uiteindelijk moet er gewoon belasting worden betaald om dit plan te kunnen laten slagen. Ik ben dus benieuwd of de heer Klein stekjes heeft van bomen die tot in de hemel groeien en waaraan van die mooie biljetjes groeien. Ik houd me dan zeer aanbevolen. Ik zie de berekening graag tegemoet, want ik heb grote moeite om dit te geloven. De heer Klein (Klein): Ja, die komt. De voorzitter: Als woordvoerder namens de PvdA-fractie heb ik ook een vraag. Ik kom terug op de tienjaarstermijn. Daarvan zegt de heer Klein, na het nog eens goed te hebben doordacht, dat dit bij nader inzien niet kan. Ik zal mijn vraag zo concreet mogelijk stellen. Stel dat ik Jerzy ben, een Poolse bouwvakker die in Nederland komt werken. Dat mag in het kader van het vrije verkeer van werknemers. Op een gegeven moment krijg ik een schop onder mijn achterste en raak ik werkloos. Kan ik dan levenslang in Nederland een basisinkomen ontvangen, zonder dat daaraan voorwaarden worden gesteld en zonder dat daarop controle is? De heer Klein (Klein): We praten nu over mensen die hier komen werken. Er zijn dan in feite twee regelingen. De eerste is dat wanneer zij hier werken, zij een inkomen krijgen. De tweede is dat wanneer zij niet meer werken, zij een uitkering krijgen op basis van de werkloosheid. Dat blijft. In mijn redenering praat je altijd over een basisvoorziening. Ik begon mijn bijdrage met enerzijds de zekerheden en anderzijds de verzekeringsgedachte. Wanneer je het hebt over zekerheden, is het basisinkomen te vergelijken met bijvoorbeeld de kinderbijslag. Wanneer je het hebt over de verzekeringsgedachte, houd je wel degelijk nog de WW. Dat is ook het antwoord op de vraag van de heer Ulenbelt over arbeidsongeschiktheid. Ook die regeling blijft gewoon bestaan, want die is geen inkomensregeling maar een verzekering tegen bijzondere omstandigheden in dit verband. Dit geldt zowel voor werkloosheid als voor arbeidsongeschiktheid. De voorzitter: De WW-uitkering van de Poolse bouwvakker duurt maximaal 38 maanden. Als die 38 maanden voorbij zijn en hij er niet in is geslaagd om een andere baan te vinden, kan hij dan vanaf dat moment hij verblijft rechtmatig in Nederland levenslang aanspraak maken op een basisinkomen? De heer Klein (Klein): Het vrije verkeer gaat in mijn ogen niet zo ver dat mensen hun hele leven hier kunnen blijven, terwijl zij hier geen baan hebben. Het is logisch dat zij een baan gaan zoeken, ook elders binnen Europa. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

45 Mevrouw Koşer Kaya (D66): De WW blijft dus, en dat geldt ook voor de bijstand, de AOW en de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Hoe zit het dan met de simplificering en de vermindering van de administratie? De heer Klein (Klein): Dat is een goede vraag, maar het uitgangspunt is niet hoe we het simpeler kunnen maken als het gaat om de verzekeringsgedachte, maar wel als het gaat om de zekerheid. Bij verzekering gaat het om iets wat iemand kan overkomen, zoals werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Regelingen daarvoor laten wij gewoon bestaan. Naar mijn idee praten we dan over iets waarvoor mensen zich zelf kunnen verzekeren. Je verzekert je tegen het risico van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Bijstand is geen verzekering, maar op dit moment een vangnet om inkomen te behouden. Regelingen op dat gebied kunnen allemaal weg. Die heb je niet meer nodig, omdat daarvoor een basisinkomen in de plaats komt. Mevrouw Koşer Kaya (D66): Het wordt er allemaal niet gemakkelijker op. Ik probeer de heer Klein te volgen, maar het lukt mij nog niet. Zojuist werd gezegd dat de bijstand zal blijven, in ieder geval voor degenen die misschien geen tien jaar hier verblijven, maar wel acht jaar in dit land wonen. Zij moeten ook ergens van leven. De AOW blijft. De WW blijft. Dat het één een verzekering is en het ander een voorziening doet niet af aan het feit dat je allerlei bureaucratische en administratieve problemen houdt, waarvan de heer Klein zei: daar zijn wij straks vanaf. Gaat dit dan niet nog meer geld kosten? De heer Klein (Klein): Wij moeten de discussie niet vertroebelen. Een basisinkomen betekent dat je onvoorwaardelijk een inkomen kunt krijgen. Daarmee zullen een aantal huidige regelingen, die ook uitgaan van de idee van het onvoorwaardelijke basisinkomen, uiteraard verdwijnen. Dan hebben wij het over de AOW, de ANW, de kinderbijslag en de bijstand. Die regelingen vervangen we dan door het basisinkomen. Daarnaast zijn er specifieke risico s die mensen zelf kunnen verzekeren. Het risico van arbeidsongeschiktheid kun je collectief of individueel verzekeren. Individueel geldt voor zelfstandigen en collectief bijvoorbeeld voor werknemers, bij cao. Dat blijft staan. De voorzitter: Ik geef in dit blokje de heer Heerma nog even de gelegenheid om een interruptie te plegen. Ik stel voor dat wij daarna verder gaan, zodat de heer Klein zijn verhaal kan houden. Hij zal zijn best doen om op alle vragen antwoord te geven. De heer Pieter Heerma (CDA): De antwoorden die de heer Klein geeft lijken soms op gespannen voet te staan met een voorgaand antwoord. Het laatste antwoord is weer strijdig met zijn eigen notitie. Hij somt op wat er gaat verdwijnen, waaronder de kinderbijslag. In zijn notitie staat echter expliciet dat de kinderbijslag blijft. Ik ga terug naar de notitie. Er staat heel concreet in het voorstel van de heer Klein dat een aantal socialezekerheidsregelingen wordt vervangen door een basisinkomen. Daardoor zal een groot deel van de uitvoeringskosten van de huidige sociale zekerheid verdwijnen bij SVB en UWV. In de notitie geldt dat niet voor de kinderbijslag, maar nu verdwijnt de kinderbijslag toch weer wel. Kan de heer Klein concreet maken welke zaken naar zijn mening gaan verdwijnen als je een basisinkomen invoert, waardoor het voordeel dat hij benoemt namelijk dat allerlei uitvoeringskosten bij SVB en UWV verdwijnen wordt bereikt? Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

46 De heer Klein (Klein): De heer Heerma heeft gelijk. Volgens de notitie wordt de kinderbijslag gehandhaafd. Dat hou ik ook zo. Daarnet ging het over de kindertoeslag. Daarmee heb ik het onduidelijk en diffuus gemaakt. Ik kom op de basis van mijn notitie en daarmee op blokje 3, want iedereen heeft het erg over de hoogte en de betaalbaarheid. Wij gaan uit van het principe dat een basisinkomen mensen ruimte en mogelijkheden geeft om inhoud te geven aan hun leven. Wij moeten niet de hele tijd in de valkuil vallen van een discussie over de hoogte die wel en de hoogte die niet relevant is. Laten wij bekijken of het basisprincipe een verstandige keuze is. Vervolgens is de vraag aan de orde hoe je het zelf zou willen doen. Mijn politieke keuzes vanuit de Vrijzinnige Partij zullen volgende week in ons verkiezingsprogramma worden gepresenteerd. Daarin zullen wij dit verhaal neerleggen. De kosten zijn 130 miljard als je uitgaat van 13,5 miljoen mensen die allemaal 800 krijgen. Voor alleenstaanden is dat niet voldoende. In onze berekeningen hebben wij daarvoor compensatie opgenomen. Hoe kun je die 130 miljard dekken? Wij hebben drie kantjes met berekeningen en uitwerkingen op basis van een ombuigingslijst, sleuteltabellen et cetera. Graag wil ik dat als richtinggevend bedrag aan de Kamer meegeven. Vervolgens is het veel belangrijker om naar het principe te kijken. Ja, als je uitgaat van 800 per persoon, kun je op betaalbare wijze een basisinkomen realiseren. Is dat wel of niet realistisch? De Vereniging Basisinkomen heeft een eigen berekening gemaakt. Ik heb ook berekeningen gezien voor of Nogmaals, dat is op dit moment niet mijn keuze. Ik heb in ieder geval berekeningen met onderbouwingen geleverd om aan te geven dat een basisinkomen van miljard kost en gefinancierd kan worden. De voorzitter: Ik kijk nog even naar de heer Heerma. Op een deel van zijn vragen heeft hij antwoord gekregen. Is hij tevreden met het antwoord van de heer Klein op de rest van zijn vragen? De heer Pieter Heerma (CDA): Ik heb hier een punt van orde. De heer Klein wordt door iedereen bevraagd op de ambiguïteit van zijn voorstellen, maar kennelijk heeft hij drie A4 tjes met een financiële onderbouwing om die 130 miljard te dekken. Misschien moeten wij die even kopiëren, zodat iedereen daar kennis van kan nemen. De voorzitter: Is dat mogelijk, mijnheer Klein? De heer Klein (Klein): Volgende week presenteren wij ons verkiezingsprogramma, maar dit tipje van de sluier willen wij graag oplichten. De heer Pieter Heerma (CDA): Ik stel voor om het debat voort te zetten op het moment dat wij die stukken hebben. De heer Klein (Klein): Volgende week komt het totale verkiezingsprogramma, waarin veel meer zit. Maar dit onderdeel wil ik graag beschikbaar stellen. De voorzitter: Dan denk ik dat het handig is om de heer Klein te vragen zijn eerste termijn af te maken en er vervolgens voor te zorgen dat de collega s, inclusief mijzelf, voorzien worden van een drietal A4 tjes. Dat kan heel Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

47 snel, want ik zie de bode, attent als altijd, al achter de heer Klein staan. Die wordt overigens steeds zenuwachtiger omdat het niet lukt om de nietjes te verwijderen. Ik geef de heer Klein de gelegenheid om zijn beantwoording in eerste termijn voort te zetten. De heer Klein (Klein): Voorzitter. We praten nu natuurlijk eigenlijk over het derde blokje, de betaalbaarheid. Hoe gaan we het betalen? En hoe hoog moet het worden? Daarvoor heb ik een richtinggevend bedrag. Een dekking is ook een wijze om politieke keuzes te maken. Er zijn politieke keuzes die er inderdaad toe leiden dat je de belasting moet verhogen of dat je moet bezuinigen. Op diverse momenten moet je keuzes maken. Volgens mij is de maatschappelijke discussie die we met elkaar moeten voeren veel belangrijker. Die discussie moet over de vraag gaan hoe we het basisinkomen kunnen invullen als we dat belangrijk vinden. Ik denk dat iedere partij en iedere fractie in de Kamer zijn eigen keuzes en afwegingen maakt om te bepalen wat wel of niet verstandig is. Dat staat los van de vraag of je überhaupt een basisinkomen wilt invoeren. Ik kom daarmee aan het einde van dit blokje. De notitie gaat dus heel nadrukkelijk uit van het idee dat we kunnen kiezen voor het basisinkomen als een belangrijk idee voor deze samenleving. Het basisinkomen is een ontwikkeling in de sociale zekerheid waarbij we juist nieuwe mogelijkheden creëren. We hebben het in de loop van de tijd namelijk allemaal moeilijker gemaakt door extra regelingen, door meer bureaucratie, door alle onduidelijkheden en door de veranderingen in de samenleving op het gebied van het denken in arbeid en werk. Als je die ontwikkelingen onderkent, ga je met elkaar zeggen: ja, een basinkomen geeft mensen mogelijkheden om zich te ontplooien en vrij te zijn. Vervolgens gaan we met elkaar bekijken en onderzoeken hoe we dat op een effectieve manier kunnen doen en op zo n manier dat het leidt tot: A. wenselijk gedrag, of liever gezegd: kunnen beoordelen wat het gedrag is. B. Wat zijn de daadwerkelijke inkomensposities en inkomenssituaties? C. wat zijn de economische effecten en de werkgelegenheidseffecten ervan? Vandaar dat de notitie heel nadrukkelijk uitgaat van een onderzoek naar een vervolg. Aan dat onderzoek moeten zowel het Centraal Planbureau als het Sociaal en Cultureel Planbureau inhoud geven. De voorzitter: Bent u daarmee gekomen aan het einde van uw betoog in eerste termijn? De heer Klein (Klein): Ik ben me ervan bewust dat ik ongetwijfeld een aantal vragen heb laten liggen. Ik hoop dat de leden mij dat niet euvel duiden. Ik hoor natuurlijk graag in tweede termijn of er nog brandende vragen zijn. Ik zal er dan mijn reactie op geven. De voorzitter: Nu moet ik als voorzitter echt mijn best gaan doen om de orde te handhaven. Ik heb ervaring in het onderwijs en ik weet dat iedereen in de papieren duikt als die eenmaal worden uitgedeeld en dat iedereen daardoor vergeet wat er verder allemaal nog wordt gezegd. Toch lijkt het me voor mijn collega s relevant om te blijven luisteren, want de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is vandaag ook aangeschoven. Meestal heeft hij de moeilijke taak om een spervuur aan vragen uit de Tweede Kamer te beantwoorden maar vandaag zit hij hier in een andere hoedanigheid. Hij is de adviseur van de Kamer. Weliswaar zijn er niet rechtstreeks concrete vragen aan hem gesteld, maar wellicht zijn er thema s de revue gepasseerd waarover hij zijn licht wil laten schijnen om de Kamer tot een beter oordeel te laten komen. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

48 De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter, een punt van orde! De heer Klein zei zelf al dat hij een groot aantal vragen niet heeft beantwoord. Daaronder zitten ook nogal wat vragen die ik heb gesteld. Wat gaan we daar nu mee doen? De voorzitter: Ik stel voor dat ik eerst de Minister even het woord geef. Ik heb hem het vaker zien doen en daarom sluit ik niet uit dat hij ook nu antwoord geeft op vragen die niet zijn gesteld maar daardoor wel heel veel helderheid brengt. Daarna stel ik mijn collega s en mijzelf natuurlijk in de gelegenheid om dieper in te gaan op de vragen waar de heer Klein niet aan is toegekomen. Ik wil de leden vragen om daarbij nog niet uitgebreid in te gaan op de drie A4 tjes. We moeten het aanloopje naar de tweede termijn gebruiken om samen de vraag te beantwoorden of we daar nu op zouden moeten ingaan. Er zijn partijen die hun hele verkiezingsprogramma op één A4 tje hebben staan en op deze drie A4 tjes kan best wel eens zo veel informatie staan dat de Kamer wat meer tijd nodig heeft om er grondig op in te kunnen gaan. Ik geef nu eerst het woord aan onze adviseur vanmiddag, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Minister Asscher: Voorzitter. Dit is een bijzondere manier om het verkiezingsprogramma van de partij van de heer Klein met elkaar vast te stellen. Ik beperk mij ertoe, eerst in mijn zogeheten chapeautekst waardering uit te spreken voor het feit dat we hier aan de hand van een notitie deze discussie kunnen voeren. Het basisinkomen is helemaal terug op de agenda, juist door de grote veranderingen op de arbeidsmarkt. De heer Klein geeft in zijn nota aan dat hij pleit voor een aanzienlijke versimpeling van het stelsel en dat hij daarmee ook de fraudegevoeligheid wil terugdringen. Dat hebben we net ietwat gerelativeerd horen worden in eerste termijn, maar het uitgangspunt is, denk ik, heel terecht. Ten tweede wil de heer Klein de armoedeval verkleinen. Dat zijn twee punten die het kabinet ook tot uitgangspunt heeft gekozen in het beleid, denk aan het verkleinen van de armoedeval door de verhoging van de arbeidskorting die we hebben weten toe te passen, denk aan de lage lasten op arbeid, die met name in het pakket van vorig jaar mogelijk zijn geworden, waardoor het aantrekkelijker is geworden om te werken. Het kabinet ziet echter ook nogal fundamentele nadelen aan het voorstel van de heer Klein, bijvoorbeeld de kosten. We hebben daar nu iets van een beeld van. Die kosten zijn vrij stevig. Over de voorgestelde financiering van die kosten word ik niet meteen in alle opzichten enthousiast. Het tweede nadeel is de verwachting dat het aantal gewerkte uren daalt. Je ziet ook direct dat er geen kinderopvangtoeslag meer hoeft te worden betaald vanwege de verlaagde arbeidsparticipatie. Dus dan kunnen de vrouwen weer thuis blijven, om het even huiselijk samen te vatten. Daar is het kabinet niet voor. Er is gevraagd wat de laatste stand is inzake de experimenten in gemeenten. Op dit moment is de Staatssecretaris nog met de betrokken partijen in gesprek over experimenten binnen de Participatiewet. Die kunnen een grote meerwaarde hebben als ze leiden tot wetenschappelijke kennis die ook in de praktijk toepasbaar is. Zodra daar meer nieuws over is, hoort u dat van Staatssecretaris Klijnsma. Mijn verwachting is dat het niet meer zo lang zal duren. Mevrouw Voortman vroeg namens GroenLinks om onderzoek naar een lossere koppeling tussen werk en inkomen. De kern is natuurlijk de afweging tussen prikkels om te gaan werken en herverdeling. Er is al zeer veel onderzoek gedaan op dat gebied. Denk aan de Studiegroep Duurzame Groei of aan de studies van het Centraal Planbureau, zoals Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

49 Kansrijk arbeidsmarktbeleid, waarin ook de effecten op ongelijkheid van verschillende vormen van herverdeling worden becijferd. Het lijkt mij dus niet zo zinvol om daar opnieuw onderzoek naar te doen. Tot slot is de vraag gesteld of ik een basisinkomen ook zie als een reactie op hoe de overheid met de burger omgaat. De voorzitter: Misschien is het goed, mijnheer de Minister, als u daar even mee wacht. Minister Asscher: Oké. De voorzitter: U noemde net de naam van mevrouw Voortman en dat leidde bij haar direct tot een vraag aan uw adres. Mevrouw Voortman (GroenLinks): Als de Minister nog één zin had gehad, dan had ik het ook prima gevonden als hij zijn bijdrage nog even had afgemaakt, maar nu ik het woord heb, zal ik mijn interruptie toch plaatsen. Mijn vraag gaat over de afwijzende reactie van de Minister op mijn voorstel om een breder onderzoek te houden. Wat mij interessant lijkt, is om die verschillende modellen nu echt concreet naast elkaar te zetten, zodat er ook beleidsopties en voor- en nadelen van die opties uitkomen. Ik zeg dus niet: we kiezen nu voor het een of voor het ander, maar laten we zaken als negatieve inkomstenbelasting en onvoorwaardelijk basisinkomen goed naast elkaar zetten. Ik denk dat dat een goede manier is om voor een volgend kabinet op een rij te hebben wat de mogelijkheden dan wel de onmogelijkheden zijn van bepaalde opties. Minister Asscher: Ik heb het gevoel dat er al heel veel onderzocht en bekeken is. Daarnaast kan de Kamer natuurlijk altijd zelf onderzoek laten doen en vragen stellen aan het Centraal Planbureau of aan het Sociaal en Cultureel Planbureau. Daar is helemaal niets op tegen. Als ik door de oogharen die hele lijst studies bekijk die bijvoorbeeld in Kansrijk arbeidsmarktbeleid 2 is meegenomen en als ik kijk naar andere studies, dan zie ik niet onmiddellijk een lacune in het reeds gedane onderzoek. Maar ik kan mij daarin natuurlijk vergissen. In dat geval zou mevrouw Voortman of haar partij of de Kamer misschien beter zelf die vraag kunnen stellen aan de daartoe geëigende instanties. Dan krijgt zij ook de vragen geformuleerd zoals zij die zelf hebben wil. Mevrouw Voortman (GroenLinks): Het is niet een kwestie van wie die vragen stelt. Dat is inderdaad de technische kant. Het klopt dat de Kamer zelf ook zo n verzoek kan doen. Het gaat mij om de reactie van de Minister. Hij zegt: «er is al zo veel onderzoek gedaan». Dat is rijp en groen en het is op verschillende manieren met elkaar vergeleken. Dat is precies de reden waarom het heel moeilijk naast elkaar te leggen is op het moment dat politici er een oordeel over willen vormen. Vandaar mijn voorstel voor een breder onderzoek. Maar de Minister heeft een punt: de Kamer kan ook zelf een verzoek indienen. Ik overweeg om een motie in te dienen en ik zal op dit punt de tekst van de motie aanpassen. Minister Asscher: Goed. Ik wacht af wat de Kamer daarmee doet. Tot slot de vraag of dit ook een reactie is op de manier waarop de overheid met burgers omgaat. Het is evident dat sociale zekerheid soms heel ingewikkeld in elkaar zit en voor burgers heel ingewikkeld kan Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

50 uitpakken. Wij hebben de fraudewet niet voor niets aangepast, omdat er soms kafkaëske situaties ontstonden waarin iemand bij een heel kleine vergissing heel hoge boetes kreeg. Ik ben blij dat de Kamer daarmee heeft ingestemd. Toch denk ik zelf dat het nodig is dat er regels blijven gelden en dat je dus ook afspreekt wanneer mensen recht hebben op welke inkomensvoorziening van de zijde van de overheid. Ik vind niet dat wij ons geld zouden moeten gebruiken om mensen die zelf al een inkomen hebben of die dat zelf kunnen verwerven, van een inkomen te voorzien. Publiek opgebracht geld is heel hard nodig om de collectieve voorzieningen op niveau te houden, zoals de zorg en het onderwijs. Een beschaafd land moet zorgen voor bestaanszekerheid van mensen die werkloos, ziek of arbeidsongeschikt zijn geworden, maar vooralsnog ben ik niet overtuigd van de meerwaarde van dit voorstel, zoals ook in de kabinetsreactie te lezen is. De voorzitter: Dank u. Ik ga nu doen wat ik de collega s net beloofd heb en even inventariseren of er nog heel belangrijke vragen zijn waaraan de heer Klein niet is toegekomen. Verder kunnen de collega s misschien nog een korte opmerking maken over de wijze waarop zij de bijlage over de financiering van het voorstel voor het basisinkomen die de heer Klein zojuist verstrekt heeft, zouden willen bespreken. De heer Ulenbelt (SP): Die bijlage roept nog veel meer vragen op. Mogen we daar nu niks over vragen? De voorzitter: Ik denk dat het handig is dat wij even onze mind opmaken of wij die nu in de besprekingen willen betrekken. Of staan er zo veel zaken en cijfers in dat u daar eerst even goed over na wilt denken? Ik zal niet zeggen dat u anders zomaar wat zegt, want dat doet u bijna nooit, maar wellicht hebt u daar wel meer tijd voor nodig. Dat zou goed kunnen. De heer Ulenbelt (SP): Ik lees daarin in de gauwigheid dat iedereen 800 krijgt, behalve werklozen. Zij moeten het geld van hun WW-uitkering inleveren. Ik kom bij een heel belangrijke vraag in de discussie. De heer Klein zei dat de werkgeverslasten omlaaggaan. Ik ben benieuwd hoe dat dan gaat gebeuren, want dat kan alleen als mensen minder loon krijgen. Maar de toetssteen is natuurlijk: blijft de wet op het minimumloon bestaan? De heer Klein (Klein): Voorzitter. Dat is een vraag uit eerste termijn die is blijven liggen. Het minimumloon blijft in mijn ogen gewoon bestaan, want dat is een grens die je met elkaar afspreekt. Die is er voor werkgevers en werknemers. Over de hoogte van het minimumloon kun je wel discussiëren. Als de hoogte van het minimumloon gekoppeld is aan een basisinkomen, is dat minimumloon lager, maar gaat niemand er per saldo op achteruit. We houden dus gewoon het minimumloon, want het is belangrijk om geen volledig vrij spel of een race to the bottom te creëren. De hoogte van het minimumloon kan natuurlijk wel aangepast worden op basis van het basisinkomen, want dat heeft iedereen dan ook. De heer Ulenbelt (SP): Maar dan is het helemaal geen springplank meer. Dan ga je de afgrond in. Je kunt met het basisinkomen makkelijker bijverdienen, maar dat doe je dan tegen een lager minimumloon. Wat schiet je er dan mee op? Dit is precies waarom het basisinkomen niet werkt. Het is niet alleen een sprookje, maar de heer Klein zaait hier ook een mist waarvan werkende en Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

51 werkloze mensen straks hartstikke ongelukkig worden. Bij Klein moet je straks net zo veel werken tegen een lager uurloon. Nou, dat helpt de wereld vooruit! De voorzitter: Dan moet ik natuurlijk vragen: wat is uw vraag aan het adres van de heer Klein? De heer Ulenbelt (SP): Mijn vraag is of dat klopt. De heer Klein zegt: natuurlijk blijft er een wettelijk minimumloon, maar over de hoogte ervan kun je praten. Dan weet ik dat het bij de heer Klein niet omhooggaat maar omlaag. Zeg maar hoeveel dat minimumloon omlaaggaat. Dat gaat zoveel omlaag als de hoogte van het basisinkomen. Dus wat schiet je ermee op? Niks. De heer Klein (Klein): De vraag is niet zozeer wat je ermee opschiet. Je kunt meer gaan werken, meer gaan verdienen. Wat je ermee opschiet is dat je ook minder kunt gaan werken of de keuze kunt maken om ander werk te gaan doen dat minder betaald wordt. Ook krijg je het basisinkomen als je geen kans hebt om te werken of als je gepensioneerd bent, want de AOW verdwijnt in mijn idee. Dat basisinkomen is onvoorwaardelijk voor iedereen in zijn hele leven vanaf 18 jaar. Iedereen wordt dus juist gestimuleerd om harder te gaan werken en iets extra s te doen, omdat je al de springplank van een basisinkomen van 800 hebt. Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik denk dat de heer Klein op basis van mijn eerste termijn wel gemerkt heeft dat ik met een open blik naar zijn nota kijk, maar ik had wel gehoopt dat een aantal van mijn vragen de discussie verder zouden helpen. De vraag over de verblijfsduur van tien jaar is naar mijn mening nog niet voldoende beantwoord. Ook heb ik in het geheel geen antwoord gekregen op mijn vraag over zieken en gehandicapten. Hoe zit het daarmee? Voor hen zijn er nu allerlei regelingen voor extra ondersteuning. GroenLinks vindt dat zeer belangrijk. Ik zou graag van de heer Klein willen horen dat hij dat ook vindt en dat dat hierin niet betrokken is. De heer Klein (Klein): In het staatje van het verkiezingsprogramma van de Vrijzinnige Partij wordt er niets ingeboekt op het gebied van de vermindering van kosten door bijvoorbeeld ziekte of zwangerschap. Integendeel: dat blijft gewoon zoals het is. Dat valt ook precies in de verzekeringsgedachte: wanneer je iets overkomt, ben je daartegen verzekerd. Dat geldt voor arbeidsongeschiktheid maar ook voor ziekte. Dus: ja, al die voorzieningen blijven bestaan. De basisvoorzieningen, die inkomensonafhankelijk en niet afhankelijk van een risico zijn, zullen echter verdwijnen. Dat ziet u ook in mijn voorstel. Daar zal een basisinkomen tegenover staan. Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik vraag dit omdat bijvoorbeeld jonggehandicapten ook met de bijstand te maken hebben. Wat betekent dit dus voor deze mensen? Ik vind het heel belangrijk om dat te weten. Daarover hebben wij veel gedebatteerd bij de Participatiewet. Als de bijstand dus, zoals in uw voorstel staat, vervalt, dan krijgen deze mensen allemaal een basisinkomen. Maar hoe zit het met al die andere regelingen? Ik ben het ermee eens dat die regelingen blijven bestaan, maar het zou heel vervelend zijn als er straks heel nare adders onder het gras blijken te zitten. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

52 De heer Klein (Klein): Die nare adders moeten we voorkomen. De vervanging van de bijstand door het basisinkomen geldt ook voor jonggehandicapten. Dat betekent dat ook zij met een basisinkomen te maken krijgen, met daarbij de plus van de huidige regelingen. In dat opzicht vindt er een vervanging, een substitutie, plaats en zal niemand dat lijkt mij volstrekt onwenselijk er financieel op achteruitgaan doordat je een situatie creëert die leidt tot ongewenste effecten op dat punt. Iets anders is natuurlijk de vraag hoe je met arbeid omgaat en wat net met de heer Ulenbelt is besproken. Maar in ieder geval zal door een basisinkomen niemand in een slechtere positie terechtkomen dan in de huidige situatie met de regelingen op het gebied van zorg, ziekte en specifieke omstandigheden. De heer Pieter Heerma (CDA): Ik ga in op de laatste opmerking. Als niemand ergens een recht op verliest, als alles hetzelfde blijft en als de dekking alleen bestaat uit het financieel in mindering brengen van dit bedrag op bestaande regelingen zo lees ik de dekking vraag ik mij af waar er gewonnen wordt op het terrein van uitvoeringskosten, het verminderen van controles et cetera. Waar zit de financiële winst nog als alles hetzelfde blijft? Als het recht blijft, blijft toch de noodzaak bestaan om te controleren of er rechtmatig gebruik wordt gemaakt van die rechten? De heer Klein (Klein): Niet alles blijft hetzelfde. Zo verdwijnt de bijstand omdat die vervangen wordt door het basisinkomen. Dit betekent dat de uitvoeringskosten voor de bijstand komen te vervallen bij de gemeenten. Er kan dus een compensatie plaatsvinden door verlaging van het Gemeentefonds, zoals ook in de nota staat. Immers, de gemeenten hebben geen kosten meer voor de bijstand. Het geldt ook voor de AOW. Bij de SVB zal sprake zijn van een verlaging van de uitvoeringskosten voor de AOW. Wanneer je het voorstel doorrekent, kom je ook niet uit op 100% verlaging van de uitvoeringskosten. In dit verband praten we over 30%. Wellicht is er sprake van een misverstand. Als het basisinkomen er is, is het niet zo dat ineens alle regelingen weg zouden zijn. Integendeel, dat is niet waar. Wel wordt het een stuk eenvoudiger en overzichtelijker. Het uitgangspunt is dat is ook het uitgangspunt van de nota dat je bekijkt hoe mensen beter kunnen functioneren en vrij worden. Het gaat niet zozeer om de discussie of de huidige regelingetjes fout zijn, maar over de vraag hoe je mensen een betere toekomst en een betere inhoud aan hun eigen leven kunt geven, net als betere kansen voor ontplooiing. Daaraan zal een basisinkomen een heel goede bijdrage leveren. Dat financier je door een vereenvoudiging, maar niet door de 100%-vereenvoudiging die de heer Heerma wellicht veronderstelt. De voorzitter: Ikzelf heb nog een vraag als woordvoerder van de PvdA. Ik heb met een schuin oog gekeken naar de drie A4 tjes. Klopt mijn conclusie dat het basisinkomen lager wordt dan de bijstand nu is, maar het leven duurder wordt? Klopt het dat de boodschappen duurder worden omdat een deel van de financiering komt uit de ophoging van de btw op de spullen die we allemaal kopen? De heer Klein (Klein): Kijk naar het richtinggevende bedrag dat we hadden. Voor alleenstaanden gaat het om een verlaging, waardoor compensatie noodzakelijk is. Voor twee mensen in een huis met bijstand of een gepensioneerd echtpaar gaat het om een verhoging, want twee keer 800 is Dat is meer dan de huidige bijstand en AOW voor twee personen. De heer Kerstens Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

53 heeft gelijk dat de bijstandsnorm voor alleenstaanden nu hoger is dan 800. Voor hen zal een compensatie nodig zijn. Die is er ook in verwerkt. De voorzitter: Ik zie het basisinkomen breder dan alleen de discussie over de vraag hoe hoog het is en wat het kost, hoewel dat uitermate relevante zaken zijn. Immers, het basisinkomen is een van de alternatieven wanneer je nadenkt over een nieuwe sociale zekerheid. Toch kom ik nog even terug op de kosten ervan en het voorstel van de heer Klein. Ik zie dat de btw omhooggaat. De boodschappen worden daarmee duurder. Betekent dit dat alle alleenstaanden in Nederland, die niet meer geholpen worden bij het aan een baan komen, aangezien de heer Klein daarvoor ook alle financiën schrapt, met minder geld minder, zelfs dúbbel minder kunnen kopen? Zij hebben immers minder euro s, maar kunnen daarvoor ook minder bloemkolen, aardappelen en brood kopen. De heer Klein (Klein): Wat betreft de financiering maken we keuzes. Een van de keuzes in ons voorstel is om de btw te verhogen. Dat is ook aan de orde in andere voorstellen. Het gaat dan om het lage tarief en het hoge tarief in de btw. Er is in dat kader een compensatie voor alleenstaanden. Dan praat je met name over de wooncomponent van het inkomen, omdat die voor mensen minder of zelfs niet beïnvloedbaar is. De voorzitter: Dan komt er een nieuw soort huurtoeslag? De heer Klein (Klein): Ja. Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): Wij proberen nu om mensen met een arbeidsbeperking die graag willen werken via de Participatiewet te begeleiden naar werk, omdat ook zij zichzelf willen ontplooien en een bijdrage willen leveren. De heer Klein zet deze mensen gewoon in de kou, want hij schaft alle regelingen die we daarvoor hebben af. Hij geeft ze gewoon geld en zegt: je doet er niet meer toe. Staat de heer Klein dat werkelijk voor? De heer Klein (Klein): Ik begrijp dat het een beetje kort dag is om daar nu op te reageren, maar dat staat er echt niet. Er staat niet: mensen die onder de Participatiewet vallen, doen geen activiteiten meer. Zij zullen met het basisinkomen, dat ze uiteraard wel hebben, nog gestimuleerd worden en mogelijkheden krijgen om een bijdrage te leveren aan de samenleving. De voorzitter: Zijn er andere collega s die vinden dat er echt nog vragen zijn blijven liggen en die de heer Klein in de gelegenheid willen stellen om daar alsnog zijn licht over te laten schijnen? Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik heb op zich heel veel vragen, maar ik heb er vooral veel moeite mee dat deze initiatiefnota niet goed genoeg is uitgewerkt. Dat gevoel houd ik eraan over. De heer Klein kan simpelweg een heleboel vragen niet precies genoeg beantwoorden. Bij dit overzicht heb ik meer vragen dan ik zou willen. Ik vind het nu langzamerhand grote stappen, snel thuis worden. Dat wil ik ook gezegd hebben. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

54 De heer Klein (Klein): Dat is een volkomen logische en terechte analyse van mevrouw Koşer Kaya. De inzet van de initiatiefnota is: hoe kunnen we met elkaar de discussie over het basisinkomen in Nederland verder inhoud geven? Hoe kunnen we er met elkaar voor zorgen dat het basisinkomen tot oplossingen en tot nieuwe ideeën leidt? Daarover zijn heel veel ideeën, van de heer Bregman, van de Vereniging Basisinkomen, van de heer Hoeijmakers van de partij van mevrouw Koşer Kaya en van nog vele anderen. Zij hebben allemaal ideeën en denken daar op een goede manier over na. De vraag hoe je dat met elkaar gaat doen, is één kant. De andere kant is de terechte vraag hoe je het zelf mogelijkerwijs zou invullen. Ik vind dat je als een verantwoordelijk Kamerlid en als een verantwoordelijke partij niet kunt zeggen: ja, dat zoeken we nog wel een keer uit. Op die vraag ga je dus een antwoord geven. Mijn antwoord heb ik vandaag voorgelegd. Er zijn dus eigenlijk twee lijnen. De eerste lijn is de lijn van de initiatiefnota, waarin de vraag wordt gesteld of wij voor het principe van een basisinkomen zijn en hoe we dat dan inhoud kunnen geven, op basis van een vervolgonderzoek naar de financiële consequenties, de maatschappelijke effecten, de gedragseffecten en de werkgelegenheidseffecten. Als je het basisinkomen dan zou willen, zijn er keuzemogelijkheden. Dat is de tweede lijn. Ik geef mogelijkheden aan. Die kunnen we straks in de verkiezingsstrijd met elkaar delen of we kunnen elkaar daarop bestrijden, maar dat staat los van de vraag uit de initiatiefnota of we met elkaar het basisinkomen verder inhoud willen geven. Dat geeft mij tevens de gelegenheid om in te gaan op de experimenten. Er zijn belangrijke vragen gesteld over de gemeentelijke experimenten. Ik juich de gemeentelijke experimenten toe. Deze experimenten kunnen altijd informatie opleveren, maar ze hebben een beperkte doelgroep, namelijk mensen in een aantal gemeenten die in de bijstand zitten. Dat wordt een regelarme bijstand. Het is maar een beperkte groep. Je zou er dus wel wat van kunnen leren en ik heb er niks op tegen, maar de beperking van het experiment is dat het een kleine groep betreft. We hebben ook nooit geëxperimenteerd met een deel van de gepensioneerden wel AOW geven en een deel niet, of met een deel van de ouders wel kinderbijslag geven en een deel niet. Zodra het over het socialezekerheidsstelsel gaat, moet je zoiets in één keer invoeren. Dan praat je dus over een basisinkomen dat je direct moet invoeren. Maar de gedachte is niet: huppekee, dat doen we morgen maar even. Dat kan helemaal niet. Daarvoor heb je een tussenstap nodig, en die tussenstap heb ik geprobeerd aan te geven in de initiatiefnota: laten we met elkaar die verschillende opties goed op elkaar afstemmen. En ja, een basisinkomen biedt een perspectief. De voorzitter: Dank u wel. Dit was de eerste termijn van de zijde van de collega die de initiatiefnota het licht heeft doen zien. Alvorens wij aan een tweede termijn van de Kamer toekomen, stel ik de vraag die ik zonet ook al de revue heb laten passeren in relatie tot de berekeningen die de heer Klein aan ons heeft verstrekt voor de financiering van de wijze waarop hij als verantwoord Kamerlid het basisinkomen vorm zou willen geven. Willen de leden daar nu op ingaan in een tweede termijn? Of heeft iemand een voorstel van orde naar aanleiding van het tijdstip waarop de papieren zijn ontvangen? De heer Heerma zit met zijn vinger te wapperen, dus hij krijgt de beurt. De heer Pieter Heerma (CDA): Ik zou het voorstel van orde willen doen om de tweede termijn op een later moment te houden, gegeven de grote hoeveelheid vragen die toch niet beantwoord zijn in eerste termijn en de drie A4 tjes die we hebben gekregen. Laten we de tweede termijn op een ander moment doen. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

55 De voorzitter: Ik kijk even naar de collega s. Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD): Ik heb daar minder behoefte aan, zeg ik heel eerlijk. Het is inderdaad waar dat we deze stukken heel laat hebben gekregen, maar dat staat wat mij betreft los van de principiële vraag die de heer Klein gesteld heeft. Is dit een begaanbare weg? Ik denk dat iedereen wel kan raden hoe de VVD in deze wedstrijd staat. Voor ons geen onderzoek; het is voor ons geen begaanbare weg. Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik sluit me aan bij het voorstel van de heer Heerma. Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik denk dat dat inderdaad een logische route is. Ik kan me wel voorstellen dat vragen die nu niet beantwoord zijn, dan alsnog schriftelijk beantwoord worden. Wellicht voelt de heer Klein naar aanleiding van het debat van vandaag ook de behoefte om zijn nota nog aan te passen. Ik zit even te bedenken hoe we dit de volgende keer een concrete stap verder kunnen brengen. De voorzitter: Dat begrijp ik. Ik bekijk even of de heer Ulenbelt hier nog iets aan toe te voegen heeft. De heer Ulenbelt (SP): Ik sluit me aan bij de heer Heerma. De voorzitter: Dat doe ik zelf ook, namens de PvdA. Ik sluit me ook aan bij de zinnige procesopmerkingen van mevrouw Voortman. Ik kijk nu even naar de heer Klein, die op dit moment niet anders kan dan kennisnemen van wat de meerderheid van de Kamer vindt. Wellicht kan hij ons wel meedelen of hij het nuttig en mogelijk acht om de Kamer op korte termijn dan kan hij nog wat tempo maken met de verdere behandeling van zijn initiatiefnota te voorzien van nadere informatie. De heer Klein (Klein): Het is volstrekt logisch dat wij de vragen die zijn blijven liggen, graag beantwoorden. Dat zullen wij graag schriftelijk doen. De collega s kunnen die antwoorden vervolgens gebruiken voor hun inbreng in tweede termijn. Ik neem kennis van de uitspraak van de collega s dat zij op de andere stukken nog willen kauwen voordat zij daar een reactie op geven. Die reactie zie ik met vertrouwen tegemoet. De voorzitter: Dan stel ik voor dat de heer Klein het aan hem meegegeven huiswerk gaat doen en de collega s het huiswerk dat zij hebben meegekregen op de drie A4 tjes, en dat we in de procedurevergadering van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen bekijken hoe en op welke termijn we hieraan een vervolg kunnen geven. Ik ga nu over tot sluiting van deze vergadering, onder dankzegging aan de heer Klein en zijn medewerker, aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als adviseur van de Kamer en zijn medewerkers en natuurlijk aan alle mensen die hiernaartoe zijn gekomen om te horen hoe er in de Kamer zo links en rechts wordt gedacht over het basisinkomen. Sluiting uur. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

56 r Tweede Kamer der Staten-Generaal Commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven Postbus EA Den Haag Zutphen, 20 september 2016 Geachte commissieleden, Met ons burgerinitiatiefwww.basisinkomen2ül8.nl hebben we al meer dan handtekeningen verzameld, ruim boven de benodigde Met deze aanbiedingsbrief brengen we u op de hoogte van de letterlijke tekst van ons burgerinitiatief zoals deze is ondertekend door velen. Beste Tweedekamerleden, Wij zien in een onvootwaardeljk basisinkomen veel voordelen. Het verschaft iedereen een minimale bestaanszekerheid Mensen hebben de vrijheid om zelf keuzes te maken tussen betaald werk, opleiding, onderneming, vrijwilligerswerk en/of (mantel) zorg. o Het rondpompen van geld, de bijbehorende bureaucratie en controles kunnen afgeschaft worden. Mensen worden bevrijd van de beperkende etiketten die nu geplakt worden. Het loont als mensen met elkaar samenwerken, kosten delen en/of samenwonen. Gelijktijdige hervorming van de arbeidsmarkt zorgt voor meer betaald werk en meer (deeltijd) banen. We laten zien dat het basisinkomen nu al betaalbaar is als we de beschikbare middelen anders verdelen. Naast een basisinkomen krijgen mensen ook een gratis basiszorgverzekering en een toelage per kind onder de 18 jaar. Daarom zijn wij een groot voorstander van invoering van het basisinkomen met ingang van Graag ontvangen we van u een positieve bevestiging dat ons burgerinitiatief behandeld kan worden in de Tweede Kamer. Met vriendelijke groet, Stichting Basisinkomen20l 8 Johan Luijendijk Pieter Parmentier Michael Amende De Waarden GB ZUTPHEN bericht@basisinkomen2018.nl

57 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven Nr. 3 VERSLAG OVER HET BURGERINITIATIEF «BASISINKOMEN 2018» Vastgesteld 15 december 2016 Het burgerinitiatief Het burgerinitiatief «Basisinkomen 2018» is op dinsdag 25 oktober 2016 door de initiatiefnemers aangeboden aan de voorzitter van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven. De initiatiefnemers roepen de Kamer op dit onderwerp te agenderen teneinde de invoering van het basisinkomen met ingang van 2018 mogelijk te maken. Voor een meer uitgebreide toelichting op het burgerinitiatief wordt verwezen naar de brief van de initiatiefnemers d.d. 20 september jl. De initiatiefnemers hebben inmiddels ruim steunbetuigingen verzameld. Ontvankelijkheid De commissie heeft onderzocht of het burgerinitatief voldoet aan de voorwaarden die de Kamer heeft gesteld om door haar behandeld te worden, welke behandeling uit zal monden in een uitspraak van de Kamer over het verzoek. De commissie heeft aan de hand van de gebruikelijke steekproef geconstateerd dat het burgerinitiatief is voorzien van de minimaal vereiste geldige steunbetuigingen. Deze zijn langs digitale weg verzameld. Op verzoek van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzocht of het voorstel in de twee jaar voorafgaande aan de indiening van het burgerinitiatief in concluderende zin in de Kamer aan de orde is geweest. In de brief van de griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 29 november 2016 wordt namens de commissie gemeld dat «uit haar onderzoek blijkt dat het onderwerp van het burgerinitiatief op verschillende momenten aan de orde is geweest bij de behandeling in de Kamer.» kst ISSN s-gravenhage 2016 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

58 De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid schrijft dat de Kamer op dit moment de initiatiefnota van het lid Klein over het basisinkomen: «Zeker Flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen» (34 393) in behandeling heeft. Op 19 september jl. heeft de eerste termijn van een notaoverleg over deze initiatiefnota plaatsgevonden. In haar procedurevergadering van 11 oktober heeft de commissie besloten om ten behoeve van de verdere behandeling van de initiatiefnota aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een reactie te vragen op de door het lid Klein ter vergadering uitgereikte berekening «Financiering van de invoering van het basisinkomen» afkomstig uit het Verkiezingsprogramma van de Vrijzinnige Partij. Na ontvangst van de reactie van de Minister zal worden besloten over de voortzetting van de behandeling van de initiatiefnota. Daarnaast heeft de Kamer op 8 november jl. een motie verworpen van het lid Klein over de haalbaarheid en wenselijkheid van de invoering van een basisinkomen in Nederland in het kader van de AMvB Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet (34 352, nr. 44). Tot slot wijst de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid erop dat op 27 november 2014 de Kamer een motie heeft verworpen van het lid Klein over een verkenning naar de invoering van een sociaal basisbudget ( XV, nr. 48). Op basis van dit advies en eigen onderzoek stelt de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven vast dat het onderwerp van het burgerinitiatief «Basisinkomen 2018» de afgelopen twee jaar vaker heeft geleid tot een uitspraak van een Kamermeerderheid in de vorm van een motie of anderszins. Zij is derhalve van mening dat het burgerinitiatief ten aanzien van het 2-jaarscriterium niet ontvankelijk kan worden verklaard. Behandelingsvoorstel De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven stelt de Kamer voor het burgerinitiatief «Basisinkomen 2018» wat betreft de voorwaarde van voldoende ondersteuning ontvankelijk te verklaren, maar niet ten aanzien van het 2-jaarscriterium. De commissie adviseert de Kamer om het burgerinitiatief in handen te stellen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met de kanttekening dat de initiatiefnemers, zoals te doen gebruikelijk, in de gelegenheid zullen worden gesteld om het burgerinitiatief mondeling nader toe te lichten. De voorzitter van de commissie, Neppérus De griffier van de commissie, Roovers Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

59 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Uitvoering en evaluatie Participatiewet Nr. 39 Ontvangen ter Griffie op 30 september De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur is aan de Kamer overgelegd tot en met 28 oktober De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan niet eerder worden gedaan dan op 29 oktober BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 30 september 2016 Hierbij bied ik u het ontwerpbesluit «Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet» aan. Voor de inhoud van het besluit verwijs ik u naar het ontwerpbesluit en de Nota van Toelichting 1. De voorlegging geschiedt in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure van artikel 83, zesde lid, van de Participatiewet. Deze bepaling biedt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het ontwerpbesluit voordat deze zal worden vastgesteld. Op grond van de aangehaalde bepaling geschiedt de voordracht aan de Koning niet eerder dan vier weken nadat de ontwerpregeling aan beide Kamers der Staten- Generaal is overgelegd. Een gelijkluidende brief heb ik gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma 1 Raadpleegbaar via kst ISSN s-gravenhage 2016 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

60 NOTA VAN TOELICHTING Algemeen 1. Inleiding 1.1 Algemeen Per 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. Daarmee is het principe van één regeling voor iedereen die niet zelfstandig in zijn bestaan kan voorzien met als uitgangspunt dat iedereen naar vermogen in staat is om te werken, ook de mensen met een arbeidsbeperking die daarvoor aangewezen zijn op ondersteuning, doorgevoerd. Met de Participatiewet beoogt de regering om iedereen naar vermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar betaald werk. De Participatiewet draagt bij aan de ambitie van het kabinet om zoveel mogelijk mensen mee te laten doen aan de maatschappij. Werk biedt de beste sociale zekerheid. Het is bovendien meer dan een inkomen: het biedt kansen op zelfontplooiing, geeft mensen eigenwaarde en zorgt voor sociale contacten. Het sociale zekerheidstelsel in Nederland is gebaseerd op solidariteit en activering. Hier mogen we trots op zijn. De wereld om ons heen staat echter niet stil. Het sociale zekerheidsstelsel vraagt om onderhoud om het stelsel betaalbaar en toekomstbestendig te houden. Ook is een blijvend draagvlak in de samenleving onmisbaar voor de sociale voorzieningen. De regering vindt het om deze redenen belangrijk dat innovatie ruimte krijgt zodat bruikbare kennis ontstaat om de effectiviteit van de Participatiewet te versterken. Met dit besluit maakt de regering het voor gemeenten mogelijk om te onderzoeken wat het beste werkt om mensen naar regulier werk (algemeen geaccepteerde arbeid) toe te leiden. 1.2 Aanleiding en doelstelling De aanleiding voor dit besluit is de wens van enkele gemeenten om te experimenteren met de Participatiewet. Specifiek gaat het hier om de experimenteerplannen van de gemeenten Groningen, Tilburg, Utrecht en Wageningen die de regering in september 2015 heeft ontvangen. Deze gemeenten willen graag experimenteren met onder andere minder verplichtingen voor bijstandsgerechtigden. Hiermee willen de gemeenten onderzoek doen naar een effectievere en efficiëntere uitvoering van de Participatiewet vanuit het perspectief van meer vertrouwen, meer ruimte voor eigen verantwoordelijkheid en een prikkel om inkomsten te verwerven. Ook is in de Tweede Kamer de motie Voortman (Kamerstukken II, 2015/2016, 24515, nr. 318) aangenomen die de regering verzoekt een algemene maatregel van bestuur (AMvB) op basis van artikel 83 uit de Participatiewet voor experimenteerruimte dusdanig vorm te geven, dat er ruimte is voor variatie in de experimenten. De motie verzoekt de regering tevens om eventueel andere gemeenten dan de vier waarmee de staatssecretaris heeft gesproken, de mogelijkheid te geven om een eigen experiment te kunnen uitvoeren. Met dit besluit geeft de regering uitvoering aan deze wens van de Tweede Kamer. De regering wil met dit besluit gemeenten de mogelijkheid bieden om door middel van experimenten te onderzoeken hoe de Participatiewet met betrekking tot arbeidsinschakeling doeltreffender uitgevoerd kan worden. Met arbeidsinschakeling wordt het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet bedoeld. Met algemeen geaccepteerde arbeid wordt tevens bedoeld werk waarbij gebruik gemaakt wordt van loonkostensubsidie om de verminderde loonwaarde te compenseren, beschut werk, en detachering vanuit de Wsw bij een reguliere werkgever. Onbeloonde activiteiten zoals vrijwilligerswerk, sociale activering, participatieplaatsen of andere vormen van werken met behoud van een volledige uitkering vallen niet onder het begrip arbeidsinschakeling. De regering vindt het van groot belang dat de experimenten op een wetenschappelijk gefundeerde wijze beleidsrelevante informatie opleveren om de Participatiewet te versterken. Het centrale doel daarbij is het onderzoeken wat werkt om bijstandsgerechtigden volledig onafhankelijk te laten worden van de bijstand via werk (uitstroom naar werk). De regering heeft besloten om uit het ruime palet van experimenteermogelijkheden, die artikel 83 van de Participatiewet biedt, een 1 57

61 tweetal artikelen open te stellen om mee te experimenteren. Het betreft artikel 9, eerste lid en artikel 31, tweede lid, onderdeel n (In hoofdstuk 2 hierop nader ingegaan). 1.3 Achtergrond De regering heeft vanaf het voorjaar 2015 diverse signalen ontvangen van gemeenten dat zij belangstelling hebben voor het experimenteren met de Participatiewet op basis van artikel 83 van deze wet. Naar aanleiding van de oproep van de staatssecretaris van SZW aan gemeenten om met concrete experimenteervoorstellen te komen heeft zij deze van Groningen, Tilburg, Utrecht en Wageningen ontvangen. Vanaf september 2015 heeft de regering op bestuurlijk en ambtelijk niveau intensief gesprekken gevoerd met de genoemde gemeenten. De gesprekken hadden als doel om tot een AMvB te komen die past in de geest van de Participatiewet, een goede wetenschappelijke onderbouwing kent en toegankelijk is voor meer gemeenten die ook belangstelling hebben voor een experiment met de Participatiewet. Bij de ontwikkeling van dit besluit zijn de plannen van de gemeenten zo goed mogelijk in betrokken. Van de zijde van deze gemeenten is de afgelopen periode ook veel tijd en energie gestoken om hun plannen samen met SZW nader vorm te geven. De regering spreekt dan ook haar waardering uit voor de constructieve en coöperatieve opstelling van gemeenten Groningen, Tilburg, Utrecht en Wageningen. Zoals de staatssecretaris van SZW op 27 oktober 2015 aan de Tweede Kamer heeft geschreven 1, vindt de regering het van belang dat experimenten onder meer aansluiten bij het activerende karakter van de wet. Dit is in acht genomen bij de inrichting van de experimenteermogelijkheden zoals in de AMvB bepaald. Experimenten met het vrijlaten van alle inkomsten van bijstandsgerechtigden of een ruimer deel daarvan, zoals gemeenten voorstellen, vindt de regering onwenselijk. Want het stelsel van sociale zekerheid is in belangrijke mate gebaseerd op solidariteit. In de optiek van de regering draagt het onbeperkt bijverdienen naast een bijstandsuitkering niet bij aan solidariteit. 1.4 Reikwijdte van de mogelijkheid om te experimenteren Op grond van artikel 83 van de Participatiewet kan er bij wijze van experiment van diverse artikelen van de wet worden afgeweken. Het eerste lid van artikel 9 schrijft kort gezegd voor dat een belanghebbende (de bijstandsgerechtigde) de plicht heeft om werk te verkrijgen, werk te aanvaarden en te behouden, en een tegenprestatie te verrichten. Artikel 31, tweede lid, bevat een ruime opsomming van inkomsten, de zogenoemde middelen die niet in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of en tot welk bedrag de bijstand wordt vastgesteld. De keuze om experimenten met deze artikelen mogelijk te maken is gebaseerd op de voorstellen van gemeenten. Dit houdt voorts in dat er geen gebruik kan worden gemaakt om van andere in artikel 83 genoemde artikelen af te wijken. 1.5 Rechtspositie deelnemers experimenten De Participatiewet biedt rechten waartegenover verplichtingen staan. Een experiment kan voorzien in een experimenteergroep die te maken krijgt met strengere verplichtingen, dan de referentiegroep die niet deelneemt aan het experiment. Een andere experimenteergroep kan te maken krijgen met minder of zelfs tijdelijk geen verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling ten opzichte van de referentiegroep. Voorts kan een groep te maken krijgen met een gedeeltelijke vrijlating van inkomsten uit arbeid. Een experiment waar gekozen wordt voor een experimenteergroep waarbij de verplichtingen tijdelijk verminderd of uitgeschakeld worden, dient ook een experimenteergroep te bevatten waarin de verplichtingen tijdelijk geïntensiveerd worden. Uitgangspunt van het experiment is vrijwilligheid van de bijstandsgerechtigde om deel te nemen aan het experiment. Bijstandgerechtigden nemen deel, nadat kennis is genomen van de voorwaarden van het experiment waaronder de veranderde rechten en verplichtingen die volgen uit deelname van het experiment. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de keuze om deel te nemen aan een experiment en daarmee ongelijke rechten en plichten ten aanzien van de referentiegroep geïnformeerd gebeurt. Dat is van belang aangezien deelname aan het experiment 1 Kamerstukken II 2015/16, 33161, nr

62 het geheel aan rechten en verplichtingen ten opzichte van het niet deelnemen aan het experiment verandert. Het gevolg daarvan is dat deelnemers aan het experiment geen beroep kunnen doen op de rechten en verplichtingen die gelden voor niet deelnemers aan het experiment, en omgekeerd kunnen niet deelnemers van het experiment geen beroep doen op rechten en verplichtingen die voor deelnemers van het experiment gelden. Indien gekozen is voor deelname aan het experiment, kan men niet meer besluiten om te stoppen met het experiment, er uit te stappen, of op andere wijze de deelname beëindigen. Alleen in geval van dringende redenen kan deelname aan het experiment worden beëindigd, dat wil zeggen bijzondere omstandigheden in het individuele geval naar het oordeel van de gemeente. Deelnemers worden vervolgens volledig willekeurig verdeeld over de verschillende groepen die worden onderzocht. Er is geen invloed van de deelnemer op plaatsing in een specifieke groep. Zo wordt een deel van de vrijwillig deelnemende bijstandsgerechtigden geplaatst in de experimenteergroep die afwijkt van artikel 9, eerste lid en 31, tweede lid, onderdeel n, van de wet, en wordt een deel van de deelnemers geplaatst in de controlegroep. De deelnemer kan niet kiezen voor een groep, en kan ook niet van groep veranderen. Voor iedere bijstandsgerechtigde in een deelnemende gemeente staat de keuze volledig vrij om wel of niet deel te nemen aan het experiment. Deze vrije keuze om wel deel te nemen heeft daarna aan het experiment verbonden consequenties tot gevolg. 3 59

63 2 Inhoud van de experimenten In een experiment met de Participatiewet gelden afwijkende regels dan wettelijk verankerd in de Participatiewet. Dit biedt een mogelijkheid tot innovatie en onderzoek naar de werking van onderdelen van de wet. In het voortraject van dit besluit is steeds benadrukt dat het van belang is dat experimenten passen in de geest van de Participatiewet. Primair gaat het dan om een activerend stelsel dat een vangnet biedt voor degenen die niet zelf in de noodzakelijke kosten van bestaan kunnen voorzien. Deze uitgangspunten zijn geborgd in de wijze waarop gekozen is op welke wijze in een experiment afgeweken kan worden van wettelijke bepalingen van de Participatiewet. 2.1 Veranderingen en vormgeving van het experiment Gebaseerd op het initiële verzoek van een aantal gemeenten staat de regering toe dat gemeenten een definitief voorstel kunnen indienen op basis van deze AMvB om te experimenteren met de arbeids- en re-integratieverplichtingen en met een gedeeltelijke vrijlating van inkomsten uit arbeid als financiële prikkel (zie verderop in toelichting bij onderzoeksgroep vrijlatinggroep). Dit houdt concreet in dat het besluit mogelijk maakt dat van artikel 9, eerste lid en artikel 31, tweede lid, onderdeel n van de Participatiewet kan worden afgeweken. De regering heeft ervoor gekozen om bij de wijze van loslaten van de verplichtingen te borgen dat mensen actief blijven werken aan hun arbeidinschakeling. Op deze wijze beoogt de regering wel een afwijking van de wet toe te staan bij wijze van experiment, maar dit op een zodanige manier te doen dat het activerend karakter van de Participatiewet behouden blijft. Op deze manier sluit het experiment aan bij de geest van de Participatiewet. Indien bijstandsgerechtigden zelf uit eigen initiatief voldoende inspanningen ondernemen, kunnen de verplichtingen on hold worden gezet. Voor degenen waarbij dit niet tot inzet leidt, zullen de verplichtingen en bijbehorende maatregelen uiterlijk zes maanden na eerste aanzegging gaan gelden. Centraal staan dus de eigen initiatieven van bijstandsgerechtigden, indien gewenst wel ondersteund door gemeenten, waarbij de arbeidsen re-integratieverplichtingen alleen ingezet worden voor degenen waarbij dit instrument noodzakelijk is. Om de werking van de verplichtingen volledig te onderzoeken heeft de regering ervoor gekozen dat er tegelijkertijd een intensivering van de verplichtingen wordt onderzocht. Hiermee kunnen de experimenten inzicht bieden in de wijze waarop de verplichtingen het meest activerend ingezet kunnen worden. De gedeeltelijke vrijlating van inkomsten uit arbeid die onderzocht kan worden op basis van dit Besluit sluit aan bij het activerende karakter van de Participatiewet: op welke wijze kan arbeidsinschakeling bevorderd worden en kunnen bijstandgerechtigden via een financiële beloning geprikkeld worden om sneller onafhankelijk te worden van het vangnet dat de bijstand biedt. De regering heeft er voor gekozen geen andere financiële prikkel, zoals veel ruimere vrijlatingen van inkomsten uit arbeid, toe te staan, omdat deze niet passen bij het tijdelijke vangnet karakter van de wet. Werken moet lonen, blijft het voornaamste adagium. Gemeenten kunnen onderzoek doen naar de verplichtingen en naar de financiële prikkel. In alle experimenten dient er een controlegroep te zijn van deelnemers aan het experiment, die niet in één van de afwijkende experimentengroepen komen en waarvoor de reguliere Participatiewet blijft gelden. Ook dient er een referentiegroep zijn van bijstandsgerechtigden die zich niet aanmelden voor het experiment (en dus niet deelnemen) en onder de reguliere Participatiewet vallen (zie ook hoofdstuk 3). Een experiment kan alleen plaatsvinden als er een referentiegroep is, en minimaal twee experimentgroepen waaronder in ieder geval de controlegroep. Indien geëxperimenteerd wordt met de arbeids- en re-integratieverplichtingen dient het hele spectrum van verplichtingen te worden onderzocht. Het gaat dan om zowel de onderzoeksgroep Proefperiode als de onderzoeksgroep Intensief Klantmanagement. Het is verder aan gemeenten om in hun experimenteervoorstel onderzoekgroepen te combineren en een keuze te maken tussen onderzoeksgroepen. 4 60

64 Onderzoeksgroep Verplichtingen I Proefperiode Eén groep (proefperiode) krijgt in het experiment geen formele arbeids- en reintegratieverplichtingen 2 opgelegd, maar dient wel actief te zijn en te werken aan de arbeidsinschakeling en dit zelf in te richten. De gemeente informeert na zes maanden naar de vorderingen van de activiteiten van de bijstandsgerechtigde en kijkt of er voldoende inspanningen worden verricht ten behoeve van arbeidsinschakeling. Onder voldoende inspanningen wordt in ieder geval verstaan het naar vermogen inspannen ten behoeve van arbeidsinschakeling. Het is aan de gemeente om te beoordelen of de activiteiten die de bijstandsgerechtigde heeft ondernomen hieraan voldoen. De periode waarin er geen formele verplichtingen gelden en dus ook geen maatregel bij nietnaleving van die verplichtingen is een proefperiode om te bezien of de bijstandsgerechtigde zelf, zonder mogelijke sancties, aan de slag gaat en werkt aan zijn of haar arbeidsinschakeling. De gemeente doet na zes maanden een aanzegging indien er onvoldoende activiteiten zijn ondernomen naar het oordeel van de gemeente. Indien de bijstandsgerechtigde bij het tweede contactmoment, na twaalf maanden, geen verbeteringen laat zien, wordt de proefperiode beëindigd. De bijstandsgerechtigde krijgt de reguliere (formele) arbeids- en reintegratieverplichtingen opgelegd. Daaruit volgt ook dat het reguliere (verplichte) maatregelenbeleid bij niet-naleving van de verplichtingen gaat gelden na de proefperiode. Dit betekent dat niet-naleving van de verplichtingen na twaalf maanden direct gevolgen heeft in de vorm van een maatregel. Een beëindiging van de proefperiode betekent niet dat het experiment volledig is afgelopen voor de bijstandsgerechtigde, want diens resultaten blijven van belang in het onderzoek. Als de bijstandsgerechtigde zich zonder formele verplichtingen voldoende inzet voor zijn of haar arbeidsinschakeling, kan de experimentele periode zonder formele verplichtingen voortduren gedurende het experiment. Onderzoeksgroep Verplichtingen II Intensief Klantmanagement Voor één andere groep (intensivering) worden de arbeids- en re-integratieverplichtingen geïntensiveerd, waarbij het huidige (verplichte) maatregelenbeleid bij niet naleving van toepassing blijft. Dit is mogelijk binnen de huidige kaders van de Participatiewet. In het besluit hoeft voor deze onderzoeksgroep geen afwijking van één van de wetsartikelen te worden opgenomen. Deze aanvullende groep Intensief Klantmanagement is als aanvullende toelatingsvoorwaarde vastgelegd in het besluit. In deze groep hebben bijstandsgerechtigden in ieder geval vaker fysieke contactmomenten, minimaal eens in de twee maanden. Daarnaast intensiveren gemeenten het aantal activiteiten die de bijstandsgerechtigde moet ondernemen. Intensivering betekent ten minste een verdubbeling van het aantal contactmomenten en re-integratie inspanningen ten opzichte van de reguliere aanpak van de gemeente. Onderzoeksgroep vrijlatinggroep De Participatiewet kent door gedeeltelijke vrijlatingen van inkomsten uit arbeid financiële prikkels die als doel hebben om arbeidinschakeling te stimuleren. Een vrijlating houdt in dat een bijstandsgerechtigde tijdelijk een deel van het inkomen mag houden in aanvulling op de uitkering het inkomen wordt tijdelijk niet volledig verrekend met de uitkering. In de huidige situatie is het mogelijk om inkomsten uit arbeid tot 25%, met een maximum van 199,00 per maand, gedurende maximaal een halfjaar niet tot de middelen te rekenen als dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. In het experiment wordt in de praktijk onderzocht hoe financiële prikkels tot arbeidsinschakeling doeltreffender vorm kunnen worden gegeven. Dit kan worden onderzocht door een groep in het experiment een andere financiële prikkel te geven. Daarom kiest de regering voor de verruiming van de duur van de huidige vrijlating én voor verdubbeling van het percentage van inkomsten dat vrijgelaten kan worden. In een experiment kunnen gedurende 24 maanden de inkomsten uit arbeid tot 50%, met een maximum van 20,4% van de geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande per maand worden vrijgelaten. De maximale vrijlating voor gehuwden is 20,4% van de 2 Het gaat dan om de verplichting tot verkrijgen, aanvaarden, en behouden van arbeid, verplichte deelname aan re-integratietrajecten en om de tegenprestatie (artikel 9, eerste lid, PW). 5 61

65 bijstanduitkering die aan één partner toekomt (50% van de gehuwden norm). Voor de vaststelling van de maximum vrijlating is gerekend met normbedragen die per 1 juli 2016 gelden. Dit komt neer op een (individuele) maximum vrijlating van 199 euro (20,4% van 977,15) per maand voor een alleenstaande en een (gezamenlijke) maximum vrijlating van 142 (20,4% van 697,96) per maand voor gehuwden. Gehuwden kunnen de maximum vrijlating van 142 onderling verdelen. Een gehuwde kan zo maximaal gedurende 24 maanden 142 bijverdienen als zijn of haar partner niet werkt. Door de keuze voor de genoemde vrijlatingbedragen wordt voorkomen dat er een armoedeval ontstaat en blijft voor zowel alleenstaanden als gehuwden de prikkel tot uitstromen naar werk bestaan doordat het, ondanks de vrijlating, financieel aantrekkelijker is om als eenverdiener een inkomen op WML-niveau te verwerven. De regering heeft voor deze vorm van vrijlating gekozen omdat dit zoveel mogelijk aansluit bij de huidige vrijlating in de Participatiewet en het gemeenten tegelijkertijd de ruimte biedt om te kiezen voor een verdubbeling van het percentage van de inkomsten dat vrijgelaten kan worden (van 25% naar 50%) en een langere vrijlatingsduur (van 6 maanden naar 24 maanden). Aanvullende voorwaarden Naast de wijze van afwijken van enkele wetsartikelen vindt de regering het van belang enkele overige voorwaarden te stellen. Het betreft toelatingsvoorwaarden die gemeenten invullen om door de staatssecretaris aangewezen te kunnen worden als experimenteergemeente. Voorop staat dat alleen gemeenten die de Participatiewet rechtmatig uitvoeren, in aanmerking komen voor deelname aan een experiment. In alle onderzoeksgroepen geldt dat er regelmatig individueel contact is met de gemeente (in ieder geval elke 6 maanden). Elk experiment moet voldoen aan wetenschappelijke standaarden, zie ook hoofdstuk drie over het wetenschappelijk kader. Deelname aan het experiment is vrijwillig voor bijstandsgerechtigden. Het is niet mogelijk om deelname te verplichten. Na aanmelding en ondertekening van de deelnemersverklaring is blijvende deelname aan het experiment verplicht. Hierover en over de gevolgen dienen deelnemers goed te worden geïnformeerd in de deelnemersverklaring. Alleen bij dringende redenen, ter beoordeling aan de gemeenten, kan als uitzondering tussentijds het experiment wel gestopt worden. De kosten voor het experiment, zowel de uitvoeringskosten als de (extra) uitkeringslasten, worden gedragen door de gemeente die een aanvraag indient die geaccepteerd wordt. 2.2 Begrenzing van het experiment De innovatiebepaling in de Participatiewet maakt het mogelijk dat er maximaal gedurende drie jaar bij wijze van experiment kan worden afgeweken van bepaalde onderdelen van de wet. Het is de bevoegdheid van de Minister om gemeenten op hun verzoek aan te wijzen voor deelname aan het experiment. De regering heeft hier een aantal keuzes in gemaakt. Aantal experimenteergemeenten Naast de vier initiatiefgemeenten die sinds 2015 betrokken zijn bij de voorbereidingen van het experiment, zijn er signalen dat meerdere gemeenten ook geïnteresseerd zijn in een vorm van experimenteren. Het gaat in een experiment om het opdoen van kennis uit de (significante) onderzoeksresultaten, hiervoor zijn experimenten op grotere schaal niet noodzakelijk. De regering beoogt hiermee rechtsgelijkheid voor het overgrote deel van de bijstandspopulatie te waarborgen. De regering wil een beperkt aantal bijstandsgerechtigden en gemeenten toestaan om deel te nemen aan de experimenten (zie ook hoofdstuk 5). Daarom mogen in totaal maximaal 25 gemeenten deelnemen. Het totaal aantal deelnemers mag een maximum van 4% van de bijstandspopulatie niet overschrijden. Op basis van de experimenteervoorstellen van gemeenten kunnen gemeenten worden toegewezen totdat het maximaal aantal van 25 gemeenten en of 4% van de bijstandspopulatie is bereikt. Dit betekent dat er niet meer gemeenten toegewezen kunnen worden als de experimenteergroepen van een zodanige grootte zijn dat bijvoorbeeld bij tien gemeenten het maximum van 4% van de bijstandspopulatie is bereikt. Omgekeerd geldt ook: er zullen niet meer gemeenten worden toegewezen als het aantal van 25 gemeenten is bereikt, ook als er daarmee minder deelnemers zijn dan het gestelde maximum van 4% van de totale bijstandspopulatie. Het is uiteraard aan de wetenschappers is om vast te stellen hoe groot 6 62

66 onderzoeksgroepen dienen te zijn om betrouwbare onderzoeksresultaten te verkrijgen. Door een maximaal aantal deelnemende gemeenten en maximaal percentage van de bijstandspopulatie vast te stellen wordt geborgd dat de experimenten maar een klein deel van de totale bijstandspopulatie betreffen. Hoofdstuk 4 licht de selectie en toewijzing van de experimenteergemeenten nader toe. Duur van het experiment Op basis van de plannen van de vier initiatiefgemeenten maakt dit besluit mogelijk dat binnen een periode van drie jaar gedurende twee jaar afgeweken kan worden van de Participatiewet. Deze periode start bij inwerkingtreding van dit besluit. De verwachting is dat de te onderzoeken gedragseffecten binnen twee jaar zichtbaar zijn. Daarnaast is er een voorbereidingstijd nodig (selectie van gemeenten en opstarten experimenten) van maximaal zes maanden. Zes maanden voor het einde van de experimenteerperiode doen gemeenten verslag over het onderzoek. Hierna kan de regering uiterlijk drie maanden voor het einde van een experiment een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk alsmede een standpunt inzake de voortzetting ervan anders dan als experiment sturen aan de Staten-Generaal. Er is gekozen om een periode van twee jaar (binnen een periode van drie jaar) voor afwijkingen van de wet op te nemen in het Besluit, zodat gemeenten voldoende ruimte hebben voor het opstarten en evalueren van het onderzoek. De regering beoogt op deze manier prudent om te gaan met de mogelijkheden die het innovatieartikel biedt. Het experiment kan conform artikel 83, lid 2 van de Participatiewet, alleen voortgezet worden indien, voor het experiment is afgelopen, een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling. De voortzetting wordt dan verlengd tot het tijdstip waarop het voorstel van wet in werking treedt. 7 63

67 3 Wetenschappelijk kader Experimenten zijn van meerwaarde als ze leiden tot wetenschappelijke kennis die uiteindelijk in de (beleids)praktijk toegepast kan worden. De wetenschappelijke borging van de experimenten is dan ook van groot belang. Bij dit besluit en het mogelijk maken van de experimenten heeft dit centraal gestaan. 3 Teneinde de wetenschappelijke borging te bewerkstellingen heeft de regering in het voortraject ZonMw gevraagd om een onafhankelijk wetenschappelijk beoordelingskader te maken waarin de wetenschappelijke randvoorwaarden staan waaraan experimenten en de bijbehorende effectevaluatie moeten voldoen. ZonMw heeft de wetenschappers, die betrokken zijn bij de experimenten van de 4 initiatiefgemeenten, en enkele onafhankelijke experts hierbij geconsulteerd. Een experimenteervoorstel bevat in ieder geval een wetenschappelijk onderbouwde analyse van de beoogde werking van de aanpak, de opzet en randvoorwaarden van het onderzoek, waaronder het monitoren van het experiment. In het voorstel wordt op deugdelijke wetenschappelijke wijze de uitvoering en de effectevaluatie van het experiment onderbouwd. Ingediende voorstellen worden getoetst aan het beoordelingskader om te beoordelen of het onderzoek op adequate wijze voldoet aan de wetenschappelijke standaarden voor effectiviteitsonderzoek 4 zoals beschreven door ZonMw. In alle experimenten dient er een controlegroep te zijn van deelnemers aan het experiment. Het effectiviteitsonderzoek vindt plaats door een vergelijking van de experimenteergroepen met de controlegroep. Ook dient er een referentiegroep zijn van bijstandsgerechtigden die zich niet aanmelden voor het experiment. In het onderzoek dient onder meer beantwoord te worden in welke mate de referentiegroep overeenkomt of verschilt met experimenteergroepen (inclusief de controlegroep) (de groepen die zich hebben aangemeld) en in welke mate de effectevaluatie generaliseerbaar naar hele bijstandspopulatie. Het kader wordt tijdig gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid, zodat gemeenten hier kennis van kunnen nemen en een experimenteervoorstel kunnen voorbereiden. Het is aan gemeenten (i.c. wetenschappers die zij inschakelen) om te onderbouwen dat de methode en wijze van onderzoek voldoet aan die kwaliteitseisen. Het kernpunt dat onderbouwd hoort te worden in het voorstel is dat het onderzoek zal leiden tot antwoord op de vraag of en in hoeverre de interventie/beleidsmaatregel bewezen effectief leidt tot (het aanvaarden van) regulier, betaald werk en het volledig onafhankelijk worden van de uitkering. Dit betekent dat er een hoog kwaliteitsniveau aan de effectiviteitsonderzoeken wordt gesteld. De regering vindt dit essentieel omdat de experimenten mogelijk worden gemaakt juist omdat er inzicht kan komen in de vraag in hoeverre de interventie (bijv. het loslaten van verplichtingen dan wel een intensivering van verplichtingen) leidt tot het gewenste effect (uitstroom van de bijstandsgerechtigde uit de uitkering en naar werk). Ook nadat een gemeente toestemming heeft om te experimenteren dient de wetenschappelijke borging van de onderzoeken in stand gehouden te worden. Gemeenten brengen halfjaarlijks verslag uit over de voortgang van het onderzoek en de borging van de kwaliteitseisen uit het beoordelingskader, zoals vastgesteld in de beschikking bij toewijzing. Indien tijdens de uitvoering van het onderzoek bijvoorbeeld de beoogde inclusie niet wordt gehaald en de uitval te hoog en te selectief is, kan het experiment beëindigd worden, conform dit besluit. 3 Zie mijn brief van 31 mei 2016 aan de Tweede Kamer: Kamerstukken II 2015/16, 34352, nr De effectiviteit van de onderzochte interventie geeft aan in welke mate deze interventie een liefst onafhankelijke bijdrage heeft geleverd aan het bereiken van het doel van de interventie, inclusief de sterkte van dit effect. 8 64

68 4 Aanwijzing en beoordeling Zoals in hoofdstuk twee is toegelicht kunnen in totaal maximaal 25 gemeenten en maximaal 4% van de bijstandspopulatie deelnemen aan de experimenten. Op basis van de experimenteervoorstellen van gemeenten kunnen gemeenten worden aangewezen totdat deze maxima zijn bereikt. Over de wijze van selectie om aangewezen te worden maakt de Ministerconform de bevoegdheid die is neergelegd in artikel 83, derde lid, Participatiewet een ministeriele regeling. In deze regeling zal de minister nadere invulling geven aan de wijze waarop gemeenten aangewezen kunnen worden om deel te nemen aan de experimenten. Hierbij is in ieder geval van belang dat alleen gemeenten die de Participatiewet rechtmatig uitvoeren, in aanmerking komen voor deelname aan een experiment. Op deze manier wil de regering borgen dat de uitkomsten van een experiment wetenschappelijk valide resultaten oplevert ten opzichte van de referentiegroep die aan alle verplichtingen die de Participatiewet voorschrijft voldoet. Er kan bijvoorbeeld niet geëxperimenteerd worden als een gemeente de tegenprestatie (artikel 9, lid 1, sub c,) of de taaleis (artikel 18b,) niet conform de wet uitvoert, omdat in dat geval de wetenschappelijke resultaten minder bruikbaar zijn. De effecten van bijvoorbeeld de tegenprestatie is in een dergelijk geval immers niet te meten, doordat er geen goede vergelijking gemaakt kan worden tussen de experimentgroep proefperiode en de controlegroep. Tot slot stelt de regering met name de gemeenten Groningen, Tilburg, Utrecht en Wageningen in de gelegenheid om een verzoek in te dienen. Zoals de staatssecretaris van SZW onder meer in de Verzamelbrief 5 van 15 november 2015 aan gemeenten heeft geschreven, hebben deze gemeenten in september 2015 hun eerste plannen naar de staatsecretaris gestuurd. In hoofdstuk 1 is reeds aangegeven dat deze vier gemeenten betrokken zijn geweest met het nader uitdenken van de experimenten. Om deze redenen acht de regering het opportuun om deze vier gemeenten hierbij specifiek uit te nodigen tot het indienen van een verzoek om te experimenteren

69 5 Effecten en regeldruk 5.1 Financiële effecten In dit besluit wordt aan enkele gemeenten de mogelijkheid gegeven te experimenteren met de Participatiewet. Gemeenten krijgen ruimte om te experimenteren met arbeids- en reintegratieverplichtingen (zowel een groep tijdelijk zonder formele arbeids- en reintegratieverplichtingen gedurende maximaal twaalf maanden, alsook een groep met een intensivering van de arbeids- en re-integratieverplichtingen). Daarnaast kunnen gemeenten experimenteren met financiële prikkels, waarin inkomen uit arbeid gedeeltelijk wordt vrijgelaten. Ook kunnen gemeenten er onder meer voor kiezen een intensivering en/of een tijdelijke ontheffing van arbeids- en re-integratieverplichtingen te combineren met het gedeeltelijke vrijlaten van inkomen. Voor de ontheffingsvariant kan alleen worden gekozen als er ook voor intensivering wordt gekozen. Uitgaande van gemiddeld drie onderzoeksgroepen per gemeente, waarin - alle experimenten samennemende - elk maximaal 1% van de bijstandspopulatie zit, gaat het landelijk om 3% van de bijstandsuitkeringen die een andere behandeling krijgen. Dat betekent dat er inclusief controlegroep maximaal 4% van de bijstandsgerechtigden kan deelnemen aan het experiment. De mogelijke kosten en opbrengsten van deze experimenten met de Participatiewet lopen via het macrobudget Participatiewet (PW). Het macrobudget PW wordt landelijk toereikend vastgesteld, door uit te gaan van de realisaties in het voorgaande jaar, van een inschatting van de effecten van de conjunctuur en Rijksbeleid in het begrotingsjaar zelf en van een indexering van de gemiddelde prijs. Een verandering in bijstandsuitgaven van gemeenten als gevolg van de experimenten, kan dus een jaar later gevolgen hebben voor het Rijk. De uitvoeringkosten die het experiment omvangt, worden gedragen door de gemeente. De experimenten met arbeids- en re-integratieverplichtingen kunnen een effect hebben op uitstroom naar werk vanuit de bijstand. Hogere of lagere bijstandsuitgaven worden gefinancierd uit het macrobudget PW en hebben effect op de uitgaven het Rijk. De effecten van het tijdelijk geen formele arbeids- en re-integratieverplichtingen hebben en het hebben van intensievere arbeids- en re-integratieverplichtingen, hebben mogelijk een tegengesteld effect op uitstroom in de bijstand. De kans dat in het slechtste geval beide groepen minder uitstroom zullen hebben, wordt klein geacht. De verwachting is dat een gedeeltelijke vrijlating van inkomen uit arbeid een positief effect heeft op uitstroom uit de bijstand. Een hogere arbeidsparticipatie van (voormalig) bijstandsgerechtigden zal lagere bijstandslasten voor gemeenten opleveren. Daar staat tegenover dat de verruimde gedeeltelijke vrijlating van inkomen uit arbeid tot hogere bijstandslasten leidt bij mensen die ook zonder de vrijlating aan het werk zouden zijn gegaan ( deadweight loss ). Grosso modo vallen beide effecten tegen elkaar weg. Gezien het deels tegen elkaar wegvallen van de verwachte effecten van de experimenten, alsook vanwege de kleine omvang van de groepen worden er geen kosten voor het Rijk geraamd voor dit besluit. 5.2 Regeldruk effecten burgers De gemeenten die mogen experimenteren met de Participatiewet moeten de bijstandspopulatie hierover informeren. Vervolgens kunnen bijstandsgerechtigden uit de desbetreffende gemeenten vrijwillig meedoen. Aangezien het om een kleine groep mensen gaat die een zeer kleine handeling moet verrichten, is de aanname dat de kosten voor regeldruk verwaarloosbaar zijn. De handelingen gedurende het experiment, bijvoorbeeld interviews en het invullen van enquêtes, hebben geen invloed op de regeldruk vanwege het vrijwillige karakter van de experimenten

70 6 Consultatie en adviezen Het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet is voorgelegd aan de VNG en het Uitvoeringspanel gemeenten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de reacties. 6.1 Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) De initiële bestuurlijke reactie van de VNG, die is afgestemd met Divosa en de 4 initiatiefgemeenten, stelt dat het besluit gemeenten niet de benodigde ruimte geeft om te experimenteren binnen de kaders van de wet. De VNG doet enkele suggesties om de ruimte in het besluit te verbreden. Het betreft hoofdzakelijk de volgende punten, inclusief een reactie van de regering: - De VNG pleit voor een ruimere maandelijkse inkomstenvrijlating in plaats van een spaarpremie. De regering heeft naar aanleiding van de bestuurlijke reactie van de VNG het besluit op dit punt aangepast door een maandelijkse vrijlating van inkomen gedurende 24 maanden mogelijk te maken. Bij de hoogte het percentage van de vrijlating heeft de regering rekening gehouden met het vangnet karakter van de bijstand. Ook is er voor gezorgd dat er geen armoedeval ontstaat als een deelnemer uitstroomt met een inkomen op WML niveau. - De VNG pleit ervoor om geen verplichte controles in de onderzoeksgroep proefperiode op te nemen. De regering vindt het van belang om bijstandsgerechtigden niet langdurig los te laten. In de onderzoeksgroep proefperiode kan gedurende zes maanden worden bezien of een deelnemer zelf stappen zet in zijn arbeidsinschakeling. Indien dit naar het oordeel van de gemeente het geval is, kan de ontheffing van de verplichtingen voortduren gedurende het experiment. - De VNG pleit voor een vrijere selectie van deelnemers aan het experiment, waarbij deelnemers niet expliciet toestemming hoeven te geven voor deelname aan het experiment. De regering vindt het van belang dat bijstandsgerechtigden zich bewust zijn van mogelijk andere rechten en plichten gedurende het experiment en vindt vrijwillige deelname aan het experiment een fundamenteel uitgangspunt. - De VNG pleit ervoor om geen eisen te stellen aan de omvang van het experiment en de beperking van maximaal 25 deelnemende gemeenten of maximaal 4% van de bijstandspopulatie te laten vervallen. De regering heeft bewust gekozen om het besluit open te stellen voor een substantieel aantal deelnemers, maar benadrukt tegelijkertijd dat het om een uitzondering gaat van de wettelijke bepalingen in de Participatiewet. Voor onderzoeksdoeleinden is het niet noodzakelijk om meer gemeenten te laten deelnemen. Naar aanleiding van de bestuurlijke reactie is het besluit op enkele punten aangepast. De VNG heeft, afgestemd met de 4 initiële gemeenten, laten weten dat het besluit in hun ogen voldoende ruimte voor gemeenten biedt om verdere stappen te zetten in het traject naar de start van hun experimenten. 6.2 Uitvoeringspanel Gemeenten De reacties van het Uitvoeringspanel van gemeenten op dit besluit hebben geleid tot enkele verduidelingen in tekst van het besluit en nota van toelichting. In het besluit is verduidelijkt dat deelnemers na vrijwillige deelname aan het experiment alleen bij dringende redenen kunnen stoppen met het experiment. Op deze wijze wil de regering uitval uit het experiment voorkomen. Het Uitvoeringspanel stelt niet dat het besluit onuitvoerbaar zou zijn, maar zet wel vraagtekens bij de mogelijkheid tot deelname door gemeenten aan de experimenten gezien de reikwijdte van het besluit en de financiële gevolgen voor gemeenten

71 7 Voorhangprocedure 12 68

72 Artikelsgewijs Artikel 1 In dit artikel worden enkele begrippen uitgeschreven. Bij een experiment kunnen de volgende groepen worden onderscheiden: - referentiegroep:groep van bijstandsgerechtigden die niet deelnemen aan het experiment maar ter vergelijking dienen van deelnemers aan het experiment; en de experimentgroepen met deelnemers: - controlegroep: betreft groep van bijstandsgerechtigden die wel deelnemen aan het experiment maar niet aan wijzigingen onderhevig zijn. Deze groep dient ter vergelijking van ander groepen aan het experiment; - ontheffingsgroep: groep van bijstandsgerechtigden die tijdelijke ontheffing krijgen van arbeids- en re-integratieverplichtingen; - intensiveringroep: groep van bijstandsgerechtigden die tijdelijke een intensivering krijgen van arbeids- en re-integratieverplichtingen; - vrijlatinggroep: groep van bijstandsgerechtigden die gedurende het experiment tot een bedrag van 199,00 euro (alleenstaanden) en 142,00 euro (gehuwden) kunnen bijverdienen. Artikel 2 De grondslag voor dit besluit is artikel 83 van de Participatiewet, dat veertien artikelen noemt waarmee geëxperimenteerd kan worden. In artikel 2 wordt voor dit besluit de beperking aangebracht dat slechts de artikelen 9, eerste lid, en 31, tweede lid, onderdeel n, onderwerp kunnen zijn van een experiment. De overige in artikel 83 van de wet genoemde artikelen kunnen dus niet onderwerp zijn van een experiment gebaseerd op dit besluit. De wet voorziet in een experimenteerperiode van drie jaar. Drie maanden voordat deze periode afloopt zendt de minister op grond van artikel 83, vijfde lid, van de wet een verslag over de doeltreffendheid en effecten van het experiment aan de Staten-Generaal. Voor een duidelijk verslag dienen op dat moment de experimenten van de gemeenten drie maanden daarvoor te zijn beëindigd. Om aldus een experiment twee jaar te kunnen uitvoeren zal het experiment dus binnen zes maanden na inwerkingtreding van dit besluit dienen aan te vangen. In artikel 83, vierde lid, van de wet is de grondslag gegeven om regels te stellen voor de toepassing van de bevoegdheid, de uitvoering van een experiment en in onvoorziene gevallen. In het tweede lid wordt verwezen naar deze ministeriële regeling. Artikel 3 Het startpunt van een mogelijk experiment is een door het college van burgemeester en wethouders ingediend verzoek aan de minister om een experiment te mogen houden. Het verzoek wordt vergezeld van een concreet plan van aanpak hoe het experiment vorm zal worden gegeven. Uitgangspunt van elk experiment is het verkrijgen van beleidsmatige relevante informatie over de volledige uitstroom van bijstandsgerechtigden naar werk. Uitstroommate die wordt onderzocht is uitstroom (uit de uitkering) via werk. In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen waaraan een verzoek minimaal moet voldoen. Met name het plan van aanpak en de wetenschappelijk onderbouwde analyse moeten het belang en de waarde van het experiment kunnen aantonen. Voorts toont de gemeente aan hoe zij de communicatie met de deelnemers vorm zal gaan geven. Artikel 4 In artikel 4 zijn gronden opgenomen waarop de minister het verzoek kan toekennen. Er dient sprake te zijn van een volledige aanvraag die voldoet aan de gestelde voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3. Artikel 5 In artikel 5 zijn de gronden opgenomen waarop de minister het verzoek kan afwijzen. Belangrijk is dat het experiment voldoet aan de reikwijdte van artikel 83 van de wet, en artikel 6 en 7 van dit besluit. De resultaten van de afzonderlijke experimenten dienen ook in groter verband, landelijk, 13 69

73 vergelijkbaar te kunnen zijn, zodat een beeld ontstaat over de landelijke uitwerkingen van de diverse experimenten, en beantwoording van de vraag of en hoe de wet moet worden aangepast Artikel 6 In dit artikel wordt de inhoud van een experiment nader omschreven. Primair wordt verwezen naar de nota van toelichting. Conform artikel 2, eerste lid, wordt de mogelijkheid om te experimenteren beperkt tot de artikelen 9, eerste lid, en 31, tweede lid, onderdeel n van de wet. Er is een aantal experimenten mogelijk. Een experiment kan zich richten op een tijdelijke ontheffing van de arbeids- en reintegratieverplichtingen en op de intensivering van de arbeids- en reintegratieverplichtingen. Hierbij geldt dat indien in een experiment gebruik wordt gemaakt van de voorziening, genoemd in onderdeel a, het experiment ten minste ook een intensiveringsgroep bevat conform onderdeel b. Een experiment kan worden gericht op een verruiming van de vrijlating van inkomsten die zodoende niet tot de middelen worden gerekend, waardoor bij wijze van experiment wordt afgeweken van artikel 31, tweede lid, onderdeel n. Ten slotte in onderdeel d, van het eerste lid, is opgenomen dat een gemeente er ook voor kan kiezen om te experimenteren met een combinatie van deze twee mogelijkheden. Artikel 7 De vorm van het experiment, en de minimumvoorwaarden worden in artikel 7 uiteengezet. Van essentieel belang is dat iedere deelnemer van een experiment vooraf exact weet waar hij aan deelneemt door vooraf alle consequenties van deelname te kunnen overzien. Artikel 8 In dit artikel wordt een aantal verplichtingen van de gemeente die een experiment uitvoert genoemd. Doel van dit artikel is om te komen tot een heldere rapportage van ieder afzonderlijk experiment en de vertaling daarvan in een rapportage over de werking van deze regeling, hetgeen als basis zal dienen voor de evaluatie van dit besluit. Artikel 9 In dit artikel worden enkele opmerkingen gemaakt omtrent het kunnen beëindigen van het experiment. Het is daarbij aan de gemeente om per specifiek geval te oordelen of dit dringende reden zijn om ontslagen te worden van de verplichtingen die de vrijwillige deelname aan het experiment met zich mee brengen. Artikel 10 Dit artikel betreft de evaluatiebepaling waarin de criteria worden geven aan de hand waarvan het verslag wordt gemaakt dat Onze Minister zal toezenden aan beide kamers over de doeltreffendheid en de effecten van de experimenten zoals die door dit besluit mogelijk worden gemaakt. De rapportages van de betreffende gemeenten zullen een belangrijke bron zijn voor het verslag aan de Staten Generaal. Artikel 11 De inwerkingtreding van dit besluit is voorzien op het eerst mogelijke moment, zodat er niet onnodig tijd wordt verloren alvorens een experiment mogelijk te maken. Omdat dit besluit direct gericht is op gemeenten, kan juist in het belang van betrokken gemeenten die willen experimenteren, worden afgeweken van de vaste verandermomenten. Dit besluit vervalt conform artikel 83 van de wet na vier jaar, om tijd te bieden voor een goede voorbereidingsfase alsmede evaluatie na afloop van de experimenteerperioden die op verschillende momenten kunnen aanvangen

74 Artikel 12 Dit betreft de citeertitel om naar de besluit te verwijzen. In de titel wordt verwezen naar de tijdelijkheid van de regeling. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma 15 71

75 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Uitvoering en evaluatie Participatiewet Nr. 44 MOTIE VAN HET LID KLEIN Voorgesteld 2 november 2016 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat de economische, technologische en maatschappelijke dynamiek het nodig maakt na te denken over een stelsel van sociale zekerheid dat past in de 21ste eeuw; overwegende dat moderne bijstand ruim baan betekent voor experimenten met het basisinkomen op grond van artikel 83 Participatiewet zoals in de initiatiefgemeenten Groningen, Utrecht, Wageningen en Tilburg; overwegende dat die initiatieven interessante voorstellen voor experimenten zijn om de bijstand meer en meer te laten ontwikkelen tot een vorm van basisinkomen; overwegende dat de principes die ten grondslag liggen aan het basisinkomen zoals gelijke kansen, vertrouwen en meer ruimte voor eigen keuzes en ondernemerschap ondersteund worden; overwegende dat het basisinkomen de grote complexiteit van het stelsel van sociale zekerheid vermindert; verzoekt de regering, de oorspronkelijke opzet van de experimenten te implementeren in de AMvB Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet zodat daardoor in de eerste helft van de komende kabinetsperiode duidelijkheid kan komen over de haalbaarheid en wenselijkheid van de invoering van een basisinkomen in Nederland, en gaat over tot de orde van de dag. Klein kst ISSN s-gravenhage 2016 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

76 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Initiatiefnota van het lid Klein: «Zeker Flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen» Nr. 6 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 2 december 2016 Op 19 september heeft de eerste termijn van de behandeling van de initiatiefnota van het lid Klein «Zeker Flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen» 1 plaatsgevonden (Kamerstuk , nr. 5). Het lid Klein heeft tijdens de vergadering een uitgebreide berekening ter financiering van het basisinkomen uitgereikt. De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft mij verzocht om een reactie op deze berekening «Financiering van de invoering van het basisinkomen» afkomstig uit het Verkiezingsprogramma van de Vrijzinnige Partij. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Klein is al eerder aangegeven hoe het kabinet aankijkt tegen een onvoorwaardelijk basisinkomen. 2 Het invoeren van een onvoorwaardelijk basisinkomen is geen realistische en economisch haalbare optie. Los van de kosten, neemt bij een hoog basisinkomen het arbeidsaanbod af en is bij een laag basisinkomen aanvullende inkomensondersteuning nodig. In het huidige sociale zekerheidsstelsel staat activering centraal en wordt inkomensondersteuning geboden aan specifieke groepen zodat zij kunnen voorzien in hun noodzakelijke kosten van bestaan. Een basisinkomen past niet bij de breed gedeelde politieke ambitie om de arbeidsparticipatie en werkgelegenheid te verhogen. Het kabinet wijst het idee van een onvoorwaardelijk basisinkomen af. Het past het huidige kabinet niet om inhoudelijk te reageren op de afzonderlijke beleidskeuzes van de Vrijzinnige Partij, omdat deze bedoeld zijn voor na de Tweede Kamerverkiezingen en dus voor een volgend kabinet. Wel wil ik ingaan op twee meer algemene punten uit de berekening. In de berekening van het lid Klein zijn een aantal elementen terug te vinden die 1 Kamerstuk , nr Kamerstuk , nr. 4. kst ISSN s-gravenhage 2016 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

77 bevestigen dat naar verwachting het arbeidsaanbod zal afnemen. De Vrijzinnige Partij wil in totaal 12 miljard ophalen door de belastingschijven in de inkomstenbelasting te verhogen. Dit maakt het minder aantrekkelijk om te werken. Het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid nemen structureel af. Ook het afschaffen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting zal leiden tot een relatief groot negatief effect op de werkgelegenheid. 3 Daarnaast stelt de Vrijzinnige Partij voor om alle middelen voor re-integratie af te schaffen. Het CPB heeft vrij recent Kansrijk Arbeidsmarktbeleid deel 2 gepubliceerd, waarin onder andere de effecten van beleidsopties op het terrein van actief arbeidsmarktbeleid worden beschreven 4. In de kabinetsreactie op deze publicatie is onderschreven dat gerichte inzet van re-integratie middelen voor specifieke groepen kosteffectief kan zijn. Ook voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt zet het kabinet zich in voor participatie. Een baan biedt mensen een sociaal netwerk, zelfvertrouwen en de mogelijkheden tot ontplooiing. Dit is juist voor mensen met enige afstand tot de arbeidsmarkt erg belangrijk. Een gerichte inzet van re-integratie instrumenten bevordert participatie en kan zelfs leiden tot een kleine toename in werkgelegenheid. 5 Veel van de maatregelen die het lid Klein voorstelt zijn één op één overgenomen van de in mei gepubliceerde ombuigingslijst van het Ministerie van Financiën. 6 Bij deze lijst is expliciet vermeld dat de opbrengsten van de maatregelen niet zonder meer kunnen worden opgeteld. Daarnaast is bij de opbrengst van de afzonderlijke maatregelen geen rekening gehouden met de in- en uitverdieneffecten (de macroeconomische effecten van lagere overheidsuitgaven en hogere inkomsten). Om de kiezers en Kamerleden beter inzicht te geven in de macroeconomische effecten van het voorgestelde pakket aan maatregelen, kan de Vrijzinnige Partij deelnemen aan het programma Keuzes in Kaart van het CPB. Elk verkiezingsprogramma kan worden doorgerekend op budgettaire, macro-economische en koopkrachteffecten in de periode , structurele werkgelegenheid, houdbaarheid van de overheidsfinanciën en inkomensgelijkheid op lange termijn. 7 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher 3 CPB (2015), Kansrijk arbeidsmarktbeleid. Den Haag: Centraal Planbureau. 4 CPB (2016), Kansrijk arbeidsmarktbeleid Deel 2. Den Haag: Centraal Planbureau. 5 Kamerstuk , nr Ministerie Financiën (2016), Ombuigingslijst, Sleuteltabel. 7 CPB (2016), Startnotitie Keuzes in Kaart Den Haag: Centraal Planbureau. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

78 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Initiatiefnota van het lid Klein: «Zeker Flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen» Nr. 7 BRIEF VAN HET LID KLEIN Aan de leden Den Haag, 8 februari 2017 Antwoorden op resterende vragen uit de eerste termijn van het notaoverleg van 19 september Inleiding In de procedurevergadering van de vaste commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 oktober 2016 is afgesproken dat, na de eerste termijn van de initiatiefnemer, nog openstaande vragen van de fracties, die zijn ingebracht in hun eerste termijn, schriftelijk zouden worden beantwoord. Graag wil ik allereerst de fracties van VVD, PvdA, SP, CDA, D66 en GroenLinks nogmaals bedanken voor hun bijdrage. De vragen van de verschillende fracties hebben ervoor gezorgd dat ik nogmaals kritisch naar de lacunes van de initiatiefnota gekeken heb. In deze schriftelijke beantwoording van de vragen zal in navolging van de mondelinge behandeling op vergelijkbare wijze de vragen geclusterd behandeld worden. Nogmaals wil ik benadrukken dat niet elke vraag tot in detail beantwoord kán worden; op bepaalde punten is meer onderzoek gewoon dringend noodzakelijk, zoals ik ook aangeef in de initiatiefnota. Het doen van meer onderzoek is de vraag die ik in de initiatiefnota aan de Tweede Kamer voorleg. 2. Toelichting per onderwerp De antwoorden op de vragen van de fracties over een onvoorwaardelijk basisinkomen (OBI) zal ik opnieuw onder enkele hoofdthema s verdelen. het basisprincipe; onderzoek; hoogte en betaalbaarheid; het vervolg en verdere uitwerking. kst ISSN s-gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

79 3. Het basisprincipe De CDA-fractie stelt dat er een tegenstrijdigheid te vinden is in de visie van de initiatiefnota. Een onvoorwaardelijk basisinkomen zou enerzijds passen in een toekomst met minder banen, maar anderzijds een stimulans zijn waardoor meer mensen meer gaan werken. Ik wil er graag op wijzen, wellicht ten overvloede, dat het begrip «werken» veel meer omvat dan alleen betaald werken en dat de vermeende tegenstrijdigheid goeddeels verdwijnt als men inziet dat een basisinkomen ook ertoe kan leiden dat baanloze burgers meer ruimte hebben voor allerlei zingevende activiteiten buiten de betaalde arbeid. De scheidslijn tussen betaald werk en onbetaald werk verschuift en vervaagt, wanneer nog vaker (dan nu al het geval is) gekozen wordt voor betaald werken in «deeltijd». Waar was al eerder sprake van een basisinkomen en wat was de vormgeving? (CDA) Nog nergens ter wereld is ooit een compleet onvoorwaardelijk basisinkomen ingevoerd, hoog genoeg om van rond te kunnen komen. Om erachter te komen wat de gedragseffecten zullen zijn, moeten we ons vooralsnog behelpen met enerzijds het bedenken van theorieën, aannames die (nog) niet door empirisch onderzoek getoetst zijn, en anderzijds het evalueren van allerlei empirische situaties waar met deelaspecten of deelexperimenten basisinkomen ervaring is opgedaan. Situaties her en der in de hele wereld: Alaska (dividend in de oliemaatschappij van alle Alaskezen), België (loterij gagner pour vivre), Brazilië (bolsa famila), Canada (mincome project 1973 wordt herhaald 2017), Engeland (daklozenproject), Finland (experimenten die de Finse politiek opzet), India (Madhya Pradesh), Kenia, Malawi, Namibië (Otjevero), Nederland (AOW en experiment regelluwe bijstand en enige crowdfund basisinkomenontvangers), Oeganda en de Verenigde Staten (the mothers pension). In Rutger Bregman s boek «Gratis geld voor iedereen» uit 2016 is een (onvolledige) lijst met voorbeelden van uiteenlopende situaties te vinden. Hij schrijft: «Studies over de hele wereld wijzen het inmiddels uit: gratis geld helpt. Er is al een verband aangetoond met minder criminaliteit, minder kindersterfte, minder ondervoeding, minder tienerzwangerschappen, minder spijbelen, betere schoolprestaties, hogere economische groei en meer emancipatie»(een stellingname onderbouwd met de nodige bronvermeldingen). Er zijn talloze voorbeelden dat het geven van gratis geld mensen niet lui maakt maar juist flexibeler om beter voor zichzelf en anderen te zorgen. Zoals het Canada- experiment «Mincome» in Dauphin, met mensen in de jaren 70. Het aantal arbeidsuren daalde hier uiteindelijk met 13%, maar de extra tijd werd vooral gebruikt door vrouwen voor zwangerschapsverlof en door jongeren die wat langer studeerden. Enkele conclusies uit de studie: jongeren leerden beter en ziekenhuisbezoek nam met 8,5% af. Daarnaast was er minder huiselijk geweld en waren er minder psychische problemen. Er zijn, kortom, tal van positieve effecten gesignaleerd die naast een verbeterd welbevinden van mensen op de langere termijn ook indirecte geldelijke besparingen kunnen opleveren. We weten alleen niet goed welke dat zijn, simpelweg omdat onderzoek beperkt bleef. Ondermijnt het basisinkomen de solidariteit? (VVD) Iedereen een basisinkomen geven is solidair. Niemand hoeft zich benadeeld te voelen. Met een onvoorwaardelijk basisinkomen worden mensen niet betaald om niks te doen; er wordt een basis bestaansze- Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

80 kerheid geboden opdat mensen zichzelf en hun talenten optimaal kunnen ontplooien. Wat betreft de solidariteit in het dragen van de kosten komt het erop neer dat 130 miljard op een andere manier door de maatschappij stroomt; niet dat het een extra of nieuwe kostenpost is. Het probleem van de bekostiging is niet zo zeer financieel budgettair punt, maar de politieke maatschappelijke wil om het basisinkomen budgettair organisatorisch mogelijk te maken. Als bijvoorbeeld machines en computers traditioneel werk overnemen, lijkt het logisch dat bijvoorbeeld bedrijven via een automatiseringsbelastingheffing meebetalen aan deze nieuwe sociale zekerheid. Waarom zou iemand met een basisinkomen nog gaan werken? (VVD) Het is niet te verwachten dat (macro gezien) mensen minder gaan werken als gevolg van het basisinkomen. De angst dat niemand met een basisinkomen nog zou gaan werken is gebaseerd op een vooroordeel. Is de vooronderstelling die eraan ten grondslag ligt dan, dat mensen alleen maar werken omdat ze dat moeten? Ik vind dat een treurig vertrekpunt en ook weinig geloofwaardig. Zit bijvoorbeeld een Kamerlid in de Kamer omdat dat zou moeten? Mensen zullen blijven werken, zijn actief op tal van fronten. Niet alleen om het geld (het loon) dat ze bovenop hun basisinkomen verdienen, maar vooral ook omdat betaald werken immateriële waarde heeft. Onderzoek wijst bovendien uit dat mensen beter werken vanuit een intrinsieke motivatie en dat onzekerheid juist veel nadelen brengt. Bij onzekerheid hebben mensen zorgen, wat stresserend werkt, een optimale aanwending van het IQ in de weg staat, waardoor ze minder productief zijn en ook gezondheidsklachten ontstaan. Onnodig uit te leggen dat dit de zorgkosten nodeloos opjaagt. Werken wordt juist weer lonend, betaald of onbetaald, en in ieder geval wordt een armoedeval opgeheven. De VVD- fractie stelt dat dit voorstel mensen de regie ontneemt. Een basisinkomen schrijft mensen af want ze worden niet meer gestimuleerd; ofwel je maakt geen geld meer vrij om ze extra te stimuleren betaald werk te zoeken. Waar komt toch die hardnekkig gedachte vandaan dat mensen continu moeten worden gepusht? Ik ga er vanuit dat mensen zelf de wens hebben zich te ontplooien, hetzij via betaald, hetzij via onbetaald werk. Verschillende onderzoeken wijzen dat ook uit. Wat mensen de regie ontneemt als het gaat om inkomen en werk, is een overheidsaanpak die verwordt tot betutteling, bemoeizucht, overmatige bureaucratie, controle en repressie. Een beleid dat ook mensen, die buiten hun schuld niet zomaar (meer) betaald werk kunnen vinden, brandmerkt als profiteurs of potentiële fraudeurs. Dat kan ook anders. Geef mensen meer invloed op hun eigen leven, door basiszekerheid te bieden. En waar dat nodig is kunnen mensen nog steeds extra ondersteund worden om betaald werk te vinden. Moet het een het ander uitsluiten? Een basisinkomen geeft mensen die niet kunnen terugvallen op vermogen of ander private bronnen van inkomsten juist wel regie, ook op momenten dat het even niet vanzelf gaat in hun leven of wanneer het vinden van betaald werk door wat voor omstandigheden dan ook niet lukt. In zijn boek zegt Rutger Bregman dat armen worden gestimuleerd om te gaan werken als het basisinkomen onvoldoende is. Is basisinkomen een zekerheid voor armoede? (SP) Mijns inziens is dit een uitspraak die getuigt van vertrouwen dat mensen over het algemeen werkwillig zijn, in lijn met de bevinding in Nederlands sociologisch onderzoek dat het arbeidsethos van baanloze burgers niet Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

81 onderdoet voor het arbeidsethos van (betaald) werkende Nederlanders. Op dit moment loont werken vanuit een uitkering niet en dat moet anders kunnen. Maar vanzelfsprekend, voor degenen die niet kunnen (bij)werken zou een andere oplossing geboden kunnen worden in de vorm van een toeslag, om armoede te voorkomen. Wat is er mis met de bijstand ten opzichte van een basisinkomen? (SP) In de context van het denken over een OBI moet de vraag niet zijn wat er mis is met de bijstand. Het gaat om wat beter wordt door het onvoorwaardelijke karakter van een basisinkomen. Wat het verschil is? De bijstand wordt verleend op basis van het abc van de voorwaardelijkheid: a. de partnertoets waardoor partners worden uitgesloten; b. de middelentoets waardoor mensen met eigen vermogen (zoals eigen huis) worden uitgesloten; c. de beschikbaarheidseis waardoor mensen gedwongen worden werk te zoeken dat vaak niet te vinden is en waarbij mensen hun zelfbeschikking over de eigen dagbesteding ontnomen wordt. Dit maakt zaken onnodig ingewikkeld, beperkend en onterend voor de mensen die geen andere keuze hebben dan terug te vallen op bijstand. De bijstand is een sociaal vangnet en vaak stigmatiserend gezien als laatste redmiddel. Het basisinkomen is een springplank om aan de samenleving mee te kunnen doen. Wat betekent «onvoorwaardelijk» precies? (SP) Het betekent dat de voorwaarden a, b en c (zoals genoemd bij de vorige vraag) komen te vervallen. Het betekent «onvoorwaardelijk» voor degene die ontvangt. Maar wel is er de voorwaarde dat alleen Nederlanders vanaf 18 jaar en ouder er recht op hebben. Maar: we hebben als samenleving «afgesproken» dat we geen echte armoede tolereren, dus dat we iedereen een minimumlevenspeil garanderen. Consequent doorgevoerd leidt dit tot een recht op een minimuminkomen. De eenvoudigste en minst bureaucratische manier om dit te verwezenlijken is een (individueel, onvoorwaardelijk) basisinkomen. Het «minst bureaucratisch» wil in dit verband vooral ook zeggen: met de minste kans dat mensen in allerlei formulierenrompslomp terecht komen. Hoe verhoudt het basisinkomen zich tot het wettelijk minimumloon? (SP) Een basisinkomen treedt in de plaats van bestaande uitkeringen op minimumniveau, maar heeft geen enkele invloed op de bovenminimale uitkeringen. Wettelijk minimumloon kan bij invoering van het basisinkomen blijven bestaan waarbij de loonhoogte verlaagd wordt met het basisinkomen bedrag. Loon is dan namelijk niet meer het totale inkomen van de werknemer, maar het arbeidsinkomen dat hij bovenop zijn onvoorwaardelijke basisinkomen krijgt. (basisinkomen + loon = totaal inkomen van deze werknemer). Mensen die geen recht op een basisinkomen hebben (bijvoorbeeld buitenlandse werknemers), houden wel het recht op het vastgesteld minimumloon zoals dat nu geldt. Hoe verhoudt het basisinkomen zich tot de armoedegrens? (SP) Invoering van 800 onvoorwaardelijk basisinkomen (netto per maand) houdt de samenwonenden op gelijke hoogte als de huidige AOW en bijstand voor samenwonenden en dus boven de armoedegrens; ook alleenstaanden leven niet in armoede dankzij een voorgestelde voorwaardelijke suppletie/toeslag voor alleenstaanden zonder bijverdiensten. Geven we straks geld aan mensen die dat niet nodig hebben? (SP) Dat gebeurt niet. Het wordt een component van hun loon of verdisconteerd via inkomstenbelasting (IB). Je geeft met een basisinkomen geen geld aan mensen die het niet nodig hebben want mensen die het OBI niet Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

82 nodig hebben betalen het automatisch weer terug via belastingen, zij financieren dus hun eigen basisinkomen. In die zin verschilt het basisinkomen niet zozeer van het huidige systeem behalve dat het geld dan wel daadwerkelijk iedereen bereikt die het nodig heeft en er niet mensen buitenboord vallen door onnodige complexiteit en bureaucratie. Het gegarandeerd basisinkomen krijgt het karakter van een volksverzekering vanuit de zekerheidsgedachte. Zoals bij de AOW, waar het criterium niet is»het geld nodig moeten hebben» maar het onvoorwaardelijk recht daarop dat iedereen vanaf zekere leeftijd heeft. De politieke besluitvorming vóór 1957 om tot de AOW te komen typeer ik positief als «vrijzinnig» en «sociaal». Invoering van een basisinkomen verzacht en overstijgt de, ook in Nederland toenemende, tweedeling tussen (kans)arm en (kans)rijk, zeker voor zover dit basisinkomen bekostigd wordt uit progressieve belasting (IB). Een rijke basisinkomen ontvanger betaalt dan méér IB en betaalt zo in feite per saldo zijn eigen basisinkomen. In de IB-aanslag is de middelentoets al inbegrepen. Het zou onzinnig zijn en onnodig bureaucratisch, om bij het basisinkomen weer een middelentoets te hanteren. De bestaande nare praktijk met de voorwaardelijke bijstand, die vereist dat je eerst je eigen huis opeet, toont aan dat een aparte middelentoets bij het basisinkomen geen goed idee is. Is het OBI nou een links of rechts idee? (CDA) Voor de inhoud of het doel van een onvoorwaardelijk basisinkomen is het op zich van geen enkel belang of het idee te vatten is in een links- dan wel rechtsgeoriënteerde politieke ideologie. Het basisinkomen biedt een rechtvaardige oplossing voor maatschappelijke problemen. Voor links biedt het zicht op een einde aan armoede en meer zekerheid; voor rechts meer autonomie en persoonlijke ontplooiingsruimte en minder overheidsbemoeienis. Bovendien, de mogelijke effecten van een onvoorwaardelijk basisinkomen zoals minder complexiteit, minder geldverspilling en meer gezondheid en welzijn in de samenleving moeten zowel links als rechts aanpreken! Waar het verder om gaat is dat we vanuit een ander perspectief de verdeling van welvaart opnieuw gaan overdenken. Onze kinderen zullen het waarschijnlijk niet meer zo goed hebben als wij. Arbeid wordt steeds schaarser en bestaande mechanismes werken niet meer. In de 21ste eeuw zullen we ander manieren moeten vinden om de kwaliteit van ons leven te verbeteren. Dat heeft met links of rechts niets van doen, maar van realiteitszin en samen zoeken naar een gouden midden; een leefbare en betaalbare oplossing voor iedereen. Komen immigranten in aanmerking voor een basisinkomen en wanneer? De leden van de fracties van GroenLinks en D66 vragen naar het voorstel om tien jaar verblijfsduur aan te houden voordat iemand in aanmerking komt voor een Nederlands basisinkomen. De achterliggende gedachte was om een aanzuigende werking op andere landen te voorkomen. Echter, in de maatschappelijke reacties op de initiatiefnota is gewezen op de Europeesrechtelijke afspraken op het gebied van sociale zekerheid. Iemand die statushouder is heeft recht op een uitkering zoals ook andere ingezetenen van het betrokken land. Voor Nederland is dat nu de bijstand. Als deze vervangen wordt door een basisinkomen, krijgen statushouders ook het basisinkomen. Daarmee komt de aangegeven 10-jaars eis te vervallen. Dat daarnaast er nog internationale verdragen zouden zijn die maken dat ook niet-ingezetenen die hier bijvoorbeeld tijdelijk zijn in aanmerking zouden komen voor het basisinkomen is een misverstand, voortkomend uit onbegrip van de onvoorwaardelijkheid van een basisinkomen. Bedoelde internationale verdragen zijn overeengekomen voor het vrij Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

83 verkeer van werknemers tussen de lidstaten en kunnen betrekking hebben op het arbeidsvoorwaardelijke inkomen van die werknemers, niet op het onvoorwaardelijk basisinkomen. In verband met vigerend Europees recht moet het basisinkomen gezien worden als sociale zekerheid, een beleidsterrein waarover de EU niet gaat en ook niet zal gaan vanuit het subsidiariteitsbeginsel; in de EU is afgesproken dat sociale zekerheid voorbehouden is aan soevereine lidstaten. In dit verband is het belangrijk vast te stellen dat een basisinkomen geen loon is en dat in de EU het vrij verkeer van werknemers die recht hebben op gelijk loon bij gelijke arbeid niet beïnvloed wordt door de invoering van het basisinkomen. De SP-fractie vraagt of buitenlanders die in Nederland gaan wonen/ werken recht op basisinkomen hebben en andersom. Het antwoord is nee, tenzij ze na een zekere periode die nog bepaald moet worden vijf of tien jaar het Nederlanderschap verkrijgen. Recht op basisinkomen kan zo ook gekoppeld worden aan het kiesgerechtigd zijn voor de Tweede Kamer verkiezingen. Of Nederlanders die buitenslands wonen/werken toch een basisinkomen krijgen? Ook dat moet nog bepaald worden. Gelet op de gekozen systematiek is het logisch en rechtvaardig om mensen die in het huidige systeem recht hebben op een AOW-uitkering hen ook bij invoering van het basisinkomen, ongeacht hun woonplaats, het recht op basisinkomen te laten behouden. 4. Onderzoek Waarom niet wachten op evaluatie van de experimenten op gemeentelijk niveau? (D66 en CDA) De experimenten die lopen bij vier gemeentes onderzoeken een versoepeling in de uitvoering van onderdelen van de Participatiewet voor uitkeringsgerechtigden. Over de werkelijke effecten van een onvoorwaardelijk basisinkomen zeggen de experimenten niks; dit heeft ook de staatsecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onlangs nadrukkelijk beaamd. De experimenten hebben niets met het basisinkomen van doen. De experimenten beperken zich tot bijstandsgerechtigden: een niet-representatieve deelgroep uit de beoogde populatie van meest niet-baanloze basisinkomen ontvangers. Doel van de experimenten is onder andere om via een tijdelijk versoepelde aanpak (regelluwe bijstand), uitkeringsgerechtigden te stimuleren zo snel mogelijk ander werk te vinden. Anders dan bij een OBI, een vrij recht zonder enige verplichting, is het experiment op gemeentelijk niveau omkleed met voorwaarden waaraan de ontvangers van de uitkering moeten voldoen. Zo mag bij een OBI onbeperkt worden bijverdiend, terwijl dit in het experiment begrensd wordt op 199 per maand. Met dergelijke beperkingen biedt het experiment geen ruimte aan de vrije keuzes die mensen zouden maken ten aan zien van betaald werk, vrijwillige werk en vrije tijd, als zij wél een onvoorwaardelijk basisinkomen zouden genieten. Van de uitkomsten zal ik niettemin met belangstelling kennisnemen, maar een werkelijk onvoorwaardelijk basisinkomen is het niet. Welke varianten van een basisinkomen wil initiatiefnemer onderzoeken? (GroenLinks) Bij onderzoek naar de haalbaarheid en betaalbaarheid van een basisinkomen zouden we, waar het de hoogte van het OBI betreft, kunnen uitgaan van drie scenario s voor een basisinkomen per persoon: Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

84 Basis ( 800) Middel ( ) Hoog (rond 1.400) Te onderzoeken mogelijke effecten en besparingen na invoering van het OBI: a. Economisch-financieel: regelingen schrappen, uitvoerings-, controle-, stimulerings- en sanctieapparaat, effect op de woningmarkt en prijs; b. Sociaal (besparingen op): gedrags- en psychologische aspecten (stress, gezondheid, welbevinden, studie, (mantel)zorg/ vrijwilligerswerk, criminaliteit en radicalisering, arbeidsparticipatie). Uiteraard sta ik open voor suggesties op dit vlak. Ook in de uitvoering zijn er verschillende mogelijkheden scenario s die onderzocht en vergeleken zouden moeten worden. Bij de internationale basisinkomen beweging (Basic Income Network) spreekt men nu vaak van Basic Income Garantee (BIG). En ook bij de Nederlandse Vereniging Basisinkomen is de door de leden van de SP-fractie gebruikte zinsnede: «verstrekt of garandeert» gemeengoed. De term «garandeert» biedt vanuit die visie de mogelijkheid om het gebruik van collectieve middelen voor de uitbetaling van basisinkomens aanzienlijk te beperken. Ook dat is een interessante optie die uitgewerkt zou moeten worden. Een groot deel van alle basisinkomens -mogelijk het merendeel- wordt in deze visie niet betaald uit de collectieve middelen (die de Belastingdienst ophaalt) maar uit private middelen waarvan wettelijk bepaald wordt dat deze middelen besteed moeten worden aan uitbetaling van onvoorwaardelijke basisinkomens. Dit lijkt misschien een novum in de openbare financiën, maar is wel eerder vertoond: zie de private middelen waarmee verzekeringspolissen basiszorg betaald worden krachtens de wettelijke verplichting dat elke burger zo n basisverzekering moet hebben. In dit model zal het deel van de kosten dat uit private middelen betaald zou worden dan van werkgevers kunnen komen. Dan betalen werkgevers aan hun werknemers niet alleen verlaagde lonen uit, maar ook hun basisinkomens en verlichten ze zodoende de taak van de Belastingdienst om basisinkomens uit te betalen. Zo worden in Nederland bestaande lonen verlaagd met het basisinkomen bedrag. Dit lijkt een zinnige financieringsmogelijkheid, die bespreekbaar kan zijn in een beoogd onderzoek. Kunt u een reactie geven op de these van Bakker?(SP) Doel van de initiatiefnota is in de eerste plaats om te komen tot onderzoek naar de mogelijkheden van een onvoorwaardelijk basisinkomen in Nederland. Tijdens het notaoverleg is door vrijwel alle aanwezigen de zogenoemde onmogelijkheidsthese van Bakker aangehaald. Deze these gaat ervan uit dat een basisinkomen alleen asociaal laag kan zijn, ofwel onbetaalbaar hoog. De oude these dat er maar twee mogelijkheden zouden zijn het basisinkomen is ofwel onbetaalbaar hoog ofwel sociaal onaanvaardbaar laag is inmiddels achterhaald doordat een derde mogelijkheid een betaalbaar basisinkomen basaal genoeg om van rond te kunnen komen wel degelijk lijkt te kunnen bestaan. De formule dat de overheid het onvoorwaardelijk basisinkomen verstrekt of garandeert biedt ruimte voor die derde mogelijkheid: een basisinkomen dat hoog genoeg is om sociaal te zijn en laag genoeg om betaalbaar te zijn. Inmiddels circuleren diverse voorstellen, niet alleen nu vanuit mij, maar ook vanuit de samenleving. Een integraal onderzoek dat verschillende alternatieven onderzoekt en vergelijkt met inachtneming van niet alleen economisch-financiële aspecten, maar ook sociaal maatschappelijke aspecten is nog niet uitgevoerd. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

85 Wat is de toegevoegde waarde van onderzoek naar het basisinkomen? (D66) Er bestaat enig onderzoek naar gedrags- en psychologische effecten van vormen van een basisinkomen en de uitkomsten daarvan zijn vooral positief. Een tekortkoming is dat die experimenten niet in Nederland zijn uitgevoerd en het is mogelijk dat onderzoek in een andere samenleving met eigen, unieke omstandigheden afwijkende effecten geeft. Het zou goed zijn nu de kans aan te grijpen om gedegen onderzoek te laten doen, zodat de (voor)oordelen voor eens en altijd onderbouwd dan wel weerlegd worden. De gedachte is niet dat we een vorm van onvoorwaardelijk basisinkomen op heel korte termijn kunnen of moeten invoeren. De urgentie van de problemen op het vlak van werkgelegenheid, werkzekerheid, (in)stabiliteit en een groeiende welvaartskloof, ook binnen onze landsgrenzen, vraagt ons te kijken hoe het in de toekomst wellicht anders kan. Evenwichtiger, eenvoudiger, zekerder en menselijker. Het is van belang dit eens goed in kaart te brengen om het basisinkomen serieus te kunnen overwegen. Waarom van nieuw onderzoek andere resultaten verwachten dan in het rapport van het Centraal Planbureau (CPB) uit 2015? (PvdA) De doorrekening van het CPB uit 2015 betreft vooral een financiële afweging, waarin uitgangspunten zijn geformuleerd met specifieke keuzen. Enkele mogelijke variabelen zijn meegewogen, maar die zijn deels gebaseerd is op aannames die ook anders zouden kunnen zijn. Ik pleit voor nader onderzoek, omdat er verschillende scenario s mogelijk zijn. Omdat vooronderstellingen over te verwachten menselijk handelen onderbouwd moet worden en omdat ik van mening ben dat het bieden van een werkelijke basiszekerheid in de vorm van een OBI op termijn grote besparingen kan opleveren in tal van andere segmenten in de samenleving. De woningmarkt, gezondheidszorg, de kosten van weggebruik en files, het onderwijs, etc. Daar is niet eerder serieus naar gekeken. Wat zijn de gedachten over de door het CPB verwachte afname van 5% van de werkgelegenheid? (CDA) De aanname van het CPB in het onderzoek uit 2015 dat het basisinkomen het arbeidsaanbod substantieel doet dalen en wel met 5% is onterecht en niet voldoende onderbouwd met empirisch onderzoek. Die onderzoeksgegevens van het CPB leveren geen betrouwbare meting van de hoeveelheid, laat staan van de daling, van het arbeidsaanbod en verdisconteren niet dat het onvoorwaardelijk basisinkomen de armoedeval in de bestaande sociale zekerheid opheft. Bovendien is daarin voorbijgegaan aan de bestaande arbeidsreserve (de geregistreerde werkzoekenden én de verborgen werkloosheid); een potentieel van nieuwe werknemers die de plaats kunnen innemen van de (zeldzame) mensen die geen baan (meer) willen en genoegen nemen met alleen hun basisinkomen om van rond te komen. Voor zover de arbeidsreserve wordt benut, daalt het arbeidsvolume op macroniveau niet. Het is op zich begrijpelijk dat het CPB uitgaat van aannames, daar er geen onderzoeksgegevens zijn ten aanzien van de gedragseffecten van een basisinkomen dat nog niet bestaat. Onderzoeken elders in de wereld uitgevoerd, zouden ook bestudeerd kunnen worden. Zo is uitvoerig onderzocht hoeveel geld verschillende ontwikkelde landen uitgaven aan «social expenditure» 1 (vergelijkbaar met overheidsuitgaven basisinkomens) om na te gaan of landen die méér aan «social expenditure» uitgaven daardoor minder economische groei kregen. Dit onderzoek (over de voorafgaande 150 jaar in 15 ontwikkelde landen) is te zien als empirische toetsing (ex ante) van de CPB-hypothese 1 Prof. Peter Lindert: Growing Public Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

86 uit 2006 dat invoering van het basisinkomen ten koste gaat van het arbeidsaanbod, want meer of minder economische groei impliceert over het algemeen meer of minder arbeidsvolume, meer of minder arbeidsaanbod. Uitkomst van het onderzoek was dat social expenditure c.q. invoering basisinkomen de economische groei en de werkgelegenheid niet doet toenemen en ook niet afnemen. De conclusie van het onderzoek is befaamd: «the welfare state is a free lunch». Ook de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt in zijn reactie op mijn initiatiefnota (Kamerstuk , nr. 4), in lijn met de conclusie van professor Lindert, terecht dat er weinig empirische basis lijkt te zijn voor de stelling dat een basisinkomen leidt tot meer arbeidsdeelname. Hij meldt niet dat er ook weinig empirisch bewijs is voor zijn eigen stelling dat geldende verplichtingen voor de huidige uitkeringsgerechtigden zoals de sollicitatieplicht de uitstroom naar werk bevorderen. Integendeel, in het empirisch onderzoek «Het hervormingsmoeras van de verzorgingsstaat» 2 over o.a. de uitstroom-bevorderende effectiviteit van de Nederlandse sociale zekerheid bleek dat sinds de tweede helft van de jaren»80 het percentage werklozen dat aan het werk gaat een dalende trend vertoont: in 1988 stroomde 42% van de ww ers uit naar een baan, in 2007 was dit nog slechts 32%. Nog minder bewijs is er voor de stelling die de beleidsmakers zichzelf en ons graag doen geloven, namelijk dat zij voor meer banen kunnen zorgen. Dat deze maakbaarheid van banengroei een illusie is blijkt wel uit de CBS-cijfers van OMA: Oplopend Macrotekort Arbeidsvolume. Het macrogegeven «arbeidsvolume» schiet in toenemende mate tekort om de hele potentiële beroepsbevolking te kunnen voorzien van normale banen een tekort dat in Nederland al decennia oploopt en in de komende decennia nog verder zal oplopen. Door voortgaande technologische ontwikkeling verschijnen er wel nieuwe banen, maar veel minder dan er oude banen verdwijnen. Als het arbeidsvolume na invoering van het basisinkomen toch nog iets zal dalen, wordt dit niet veroorzaakt door de invoering van het basisinkomen, maar door geheel andere oorzaken (niet aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt maar aan de vraagkant). Met name de ontwikkeling van arbeidsbesparende technologie veroorzaakt wat Keynes al in de jaren»30 voorspelde: toenemende technologische werkeloosheid. Tegenwoordig geven robots gezicht aan deze ontwikkeling, zoals ook computers, containers en andere innovaties eerder deden. En al is de ontwikkeling niet zo snel gegaan als Keynes destijds dacht, steeds meer arbeidsbesparende technologie zet zich door en zal bepalend zijn voor de arbeidsmarkt, ook in komende decennia. Vooralsnog is het meest aannemelijk dat de invoering van een basisinkomen voor de verhoopte banengroei in Nederland niet minder zoden aan de dijk zet dan de vermeende activering in de huidige arbeidsmarktpolitiek (wwz, participatiewet, modelcontracten zzp, banenplannen, enz.). Meer onderzoek naar de (arbeidsmarkt)effecten van basisinkomen is zeker zinnig, gelet ook op de uiteenlopende bevindingen en leemtes in reeds gedaan onderzoek, zoals hiervoor genoemd. 5. Hoogte en betaalbaarheid Hoe hoog wordt het basisinkomen en wat zijn de kosten? (alle bij het notaoverleg aanwezige fracties) Vooralsnog heb ik tot rekenvoorbeeld genomen een (per definitie netto) onvoorwaardelijk basisinkomen van 800 per maand, waarboven voor 2 Van Gestel, De Beer en Vander Meer Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

87 alleenstaanden een voorwaardelijke toeslag tot 400 mogelijk is. Dit is basaal genoeg om van rond te kunnen komen. Geen vetpot, maar ook geen armoede. Een niveau dat nu met de bijstand en AOW aanvaardbaar gevonden wordt. De werknemersverzekeringen (WW en WIA) blijven beperkt in stand: alleen voor het deel dat boven het basisinkomen ligt. Zo ontstaan voor werknemers aanvullende voorwaardelijke inkomens bovenop het onvoorwaardelijke basisinkomen, bijvoorbeeld een aanvullende uitkering of loondoorbetaling voor zwangere werkneemsters. Als 13,5 miljoen mensen 800 netto per maand ontvangen kost dit in totaal bijna 130 miljard. Zie voor het complete financiële plaatje de bijlage. Hoe wordt dit betaald?(alle bij het notaoverleg aanwezige fracties) Er zijn meerdere opties, maar in de aan uw commissie uitgereikte berekening wordt het basisinkomen gefinancierd door inverdieneffecten wegvallen van bestaande uitkeringen en bureaucratie en ook door een financiële transactietaks en kleine belastingverhogingen met name op IB, BTW en vennootschapsbelasting (vpb), waarbij erop gelet is dat het verschil met buitenlandse belastingtarieven klein blijft, opdat belastingvlucht naar andere landen niet toeneemt. Uiteraard zal ook dit in het beoogde onderzoek betrokken kunnen worden. Worden belastingen hoger als minder mensen gaan werken? (alle bij het notaoverleg aanwezige fracties) Invoering van een basisinkomen vergt wel wat hogere belasting, met name om de niet-uitkeringsgerechtigden(nuggers) en de laagst betaalde werknemers een basaal inkomen te kunnen geven. Maar deze belasting hoeft niet verder verhoogd te worden als gevolg van méér baanloze burgers, want die komen er niet, althans niet als gevolg van invoering van basisinkomen. Als je meer te besteden wil hebben, moet je (meer) gaan werken. Hoe moet dat bij ziekte, zwangerschap, arbeidsongeschiktheid? Welke aanvullingen komen er op het basisinkomen? (SP,CDA) Wie meer inkomen bovenop het basisinkomen wil, kan erbij gaan werken. Als werken niet mogelijk is wegens arbeidsongeschiktheid, ziekte of zwangerschap kan iemand toch meer inkomen krijgen krachtens een aanvullende voorwaardelijke uitkering. Daarnaast blijven voor gepensioneerden uiteraard ook de pensioenuitkeringen in de 2 e of 3 e pijler van groot belang. Wat gebeurt er met alle regelingen/toeslagen ofwel: wat wordt behouden bij invoering van een basisinkomen en wat wordt geschrapt? (SP, PvdA) Een totaaloverzicht welke regelingen wel en niet kunnen worden geschrapt kan op dit moment van ideeënvorming niet gemaakt worden; een uiteindelijke praktische uitwerking hangt af van de (politieke) keuzes die gemaakt worden. Ook daarom is het doen van meer en gericht onderzoek relevant, zodat in de toekomst onderbouwde en weloverwogen keuzen kunnen worden gemaakt waar partijen achter kunnen staan. 6. Het vervolg Hoe ziet het vervolg eruit, hoe lang zal het duren en hoe is het basisinkomen ingebed, ook internationaal en in EU-verband? (GroenLinks, PvdA, CDA) Het is niet onrealistisch de komende tijd kleine stappen richting een basisinkomen te zetten om wellicht binnen tien jaar bij een vorm van invoering te geraken. De juiste weg zal lopen langs onderzoek en belastinghervorming en dat kan niet binnen een jaar. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

88 Voor de uitvoering wordt gedacht om de komende vier jaar (kabinetsperiode) een experimentele fase te houden waarin niet alleen lokaal regelluwe bijstand wordt beproefd maar ook nationaal ervaring wordt opgedaan met 800 onvoorwaardelijk basisinkomen voor baanloze en deels werkende Nederlanders. De vraag naar het internationale verband wil ik focussen op Europees niveau, hoewel ook buiten de EU het basisinkomen aan de orde is. In het Europees Parlement ijvert vooral de fractie van de Groenen voor een basisinkomen. De tijd is rijp om de mogelijkheid te onderzoeken het Nederlandse experiment te verbinden met het experiment in Finland tot nu de enige EU-lidstaat die zich politiek uitgesproken heeft voor een onvoorwaardelijk basisinkomen. Daarnaast kunnen natuurlijk ook andere EU-lidstaten in aanmerking komen om mee te experimenteren; denk aan onze zuiderburen waar de beweging voor een onvoorwaardelijk basisinkomen zich al eerder sterk manifesteerde. Tenslotte De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt in zijn reactie op mijn initiatiefnota terecht: «Bepaalde potentiële effecten die in de initiatiefnota zijn genoemd, zoals het effect op gezondheid en maatschappelijke participatie, zijn niet meegenomen in het CPB onderzoek. Het SCP heeft in de afgelopen jaren geen beleidsmaatregelen doorgerekend op deze aspecten»(kamerstuk , nr. 4). Ik ben van mening dat de economische doorrekeningen van het CPB nuttig kunnen zijn om een idee te krijgen wat de effecten zouden kunnen zijn, daarom heb ik mijn verkiezingsprogramma van de Vrijzinnige Partij, waarin het basisinkomen is opgenomen, laten doorrekenen door het CPB. Dit zal op 16 februari 2017 gepresenteerd worden. Helaas levert dit niet het complete plaatje op. Sociaal-maatschappelijke effecten, zoals het gedrag van mensen en de effecten op gezondheid en maatschappij zijn minstens zo belangrijk om mee te nemen in een integraal onderzoek. Graag breng ik daarom nogmaals mijn vragen uit de initiatiefnota Zeker Flexibel onder de aandacht (Kamerstuk , nr. 2): Is de Tweede Kamer bereid om vanuit een positieve grondhouding/ attitude/ houding de maatschappelijke discussie over het basisinkomen te voeren? Is de Tweede Kamer bereid om het Centraal Planbureau en Sociaal en Cultureel Planbureau opdracht te geven een verkennende integrale studie uit te voeren naar de financieel/sociaal economische én gedragsaspecten in het kader van een basisinkomen? Klein Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

89 Bijlage 1 Financiering Basisinkomen Bij een richtinggevend bedrag van 800 per persoon per maand geeft dit indicatieve dekkingsoverzicht een beeld hoe financiering mogelijk zou kunnen zijn. bedragen x 1 miljard euro Kosten invoering Basisinkomen 13,5 miljoen mensen (iedereen boven 18 jaar) * basisinkomen per jaar, wordt door middel van een maandelijkse uitkering aan iedereen uitbetaald. 129,600 Dekking invoering Basisinkomen A. Inkomen en belastingen particulieren Vervallen van de Bijstand 8,600 Vervangen AOW ( 35,2 miljard totaal aow 5,7 miljard compensatie alleenstaanden) 29,50 Vervangen ANW uitkering nabestaanden tot hoogte OBI mensen 0,290 Besparing arbeidsongeschiktheidsuitkeringen minus basisinkomen 10 mld minus basisinkomen voor mensen 7,778 Besparing WW. 6 mld minus basisinkomen voor mensen 4,128 Vervallen studievoorschot en basisbeurs meerderjarige MBO studenten 0,300 Gedetineerden betalen het basisinkomen als eigen bijdrage mensen 0,096 Omzetting belastingschijven naar 37%, 40%, 45%, 55% en 65% en aan de hand daarvan schijf verlengen/verkorten. 13,40 Vervallen alle kortingen: algemene heffingskorting, arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting, ouderenkorting, alleenstaande ouderenkorting. Om werken lonend te maken wel een arbeidskorting van euro. 25,00 Hoge Btw naar 23% (Scandinavisch niveau) 3,910 Lage btw naar 7% (Duits niveau) 0,793 Besparen kinderopvangtoeslag ivm verlaagde arbeidsparticipatie 0,200 Eenmalige extra korting op het aftrektarief van de hypotheekrenteaftrek naar 35% effect structureel Aftoppen hypotheekrenteaftrek met overgangsperiode voor bestaande hypotheken 4,000 Harmoniseren vermogenstoets toeslagen 0,500 Vervallen giftenaftrek en dan BTW compensatie ANBI-instellingen (20 milj) 0,300 SZW: OBI vervangt IOAZ, BBZ 0,060 Vermogensaanwasbelasting 2,700 Vereenvoudiging vervallen aftrek specifieke zorgkosten 0,400 Totaal particulieren 101,955 B. Inkomen en belastingen bedrijven Afschaffen Vamil 0,040 Invoeren maximum grondslag waarop de 30%-regeling kan worden toegepast 0,187 Afschaffen subsidie bijstook biomassa 0,100 Financiële transactiebelasting (FTT) 1,000 Maatregelen tegengaan belastingontwijking 1,700 Deels afschaffen vrijstelling energiebelasting gebruik gas in wkk-installaties 0,200 Verhoging energiebelasting bedrijven 0,300 EZ: herprioritering onderzoek en innovatie WBSO en innovatiebox (boven halvering subsidie. Grens 400 uur ZZP, tweede schijf halveren) 0,493 Afbouwen landbouwvrijstelling IB/VPB 0,472 Afschaffen loonkostenvoordeel LKV 0,297 Vervangen starters en meewerkaftrek door OBI 0,220 Vervangen zelfstandige aftrek door OBI 2,340 Verhoging VPB belasting van beide schijven met 2% 1,440 Automatiseringsbelasting gedifferentieerd naar grootte bedrijf. Gemiddeld 275 per bedrijf * 1,5 mln bedrijven 0,450 Totaal bedrijven 9,239 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

90 C. Uitgaven en inkomsten overheden overig Overbodig geworden regelingen tbv banencreatie of mensen aan het werk helpen. Bijvoorbeeld sectorplannen, actieplan 50+ etcetera 0,600 Overbodig worden van reïntegratiebudget gemeenten en UWV door OBI 1,300 Ombuigingen ontwikkelingssamenwerking 0,200 Legaliseren softdrugs 0,175 Asiel: zelfvoorzieningsysteem voor gezinnen die niet rechtmatig in NL verblijven 0,019 Efficiencykorting kleine subsidieregelingen vws 0,016 Afschaffen bijzondere voorzieningen oorlogsgetroffenen 0,070 Defensie: lagere norm inzetbaarheid krijgsmacht, efficiency wapensystemen 0,538 Defensie: internationale samenwerking, samenvoegen landmacht en marine NL en D en andere besparingen in vermindering materieel en F-35 0,547 Spoor: afschaffen nationale kop op ambitie ERTMS 0,130 BZK: verambtelijking Logius (ICT) 0,011 Taakstelling vermindering uitgaven Rijk 1,860 Verminder subsidies: taakstelling Rijk 0,500 Taakstelling intensiveringen 0,100 Besparing UWV door versimpeling en/of afschaffing regelingen 20% op apparaatskosten (1,9 mld totaal) 0,380 Besparing Gemeentefonds omdat gemeenten geen bijstand meer hoeven uit te betalen en controleren 1,580 Vervallen van apparaatskosten provincies (taken met budget naar gemeenten / rijk) Gemiddeld per provincie 100 mln 1,200 Vervallen van kosten bij DUOals gevolg van wegvallen studiefinanciering 0,300 0,100 Vervallen van kosten bij SVB als gevolg van wegvallen uitkeringen (m.u.v. kinderbijslag) 0,300 Besparing zorgkosten (dankzij invoering basisinkomen minder stress, mensen zijn gelukkiger en daardoor minder zorgkosten. netto BKZ 68 mld*8,5%. 1 5,780 Totaal overheid In experiment in Dauphin en Winnipeg, Manitoba, Canada daalde deze kosten met 8,5%) ( Totaal ombuigingen particulieren ( ), bedrijven (9.239) en overheid (15.406) 129,600 basisbronnen: Ministerie Financiën Ombuigingslijst, Sleuteltabel, rapport Fiscaliteit Duurzame Groei Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

91 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Initiatiefnota van het lid Klein: «Zeker Flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen» Nr. 8 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 8 februari 2017 De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de initiatiefnemer van de initiatiefnota «Zeker Flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen» naar aanleiding van de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 december 2016 over de berekening «Financiering van de invoering van het basisinkomen» (Kamerstuk , nr. 6). De vragen en opmerkingen zijn op 25 januari 2017 aan de initiatiefnemer voorgelegd. Bij brief van 8 februari 2017 zijn de vragen beantwoord. De voorzitter van de commissie, Bosman De adjunct-griffier van de commissie, Haveman-Schüssel kst ISSN s-gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

92 I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de regering op het verzoek van de commissie over de berekening «Financiering van de invoering van het basisinkomen» (Kamerstuk , nr. 6). De leden van de VVD-fractie zijn net als de regering van mening dat de invoering van een basisinkomen geen realistische noch economisch haalbare optie is. Deze leden hebben daarover nog wel enkele vragen. Gaat de initiatiefnemer uit van een netto basisinkomen van 800? Zo ja, moet de dekking dan niet het bruto inkomen dekken? Of is het een bruto basisinkomen van 800? Is de initiatiefnemer in dat geval bewust dat er dan, gelet de voorgestelde verhoging van de inkomstenbelastingschijven, ongeveer 480 netto per maand overblijft? In het voorstel van de initiatiefnemer is opgenomen de belastingschijven in de inkomstenbelasting te verhogen als financiële onderbouwing van het voorstel. De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemer vragen waarom hij het wenselijk acht de inkomstenbelastingen te verhogen. Kan de initiatiefnemer aangeven waarom er voor gekozen is om werken minder aantrekkelijk te maken? Mensen die werken houden met dit voorstel straks minder over. De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemer vragen of hij dit rechtvaardig acht, dat werkende mensen meer belasting moeten gaan afdragen om het voorstel voor een basisinkomen te financieren. Kan de initiatiefnemer zijn verwachting schetsen over de ontwikkeling van de koopkracht van mensen die voorheen gebruik zouden maken van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de bijstand? Zeker gelet op de verhoging van de BTW? Is de initiatiefnemer voornemens zijn berekening door het Centraal Planbureau door te laten rekenen? Zo nee, waarom niet? De leden van de VVD-fractie vinden het wenselijk om de gevolgen van een dergelijke ingrijpende maatregel goed inzichtelijk te hebben. Zoals eerder aangegeven maken zij zich zorgen om de effecten van het voorstel om te komen tot een basisinkomen. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemer te reageren op de volgende passage in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: «Los van de kosten neemt bij een hoog basisinkomen het arbeidsaanbod af en is bij een laag basisinkomen aanvullende inkomensondersteuning nodig.» Acht de initiatiefnemer deze consequenties wenselijk? Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie nadrukkelijk aandacht vragen voor het feit dat in de brief van de Minister wordt aangegeven dat een basisinkomen niet past bij de ambitie om de arbeidsparticipatie en werkgelegenheid te verhogen. Is de initiatiefnemer het met deze ambitie eens? Zo ja, kan de initiatiefnemer aangeven hoe het voorstel een bijdrage zal leveren aan een hogere arbeidsparticipatie en werkgelegenheid? Kan de initiatiefnemer dit onderbouwen op basis van een doorberekening van het voorstel? De leden van de VVD-fractie constateren dat het voorliggende voorstel niet aan deze ambitie tegemoet komt. Wanneer de initiatiefnemer deze ambitie niet onderschrijft, kan hij aangeven waarom dan niet? De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemer een onderbouwde reactie te geven op het feit dat het kabinet het invoeren van een onvoorwaardelijk basisinkomen geen realistische en economische haalbare optie acht. Kan de initiatiefnemer hier nader op ingaan en onderbouwen met ondersteunende cijfers en doorberekeningen? In de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt aangegeven dat de initiatiefnemer gebruik heeft gemaakt van de ombuigingslijst van het Ministerie van Financiën voor de onderbouwing Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

93 van het voorstel. Het kabinet geeft aan dat er bij deze expliciet is vermeld dat de opbrengsten van de maatregelen niet zonder meer kunnen worden opgeteld en dat er bij de afzonderlijke maatregelen geen rekening is gehouden met de in- en verdieneffecten. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemer naar zijn reactie op deze passage. Welke gevolgen heeft dit inhoudelijk en financieel voor zijn voorstel? Welke aanpassingen zullen naar aanleiding van deze passage moeten plaatsvinden? II Antwoord/Reactie van de initiatiefnemer Naar aanleiding van de reactie van de regering op 2 december 2016 op het verzoek van de commissie over de berekening «Financiering van de invoering van het basisinkomen» (Kamerstuk , nr. 6) hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen gesteld, welke ik hier beantwoord. Gaat de initiatiefnemer uit van een netto-basisinkomen of van brutobasisinkomen van 800? In het rekenvoorbeeld is uitgegaan van een brutobasisinkomen van 800. Aangezien deze onbelast is, is dit in het voorbeeld ook het nettobasisinkomen. Wat is de reden dat ervoor gekozen is de inkomstenbelasting te verhogen aangezien dit werken minder aantrekkelijk maakt? Het financiële overzicht is een eerste overzicht waar men aan zou kunnen denken bij het financieren van het basisinkomen. Deze is zeker niet in beton gegoten en staat wat mij betreft open voor discussie. Wel is het zo dat met het basisinkomen werken weer lonend wordt voor veel mensen. Ik denk dus dat veel mensen juist weer aan het werk gaan, anderen zullen mogelijk minder gaan werken. Weer anderen kiezen voor vrijwilligerswerk. Eindelijk kunnen mensen weer zelf kiezen. Kan de initiatiefnemer zijn verwachting schetsen over de ontwikkeling van de koopkracht van mensen die voorheen gebruik zouden maken van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de bijstand? Dit ligt maar net aan de situatie van mensen. Voor mensen die samenwonen is een basisinkomen van 800 euro al snel hoger dan deze uitkeringen waar een boete op samenwonen op staat. Daarbij komt dat eventuele bijverdiensten direct lonend zijn, waardoor mensen die in de huidige situatie alleen een bijstandsuitkering ontvangen, mogelijk weer (deels) gaan werken als zij een basisinkomen ontvangen. Daarmee stijgt de koopkracht direct. Als werken niet mogelijk is wegens arbeidsongeschiktheid, ziekte of zwangerschap kan iemand toch meer inkomen krijgen krachtens een aanvullende voorwaardelijke uitkering. Is de initiatiefnemer voornemens zijn berekening door het Centraal Planbureau door te laten rekenen? In het verkiezingsprogramma van de Vrijzinnige Partij is de berekening ook opgenomen en is in het kader van «Keuzes in Kaart» doorberekend door het Centraal Planbureau dat 16 februari 2017 gepresenteerd wordt. De leden vragen naar een onderbouwde reactie op het feit dat het kabinet het invoeren van een onvoorwaardelijk basisinkomen geen realistische en economische haalbare optie acht? Ik verwijs hiervoor naar de doorrekeningen van het Centraal Planbureau in het kader van «Keuzes in Kaart» dat 16 februari 2017 gepresenteerd zal worden. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

94 De leden vragen voorts of de initiatiefnemer het eens is met de ambitie om de arbeidsparticipatie en werkgelegenheid te verhogen en hoe het basisinkomen daaraan bijdraagt. Mensen stimuleren om te werken heeft in mijn ogen alleen zin als er ook passend werk is. Daarnaast omvat het begrip «werken» veel meer dan alleen betaald werken. Ik vind het belangrijk dat het basisinkomen ertoe kan leiden dat baanloze burgers meer ruimte hebben voor allerlei zingevende activiteiten buiten de betaalde arbeid. De scheidslijn tussen betaald werk en onbetaald werk verschuift en vervaagt. Ik denk wel degelijk dat het basisinkomen bijdraagt arbeidsparticipatie in de zin van dat mensen meer gaan participeren in de maatschappij. Dit is mogelijk met betaald werk, maar ook met onbetaald werk. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr

95 > Retouradres Postbus LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus LV Den Haag Parnassusplein 5 T F Contactpersoon Datum 13 februari 2017 Betreft Kabinetsreactie op SER-verkenning Mens en Technologie: samen aan het werk Onze referentie Inleiding Werk verandert. Het werk van 50 jaar geleden en de taken die daarbij hoorden, is tegenwoordig nauwelijks meer voor te stellen. Technologische innovaties, vooral op het gebied van ICT, hebben ervoor gezorgd dat er taken zijn verdwenen, veranderd en bijgekomen. In allerlei sectoren is het mogelijk om nieuwe producten en diensten te ontwikkelen, op basis van nieuwe verdienmodellen. Nu lijkt er sprake van een nieuwe fase in deze ontwikkeling. Volgens de Sociaal Economische Raad (SER) 1 staan we aan de vooravond van de vierde industriële revolutie waarin technologische ontwikkelingen zoals robotisering en digitalisering 2, ervoor zullen zorgen dat productie en werk er over 50 jaar weer compleet anders uit zullen zien dan nu. De snelle veranderingen roepen gemengde gevoelens op in de samenleving. Aan de ene kant zien mensen deze technologische ontwikkelingen als een kans voor ondernemers en voor meer economische groei, werkgelegenheid, fysiek minder zwaar en leuker werk. Aan de andere kant zijn er mensen die vrezen dat er hierdoor minder werk en meer ongelijkheid zal zijn. Het kabinet heeft de impact, kansen en bedreigingen van digitalisering en robotisering in Nederland doelbewust op de agenda gezet. Juist over langetermijntrends als deze is een breed maatschappelijk debat noodzakelijk, ook of juist - indien er geen aanleiding is tot acute beleidsaanpassingen. Daarom heeft het kabinet onderzoek uitgezet en advies gevraagd aan de SER om de onzekerheden te verkennen en beleidsopties te schetsen. De Tweede Kamer heeft zich ook actief in het debat gemengd door opdracht te geven tot het onderzoek van het Rathenau Instituut 3 en een hoorzitting over dit onderwerp te organiseren. In deze brief reageert het kabinet op de SER-verkenning en de rapporten van de 1 SER (2016) Verkenning en werkagenda digitalisering; Mens en technologie: samen aan het werk 2 In deze brief wordt digitalisering en robotisering gebruikt als benaming voor technologische innovaties die worden gekenmerkt door intensivering, verbreding en verdieping van ICT-toepassingen, vaak in combinatie met andere vormen van (fysieke) technologie. Voorbeelden hiervan zijn internet der dingen, digitale platforms, big datatechnieken, geavanceerde robottechnologie, artificiële intelligentie, autonome voertuigen en 3D-printen. 3 L. van Est & L. Kool (red.) (2015). Werken aan de robotsamenleving. Visies en inzichten uit de wetenschap over de relatie technologie en werkgelegenheid. Rathenau Instituut Pagina 1 van 16 92

96 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) 4 en het Rathenau Instituut. Als de vorige drie industriële revoluties richtinggevend zijn, ziet de toekomst er rooskleurig uit. Het verleden leert dat innovaties leiden tot verschuivingen van werkgelegenheid, en dat een deel van de werkenden hierdoor op korte termijn te maken krijgt met baanverlies of zelfs werkloosheid. 5 Het verleden laat echter zien dat voor de samenleving als geheel het effect positief is. Net als in het verleden leidt technologische innovatie dan tot een hogere productiviteit. Hierdoor worden producten en diensten goedkoper en kunnen consumenten met hetzelfde inkomen meer kopen, waardoor er nieuwe banen, meer welvaart en leuker werk ontstaan. In de afgelopen jaren hebben investeringen in ICT bijgedragen aan minstens een kwart van de economische groei. De positieve effecten zijn breder dan alleen werkgelegenheid en inkomen. De slimme toepassing van ICT kan een belangrijke bijdrage leveren aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen rond de zorg, het onderwijs, mobiliteit en de energievoorziening. Zo kunnen genetica en big data bijdragen aan het voorkomen en verhelpen van ouderdomskwalen, waardoor de levensverwachting fors zal toenemen. Veel mensen zien deze kansen; ruim de helft van de Nederlandse bevolking is overwegend positief over de bijdrage van technologie aan onze toekomst. 6 Technologische innovaties kunnen in de toekomst echter andere resultaten hebben dan in het verleden. De gevolgen van kunstmatige intelligentie bijvoorbeeld zijn, zeker in combinatie met internet of things en big data, nog niet goed in te schatten. Dat technologische innovaties tot dusverre niet tot hoge werkloosheid hebben geleid, is dus geen garantie dat op lange termijn de werkloosheid en inkomensongelijkheid niet toenemen. Zo zijn de afgelopen twintig jaar veel routinematige taken geautomatiseerd, zowel aan de onderkant van de arbeidsmarkt als meer recent in het middensegment. Dat leidt tot meer druk op het inkomen (en de inkomensverdeling) en de zekerheid van lageropgeleiden. Dit verklaart deels dat een minderheid (17% van de geïnterviewden in de Toekomstmonitor) zeer pessimistisch is over de gevolgen van technologie voor de toekomst. Zij vrezen voor meer werkloosheid, maar ook voor afname van menselijk contact, een grotere kloof tussen arm en rijk en een sterker vervuild milieu. In World Economic Forum (2016) wordt aangehaald dat naar schatting ruim de helft van de kinderen die nu met de basisschool begint, uiteindelijk een baan hebben die op dit moment niet bestaat. 7 Dit geeft aan dat we rekening moeten houden met significante veranderingen, die mogelijk groter zijn dan in het verleden of in een andere richting gaan dan we nu voorzien. De overheid heeft in voorgaande industriële revoluties een belangrijke rol gespeeld tijdens de transitie, door het scheppen van de juiste voorwaarden en investeringen in de benodigde (kennis-)infrastructuur. Ook nu kan de overheid bijdragen aan een soepele transitie naar een digitale economie. Een aantal beleidsrichtingen zoals het op peil houden van vaardigheden van de 4 Robert Went, Monique Kremer en André Knottnerus (red.) (2015). De robot de baas. De toekomst van werk in het tweede machinetijdperk. WRR-verkenning 31 5 Kamerstukken II , 29544, nr Stichting Toekomstbeeld der Techniek (2016) Toekomstmonitor. Hoe kijken Nederlanders naar technologie en de toekomst 7 World Economic Forum (2016). The Future of Jobs. Employment, Skills and Workforce Strategy for the Fourth Industrial Revolution. Global Challenge Insight Report Pagina 2 van 16 93

97 beroepsbevolking is daarbij no regret. Het kabinet is ervan overtuigd dat we zowel de kansen kunnen grijpen die robotisering en digitalisering bieden, als de mogelijke negatieve effecten kunnen beperken. Dat wil niet zeggen dat er geen vraagstukken liggen voor de langere termijn, waarover een volgend kabinet het gesprek kan voortzetten. Over deze vragen gaat het eerste deel van deze brief (paragraaf 2). Daarnaast zijn de afgelopen jaren samen met sociale partners, onderwijsinstellingen en anderen concrete stappen gezet om de Nederlandse arbeidsmarkt, het onderwijs en het bedrijfsleven voor de korte en lange termijn voor te bereiden op de kansen en uitdagingen die robotisering en digitalisering met zich meebrengen. Over dit ingezette beleid gaat het tweede deel van deze brief (paragraaf 3). 2. Vraagstukken voor de toekomst De rapporten van het Rathenau Instituut, de WRR en de verkenning van de SER raken aan een groot aantal maatschappelijke thema s. Niet al deze thema s lenen zich voor of zijn afgedaan met een korte termijn beleidsreactie. Ze vergen langere doordenking van politici en beleidsmakers. Hieronder wordt daarom ingegaan op een aantal van deze vraagstukken die door de genoemde instituten zijn geagendeerd. 2.1 Optimale benutting van de complementariteit van mens en technologie De WRR stelt in haar verkenning dat het uitgangspunt van robotisering moet zijn om mensen in samenwerking met robotica productiever maken. Zo komt het feit dat mens en machine elkaar kunnen versterken, centraal te staan. De WRR geeft in haar verkenning aan dat mensen unieke vermogens hebben, zoals empathie, creativiteit en oplossingsgerichtheid, die blijvende meerwaarde bieden ten opzichte van machines en technologie. De WRR geeft aan dat door de sterke punten van zowel mens als machine te gebruiken er meer productiviteitsstijging is te behalen dan wanneer wordt ingezet op technologische innovatie alleen. Daarom pleit de WRR voor co-creatie : dat techneuten in de ontwikkeling van nieuwe productiemiddelen en -processen samenwerken met de personen die ermee moeten gaan werken, om er zo voor te zorgen dat technologie ook daadwerkelijk bijdraagt aan betere dienstverlening en resultaten. Aansprekende voorbeelden zijn te vinden in de zorg, zoals de tilrobot die patiënten uit bed tilt of de chirurgische robot die het voor artsen mogelijk maakt precisiewerk bij operaties te verrichten. Deze robots maken het werk lichter waardoor verplegend personeel en artsen zich kunnen richten op hun grootste meerwaarde en langer gezond en met plezier kunnen blijven werken. Ook in andere sectoren zijn zulke voorbeelden te vinden, zoals automonteurs die computerdiagnostiek gebruiken in hun werk. Veel bedrijven en overheden zijn hier al actief mee bezig. Naar de toekomst toe is de vraag of er kansen blijven liggen om de complementariteit van bepaalde groepen te benutten, en wat er dan gedaan kan worden om dat te verbeteren. 2.2 Uitdagingen rond innovatief vermogen Als Nederland de kansen van digitalisering wil benutten, moeten we streven naar een koppositie in het ontwikkelen en implementeren van digitale technologieën. Eerdere industriële revoluties hebben laten zien dat landen die voortvarend inspelen op nieuwe technologieën meer voordelen (vergroting internationale Pagina 3 van 16 94

98 concurrentiekracht, meer werkgelegenheid) halen dan landen die vasthouden aan het verleden, waardoor werkenden meer kunnen meedelen in de voordelen.. Pionieren is het devies, zo stelt ook de SER. Nederland heeft een goede uitgangspositie om de kansen van digitalisering te verzilveren: een moderne digitale infrastructuur, innovatieve bedrijven en een goed opgeleide bevolking die ICT massaal omarmt. Voor het vasthouden en verbeteren van deze goede uitgangspositie zijn diverse acties nodig. De toepassing van nieuwe kennis en technologie door bedrijven is essentieel voor het concurrentievermogen van de Nederlandse economie. Digitale ontwikkelingen gaan namelijk snel, zijn disruptief en kunnen een winner-takes-all-karakter hebben, waarbij één product of dienst veruit het grootste marktaandeel heeft. Er ontstaan voortdurend nieuwe markten. Hierdoor wordt het nog belangrijker dat Nederland voorop loopt in de ontwikkeling van kennis en dat Nederlandse bedrijven innoveren en in de voorhoede van technologische mogelijkheden kunnen opereren. Markten met een winner takes-all-karakter zorgen daarnaast voor risico s op concurrentieverstoring. Het bestaande instrumentarium biedt aanknopingspunten om deze risico s te ondervangen, onder meer via generieke consumentenbescherming en mededingingswetgeving die misbruik van een economische machtspositie verbiedt Een veilige en weerbare digitale infrastructuur De snel voortschrijdende digitalisering stelt steeds hogere eisen aan de digitale infrastructuur. Met het internet der dingen worden steeds meer zaken aan elkaar verbonden, altijd en overal. Daarbij worden grote hoeveelheden data gegenereerd. Dit soort ontwikkelingen vraagt om een kwalitatief hoogwaardige en betrouwbare infrastructuur. Alleen als burgers en bedrijven zich veilig voelen in het digitale domein, kunnen de kansen van ICT worden benut. Voor het vestigingsklimaat wordt cybersecurity een steeds belangrijker thema en voor actief internetgebruik het vertrouwen dat gebruikersgegevens in goede handen zijn. Helaas is Nederland steeds vaker doelwit van cyberaanvallen. Door de groei van de digitale economie neemt deze kwetsbaarheid toe. Door randvoorwaarden als veiligheid en privacy op orde te hebben, kan Nederland zich internationaal blijven positioneren als een veilige en betrouwbare plaats om zaken te doen. 2.4 Uitdagingen rond onderwijs Het primair en het voortgezet onderwijs hebben de taak het fundament te leggen voor het persoonlijk, maatschappelijk en beroepsmatig functioneren van leerlingen. De hierboven geschetste ontwikkelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt hebben directe gevolgen op het curriculum in het funderend onderwijs. Om die reden is het kabinet twee jaar geleden een brede maatschappelijke dialoog gestart over wat leerlingen zouden moeten leren. Op basis van de opbrengsten van deze dialoog heeft het Platform Onderwijs2032 eind januari 2016 een advies gepresenteerd. Dit advies kwam voort uit de vraag of het bestaande landelijke curriculum leraren voldoende in staat stelt om hun leerlingen goed voor te bereiden op het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt. In het advies wordt voorgesteld om het landelijke curriculum op onderdelen aan te passen. 8 Kamerstukken II , , nr. 12 Pagina 4 van 16 95

99 Naar aanleiding van het advies van het platform is een verdiepingsfase georganiseerd, waarin met leraren, leerlingen, ouders, schoolleiders en bestuurders een dialoog over curriculumvernieuwing is gesproken. Onlangs zijn de uitkomsten uit de verdiepingsfase gepresenteerd. Samen met verschillende vertegenwoordigers uit het onderwijs werkt het kabinet op dit moment aan een voorstel voor de uitwerking van het vervolgproces. In de brief van 22 december jl. is op basis van de uitkomsten uit de verdiepingsfase een voorstel gedaan voor het vervolg van Onderwijs2032. Dit heeft betrekking op de inhoudelijke onderdelen en het te volgen proces. In de komende weken ontvangt de Kamer een nadere uitwerking van dit vervolgproces. Een toekomstgericht curriculum is net zo zeer van belang voor het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs. De snelle veranderingen die worden veroorzaakt door robotisering en digitalisering vragen bijvoorbeeld om state of the art technische- en ICT-opleidingen op universiteiten en in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs die aansluiten op de vraag uit het afnemend beroepenveld. In het middelbaar beroepsonderwijs is er met de herziening van de kwalificatiestructuur voor gekozen om opleidingen te verbreden en meer ruimte te geven voor specifieke regionale invulling van het onderwijs. De kwalificaties zijn verbreed en verwante kwalificaties zijn geclusterd. Daarnaast kan er met de nieuwe keuzedelen sneller ingespeeld worden op nieuwe ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Gezien de snelle technologische ontwikkelingen lijkt dit een adequate keuze, constateerde de Onderwijsraad in haar recente advies Vakmanschap voortdurend in beweging. 9 Er zal echter altijd een spanning bestaan tussen het opleiden voor de huidige behoeften van de arbeidsmarkt en het opleiden voor beroepen die op dit moment nog niet eens bestaan. De ervaringen die de komende jaren zullen worden opgedaan met de vernieuwde kwalificatiestructuur zullen uitwijzen of verdergaande stappen wenselijk en nodig zijn. De vraag naar de beste balans blijft daarbij een belangrijk aandachtspunt. Het kabinet vindt het belangrijk dat onderwijsorganisaties wendbaar zijn. Snel inspelen op wisselende omstandigheden en het vermogen om toekomstige kansen te benutten en toekomstige bedreigingen het hoofd te kunnen bieden, zijn steeds belangrijker voor regio s, het onderwijs zelf, organisaties en individuele werkenden. Werkenden en studenten moeten zodanig worden toegerust dat ze in verschillende functies en verschillende plekken inzetbaar zijn, sociaal vaardig en creatief zijn en zich permanent blijven ontwikkelen, zowel via het initiële onderwijs als via leren op de werkvloer. Daarbij blijft de combinatie van modern en kwalitatief uitstekend beroepsonderwijs én hoogwaardig wetenschappelijk onderwijs van groot belang. Het is van belang dat bedrijfsleven en onderwijsinstellingen goed met elkaar samen werken, zodat het onderwijs goed aangesloten blijft op de arbeidsmarkt. Verdere verbetering van het lerend vermogen van werkenden is belangrijk. Om ons lerend vermogen te versterken, is inzicht in de knelpunten inzake een leven lang leren nodig. Daarom heeft het kabinet de OESO gevraagd om een probleemanalyse op dit gebied. Deze analyse, de zogenaamde Skills strategie, 9 Onderwijsraad (2016) Vakmanschap voortdurend in beweging. Advies Pagina 5 van 16 96

100 wordt in de eerste helft van 2017 verwacht. De Skills strategie kan gebruikt worden bij het opstellen van een lange termijnagenda op het terrein van leven lang leren. Een belangrijk aandachtspunt voor het kabinet is een betere verbinding tussen informeel leren ( on the job ) en formeel leren. Alle leerlingen en studenten moeten binnen ons onderwijs hun talent kunnen ontwikkelen. Ongelijkheid van onderwijskansen past hier niet in. Dit kabinet heeft met een pakket aan maatregelen en de gelijke kansen alliantie belangrijke stappen gezet om gelijke onderwijskansen te bevorderen. Een volgend kabinet zal op die weg moeten voortgaan, opdat in de samenleving van de toekomst eigen talent en ambities bepalend zijn voor het behaalde opleidingsniveau. 2.5 De ordening van de arbeidsmarkt Een gevolg van robotisering en digitalisering is, zoals het Rathenau Instituut ook beschrijft, dat het steeds makkelijker wordt om zowel fysiek als cognitief werk op te knippen in taken. Volgens het Rathenau Instituut wordt het daardoor niet alleen mogelijk werk te automatiseren, maar faciliteert het ook globalisering, flexibilisering en de platformisering van arbeid. Dat wil zeggen dat sommige banen en taken zullen verdwijnen, en dat andere banen en taken hiervoor in de plaats komen. Daarnaast kan het consequenties hebben voor de organisatie maar ook voor de kwaliteit van arbeid. Dit heeft invloed op het inkomen en de (baan)zekerheid van werkenden. Bij het verlies van werk, is het belangrijk om snel weer ander werk te vinden. Met andere woorden: een goed functionerende arbeidsmarkt is van essentieel belang om gevolgen van robotisering en digitalisering op te vangen. Net als werkenden die voldoende wendbaar zijn. Technologische ontwikkeling gaat vaak met sprongen terwijl de arbeidsmarkt een geleidelijker aanpassingsproces doormaakt. Een goed functionerende, adaptieve arbeidsmarkt vraagt in de ogen van het kabinet om een goede basis voor zekerheden voor alle werkenden, ongeacht hun arbeidsrelatie. Nu laten werkgevers zich in het aannamebeleid vaak leiden door de kosten en risico s van vaste versus flexibele contracten. Bij tijdelijke contracten is de kans aanwezig dat er minder investeringen plaats vinden in scholing en duurzame inzetbaarheid dan wenselijk en noodzakelijk zijn om blijvende competentieontwikkeling te bevorderen. Bij vermindering van de verschillen in beschermingsniveau tussen contractvormen worden barrières voor de transitie naar een nieuwe baan weggenomen en komen werkenden sneller te werken op een plek waar hun productiviteit het hoogst is. Een extra uitdaging bij de vormgeving van nieuwe arbeidsmarktinstituties is dat de traditionele arbeidsrelatie steeds minder duidelijk is af te bakenen en er steeds meer discussie is over hoe het onderscheid tussen werknemer en zelfstandige gemaakt kan worden. Hier wordt op dit moment onderzoek naar gedaan. 10 Een specifiek gevolg van technologische innovatie is dat door de opkomst van platforms nieuwe interacties tussen vragers en aanbieders mogelijk worden. Platforms brengen verschillende voordelen met zich mee voor zowel retailers (groter afzetgebied) als consumenten (goedkopere producten of diensten); maar ook risico s, bijvoorbeeld ten aanzien van privacy, consumentenbescherming en mededinging. Het uitgangspunt hierbij is dat het kabinet ruimte wil bieden aan 10 Kamerstukken II , , Nr. 40 Pagina 6 van 16 97

101 platforms maar daarbij de publieke belangen wil borgen. Platforms kunnen ook traditionele vormen van werk vervangen. Het kabinet wil ruimte geven aan nieuwe vormen van werk zonder de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van werkenden te schaden en let daarom scherp op deze balans. Het kabinet deelt de mening van de SER dat de relatie tussen platformen en de organisatie van arbeid belangrijk is en is blij met de toezegging dat de SER daar verder onderzoek naar zal doen. 2.6 Verdelingsvraagstukken De drie genoemde rapporten noemen technologische innovaties een bron van welvaart. Tegelijkertijd geven ze aan dat er onzekerheid bestaat over hoe de welvaart in de toekomst verdeeld zal worden. In Nederland is de inkomensongelijkheid in internationaal perspectief laag, en sinds de jaren negentig vrijwel stabiel qua niveau. 11 In veel landen is de inkomensongelijkheid echter toegenomen, was er sprake van toenemende inkomensverschillen tussen werkenden en nam het aandeel van de productiefactor arbeid in het nationaal inkomen af. Dit is niet enkel of zonder meer toe te schrijven aan technologische ontwikkelingen. Maar de rapporten van het Rathenau Instituut en de WRR geven aan dat de ongelijkheid in de toekomst kan toenemen omdat de baten van digitalisering en robotisering niet gelijk verdeeld worden. 12 De vraag is hoe de inkomensongelijkheid in Nederland zich in de toekomst ontwikkelt, ook gezien de zwakkere arbeidsmarktpositie van werkenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Door arbeidsmarktpolarisatie en de toegenomen loonongelijkheid tussen hoog- en middelbaar en laagopgeleiden in Nederland zijn de verschillen toegenomen. Het CPB en SCP laten in scenario s zien dat als huidige trends zich voortzetten het verschil in werkloosheid tussen laagopgeleiden en middelbaar- en hoogopgeleiden flink kan toenemen, en dat de werkgelegenheid in het middensegment af kan nemen en verschuiven naar de onderkant van de arbeidsmarkt. Zo zijn er in de financiële sector duizenden administratieve functies verdwenen. 13 Of deze trend zich voortzet is onzeker, het is ook mogelijk dat ook andere banen onder druk komen te staan of juist worden gecreëerd. 14 De ontwikkeling van de vermogensverdeling, die vaak aan technologische innovaties wordt gerelateerd, is ook onzeker. Het kabinet volgt de invloed van digitalisering en robotisering op de verdeling van welvaart nauwgezet en streeft ook in de toekomst naar een eerlijke verdeling van inkomen en welvaart. Doel van het kabinet is een inclusieve arbeidsmarkt en samenleving, nu en in de toekomst. Door de snelle technologische ontwikkelingen wordt de samenleving steeds complexer en de eisen die aan werkenden worden gesteld steeds hoger. Kwetsbare groepen zoals laag opgeleiden - en in sterkere mate laaggeletterden en mensen met een verstandelijke beperking - kunnen nu al steeds moeilijker aan deze hogere eisen voldoen. Voorkomen moet worden dat deze groepen afhaken als deze eisen verder stijgen. 11 Kamerstukken II , , V 12 Robert Went, Monique Kremer en André Knottnerus (red.) (2015). De robot de baas. De toekomst van werk in het tweede machinetijdperk. WRR-verkenning Ministerie van Sociale Zaken Werkgelegenheid (2016). Monitor Arbeidsmarkt, april CPB en SCP (2015) De onderkant van de arbeidsmarkt in 2025, Den Haag Pagina 7 van 16 98

102 Robotisering wordt vaak als argument aangevoerd om te pleiten voor de invoering van een basisinkomen, om iedereen van een inkomen te voorzien in het geval robotisering leidt tot een gebrek aan inkomen uit arbeid. Het kabinet ziet in het basisinkomen geen antwoord op robotisering en digitalisering. Zoals het Rathenau Instituut en de WRR aangeven, is er binnen afzienbare tijd geen sprake van een groot verlies aan werkgelegenheid en willen veel mensen graag werken. Dat is een extra reden om werk aantrekkelijk en inspirerend te houden in plaats van in te zetten op een alternatief. Een basisinkomen voor iedereen is bovendien erg duur. Het zou of voorzien in levensonderhoud van mensen die dat nu zelf kunnen, of te laag zijn om van rond te kunnen komen. 15 Het kabinet ziet daarom in het basisinkomen geen antwoord op robotisering en digitalisering. De WRR stelt daarnaast dat het aandeel van kapitaal in het nationaal inkomen is toegenomen. Bevordering van kapitaalbezit door werkenden wordt genoemd als manier om hogere inkomensongelijkheid in te toekomst te beperken, omdat dan een andere bron van inkomen ontstaat. Gezien de onzekerheid rond het tempo van technologische innovaties en het verloop van het aandeel van kapitaal in het nationaal inkomen vindt het kabinet stimulering van kapitaalbezit nu voorbarig. Daarnaast is het al mogelijk voor bedrijven om winst te delen en kunnen sociale partners hier zelf afspraken over maken in cao-onderhandelingen. 2.7 Ethische en maatschappelijke vraagstukken met betrekking tot robotisering Robotisering en digitalisering roepen ook de vraag op of en op welke manier technologische innovaties wenselijk zijn vanuit ethisch-, veiligheids- en privacyperspectief. Zwaar lichamelijk werk door technologie verlichten stuit niet op maatschappelijke weerstand. Maar de inzet van bijvoorbeeld gezondheidsapps waarmee werkgevers de gezondheid van hun personeel kunnen meten, roept vragen op over privacy- en veiligheidsaspecten die goed geregeld moeten worden om de maatschappelijke weerstand te voorkomen. Een ander voorbeeld zijn slimme, (semi-)autonome voertuigen, apparaten en machines. Als een zelfrijdende auto een ongeval voorkomt dan wekt dat vertrouwen, maar net als nu kunnen er ook in de toekomst incidenten of ongevallen plaatsvinden met geautomatiseerde systemen. De WRR geeft terecht aan dat er hierbij ook bezien moet worden in welke mate mensen beslissingen van technologie en machines accepteren en wenselijk vinden. Rondom dit soort vraagstukken kunnen ook kwesties van aansprakelijkheid rijzen. In lijn met de brief Toekomstbestendige wetgeving en een toekomstbestendig wetgevingsproces 16 is het in voorkomende gevallen dan ook van belang om te onderzoeken of de bestaande wetgeving de (voorziene) ontwikkelingen kan accommoderen, dan wel of nieuwe of aanvullende (toekomstbestendige) maatregelen nodig zijn. 3. Ingezet beleid Voor de lange termijn liggen er dus interessante kansen en vragen voor Nederland. Echter, ook op korte termijn is de impact van robotisering en digitalisering voelbaar en vraagt om (beleids)reactie. Zoals veel bedrijven en maatschappelijke organisaties zich opnieuw verhouden tot technologische ontwikkeling, zo werkt het kabinet er hard aan om het bedrijfsleven, de 15 Kamerstukken II , , nr Kamerstukken II , , nr. E; Kamerstukken II 2015/16, nr. 30. Pagina 8 van 16 99

103 arbeidsmarkt en het onderwijs te ondersteunen en waar mogelijk voor te bereiden op veranderingen die komen en om de kansen die technologie biedt, te grijpen. Deze paragraaf gaat in op een aantal van de acties die het kabinet in dit kader heeft ondernomen, langs vier hoofdlijnen: versterken van het innovatief vermogen, versterken van cybersecurity, toerusten van werkenden via leren en ontwikkelen en veranderingen op de arbeidsmarkt. 3.1 Bevorderen van innovatief vermogen Door de voortgaande digitalisering en de verwevenheid van apparaten, productiemiddelen en organisaties (het «internet of things») kunnen nieuwe manieren van produceren, nieuwe business modellen en nieuwe sectoren ontstaan. Deze ontwikkelingen bieden kansen om het verdienvermogen van Nederland te versterken. Het kabinet werkt er samen met het bedrijfsleven en kennisinstellingen hard aan om deze kansen proactief te benutten. De Digitale Agenda die het kabinet in juli van dit jaar heeft uitgebracht bevat diverse acties voor de verdere digitalisering van de Nederlandse economie. Het kabinet stimuleert de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe digitale technologieën. Zo is ICT als dwarsdoorsnijdend thema binnen het Topsectorenbeleid benoemd en is een team ICT ingesteld die innovaties in de ICT aanjaagt en ondersteunt. Het Team ICT heeft een kennis- en innovatieagenda opgesteld. Voor 2016 en 2017 is in totaal 40 miljoen euro beschikbaar voor publiek-private samenwerking. De focus ligt hierbij op de toepassing van big data in onder andere de maakindustrie, de logistiek en de energiesector. In 2017 wordt een aantal nieuwe sectoren zoals zorg en creatieve industrie aangehaakt en wordt via NWO 5 miljoen euro aan extra middelen ter beschikking gesteld. Om het MKB te helpen bij innovatie met big data, is onlangs de eerste regionale big data hub geopend in Amsterdam en wordt gewerkt aan de realisatie van andere regionale big data hubs. Ook geeft de Kamer van Koophandel voorlichting aan het MKB over de kansen van big data. Verder heeft het Team ICT onlangs het initiatief genomen om te komen tot een nationale Blockchaincoalitie. Blockchaintechnologie is veelbelovend voor de beveiliging van digitale transacties, maar is complex en nog volop in ontwikkeling. Voor individuele bedrijven is het lastig om aan de nodigde kennis en kunde (technologisch, juridisch, organisatorisch) te komen om blockchaintechnologie toe te passen. De aanpak van de Blockchaincoalitie moet hier in gaan voorzien. Bedrijven uit verschillende sectoren zoals de logistiek, financiële dienstverlening, energie, ICT en veiligheidssector evenals diverse kennisinstellingen zijn bij dit initiatief betrokken. Naast het ministerie van EZ is ook het ministerie van V&J betrokken vanwege de mogelijkheden die blockchaintechnologie biedt op het terrein van cybersecurity en de rol van wetgeving. Planning is dat de coalitie in het voorjaar van 2017 van start gaat. Om de toepassing van nieuwe technologieën binnen de industrie te bevorderen is het kabinet samen met ondernemers, kennisinstellingen en regionale overheden de Smart Industry aanpak gestart. Binnen deze agenda nemen Fieldlabs een belangrijke plaats in. De eerste tranche van tien fieldlabs is inmiddels operationeel en de tweede tranche loopt. Het kabinet stelt in ,55 miljoen beschikbaar voor de Smart Industry Fieldlabs. Een ander voorbeeld is het gebruik van digitale toepassingen in de zorg (E-health) waardoor de zorg efficiënter kan worden Pagina 9 van

104 ingericht en de kwaliteit van zorg stijgt. Het kabinet stimuleert de ontwikkeling en het gebruik hiervan door bijvoorbeeld het Fast Track e-health initiatief voor snelle en duurzame opschaling van zorginnovaties en publiekscampagnes als de e-health week. 17 Voor de meer lange termijn blijft investeren in onderzoek noodzakelijk. In het kader van de Digitale Agenda zal een domeingerichte aanpak zoals Smart Industry worden uitgerold in de domeinen zorg, mobiliteit en energie. In de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) spelen vragen rondom digitalisering, o.a. over smart industry, big data en personalised medicine, ook een belangrijke rol. De revolutie die het meten, opslaan en analyseren van (big) data teweeg brengt, raakt alle sectoren van onze maatschappij, van bedrijven tot overheid en wetenschap. Nederland staat voor de uitdaging vaart te maken met het toepassen van, en het ontwikkelen van kennis en opleidingen op dit gebied. Terecht stelt de Nationale Wetenschapsagenda big data dan ook voor als één van de centrale thema s die in vele wetenschapsgebieden een rol speelt maar ook als thema op zich een aparte set vragen oplevert die gebundeld zijn in een zogenaamde route. Om alvast een start te kunnen maken met vraagstukken uit de Nationale Wetenschapsagenda heeft het kabinet een startimpuls van 20 mln. beschikbaar gesteld, waaruit onder meer onderzoek op het terrein van digitalisering en big data kan worden gefinancierd. Het kabinet biedt ruimte voor ondernemerschap en innovatie in wet- en regelgeving. Door het beperken van regeldruk krijgen ondernemers meer ruimte om datgene te doen waar zij goed in zijn. Startups en scale-ups verdienen in dit kader bijzondere aandacht: zij zijn een bron van vernieuwing en vaak gericht op de slimme toepassing van ICT. Onder de vlag van StartupDelta is Nederland internationaal geprofileerd als dé plek voor startups en scale-ups. Inmiddels is Nederland het derde snelgroeiende ecosysteem van Europa. Daarnaast kunnen nieuwe technologieën bestaande regelgevende kaders op de proef stellen. Dat laten actuele casussen zoals Uber en Airbnb zien. Het kabinet is daarom in 2015 de aanpak Toekomstbestendige Regelgeving gestart. 18 Binnen deze aanpak kijkt het kabinet hoe belemmeringen in regelgeving kunnen worden weggenomen, terwijl publieke belangen op een adequate manier blijven geborgd. Het kabinet zet in op strategische acquisitie van buitenlandse ICT-bedrijven. Om de concurrentiekracht van Nederland te vergroten is het wenselijk dat Nederland bedrijven aantrekt met aanvullende kennis en kunde. Het strategisch aanvalsplan The Netherlands; Digital Gateway to Europe is hierop gericht 19. Inmiddels heeft de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) veertig bedrijven aangetrokken. Vanwege dit succes wordt dit plan verlengd tot Op dit moment wordt door de NFIA op verzoek van de topsector High Tech Systemen en Materialen ook een acquisitiestrategie op het gebied van robotica opgesteld. Het kabinet zorgt ervoor dat de digitale infrastructuur op peil blijft en de digitale veiligheid verbetert. Vanwege de snel voortschrijdende digitalisering, is het op peil houden van de digitale infrastructuur essentieel. Daarvoor is het van belang dat 17 Kamerstukken II, , nr Kamerstukken II , 33009, nr. 10 en Kamerstukken II , nr Bijlage bij Kamerstukken II, , 29515, nr. 70 Pagina 10 van

105 de juiste randvoorwaarden worden geschapen. Daarbij gaat het om aspecten als dekking, digitale veiligheid, standaardisatie en concurrentie. 20 Het kabinet maakt digitaal zaken doen met de overheid mogelijk. Burgers en bedrijven moeten eenvoudig digitaal zaken kunnen doen met de overheid. Het kabinet werkt hier langs diverse routes aan: via het ontwikkelen van een overheidsbrede generieke digitale infrastructuur, het doorontwikkelen van het Ondernemersplein en via MijnOverheid. Ook wordt gewerkt aan het verder ontsluiten van overheidsdata voor bedrijven en instellingen. 3.2 Versterken cybersecurity (digitale weerbaarheid) Alleen als burgers en bedrijven zich veilig en vrij voelen in het digitale domein kunnen de kansen van ICT optimaal worden benut. Helaas is Nederland steeds vaker doelwit van cyberaanvallen. Er wordt daarom hard gewerkt aan verbetering van de digitale weerbaarheid. Naar aanleiding van het Cyber Security Beeld Nederland 2016 heeft het kabinet reeds aanvullende acties geïnitieerd en is voornemens om de komende tijd meer acties te ondernemen. Investeringen in cybersecurity zullen ook in de toekomst noodzakelijk zijn. Daarom wordt er momenteel gewerkt aan een doorontwikkeling van de Nederlandse cybersecurityaanpak en bezien of en waar additionele investeringen nodig zijn. Vorig jaar is het initiatief Dutch Cyber Security Research and Higher Education Platform (DCYPHER) aangekondigd. Dit initiatief moet cybersecurity onderzoek aanjagen en het aantal cybersecurity specialisten dat uitstroomt uit het hoger onderwijs laten groeien. In 2017 zal DCYPHER starten met het meten en stimuleren van de groei van het aantal studenten dat kiest voor een cybersecurity opleiding en opnieuw een Summerschool organiseren. Ook zal het kabinet in mln. euro beschikbaar stellen via DCYCPHER en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor onderzoek en innovatie op het gebied van cybersecurity. NWO organiseert vrijwel gelijktijdig een subsidieronde voor meer lange termijn, fundamenteel onderzoek op het gebied van cybersecurity. Verder onderzoekt het kabinet op dit moment of het mogelijk en wenselijk is om het mechanisme van de zogenoemde Information Sharing and Analysis Centres (ISAC s) voor de vitale sectoren uit te breiden naar andere sectoren van het bedrijfsleven. ISAC s zijn publiek-private samenwerkingsverbanden waarin bedrijven onderling informatie en ervaringen uitwisselen over cybersecurity. In de afgelopen jaren zijn hier in de vitale sectoren positieve ervaringen mee opgedaan. Bedrijven leren in een vertrouwde omgeving van elkaar en kunnen wederzijdse bijstand verlenen indien zich problemen voordoen. Het kabinet zal uw Kamer over deze actie in het voorjaar nader informeren. Daarnaast onderzoekt het kabinet in overleg met het bedrijfsleven op welke wijze de cyberveiligheid van het Internet of Things (IoT) versterkt kan worden. Er worden steeds meer apparaten op het internet aangesloten. Bij het ontwerp van veel van deze apparaten heeft veiligheid niet voorop gestaan, wat deze kwetsbaar maakt voor hacken. Het kabinet onderzoekt daarom hoe bedrijven gestimuleerd kunnen worden om hun apparaten beter te beveiligen. Hierbij zal gekeken worden naar verschillende instrumenten als standaarden, certificering, stimulering via innovatie, zorgplicht en productaansprakelijkheid. Medio dit jaar worden de 20 Kamerstukken II , nr. 432 Pagina 11 van

106 resultaten verwacht. Daarnaast wordt vanuit de Hague Security Delta onderzocht wat de mogelijkheden zijn om te komen tot een Nationaal Cybersecurity Testbed, onder andere op het terrein van IoT toepassingen. Deze zaken zijn in aanvulling op reeds opgestarte acties. Zo worden via het Nationaal Cyber Security Centrum en veiliginternetten.nl gebruikers voorgelicht over onveilige apparaten en wat zij daaraan kunnen doen. Verder wordt samen met de sector (in de Secure Software Foundation) gewerkt aan richtlijnen voor het ontwikkelen van veilige software. 3.3 Toerusten van mensen via leren en ontwikkelen Het belang van goed onderwijs dat aansluit bij de vraag vanuit de arbeidsmarkt neemt door snelle veranderingen die worden veroorzaakt door robotisering en digitalisering de komende jaren alleen maar toe. Dit vraag om nauwe samenwerking tussen onderwijs en het bedrijfsleven om de inhoud van opleidingen sneller aan te kunnen passen aan de vraag vanuit de arbeidsmarkt. Ook moet er een cultuuromslag plaatsvinden: onderwijs is niet alleen voor jongeren, maar ook voor volwassenen. Het belang van bijscholing en omscholing wordt steeds groter. We leren niet meer alleen voor onze eerste baan of een bepaalde loopbaan, maar blijven leren voor steeds veranderend werk. Het kabinet werkt aan hechtere samenwerking tussen overheid, bedrijven en onderwijsinstellingen. De SER adviseert te komen tot hechtere samenwerking tussen onderwijs en het afnemend beroepenveld ter verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Ook het Rathenau Instituut wijst op het belang van samenwerking tussen overheden, bedrijven en onderwijsinstellingen op regionaal niveau. Het kabinet onderschrijft dit belang. Daar waar deze partijen elkaar goed kunnen vinden, zijn zij beter in staat om snel in te spelen op nieuwe ontwikkelingen en maatschappelijke opgaven. Om het gebruik van digitale leermiddelen in het funderend onderwijs te stimuleren en leerlingen voor te bereiden op een steeds meer digitaliserende samenleving, is het kabinet het doorbraakproject Onderwijs en ICT gestart. In dit kader heeft het kabinet aangekondigd circa 800 schoollocaties financieel te ondersteunen bij het aanleggen van een snelle internetverbinding en stellen hiervoor 5,5 miljoen euro beschikbaar. 21 Het gaat om locaties waar nu geen kabel en glasvezel ligt en waar het gebruik van digitale leermiddelen problematisch is of dat naar verwachting op korte termijn wordt. Het is van groot belang dat er meer en beter opgeleide vakmensen komen op het gebied van technologie. Daarom is vanuit het kabinet het Techniekpact gestart met partijen uit het bedrijfsleven, de vakbonden, het onderwijs en de overheid. Het Techniekpact is gestart om het aantal technici te vergroten en de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren. Begin dit jaar is het pact geactualiseerd en opnieuw bekrachtigd en de focus van het Techniekpact is daarin sterker komen te liggen op verbinden van verschillende (actie-) agenda s - als Smart Industry, de Human Capital Agenda ICT, het Codepact en de opbrengsten van Onderwijs2032 het bevorderen van regionale samenwerking in het beroepsonderwijs en het benutten van de kansen voortkomend uit digitalisering 21 Brief van de staatssecretaris van OCW over Voortgang Doorbraakproject Onderwijs en ICT verstuurd naar de Tweede Kamer op , kenmerk 2017Z01094 Pagina 12 van

107 en robotisering. In de zorg is het Zorgpact geïnitieerd door de ministeries van OCW en VWS om samenwerking tussen zorgaanbieders, onderwijsinstellingen en lokale overheden op regionaal niveau te bevorderen, zodat alle werkenden in de zorg de vaardigheden leren die nodig zijn voor de zorg van de toekomst, waaronder ook het omgaan met technologie valt. Met de invoering van de nieuwe kwalificatiestructuur in het mbo en specifiek de introductie van de keuzedelen hebben onderwijsinstellingen in het mbo sinds dit schooljaar meer ruimte om samen met het bedrijfsleven sneller in te spelen op veranderingen in beroepen. Samenwerking tussen het onderwijs en bedrijfsleven wordt ook financieel gestimuleerd. Voor het mbo is er door dit kabinet een Regionaal Investeringsfonds mbo opgezet. Bedrijven, onderwijsinstellingen en regionale overheden bepalen samen waar kansen voor de regio liggen en investeren samen in state of the art infrastructuur en een curriculum dat aansluit op de laatste ontwikkelingen in het bedrijfsleven, zodat studenten na afronding van de studie actuele kennis bezitten en op de hoogte zijn van de laatste technieken. Ook voor het hoger onderwijs zet dit kabinet in op duurzame samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te versterken. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek zijn onder andere middelen gereserveerd om veelbelovende publiek-private, en publiek-publieke samenwerkingsverbanden, zoals de Centers of Expertise, verder te ontwikkelen. 22 Ook wordt er ingezet op het uitbreiden van ondernemerschapsonderwijs. Een combinatie van werken, innoveren en leren is zeer vruchtbaar. Een mooi voorbeeld hiervan is de Duurzaamheidsfabriek in Dordrecht. Hier vindt regulier onderwijs plaats, onderwijs aan volwassen, doen bedrijven onderzoek en hebben daarvoor faciliteiten ter beschikking gesteld die ook weer voor scholing ingezet worden. De Duurzaamheidsfabriek is tevens een Smart Industry Fieldlab. Het kabinet ziet dit als een krachtig voorbeeld en verkent de mogelijkheden om dit soort initiatieven verder mogelijk te maken. Het kabinet werkt aan het versterken Leven Lang Leren door een samenhangend pakket aan maatregelen. Een loopbaan waarin werken en ontwikkelen blijvend samengaan moet de norm worden. Voor werkenden is met een samenhangend pakket van maatregelen een impuls gegeven aan een Leven Lang Leren. Veel van de maatregelen zullen de komende jaren de condities voor het versterken van de leercultuur, de scholingsdeelname en een adequaat en flexibel aanbod voor volwassenen verbeteren. Voor het versterken van de leercultuur is het van belang dat er op verschillende niveaus door publieke en private betrokkenen wordt geïnvesteerd. Het kabinet zal langs verschillende wegen investeren in scholing van werkenden. Per september 2017 wordt het levenlanglerenkrediet ingevoerd. 23 Dit is een regeling waarmee mensen zich tot op latere leeftijd kunnen blijven ontwikkelen. Daarnaast beoogt het kabinet de huidige fiscale aftrek van scholingsuitgaven te vervangen door een gerichte uitgavenregeling in de vorm van scholingsvouchers. Ook aan de aanbodkant zijn maatregelen genomen om te zorgen voor een onderwijsaanbod dat beter aansluit op de behoefte van 22 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2015). De waarde(n) van weten. Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek Meer info in Kamerstukken II , , nr. 41 Pagina 13 van

108 werkenden. De mogelijkheden van digitalisering bieden hierin ook nieuwe kansen. Open Online Onderwijs, blended learning en ICT kunnen heel goed worden ingezet om het onderwijs beter te laten aansluiten bij de behoefte van werkenden. 3.4 Veranderingen van werk en werkorganisaties Het kabinet ziet het als de rol van sociale partners, bedrijven en werkenden zelf om op decentraal niveau veranderingen in werk en werkorganisaties in goede banen te leiden en werkloosheid te voorkomen. Daar waar werkloosheid onoverkomelijk is, vallen volgens de SER decentrale oplossingen te overwegen. Het kabinet steunt deze gedachte. Sociale partners kunnen op bedrijfs- of sectorniveau beter anticiperen op veranderingen in werk en vraag naar arbeid, omdat de omstandigheden per bedrijf en sector verschillen. De pilots voor regionale adviescentra kunnen ondersteuning bieden bij de overstap van werk naar werk. Het kabinet ziet uit naar deze pilots en de resultaten ervan. Het kabinet vindt dat werkgevers en werkenden binnen arbeidsorganisaties ervoor moeten zorgen dat technologische innovaties leiden tot verhoging van de productiviteit en verbetering van de kwaliteit van arbeid. Door technologische veranderingen kan de kwaliteit van arbeid toenemen, doordat fysiek zwaar of juist repetitieve saaie taken nog meer uit handen kunnen worden genomen. Tegelijkertijd kan de kwaliteit van arbeid en daarmee de tevredenheid van werkenden afnemen. Werknemers spannen zich minder in voor de implementatie van nieuwe technologie als ze het gevoel hebben dat daarmee hun eigen baan op de tocht komt te staan of dat hun baan minder interessant wordt. De SER benadrukt het belang van behoud van de kwaliteit van het werk, scholing en autonomie. De SER stelt ook dat veel technologische innovaties beperkt effect sorteren als niet gelijktijdig wordt geïnvesteerd in sociale innovatie. De twee typen innovatie zijn complementair aan elkaar. Sociale innovatie refereert onder andere aan aanpassingen van de bedrijfscultuur en werkprocessen en het in staat stellen van medewerkers om hun kennis en vaardigheden op peil te brengen. Het kabinet ziet hier een rol voor sociale partners. Ook is het kabinet het eens met de SER dat het goed monitoren van ontwikkelingen in sectoren en bedrijven noodzakelijk is om bij te kunnen sturen daar waar de kwaliteit van arbeid door digitalisering dreigt af te nemen. Vanwege het belang van sociale innovatie ondersteunt het kabinet het Fieldlab sociale innovatie van de Smart Industry agenda. Ook is het programma duurzame inzetbaarheid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingezet, waarin goed werkgeverschap wordt bevorderd. Hierbij komen het betrekken van werknemers, het ontsluiten van praktische hulpmiddelen via de website duurzame inzetbaarheid.nl, medezeggenschap en bijeenkomsten voor ondernemers aan bod. Het kabinet maakt omscholing en transities mogelijk als werkenden hun baan (dreigen te) verliezen. In de brief Doorstart naar nieuw werk 24 worden maatregelen aangekondigd die werkzoekenden helpen door persoonlijke dienstverlening en scholingsvouchers. Kwetsbare werkenden, zeker in krimpsectoren, hebben ondersteuning nodig om de stap naar nieuw werk te maken. De noodzaak tot het wegnemen van belemmeringen voor intersectorale scholing en mobiliteit wordt breed onderschreven en kent verschillende 24 Kamerstukken II , , nr. 93 Pagina 14 van

109 verschijningsvormen. 25 Zij-instroom, waarbij werknemers uit een andere branche of uit werkloosheid tot vakman of -vrouw worden omgeschoold, komt in veel sectoren voor. Deze trajecten worden meestal financieel ondersteund vanuit het scholingsfonds. Ook kennen veel cao s afspraken over onder meer verlof voor algemene scholing, loopbaanscans, persoonlijk ontwikkelingsbudgetten en opleidingsplannen. Sommige werkenden zullen eerder te kampen krijgen met verouderde vaardigheden, onder invloed van robotisering en digitalisering. Dit wordt extra belangrijk als werkenden vaker met transities te maken krijgen. Om ervoor te zorgen dat mensen met laagbetaald werk meer kans maken om aangenomen te worden, is er vanaf 2017 een financiële bijdrage voor werkgevers, een lage inkomensvoordeel (LIV). Hierdoor wordt het voor werkgevers financieel aantrekkelijker om mensen met een laag inkomen aan te nemen, zonder dat de werknemer salaris inlevert. Het kabinet vindt het van belang dat de grote verschillen in institutionele en fiscale behandeling tussen werknemers en zzp ers kleiner worden, maar is van mening dat daartoe eerst een brede politieke en maatschappelijke discussie nodig is. Werkenden moeten voortdurend in zichzelf investeren. Probleem hierbij is dat werkgevers traditioneel minder geneigd zijn om in de kennis en vaardigheden van flexibele arbeid te investeren. Dit kan op termijn leiden tot verouderde kennis en vaardigheden waardoor een afstand tot de arbeidsmarkt kan ontstaan. De SER waarschuwt dat bij een verdere groei van flexibele arbeidsrelaties (inclusief zzp ers) de scheidslijnen op de arbeidsmarkt scherper zullen worden. Het kabinet heeft met de Wet werk en zekerheid (Wwz), de Wet Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Bezava) en de Wet aanpak schijnconstructies verschillende maatregelen genomen om de verschillen tussen contractvormen te verminderen. Het kabinet heeft eerder ook aangegeven dat het nodig is om de maatschappelijke en politieke discussie te blijven voeren over de manieren om te komen tot een duurzame en toekomstbestendige oplossing, met breed draagvlak.26 Het kabinet wacht in dit kader het toegezegde advies van de SER inzake de loondoorbetaling bij ziekte en de arbeidsmarktpositie van flexwerkers en zzp ers met belangstelling af. 4. Conclusie Dit kabinet heeft het thema van digitalisering en robotisering op de agenda gezet. Dankzij de stappen die bedrijven, werkenden, maatschappelijke partijen en het kabinet al hebben genomen, heeft Nederland een goede uitgangspositie. Voor het volgende kabinet, sociale partners en maatschappelijke partijen als onderwijsinstellingen liggen er nog verschillende uitdagingen in het verschiet. Voor behoud van onze welvaart zijn innovatie en ondernemerschap, modernisering van het onderwijsstelsel, arbeidsmarktinstituties die meebewegen met technologische ontwikkelingen en een goed opgeleide beroepsbevolking cruciaal. We moeten blijven investeren in innovatie, onderwijs, wetenschap, de (digitale) infrastructuur en daarmee zoveel mogelijk mensen aan het werk te krijgen. 25 Kamerstukken II , , nr. 71. Reactie op moties intersectorale scholing/mobiliteit en reactie op motie gelijke scholingsdeelname 26 Kamerstukken II , , nr. 154 Pagina 15 van

110 De verkenning van de SER en de rapporten van de WRR en het Rathenau Instituut geven aan dat digitalisering en robotisering onze welvaart en werkgelegenheid kunnen vergroten. Ze geven ook terecht aan dat op de lange termijn de onzekerheden groot zijn, verdelingsvraagstukken belangrijker kunnen worden en dat er uitdagingen liggen om ervoor te zorgen dat transities succesvol verlopen en iedereen aangesloten blijft bij de samenleving. Niemand weet hoe snel de technologische veranderingen zullen gaan en wat de implicaties zullen zijn. Ons voorstellingsvermogen gaat vaak uit van hoe de wereld nu is ingericht. Niettemin mogen we de snelheid van innovaties niet onderschatten. Het is beter ons voor te bereiden op nieuwe technologieën. Dit betekent niet dat technologische veranderingen over ons heen komen. Dat hebben we zelf in de hand. Het zijn de mensen die keuzes kunnen maken over hoe we omgaan met technologische ontwikkelingen en hoe we de kansen ervan benutten. Daarom is het belangrijk dat alle partijen - werkenden, bedrijven, overheid, sociale partners en onderwijsinstellingen - hun verantwoordelijkheid nemen, bijvoorbeeld omdat technologische innovaties gevolgen hebben voor de vaardigheden die werkenden straks nodig hebben. Het kabinet neemt de vraagstukken voor de toekomst mee in de beleidsvorming en roept sociale partners op om met deze vraagstukken verder te gaan. Het kabinet is dan ook positief over het voornemen van de SER om deze thema s op te pakken in de vervolgadviezen op deze verkenning. Als overheid, werkgevers en werknemers, onderwijsinstellingen en de wetenschap vroegtijdig en gezamenlijk met deze uitdagingen aan de slag gaan, kunnen we als samenleving de kansen van robotisering en digitalisering grijpen en zorgen we ervoor dat technologie in de toekomst, net als in het verleden, leidt tot meer welvaart, een evenwichtige inkomensverdeling en meer en leuker werk voor iedereen. De Minister van SZW L.F.Asscher De Minister van EZ H.Kamp De Minister van OCW Dr.J. Bussemaker Pagina 16 van

111 13 Vrijzinnige Partij legenda basispad Vrijzinnige Partij andere partijen veiligheid en defensie onderwijs Budgettaire keuzes 2021 lastenverlichting bedrijven zorg Kent een categorie een positief getal, dus in de blauwe cirkel? Dan kost dat de staat geld Kent een categorie een negatief getal, dus in de witte cirkel? Dan levert dat de staat geld op. netto uitgaven- en lastenmutaties (mld euro in prijzen 2017) t.o.v. basispad. lastenverlichting gezinnen sociale zekerheid legenda basispad Vrijzinnige Partij andere partijen minder economische groei basispad -2,2 2,2 0,4 Effecten op middellange termijn meer economische groei Bbp-volume (%) meer werkloosheid minder koopkracht (alle huishoudens) 1,3-1,3-1,4 1,4-1,1 minder werkloosheid meer koopkracht (alle huishoudens) 3,7 Werkloosheid (%-punt) Mediane koopkracht (%, gemiddeld per jaar) kost de staat geld -5,5-2,4 2,4 levert de staat geld op Begrotingssaldo (% bbp) -1 Datapunten buiten het blauwe vlak vallen buiten één standaardafwijking van het langjariggemiddelde (realisaties ). Om toch alle datapunten duidelijk weer te geven is voor deze datapunten een schaal gebruikt die drie keer zo klein is. legenda basispad Vrijzinnige Partij andere partijen overheidsbegroting minder goed houdbaar -6,3 basispad -3,5 3,5 0 overheidsbegroting beter houdbaar Effecten op lange termijn Houdbaarheid (% bbp) minder werkgelegenheid -4,8-2,2 2,2 meer werkgelegenheid Structurele werkgelegenheid (%) meer gelijke verdeling -5,0 5,0-4,4 meer ongelijke verdeling Inkomensverdeling (relatieve mutatie van de Gini-coëfficiënt, %) Datapunten buiten het blauwe vlak vallen buiten de verwachting gebaseerd op eerdere cijfers. Om toch alle datapunten duidelijk weer te geven is voor deze datapunten een schaal gebruikt die drie keer zo klein is. Het basispad Het basispad is de economische ontwikkeling die het CPB verwacht als er geen aanvullende maatregelen worden genomen. De waardes van alle basispaden staan in tabel 2.1. Een voorbeeld: voor de houdbaarheid van de overheidsbegroting is het basispad 0,4. Is het effect van het beleidspakket -0,7, dan betekent dat dus een houdbaarheidscijfer van -0,

112 13.1 Overheidsbegroting Het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij verhoogt de overheidsuitgaven met 83,7 mld euro en verzwaart de collectieve lasten met 58,4 mld euro. Het pakket bevat de invoering van een onvoorwaardelijk basisinkomen. Dit is een ingrijpende maatregel: de budgettaire en economische effecten ervan zijn met meer dan de gebruikelijke onzekerheden omringd. Het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij verslechtert het EMU saldo in 2021 per saldo met 25,2 mld euro ten opzichte van het basispad. 61 Dit is de ex ante mutatie, dat wil zeggen ongerekend de macro economische doorwerking. In 2021 verhoogt de Vrijzinnige Partij de overheidsuitgaven per saldo met 83,7 mld euro. De netto intensivering betreft voornamelijk sociale zekerheid als gevolg van de introductie van een onvoorwaardelijk basisinkomen. Per saldo wordt het meest omgebogen bij openbaar bestuur en defensie. In de periode stijgen de overheidsuitgaven in het pad inclusief het beleidspakket met 7,4% per jaar. De Vrijzinnige Partij buigt 1,2 mld euro om op openbaar bestuur. Dit is het gevolg van een beperking van de apparaatsuitgaven bij het Rijk, zbo's en de lokale overheden via een apparaatskorting. De Vrijzinnige Partij wil per saldo 0,1 mld euro minder uitgeven aan veiligheid. Dit komt vooral door de eerder genoemde apparaatskorting. De Vrijzinnige Partij verlaagt de defensie uitgaven met 1,2 mld euro. Op het terrein van bereikbaarheid komt de Vrijzinnige Partij tot een netto intensivering van 0,1 mld euro. Deze intensivering bestaat uit exploitatiekosten als gevolg van het invoeren van een kilometerheffing voor bestel en personenauto's en vrachtwagens. De Vrijzinnige Partij wil in ,2 mld euro op milieu intensiveren. Deze intensivering bestaat uit extra subsidies voor zonnepanelen. Op onderwijs wordt voor 0,3 mld euro omgebogen in De ombuiging bestaat onder andere uit een taakstelling op subsidies uitgegeven door het ministerie van OCW. Ook schaft de partij het studievoorschot en de aanvullende beurs voor het mbo en het hoger onderwijs af en vervalt de basisbeurs voor mbo studenten. De maatregelen op het gebied van studiefinanciering zijn gekoppeld aan de introductie van het basisinkomen vanaf 2021 waar ook studenten recht op hebben. In de zorg intensiveert de Vrijzinnige Partij per saldo 5,5 mld euro. Zie paragraaf De Vrijzinnige Partij intensiveert per saldo 81,5 mld euro in de sociale zekerheid. Deze intensivering bestaat vooral uit de introductie van een onvoorwaardelijk basisinkomen van euro per meerderjarige. Dit basisinkomen komt in de plaats van regelingen zoals de AOW, bijstand en studiebeurzen. Ook arbeidsongeschiktheids, WW en ZW uitkeringen komen gedeeltelijk te vervallen. 61 Alle in deze paragraaf genoemde getallen zijn ten opzichte van het basispad, tenzij anders aangegeven

113 Aan overdrachten aan bedrijven wordt in 2021 per saldo 0,6 mld euro minder besteed. Deze besparing komt onder andere door het afschaffen van het loonkostenvoordeel (LKV) voor werkgevers die oudere werknemers in dienst nemen. De Vrijzinnige Partij buigt 0,2 mld euro om op internationale samenwerking. Op de overige uitgaven buigt de Vrijzinnige Partij netto 0,1 mld euro om door een taakstellende ombuiging op subsidies op de VWSbegroting. Het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij leidt tot een daling van de werkgelegenheid in de sector overheid van 0,6% per jaar. Als gevolg van het beleidspakket vindt in de zorgsector een stijging van de werkgelegenheid plaats van 0,3% per jaar. Tabel 13.1 Effecten op de overheidsuitgaven van beleidspakket Vrijzinnige Partij 2017 Basispad 2021 Netto intensiveringen Basispad inclusief pakket Basispad Basispad inclusief pakket mld euro % per jaar Openbaar bestuur 62,0 64,2-1,2 63,0 0,9 0,4 Veiligheid 11,1 12,1-0,1 12,0 2,3 2,1 Defensie 7,8 8,0-1,2 6,8 0,6-3,2 Bereikbaarheid 9,6 10,1 0,1 10,3 1,3 1,5 Milieu 0,2 0,2 Onderwijs 37,6 38,1-0,3 37,8 0,3 0,1 Zorg 67,3 76,2 5,5 81,7 3,2 5,0 Sociale zekerheid 88,9 91,0 81,5 172,5 0,6 18,0 Overdrachten aan bedrijven 9,9 10,4-0,6 9,8 1,3-0,2 Internationale samenwerking 12,1 13,0-0,2 12,8 1,7 1,3 Overig -0,1-0,1 Totaal EMU-relevante uitgaven 306,3 323,1 83,7 406,8 1,3 7,4 In het basispad van de MEV/MLT zijn de functies milieu en overig niet gespecificeerd. Tabel 13.2 Werkgelegenheidseffecten bij de overheid en zorg van beleidspakket Vrijzinnige Partij Basispad Effect pakket Basispad inclusief pakket Basispad Effect pakket Basispad inclusief pakket miljoenen gewerkte uren % per jaar Sector overheid ,1-0,6-0,7 Zorg ,2 0,3 2,5 Overheid en zorg ,1-0,1 1,0 De optelling van de cijfers kan door afronding afwijken van de gerapporteerde totalen

114 De Vrijzinnige Partij verzwaart de collectieve lasten in 2021 per saldo met 58,4 mld euro. Gezinnen betalen 51,4 mld euro meer belastingen en premies. Voor bedrijven stijgen de collectieve lasten met 7,0 mld euro. De lasten op inkomen en arbeid worden netto met 48,6 mld euro verhoogd. Deze lastenverzwaring komt vooral door het afschaffen van heffingskortingen zoals de algemene heffingskorting en de introductie van een nieuwe tariefstructuur met vijf belastingschijven in verband met de introductie van het basisinkomen. Ook stijgen de zorgpremies ter dekking van het afschaffen van het eigen risico in de Zvw en beperkt de Vrijzinnige Partij de hypotheekrenteaftrek. De lasten op vermogen en winst worden verzwaard (3,1 mld euro). Zo worden de tarieven in de eerste en tweede schijf van de vennootschapsbelasting met 2% punt verhoogd en voert de partij unilateraal een financiële transactiebelasting in. De belastingen op milieu worden door de Vrijzinnige Partij verzwaard (2,0 mld euro). Deze lastenverzwaring wordt vooral veroorzaakt door een verhoging van de hoogste schijven in de energiebelasting. Daarnaast wordt een kilometerheffing voor bestel en personenauto's en vrachtverkeer geïntroduceerd. Daar staat tegenover dat de motorrijtuigenbelasting op personen en bestelauto's, de bpm en het eurovignet worden afgeschaft. De Vrijzinnige Partij verhoogt per saldo de overige belastingen met 4,6 mld euro. Deze lastenverzwaring is vooral het gevolg van een verhoging van het algemene btw tarief van 21% naar 23% en het lage btw tarief van 6% naar 7%. Tabel 13.3 Effecten op belastingen en sociale premies van beleidspakket Vrijzinnige Partij Basispad Netto lastenverzwaring Basispad inclusief pakket mld euro Inkomen en arbeid 5,6 48,6 54,2 Vermogen en winst 0,0 3,1 3,1 Milieu 2,3 2,0 4,3 Overig -0,8 4,6 3,9 Totaal beleidsmatige lasten 7,1 58,4 65,6 w.v. gezinnen 3,7 51,4 55,1 bedrijven 3,4 7,0 10,4 buitenland 0,0 0,0 0, Zorg De Vrijzinnige Partij verhoogt de collectieve zorguitgaven per saldo met 5,5 mld euro in Dit is opgebouwd uit een verhoging van de collectieve Zvw uitgaven met 5,1 mld euro, gelijkblijvende collectieve Wlz uitgaven en een verhoging van de overige zorguitgaven met 0,4 mld euro

115 In de curatieve zorg voert de Vrijzinnige Partij binnen het huidige stelsel van gereguleerde concurrentie een aantal wijzigingen door. Zo schaft de Vrijzinnige Partij het verplicht eigen risico af. Dit betekent een intensivering van 4,5 mld euro. De gemiddelde eigen betalingen in de Zvw nemen hierdoor af met 270 euro per persoon. Verder breidt de Vrijzinnige Partij het verzekerde pakket uit op het gebied van alternatieve zorg. Dit betekent een intensivering van 0,7 mld euro, terwijl de zorguitgaven buiten het basispakket afnemen. Ten aanzien van de intramurale langdurige zorg neemt de Vrijzinnige Partij geen maatregelen. Bij de overige zorg verhoogt de Vrijzinnige Partij de Rijksbijdrage aan gemeenten met 0,4 mld euro. Tabel 13.4 Effecten op belangrijkste indicatoren zorg van beleidspakket Vrijzinnige Partij Basis Effect in 2021 t.o.v. het basispad Basispad inclusief pakket mld euro Curatieve zorg (Zvw) Collectieve uitgaven (netto) 46,5 5,1 51,6 a.g.v. (budget-)maatregelen 0,0 eigen betalingen 4,5 aanpassing basispakket 0,7 overig 0,0 Eigen betalingen (euro p.p., a) Langdurige zorg (Wlz) Collectieve uitgaven (netto) 20,6 0,0 20,6 a.g.v. (budget-)maatregelen 0,0 eigen betalingen 0,0 overig 0,0 Overig (o.a. Wmo/jeugd) 9,1 0,4 9,4 Collectieve uitgaven (netto) 76,2 5,5 81,7 (a) Dit betreft zowel de eigen betalingen onder het eigen risico als eigen bijdragen voor verzekerde curatieve zorg. In het basispad is het eigen risico 430 euro per persoon in 2021 (in prijzen 2017); in lopende prijzen is dit 450 euro. Merk daarbij op dat niet iedereen het eigen risico vol maakt

116 13.3 Macro-economische effecten De Vrijzinnige Partij introduceert een basisinkomen in 2021, waardoor de overheidsuitgaven met 83,7 mld euro toenemen en de collectieve lasten met 58,4 mld euro stijgen. Vooral het besteedbaar inkomen van werkenden stijgt door het basisinkomen dat zij ontvangen, ondanks de lastenverzwaring en de inflatie die zorgt voor een reële loondaling. De omvang van deze hervorming is dusdanig groot dat de economische effecten hiervan met meer dan de gebruikelijke onzekerheid zijn omgeven. Een deel van de effecten wordt pas zichtbaar na de periode (zie indicatoren voor de lange termijn). Het bbp groeit gemiddeld 0,4% punt per jaar harder dan in het basispad. Huishoudens gaan vooral in 2021 meer consumeren als gevolg van het hogere besteedbare inkomen, dat leidt gemiddeld over de periode tot een 1,4% punt hogere consumptie per jaar. De overheidsbestedingen nemen toe door intensiveringen in de zorg. Door de hogere bestedingen gaan bedrijven extra investeren. Door hogere prijzen stijgt de uitvoer minder dan in het basispad. Tabel 13.5 Macro-economische effecten van beleidspakket Vrijzinnige Partij Basis Effect pakket Basispad incl. pakket % per jaar Volume bestedingen en productie Bruto binnenlands product 1,7 0,4 2,1 Consumptie huishoudens 1,1 1,4 2,5 Overheidsbestedingen 1,3 0,4 1,7 Investeringen bedrijven 2,3 0,5 2,8 Uitvoer goederen en diensten 4,0-0,1 3,9 Lonen en prijzen Contractloon marktsector 1,6-0,1 1,5 Consumentenprijsindex 1,3 0,4 1,7 Reële arbeidskosten marktsector -0,9 0,0-0,9 Arbeidsmarkt Werkgelegenheid (gewerkte uren) 0,7 0,1 0,8 w.v. marktsector 0,5 0,2 0,7 effect op niveau 2021 in %-punten Werkloze beroepsbevolking 5,5-1,1 4,4 Arbeidsinkomensquote marktsector 77,9-1,0 76,9 De werkloosheid daalt met 1,1% punt in 2021 ten opzichte van het basispad. Het arbeidsaanbod neemt in 2021 af door de invoering van het basisinkomen, tegelijkertijd neemt de werkgelegenheid in dat jaar toe door de groei van de bestedingen. Gemiddeld neemt de werkgelegenheid met 0,1% punt extra toe ten opzichte van het basispad, de extra

117 banen komen met name in de marktsector terecht. De extra banen in de zorg en de afname van de werkgelegenheid bij de overheid door apparaatskortingen vallen tegen elkaar weg. De inflatie neemt gemiddeld met 0,4% punt per jaar toe ten opzichte van het basispad, de contractloonstijging blijft hierbij achter. De inflatie stijgt vooral door de verhoging van de btw tarieven. De gemiddelde werknemerslasten nemen af, net als de verhouding tussen het beschikbaar inkomen van uitkeringsgerechtigden en werkenden (vervangingsratio). Dit effect dempt de loonstijging, ondanks de hogere inflatie en de werkloosheidsdaling. De arbeidsinkomensquote daalt vooral als gevolg van een toename van de productiviteit Overheidssaldo en overheidsschuld Het EMU saldo in 2021 bedraagt 4,6% bbp door het pakket van de Vrijzinnige Partij. Dat is 5,5% bbp lager dan in het basispad. Door de maatregelen neemt het saldo initieel af met 3,3% bbp. De omzetting van belaste uitkeringen in een onbelast basisinkomen zorgt voor lagere belastingopbrengsten en daarmee een verdere verslechtering van het saldo. De toename van de consumptie zorgt voor extra btw opbrengsten. Omdat het basisinkomen de werkloosheidsuitkeringen grotendeels vervangt, is de toename van het EMU saldo als gevolg van de werkloosheidsdaling beperkt. 62 De schuldquote stijgt in 2021 ten opzichte van het basispad, doordat de afname van het EMU saldo in verhouding groter is dan de toename van het nominale bbp (de noemer van de schuldquote). De toename van het nominale bbp wordt veroorzaakt door zowel grotere economische groei als hogere bbp prijzen. Het structurele saldo ligt in 2021 ruim onder de grens conform de MTO regelgeving van 0,5% bbp. Tabel 13.6 Effecten op overheidstekort en overheidsschuld van beleidspakket Vrijzinnige Partij EMU-saldo (% bbp, basispad) -0,3 0,4 0,7 0,9 Initieel effect pakket (% bbp) 0,1 0,1 0,1-3,3 Doorwerkingseffect pakket (% bbp) -0,1 0,0 0,0-2,2 EMU-saldo inclusief effect pakket (% bbp) -0,3 0,5 0,8-4,6 Structureel EMU-saldo (% bbp, basispad) -0,5 0,1 0,5 0,6 Effect pakket 0,0 0,3 0,5-5,8 Structureel EMU-saldo inclusief effect pakket (% bbp) -0,4 0,4 1,0-5,2 EMU-schuld (% bbp, basispad) 59,9 57,5 55,1 52,3 Effect pakket 0,0-0,3-0,6 3,6 EMU-schuld inclusief effect pakket (% bbp) 59,8 57,2 54,5 55,9 62 De analyse houdt geen rekening met de mogelijke verhoging van de rente die de overheid op haar schulden betaalt als gevolg van de verslechtering van het EMU-saldo

118 13.5 Koopkrachteffecten De volgende maatregelen zijn gunstig voor de koopkracht: Introductie van een onvoorwaardelijk basisinkomen Introductie van kopjes op het basisinkomen voor alleenstaande gepensioneerden en alleenstaanden onder AOW leeftijd zonder inkomen Invoeren van een inkomensonafhankelijke arbeidskorting Hogere pensioenuitkering door vaste rekenrente van 3% Verhogen van de ouderenkorting voor lagere inkomens Afschaffen van het verplicht eigen risico in de Zvw Hogere zorgtoeslag door verhoging nominale premie Zvw. De volgende maatregelen zijn nadelig voor de koopkracht: Afschaffen van de bijstand en toeslagenwet Afschaffen van de AOW en inkomensondersteuning AOW Invoeren van vijfschijvenstelsel met toptarief in box 1 Vervallen van leeftijdsonderscheid in belastingheffing Afschaffen van kortingen zoals algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting. Afschaffen van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek Afschaffen van de aftrek voor specifieke zorgkosten Verrekenen van het basisinkomen met de WW en WIA Beperken van de hypotheekrenteaftrek Bijtellen van basisinkomen bij verzamelinkomen voor toeslagen Afschaffen van de ouderenkorting voor hogere inkomens Invoeren van een vermogensaanwasbelasting in (het vijfschijvenstelsel in) box 1 Harmoniseren van de vermogenstoetsen in de toeslagen Verhogen nominale premie Zvw door afschaffen verplicht eigen risico in de Zvw. Door het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij nemen de reële contractlonen in de marktsector 0,5% per jaar minder toe dan in het basispad (zie paragraaf macro economische effecten voor een meer gedetailleerde bespreking). Als gevolg van het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij verbetert de totale mediane koopkracht van alle huishoudens gemiddeld met 3,7% per jaar ten opzichte van het basispad. De belangrijkste maatregel die deze stijging veroorzaakt is de introductie van een basisinkomen met daarbovenop kopjes voor alleenstaanden. Over het basisinkomen en de kopjes hoeft geen belasting betaalt te worden. Met de introductie van het basisinkomen komen ook de bijstand en de AOW te vervallen. Daarnaast introduceert de Vrijzinnige Partij een vijfschijvenstelsel met een toptarief waarbij het leeftijdsonderscheid in de eerste twee schijftarieven is komen te vervallen. Ook worden allerlei kortingen afgeschaft en wordt de

119 hypotheekrenteaftrek beperkt. Deze maatregelen doen het positieve effect van het basisinkomen deels teniet. Huishoudens met een inkomen van 175 tot 500% wml gaan er met ruim 4% het meeste op vooruit ten opzichte van het basispad. Huishoudens met een inkomen van minder dan 175% wml gaan er in doorsnee met 1,7% op voorruit. Voor deze groep wordt het positieve effect van het basisinkomen gedrukt door het vervallen van de AOW en de bijstand. Voor huishoudens met een inkomen boven 500% wml verbetert de mediane koopkracht met 2,7%. Voor deze groep wordt het positieve effect van het basisinkomen gedrukt door het beperken van de hypotheekrenteaftrek en door een vermogensaanwasbelasting in het vijfschijvenstelsel in box 1. Werkenden gaan er in doorsnee met 4,8% relatief sterk op vooruit ten opzichte van het basispad. Voor werkenden wordt het positieve effect van het basisinkomen beperkt door het afschaffen van de bovengenoemde kortingen, het nieuwe vijfschijvenstelsel in box 1 en de beperking van de hypotheekrenteaftrek. Uitkeringsgerechtigden gaan erop vooruit ten opzichte van het basispad. Voor deze groep wordt de bijstand vervangen door het basisinkomen. De WW en de WIA worden ook verrekend met het basisinkomen. Het afschaffen van de kortingen en het laten meetellen van het basisinkomen in de bepaling van de toeslagen heeft een negatief effect hebben op de koopkracht van deze groep. Daarnaast heeft het afschaffen van de algemene heffingskorting een drukkend effect op de mediane koopkracht van de groep uitkeringsgerechtigden die een andere uitkering dan de bijstand ontvangt. Gepensioneerden gaan er met 0,5% op vooruit ten opzichte van het basispad. Voor deze groep wordt de AOW vervangen door het basisinkomen. De mediane koopkracht van gepensioneerden neemt toe door een verhoging van de ouderenkorting voor lagere inkomens. Ook heeft deze groep baat van de hogere pensioenen door een vaste rekenrente. Het afschaffen van de bovengenoemde kortingen, het nieuwe vijfschijvenstelsel in box 1 en het laten meetellen van het basisinkomen in de bepaling van de toeslagen hebben een negatief effect op de koopkracht van deze groep. Alleenverdieners hebben het meeste voordeel van het basisinkomen. Dit komt doordat de partners van alleenverdieners, die hiervoor geen inkomen hadden, nu een basisinkomen ontvangen

120 Tabel 13.7 Mediane koopkrachteffecten van beleidspakket Vrijzinnige Partij, gemiddeld per jaar over Omvang (a) Basispad inclusief beleidspakket (b) Effect beleidspakket (c) % totaal % per jaar Inkomensniveau (d) <175% wml 36 1,6 1, % wml 38 4,7 4, % wml 15 4,4 4,3 >500% wml 11 3,0 2,7 Inkomensbron (e) Werkenden (f) 63 4,9 4,8 Uitkeringsgerechtigden 9 1,2 1,1 Gepensioneerden 26 0,2 0,5 Huishoudtype Tweeverdieners 52 4,2 4,2 Alleenstaanden 43 2,0 2,0 Alleenverdieners 5 7,6 7,9 Gezinssamenstelling (g) Met kinderen 26 4,1 4,0 Zonder kinderen 49 5,0 4,9 Alle huishoudens 100 3,7 3,7 (a) Percentage van totaal aantal huishoudens in (b) Mediane statische koopkrachtmutaties exclusief incidentele inkomensmutaties. Het betreft het gemiddelde van de koopkrachtmutaties in 2018, 2019, 2020 en (c) Effect beleidspakket als mediaan van de koopkrachtveranderingen op individueel niveau. Deze kan afwijken van het verschil van de medianen omdat medianen niet bij elkaar opgeteld of afgetrokken mogen worden. In deze tabel ontbreekt het basispad om verwarring op dit punt te voorkomen. (d) Bruto inkomen uit arbeid of uitkering op huishoudniveau; bruto minimumloon (wml) is in 2018 ongeveer euro. (e) De indeling naar inkomensbron is op basis van de hoogste inkomensbron op huishoudniveau, waarbij een huishouden waarvan hoofd of partner winstinkomen heeft, bij werkenden wordt ingedeeld. Huishoudens met vroegpensioen of studiefinanciering als hoogste inkomensbron zijn uitgezonderd. (f) Bij de koopkrachtmutatie van werkenden wordt geen rekening gehouden met incidentele mutaties van het loon, zoals het ontvangen of wegvallen van bonussen. (g) De indeling naar gezinssamenstelling is op basis van aanwezigheid van kinderen tot 18 jaar en is exclusief huishoudens van gepensioneerden

121 Figuur 13.1 Spreiding koopkracht basispad inclusief beleidspakket Vrijzinnige Partij, gemiddeld per jaar over Werkende tweeverdiener Werkende alleenverdiener Werkende alleenstaande Uitkeringsgerechtigde alleenstaande Gepensioneerde alleenstaande Gepensioneerde tweeverdiener 63 Koopkracht naar huishoudtype, inkomensbron en huishoudinkomen, mutaties in %, gemiddeld per jaar. Per inkomensniveau ligt de koopkrachtontwikkeling van 90% van de huishoudens tussen de bovenste en onderste lijn. De middelste lijn geeft de mediaan weer

122 13.6 Langetermijnbeleidseffecten op inkomens en inkomensverdeling Het beleidspakket leidt per saldo tot een lagere inkomensongelijkheid op de lange termijn dan in het basispad. Ten opzichte van het basispad ligt de Gini coëfficiënt 4,4% lager. Belangrijkste maatregelen met een Gini verhogend effect: Afschaffen van de bijstand en toeslagenwet Afschaffen van de AOW en inkomensondersteuning AOW Vervallen van leeftijdsonderscheid in belastingheffing Invoeren van een inkomensonafhankelijke arbeidskorting Afschaffen van kortingen zoals algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting Verrekenen van het basisinkomen met de WW en WIA Bijtellen van basisinkomen bij verzamelinkomen voor toeslagen Harmoniseren van de vermogenstoetsen in de toeslagen Invoeren van een vermogensaanwasbelasting in (het vijfschijvenstelsel in) box 1 Lagere pensioenuitkering door een vaste rekenrente van 3% Afschaffen van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek Afschaffen van de aftrek voor specifieke zorgkosten Verhogen nominale premie Zvw door afschaffen verplicht eigen risico in de Zvw. Belangrijkste maatregelen met een Gini verlagend effect: Introductie van een onvoorwaardelijk basisinkomen Introductie van kopjes op het basisinkomen voor alleenstaande gepensioneerden en alleenstaanden onder AOW leeftijd zonder inkomen Verhogen van de ouderenkorting voor lagere inkomens Afschaffen van de ouderenkorting voor hogere inkomens Invoeren van een vijfschijvenstelsel met een toptarief in box 1 Beperken van de hypotheekrenteaftrek Afschaffen van het verplicht eigen risico in de Zvw Hogere zorgtoeslag door verhoging nominale premie Zvw. Belangrijke maatregelen die de Gini coëfficiënt verlagen, zijn de invoering van het basisinkomen en de kopjes hierop voor alleenstaanden, het verhogen van de ouderenkorting voor lagere inkomens en de introductie van een vijfschijvenstelsel met een toptarief. Daartegenover staat onder andere dat het afschaffen van de AOW, bijstand, de algemene heffingskorting en het vervallen van leeftijdsonderscheid in de belastingheffing een toename van de Gini coëfficiënt veroorzaken

123 Tabel 13.8 Langetermijneffecten op de inkomensverdeling van beleidspakket Vrijzinnige Partij + = grotere inkomensongelijkheid Basispad Basispad inclusief pakket (a) Effect pakket (b) % Relatieve mutatie in de Gini-coëfficiënt (c) 2,9-1,6-4,4 (a) Basispad en basispad inclusief pakket geven de relatieve mutatie van de Gini-coëfficiënt waarbij doorlopend beleid is afgekapt in (b) Effect pakket geeft de relatieve mutatie van de Gini-coëfficiënt door het beleidspakket in de structurele situatie waarbij doorlopend beleid is afgekapt in (c) In formule: (verandering in de Gini-coëfficiënt) / (Gini-coëfficiënt in het basispad) 13.7 Structurele werkgelegenheidseffecten Tabel 13.9 Effecten van beleidspakket Vrijzinnige Partij op de structurele werkgelegenheid in uren Effect pakket Werkgelegenheid (a,b) -4,8 w.v. fiscaal -0,6 sociale zekerheid en arbeidsmarktbeleid -4,2 AOW-leeftijd 0,0 (a) Procentuele verandering ten opzichte van het basispad. Door afronding kan het totaal afwijken van de som van de onderdelen. (b) 0,1% staat ongeveer gelijk aan 7000 fulltime banen. Het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij verlaagt de structurele werkgelegenheid in uren met 4,8%. Deze werkgelegenheidsdaling is vooral het gevolg van de introductie van een onvoorwaardelijk basisinkomen. Iedere Nederlander ontvangt tienduizend euro, waarover geen belasting afgedragen hoeft te worden. Dit bedrag ontvangen mensen ongeacht of ze betaald werk verrichten of niet. Dit vermindert de prikkel om (betaald) te werken, omdat mensen minder hoeven te werken voor hetzelfde besteedbare inkomen. Tweede verdieners in een huishouden reageren relatief sterk op dergelijke financiële prikkels, waardoor vooral onder die groep de structurele werkgelegenheid daalt. Het neerwaartse werkgelegenheidseffect van het basisinkomen wordt tot op zekere hoogte gecompenseerd doordat de bijstand wordt vervangen door het basisinkomen, wat de armoedeval verkleint. Mensen hoeven bij het accepteren van werk immers geen uitkering in te leveren. De introductie van progressieve pensioenpremies naar leeftijd leidt tot een lichte verlaging van de structurele werkgelegenheid. De belastingingrepen die de partij doorvoert om dit basisinkomen te financieren, verlagen de structurele werkgelegenheid eveneens. Vooral de introductie van een vijfschijvenstelsel, met hogere belastingtarieven dan in het basispad, het afschaffen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de verlaging van de arbeidskorting dragen hieraan bij. Ook de belastingverhoging voor bedrijven drukt de structurele werkgelegenheid licht. De afschaffing

124 van de algemene heffingskorting, de bijtelling van het basisinkomen in het bepalen van de toeslagen en het harmoniseren van de vermogenstoets voor de toeslagen compenseren dit neerwaartse effect voor de helft. Het arbeidsmarktbeleid verlaagt de structurele werkgelegenheid, doordat de Vrijzinnige Partij alle re integratiedienstverlening van gemeenten en van het UWV afschaft, evenals een deel van de loonkostensubsidies. Ook de uitbreiding van het betaald geboorteverlof verlaagt het aantal gewerkt uren. De Vrijzinnige Partij verkleint het verschil in kosten voor bedrijven tussen het in dienst hebben van werknemers en het inhuren van zelfstandigen door het afschaffen van de zelfstandigenaftrek, starters en meewerkaftrek. Het verschil in kosten voor bedrijven tussen vaste en flexibele werknemers worden door de maatregelen van de Vrijzinnige Partij niet beïnvloed Houdbaarheid overheidsfinanciën Het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij resulteert in een negatief houdbaarheidssaldo van 5,9% bbp. Het houdbaarheidseffect ten opzichte van het basispad is ook negatief: 6,3% bbp. Het negatieve houdbaarheidssaldo indiceert dat er op enig moment in de toekomst uitgavenverlagingen dan wel inkomstenverhogingen nodig zijn. De uitgaven stijgen op lange termijn met 11,9% bbp en de inkomsten met 5,7% bbp. De uitgavenverhoging betreft vooral de invoering van een basisinkomen dat ca. 20% bbp kost en daarmee veel groter is dan de verlaging van de overige SZ uitgaven (van ca. 7% bbp). De stijging van de inkomsten is vooral het gevolg van het afschaffen van de algemene heffingskorting en het verlagen van de arbeidskorting. Het houdbaarheidseffect wordt hoofdzakelijk gerealiseerd binnen de kabinetsperiode en is een gevolg van de introductie van het basisinkomen in Ook het effect erna is echter negatief. Het effect van de specifieke beleidsdossiers AOW en pensioenen (door verhoging ouderenkorting), wonen (beperking hypotheekrenteaftrek en afschaffen verhuurderheffing) en zorg, door afschaffen eigen risico en verhoging zorgpremies, op de houdbaarheid is relatief beperkt. Het negatieve houdbaarheidseffect wordt vooral buiten deze dossiers bereikt. 64 De sterke verlaging van structurele werkgelegenheid met uiteindelijk 4,8%, vooral door de invoering van het basisinkomen, heeft een negatief effect op de houdbaarheid van 1,3% bbp. 64 Bij de Vrijzinnige Partij vallen de afschaffing van de AOW en invoering van het basisinkomen min of meer tegen elkaar weg, zodat gepensioneerden dit niet als een versobering ervaren. Om dit compenserende effect inzichtelijk te maken zijn de afschaffing van de AOW en de invoering van het basisinkomen allebei bij overig geboekt

125 Tabel Effecten op houdbaarheid overheidsfinanciën van beleidspakket Vrijzinnige Partij % bbp mld euro Houdbaarheid basispad 0,4 3 Effect beleidspakket -6,3-48 Houdbaarheid inclusief beleidspakket -5,9-45 Effect op houdbaarheid, binnen de kabinetsperiode en daarna Effect op EMU-saldo in ,5-42 Effecten na ,8-6 Effect op houdbaarheid, selectie van beleidsdossiers (a) AOW en pensioenen -0,3-2 Wonen 0,0 0 Zorg -0,3-2 Overig -5,7-43 (a) Onder AOW en pensioen vallen maatregelen betreffende AOW-premie, AOW-uitkering, pensioenpremie, pensioenuitkering en ouderenkorting. Onder Wonen vallen maatregelen betreffende huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek, eigenwoningforfait, overdrachtsbelasting, verhuurderheffing en ozb voor gebruikers. Onder Zorg vallen maatregelen betreffende zorguitgaven, zorgpremies, eigen bijdragen en zorgtoeslag. We onderscheiden deze maatregelen vanwege de gevoeligheid voor vergrijzing en de mate van doorwerking na de kabinetsperiode

126 14.11 Vrijzinnige Partij Deze paragraaf geeft een gedetailleerd overzicht van de door de Vrijzinnige Partij voorgestelde maatregelen en hun effecten op de overheidsfinanciën. De bedragen zijn ex ante, in prijzen 2017 en betreffen afwijkingen ten opzichte van de middellangetermijnverkenning zoals weergegeven in hoofdstuk 4 van de Macro Economische Verkenning Uitgaven De Vrijzinnige Partij intensiveert per saldo 83,7 mld euro in 2021 op de collectieve uitgaven. Na een opsomming volgt een tabel met de uitgavenmaatregelen. Openbaar bestuur De Vrijzinnige Partij verlaagt de uitgaven aan het Gemeente en Provinciefonds taakstellend via een apparaatskorting. De partij wil deze ombuiging onder andere bereiken door het aantal bestuurlijke lagen te beperken. Dit is een besparing van 0,7 mld euro in 2021 en 0,9 mld euro structureel. (VP_149) De Vrijzinnige Partij beperkt taakstellend de uitgaven bij het Rijk en zbo's via een apparaatskorting. De partij wil deze ombuiging onder andere bereiken door lagere apparaatskosten bij de Belastingdienst, UWV en SVB als gevolg van de introductie van het basisinkomen in Dit betekent een totale ombuiging van 0,7 mld euro in 2021 en een structurele ombuiging van 0,9 mld euro. Deze besparing slaat grotendeels neer bij het openbaar bestuur (0,4 mld euro in 2021 en 0,5 mld euro structureel) en deels bij defensie, veiligheid en bereikbaarheid. (VP_146_a, 146_b) Veiligheid De Vrijzinnige Partij verhoogt de uitgaven aan veiligheid en justitie met 0,1 mld euro. (VP_177) De apparaatskorting leidt tot een besparing van 0,2 mld euro op veiligheid. (VP_146_c) Defensie De Vrijzinnige Partij verlaagt de defensie uitgaven door te stoppen met het JSFprogramma, verlaging van de norm voor inzetbaarheid van de krijgsmacht, meer internationale samenwerking, taakspecialisatie en efficiencyverbetering van de wapensystemen. Dit betekent een ombuiging van 1,1 mld euro in 2021 en van structureel 0,8 mld euro. (VP_142) De apparaatskorting leidt tot een beperkte besparing op defensie. (VP_146_d) De Vrijzinnige Partij kort op subsidies. Deze generieke subsidietaakstelling leidt tot een beperkte besparing op defensie. (VP_147_c) Bereikbaarheid Het invoeren van de kilometerheffing voor vrachtwagens (Maut) leidt tot exploitatiekosten. Dit is een intensivering van 0,2 mld euro. (VP_173_k)

127 Het invoeren van de kilometerheffing op bestel en personenauto's leidt tot exploitatiekosten. Dit is een intensivering van 0,2 mld euro. (VP_173_g) De Vrijzinnige Partij beperkt de nationale ambities van het European Railway Traffic Management System (ERTMS) tot het strikt noodzakelijke. Dit resulteert in een ombuiging van 0,1 mld euro. (VP_144) De apparaatskorting leidt tot een besparing van 0,1 mld euro op bereikbaarheid. (VP_146_e) Milieu Bij de Vrijzinnige Partij nemen de SDE+ uitgaven toe met 0,2 mld euro in 2021 (geen structureel effect). Het gaat hierbij om het naar voren halen van uitgaven aan zon pv. (VP_200_a) De Vrijzinnige Partij kort op subsidies. Deze generieke subsidietaakstelling leidt tot een beperkte besparing op milieusubsidies. (VP_147_d) Onderwijs De Vrijzinnige Partij buigt generiek taakstellend 0,2 mld euro in 2021 en 0,3 mld euro structureel om op subsidies uitgegeven door het ministerie van OCW. (VP_147_b) De Vrijzinnige Partij schaft het studievoorschot en de aanvullende beurs af voor het mbo en hoger onderwijs per Deze maatregel is gekoppeld aan de introductie van het basisinkomen in 2021 waar ook studenten recht op hebben. Dit betekent een besparing van 0,1 mld euro in 2021 en een structurele besparing van 1,3 mld euro. (VP_198) De Vrijzinnige Partij schaft de basisbeurs voor mbo leerlingen af per Deze maatregel is gekoppeld aan de introductie van het basisinkomen in 2021 waar ook studenten recht op hebben. Dit heeft nog geen budgettair effect in 2021 en leidt structureel tot een ombuiging van 0,3 mld euro. (VP_107) De Vrijzinnige Partij verlaagt het wettelijk collegegeld en het instellingsgeld voor het hoger onderwijs en het lesgeld en cursusgeld voor het mbo naar 0 euro tot het basisinkomen is ingevoerd, waarbij instellingen volledig gecompenseerd worden voor misgelopen ontvangsten. Dit betekent een intensivering van 2,1 mld euro in 2020 en van 0 mld euro in (VP_162) De Vrijzinnige Partij voert een prestatie onafhankelijke studiebeurs in voor ho studenten van 1000 euro per jaar tot Dit betekent een intensivering van 0,7 mld euro in 2020 en van 0 mld euro in (VP_163) De Vrijzinnige Partij schaft de ov studentenkaart af voor het mbo en hoger onderwijs per Deze maatregel is gekoppeld aan de introductie van het basisinkomen in 2021 waar ook studenten recht op hebben. Dit betekent een structurele besparing van 0,8 mld euro. (VP_199) Zorg De Vrijzinnige Partij schaft het verplicht eigen risico af. Dit is een verhoging van de collectieve zorguitgaven van 4,5 mld euro. Het gaat deels om een verschuiving van private naar collectieve zorguitgaven. Dit is een maatregel uit Zorgkeuzes in Kaart (ZiK_021d). (VP_180_a)

128 De Vrijzinnige Partij breidt het verzekerde pakket uit met alternatieve zorg. Dit is een verhoging van de collectieve zorguitgaven met 0,7 mld euro. Het gaat deels om een verschuiving van private naar collectieve zorguitgaven. Bij bepaling van het budgettair effect is uitgegaan van dezelfde grondslag als de btw plicht op geneeskunde van aanbieders zonder BIG registratie in 2012, zoals acupunctuur, chiropraxie en homeopathie. Het bedrag van de intensivering is taakstellend omdat de afbakening vooralsnog niet helder omschreven is. Een duidelijke afbakening van de aanspraken is van belang bij de uitvoerbaarheid en budgettaire beheersbaarheid van deze maatregel. (VP_168_a) De Vrijzinnige Partij verhoogt de Rijksbijdrage Wmo aan gemeenten in 2021 met 0,4 mld euro met het oog op huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging. (VP_170) Sociale zekerheid De Vrijzinnige Partij introduceert in 2021 een onvoorwaardelijk basisinkomen van euro per meerderjarige. Over het basisinkomen hoeft geen belasting te worden betaald. Dit is een intensivering van 134,5 mld euro. Dit bedrag is gebaseerd op het aantal meerderjarigen in Nederland. Er is daarbij geen rekening gehouden met personen die grensoverschrijdend werken (personen die in Nederland werken, maar in een ander land wonen), of eventuele gedragseffecten zoals mensen uit andere EU lidstaten die in Nederland zouden kunnen komen wonen en werken om recht te krijgen op het basisinkomen. (VP_101) De Vrijzinnige Partij introduceert kopjes bovenop het basisinkomen voor alleenstaanden. Evenals over het basisinkomen hoeft hierover geen belasting te worden betaald. Alle personen boven de AOW gerechtigde leeftijd (in het huidige stelsel) krijgen een bedrag van 4500 euro. Personen onder de AOW gerechtigde leeftijd ontvangen een bedrag van 1950 euro. Voor 65 minners geldt dat dit kopje verrekend wordt met eventueel ander inkomen. Dit is een intensivering van 7,1 mld euro. (VP_103_b) De Vrijzinnige Partij verhoogt de nominale premie Zvw ter dekking van het af te schaffen eigen risico. De hogere nominale premie leidt tot een hogere zorgtoeslag, dat is een intensivering van 1,0 mld euro in (VP_193_b) De Vrijzinnige Partij wil het geboorteverlof voor partners uitbreiden met twaalf weken, waarbij het basisloon wordt aangevuld tot het verdiende loon. Dit is een intensivering van 0,3 mld euro. (VP_172_b) De Vrijzinnige Partij breidt het zwangerschapsverlof uit met één week, waarbij het basisinkomen wordt aangevuld tot het verdiende loon. Dit is een intensivering van 0,1 mld euro. (VP_172_a) De Vrijzinnige Partij vervangt de AOW door het basisinkomen. Het afschaffen van de AOW en de inkomensondersteuning AOW is een ombuiging van 39,5 mld euro. (VP_103_a, 103_c) De Vrijzinnige Partij vervangt de AO en ZW uitkeringen gedeeltelijk door het basisinkomen. De uitgaven aan uitkeringen verminderen met 7,6 mld euro in 2021 en 7,0 mld euro structureel. (VP_105) Doordat de Vrijzinnige Partij een basisinkomen invoert, komen de bijstand, IOAW, Toeslagenwet en AO tegemoetkoming te vervallen. Dit betreft 7,1 mld euro in 2021 en 8,7 mld euro structureel. (VP_102)

129 De Vrijzinnige Partij brengt het basisinkomen in mindering op de WW uitkering. De maatregel levert een besparing op van 2,5 mld euro in 2021 en 2,1 mld euro structureel. (VP_106) De Vrijzinnige Partij gaat uit van de huidige inkomensgrenzen en parameters voor de verschillende toeslagen. Het basisinkomen en de kopjes voor alleenstaanden tellen mee bij de bepaling van de hoogte van de toeslagen. Dit is een ombuiging van 2,0 mld euro. (VP_192) Als gevolg van de afschaffing van het eigen risico door de Vrijzinnige Partij daalt de zorgtoeslag. Dit is een ombuiging van 1,5 mld euro in (VP_180_c) De Vrijzinnige Partij schaft de re integratie bij gemeenten en UWV af. Dit is een ombuiging van 0,9 mld euro in 2021 en een structurele ombuiging van 1,3 mld euro. (VP_134) De Vrijzinnige Partij vervangt de ANW gedeeltelijk door het basisinkomen. De ANWuitgaven verminderen met 0,2 mld euro. (VP_104) De Vrijzinnige Partij harmoniseert de vermogenstoetsen voor alle toeslagen. De ombuiging is 0,2 mld euro in (VP_116) De Vrijzinnige Partij houdt het basisinkomen van gedetineerden in als eigen bijdrage. Dit betekent een uitgavenvermindering van 0,1 mld euro. (VP_108) De Vrijzinnige Partij biedt de mogelijkheid om maximaal vijf jaar eerder of later, actuarieel neutraal, de AOW opname te laten ingaan. In de jaren 2019 en 2020 zijn de uitgaven respectievelijk 1,0 en 0,9 mld euro hoger doordat een deel van de aanstaande AOW gerechtigden vervroegd pensioen zal opnemen. Vanaf 2021 is het effect van de flexibilisering 0 omdat in dat jaar de AOW wordt vervangen door het basisinkomen. (VP_152_a) Overdrachten aan bedrijven De Vrijzinnige Partij schaft het loonkostenvoordeel (LKV) voor werkgevers die oudere werknemers of mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen af. Dit is een ombuiging van 0,3 mld euro in (VP_128) De Vrijzinnige Partij buigt taakstellend voor een bedrag van 0,2 mld euro om op de afdrachtvermindering werkgevers WBSO. (VP_126_b) De Vrijzinnige Partij kort in totaal 0,5 mld euro in 2021 en 0,6 mld euro structureel op subsidies. Deze generieke subsidietaakstelling leidt tot een besparing van 0,1 mld euro in 2021 en 0,2 mld euro structureel op overdrachten aan bedrijven. (VP_147_e) Internationale samenwerking De Vrijzinnige Partij buigt 0,2 mld euro om op ontwikkelingssamenwerking. (VP_135) Overig De Vrijzinnige Partij kort 0,1 mld euro op subsidies op de VWS begroting. (VP_147_f, 147_g) De Vrijzinnige Partij maakt de toegang tot musea gratis voor alle personen tot 25 jaar en verstrekt een gratis museumjaarkaart aan iedereen vanaf 25 jaar totdat in 2021 het onvoorwaardelijk basisinkomen wordt ingevoerd. Dit betekent een intensivering van 0,3 mld euro in (VP_165)

130 Tabel Netto ombuigingen in 2021, t.o.v. basispad ex ante, mld euro (-) betekent EMU-saldo verslechterend, (+) betekent EMU-saldo verbeterend Openbaar bestuur 1,2 Apparaatskorting lokale overheden (VP_149) 0,7 Apparaatskorting Rijk: openbaar bestuur (VP_146_a, 146_b) 0,4 Veiligheid 0,1 Intensivering veiligheid en justitie (VP_177) -0,1 Apparaatskorting Rijk: Veiligheid (VP_146_c) 0,2 Defensie 1,2 Ombuiging defensie (VP_142) 1,1 Apparaatskorting Rijk: Defensie (VP_146_d) 0,0 Subsidietaakstelling: Defensie (VP_147_c) 0,0 Bereikbaarheid -0,1 Invoeren kilometerheffing vrachtwagens (exploitatiekosten) (VP_173_k) -0,2 Invoeren kilometerheffing bestel- en personenauto's (exploitatiekosten) (VP_173_g) -0,2 Afschaffen nationale kop op het ERTMS (VP_144) 0,1 Apparaatskorting Rijk: Bereikbaarheid (VP_146_e) 0,1 Milieu -0,2 Verruimen SDE+ (zon-pv) (VP_200_a) -0,2 Subsidietaakstelling: Milieu (VP_147_d) 0,0 Onderwijs 0,3 Subsidietaakstelling: Onderwijs (VP_147_b) 0,2 Afschaffen studievoorschot en aanvullende beurs (mbo + ho) (VP_198) 0,1 Afschaffen basisbeurs mbo-leerling (VP_107) 0,0 Verlagen wettelijk collegegeld en les/cursusgeld voor studenten naar 0 euro (VP_162) 0,0 Invoering prestatie-onafhankelijke studiebeurs van 1000 euro (VP_163) 0,0 Afschaffen ov-studentenkaart (mbo + ho) (VP_199) 0,0 Zorg -5,5 Afschaffen van het verplicht eigen risico (VP_180_a) -4,5 Pakketmaatregel alternatieve zorg (VP_168_a) -0,7 Verhoging Rijksbijdrage Wmo (VP_170) -0,4 Sociale zekerheid -81,5 Invoeren onvoorwaardelijk basisinkomen (VP_101) -134,5 Introductie kopje op basisinkomen voor alleenstaanden (VP_103_b) -7,1 Verhogen zorgpremies ter dekking afschaffen eigen risico: effect zorgtoeslag (VP_193_b) -1,0 Uitbreiding geboorteverlof (VP_172_b) -0,3 Uitbreiding zwangerschapsverlof (VP_172_a) -0,1 Afschaffen AOW (VP_103_a, 103_c) 39,5 AO gedeeltelijk vervangen door basisinkomen (VP_105) 7,6 Bijstand vervangen door basisinkomen (VP_102) 7,1 WW: besparing op WW uitgaven door basisinkomen (VP_106) 2,5 Bijtelling basisinkomen voor toeslagen (VP_192) 2,0 Afschaffen verplicht eigen risico: effect zorgtoeslag (VP_180_c) 1,5 Afschaffen re-integratie gemeenten en UWV (VP_134) 0,

131 ANW gedeeltelijk vervangen door basisinkomen (VP_104) 0,2 Harmoniseren vermogenstoets toeslagen (VP_116) 0,2 Inhouden basisinkomen van gedetineerden als eigen bijdrage (VP_108) 0,1 Invoering flexibele AOW-leeftijd (VP_152_a) 0,0 Overdrachten aan bedrijven 0,6 Afschaffen loonkostenvoordeel LKV (VP_128) 0,3 Ombuiging afdrachtvermindering werkgevers WBSO (VP_126_b) 0,2 Subsidietaakstelling: Overdrachten aan bedrijven (VP_147_e) 0,1 Internationale samenwerking 0,2 Ombuiging ontwikkelingssamenwerking (VP_135) 0,2 Overig 0,1 Subsidietaakstelling: VWS-overig (VP_147_f, 147_g) 0,1 Museumtoegang (VP_165) 0,0 Totaal -83, Lasten De Vrijzinnige Partij verhoogt de collectieve lasten met per saldo 58,4 mld euro in Een opsomming van de lastenmaatregelen wordt gevolgd door een tabel. Het gaat hier om de beleidsmatige lastenontwikkeling op EMU basis (blo). De verhoging van 58,4 mld euro is opgebouwd uit een verhoging van 51,4 mld euro voor gezinnen en een verhoging van 7,0 mld euro voor bedrijven. Inkomen en arbeid De Vrijzinnige Partij verhoogt de ouderenkorting voor lagere inkomens met 1764 euro. Dit is een lastenverlichting van 2,5 mld euro in (VP_188) De Vrijzinnige Partij schaft de algemene heffingskorting af (na afschaffen bijstand en AOW). Dit is een lastenverzwaring van 18,0 mld euro. (VP_185) De Vrijzinnige Partij introduceert een vijftarievenstelsel in box 1. Dit is een lastenverzwaring van 13,4 mld euro in (VP_109) De Vrijzinnige Partij verhoogt de nominale premie Zvw ter dekking van het af te schaffen eigen risico. Dit is een lastenverzwaring voor gezinnen van 4,5 mld euro in (VP_193_a) De Vrijzinnige Partij beperkt de hypotheekrenteaftrek. De rente kan nog voor 65% worden afgetrokken. Dit is een lastenverzwaring van 3,2 mld euro in 2021 en 2,0 mld euro structureel. (VP_115) De Vrijzinnige Partij verlaagt de maximale arbeidskorting tot 2400 euro en schrapt de inkomensafhankelijke afbouw. Dit is lastenverzwaring van 2,9 mld euro. (VP_191, 186) De vermogensrendementsheffing in box 3 wordt in 2021 afgeschaft en vervangen door een vermogensaanwasbelasting in box 1, waarbij de heffingsvrije voet gelijk is aan 1067 euro in Doordat de tarieven van box 1 nu geheven worden over de vermogensaanwas leidt de overheveling van deze heffing naar box 1 tot een lastenverzwaring van 2,7 mld euro in (VP_154)

132 De Vrijzinnige Partij schaft de inkomensafhankelijke combinatiekorting af. Dit is een lastenverzwaring van 2,1 mld euro. (VP_187) De Vrijzinnige Partij schaft de diverse posten van de ondernemersaftrek af (zelfstandigen, starters, meewerk en stakingsaftrek). Dit levert een lastenverzwaring op van in totaal 2,0 mld euro in Omdat de meeste bedragen van de ondernemersaftrek nominaal zijn bevroren, is de structurele opbrengst lager: 0,9 mld euro. (VP_120) De Vrijzinnige Partij voert een vaste rekenrente van 3% in. Dit verhoogt de dekkingsgraad wat resulteert in een hogere indexatie. Hierdoor is de belasting op pensioenuitkeringen 1,1 mld euro hoger in Op lange termijn zijn belastbare pensioenuitkeringen lager. Daarnaast schaft de partij de doorsneesystematiek af door invoering van een progressieve pensioenpremie naar leeftijd. (VP_153) De Vrijzinnige Partij schaft de aftrek specifieke zorgkosten af. Dit is een lastenverzwaring van 0,4 mld euro. (VP_119) De Vrijzinnige Partij schaft de giftenaftrek in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting af. Dat betekent een lastenverzwaring van 0,4 mld euro. (VP_117_a) De Vrijzinnige Partij beperkt de 30% regeling voor ingekomen werknemers en de regeling extraterritoriale kosten tot de balkenendenorm. Dit is een lastenverzwaring voor gezinnen van 0,2 mld euro. (VP_122) De Vrijzinnige Partij schaft de alleenstaande ouderenkorting af. Dit is een lastenverzwaring van 0,2 mld euro. (VP_189) De Vrijzinnige Partij schaft de jonggehandicaptenkorting af. Dit is een lastenverzwaring van 0,2 mld euro. (VP_190) De Vrijzinnige Partij maakt de hypotheekrenteaftrek voor nieuwe gevallen en voor mensen die verhuizen afhankelijk van de woon werkafstand. De rente is niet meer aftrekbaar van inkomen dat is verdiend met arbeid buiten een straal van tien kilometer van de woning. De partij beoogt hiermee woon werkverkeer te verminderen. Dit is een structurele lastenverzwaring van 0,5 mld euro. Hierbij is rekening gehouden met de maatregel die de aftrekbare rente beperkt tot 65% (VP_115). De uitvoering van de maatregel is complex doordat de belastingdienst per inkomensbron de woonwerkafstand zal moeten vaststellen. (VP_155, 181) Vermogen en winst De Vrijzinnige Partij schaft de verhuurderheffing af. Dit is een lastenverlichting voor woningcorporaties van 2 mld euro. (VP_176) De Vrijzinnige Partij past de erf en schenkbelasting aan zodat eerstelijns erfgenamen volledig worden vrijgesteld van belasting tot 1 mln euro. Dit betekent een lastenverlichting van 0,6 mld euro. (VP_158) De Vrijzinnige Partij beperkt de aftrekbaarheid van rente voor bedrijven tot maximaal 30% van de winst voor rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (EBITDA) met een drempel van 1 mln euro zonder groepsvrijstelling, conform de bouwstenen 0 en 1 van de werkgroep fiscaliteit van de Studiegroep Duurzame Groei. Naast deze zogenoemde earnings stripping maatregel voert de partij een generieke renteaftrekbeperking in, waardoor slechts 75% van de netto rente aftrekbaar is,

133 conform bouwsteen 2 van eerder genoemde werkgroep. Aandachtspunt is dat een samenloopregeling moet worden geïntroduceerd waarbij de hoogste renteaftrekbeperking geldt. Dat verhoogt de complexiteit. Deze maatregelen leiden tot een lastenverzwaring voor bedrijven van 1,4 mld euro. Daarnaast beperkt de partij belastingontwijking door bedrijven via Nederland door een bronbelasting in te voeren op uitgaande rente en royalty's naar landen met een vpb tarief lager dan 10%, conform de bouwstenen 11 en 12 van eerder genoemde werkgroep. (VP_184, 160, 194) De Vrijzinnige Partij verhoogt de tarieven in de eerste en tweede schijf van de vennootschapsbelasting van 20% naar 22% en van 25% naar 27%, waardoor de lasten voor bedrijven met 1,3 mld euro worden verzwaard. (VP_131) De Vrijzinnige Partij voert unilateraal een financiële transactiebelasting in met een taakstellende opbrengst van 1,0 mld euro. (VP_124) De Vrijzinnige Partij schaft de aftrek over de vergoeding op zogenoemde additionele Tier 1 instrumenten (coco s) voor banken en vergelijkbare instrumenten voor verzekeraars af, conform bouwsteen 7 van de werkgroep fiscaliteit van de Studiegroep Duurzame Groei. Dit is een lastenverzwaring voor bedrijven van 0,5 mld euro. (VP_196) De Vrijzinnige Partij voert een zogenoemde 'automatiseringsbelasting' in voor bedrijven met een taakstellende opbrengst van 0,5 mld euro. De neerwaartse mutatie van de loonsom ten opzichte van het basisjaar 2015 wordt belast. Aandachtspunt zijn ontwijkmogelijkheden waardoor de maatregel leidt tot uitvoeringsproblematiek voor de Belastingdienst. (VP_132) De Vrijzinnige Partij versobert de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting. door de carry back af te schaffen en de carry forward te beperken tot zes jaar. Dit is een lastenverzwaring voor bedrijven van 0,4 mld euro in 2021 en 1,0 mld euro structureel. (VP_195) De Vrijzinnige Partij voert een generieke minimum kapitaalregel (thin cap rule) in conform bouwsteen 8 van de werkgroep fiscaliteit van de Studiegroep Duurzame Groei. Dat betekent een beperking van de renteaftrek over vreemd vermogen vanaf 92% van het commerciële balanstotaal. Dit is een lastenverzwaring voor bedrijven van 0,3 mld euro die vooral effect heeft op banken. (VP_197) De Vrijzinnige Partij beperkt de innovatiebox taakstellend met 0,3 mld euro. (VP_126_a) De Vrijzinnige Partij draait de verruiming van de eenmalige schenkingsvrijstelling in de erf en schenkbelasting uit het Belastingplan 2016 terug. Dat betekent dat de eenmalige schenkingsvrijstelling wordt verlaagd naar circa euro, de groep begunstigden wordt beperkt tot alleen kinderen en de spreidingsmogelijkheid over drie aansluitende kalenderjaren vervalt. Dat betekent een lastenverzwaring voor gezinnen van 0,1 mld euro. (VP_157) Milieu De Vrijzinnige Partij schaft de motorrijtuigenbelasting af voor bestel en personenauto's. Dit is een lastenverlichting van 4,4 mld euro. Deze maatregel is gekoppeld aan de introductie van de kilometerheffing op bestel en personenauto's (VP_173_e). Het deel van de motorrijtuigenbelasting dat wordt geheven door provincies blijft bestaan. (VP_173_a, 173_b)

134 De Vrijzinnige Partij schaft de bpm af. Dit is een lastenverlichting van 1,4 mld euro. Deze maatregel hangt samen met de introductie van de kilometerheffing op bestel en personenauto's (VP_173_e) en de heffing fossiele brandstoffen (VP_173_m). (VP_173_c, 173_d) Het invoeren van de kilometerheffing op bestel en personenauto's leidt tot accijnsderving. Dit vermindert de belastingontvangsten met 0,7 mld euro. (VP_173_h) De Vrijzinnige Partij schaft het eurovignet af. Dit is een lastenverlichting van 0,2 mld euro. (VP_173_l) De Vrijzinnige Partij introduceert een kilometerheffing voor bestel en personenauto's met een opbrengst van 6,3 mld euro. Deze lastenverzwaring is gekoppeld aan de afschaffing van de motorrijtuigenbelasting op personen en bestelauto's (VP_173_a) en de bpm (VP_173_c) en gaat gepaard met exploitatiekosten (VP_173_g) en accijnsderving (VP_173_h). (VP_173_e, 173_f) De Vrijzinnige Partij verhoogt de tarieven in de energiebelasting. Dit is een lastenverzwaring van 1,2 mld euro in 2021, die verder oploopt na de kabinetsperiode. Ondanks een afnemende grondslag komt de structurele lastenverzwaring uit op 3,4 mld euro. (VP_183) De Vrijzinnige Partij introduceert een heffing bij aankoop van een auto met een motor die draait op fossiele brandstoffen. De heffing wordt gebaseerd op het rijklaargewicht (1 euro per kilogram). Dit is een lastenverzwaring van 0,5 mld euro in (VP_173_m, 173_n) De Vrijzinnige Partij schaft deels de vrijstelling energiebelasting gebruik gas in wkkinstallaties af. Het gaat om een lastenverzwaring voor het bedrijfsleven van 0,2 mld euro. (VP_125) De Vrijzinnige Partij verhoogt de Opslag Duurzame Energie (ODE) op de energierekening om de SDE+ (VP_200_a) te financieren. Dit is een lastenverzwaring van 0,2 mld euro in 2021, die structureel gelijk is aan 0. (VP_200_b, 200_c) De Vrijzinnige Partij introduceert een kilometerheffing voor vrachtwagens (Maut) met een opbrengst van 0,2 mld euro. Deze heffing verhoogt de lasten voor bedrijven en het buitenland en gaat gepaard met exploitatiekosten (VP_173_k). (VP_173_i, 173_j) De Vrijzinnige Partij schaft de landbouwvrijstelling af. Dit is een lastenverzwaring van 0,1 mld euro in 2021, oplopend tot 0,5 mld euro structureel. (VP_127) Overig De Vrijzinnige Partij verlaagt de tabaksaccijns, met een lagere opbrengst van 0,2 mld euro. (VP_169_a) De opbrengst van de alcoholaccijns wordt door de Vrijzinnige Partij taakstellend verlaagd met 0,1 mld euro. (VP_169_b) De Vrijzinnige Partij verhoogt het algemene btw tarief van 21% naar 23% en verzwaart zo de lasten voor gezinnen en bedrijven met 4,1 mld euro. (VP_111) De Vrijzinnige Partij verhoogt het lage btw tarief van 6% naar 7% en verzwaart zo de lasten voor gezinnen en bedrijven met 0,8 mld euro. (VP_112)

135 Tabel Lastenmutaties t.o.v. basispad in 2021, ex ante, mld euro (-) betekent EMU-saldo verslechterend, (+) betekent EMU-saldo verbeterend Inkomen en arbeid 48,6 Verhogen ouderenkorting onder de inkomensgrens (VP_188) -2,5 Afschaffen algemene heffingskorting (VP_185) 18,0 Verhogen belastingtarieven en introductie toptarief (VP_109) 13,4 Verhogen zorgpremies ter dekking afschaffen eigen risico (VP_193_a) 4,5 Beperking hypotheekrenteaftrek (VP_115) 3,2 Verlagen arbeidskorting (VP_191, 186) 2,9 Vermogensaanwasbelasting in box 1 (VP_154) 2,7 Afschaffen Inkomensafhankelijke Combinatiekorting (VP_187) 2,1 Afschaffen zelfstandigenaftrek en kleinere ondernemersaftrek (VP_120) 2,0 Vaste rekenrente van 3% en leeftijdsprogressieve pensioenpremie (VP_153) 1,1 Afschaffen aftrek specifieke zorgkosten (VP_119) 0,4 Afschaffen giftenaftrek (VP_117_a) 0,4 Beperken 30%-regeling en de regeling extraterritoriale kosten (VP_122) 0,2 Afschaffen alleenstaande-ouderenkorting (VP_189) 0,2 Afschaffen jonggehandicaptenkorting (VP_190) 0,2 Hypotheekrenteaftrek nieuwe gevallen afhankelijk van woon-werkafstand (VP_155, 181) 0,0 Vermogen en winst 3,1 Afschaffen verhuurderheffing (VP_176) -2,0 Verlagen erf- en schenkbelasting: (VP_158) -0,6 Beperken renteaftrek bedrijven (VP_184, 160, 194) 1,4 Verhogen tarieven eerste en tweede schijf vennootschapsbelasting (VP_131) 1,3 Introductie financiële transactiebelasting (VP_124) 1,0 Afschaffen aftrek vergoeding over additioneel Tier-1 instrumenten (VP_196) 0,5 Invoeren automatiseringsbelasting (VP_132) 0,5 Versoberen verliesverrekening vennootschapsbelasting (VP_195) 0,4 Invoeren generieke minimum kapitaalregel (thin cap rule) (VP_197) 0,3 Beperken innovatiebox (VP_126_a) 0,3 Terugdraaien verruiming eenmalige schenkingsvrijstelling uit Belastingplan 2016 (VP_157) 0,1 Milieu 2,0 Afschaffen motorrijtuigenbelasting bestel- en personenauto's (VP_173_a, 173_b) -4,4 Afschaffen bpm (VP_173_c, 173_d) -1,4 Invoeren kilometerheffing bestel- en personenauto's (accijnsderving) (VP_173_h) -0,7 Afschaffen eurovignet (VP_173_l) -0,2 Invoeren kilometerheffing bestel- en personenauto's (VP_173_e, 173_f) 6,3 Verhogen energiebelasting (VP_183) 1,2 Invoeren heffing fossiele brandstoffen (VP_173_m, 173_n) 0,5 Deels afschaffen vrijstelling energiebelasting gebruik gas in wkk-installaties (VP_125) 0,2 Verhogen ODE (gezinnen) (VP_200_b, 200_c) 0,2 Invoeren kilometerheffing vrachtwagens (bedrijven) (VP_173_i, 173_j) 0,2 Afschaffen landbouwvrijstelling (VP_127) 0,1 Overig 4,6 Verlagen tabaksaccijns (VP_169_a) -0,2 Verlagen alcoholaccijns (VP_169_b) -0,1 Verhogen algemene btw-tarief (VP_111) 4,1 Verhogen lage btw-tarief (VP_112) 0,8 Totaal beleidsmatige lasten 58,4 w.v. gezinnen 51,4 bedrijven 7,0 buitenland 0,

136 13 Vrijzinnige Partij legenda basispad Vrijzinnige Partij andere partijen veiligheid en defensie onderwijs Budgettaire keuzes 2021 lastenverlichting bedrijven zorg Kent een categorie een positief getal, dus in de blauwe cirkel? Dan kost dat de staat geld Kent een categorie een negatief getal, dus in de witte cirkel? Dan levert dat de staat geld op. netto uitgaven- en lastenmutaties (mld euro in prijzen 2017) t.o.v. basispad. lastenverlichting gezinnen sociale zekerheid legenda basispad Vrijzinnige Partij andere partijen minder economische groei basispad -2,2 2,2 0,4 Effecten op middellange termijn meer economische groei Bbp-volume (%) meer werkloosheid minder koopkracht (alle huishoudens) 1,3-1,3-1,4 1,4-1,1 minder werkloosheid meer koopkracht (alle huishoudens) 3,7 Werkloosheid (%-punt) Mediane koopkracht (%, gemiddeld per jaar) kost de staat geld -5,5-2,4 2,4 levert de staat geld op Begrotingssaldo (% bbp) -1 Datapunten buiten het blauwe vlak vallen buiten één standaardafwijking van het langjariggemiddelde (realisaties ). Om toch alle datapunten duidelijk weer te geven is voor deze datapunten een schaal gebruikt die drie keer zo klein is. legenda basispad Vrijzinnige Partij andere partijen overheidsbegroting minder goed houdbaar -6,3 basispad -3,5 3,5 0 overheidsbegroting beter houdbaar Effecten op lange termijn Houdbaarheid (% bbp) minder werkgelegenheid -4,8-2,2 2,2 meer werkgelegenheid Structurele werkgelegenheid (%) meer gelijke verdeling -5,0 5,0-4,4 meer ongelijke verdeling Inkomensverdeling (relatieve mutatie van de Gini-coëfficiënt, %) Datapunten buiten het blauwe vlak vallen buiten de verwachting gebaseerd op eerdere cijfers. Om toch alle datapunten duidelijk weer te geven is voor deze datapunten een schaal gebruikt die drie keer zo klein is. Het basispad Het basispad is de economische ontwikkeling die het CPB verwacht als er geen aanvullende maatregelen worden genomen. De waardes van alle basispaden staan in tabel 2.1. Een voorbeeld: voor de houdbaarheid van de overheidsbegroting is het basispad 0,4. Is het effect van het beleidspakket -0,7, dan betekent dat dus een houdbaarheidscijfer van -0,

137 13.1 Overheidsbegroting Het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij verhoogt de overheidsuitgaven met 83,7 mld euro en verzwaart de collectieve lasten met 58,4 mld euro. Het pakket bevat de invoering van een onvoorwaardelijk basisinkomen. Dit is een ingrijpende maatregel: de budgettaire en economische effecten ervan zijn met meer dan de gebruikelijke onzekerheden omringd. Het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij verslechtert het EMU saldo in 2021 per saldo met 25,2 mld euro ten opzichte van het basispad. 61 Dit is de ex ante mutatie, dat wil zeggen ongerekend de macro economische doorwerking. In 2021 verhoogt de Vrijzinnige Partij de overheidsuitgaven per saldo met 83,7 mld euro. De netto intensivering betreft voornamelijk sociale zekerheid als gevolg van de introductie van een onvoorwaardelijk basisinkomen. Per saldo wordt het meest omgebogen bij openbaar bestuur en defensie. In de periode stijgen de overheidsuitgaven in het pad inclusief het beleidspakket met 7,4% per jaar. De Vrijzinnige Partij buigt 1,2 mld euro om op openbaar bestuur. Dit is het gevolg van een beperking van de apparaatsuitgaven bij het Rijk, zbo's en de lokale overheden via een apparaatskorting. De Vrijzinnige Partij wil per saldo 0,1 mld euro minder uitgeven aan veiligheid. Dit komt vooral door de eerder genoemde apparaatskorting. De Vrijzinnige Partij verlaagt de defensie uitgaven met 1,2 mld euro. Op het terrein van bereikbaarheid komt de Vrijzinnige Partij tot een netto intensivering van 0,1 mld euro. Deze intensivering bestaat uit exploitatiekosten als gevolg van het invoeren van een kilometerheffing voor bestel en personenauto's en vrachtwagens. De Vrijzinnige Partij wil in ,2 mld euro op milieu intensiveren. Deze intensivering bestaat uit extra subsidies voor zonnepanelen. Op onderwijs wordt voor 0,3 mld euro omgebogen in De ombuiging bestaat onder andere uit een taakstelling op subsidies uitgegeven door het ministerie van OCW. Ook schaft de partij het studievoorschot en de aanvullende beurs voor het mbo en het hoger onderwijs af en vervalt de basisbeurs voor mbo studenten. De maatregelen op het gebied van studiefinanciering zijn gekoppeld aan de introductie van het basisinkomen vanaf 2021 waar ook studenten recht op hebben. In de zorg intensiveert de Vrijzinnige Partij per saldo 5,5 mld euro. Zie paragraaf De Vrijzinnige Partij intensiveert per saldo 81,5 mld euro in de sociale zekerheid. Deze intensivering bestaat vooral uit de introductie van een onvoorwaardelijk basisinkomen van euro per meerderjarige. Dit basisinkomen komt in de plaats van regelingen zoals de AOW, bijstand en studiebeurzen. Ook arbeidsongeschiktheids, WW en ZW uitkeringen komen gedeeltelijk te vervallen. 61 Alle in deze paragraaf genoemde getallen zijn ten opzichte van het basispad, tenzij anders aangegeven

138 Aan overdrachten aan bedrijven wordt in 2021 per saldo 0,6 mld euro minder besteed. Deze besparing komt onder andere door het afschaffen van het loonkostenvoordeel (LKV) voor werkgevers die oudere werknemers in dienst nemen. De Vrijzinnige Partij buigt 0,2 mld euro om op internationale samenwerking. Op de overige uitgaven buigt de Vrijzinnige Partij netto 0,1 mld euro om door een taakstellende ombuiging op subsidies op de VWSbegroting. Het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij leidt tot een daling van de werkgelegenheid in de sector overheid van 0,6% per jaar. Als gevolg van het beleidspakket vindt in de zorgsector een stijging van de werkgelegenheid plaats van 0,3% per jaar. Tabel 13.1 Effecten op de overheidsuitgaven van beleidspakket Vrijzinnige Partij 2017 Basispad 2021 Netto intensiveringen Basispad inclusief pakket Basispad Basispad inclusief pakket mld euro % per jaar Openbaar bestuur 62,0 64,2-1,2 63,0 0,9 0,4 Veiligheid 11,1 12,1-0,1 12,0 2,3 2,1 Defensie 7,8 8,0-1,2 6,8 0,6-3,2 Bereikbaarheid 9,6 10,1 0,1 10,3 1,3 1,5 Milieu 0,2 0,2 Onderwijs 37,6 38,1-0,3 37,8 0,3 0,1 Zorg 67,3 76,2 5,5 81,7 3,2 5,0 Sociale zekerheid 88,9 91,0 81,5 172,5 0,6 18,0 Overdrachten aan bedrijven 9,9 10,4-0,6 9,8 1,3-0,2 Internationale samenwerking 12,1 13,0-0,2 12,8 1,7 1,3 Overig -0,1-0,1 Totaal EMU-relevante uitgaven 306,3 323,1 83,7 406,8 1,3 7,4 In het basispad van de MEV/MLT zijn de functies milieu en overig niet gespecificeerd. Tabel 13.2 Werkgelegenheidseffecten bij de overheid en zorg van beleidspakket Vrijzinnige Partij Basispad Effect pakket Basispad inclusief pakket Basispad Effect pakket Basispad inclusief pakket miljoenen gewerkte uren % per jaar Sector overheid ,1-0,6-0,7 Zorg ,2 0,3 2,5 Overheid en zorg ,1-0,1 1,0 De optelling van de cijfers kan door afronding afwijken van de gerapporteerde totalen

139 De Vrijzinnige Partij verzwaart de collectieve lasten in 2021 per saldo met 58,4 mld euro. Gezinnen betalen 51,4 mld euro meer belastingen en premies. Voor bedrijven stijgen de collectieve lasten met 7,0 mld euro. De lasten op inkomen en arbeid worden netto met 48,6 mld euro verhoogd. Deze lastenverzwaring komt vooral door het afschaffen van heffingskortingen zoals de algemene heffingskorting en de introductie van een nieuwe tariefstructuur met vijf belastingschijven in verband met de introductie van het basisinkomen. Ook stijgen de zorgpremies ter dekking van het afschaffen van het eigen risico in de Zvw en beperkt de Vrijzinnige Partij de hypotheekrenteaftrek. De lasten op vermogen en winst worden verzwaard (3,1 mld euro). Zo worden de tarieven in de eerste en tweede schijf van de vennootschapsbelasting met 2% punt verhoogd en voert de partij unilateraal een financiële transactiebelasting in. De belastingen op milieu worden door de Vrijzinnige Partij verzwaard (2,0 mld euro). Deze lastenverzwaring wordt vooral veroorzaakt door een verhoging van de hoogste schijven in de energiebelasting. Daarnaast wordt een kilometerheffing voor bestel en personenauto's en vrachtverkeer geïntroduceerd. Daar staat tegenover dat de motorrijtuigenbelasting op personen en bestelauto's, de bpm en het eurovignet worden afgeschaft. De Vrijzinnige Partij verhoogt per saldo de overige belastingen met 4,6 mld euro. Deze lastenverzwaring is vooral het gevolg van een verhoging van het algemene btw tarief van 21% naar 23% en het lage btw tarief van 6% naar 7%. Tabel 13.3 Effecten op belastingen en sociale premies van beleidspakket Vrijzinnige Partij Basispad Netto lastenverzwaring Basispad inclusief pakket mld euro Inkomen en arbeid 5,6 48,6 54,2 Vermogen en winst 0,0 3,1 3,1 Milieu 2,3 2,0 4,3 Overig -0,8 4,6 3,9 Totaal beleidsmatige lasten 7,1 58,4 65,6 w.v. gezinnen 3,7 51,4 55,1 bedrijven 3,4 7,0 10,4 buitenland 0,0 0,0 0, Zorg De Vrijzinnige Partij verhoogt de collectieve zorguitgaven per saldo met 5,5 mld euro in Dit is opgebouwd uit een verhoging van de collectieve Zvw uitgaven met 5,1 mld euro, gelijkblijvende collectieve Wlz uitgaven en een verhoging van de overige zorguitgaven met 0,4 mld euro

140 In de curatieve zorg voert de Vrijzinnige Partij binnen het huidige stelsel van gereguleerde concurrentie een aantal wijzigingen door. Zo schaft de Vrijzinnige Partij het verplicht eigen risico af. Dit betekent een intensivering van 4,5 mld euro. De gemiddelde eigen betalingen in de Zvw nemen hierdoor af met 270 euro per persoon. Verder breidt de Vrijzinnige Partij het verzekerde pakket uit op het gebied van alternatieve zorg. Dit betekent een intensivering van 0,7 mld euro, terwijl de zorguitgaven buiten het basispakket afnemen. Ten aanzien van de intramurale langdurige zorg neemt de Vrijzinnige Partij geen maatregelen. Bij de overige zorg verhoogt de Vrijzinnige Partij de Rijksbijdrage aan gemeenten met 0,4 mld euro. Tabel 13.4 Effecten op belangrijkste indicatoren zorg van beleidspakket Vrijzinnige Partij Basis Effect in 2021 t.o.v. het basispad Basispad inclusief pakket mld euro Curatieve zorg (Zvw) Collectieve uitgaven (netto) 46,5 5,1 51,6 a.g.v. (budget-)maatregelen 0,0 eigen betalingen 4,5 aanpassing basispakket 0,7 overig 0,0 Eigen betalingen (euro p.p., a) Langdurige zorg (Wlz) Collectieve uitgaven (netto) 20,6 0,0 20,6 a.g.v. (budget-)maatregelen 0,0 eigen betalingen 0,0 overig 0,0 Overig (o.a. Wmo/jeugd) 9,1 0,4 9,4 Collectieve uitgaven (netto) 76,2 5,5 81,7 (a) Dit betreft zowel de eigen betalingen onder het eigen risico als eigen bijdragen voor verzekerde curatieve zorg. In het basispad is het eigen risico 430 euro per persoon in 2021 (in prijzen 2017); in lopende prijzen is dit 450 euro. Merk daarbij op dat niet iedereen het eigen risico vol maakt

141 13.3 Macro-economische effecten De Vrijzinnige Partij introduceert een basisinkomen in 2021, waardoor de overheidsuitgaven met 83,7 mld euro toenemen en de collectieve lasten met 58,4 mld euro stijgen. Vooral het besteedbaar inkomen van werkenden stijgt door het basisinkomen dat zij ontvangen, ondanks de lastenverzwaring en de inflatie die zorgt voor een reële loondaling. De omvang van deze hervorming is dusdanig groot dat de economische effecten hiervan met meer dan de gebruikelijke onzekerheid zijn omgeven. Een deel van de effecten wordt pas zichtbaar na de periode (zie indicatoren voor de lange termijn). Het bbp groeit gemiddeld 0,4% punt per jaar harder dan in het basispad. Huishoudens gaan vooral in 2021 meer consumeren als gevolg van het hogere besteedbare inkomen, dat leidt gemiddeld over de periode tot een 1,4% punt hogere consumptie per jaar. De overheidsbestedingen nemen toe door intensiveringen in de zorg. Door de hogere bestedingen gaan bedrijven extra investeren. Door hogere prijzen stijgt de uitvoer minder dan in het basispad. Tabel 13.5 Macro-economische effecten van beleidspakket Vrijzinnige Partij Basis Effect pakket Basispad incl. pakket % per jaar Volume bestedingen en productie Bruto binnenlands product 1,7 0,4 2,1 Consumptie huishoudens 1,1 1,4 2,5 Overheidsbestedingen 1,3 0,4 1,7 Investeringen bedrijven 2,3 0,5 2,8 Uitvoer goederen en diensten 4,0-0,1 3,9 Lonen en prijzen Contractloon marktsector 1,6-0,1 1,5 Consumentenprijsindex 1,3 0,4 1,7 Reële arbeidskosten marktsector -0,9 0,0-0,9 Arbeidsmarkt Werkgelegenheid (gewerkte uren) 0,7 0,1 0,8 w.v. marktsector 0,5 0,2 0,7 effect op niveau 2021 in %-punten Werkloze beroepsbevolking 5,5-1,1 4,4 Arbeidsinkomensquote marktsector 77,9-1,0 76,9 De werkloosheid daalt met 1,1% punt in 2021 ten opzichte van het basispad. Het arbeidsaanbod neemt in 2021 af door de invoering van het basisinkomen, tegelijkertijd neemt de werkgelegenheid in dat jaar toe door de groei van de bestedingen. Gemiddeld neemt de werkgelegenheid met 0,1% punt extra toe ten opzichte van het basispad, de extra

142 banen komen met name in de marktsector terecht. De extra banen in de zorg en de afname van de werkgelegenheid bij de overheid door apparaatskortingen vallen tegen elkaar weg. De inflatie neemt gemiddeld met 0,4% punt per jaar toe ten opzichte van het basispad, de contractloonstijging blijft hierbij achter. De inflatie stijgt vooral door de verhoging van de btw tarieven. De gemiddelde werknemerslasten nemen af, net als de verhouding tussen het beschikbaar inkomen van uitkeringsgerechtigden en werkenden (vervangingsratio). Dit effect dempt de loonstijging, ondanks de hogere inflatie en de werkloosheidsdaling. De arbeidsinkomensquote daalt vooral als gevolg van een toename van de productiviteit Overheidssaldo en overheidsschuld Het EMU saldo in 2021 bedraagt 4,6% bbp door het pakket van de Vrijzinnige Partij. Dat is 5,5% bbp lager dan in het basispad. Door de maatregelen neemt het saldo initieel af met 3,3% bbp. De omzetting van belaste uitkeringen in een onbelast basisinkomen zorgt voor lagere belastingopbrengsten en daarmee een verdere verslechtering van het saldo. De toename van de consumptie zorgt voor extra btw opbrengsten. Omdat het basisinkomen de werkloosheidsuitkeringen grotendeels vervangt, is de toename van het EMU saldo als gevolg van de werkloosheidsdaling beperkt. 62 De schuldquote stijgt in 2021 ten opzichte van het basispad, doordat de afname van het EMU saldo in verhouding groter is dan de toename van het nominale bbp (de noemer van de schuldquote). De toename van het nominale bbp wordt veroorzaakt door zowel grotere economische groei als hogere bbp prijzen. Het structurele saldo ligt in 2021 ruim onder de grens conform de MTO regelgeving van 0,5% bbp. Tabel 13.6 Effecten op overheidstekort en overheidsschuld van beleidspakket Vrijzinnige Partij EMU-saldo (% bbp, basispad) -0,3 0,4 0,7 0,9 Initieel effect pakket (% bbp) 0,1 0,1 0,1-3,3 Doorwerkingseffect pakket (% bbp) -0,1 0,0 0,0-2,2 EMU-saldo inclusief effect pakket (% bbp) -0,3 0,5 0,8-4,6 Structureel EMU-saldo (% bbp, basispad) -0,5 0,1 0,5 0,6 Effect pakket 0,0 0,3 0,5-5,8 Structureel EMU-saldo inclusief effect pakket (% bbp) -0,4 0,4 1,0-5,2 EMU-schuld (% bbp, basispad) 59,9 57,5 55,1 52,3 Effect pakket 0,0-0,3-0,6 3,6 EMU-schuld inclusief effect pakket (% bbp) 59,8 57,2 54,5 55,9 62 De analyse houdt geen rekening met de mogelijke verhoging van de rente die de overheid op haar schulden betaalt als gevolg van de verslechtering van het EMU-saldo

143 13.5 Koopkrachteffecten De volgende maatregelen zijn gunstig voor de koopkracht: Introductie van een onvoorwaardelijk basisinkomen Introductie van kopjes op het basisinkomen voor alleenstaande gepensioneerden en alleenstaanden onder AOW leeftijd zonder inkomen Invoeren van een inkomensonafhankelijke arbeidskorting Hogere pensioenuitkering door vaste rekenrente van 3% Verhogen van de ouderenkorting voor lagere inkomens Afschaffen van het verplicht eigen risico in de Zvw Hogere zorgtoeslag door verhoging nominale premie Zvw. De volgende maatregelen zijn nadelig voor de koopkracht: Afschaffen van de bijstand en toeslagenwet Afschaffen van de AOW en inkomensondersteuning AOW Invoeren van vijfschijvenstelsel met toptarief in box 1 Vervallen van leeftijdsonderscheid in belastingheffing Afschaffen van kortingen zoals algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting. Afschaffen van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek Afschaffen van de aftrek voor specifieke zorgkosten Verrekenen van het basisinkomen met de WW en WIA Beperken van de hypotheekrenteaftrek Bijtellen van basisinkomen bij verzamelinkomen voor toeslagen Afschaffen van de ouderenkorting voor hogere inkomens Invoeren van een vermogensaanwasbelasting in (het vijfschijvenstelsel in) box 1 Harmoniseren van de vermogenstoetsen in de toeslagen Verhogen nominale premie Zvw door afschaffen verplicht eigen risico in de Zvw. Door het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij nemen de reële contractlonen in de marktsector 0,5% per jaar minder toe dan in het basispad (zie paragraaf macro economische effecten voor een meer gedetailleerde bespreking). Als gevolg van het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij verbetert de totale mediane koopkracht van alle huishoudens gemiddeld met 3,7% per jaar ten opzichte van het basispad. De belangrijkste maatregel die deze stijging veroorzaakt is de introductie van een basisinkomen met daarbovenop kopjes voor alleenstaanden. Over het basisinkomen en de kopjes hoeft geen belasting betaalt te worden. Met de introductie van het basisinkomen komen ook de bijstand en de AOW te vervallen. Daarnaast introduceert de Vrijzinnige Partij een vijfschijvenstelsel met een toptarief waarbij het leeftijdsonderscheid in de eerste twee schijftarieven is komen te vervallen. Ook worden allerlei kortingen afgeschaft en wordt de

144 hypotheekrenteaftrek beperkt. Deze maatregelen doen het positieve effect van het basisinkomen deels teniet. Huishoudens met een inkomen van 175 tot 500% wml gaan er met ruim 4% het meeste op vooruit ten opzichte van het basispad. Huishoudens met een inkomen van minder dan 175% wml gaan er in doorsnee met 1,7% op voorruit. Voor deze groep wordt het positieve effect van het basisinkomen gedrukt door het vervallen van de AOW en de bijstand. Voor huishoudens met een inkomen boven 500% wml verbetert de mediane koopkracht met 2,7%. Voor deze groep wordt het positieve effect van het basisinkomen gedrukt door het beperken van de hypotheekrenteaftrek en door een vermogensaanwasbelasting in het vijfschijvenstelsel in box 1. Werkenden gaan er in doorsnee met 4,8% relatief sterk op vooruit ten opzichte van het basispad. Voor werkenden wordt het positieve effect van het basisinkomen beperkt door het afschaffen van de bovengenoemde kortingen, het nieuwe vijfschijvenstelsel in box 1 en de beperking van de hypotheekrenteaftrek. Uitkeringsgerechtigden gaan erop vooruit ten opzichte van het basispad. Voor deze groep wordt de bijstand vervangen door het basisinkomen. De WW en de WIA worden ook verrekend met het basisinkomen. Het afschaffen van de kortingen en het laten meetellen van het basisinkomen in de bepaling van de toeslagen heeft een negatief effect hebben op de koopkracht van deze groep. Daarnaast heeft het afschaffen van de algemene heffingskorting een drukkend effect op de mediane koopkracht van de groep uitkeringsgerechtigden die een andere uitkering dan de bijstand ontvangt. Gepensioneerden gaan er met 0,5% op vooruit ten opzichte van het basispad. Voor deze groep wordt de AOW vervangen door het basisinkomen. De mediane koopkracht van gepensioneerden neemt toe door een verhoging van de ouderenkorting voor lagere inkomens. Ook heeft deze groep baat van de hogere pensioenen door een vaste rekenrente. Het afschaffen van de bovengenoemde kortingen, het nieuwe vijfschijvenstelsel in box 1 en het laten meetellen van het basisinkomen in de bepaling van de toeslagen hebben een negatief effect op de koopkracht van deze groep. Alleenverdieners hebben het meeste voordeel van het basisinkomen. Dit komt doordat de partners van alleenverdieners, die hiervoor geen inkomen hadden, nu een basisinkomen ontvangen

145 Tabel 13.7 Mediane koopkrachteffecten van beleidspakket Vrijzinnige Partij, gemiddeld per jaar over Omvang (a) Basispad inclusief beleidspakket (b) Effect beleidspakket (c) % totaal % per jaar Inkomensniveau (d) <175% wml 36 1,6 1, % wml 38 4,7 4, % wml 15 4,4 4,3 >500% wml 11 3,0 2,7 Inkomensbron (e) Werkenden (f) 63 4,9 4,8 Uitkeringsgerechtigden 9 1,2 1,1 Gepensioneerden 26 0,2 0,5 Huishoudtype Tweeverdieners 52 4,2 4,2 Alleenstaanden 43 2,0 2,0 Alleenverdieners 5 7,6 7,9 Gezinssamenstelling (g) Met kinderen 26 4,1 4,0 Zonder kinderen 49 5,0 4,9 Alle huishoudens 100 3,7 3,7 (a) Percentage van totaal aantal huishoudens in (b) Mediane statische koopkrachtmutaties exclusief incidentele inkomensmutaties. Het betreft het gemiddelde van de koopkrachtmutaties in 2018, 2019, 2020 en (c) Effect beleidspakket als mediaan van de koopkrachtveranderingen op individueel niveau. Deze kan afwijken van het verschil van de medianen omdat medianen niet bij elkaar opgeteld of afgetrokken mogen worden. In deze tabel ontbreekt het basispad om verwarring op dit punt te voorkomen. (d) Bruto inkomen uit arbeid of uitkering op huishoudniveau; bruto minimumloon (wml) is in 2018 ongeveer euro. (e) De indeling naar inkomensbron is op basis van de hoogste inkomensbron op huishoudniveau, waarbij een huishouden waarvan hoofd of partner winstinkomen heeft, bij werkenden wordt ingedeeld. Huishoudens met vroegpensioen of studiefinanciering als hoogste inkomensbron zijn uitgezonderd. (f) Bij de koopkrachtmutatie van werkenden wordt geen rekening gehouden met incidentele mutaties van het loon, zoals het ontvangen of wegvallen van bonussen. (g) De indeling naar gezinssamenstelling is op basis van aanwezigheid van kinderen tot 18 jaar en is exclusief huishoudens van gepensioneerden

146 Figuur 13.1 Spreiding koopkracht basispad inclusief beleidspakket Vrijzinnige Partij, gemiddeld per jaar over Werkende tweeverdiener Werkende alleenverdiener Werkende alleenstaande Uitkeringsgerechtigde alleenstaande Gepensioneerde alleenstaande Gepensioneerde tweeverdiener 63 Koopkracht naar huishoudtype, inkomensbron en huishoudinkomen, mutaties in %, gemiddeld per jaar. Per inkomensniveau ligt de koopkrachtontwikkeling van 90% van de huishoudens tussen de bovenste en onderste lijn. De middelste lijn geeft de mediaan weer

147 13.6 Langetermijnbeleidseffecten op inkomens en inkomensverdeling Het beleidspakket leidt per saldo tot een lagere inkomensongelijkheid op de lange termijn dan in het basispad. Ten opzichte van het basispad ligt de Gini coëfficiënt 4,4% lager. Belangrijkste maatregelen met een Gini verhogend effect: Afschaffen van de bijstand en toeslagenwet Afschaffen van de AOW en inkomensondersteuning AOW Vervallen van leeftijdsonderscheid in belastingheffing Invoeren van een inkomensonafhankelijke arbeidskorting Afschaffen van kortingen zoals algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting Verrekenen van het basisinkomen met de WW en WIA Bijtellen van basisinkomen bij verzamelinkomen voor toeslagen Harmoniseren van de vermogenstoetsen in de toeslagen Invoeren van een vermogensaanwasbelasting in (het vijfschijvenstelsel in) box 1 Lagere pensioenuitkering door een vaste rekenrente van 3% Afschaffen van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek Afschaffen van de aftrek voor specifieke zorgkosten Verhogen nominale premie Zvw door afschaffen verplicht eigen risico in de Zvw. Belangrijkste maatregelen met een Gini verlagend effect: Introductie van een onvoorwaardelijk basisinkomen Introductie van kopjes op het basisinkomen voor alleenstaande gepensioneerden en alleenstaanden onder AOW leeftijd zonder inkomen Verhogen van de ouderenkorting voor lagere inkomens Afschaffen van de ouderenkorting voor hogere inkomens Invoeren van een vijfschijvenstelsel met een toptarief in box 1 Beperken van de hypotheekrenteaftrek Afschaffen van het verplicht eigen risico in de Zvw Hogere zorgtoeslag door verhoging nominale premie Zvw. Belangrijke maatregelen die de Gini coëfficiënt verlagen, zijn de invoering van het basisinkomen en de kopjes hierop voor alleenstaanden, het verhogen van de ouderenkorting voor lagere inkomens en de introductie van een vijfschijvenstelsel met een toptarief. Daartegenover staat onder andere dat het afschaffen van de AOW, bijstand, de algemene heffingskorting en het vervallen van leeftijdsonderscheid in de belastingheffing een toename van de Gini coëfficiënt veroorzaken

148 Tabel 13.8 Langetermijneffecten op de inkomensverdeling van beleidspakket Vrijzinnige Partij + = grotere inkomensongelijkheid Basispad Basispad inclusief pakket (a) Effect pakket (b) % Relatieve mutatie in de Gini-coëfficiënt (c) 2,9-1,6-4,4 (a) Basispad en basispad inclusief pakket geven de relatieve mutatie van de Gini-coëfficiënt waarbij doorlopend beleid is afgekapt in (b) Effect pakket geeft de relatieve mutatie van de Gini-coëfficiënt door het beleidspakket in de structurele situatie waarbij doorlopend beleid is afgekapt in (c) In formule: (verandering in de Gini-coëfficiënt) / (Gini-coëfficiënt in het basispad) 13.7 Structurele werkgelegenheidseffecten Tabel 13.9 Effecten van beleidspakket Vrijzinnige Partij op de structurele werkgelegenheid in uren Effect pakket Werkgelegenheid (a,b) -4,8 w.v. fiscaal -0,6 sociale zekerheid en arbeidsmarktbeleid -4,2 AOW-leeftijd 0,0 (a) Procentuele verandering ten opzichte van het basispad. Door afronding kan het totaal afwijken van de som van de onderdelen. (b) 0,1% staat ongeveer gelijk aan 7000 fulltime banen. Het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij verlaagt de structurele werkgelegenheid in uren met 4,8%. Deze werkgelegenheidsdaling is vooral het gevolg van de introductie van een onvoorwaardelijk basisinkomen. Iedere Nederlander ontvangt tienduizend euro, waarover geen belasting afgedragen hoeft te worden. Dit bedrag ontvangen mensen ongeacht of ze betaald werk verrichten of niet. Dit vermindert de prikkel om (betaald) te werken, omdat mensen minder hoeven te werken voor hetzelfde besteedbare inkomen. Tweede verdieners in een huishouden reageren relatief sterk op dergelijke financiële prikkels, waardoor vooral onder die groep de structurele werkgelegenheid daalt. Het neerwaartse werkgelegenheidseffect van het basisinkomen wordt tot op zekere hoogte gecompenseerd doordat de bijstand wordt vervangen door het basisinkomen, wat de armoedeval verkleint. Mensen hoeven bij het accepteren van werk immers geen uitkering in te leveren. De introductie van progressieve pensioenpremies naar leeftijd leidt tot een lichte verlaging van de structurele werkgelegenheid. De belastingingrepen die de partij doorvoert om dit basisinkomen te financieren, verlagen de structurele werkgelegenheid eveneens. Vooral de introductie van een vijfschijvenstelsel, met hogere belastingtarieven dan in het basispad, het afschaffen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de verlaging van de arbeidskorting dragen hieraan bij. Ook de belastingverhoging voor bedrijven drukt de structurele werkgelegenheid licht. De afschaffing

149 van de algemene heffingskorting, de bijtelling van het basisinkomen in het bepalen van de toeslagen en het harmoniseren van de vermogenstoets voor de toeslagen compenseren dit neerwaartse effect voor de helft. Het arbeidsmarktbeleid verlaagt de structurele werkgelegenheid, doordat de Vrijzinnige Partij alle re integratiedienstverlening van gemeenten en van het UWV afschaft, evenals een deel van de loonkostensubsidies. Ook de uitbreiding van het betaald geboorteverlof verlaagt het aantal gewerkt uren. De Vrijzinnige Partij verkleint het verschil in kosten voor bedrijven tussen het in dienst hebben van werknemers en het inhuren van zelfstandigen door het afschaffen van de zelfstandigenaftrek, starters en meewerkaftrek. Het verschil in kosten voor bedrijven tussen vaste en flexibele werknemers worden door de maatregelen van de Vrijzinnige Partij niet beïnvloed Houdbaarheid overheidsfinanciën Het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij resulteert in een negatief houdbaarheidssaldo van 5,9% bbp. Het houdbaarheidseffect ten opzichte van het basispad is ook negatief: 6,3% bbp. Het negatieve houdbaarheidssaldo indiceert dat er op enig moment in de toekomst uitgavenverlagingen dan wel inkomstenverhogingen nodig zijn. De uitgaven stijgen op lange termijn met 11,9% bbp en de inkomsten met 5,7% bbp. De uitgavenverhoging betreft vooral de invoering van een basisinkomen dat ca. 20% bbp kost en daarmee veel groter is dan de verlaging van de overige SZ uitgaven (van ca. 7% bbp). De stijging van de inkomsten is vooral het gevolg van het afschaffen van de algemene heffingskorting en het verlagen van de arbeidskorting. Het houdbaarheidseffect wordt hoofdzakelijk gerealiseerd binnen de kabinetsperiode en is een gevolg van de introductie van het basisinkomen in Ook het effect erna is echter negatief. Het effect van de specifieke beleidsdossiers AOW en pensioenen (door verhoging ouderenkorting), wonen (beperking hypotheekrenteaftrek en afschaffen verhuurderheffing) en zorg, door afschaffen eigen risico en verhoging zorgpremies, op de houdbaarheid is relatief beperkt. Het negatieve houdbaarheidseffect wordt vooral buiten deze dossiers bereikt. 64 De sterke verlaging van structurele werkgelegenheid met uiteindelijk 4,8%, vooral door de invoering van het basisinkomen, heeft een negatief effect op de houdbaarheid van 1,3% bbp. 64 Bij de Vrijzinnige Partij vallen de afschaffing van de AOW en invoering van het basisinkomen min of meer tegen elkaar weg, zodat gepensioneerden dit niet als een versobering ervaren. Om dit compenserende effect inzichtelijk te maken zijn de afschaffing van de AOW en de invoering van het basisinkomen allebei bij overig geboekt

150 Tabel Effecten op houdbaarheid overheidsfinanciën van beleidspakket Vrijzinnige Partij % bbp mld euro Houdbaarheid basispad 0,4 3 Effect beleidspakket -6,3-48 Houdbaarheid inclusief beleidspakket -5,9-45 Effect op houdbaarheid, binnen de kabinetsperiode en daarna Effect op EMU-saldo in ,5-42 Effecten na ,8-6 Effect op houdbaarheid, selectie van beleidsdossiers (a) AOW en pensioenen -0,3-2 Wonen 0,0 0 Zorg -0,3-2 Overig -5,7-43 (a) Onder AOW en pensioen vallen maatregelen betreffende AOW-premie, AOW-uitkering, pensioenpremie, pensioenuitkering en ouderenkorting. Onder Wonen vallen maatregelen betreffende huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek, eigenwoningforfait, overdrachtsbelasting, verhuurderheffing en ozb voor gebruikers. Onder Zorg vallen maatregelen betreffende zorguitgaven, zorgpremies, eigen bijdragen en zorgtoeslag. We onderscheiden deze maatregelen vanwege de gevoeligheid voor vergrijzing en de mate van doorwerking na de kabinetsperiode

151 14.11 Vrijzinnige Partij Deze paragraaf geeft een gedetailleerd overzicht van de door de Vrijzinnige Partij voorgestelde maatregelen en hun effecten op de overheidsfinanciën. De bedragen zijn ex ante, in prijzen 2017 en betreffen afwijkingen ten opzichte van de middellangetermijnverkenning zoals weergegeven in hoofdstuk 4 van de Macro Economische Verkenning Uitgaven De Vrijzinnige Partij intensiveert per saldo 83,7 mld euro in 2021 op de collectieve uitgaven. Na een opsomming volgt een tabel met de uitgavenmaatregelen. Openbaar bestuur De Vrijzinnige Partij verlaagt de uitgaven aan het Gemeente en Provinciefonds taakstellend via een apparaatskorting. De partij wil deze ombuiging onder andere bereiken door het aantal bestuurlijke lagen te beperken. Dit is een besparing van 0,7 mld euro in 2021 en 0,9 mld euro structureel. (VP_149) De Vrijzinnige Partij beperkt taakstellend de uitgaven bij het Rijk en zbo's via een apparaatskorting. De partij wil deze ombuiging onder andere bereiken door lagere apparaatskosten bij de Belastingdienst, UWV en SVB als gevolg van de introductie van het basisinkomen in Dit betekent een totale ombuiging van 0,7 mld euro in 2021 en een structurele ombuiging van 0,9 mld euro. Deze besparing slaat grotendeels neer bij het openbaar bestuur (0,4 mld euro in 2021 en 0,5 mld euro structureel) en deels bij defensie, veiligheid en bereikbaarheid. (VP_146_a, 146_b) Veiligheid De Vrijzinnige Partij verhoogt de uitgaven aan veiligheid en justitie met 0,1 mld euro. (VP_177) De apparaatskorting leidt tot een besparing van 0,2 mld euro op veiligheid. (VP_146_c) Defensie De Vrijzinnige Partij verlaagt de defensie uitgaven door te stoppen met het JSFprogramma, verlaging van de norm voor inzetbaarheid van de krijgsmacht, meer internationale samenwerking, taakspecialisatie en efficiencyverbetering van de wapensystemen. Dit betekent een ombuiging van 1,1 mld euro in 2021 en van structureel 0,8 mld euro. (VP_142) De apparaatskorting leidt tot een beperkte besparing op defensie. (VP_146_d) De Vrijzinnige Partij kort op subsidies. Deze generieke subsidietaakstelling leidt tot een beperkte besparing op defensie. (VP_147_c) Bereikbaarheid Het invoeren van de kilometerheffing voor vrachtwagens (Maut) leidt tot exploitatiekosten. Dit is een intensivering van 0,2 mld euro. (VP_173_k)

152 Het invoeren van de kilometerheffing op bestel en personenauto's leidt tot exploitatiekosten. Dit is een intensivering van 0,2 mld euro. (VP_173_g) De Vrijzinnige Partij beperkt de nationale ambities van het European Railway Traffic Management System (ERTMS) tot het strikt noodzakelijke. Dit resulteert in een ombuiging van 0,1 mld euro. (VP_144) De apparaatskorting leidt tot een besparing van 0,1 mld euro op bereikbaarheid. (VP_146_e) Milieu Bij de Vrijzinnige Partij nemen de SDE+ uitgaven toe met 0,2 mld euro in 2021 (geen structureel effect). Het gaat hierbij om het naar voren halen van uitgaven aan zon pv. (VP_200_a) De Vrijzinnige Partij kort op subsidies. Deze generieke subsidietaakstelling leidt tot een beperkte besparing op milieusubsidies. (VP_147_d) Onderwijs De Vrijzinnige Partij buigt generiek taakstellend 0,2 mld euro in 2021 en 0,3 mld euro structureel om op subsidies uitgegeven door het ministerie van OCW. (VP_147_b) De Vrijzinnige Partij schaft het studievoorschot en de aanvullende beurs af voor het mbo en hoger onderwijs per Deze maatregel is gekoppeld aan de introductie van het basisinkomen in 2021 waar ook studenten recht op hebben. Dit betekent een besparing van 0,1 mld euro in 2021 en een structurele besparing van 1,3 mld euro. (VP_198) De Vrijzinnige Partij schaft de basisbeurs voor mbo leerlingen af per Deze maatregel is gekoppeld aan de introductie van het basisinkomen in 2021 waar ook studenten recht op hebben. Dit heeft nog geen budgettair effect in 2021 en leidt structureel tot een ombuiging van 0,3 mld euro. (VP_107) De Vrijzinnige Partij verlaagt het wettelijk collegegeld en het instellingsgeld voor het hoger onderwijs en het lesgeld en cursusgeld voor het mbo naar 0 euro tot het basisinkomen is ingevoerd, waarbij instellingen volledig gecompenseerd worden voor misgelopen ontvangsten. Dit betekent een intensivering van 2,1 mld euro in 2020 en van 0 mld euro in (VP_162) De Vrijzinnige Partij voert een prestatie onafhankelijke studiebeurs in voor ho studenten van 1000 euro per jaar tot Dit betekent een intensivering van 0,7 mld euro in 2020 en van 0 mld euro in (VP_163) De Vrijzinnige Partij schaft de ov studentenkaart af voor het mbo en hoger onderwijs per Deze maatregel is gekoppeld aan de introductie van het basisinkomen in 2021 waar ook studenten recht op hebben. Dit betekent een structurele besparing van 0,8 mld euro. (VP_199) Zorg De Vrijzinnige Partij schaft het verplicht eigen risico af. Dit is een verhoging van de collectieve zorguitgaven van 4,5 mld euro. Het gaat deels om een verschuiving van private naar collectieve zorguitgaven. Dit is een maatregel uit Zorgkeuzes in Kaart (ZiK_021d). (VP_180_a)

153 De Vrijzinnige Partij breidt het verzekerde pakket uit met alternatieve zorg. Dit is een verhoging van de collectieve zorguitgaven met 0,7 mld euro. Het gaat deels om een verschuiving van private naar collectieve zorguitgaven. Bij bepaling van het budgettair effect is uitgegaan van dezelfde grondslag als de btw plicht op geneeskunde van aanbieders zonder BIG registratie in 2012, zoals acupunctuur, chiropraxie en homeopathie. Het bedrag van de intensivering is taakstellend omdat de afbakening vooralsnog niet helder omschreven is. Een duidelijke afbakening van de aanspraken is van belang bij de uitvoerbaarheid en budgettaire beheersbaarheid van deze maatregel. (VP_168_a) De Vrijzinnige Partij verhoogt de Rijksbijdrage Wmo aan gemeenten in 2021 met 0,4 mld euro met het oog op huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging. (VP_170) Sociale zekerheid De Vrijzinnige Partij introduceert in 2021 een onvoorwaardelijk basisinkomen van euro per meerderjarige. Over het basisinkomen hoeft geen belasting te worden betaald. Dit is een intensivering van 134,5 mld euro. Dit bedrag is gebaseerd op het aantal meerderjarigen in Nederland. Er is daarbij geen rekening gehouden met personen die grensoverschrijdend werken (personen die in Nederland werken, maar in een ander land wonen), of eventuele gedragseffecten zoals mensen uit andere EU lidstaten die in Nederland zouden kunnen komen wonen en werken om recht te krijgen op het basisinkomen. (VP_101) De Vrijzinnige Partij introduceert kopjes bovenop het basisinkomen voor alleenstaanden. Evenals over het basisinkomen hoeft hierover geen belasting te worden betaald. Alle personen boven de AOW gerechtigde leeftijd (in het huidige stelsel) krijgen een bedrag van 4500 euro. Personen onder de AOW gerechtigde leeftijd ontvangen een bedrag van 1950 euro. Voor 65 minners geldt dat dit kopje verrekend wordt met eventueel ander inkomen. Dit is een intensivering van 7,1 mld euro. (VP_103_b) De Vrijzinnige Partij verhoogt de nominale premie Zvw ter dekking van het af te schaffen eigen risico. De hogere nominale premie leidt tot een hogere zorgtoeslag, dat is een intensivering van 1,0 mld euro in (VP_193_b) De Vrijzinnige Partij wil het geboorteverlof voor partners uitbreiden met twaalf weken, waarbij het basisloon wordt aangevuld tot het verdiende loon. Dit is een intensivering van 0,3 mld euro. (VP_172_b) De Vrijzinnige Partij breidt het zwangerschapsverlof uit met één week, waarbij het basisinkomen wordt aangevuld tot het verdiende loon. Dit is een intensivering van 0,1 mld euro. (VP_172_a) De Vrijzinnige Partij vervangt de AOW door het basisinkomen. Het afschaffen van de AOW en de inkomensondersteuning AOW is een ombuiging van 39,5 mld euro. (VP_103_a, 103_c) De Vrijzinnige Partij vervangt de AO en ZW uitkeringen gedeeltelijk door het basisinkomen. De uitgaven aan uitkeringen verminderen met 7,6 mld euro in 2021 en 7,0 mld euro structureel. (VP_105) Doordat de Vrijzinnige Partij een basisinkomen invoert, komen de bijstand, IOAW, Toeslagenwet en AO tegemoetkoming te vervallen. Dit betreft 7,1 mld euro in 2021 en 8,7 mld euro structureel. (VP_102)

154 De Vrijzinnige Partij brengt het basisinkomen in mindering op de WW uitkering. De maatregel levert een besparing op van 2,5 mld euro in 2021 en 2,1 mld euro structureel. (VP_106) De Vrijzinnige Partij gaat uit van de huidige inkomensgrenzen en parameters voor de verschillende toeslagen. Het basisinkomen en de kopjes voor alleenstaanden tellen mee bij de bepaling van de hoogte van de toeslagen. Dit is een ombuiging van 2,0 mld euro. (VP_192) Als gevolg van de afschaffing van het eigen risico door de Vrijzinnige Partij daalt de zorgtoeslag. Dit is een ombuiging van 1,5 mld euro in (VP_180_c) De Vrijzinnige Partij schaft de re integratie bij gemeenten en UWV af. Dit is een ombuiging van 0,9 mld euro in 2021 en een structurele ombuiging van 1,3 mld euro. (VP_134) De Vrijzinnige Partij vervangt de ANW gedeeltelijk door het basisinkomen. De ANWuitgaven verminderen met 0,2 mld euro. (VP_104) De Vrijzinnige Partij harmoniseert de vermogenstoetsen voor alle toeslagen. De ombuiging is 0,2 mld euro in (VP_116) De Vrijzinnige Partij houdt het basisinkomen van gedetineerden in als eigen bijdrage. Dit betekent een uitgavenvermindering van 0,1 mld euro. (VP_108) De Vrijzinnige Partij biedt de mogelijkheid om maximaal vijf jaar eerder of later, actuarieel neutraal, de AOW opname te laten ingaan. In de jaren 2019 en 2020 zijn de uitgaven respectievelijk 1,0 en 0,9 mld euro hoger doordat een deel van de aanstaande AOW gerechtigden vervroegd pensioen zal opnemen. Vanaf 2021 is het effect van de flexibilisering 0 omdat in dat jaar de AOW wordt vervangen door het basisinkomen. (VP_152_a) Overdrachten aan bedrijven De Vrijzinnige Partij schaft het loonkostenvoordeel (LKV) voor werkgevers die oudere werknemers of mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen af. Dit is een ombuiging van 0,3 mld euro in (VP_128) De Vrijzinnige Partij buigt taakstellend voor een bedrag van 0,2 mld euro om op de afdrachtvermindering werkgevers WBSO. (VP_126_b) De Vrijzinnige Partij kort in totaal 0,5 mld euro in 2021 en 0,6 mld euro structureel op subsidies. Deze generieke subsidietaakstelling leidt tot een besparing van 0,1 mld euro in 2021 en 0,2 mld euro structureel op overdrachten aan bedrijven. (VP_147_e) Internationale samenwerking De Vrijzinnige Partij buigt 0,2 mld euro om op ontwikkelingssamenwerking. (VP_135) Overig De Vrijzinnige Partij kort 0,1 mld euro op subsidies op de VWS begroting. (VP_147_f, 147_g) De Vrijzinnige Partij maakt de toegang tot musea gratis voor alle personen tot 25 jaar en verstrekt een gratis museumjaarkaart aan iedereen vanaf 25 jaar totdat in 2021 het onvoorwaardelijk basisinkomen wordt ingevoerd. Dit betekent een intensivering van 0,3 mld euro in (VP_165)

155 Tabel Netto ombuigingen in 2021, t.o.v. basispad ex ante, mld euro (-) betekent EMU-saldo verslechterend, (+) betekent EMU-saldo verbeterend Openbaar bestuur 1,2 Apparaatskorting lokale overheden (VP_149) 0,7 Apparaatskorting Rijk: openbaar bestuur (VP_146_a, 146_b) 0,4 Veiligheid 0,1 Intensivering veiligheid en justitie (VP_177) -0,1 Apparaatskorting Rijk: Veiligheid (VP_146_c) 0,2 Defensie 1,2 Ombuiging defensie (VP_142) 1,1 Apparaatskorting Rijk: Defensie (VP_146_d) 0,0 Subsidietaakstelling: Defensie (VP_147_c) 0,0 Bereikbaarheid -0,1 Invoeren kilometerheffing vrachtwagens (exploitatiekosten) (VP_173_k) -0,2 Invoeren kilometerheffing bestel- en personenauto's (exploitatiekosten) (VP_173_g) -0,2 Afschaffen nationale kop op het ERTMS (VP_144) 0,1 Apparaatskorting Rijk: Bereikbaarheid (VP_146_e) 0,1 Milieu -0,2 Verruimen SDE+ (zon-pv) (VP_200_a) -0,2 Subsidietaakstelling: Milieu (VP_147_d) 0,0 Onderwijs 0,3 Subsidietaakstelling: Onderwijs (VP_147_b) 0,2 Afschaffen studievoorschot en aanvullende beurs (mbo + ho) (VP_198) 0,1 Afschaffen basisbeurs mbo-leerling (VP_107) 0,0 Verlagen wettelijk collegegeld en les/cursusgeld voor studenten naar 0 euro (VP_162) 0,0 Invoering prestatie-onafhankelijke studiebeurs van 1000 euro (VP_163) 0,0 Afschaffen ov-studentenkaart (mbo + ho) (VP_199) 0,0 Zorg -5,5 Afschaffen van het verplicht eigen risico (VP_180_a) -4,5 Pakketmaatregel alternatieve zorg (VP_168_a) -0,7 Verhoging Rijksbijdrage Wmo (VP_170) -0,4 Sociale zekerheid -81,5 Invoeren onvoorwaardelijk basisinkomen (VP_101) -134,5 Introductie kopje op basisinkomen voor alleenstaanden (VP_103_b) -7,1 Verhogen zorgpremies ter dekking afschaffen eigen risico: effect zorgtoeslag (VP_193_b) -1,0 Uitbreiding geboorteverlof (VP_172_b) -0,3 Uitbreiding zwangerschapsverlof (VP_172_a) -0,1 Afschaffen AOW (VP_103_a, 103_c) 39,5 AO gedeeltelijk vervangen door basisinkomen (VP_105) 7,6 Bijstand vervangen door basisinkomen (VP_102) 7,1 WW: besparing op WW uitgaven door basisinkomen (VP_106) 2,5 Bijtelling basisinkomen voor toeslagen (VP_192) 2,0 Afschaffen verplicht eigen risico: effect zorgtoeslag (VP_180_c) 1,5 Afschaffen re-integratie gemeenten en UWV (VP_134) 0,

156 ANW gedeeltelijk vervangen door basisinkomen (VP_104) 0,2 Harmoniseren vermogenstoets toeslagen (VP_116) 0,2 Inhouden basisinkomen van gedetineerden als eigen bijdrage (VP_108) 0,1 Invoering flexibele AOW-leeftijd (VP_152_a) 0,0 Overdrachten aan bedrijven 0,6 Afschaffen loonkostenvoordeel LKV (VP_128) 0,3 Ombuiging afdrachtvermindering werkgevers WBSO (VP_126_b) 0,2 Subsidietaakstelling: Overdrachten aan bedrijven (VP_147_e) 0,1 Internationale samenwerking 0,2 Ombuiging ontwikkelingssamenwerking (VP_135) 0,2 Overig 0,1 Subsidietaakstelling: VWS-overig (VP_147_f, 147_g) 0,1 Museumtoegang (VP_165) 0,0 Totaal -83, Lasten De Vrijzinnige Partij verhoogt de collectieve lasten met per saldo 58,4 mld euro in Een opsomming van de lastenmaatregelen wordt gevolgd door een tabel. Het gaat hier om de beleidsmatige lastenontwikkeling op EMU basis (blo). De verhoging van 58,4 mld euro is opgebouwd uit een verhoging van 51,4 mld euro voor gezinnen en een verhoging van 7,0 mld euro voor bedrijven. Inkomen en arbeid De Vrijzinnige Partij verhoogt de ouderenkorting voor lagere inkomens met 1764 euro. Dit is een lastenverlichting van 2,5 mld euro in (VP_188) De Vrijzinnige Partij schaft de algemene heffingskorting af (na afschaffen bijstand en AOW). Dit is een lastenverzwaring van 18,0 mld euro. (VP_185) De Vrijzinnige Partij introduceert een vijftarievenstelsel in box 1. Dit is een lastenverzwaring van 13,4 mld euro in (VP_109) De Vrijzinnige Partij verhoogt de nominale premie Zvw ter dekking van het af te schaffen eigen risico. Dit is een lastenverzwaring voor gezinnen van 4,5 mld euro in (VP_193_a) De Vrijzinnige Partij beperkt de hypotheekrenteaftrek. De rente kan nog voor 65% worden afgetrokken. Dit is een lastenverzwaring van 3,2 mld euro in 2021 en 2,0 mld euro structureel. (VP_115) De Vrijzinnige Partij verlaagt de maximale arbeidskorting tot 2400 euro en schrapt de inkomensafhankelijke afbouw. Dit is lastenverzwaring van 2,9 mld euro. (VP_191, 186) De vermogensrendementsheffing in box 3 wordt in 2021 afgeschaft en vervangen door een vermogensaanwasbelasting in box 1, waarbij de heffingsvrije voet gelijk is aan 1067 euro in Doordat de tarieven van box 1 nu geheven worden over de vermogensaanwas leidt de overheveling van deze heffing naar box 1 tot een lastenverzwaring van 2,7 mld euro in (VP_154)

157 De Vrijzinnige Partij schaft de inkomensafhankelijke combinatiekorting af. Dit is een lastenverzwaring van 2,1 mld euro. (VP_187) De Vrijzinnige Partij schaft de diverse posten van de ondernemersaftrek af (zelfstandigen, starters, meewerk en stakingsaftrek). Dit levert een lastenverzwaring op van in totaal 2,0 mld euro in Omdat de meeste bedragen van de ondernemersaftrek nominaal zijn bevroren, is de structurele opbrengst lager: 0,9 mld euro. (VP_120) De Vrijzinnige Partij voert een vaste rekenrente van 3% in. Dit verhoogt de dekkingsgraad wat resulteert in een hogere indexatie. Hierdoor is de belasting op pensioenuitkeringen 1,1 mld euro hoger in Op lange termijn zijn belastbare pensioenuitkeringen lager. Daarnaast schaft de partij de doorsneesystematiek af door invoering van een progressieve pensioenpremie naar leeftijd. (VP_153) De Vrijzinnige Partij schaft de aftrek specifieke zorgkosten af. Dit is een lastenverzwaring van 0,4 mld euro. (VP_119) De Vrijzinnige Partij schaft de giftenaftrek in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting af. Dat betekent een lastenverzwaring van 0,4 mld euro. (VP_117_a) De Vrijzinnige Partij beperkt de 30% regeling voor ingekomen werknemers en de regeling extraterritoriale kosten tot de balkenendenorm. Dit is een lastenverzwaring voor gezinnen van 0,2 mld euro. (VP_122) De Vrijzinnige Partij schaft de alleenstaande ouderenkorting af. Dit is een lastenverzwaring van 0,2 mld euro. (VP_189) De Vrijzinnige Partij schaft de jonggehandicaptenkorting af. Dit is een lastenverzwaring van 0,2 mld euro. (VP_190) De Vrijzinnige Partij maakt de hypotheekrenteaftrek voor nieuwe gevallen en voor mensen die verhuizen afhankelijk van de woon werkafstand. De rente is niet meer aftrekbaar van inkomen dat is verdiend met arbeid buiten een straal van tien kilometer van de woning. De partij beoogt hiermee woon werkverkeer te verminderen. Dit is een structurele lastenverzwaring van 0,5 mld euro. Hierbij is rekening gehouden met de maatregel die de aftrekbare rente beperkt tot 65% (VP_115). De uitvoering van de maatregel is complex doordat de belastingdienst per inkomensbron de woonwerkafstand zal moeten vaststellen. (VP_155, 181) Vermogen en winst De Vrijzinnige Partij schaft de verhuurderheffing af. Dit is een lastenverlichting voor woningcorporaties van 2 mld euro. (VP_176) De Vrijzinnige Partij past de erf en schenkbelasting aan zodat eerstelijns erfgenamen volledig worden vrijgesteld van belasting tot 1 mln euro. Dit betekent een lastenverlichting van 0,6 mld euro. (VP_158) De Vrijzinnige Partij beperkt de aftrekbaarheid van rente voor bedrijven tot maximaal 30% van de winst voor rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (EBITDA) met een drempel van 1 mln euro zonder groepsvrijstelling, conform de bouwstenen 0 en 1 van de werkgroep fiscaliteit van de Studiegroep Duurzame Groei. Naast deze zogenoemde earnings stripping maatregel voert de partij een generieke renteaftrekbeperking in, waardoor slechts 75% van de netto rente aftrekbaar is,

158 conform bouwsteen 2 van eerder genoemde werkgroep. Aandachtspunt is dat een samenloopregeling moet worden geïntroduceerd waarbij de hoogste renteaftrekbeperking geldt. Dat verhoogt de complexiteit. Deze maatregelen leiden tot een lastenverzwaring voor bedrijven van 1,4 mld euro. Daarnaast beperkt de partij belastingontwijking door bedrijven via Nederland door een bronbelasting in te voeren op uitgaande rente en royalty's naar landen met een vpb tarief lager dan 10%, conform de bouwstenen 11 en 12 van eerder genoemde werkgroep. (VP_184, 160, 194) De Vrijzinnige Partij verhoogt de tarieven in de eerste en tweede schijf van de vennootschapsbelasting van 20% naar 22% en van 25% naar 27%, waardoor de lasten voor bedrijven met 1,3 mld euro worden verzwaard. (VP_131) De Vrijzinnige Partij voert unilateraal een financiële transactiebelasting in met een taakstellende opbrengst van 1,0 mld euro. (VP_124) De Vrijzinnige Partij schaft de aftrek over de vergoeding op zogenoemde additionele Tier 1 instrumenten (coco s) voor banken en vergelijkbare instrumenten voor verzekeraars af, conform bouwsteen 7 van de werkgroep fiscaliteit van de Studiegroep Duurzame Groei. Dit is een lastenverzwaring voor bedrijven van 0,5 mld euro. (VP_196) De Vrijzinnige Partij voert een zogenoemde 'automatiseringsbelasting' in voor bedrijven met een taakstellende opbrengst van 0,5 mld euro. De neerwaartse mutatie van de loonsom ten opzichte van het basisjaar 2015 wordt belast. Aandachtspunt zijn ontwijkmogelijkheden waardoor de maatregel leidt tot uitvoeringsproblematiek voor de Belastingdienst. (VP_132) De Vrijzinnige Partij versobert de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting. door de carry back af te schaffen en de carry forward te beperken tot zes jaar. Dit is een lastenverzwaring voor bedrijven van 0,4 mld euro in 2021 en 1,0 mld euro structureel. (VP_195) De Vrijzinnige Partij voert een generieke minimum kapitaalregel (thin cap rule) in conform bouwsteen 8 van de werkgroep fiscaliteit van de Studiegroep Duurzame Groei. Dat betekent een beperking van de renteaftrek over vreemd vermogen vanaf 92% van het commerciële balanstotaal. Dit is een lastenverzwaring voor bedrijven van 0,3 mld euro die vooral effect heeft op banken. (VP_197) De Vrijzinnige Partij beperkt de innovatiebox taakstellend met 0,3 mld euro. (VP_126_a) De Vrijzinnige Partij draait de verruiming van de eenmalige schenkingsvrijstelling in de erf en schenkbelasting uit het Belastingplan 2016 terug. Dat betekent dat de eenmalige schenkingsvrijstelling wordt verlaagd naar circa euro, de groep begunstigden wordt beperkt tot alleen kinderen en de spreidingsmogelijkheid over drie aansluitende kalenderjaren vervalt. Dat betekent een lastenverzwaring voor gezinnen van 0,1 mld euro. (VP_157) Milieu De Vrijzinnige Partij schaft de motorrijtuigenbelasting af voor bestel en personenauto's. Dit is een lastenverlichting van 4,4 mld euro. Deze maatregel is gekoppeld aan de introductie van de kilometerheffing op bestel en personenauto's (VP_173_e). Het deel van de motorrijtuigenbelasting dat wordt geheven door provincies blijft bestaan. (VP_173_a, 173_b)

159 De Vrijzinnige Partij schaft de bpm af. Dit is een lastenverlichting van 1,4 mld euro. Deze maatregel hangt samen met de introductie van de kilometerheffing op bestel en personenauto's (VP_173_e) en de heffing fossiele brandstoffen (VP_173_m). (VP_173_c, 173_d) Het invoeren van de kilometerheffing op bestel en personenauto's leidt tot accijnsderving. Dit vermindert de belastingontvangsten met 0,7 mld euro. (VP_173_h) De Vrijzinnige Partij schaft het eurovignet af. Dit is een lastenverlichting van 0,2 mld euro. (VP_173_l) De Vrijzinnige Partij introduceert een kilometerheffing voor bestel en personenauto's met een opbrengst van 6,3 mld euro. Deze lastenverzwaring is gekoppeld aan de afschaffing van de motorrijtuigenbelasting op personen en bestelauto's (VP_173_a) en de bpm (VP_173_c) en gaat gepaard met exploitatiekosten (VP_173_g) en accijnsderving (VP_173_h). (VP_173_e, 173_f) De Vrijzinnige Partij verhoogt de tarieven in de energiebelasting. Dit is een lastenverzwaring van 1,2 mld euro in 2021, die verder oploopt na de kabinetsperiode. Ondanks een afnemende grondslag komt de structurele lastenverzwaring uit op 3,4 mld euro. (VP_183) De Vrijzinnige Partij introduceert een heffing bij aankoop van een auto met een motor die draait op fossiele brandstoffen. De heffing wordt gebaseerd op het rijklaargewicht (1 euro per kilogram). Dit is een lastenverzwaring van 0,5 mld euro in (VP_173_m, 173_n) De Vrijzinnige Partij schaft deels de vrijstelling energiebelasting gebruik gas in wkkinstallaties af. Het gaat om een lastenverzwaring voor het bedrijfsleven van 0,2 mld euro. (VP_125) De Vrijzinnige Partij verhoogt de Opslag Duurzame Energie (ODE) op de energierekening om de SDE+ (VP_200_a) te financieren. Dit is een lastenverzwaring van 0,2 mld euro in 2021, die structureel gelijk is aan 0. (VP_200_b, 200_c) De Vrijzinnige Partij introduceert een kilometerheffing voor vrachtwagens (Maut) met een opbrengst van 0,2 mld euro. Deze heffing verhoogt de lasten voor bedrijven en het buitenland en gaat gepaard met exploitatiekosten (VP_173_k). (VP_173_i, 173_j) De Vrijzinnige Partij schaft de landbouwvrijstelling af. Dit is een lastenverzwaring van 0,1 mld euro in 2021, oplopend tot 0,5 mld euro structureel. (VP_127) Overig De Vrijzinnige Partij verlaagt de tabaksaccijns, met een lagere opbrengst van 0,2 mld euro. (VP_169_a) De opbrengst van de alcoholaccijns wordt door de Vrijzinnige Partij taakstellend verlaagd met 0,1 mld euro. (VP_169_b) De Vrijzinnige Partij verhoogt het algemene btw tarief van 21% naar 23% en verzwaart zo de lasten voor gezinnen en bedrijven met 4,1 mld euro. (VP_111) De Vrijzinnige Partij verhoogt het lage btw tarief van 6% naar 7% en verzwaart zo de lasten voor gezinnen en bedrijven met 0,8 mld euro. (VP_112)

160 Tabel Lastenmutaties t.o.v. basispad in 2021, ex ante, mld euro (-) betekent EMU-saldo verslechterend, (+) betekent EMU-saldo verbeterend Inkomen en arbeid 48,6 Verhogen ouderenkorting onder de inkomensgrens (VP_188) -2,5 Afschaffen algemene heffingskorting (VP_185) 18,0 Verhogen belastingtarieven en introductie toptarief (VP_109) 13,4 Verhogen zorgpremies ter dekking afschaffen eigen risico (VP_193_a) 4,5 Beperking hypotheekrenteaftrek (VP_115) 3,2 Verlagen arbeidskorting (VP_191, 186) 2,9 Vermogensaanwasbelasting in box 1 (VP_154) 2,7 Afschaffen Inkomensafhankelijke Combinatiekorting (VP_187) 2,1 Afschaffen zelfstandigenaftrek en kleinere ondernemersaftrek (VP_120) 2,0 Vaste rekenrente van 3% en leeftijdsprogressieve pensioenpremie (VP_153) 1,1 Afschaffen aftrek specifieke zorgkosten (VP_119) 0,4 Afschaffen giftenaftrek (VP_117_a) 0,4 Beperken 30%-regeling en de regeling extraterritoriale kosten (VP_122) 0,2 Afschaffen alleenstaande-ouderenkorting (VP_189) 0,2 Afschaffen jonggehandicaptenkorting (VP_190) 0,2 Hypotheekrenteaftrek nieuwe gevallen afhankelijk van woon-werkafstand (VP_155, 181) 0,0 Vermogen en winst 3,1 Afschaffen verhuurderheffing (VP_176) -2,0 Verlagen erf- en schenkbelasting: (VP_158) -0,6 Beperken renteaftrek bedrijven (VP_184, 160, 194) 1,4 Verhogen tarieven eerste en tweede schijf vennootschapsbelasting (VP_131) 1,3 Introductie financiële transactiebelasting (VP_124) 1,0 Afschaffen aftrek vergoeding over additioneel Tier-1 instrumenten (VP_196) 0,5 Invoeren automatiseringsbelasting (VP_132) 0,5 Versoberen verliesverrekening vennootschapsbelasting (VP_195) 0,4 Invoeren generieke minimum kapitaalregel (thin cap rule) (VP_197) 0,3 Beperken innovatiebox (VP_126_a) 0,3 Terugdraaien verruiming eenmalige schenkingsvrijstelling uit Belastingplan 2016 (VP_157) 0,1 Milieu 2,0 Afschaffen motorrijtuigenbelasting bestel- en personenauto's (VP_173_a, 173_b) -4,4 Afschaffen bpm (VP_173_c, 173_d) -1,4 Invoeren kilometerheffing bestel- en personenauto's (accijnsderving) (VP_173_h) -0,7 Afschaffen eurovignet (VP_173_l) -0,2 Invoeren kilometerheffing bestel- en personenauto's (VP_173_e, 173_f) 6,3 Verhogen energiebelasting (VP_183) 1,2 Invoeren heffing fossiele brandstoffen (VP_173_m, 173_n) 0,5 Deels afschaffen vrijstelling energiebelasting gebruik gas in wkk-installaties (VP_125) 0,2 Verhogen ODE (gezinnen) (VP_200_b, 200_c) 0,2 Invoeren kilometerheffing vrachtwagens (bedrijven) (VP_173_i, 173_j) 0,2 Afschaffen landbouwvrijstelling (VP_127) 0,1 Overig 4,6 Verlagen tabaksaccijns (VP_169_a) -0,2 Verlagen alcoholaccijns (VP_169_b) -0,1 Verhogen algemene btw-tarief (VP_111) 4,1 Verhogen lage btw-tarief (VP_112) 0,8 Totaal beleidsmatige lasten 58,4 w.v. gezinnen 51,4 bedrijven 7,0 buitenland 0,

161 TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL Vergaderjaar Initiatiefnota van het lid Klein: "Zeker Flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen" Nr. 9 MOTIE VAN HET LID KLEIN 'Voorgesteld 22 februari 2017 Klein De Kamer, gehoord de beraadslaging, Overwegende dat de regering in haar reactie van 2 december 2016 op de doorrekening van het basisinkomen door de Vrijzinnige Partij aangeeft de doorrekening van het CPB van het verkiezingsprogramma van de Vrijzinnige Partij af te wachten Overwegende dat het CPB in haar analyse Keuzes in Kaart aangeeft dat de resultaten van de beleidssimulaties van de zeer ingrijpende maatregel om het basisinkomen in te voeren "met meer dan de gebruikelijke onzekerheden zijn omringd." (blz 17 KiK) verzoekt de regering te onderzoeken in aansluiting op de initiatiefnota over het basisinkomen (Kamerstuk 34393) hoe een basisinkomen mogelijk zou kunnen zijn met behulp van een onderzoeksopdracht aan het CPB en het SCP, waarin de financieel, sociaal-economische en de gedragseffecten integraal worden meegenomen en waarbij een aantal scenario's rond de invoering en de hoogte van een onvoorwaardelijk basisinkomen worden onderzocht, verzoekt de regering de Tweede Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren, en gaat over tot de orde van de dag. 158

162 CPB doorrekening VP Verkiezingsprogramma: Radicale oplossing basisinkomen geeft echte keuze De Vrijzinnige Partij is de enige partij die een grote stelselwijziging voorstelt met de invoering van het basisinkomen. De invoering van een basisinkomen zorgt er macro-economisch gezien voor dat het basisinkomen dat het bbp met 0,4%-punt harder groeit dan in het basispad. Huishoudens gaan vooral in 2021 meer consumeren als gevolg van het hogere besteedbare inkomen, dat leidt gemiddeld over de kabinetsperiode tot een 1,4%-punt hogere consumptie per jaar. Door de hogere bestedingen gaan bedrijven extra investeren. Daarmee daalt de werkloosheid met 1,1%-punt in 2021 ten opzichte van het basispad. De extra banen komen met name in de marktsector terecht. De totale mediane koopkracht van alle huishoudens gemiddeld met 3,7% per jaar ten opzichte van het basispad. Niemand gaat er op achteruit. Werkenden gaan er in doorsnee met 4,8% relatief sterk op vooruit ten opzichte van het basispad. Alleenverdieners 7,9%. Het beleidspakket leidt per saldo tot een lagere inkomensongelijkheid op de lange termijn dan in het basispad. Ten opzichte van het basispad ligt de Gini-coëfficiënt 4,4 procent lager. Dit zijn allemaal positieve effecten. Helaas zit hier wel een keerzijde aan door de grote beperkingen die het CPB in haar modelberekeningen kent. Het beleidspakket van de Vrijzinnige Partij zou de structurele werkgelegenheid in uren met 4,8% verlagen. Dit resulteert dan in een afname van het EMU-saldo met 3,3% bbp. Dit komt neer op een tekort van 45 mld euro ex-post. Is dat erg? Norbert Klein: CPB modellen gaan uit van aan bestaande situatie, met de aannames die daarbij horen. Veel draait om het gedrag van mensen: gaan niet duimen draaien, zoals het CPB wel aangeeft. Verder zijn er een aantal punten die het CPB niet meeneemt, maar die wel relevant zijn om mee te nemen en een groot effect hebben. Effecten die niet zijn meegenomen, maar wel relevant zijn: Overbodigheid overheid: extra besparingen ambtenarenapparaat 3,2 mld; Effecten van het basisinkomen voor de gezondheidszorg 5,8 mld euro door bv meer geluk, minder stress; Effecten voor handhaving van veiligheid, Nederland wordt veiliger dus minder kosten; Effecten arbeidsmarkt doordat werken weer lonend wordt; Effecten BBP door creativiteit dankzij basisinkomen;

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

34 393 Initiatiefnota van het lid Klein: Zeker Flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen

34 393 Initiatiefnota van het lid Klein: Zeker Flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen 34 393 Initiatiefnota van het lid Klein: Zeker Flexibel: over anders denken over werk en sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen Nr. 2 INITIATIEFNOTA 1. Aanleiding Mensen willen zelf regie

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus Datum 31 mei 2016

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus Datum 31 mei 2016 > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 90801 2509 LV Den Haag Binnenhof 1 A Parnassusplein 5 2513 AA S GRAVENHAGE T 070 333 44 44 F 070

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

Papendrecht woensdag 22 februari 2017 Onderwerp Invoering regelarme bijstand in de Drechtsteden: starten met experiment

Papendrecht woensdag 22 februari 2017 Onderwerp Invoering regelarme bijstand in de Drechtsteden: starten met experiment Aan de voorzitter van het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden, alsmede aan de voorzitter van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden, Postbus

Nadere informatie

Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid CPB Notitie Aan: Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid Centraal Planbureau Bezuidenhoutseweg 30 2594 AV Den Haag Postbus 80510 2508 GM Den Haag T 088 9846000 I www.cpb.nl Contactpersoon

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 20 202 32 798 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met bezuiniging op het kindgebonden budget G VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Nadere informatie

31 Stemmingen moties Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid

31 Stemmingen moties Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 31 Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2015 2016 34 300 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2016 F VERSLAG VAN EEN

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 26 448 Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI) 29 544 Arbeidsmarktbeleid Nr. 570 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Nadere informatie

Discussienota Naar een socialere bijstand GroenLinks Den Haag November 2015

Discussienota Naar een socialere bijstand GroenLinks Den Haag November 2015 Discussienota Naar een socialere bijstand GroenLinks Den Haag November 2015 Inleiding Er is veel in beweging rond de bijstand. Sommige gemeenten experimenteren met een andere uitvoeringspraktijk, met minder

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 200 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2008 Nr. 58 BRIEF VAN

Nadere informatie

Participatiewet vanaf 2015 Wat betekent dit voor u?

Participatiewet vanaf 2015 Wat betekent dit voor u? Participatiewet vanaf 2015 Wat betekent dit voor u? Participatiewet vanaf 2015 Wat betekent dit voor u? Vanaf 2015 is er veel veranderd rondom werk en inkomen. Zo is de Participatiewet ingevoerd, zijn

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2015 2016 33 327 Wijziging van verschillende wetten in verband met de vereenvoudiging van de uitvoering van deze wetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2016 2017 34 552 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017) P VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 12 mei

Nadere informatie

Spreektekst Hervorming Kindregelingen INLEIDING

Spreektekst Hervorming Kindregelingen INLEIDING Spreektekst Hervorming Kindregelingen INLEIDING Voorzitter, vandaag bespreken we het wetsvoorstel hervorming kindregelingen. De VVD onderschrijft de twee hoofddoelstellingen van dit wetsvoorstel: het tegemoet

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2018 2019 33 182 Wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met versterking van het bestuur bij pensioenfondsen en enige andere wijzigingen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 32 140 Herziening Belastingstelsel Nr. 27 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting Nr. 429 Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2016 2017 34 550 Nota over de toestand van s Rijks financiën Y VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 13 juni 2017 De leden van de vaste commissie

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2015-2016 34 302 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2016) T BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN Aan de Voorzitter

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1424 Vragen van het lid

Nadere informatie

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 29 817 Sociale werkvoorziening Nr. 131 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 31 322 Kinderopvang Nr. 264 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 205 206 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 2849 Vragen van de leden

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 929 Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met het ongewijzigd laten van het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering tot en

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2011 2012 33 212 Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met het aanbrengen van grondslagen die hervorming van een

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 33 682 Evaluatie Wet uniformering loonbegrip Nr. 15 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

Alleenstaande ouders en kindregelingen

Alleenstaande ouders en kindregelingen Alleenstaande ouders en kindregelingen Op deze site wordt u geïnformeerd over regelingen die in het regeerakkoord Bruggen slaan zijn opgenomen. Naar aanleiding van de plannen voor het versoberen van de

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 514 Wijziging van de Participatiewet, de Wet tegemoetkomingen loondomein, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Betreft Kamervragen van het lid Gijs van Dijk (PvdA) Postbus

Nadere informatie

Advies met betrekking tot het Vertrouwensexperiment met de bijstand

Advies met betrekking tot het Vertrouwensexperiment met de bijstand Advies met betrekking tot het Vertrouwensexperiment met de bijstand Adviesnr. : 4 Datum : 20 april 2017 Colofon De Adviesraad Samenleving Wageningen is geïnstalleerd op 1 oktober 2016. De Adviesraad bestaat

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 202 203 33 29 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en deuitvoeringswet huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van inkomen) 33 330 Wijziging

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 31 893 Invoering en wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG Ontvangen 20 mei 2009

Nadere informatie

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van het lid Karabulut (SP) over het benutten van inkomensvoorzieningen.

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van het lid Karabulut (SP) over het benutten van inkomensvoorzieningen. > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 T 070 333

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 33 716 Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001,

Nadere informatie

Inkomenseffecten van het basisinkomen 2.0

Inkomenseffecten van het basisinkomen 2.0 Inkomenseffecten van het basisinkomen 2.0 Effect van de invoering van het basisinkomen op het inkomen van een aantal voorbeeldhuishoudens Jasja Bos, Marjan Verberk-De Kruik Inkomenseffecten van het basisinkomen

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

Het wetsvoorstel is op 20 december 2016 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.

Het wetsvoorstel is op 20 december 2016 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. Overzicht van stemmingen in de Tweede Kamer afdeling Inhoudelijke Ondersteuning aan De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid datum 20 december 2016 Betreffende wetsvoorstel:

Nadere informatie

ECSD/U

ECSD/U Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid(SZW) Mw. drs. J. Klijnsma Postbus 90801 2509 LV 'S-GRAVENHAGE doorkiesnummer (070) 373 8249 betreft Verzoek bestuurlijke reactie Besluit experimenten Participatiewet

Nadere informatie

Agenda-initiatief van de raadsleden Eylem Köseoglu (PvdA) en Romkje Mathkor (GroenLinks)

Agenda-initiatief van de raadsleden Eylem Köseoglu (PvdA) en Romkje Mathkor (GroenLinks) Zaanse bijstand op maat Agenda-initiatief van de raadsleden Eylem Köseoglu (PvdA) en Romkje Mathkor (GroenLinks) INLEIDING Per 1 januari 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de

Nadere informatie

Gemeente Ede. Memo. Aan : Gemeenteraad. Van : College van Burgemeester en Wethouders. Opgesteld door : Rob Albersnagel. Datum : 15 maart 2016

Gemeente Ede. Memo. Aan : Gemeenteraad. Van : College van Burgemeester en Wethouders. Opgesteld door : Rob Albersnagel. Datum : 15 maart 2016 Memo Aan : Gemeenteraad Van : College van Burgemeester en Wethouders Opgesteld door : Rob Albersnagel Datum : 15 maart 2016 Zaaknummer : 45134 Onderwerp : Bijverdienen in de bijstand 1. Aanleiding De gemeenten

Nadere informatie

Pensioenscenario s in het licht van de komende verkiezingen. Emile Soetendal 10 januari 2017

Pensioenscenario s in het licht van de komende verkiezingen. Emile Soetendal 10 januari 2017 Pensioenscenario s in het licht van de komende verkiezingen Emile Soetendal 10 januari 2017 2 Tsunami van politieke partijen voor komende verkiezingen De kiesraad heeft voor de Tweede Kamer verkiezingen

Nadere informatie

Ons kenmerk W&B/URP/08/17468 Datum 23 juni 2008 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet werk en bijstand,

Ons kenmerk W&B/URP/08/17468 Datum 23 juni 2008 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet werk en bijstand, Datum 23 juni 2008 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2015 2016 34 194 Wijziging van de Participatiewet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet financiering sociale verzekeringen

Nadere informatie

12 Stemmingen moties Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid

12 Stemmingen moties Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 12 Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het

Nadere informatie

Het wetsvoorstel is op 11 maart 2014 aangenomen door de Tweede Kamer. Bontes, SGP, ChristenUnie, VVD, 50PLUS, D66 en PvdA stemden voor.

Het wetsvoorstel is op 11 maart 2014 aangenomen door de Tweede Kamer. Bontes, SGP, ChristenUnie, VVD, 50PLUS, D66 en PvdA stemden voor. Overzicht van stemmingen in de Tweede Kamer afdeling Inhoudelijke Ondersteuning aan De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) datum 11 maart 2014 Betreffende wetsvoorstel:

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 34 194 Wijziging van de Participatiewet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet financiering sociale verzekeringen

Nadere informatie

2016D30138 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

2016D30138 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG 2016D30138 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG De vaste commissie voor Financiën heeft op 13 juli 2016 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over zijn

Nadere informatie

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 4: Aan het werk! Exameneenheid: Arbeid en productie

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 4: Aan het werk! Exameneenheid: Arbeid en productie 4.1 Werk je voor loon of voor winst? Werknemer Werkgever zzp = je werkt in loondienst in opdracht van een werkgever en je ontvangt loon = je werkt als zelfstandige met werknemers in dienst en de nettowinst

Nadere informatie

Datum 13 juli 2016 Betreft Kamervragen van het lid Nijkerken-De Haan (VVD) over het bericht dat kanslozen niet hoeven te solliciteren

Datum 13 juli 2016 Betreft Kamervragen van het lid Nijkerken-De Haan (VVD) over het bericht dat kanslozen niet hoeven te solliciteren > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2005 2006 30 300 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2006 E BRIEF VAN DE MINISTER

Nadere informatie

Landelijke Cliëntenraad Oranjestraat 4 2514 JB Den Haag

Landelijke Cliëntenraad Oranjestraat 4 2514 JB Den Haag Landelijke Cliëntenraad Oranjestraat 4 2514 JB Den Haag Tel.: 070-789 07 70 Fax :070-789 07 74 E-mail: info@lcr-suwi.nl www.landelijkeclientenraad.nl Aan de Vaste commissie SZW van de Tweede Kamer Postbus

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting Nr. 482 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2012 2013 33 525 Het niet indexeren van het basiskinderbijslagbedrag in de Algemene Kinderbijslagwet per 1 juli 2013 B MEMORIE VAN ANTWOORD Ontvangen 27

Nadere informatie

Belastingherziening; tips & tricks

Belastingherziening; tips & tricks Belastingherziening; tips & tricks Winterlezing 2015 Laura van Geest 14 februari 2015 Winterlezing over Belastingherziening Akkers geploegd door Van Dijkhuizen en Van Weghel Stas Wiebes heeft gezaaid met

Nadere informatie

2014D34450 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

2014D34450 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG 2014D34450 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Binnen de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben enkele fracties de behoefte enkele vragen en opmerkingen voor te leggen aan

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 729 Evaluatie Wet inkomensvoorziening oudere werklozen Nr. 1 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 30 982 Beleidsdoorlichting Sociale Zaken en Werkgelegenheid Nr. 44 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 20 november 2018 De vaste commissie

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal I Vergaderjaar 2016-2017 34 052 Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 14 februari 1971 te Rabat tot stand gekomen Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid

Nadere informatie

Mevrouw de Voorzitter,

Mevrouw de Voorzitter, Mevrouw de Voorzitter, Al in december vorig jaar heeft de 50PLUS fractie aan het slot van de bijdrage in het debat over de Begroting van VWS 2016 het volgende gevraagd over de hoogte van het verlaagde

Nadere informatie

Nieuwsbrief Prinsjesdag 2015 NIEUWSBRIEF. over de gevolgen van Prinsjesdag 2015 voor uw personeelsbeleid

Nieuwsbrief Prinsjesdag 2015 NIEUWSBRIEF. over de gevolgen van Prinsjesdag 2015 voor uw personeelsbeleid NIEUWSBRIEF over de gevolgen van Prinsjesdag 2015 voor uw personeelsbeleid Via deze speciale Prinsjesdag-nieuwsbrief brengen wij u volledig op de hoogte van Prinsjesdag 2015 die relevant zijn voor werkgevers.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 30 545 Uitvoering Wet Werk en Bijstand Nr. 189 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 29 544 Arbeidsmarktbeleid Nr. 677 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Graag ga ik op deze opmerkingen in het navolgende in. De tekst van het advies treft u hieronder aan, met tussengevoegd de reactie daarop.

Graag ga ik op deze opmerkingen in het navolgende in. De tekst van het advies treft u hieronder aan, met tussengevoegd de reactie daarop. Betreft Nader rapport inzake het voorstel van wet vereenvoudiging Wajong Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 27 februari 2019, nr. 2019000412, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling

Nadere informatie

Wet Werk en Bijstand de belangrijkste punten op een rij. Letterlijke teksten uit het wetsvoorstel

Wet Werk en Bijstand de belangrijkste punten op een rij. Letterlijke teksten uit het wetsvoorstel Wet Werk en Bijstand de belangrijkste punten op een rij. Letterlijke teksten uit het wetsvoorstel 1. inleiding Het wetsvoorstel omvat een aantal maatregelen die de vangnetfunctie van de WWB en van de Wet

Nadere informatie

Het is vandaag een feestelijke dag voor de Landelijke Cliëntenraad. U bestaat tien jaar. Ik feliciteer u allemaal van harte met dit jubileum.

Het is vandaag een feestelijke dag voor de Landelijke Cliëntenraad. U bestaat tien jaar. Ik feliciteer u allemaal van harte met dit jubileum. Toespraak staatssecretaris De Krom van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens het jaarcongres van de Landelijke Cliëntenraad op 29 maart 2012 in Nieuwegein. Dames en heren, Het is vandaag een feestelijke

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2016 2017 32 043 Toekomst pensioenstelsel J VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 5 januari 2017 De vaste commissies voor Financiën 1 en voor

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2012 2013 33 327 Wijziging van verschillende wetten in verband met de vereenvoudiging van de uitvoering van deze wetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting door H. 1812 woorden 16 juni 2013 6 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Economie samenvatting Werk hoofdstuk 1, 2 en 3 Hoofdstuk 1. Werken

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 29 544 Arbeidsmarktbeleid Nr. 782 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 20 202 32 798 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met bezuiniging op het kindgebonden budget F BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN

Nadere informatie

Wijziging Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

Wijziging Re-integratieverordening Wet werk en bijstand AAN DE RAAD VAN DE GEMEENTE TEN BOER Raadsvergadering: 19 december 2012 Registratienummer: TB 12.3407403 Agendapunt: 8 Onderwerp: Voorstel: Toelichting: Wijziging Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

Nadere informatie

Mag ik dan nooit meer stoppen met werken?

Mag ik dan nooit meer stoppen met werken? Mag ik dan nooit meer stoppen met werken? 67 vragen over aow-vragen en uw pensioen (Uit AD van 1-11-2016) De AOW-leeftijd gaat in 2022 met drie maanden omhoog voor iedereen die na 1954 geboren is. Reden

Nadere informatie

Een brug naar de toekomst PCOB manifest heeft oog voor solidariteit tussen generaties

Een brug naar de toekomst PCOB manifest heeft oog voor solidariteit tussen generaties Een brug naar de toekomst PCOB manifest heeft oog voor solidariteit tussen generaties Inleiding De huidige financiële en economische crisis maakt pijnlijk duidelijk dat de houdbaarheid van de overheidsfinanciën

Nadere informatie

Argumentenkaart Deeltijdwerken 3. Samenleving. Wat zijn de voor- en nadelen voor de samenleving als vrouwen meer gaan werken?

Argumentenkaart Deeltijdwerken 3. Samenleving. Wat zijn de voor- en nadelen voor de samenleving als vrouwen meer gaan werken? Argumenten Deeltijdwerken Wat zijn de - en nadelen de samenleving als meer gaan werken? Argumenten Deeltijdwerken Wat zijn de - en nadelen de samenleving als meer gaan werken? Argumenten Deeltijdwerken

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 32 855 Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden Nr. 14 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 750 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2014 Nr. 13 BRIEF VAN

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

Inkomenseffecten Wet Uniformering Loonbegrip

Inkomenseffecten Wet Uniformering Loonbegrip CPB Notitie 1 juni 13 Inkomenseffecten Wet Uniformering Loonbegrip Uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Financiën en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. CPB Notitie Aan: Ministerie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 29 817 Sociale werkvoorziening Nr. 99 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

Nadere informatie

Opdracht Levensbeschouwing AOW-leeftijd

Opdracht Levensbeschouwing AOW-leeftijd Opdracht Levensbeschouwing AOW-leeftijd Opdracht door een scholier 2333 woorden 17 december 2009 6,4 14 keer beoordeeld Vak Levensbeschouwing Inhoudsopgave Inleiding 3 Welke feiten spelen een rol? 4 +

Nadere informatie

Armoede en Arbeidsmarkt

Armoede en Arbeidsmarkt 2 Armoede en Arbeidsmarkt Presentatie Masterclass 4: Armoede en arbeidsmarkt op het congres Overerfbare Armoede, Emmen, 25 september 2017 Jouke van Dijk, Hoogleraar Regionale Arbeidsmarktanalyse Arjen

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2018 2019 29 383 Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving R VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 31 oktober 2018 Omgeving 1

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2015 2016 34 035 Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 015 Wijziging van enkele wetten van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet 2012) Nr. 5 VERSLAG De vaste commissie

Nadere informatie

Koopkrachtverandering van chronisch zieken en gehandicapten 2014-2015. Prinsjesdag 2014 Nibud, september 2014

Koopkrachtverandering van chronisch zieken en gehandicapten 2014-2015. Prinsjesdag 2014 Nibud, september 2014 Koopkrachtverandering van chronisch zieken en gehandicapten 2014-2015 Prinsjesdag 2014 Nibud, september 2014 Koopkrachtverandering van chronisch zieken en gehandicapten 2014-2015 Prinsjesdag 2014 Nibud,

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

Datum 22 september 2017 Betreft Kamervragen van het lid Van Kent (SP) over maaltijdbezorger Deliveroo

Datum 22 september 2017 Betreft Kamervragen van het lid Van Kent (SP) over maaltijdbezorger Deliveroo > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

Sociaal akkoord aow en Witteveenkader Op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Sociaal akkoord aow en Witteveenkader Op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid CPB Notitie 10 juni 2011 Sociaal akkoord aow en Witteveenkader Op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. CPB Notitie Aan: Ministerie van SZW Centraal Planbureau Van Stolkweg

Nadere informatie

ER IS GENOEG VOOR IEDEREEN. SP-voorstel voor een eerlijke verdeling van de lasten in Rotterdam

ER IS GENOEG VOOR IEDEREEN. SP-voorstel voor een eerlijke verdeling van de lasten in Rotterdam ER IS GENOEG VOOR IEDEREEN SP-voorstel voor een eerlijke verdeling van de lasten in Rotterdam Initiatiefvoorstel SP Rotterdam maart 2015 Er is genoeg voor iedereen SP-voorstel voor een eerlijke verdeling

Nadere informatie

Inkomenseffecten Wet Uniformering Loonbegrip

Inkomenseffecten Wet Uniformering Loonbegrip Opdrachtgever SZW Inkomenseffecten Wet Uniformering Loonbegrip Opdrachtnemer CPB / D. van Vuuren, M. Gielen Onderzoek Inkomenseffecten Wet Uniformering Loonbegrip Categorie Wets- en beleidsevaluatie Conclusie

Nadere informatie