De dadelijke uitvoerbaarheid van vrijheidsbenemende straffen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De dadelijke uitvoerbaarheid van vrijheidsbenemende straffen"

Transcriptie

1 De dadelijke uitvoerbaarheid van vrijheidsbenemende straffen Naam Marlinde Hermans Administratienummer Afstudeerrichting Scriptiebegeleider Tweede lezer Dag en tijdstip afsluitend examen Master Rechtsgeleerdheid accent Strafrecht mr. S.B.G. Kierkels mr. drs. B. van der Vorm 4 maart 2015 om 13:00 uur

2

3 Voorwoord Deze scriptie heb ik geschreven ter afsluiting van de Master Rechtsgeleerdheid, accent Strafrecht. De aanleiding van deze scriptie is het voorstel van de Minister van Veiligheid en Justitie om de dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen mogelijk te maken. Het aanwenden van een gewoon rechtsmiddel heeft in beginsel schorsende werking, maar dit wetsvoorstel leidt ertoe dat elke gevangenisstraf van een jaar of meer direct ten uitvoer kan worden gelegd. Dit initiatief verbaasde mij enigszins, omdat ik me gelijk afvroeg: hoe zit het dan met de onschuldpresumptie? De onschuldpresumptie vind ik een belangrijke kernwaarde van het strafrecht en dit wetsvoorstel lijkt op het eerste gezicht hieraan afbreuk te doen. Daarnaast vroeg ik me af of dit wetsvoorstel het probleem van de openstaande gevangenisstraffen zal oplossen. Dit wetsvoorstel leek mij een stap te ver gaan, dat kan leiden tot onwenselijke situaties. Juist daarom leek mij dit een heel interessant scriptieonderwerp, waarop ik graag zou willen afstuderen. Graag wil ik allereerst mijn scriptiebegeleider, mevrouw mr. Kierkels, bedanken voor haar tijd en feedback tijdens het schrijven van mijn scriptie. Daarnaast wil ik ook mr. G. Vrieze (voormalig president van de Rechtbank Zutphen) bedanken voor het doornemen van mijn scriptie. Ook wil ik mijn vriend Gijs Broek bedanken voor al zijn steun, motivatie en lange, maar vooral nuttige discussies over mijn scriptieonderwerp. Tevens wil ik mijn familie (en in het bijzonder mijn ouders) bedanken voor hun steun en vertrouwen in mij. Tilburg, februari 2015 Marlinde Hermans 3

4

5 Inhoudsopgave VOORWOORD... 3 INHOUDSOPGAVE... 5 HOOFDSTUK 1: INLEIDING INLEIDING PROBLEEMBESCHRIJVING ONDERZOEKSDOEL ONDERZOEKSVRAAG EN DEELVRAGEN THEORETISCH KADER ONDERZOEKSMETHODEN MAATSCHAPPELIJKE EN WETENSCHAPPELIJKE RELEVANTIE LEESWIJZER HOOFDSTUK 2: HUIDIGE STAND VAN ZAKEN SCHORSENDE WERKING AANWENDEN RECHTSMIDDELEN (ART. 557 SV) REEDS BESTAANDE MOGELIJKHEDEN TOT DADELIJKE UITVOERBAARHEID DEELCONCLUSIE HOOFDSTUK 3: WETSVOORSTEL WETSVOORSTEL DADELIJKE TENUITVOERLEGGING MEMORIE VAN TOELICHTING CONSULTATIE NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN RAAD VOOR DE RECHTSPRAAK DEELCONCLUSIE HOOFDSTUK 4: EVRM WETSVOORSTEL IN HET LICHT VAN HET EVRM RECHT OP VRIJHEID: ARTIKEL 5 EVRM ONSCHULDPRESUMPTIE: ARTIKEL 6 LID 2 EVRM DE ONSCHULDPRESUMPTIE VOLGENS HET EHRM NEDERLANDS PERSPECTIEF OP DE ONSCHULDPRESUMPTIE UITSPRAKEN EHRM MET BETREKKING TOT DADELIJKE UITVOERBAARHEID BELANGENAFWEGING TERUGHOUDENDHEID HERSTEL VAN DE SCHADE

6 4.5 WETSVOORSTEL NOODZAKELIJK? DEELCONCLUSIE HOOFDSTUK 5: RECHTSVERGELIJKING DADELIJKE TENUITVOERLEGGING IN OMRINGENDE LANDEN DADELIJKE TENUITVOERLEGGING IN ENGELAND DADELIJKE TENUITVOERLEGGING IN FRANKRIJK DADELIJKE TENUITVOERLEGGING IN NOORWEGEN DADELIJKE TENUITVOERLEGGING IN DUITSLAND DEELCONCLUSIE HOOFDSTUK 6: PROPORTIONALITEIT EN SUBSIDIARITEIT INLEIDING DOEL-MIDDEL VERHOUDING NIET TIJDIGE TENUITVOERLEGGING ALTERNATIEVEN NIET DAADWERKELIJKE TENUITVOERLEGGING ALTERNATIEVEN AANPASSINGEN DEELCONCLUSIE HOOFDSTUK 7: CONCLUSIE LITERATUURLIJST LIJST VAN GEBRUIKTE JURISPRUDENTIE LIJST VAN AFKORTINGEN

7 Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1 Inleiding In het regeerakkoord van 29 oktober 2012 is het voornemen uitgesproken om op het gebied van veiligheid en justitie enkele veranderingen aan te brengen. Voorbeelden hiervan zijn de invoering van het adolescentenstrafrecht en de mogelijkheid om levenslang toezicht te houden op zeden- en geweldsdelinquenten. Een ander voornemen uit het regeerakkoord is om straffen van meer dan twee jaar in eerste aanleg direct te effectueren. De schorsende werking van het aanwenden van een gewoon rechtsmiddel komt daarmee te vervallen. Met andere woorden: ook indien hoger beroep wordt ingesteld, wordt de gevangenisstraf direct ten uitvoer gelegd. Als er bij het delict één of meer slachtoffers betrokken zijn, dan geldt dit al voor gevangenisstraffen van minstens een jaar. 2 De verdachte dient direct zijn straf te ondergaan en mag het hoger beroep en eventueel cassatie niet langer in vrijheid afwachten. 1 Om het voorgaande te bewerkstelligen, is er op 19 september 2013 een conceptwetsvoorstel met betrekking tot de dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen naar verschillende instanties gestuurd voor advies. Het conceptwetsvoorstel is aangeboden aan de Raad voor de Rechtspraak, de Nederlandse vereniging voor de rechtspraak, het College van procureursgeneraal van het openbaar ministerie, de Nationale Politie, de Nederlandse Orde van 1 Opstelten en Teeven willen opgelegde straf direct uitvoeren, Rijksoverheid 19 september 2013, (zoek op dadelijke tenuitvoerlegging). 2 Regeerakkoord VVD-PvdA, 29 oktober

8 Advocaten, de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en de reclasseringsinstellingen. 3 De initiatiefnemer stelt voor om een nieuw artikel in het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) toe te voegen, namelijk art. 557a Sv. Uit de Memorie van Toelichting bij het initiatiefwetsvoorstel dat strekt ter wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de dadelijke tenuitvoerlegging van straffen (hierna: Memorie van Toelichting), blijkt het volgende. 4 Het bestaande strafrecht heeft als uitgangspunt dat een straf pas ten uitvoer mag worden gelegd, als de uitspraak onherroepelijk is geworden (volgens art. 557 Sv). Het aanwenden van een gewoon rechtsmiddel heeft in beginsel opschortende werking. Toch zijn enkele strafrechtelijke sancties al dadelijk uitvoerbaar. Hierbij valt onder meer te denken aan beschikkingen met betrekking tot de voorlopige hechtenis (volgens art. 557 lid 3 Sv). Het kabinet acht een regeling voor de dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen niettemin aangewezen. Er dient namelijk een heldere en nauwe relatie tussen het plegen van een delict, de berechting en de straf te bestaan. 5 De initiatiefnemers zijn van oordeel dat dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen een wenselijk en noodzakelijk onderdeel is van een slagvaardig en doeltreffend strafrecht. 6 Er zal een adequate reactie moeten volgen op ontoelaatbaar gedrag, om het doel van het strafrecht te kunnen behalen dat slachtoffers en verdachten recht hebben op een herkenbaar, krachtig en op maat gesneden strafrecht 7. Het is volgens hen van groot belang dat een strafrechtelijke beslissing zo snel mogelijk wordt uitgevoerd, omdat een groot tijdsverloop niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid van het strafrechtssysteem en het vertrouwen in de rechtsstaat. 8 Om een bijdrage te leveren aan deze geloofwaardigheid en dit vertrouwen, moet de reactie correct, zorgvuldig en tijdig zijn, en is het van groot belang dat een strafrechtelijke beslissing zo snel mogelijk wordt uitgevoerd. Er bestaat wel een uitzondering op bovenstaande voornemens. Het gerechtshof dat kennisneemt 3 Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p. 1 e.v. 5 Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p. 2. 8

9 van het hoger beroep kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de verdachte de dadelijke uitvoerbaarheid schorsen (volgens art. 557a lid 3 Sv). 1.2 Probleembeschrijving Het wetsvoorstel kan in strijd zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). In het EVRM is het recht op vrijheid (art. 5 EVRM) en de onschuldpresumptie (art. 6 lid 2 EVRM) opgenomen. In de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat de dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen verenigbaar is met art. 5 EVRM en art. 6 lid 2 EVRM. Desalniettemin wordt in paragraaf 6 van de Memorie van Toelichting gesteld dat de eerste vraag die dadelijke tenuitvoerlegging oproept, is of de vrijheidsbeneming die gegrond is op een nog niet onherroepelijke veroordeling door de rechter, in overeenstemming is met artikel 5 EVRM. De volgende vraag die dadelijke tenuitvoerlegging oproept en die ook in de rechtsliteratuur is gesteld, is of dadelijke tenuitvoerlegging verenigbaar is met het beginsel van onschuldpresumptie, zoals neergelegd in artikel 6 lid 2 van het EVRM. 9 In artikel 5 EVRM is het recht op vrijheid opgenomen, waarop slechts in enkele gevallen inbreuk kan worden gemaakt. Ter illustratie: er mag inbreuk worden gemaakt op dit recht, indien deze persoon op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een bevoegde rechter. Als een verdachte in hoger beroep is gegaan, dan is er nog geen sprake van een onherroepelijke veroordeling. Dit roept de vraag op of er in het geval van een potentieel herroepelijke veroordeling inbreuk mag worden gemaakt op het recht op vrijheid van de verdachte? Het is daarom relevant na te gaan of het initiatiefwetsvoorstel valt binnen de uitzonderingen die zijn opgenomen in art. 5 EVRM. Daarnaast is in art. 6 lid 2 EVRM de onschuldpresumptie vastgelegd, waarin is bepaald dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. De onschuldpresumptie is één van de kernwaarden van het strafrecht. Iemand wordt voor onschuldig gehouden, totdat de verdachte onherroepelijk is veroordeeld. Het wetsvoorstel lijkt op het eerste gezicht geen recht te doen aan de 9 Memorie van Toelichting. p. 8. 9

10 onschuldpresumptie, omdat de verdachte het hoger beroep (mits voldaan aan art. 557a Sv) niet in vrijheid mag afwachten als hij is veroordeeld voor een gevangenisstraf van een jaar of meer, ondanks dat de verdachte rechtmatig is veroordeeld. De onschuldpresumptie hangt immers samen met een onherroepelijke veroordeling. Er is sprake van een onherroepelijke veroordeling als er geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat voor de verdachte. 1.3 Onderzoeksdoel In dit onderzoek wordt het initiatiefwetsvoorstel met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen getoetst aan art. 5 en 6 EVRM en aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hiervoor wordt allereerst een beschrijving gegeven van de (in beginsel) schorsende werking van het aanwenden van rechtsmiddelen op grond van art. 557 Sv. Op grond hiervan wordt geschetst welke veranderingen het wetsvoorstel met zich meebrengt. Aan de hand van de Memorie van Toelichting worden de beweegredenen voor het initiatiefwetsvoorstel beschreven. Dit is van belang, omdat hieruit blijkt waarom de initiatiefnemer van mening is dat art. 557a Sv noodzakelijk is in het Nederlandse strafproces en wat het doel is van de voorgestelde wetswijziging. Op het eerste gezicht lijkt dit initiatiefwetsvoorstel inbreuk te maken op art. 5 EVRM en art. 6 lid 2 EVRM. Daarom wordt vanuit het EVRM nader bekeken en onderzocht op welke wijze het recht op vrijheid en de onschuldpresumptie gewaarborgd zijn. De uitleg van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) ten aanzien van de verdragsbepalingen vervult hierin een grote rol met betrekking tot deze waarborgen. Aan de hand hiervan wordt geconcludeerd of de dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen binnen de grenzen van het EVRM valt. In het verlengde hiervan wordt eveneens onderzocht op welke wijze de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen geschiedt in Duitsland, Frankrijk, Noorwegen en Engeland. In de Memorie van Toelichting wordt reeds ingegaan op deze rechtsstelsels, omdat Frankrijk, Noorwegen en Engeland (een vorm van) dadelijke uitvoerbaarheid kennen. Uit de Memorie 10

11 van Toelichting blijkt dat het Duitse rechtsstelsel daarentegen geen vorm van dadelijke uitvoerbaarheid kent, maar dit wordt verder niet toegelicht. Slechts de positieve kanten van de dadelijke uitvoerbaarheid die dit initiatiefwetsvoorstel ondersteunen worden besproken in de Memorie van Toelichting, maar contra-argumenten worden niet genoemd. Dit onderzoek belicht ook de contra-argumenten. De nadere uitwerking hiervan draagt bij aan een goede afweging van voor- en tegenargumenten. Daarnaast zijn voornoemde landen net zoals Nederland aangesloten bij de Raad van Europa, waardoor het EVRM ook bindend is voor deze lidstaten. Deze lidstaten dienen hun wetgeving ook te conformeren aan art. 5 en art. 6 lid 2 EVRM. Uit deze rechtsvergelijking blijkt dat deze lidstaten de uitspraken van het EHRM op verschillende wijzen interpreteren en hoe deze lidstaten concreet gestalte hebben gegeven aan de (vormen van) dadelijke uitvoerbaarheid. Bovendien kan uit deze rechtsvergelijking inspiratie worden geput voor de Nederlandse wetgeving. Ten slotte wordt dit wetsvoorstel getoetst aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Van belang hierbij is de vraag of het doel dat de initiatiefnemer voor ogen heeft kan worden behaald door middel van dit wetsvoorstel. Vervolgens wordt getoetst of er geen minder bezwarende alternatieven aanwezig zijn. Aan de hand van dit onderzoek wordt uiteindelijk een antwoord gegeven op onderstaande onderzoeksvraag. 1.4 Onderzoeksvraag en deelvragen Uit de probleemomschrijving blijkt dat dit wetsvoorstel wellicht inbreuk maakt op enkele waarborgen die zijn opgenomen in het EVRM. Daarnaast wordt getoetst of het doel van de initiatiefnemer kan worden bereikt door middel van dit wetsvoorstel of dat er wellicht andere minder bezwarende alternatieven voorhanden zijn. Naar aanleiding daarvan ben ik tot de volgende onderzoeksvraag gekomen: Hoe verhoudt het initiatiefwetsvoorstel met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen zich met art. 5 en 6 EVRM en de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit? 11

12 Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, wordt er in het onderzoek antwoord gegeven op de volgende deelvragen: 1. Op welke wijze is de tenuitvoerlegging van straffen tot op heden geregeld in Nederland? 2. Wat houdt het wetsvoorstel dadelijke tenuitvoerlegging in? 3. Wat houden art. 5 EVRM en art. 6 lid 2 EVRM in? 4. Hoe oordeelt het EHRM over de dadelijke tenuitvoerlegging? 5. Is het in andere lidstaten die aangesloten zijn bij de Raad van Europa al wel mogelijk om gevangenisstraffen dadelijk ten uitvoer te leggen? 6. Voldoet dit wetsvoorstel aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit? 1.5 Theoretisch kader Artikel 557a Sv is het uitgangspunt voor deze scriptie, aangezien dit artikel dadelijke tenuitvoerlegging mogelijk maakt. Artikel 557 Sv is ook van belang, omdat in dit artikel is bepaald dat een beslissing niet ten uitvoer mag worden gelegd, indien er nog een gewoon rechtsmiddel openstaat. Dit wetsvoorstel wordt vervolgens getoetst aan art. 5 EVRM (het recht op vrijheid) en aan art. 6 lid 2 EVRM (onschuldpresumptie), met als doel een oordeel te vellen over het wetsvoorstel. In de Memorie van Toelichting 10 wordt al ingegaan op de dadelijke tenuitvoerlegging in enkele andere Europese landen, namelijk: Engeland, Frankrijk en Noorwegen. In Engeland is de dadelijke tenuitvoerlegging het uitgangspunt. In Frankrijk en Noorwegen is in eerste instantie vereist dat het vonnis onherroepelijk is, maar zijn er wel enkele mogelijkheden tot dadelijke tenuitvoerlegging. In Duitsland ontbreekt de mogelijkheid van dadelijke uitvoerbaarheid. De initiatiefnemers gaan wel in op de landen waar de dadelijke tenuitvoerlegging mogelijk is, maar laten de redenen waarom Duitsland geen dadelijke tenuitvoerlegging kent achterwege. Daarom wordt hier onderzocht waarom Duitsland geen dadelijke tenuitvoerlegging kent. Daarnaast wordt in de Memorie van Toelichting dit wetsvoorstel ook al bekeken in het licht van het EVRM. De initiatiefnemers komen tot de conclusie dat er in beginsel geen bezwaren bestaan tegen de dadelijke uitvoerbaarheid van rechterlijke beslissingen. Desondanks wordt dit wetsvoorstel opnieuw bekeken in het licht van 10 Memorie van Toelichting, p. 8 e.v. 12

13 het EVRM, omdat enkele argumenten van de initiatiefnemer onvoldoende onderbouwd zijn. Mijns inziens bestaan er wel degelijk bezwaren tegen de dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen. Ter illustratie: de initiatiefnemer beroept zich op een uitspraak van het EHRM met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van fiscale boetes, om daarmee zijn argument te staven dat de dadelijke uitvoerbaarheid van in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraffen niet in strijd is met het EVRM. 1.6 Onderzoeksmethoden Literatuuronderzoek De meeste informatie wordt verkregen door middel van literatuuronderzoek. In deze scriptie staat het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de dadelijke tenuitvoerlegging van straffen centraal. Daarnaast is het ook van belang om art. 557 Sv uit te werken, omdat het wetsvoorstel ervoor zorgt dat het aanwenden van een gewoon rechtsmiddel geen schorsende werking meer heeft. Het wetsvoorstel is ter consultatie aan een aantal instanties voorgelegd en daarom worden deze adviezen eveneens besproken. Literatuuronderzoek is ook van belang met betrekking tot art. 5 EVRM en art. 6 lid 2 EVRM en de rechtsvergelijking met Frankrijk, Noorwegen, Engeland en Duitsland. Jurisprudentieonderzoek In deze scriptie staan art. 5 EVRM en art. 6 lid 2 EVRM centraal. Deze artikelen zijn verder ingevuld door uitspraken van het EHRM. Hierdoor kan een kader worden geschetst van deze twee artikelen. Ook is het van belang om te kijken naar uitspraken van het EHRM tot dadelijke uitvoerbaarheid. Hieruit vloeien een aantal eisen voort, waaraan het wetsvoorstel getoetst wordt in deze scriptie. 1.7 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie Maatschappelijke relevantie De maatschappelijke relevantie blijkt uit het feit dat het een actueel politiek vraagstuk betreft. Het conceptwetsvoorstel is op 19 september 2013 ter advisering aangeboden aan de Raad voor de Rechtspraak, de Nederlandse vereniging voor de rechtspraak, het College van procureurs- 13

14 generaal van het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, de Nederlandse orde van advocaten, de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en de reclasseringsinstellingen. 11 De dadelijke tenuitvoerlegging heeft al geleid tot enige discussie in de literatuur, waaruit het maatschappelijk belang blijkt. Op dit moment is nog niet duidelijk wat de status is van dit initiatiefwetsvoorstel. Het lijkt erop dat de initiatiefnemer nog steeds voornemens is de dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen te laten opnemen in het Wetboek van Strafvordering. Dit blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de het wetsvoorstel Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. 12 Hierin staat vermeld dat er sprake is van samenloop met meerdere wetsvoorstellen, waaronder het wetsvoorstel met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen. Daarom wordt ervoor gekozen om deze wetsvoorstellen niet te regelen door een samenloopbepaling, maar om deze wetsvoorstellen bij een aparte wet door te voeren. 13 Uit het feit dat de dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen wordt genoemd in dit vrij recente wetsvoorstel blijkt dat dit initiatiefwetsvoorstel nog steeds op de politieke agenda staat. Wetenschappelijke relevantie De dadelijke tenuitvoerlegging van straffen is een nieuw fenomeen in het Nederlandse strafrecht. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de dadelijke tenuitvoerlegging. De resultaten uit dit onderzoek kunnen leiden tot nieuwe inzichten en zullen nieuwe kennis aan de wetenschap toevoegen. Het initiatiefwetsvoorstel raakt aan fundamentele beginselen van het strafrecht, zoals de onschuldpresumptie en het recht op vrijheid. Zo betoogt mr. T. Spronken (Advocaat- Generaal bij de Hoge Raad) dat dit initiatiefwetsvoorstel op gespannen voet staat met art. 6 lid 2 EVRM en raadt hij af om het plan van de dadelijke tenuitvoerlegging uit te voeren. 14 Bovendien wordt in deze scriptie belicht hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De wetenschappelijke kennis over dit onderwerp wordt uitgebreid door dit onderzoek nadat antwoord is gegeven op de onderzoeksvraag. 11 Memorie van Toelichting, p Kamerstukken II , , p. 138 e.v. 13 Kamerstukken II , , p Spronken

15 1.8 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt de huidige stand van zaken besproken, waarbij art. 557 Sv aan bod komt, waarin is bepaald dat zolang nog een gewoon rechtsmiddel kan worden aangewend, rechterlijke beslissingen nog niet ten uitvoer mogen worden gelegd. Het aanwenden van een gewoon rechtsmiddel heeft schorsende werking. In hoofdstuk 3 wordt het initiatiefwetsvoorstel besproken. Het wetsvoorstel is ter advisering aan een aantal instellingen voorgelegd. Ook deze adviezen zullen kort worden belicht in dit hoofdstuk. Vervolgens komt in hoofdstuk 4 het EVRM aan bod, waarbij wordt ingegaan op art. 5 en art. 6 lid 2 EVRM. Ook wordt een aantal uitspraken van het EHRM genoemd, waaruit blijkt welke eisen het EHRM stelt aan de dadelijke uitvoerbaarheid van strafrechtelijke sancties. In hoofdstuk 5 wordt een kleine rechtsvergelijking worden gemaakt met Noorwegen, Frankrijk, Engeland en Duitsland. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op reeds bestaande mogelijkheden in de Nederlandse strafwetgeving, waarbij aandacht wordt besteed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 antwoord gegeven op de hoofdvraag door middel van een conclusie. 15

16 Hoofdstuk 2: Huidige stand van zaken 2.1 Schorsende werking aanwenden rechtsmiddelen (art. 557 Sv) In art. 557 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is het volgende vastgelegd: voor zoover niet anders is bepaald, mag geen beslissing worden ten uitvoer gelegd, zoolang daartegen nog eenig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zoo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist. Dit artikel behoeft enige uitleg, voordat kan worden overgegaan tot bespreking van de gangbare toepassing hiervan en van de uitzonderingen hierop. Met beslissing wordt bedoeld rechterlijke beslissing, zoals volgt uit het systeem van het wetboek. 15 Boek V van het Wetboek van Strafvordering vangt immers aan met de bepaling dat de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen geschiedt door het openbaar ministerie dan wel op voordracht van deze door Onze Minister. Dit heeft tot gevolg dat een rechterlijke beslissing pas ten uitvoer kan worden gelegd, zodra deze onherroepelijk is geworden. Totdat deze beslissing onherroepelijk is geworden, heeft de rechterlijke beslissing opschortende werking, behoudens enkele uitzonderingen, zoals neergelegd in de daaropvolgende leden. Het Nederlandse strafproces kent een gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Enerzijds bestaan de gewone rechtsmiddelen en anderzijds de buitengewone rechtsmiddelen. Een rechterlijke beslissing is nog niet onherroepelijk in de periode dat er nog een gewoon rechtsmiddel openstaat of dat dit reeds is aangewend, maar dat deze nog niet is ingetrokken dan wel op beslist. Met gewoon rechtsmiddel wordt bedoeld: hoger beroep en beroep in cassatie. Deze rechtsmiddelen hebben als doel om op te komen tegen uitspraken die niet in kracht van gewijsde zijn gegaan. 16 Zowel het openbaar ministerie als de verdachte heeft de bevoegdheid om een rechtsmiddel aan te wenden, mits is voldaan aan de vereisten die uit art. 404 Sv e.v. en art. 427 Sv e.v. voortvloeien. Daarnaast kent de wet ook de mogelijkheid van buitengewone rechtsmiddelen, te weten herziening en cassatie in het belang der wet. Het aanwenden van deze buitengewone 15 WvSv, A.I. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., artikel 557 Sv, aant Corstens 2014, p

17 rechtsmiddelen staat toepassing van art. 557 Sv niet in de weg. Buitengewone rechtsmiddelen blijven in dit onderzoek buiten beschouwing. Indien wordt gesproken van rechtsmiddelen, worden de gewone rechtsmiddelen bedoeld. In lid 2 van art. 557 Sv is bepaald dat de tenuitvoerlegging van het vonnis of arrest kan geschieden na betekening van de mededeling als bedoeld in artikel 366 Sv. Een dergelijke mededeling dient te worden gedaan indien het vonnis of arrest is uitgesproken, terwijl de verdachte afwezig is. In de laatste volzin van het tweede lid wordt vermeld dat door hoger beroep of beroep in cassatie de tenuitvoerlegging wordt geschorst of wordt opgeschort. Ingevolge lid 3 van art. 557 Sv gelden een aantal uitzonderingen op de laatste volzin van het tweede lid. De schorsing of opschortende werking van de tenuitvoerlegging nadat hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld, geldt niet voor (1) bevelen bij het vonnis of arrest verleend, die dadelijk uitvoerbaar zijn of (2) indien naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat dat het rechtsmiddel na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn is aangewend, tenzij op verzoek van degene die het middel aanwendde, en na zijn verhoor, indien hij dit bij het verzoek heeft gevraagd, de voorzieningenrechter van het gerechtshof of de rechtbank anders bepaalt. Onder de in 1 van lid 3 bedoelde bevelen worden verstaan: beschikkingen met betrekking tot de voorlopige hechtenis (art. 73 lid 1 en art. 86 lid 5 Sv). Op dit moment zijn bijvoorbeeld bevelen tot voorlopige hechtenis, TBS met voorwaarden en een voorwaardelijke veroordeling al dadelijk uitvoerbaar. Dit geldt eveneens voor de beslissingen tot schorsing van de voorlopige hechtenis tot opheffing daarvan en die tot wijziging van beslissingen tot schorsing (vgl. art. 86 lid 5 Sv). In de volgende paragrafen zullen de reeds bestaande mogelijkheden van dadelijke tenuitvoerlegging van bepaalde sancties worden besproken. Ook wordt verder ingegaan op de gevolgen voor de voorlopige hechtenis indien een rechtsmiddel wordt aangewend. Het tweede onderdeel van lid 3 heeft betrekking op het te laat instellen van een rechtsmiddel. Dan blijft de opschortende dan wel schorsende werking van het aanwenden van een rechtsmiddel buiten toepassing, maar het openbaar ministerie moet wel rekening houden met het feit dat de omstandigheden die de termijnoverschrijding hebben veroorzaakt buiten de invloedssfeer van de verdachte kunnen vallen T&C Strafvordering, commentaar op artikel 557 Sv, p

18 Op grond van art. 557 Sv kan worden geconcludeerd dat het aanwenden van een rechtsmiddel in beginsel schorsende dan wel opschortende werking heeft, tenzij er sprake is van een van de uitzonderingen zoals genoemd in lid 3. Het Nederlandse strafrecht kent daarnaast nog een aantal gevallen, waarbij de strafrechtelijke sanctie dadelijk uitvoerbaar is. In de volgende paragraaf komt dit aan bod. 2.2 Reeds bestaande mogelijkheden tot dadelijke uitvoerbaarheid In het Nederlandse strafproces bestaat sinds enkele jaren een aantal mogelijkheden tot dadelijke uitvoerbaarheid van enkele strafrechtelijke sancties. Bij Wet van 1 juli zijn in art. 38 Sr twee nieuwe leden (lid 6 en lid 7) toegevoegd. Met dit wetsvoorstel wordt getracht om de veiligheid van de samenleving te waarborgen en effectiever gebruik te maken van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. 19 In art. 38 lid 6 Sr is bepaald dat de rechter op vordering van de officier van justitie of ambtshalve kan bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. De reden hiervoor is dat uit onderzoek is gebleken dat het vaak voorkomt dat er een toezichtloze periode is tussen de beëindiging van de voorlopige hechtenis en de tbs met voorwaarden. 20 De rechter dient de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden te bevelen, waardoor de onmiddellijke tenuitvoerlegging wordt gerechtvaardigd. Vanaf 1 juli 2013 is er een lid toegevoegd aan art. 38 Sr, waardoor opheffing van de dadelijke tenuitvoerlegging door de appelrechter mogelijk is gemaakt. 21 Voorheen ontbrak de mogelijkheid tot opheffing van de dadelijke tenuitvoerlegging door de appelrechter. Uit rechtspraak van het EHRM blijkt dat er 18 Wet van 1 juli 2010 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (Aanpassing tbs met voorwaarden), Stb. 2010/270, p Kamerstukken II 2008/09, , nr. 3, p Kamerstukken II 2008/09, , nr. 3, p. 7 e.v. 21 Wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten, Stb. 2012/410, p

19 een mogelijkheid moet zijn tot opheffing van de dadelijke tenuitvoerlegging. 22 Anders bestaat een te groot risico dat inbreuk wordt gemaakt op de onschuldpresumptie. Met ingang van 1 april 2012 is het mogelijk gemaakt dat rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregelen (38v Sr) en bijzondere voorwaarden (14e lid 1 Sr) dadelijk uitvoerbaar zijn. Het is mogelijk dat de rechter bepaalt dat de straf of een gedeelte van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd (volgens art. 14a Sr). Hieraan worden algemene voorwaarden gekoppeld zoals blijkt uit art. 14c lid 1 Sr en kunnen ook bijzondere voorwaarden zoals genoemd in art. 14c lid 2 Sr worden gekoppeld, wat leidt tot een voorwaardelijke veroordeling. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden op grond van art. 14d Sr. Bij Wet van 17 november is het huidige art. 14e Sr voorgesteld dat betrekking heeft op art. 14a Sr. Deze wetswijziging maakt het mogelijk dat de op grond van art. 14c gestelde voorwaarden en het op grond van art. 14d uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. De dadelijke uitvoerbaarheid van de gestelde voorwaarden en het toezicht kan verstrekkende gevolgen hebben voor de verdachte. 24 Het EHRM heeft in enkele uitspraken bepaald dat dadelijke uitvoerbaarheid in beginsel toelaatbaar is, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. 25 Er dient een belangenafweging plaats te vinden en daarom moet een grond worden opgenomen in het wetsartikel. Als grond is het volgende opgenomen: het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid kan slechts worden gegeven, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bovendien kan dit bevel slechts gegeven worden door de rechter, die daarbij alle omstandigheden kan laten meewegen 22 EHRM 23 juli 2002, 36985/97 (Vastbërga Taxi Aktiebolag en Vulic/Zweden) en EHRM 23 juli 2002, 34619/97 (Janosevic/Zweden) 23 Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, Stb. 2011/545, p Kamerstukken II 2009/10, , nr. 3, p. 3 e.v. 25 EHRM 23 juli 2002, 36985/97 (Vastbërga Taxi Aktiebolag en Vulic/Zweden) en EHRM 23 juli 2002, 34619/97 (Janosevic/Zweden) 19

20 en bestaat de mogelijkheid dat het bevel kan worden opgeheven door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep (art. 14fa lid 8 Sr). 26 Een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (volgens art. 38v Sr) is ook dadelijk uitvoerbaar. Het doel van deze maatregel is het voorkomen van nieuwe strafbare feiten of het beschermen van personen tegen belastend gedrag van de verdachte. 27 Om het voorgaande te bewerkstelligen kan de rechter drie verplichtingen opleggen, te weten: een gebiedsverbod, een contactverbod en een meldplicht. Er zouden niet zodanige nadelen en onomkeerbare gevolgen aan de onmiddellijke uitvoerbaarheid van deze maatregel(en) kleven dat dadelijke uitvoerbaarheid leidt tot een ernstige vrijheidsbeperking. 28 Desondanks wordt de bewegingsvrijheid van de veroordeelde beperkt, terwijl er nog geen onherroepelijk vonnis is. Dit lijkt mij in sommige gevallen onwenselijk, maar ziet slechts op beperking van de bewegingsvrijheid. Art. 38v Sr voorziet wel in een aantal waarborgen voor de verdachte. De rechter kan bij zijn uitspraak bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen (ingevolge art. 38v lid 4 Sr). Ook speelt mee dat alleen de rechter dit kan bevelen en alle omstandigheden van het geval kan laten meewegen en dat dit bevel kan worden opgeheven door de appelrechter. 29 Naast deze bestaande mogelijkheden tot dadelijke uitvoerbaarheid, zijn er ook twee wetsvoorstellen ingediend met betrekking tot de dadelijke tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties, namelijk het Wetsvoorstel Langdurig Toezicht en het initiatiefwetsvoorstel dat strekt ter toevoeging van art. 557a Sv. In het regeerakkoord van 29 oktober is het volgende te lezen: straffen van meer dan twee jaar in eerste aanleg worden direct geëffectueerd, ook al wordt er hoger beroep aangetekend. Bij een delict met slachtoffers geldt dit bij straffen van meer dan een jaar. Dit laatste wetsvoorstel wordt in het volgende hoofdstuk besproken. 26 Kamerstukken II 2009/10, , nr. 3, p Kamerstukken II 2010/11, , nr. 3, p Kamerstukken II 2010/11, , nr. 3, p Kamerstukken II 2010/11, , nr. 3, p Regeerakkoord VVD-PvdA, 29 oktober 2012, p

21 2.3 Deelconclusie Als uitgangspunt in Nederland geldt: het aanwenden van een gewoon rechtsmiddel heeft schorsende werking ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke sanctie (art. 557 Sv). Hierop gelden een aantal uitzonderingen, zoals vermeld in lid 2 en lid 3. De dadelijke uitvoerbaarheid van sancties lijkt een nieuwe trend te worden in het Nederlandse rechtsstelsel. Afgelopen jaren is het mogelijk gemaakt om meerdere strafrechtelijke sancties dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Hierbij kan worden gedacht aan de TBS met voorwaarden (art. 38 Sr), vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38v Sr) en bijzondere voorwaarden (art. 14e lid 1 Sr). Daarnaast is ook een initiatiefwetsvoorstel ingediend met betrekking tot de dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen. Echter, de dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen heeft een heel ander karakter dan voornoemde sancties. De reeds bestaande mogelijkheden van dadelijke tenuitvoerlegging hebben betrekking op vrijheidsbeperking. De verdachte wordt weliswaar beperkt in zijn (bewegings)vrijheid, maar is niet te vergelijken met de dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen. De dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen ziet op vrijheidsbeneming, wat een grotere inbreuk oplevert dan vrijheidsbeperking. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op zowel (de beweegredenen van) het initiatiefwetsvoorstel met betrekking tot de dadelijke tenuitvoerlegging als op de tot op heden uitgebrachte adviezen van instanties. 21

22 Hoofdstuk 3: Wetsvoorstel 3.1 Wetsvoorstel dadelijke tenuitvoerlegging In het regeerakkoord van 29 oktober werd reeds vermeld dat men streeft naar een slagvaardig en doeltreffend strafrecht. Eén van de middelen om dit te bewerkstelligen is om straffen van meer dan twee jaar in eerste aanleg direct te effectueren, ook al wordt hoger beroep aangetekend. Indien sprake is van een slachtoffer en de rechter legt ten minste één jaar gevangenisstraf op, dan kan de gevangenisstraf dadelijk ten uitvoer worden gelegd. Dit heeft geleid tot een initiatiefwetsvoorstel waardoor een straf al kan worden uitgevoerd, voordat de uitspraak onherroepelijk is geworden. Het initiatiefwetsvoorstel strekt ter toevoeging van een nieuw artikel in het Wetboek van Strafvordering, namelijk art. 557a Sv: 1. Rechterlijke beslissingen waarbij ten minste één jaar gevangenisstraf is opgelegd, zijn dadelijk uitvoerbaar. De eerste volzin is niet van toepassing indien minder dan twee jaar gevangenisstraf is opgelegd en er geen sprake is van een slachtoffer. 2. De tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf op grond van het eerste lid heft een in de desbetreffende zaak ten aanzien van de verdachte gegeven bevel tot voorlopige hechtenis van rechtswege op. 3. Het gerechtshof dat kennisneemt van het hoger beroep kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de verdachte de dadelijke uitvoerbaarheid schorsen. Artikel 88 is van overeenkomstige toepassing. 4. Het gerechtshof kan te allen tijde de opheffing van de schorsing bevelen. Alvorens daartoe over te gaan, hoort de rechter het openbaar ministerie en zo mogelijk de verdachte en kan hij te dien einde, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, de dagvaarding van de verdachte gelasten. 5. De schorsing eindigt van rechtswege bij de einduitspraak in hoger beroep. 6. Indien de zaak eindigt zonder oplegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, kan het gerechtshof dat kennis heeft genomen van het hoger beroep, op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding ten laste van de staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van het eerste lid. De artikelen 89, eerste lid, tweede volzin, derde lid, vierde en zesde lid, en 90 tot en met 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing. 31 Regeerakkoord VVD-PvdA, 29 oktober 2012, p

23 De beweegredenen van de initiatiefnemer zullen in de volgende paragraaf worden uitgewerkt. 3.2 Memorie van Toelichting Volgens de initiatiefnemer is de dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen noodzakelijk om meerdere redenen. Het is allereerst van belang dat een strafrechtelijke beslissing zo snel mogelijk wordt uitgevoerd, zodat er een heldere en nauwe relatie tussen het plegen van een delict, de berechting en de straf bestaat. 32 Dit zal ten goede komen aan de geloofwaardigheid van het Nederlandse strafrechtssysteem en het vertrouwen in de rechtsstaat. Daarom wil men voorkomen dat een groot tijdsverloop ontstaat tussen de veroordeling en de tenuitvoerlegging van de straf. Een groot tijdsverloop zal ervoor zorgen dat er voor veroordeelden meer gelegenheid is om zich te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de straf. Bovendien kunnen veroordeelden dan ook nog niet beginnen met resocialisatie en re-integratie en leidt dit tijdsverloop tot frustratie en onbegrip bij slachtoffers en nabestaanden. 33 Daarnaast zal dit nieuwe wetsartikel ervoor zorgen dat een straf daadwerkelijk wordt uitgevoerd, zodat daders hun straf niet ontlopen. De initiatiefnemer stelt voorts dat in het (straf)recht reeds andere mogelijkheden bestaan tot dadelijke tenuitvoerlegging. Enkele mogelijkheden tot dadelijke tenuitvoerlegging zijn reeds besproken in paragraaf 2.2. De initiatiefnemer benoemt ook enkele risico s die kleven aan het invoeren van dit initiatiefwetsvoorstel. Het kan namelijk voorkomen dat personen in eerste aanleg zijn veroordeeld en dat zij in hoger beroep worden vrijgesproken. Deze personen zijn in eerste aanleg ten onrechte veroordeeld en de executie kan achteraf niet meer ongedaan worden gemaakt. Het instellen van hoger beroep heeft in beginsel schorsende werking, omdat als uitgangspunt geldt dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat ten aanzien van verdachten onherstelbare maatregelen worden genomen. 34 De initiatiefnemer stelt daarom voor dat art. 89 Sv (recht op schadevergoeding) ook zal gelden voor personen die ten onrechte 32 Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p

24 zijn veroordeeld tot een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf die al (deels) is geëxecuteerd op grond van art. 557a Sv. De initiatiefnemer noemt ook enkele cijfers met betrekking tot de gevangenisstraffen. Jaarlijks worden ruim gevangenisstraffen opgelegd, waarvan in 11 % van de gevallen een gevangenisstraf van een jaar of meer wordt opgelegd. Op 13 januari wachten lopende zaken op executie, waarbij in 628 openstaande zaken een gevangenisstraf van een jaar of meer is opgelegd. Voorts leidt hoger beroep in 8 à 9 % van de gevallen tot vrijspraak. Door de Erasmus Universiteit Rotterdam is onder begeleiding van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (hierna: WODC) een onderzoek gedaan naar de Vergroting van de slagvaardigheid van het strafrecht; een rechtsvergelijkend perspectief. 36 In dit onderzoeksrapport wordt ook rechtsvergelijkend onderzoek gedaan naar de dadelijke tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen in Noorwegen, Frankrijk, Engeland en Duitsland. De initiatiefnemer stelt dat in Engeland de dadelijke tenuitvoerlegging van vonnissen het uitgangspunt is. 37 In Engeland wordt in beginsel door één instantie berecht en is er geen sprake van een integrale nieuwe behandeling in beroep, omdat men alleen in beroep kan indien verlof wordt verleend. Dit verlof wordt alleen verleend als de veroordeling volgens de appelrechter unsafe was. 38 In Frankrijk geldt als uitgangspunt dat een sanctie pas ten uitvoer kan worden gelegd als het vonnis onherroepelijk is. 39 Er bestaan wel vormen van dadelijke tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties (dagboete, burgerschapsstage, ontzetting van bepaalde rechten, werkstraf, schadevergoeding en enkele andere bijkomende straffen). Voorts kunnen enkele bijzondere vormen van tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf dadelijk ten uitvoer worden gelegd (zoals elektronisch toezicht en tenuitvoerlegging in gedeeltes). 40 In Noorwegen is ook de hoofdregel dat een vonnis pas ten uitvoer kan worden 35 Kamerstukken II , VI, nr. 90, p Bleichrodt, Mevis & Volker Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p

25 gelegd als het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. 41 Van deze hoofdregel kan worden afgeweken, als de verdachte hierom verzoekt en het openbaar ministerie hiermee instemt. Voorwaardelijke veroordeling met ondertoezichtstelling kan ook dadelijk ten uitvoer worden gelegd in geval van een bekennende verdachte, die instemt met de dadelijke tenuitvoerlegging. Ten slotte bespreekt de initiatiefnemer in de Memorie van Toelichting de dadelijke tenuitvoerlegging in het licht van het EVRM en dan in het bijzonder art. 5 EVRM (recht op vrijheid) en art. 6 lid 2 EVRM (onschuldbeginsel). 42 Allereerst wordt art. 5 EVRM besproken. Dit artikel bepaalt dat een ieder recht heeft op vrijheid behalve indien die persoon op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een bevoegde rechter (lid 1 onder a). De initiatiefnemer vermeldt dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) in de zaak Wemhoff v. Duitsland van 27 juni 1968 heeft bepaald dat deze uitzondering ook kan gelden indien sprake is van de tenuitvoerlegging van een nog niet onherroepelijke gevangenisstraf. Ook in geval van een onherroepelijke gevangenisstraf kan er sprake zijn van rechtmatige detentie in de zin van art. 5 lid 1 EVRM. 43 Vervolgens wordt de dadelijke tenuitvoerlegging in het licht van het onschuldbeginsel toegelicht. Volgens het onderzoeksrapport van de WODC 44 is de dadelijke uitvoerbaarheid als zodanig niet in strijd met art. 6 lid 2 EVRM. In verschillende Europese landen bestaan mogelijkheden tot dadelijke tenuitvoerlegging. De initiatiefnemer noemt twee uitspraken van het EHRM met betrekking tot het innen van fiscale boetes voordat een rechter uitspraak heeft gedaan (EHRM 23 juli 2002, Västberga Taxi Aktiebolag en Vulic v. Zweden en EHRM 23 juli 2002, Janosevic v. Zweden). Het onderzoeksrapport van de WODC leidt uit deze uitspraken af dat er in beginsel geen bezwaar is tegen dadelijke uitvoerbaarheid, maar dat de uitspraken van het EHRM wel nopen tot terughoudendheid en het maken van een belangenafweging. 45 Zo zal een mogelijkheid tot het ongedaan maken van de gevolgen van de dadelijke tenuitvoerlegging moeten bestaan, zoals schadevergoeding. 41 Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p Bleichrodt, Mevis & Volker 2012, p Memorie van Toelichting, p

26 De initiatiefnemer komt tot de conclusie dat de dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen niet leidt tot schending van art. 5 en art. 6 lid 2 EVRM. 3.3 Consultatie Het conceptwetsvoorstel is voorgelegd ter consultatie aan de Raad voor de Rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak, het College van procureurs-generaal van het openbaar ministerie, de Nationale Politie, de Nederlandse Orde van Advocaten, de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en de reclasseringsinstellingen. Inmiddels hebben enkele instanties hierop gereageerd. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming adviseert om het conceptwetsvoorstel niet in te dienen, omdat minder ingrijpende en trefzekere oplossingen voorhanden zijn. 46 Deze alternatieven kunnen ook het doel van de dadelijke tenuitvoerlegging bereiken. Naast principiële bezwaren, zijn ook risico s (zoals het niet verschijnen van verdachten op de terechtzitting) verbonden aan de dadelijke tenuitvoerlegging. 47 De Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak (hierna: NVvR) plaatst ook enkele kanttekeningen bij dit initiatiefwetsvoorstel. De NVvR vindt de schadevergoeding ex art. 89 Sv ontoereikend in het geval van reeds ondergane gevangenisstraffen en is niet overtuigd van de noodzaak en de urgentie van de voorgestelde regeling. 48 Bovendien vraagt de NVvR zich af of dit voorstel een wezenlijke bijdrage zal leveren aan het terugdringen van het aantal voor executie gereedstaande gevangenisstraffen. 49 Ook de rechtsvergelijking met Engeland, Noorwegen en Frankrijk en de rechtspraak van het EHRM vindt de NVvR niet overtuigend. 50 De inhoud van de adviezen van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Raad voor de Rechtspraak wordt uitgewerkt in de volgende paragrafen. 46 Advies RSJ, brief d.d. 22 november 2013, p Advies RSJ, brief d.d. 22 november 2013, p Advies NVvR, De Wetenschappelijke Commissie, brief d.d. 10 december 2013, p Advies NVvR, De Wetenschappelijke Commissie, brief d.d. 10 december 2013, p Advies NVvR, De Wetenschappelijke Commissie, brief d.d. 10 december 2013, p

27 3.3.1 Nederlandse Orde van Advocaten De Adviescommissie Strafrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de Adviescommissie) heeft op 11 november 2013 advies uitgebracht met betrekking tot dit wetsvoorstel. Allereerst gaat de Adviescommissie in op de overweging in de Memorie van Toelichting dat een deel van de personen die nog een vrijheidsstraf heeft openstaan, zich onvindbaar maakt voor politie en justitie 51. Echter, in de Memorie van Toelichting wordt dit niet verder gespecificeerd en dat roept vragen op bij de Adviescommissie. Ten tweede 52 stelt de Adviescommissie dat dit wetsvoorstel slechts betrekking heeft op een gering aantal gevallen, zoals blijkt uit de cijfers in de Memorie van Toelichting. Dit wetsvoorstel pakt zodoende niet de werkelijke oorzaak van het probleem aan. Bovendien is de Adviescommissie van mening dat dit wetsvoorstel in strijd is met de onschuldpresumptie. 53 De initiatiefnemer noemt in de Memorie van Toelichting een uitspraak, die betrekking heeft op het opleggen van fiscale boetes, voordat een rechter daarover uitspraak heeft gedaan. Volgens de Adviescommissie is de vrijheidsbeneming niet te compenseren met een schadevergoeding, omdat dit de betrokkene niet terug brengt in de oorspronkelijke positie. 54 Vrijheid is een kostbaar en onvervangbaar goed dat zich er niet voor leent om op voorhand calculerend te worden vervangen door een financiële compensatie, aldus de Adviescommissie. 55 Daarnaast is de financiële compensatie ex art. 557 lid 6 Sv onvoldoende, omdat volgens de wettekst blijkt dat hier alleen sprake van kan zijn indien de zaak eindigt zonder oplegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Er wordt met geen woord gerept over de mogelijkheid dat de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel lager kan uitvallen nadat de verdachte in hoger beroep is gegaan. De Adviescommissie is van mening dat dit wetsvoorstel sowieso in strijd is met de onschuldpresumptie. 56 Bovendien acht de Adviescommissie dit wetsvoorstel in strijd met het argument dat dadelijke tenuitvoerlegging zal leiden tot positieve gedragsbeïnvloeding. Ter illustratie noemt de Adviescommissie dat het kan zijn dat de rechter voordat de eerste zitting is 51 Memorie van Toelichting, p Advies NOvA, Adviescommissie Strafrecht, brief d.d. 11 november 2013, p Advies NOvA, Adviescommissie Strafrecht, brief d.d. 11 november 2013, p Advies NOvA, Adviescommissie Strafrecht, brief d.d. 11 november 2013, p Advies NOvA, Adviescommissie Strafrecht, brief d.d. 11 november 2013, p Advies NOvA, Adviescommissie Strafrecht, brief d.d. 11 november 2013, p

28 geweest de voorlopige hechtenis reeds heeft geschorst. De rechter maakt een zorgvuldige belangenafweging (de afweging van de persoonlijke belangen van de verdachte en het belang van de maatschappij) indien deze de voorlopige hechtenis schorst. De dadelijke tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf doorkruist volgens de Adviescommissie deze mogelijkheden om het gedrag en de situatie van de verdachte positief te beïnvloeden. 57 De Adviescommissie geeft ook aan dat dadelijke tenuitvoerlegging in de landen zoals genoemd in de Memorie van Toelichting niet de hoofdregel is. Bovendien bestaan er volgens de Adviescommissie reeds andere wettelijke mogelijkheden om dit probleem aan te pakken. 58 Men kan daarbij denken aan het alsnog toepassen van voorlopige hechtenis (op grond van art. 75 lid 2 Sv) en het bevel tot gevangenneming door het hof op zitting in hoger beroep (op grond van art. 75 lid 1 Sv) indien de verdachte na het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg nog een onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf moet uitzitten. Ten slotte noemt de Adviescommissie dat de legitimiteit van de tweede instantie (de beroepsinstantie) wordt aangetast en dit leidt zodoende ook tot aantasting van het strafsysteem. 59 Het heeft dan niet veel zin om in hoger beroep te gaan voor de verdachten. Zij zijn immers al veroordeeld in eerste aanleg en zitten de straf al uit. Er wordt afbreuk gedaan aan berechting in twee feitelijke instanties. De Adviescommissie adviseert de initiatiefnemer om dit wetsvoorstel niet in te dienen Raad voor de rechtspraak De Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad) deelt de opvatting van de initiatiefnemer niet, dat het initiatiefwetsvoorstel noodzakelijk, effectief en verenigbaar is met het EVRM. De Raad gebruikt de volgende argumenten ten aanzien van de noodzaak en effectiviteit. De Raad stelt: de omvang van het vermeende tenuitvoerleggingstekort is onbekend. 60 In de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat op dit moment 628 zaken openstaan, waarin de verdachte is veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf of meer. De Raad verwijst daarop naar de brief aan de 57 Advies NOvA, Adviescommissie Strafrecht, brief d.d. 11 november 2013, p Advies NOvA, Adviescommissie Strafrecht, brief d.d. 11 november 2013, p Advies NOvA, Adviescommissie Strafrecht, brief d.d. 11 november 2013, p Advies RvdR, brief d.d. 22 november 2013, p

29 Tweede Kamer van 25 februari 2013, waaruit blijkt dat een deel van deze 628 zaken ontstaat uit zachte onttrekkingen, een deel uit illegale en/of criminele vreemdelingen en een deel uit de reguliere werkvoorraad van de opsporing. Uit de Memorie van Toelichting blijkt niet welk deel van deze 628 zaken onder één van deze categorieën valt. Bovendien is de doorlooptijd van deze zaken onbekend. De Raad zet daarnaast ook vraagtekens bij de stelling dat dit wetsvoorstel leidt tot vermindering van de kans op uitval van veroordeelden die tijdens het hoger beroep niet gedetineerd zijn. Dit wetsvoorstel kan ertoe leiden dat de verdachten zich onvindbaar zullen houden en/of dat ze niet naar de uitspraak zullen komen. Bovendien wordt er volgens de Raad in de Memorie van Toelichting geen aandacht besteed aan reeds bestaande mogelijkheden om dit probleem aan te pakken. In de Memorie van Toelichting wordt ook als argument gebruikt, dat veroordeelden pas na detentie kunnen beginnen met resocialisatie en re-integratie, maar volgens de Raad blijkt het tegendeel uit de wetgeving en de praktijk. Daarnaast wordt juist afbreuk gedaan aan het vertrouwen in de rechtsstaat, omdat dit wetsvoorstel (ondanks dat het kan leiden tot verkleining van de kans op uitval) de kans vergroot dat men onterecht vast komt te zitten. Vervolgens gaat de Raad in op de verhouding van dit initiatiefwetsvoorstel tot het EVRM. De Raad concludeert dat niet wordt voldaan aan de door het EHRM gestelde eisen van terughoudendheid en belangenafweging. De vrijheidsstraf is onherstelbaar én ingrijpend. Dat noopt daarom tot grote terughoudendheid bij eventuele toepassing daarvan zolang deze straf nog niet onherroepelijk is geworden. 61 De Memorie van Toelichting gaat hier verder niet op in. De reikwijdte van dit voorstel is ook niet duidelijk gespecificeerd. Het EHRM vereist naast de terughoudendheid ook dat belangenafweging plaatsvindt. De initiatiefnemer maakt onderscheid tussen de belangen van het slachtoffer, nabestaanden en samenleving enerzijds en de belangen van de verdachten anderzijds. Echter, uit de Memorie van Toelichting komt slechts de uitkomst van deze belangenafweging naar voren. Aan slachtoffers, nabestaanden en de samenleving wordt meer belang gehecht, dan aan de verdachten. Uit de Memorie van Toelichting blijkt niet op welke wijze deze belangenafweging heeft plaatsgevonden. Voornoemde argumenten leiden tot de conclusie dat de Raad het ongewenst acht dat (door 61 Advies RvdR, brief d.d. 22 november 2013, p

30 middel van dit initiatiefwetsvoorstel) de kans wordt vergroot op onterechte en onherstelbare detentie van verdachten. 62 De Raad noemt vervolgens een aantal waarborgen die deze kans verkleinen, zoals het inperken van de reikwijdte van dit initiatiefwetsvoorstel. 3.4 Deelconclusie Het initiatiefwetsvoorstel strekt ter toevoeging van een nieuw artikel in het Wetboek van Strafvordering om dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen mogelijk te maken. De initiatiefnemer voert meerdere redenen aan waarom dit artikel noodzakelijk is. De dadelijke tenuitvoerlegging zal bijdragen aan de geloofwaardigheid van het strafrechtssysteem en het vertrouwen in de rechtsstaat. Volgens de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het WODC staan veel zaken nog open waarin gevangenisstraffen zijn opgelegd. Dit wetsvoorstel heeft betrekking op 628 zaken waarbij een gevangenisstraf van een jaar of meer is opgelegd. In andere Europese landen bestaan ook mogelijkheden tot dadelijke tenuitvoerlegging. De initiatiefnemer noemt de mogelijkheden die bestaan in Engeland, Frankrijk en Noorwegen. Ook maakt dit wetsvoorstel volgens de initiatiefnemer geen inbreuk op de rechten (art. 5 en 6 lid 2 EVRM) voortvloeiende uit het EVRM. Dit initiatiefwetsvoorstel is ter consultatie aangeboden aan enkele instanties. De Raad voor de Rechtspraak, Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en de Nederlandse Orde van Advocaten hebben reeds adviezen hierover uitgebracht. Zij komen vrijwel allemaal tot de conclusie dat de beweegredenen van de initiatiefnemer niet overtuigend zijn. Zij achten het wetsvoorstel in strijd met de onschuldpresumptie, nu niet wordt voldaan aan de door het EHRM gestelde voorwaarden. Allereerst zijn ze van mening dat de schadevergoeding ontoereikend dan wel onvoldoende is in het geval van een reeds ondergane gevangenisstraf. Bovendien is vrijheid een kostbaar en onvervangbaar goed en leent zich niet voor financiële compensatie. Vervolgens gaat het wetsvoorstel niet of slechts beperkt in op de door het EHRM gestelde eisen van terughoudendheid en belangenafweging. 62 Advies RvdR, brief d.d. 22 november 2013, p

31 Daarnaast heeft dit wetsvoorstel betrekking op een gering aantal gevallen en zijn de adviserende instanties niet overtuigd van de noodzaak en de urgentie van dit wetsvoorstel. De werkelijke oorzaak van het probleem wordt niet aangepakt, waardoor vraagtekens worden gezet of dit voorstel een wezenlijke bijdrage zal leveren aan de door de initiatiefnemer geschetste problemen. De rechtsvergelijking is evenmin overtuigend, omdat de dadelijke tenuitvoerlegging in de landen zoals genoemd in de Memorie van Toelichting niet de hoofdregel is. Ook wijzen ze de initiatiefnemer erop dat er andere mogelijkheden zijn om het doel van de dadelijke tenuitvoerlegging te bereiken, die minder ingrijpend zijn. In de Memorie van Toelichting wordt daar geen aandacht aan besteed of uitgelegd waarom deze middelen niet toereikend zijn. Enkele instanties adviseren om dit initiatiefwetsvoorstel niet in te dienen, omdat in tegenstelling tot wat de initiatiefnemer beoogt te bereiken met dit wetsvoorstel juist afbreuk wordt gedaan aan het vertrouwen in de rechtsstaat. 31

32 Hoofdstuk 4: EVRM 4.1 Wetsvoorstel in het licht van het EVRM In het initiatiefwetsvoorstel wordt de dadelijke tenuitvoerlegging in het licht van het EVRM besproken. De dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen roept namelijk enkele vragen op met betrekking tot overeenstemming met het EVRM. Dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen zou inbreuk kunnen maken op art. 5 EVRM (recht op vrijheid) en art. 6 lid 2 EVRM (onschuldpresumptie). De initiatiefnemer is van mening dat dit wetsvoorstel geen inbreuk maakt op deze twee bepalingen. 63 Allereerst zou art. 5 lid 1 sub a EVRM de grondslag bieden voor de dadelijke tenuitvoerlegging, omdat het recht op vrijheid kan worden ontnomen, indien de persoon op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter. 64 Met betrekking tot de onschuldpresumptie verwijst de initiatiefnemer naar het onderzoeksrapport van de Erasmus Universiteit. Op basis van uitspraken van het EHRM komen de onderzoekers tot de conclusie dat in beginsel geen bezwaar is tegen de dadelijke uitvoerbaarheid. 65 De initiatiefnemer gebruikt dit onderzoeksrapport om het wetsvoorstel met betrekking tot de dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen te ondersteunen. Volgens de initiatiefnemer voldoet dit wetsvoorstel aan de eisen die het EHRM met betrekking tot art. 5 EVRM en art. 6 lid 2 EVRM stelt aan dadelijke tenuitvoerlegging. Deze eisen komen aan bod in paragraaf 4.4. Dit onderzoeksrapport wordt nader besproken in dit hoofdstuk, waarbij ook wordt ingegaan op enkele conclusies van deze onderzoekers met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid. Daarnaast hebben enkele instanties advies uitgebracht met betrekking tot dit wetsvoorstel en zijn ook ingegaan op eventuele schending van het EVRM. Ter illustratie: de Adviescommissie Strafrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: Adviescommissie) is van mening dat dit wetsvoorstel in strijd is met de onschuldpresumptie. 66 Volgens de Adviescommissie 63 Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p Advies NOvA, Adviescommissie Strafrecht, brief d.d. 11 november 2013, p

33 baseert de initiatiefnemer zich op een uitspraak dat betrekking heeft op fiscale boetes. De andere uitspraak (Vastbergä Taxi Aktiebolag v. Vulic tegen Zweden) heeft betrekking op fiscale boetes na een administratieve beslissing. In dat geval was er nog geen onafhankelijke rechter die deze boete heeft opgelegd. 67 In dit hoofdstuk zal uitgebreider worden ingegaan op de door het EHRM gestelde eisen. Deze eisen worden door de adviserende instanties en door de initiatiefnemer op een andere manier geïnterpreteerd dan hoe het EHRM deze eisen heeft bedoeld. Vooraleer wordt ingegaan op de vraag of dit initiatiefwetsvoorstel voldoet aan de door het EHRM gestelde eisen, wordt allereerst ingegaan op zowel art. 5 EVRM als art. 6 lid 2 EVRM. Vervolgens zullen de eisen voortvloeiende uit rechtspraak van het EHRM worden uitgewerkt in de volgende paragrafen. 4.2 Recht op vrijheid: artikel 5 EVRM In art. 5 EVRM is het recht op vrijheid vastgelegd, waarmee wordt beoogd de persoonlijke vrijheid en veiligheid te beschermen tegen enige vorm van inbreuk. 68 In beginsel mag niemand inbreuk maken op dit recht. Echter, dit recht kan worden beperkt, zoals opgenoemd in lid 1. Deze beperkingen dienen te geschieden overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure. Dit recht kan bijvoorbeeld worden beperkt, indien de persoon op een rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter (art. 5 lid 1 sub a EVRM) of indien hij op rechtmatige wijze in voorlopige hechtenis wordt gehouden (art. 5 lid 1 sub c EVRM). Subonderdeel c wordt in het geval van dadelijke tenuitvoerlegging buiten toepassing gelaten, omdat dit onderdeel op de voorfase (de voorlopige hechtenis) ziet. Zodra een verdachte wordt veroordeeld, dan is subonderdeel a van toepassing. 69 Bovendien gaat sub a ook op zodra iemand na een veroordeling in voorlopige hechtenis wordt gehouden. 70 Uit artikel 5 lid 1 sub a EVRM vloeien enkele eisen voort. Zo dient de veroordeling te geschieden door een bevoegde rechterlijke instantie. De term bevoegde rechterlijke instantie 67 Advies NOvA, Adviescommissie Strafrecht, brief d.d. 11 november 2013, p T&C Sv, Commentaar op art. 5 EVRM, p T&C Sv, Commentaar op art. 5 EVRM, p T&C Sv, Commentaar op art. 5 EVRM, p

34 impliceert dat de rechters ten opzichte van zowel de uitvoerende macht als de partijen in het geding onafhankelijk dienen te zijn. 71 Er is sprake van een bevoegde rechterlijke instantie, als een gevangenisstraf dadelijk ten uitvoer wordt gelegd, aangezien de rechter in eerste aanleg de verdachte heeft veroordeeld. Dit is de enige eis die art. 5 lid 1 sub a EVRM stelt. Voorts maakt het niet uit of het vonnis onherroepelijk is. Het EHRM heeft in 1968 in de zaak Wemhoff v. Duitsland al bepaald dat ook in het geval van een nog niet onherroepelijk vonnis gesproken kan worden van een veroordeling in de zin van art. 5 lid 1 sub a EVRM. 72 De tenuitvoerlegging van de straf is immers gebaseerd op het vonnis dat is uitgesproken door een bevoegde rechter. Dit leidt tot de conclusie dat dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen als zodanig niet in strijd is met het recht op vrijheid, zoals neergelegd in art. 5 EVRM. De criteria van art. 5 lid 1 sub c EVRM zijn niet meer van toepassing op de dadelijke tenuitvoerlegging, nu sprake is van een rechterlijke veroordeling. Dit heeft tot gevolg dat sprake is van een situatie, zoals beschreven in art. 5 lid 1 sub a EVRM. De dadelijke tenuitvoerlegging vindt plaats na een rechterlijke veroordeling, waarmee is voldaan aan de eis van veroordeling door een bevoegde rechterlijke instantie. Bovendien hoeft een vonnis niet onherroepelijk te zijn voordat gesproken kan worden van een veroordeling. 4.3 Onschuldpresumptie: artikel 6 lid 2 EVRM In het strafrecht is een bekend adagium van Blackstone gaan gelden als belangrijke regel: Better that ten guilty persons escape, than that one innocent person suffers. 73 Oftewel: het is beter dat tien schuldigen vrijuit gaan, dan dat één onschuldig persoon wordt veroordeeld. Dit adagium heeft betrekking op de onschuldpresumptie, dat onder andere is gecodificeerd in art. 6 lid 2 EVRM. In Nederland is de onschuldpresumptie als zodanig niet gecodificeerd in de wetgeving, maar geldt wél sinds het Melk- en Waterarrest van 1916 het uitgangspunt: geen straf zonder schuld. 74 Volgens de opstellers van het Wetboek van 1926 moet er worden voorkomen 71 EHRM 18 november 1970, nr. 2832/66 (De Wilde, Ooms & Versyp v. België), paragraaf 78 en EHRM 2 maart 1987, nr. 9787/82 (Weeks v. Engeland), paragraaf EHRM 27 juni 1968, nr. 2122/64 73 W. Blackstone, Commentaries on the Laws of England, London: Cadell & Davies 1803, p HR 14 februari 1916, NJ 1916, p. 681 e.v. 34

35 dat een onschuldige wordt veroordeeld. 75 De onschuldpresumptie als zodanig is niet gecodificeerd in Nederlandse strafwetgeving, maar vindt zijn oorsprong in het EVRM. Het doel van art. 6 EVRM is het beschermen van de verdachte tegen een willekeurig optredende overheid. 76 Om dit te bewerkstelligen zijn een aantal rechten van de verdachte opgenomen in dit artikel. De verdachte heeft recht op een eerlijk proces. Onderdeel van het recht op eerlijk proces is de onschuldpresumptie, dat in lid 2 is opgenomen: een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Een burger kan zich beroepen op art. 6 EVRM, indien sprake is van het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging. 77 De initiatiefnemer stelt dat de dadelijke tenuitvoerlegging geen inbreuk maakt op de onschuldpresumptie. Met betrekking tot de onschuldpresumptie verwijst de initiatiefnemer naar het onderzoeksrapport van de Erasmus Universiteit. Op basis van twee uitspraken van het EHRM (Vastbergä Taxi Aktiebolag en Vulic/Zweden 78 en Janosevic/Zweden 79 ) komen de onderzoekers tot de conclusie dat er in beginsel geen bezwaar is tegen de dadelijke uitvoerbaarheid. 80 Volgens de initiatiefnemer voldoet dit wetsvoorstel aan de eisen die het EHRM stelt aan dadelijke tenuitvoerlegging. Deze eisen komen in de volgende paragrafen aan bod. Enkele instanties die advies hebben gegeven over dit initiatiefwetsvoorstel zijn van mening dat er wél inbreuk wordt gemaakt op de onschuldpresumptie. De onschuldpresumptie is vrij ruim geformuleerd in art. 6 lid 2 EVRM. Door de jaren heen heeft het EHRM invulling gegeven aan dit begrip, dat wordt besproken in de volgende paragrafen. 75 Ontwerp staatscommissie-ort 1913, II, p T&C Strafvordering, commentaar op artikel 6 EVRM, p T&C Strafvordering, commentaar op artikel 6 EVRM, p EHRM 23 juli 2002, 36985/97 (Vastbërga Taxi Aktiebolag en Vulic/Zweden 79 EHRM 23 juli 2002, 34619/97 (Janosevic/Zweden) 80 Bleichrodt, Mevis & Volker 2012, p

36 4.3.1 De onschuldpresumptie volgens het EHRM De Europese Commissie heeft in het Groenboek over het vermoeden van onschuld kort samengevat wat de onschuldpresumptie volgens het EHRM inhoudt. 81 Het Groenboek als zodanig heeft geen juridische waarde en de verdachte kan hieraan geen rechten ontlenen. Het Groenboek is een inventarisatie van de stand van zaken omtrent een bepaald onderwerp. Het Groenboek is een discussiestuk over mogelijk te ontwikkelen beleid en vaak een aanzet tot concrete voorstellen. 82 De Europese Commissie wenste in 2006 te vernemen of het vermoeden van onschuld in de gehele Europese Unie dezelfde betekenis heeft en wilde daarom nagaan wat er wordt verstaan onder het begrip onschuldpresumptie en welke rechten daaruit voortvloeien. Uit dit Groenboek kan worden afgeleid wat binnen de Europese Unie wordt verstaan onder de onschuldpresumptie. Ook de Nederlandse Minister van Justitie heeft gereageerd op het Groenboek. 83 Uit dit Kamerstuk blijkt welke betekenis Nederland geeft aan de onschuldpresumptie. De Europese Commissie heeft uitspraken van het EHRM gebruikt als leidraad. Het Groenboek beschrijft de onschuldpresumptie als volgt: 84 Het vermoeden van onschuld geldt alleen voor personen tegen wie een strafvervolging is ingesteld. Een verdachte moet worden behandeld alsof hij geen strafbaar feit heeft gepleegd totdat de staat, via de vervolgingsautoriteiten, voldoende bewijzen levert om een onafhankelijk en onpartijdig gerecht ervan te overtuigen dat hij schuldig is. Het vermoeden van onschuld houdt in dat de leden van een gerecht bij de aanvang van het proces niet vooringenomen mogen zijn en er dus niet vanuit mogen gaan dat de verdachte het vervolgde strafbare feit heeft gepleegd. Rechters mogen zich niet uitlaten over de schuld van de verdachte voordat een gerecht hem schuldig heeft verklaard. De verdachte mag behoudens om dwingende redenen niet in voorlopige hechtenis worden gehouden. Wanneer hij in voorlopige hechtenis wordt gehouden, moeten de detentieomstandigheden verenigbaar zijn met de onschuldpresumptie. De bewijslast ter zake van de schuld van de verdachte ligt bij de staat en twijfel moet in het voordeel 81 COM (2006), 174 def., p Kamerstukken II , , nr COM (2006), 174 def., p

37 van de verdachte spelen. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht. Hij kan in het algemeen niet worden gedwongen zelfincriminerend bewijsmateriaal over te leggen. Voor de confiscatie van zijn goederen is een billijk proces vereist. Dit Groenboek geeft ook aan dat de onschuldpresumptie nader is uitgewerkt in de rechtspraak van het EHRM. 85 Het vermoeden van onschuld geldt alleen voor personen tegen wie een strafvervolging is ingesteld en heeft betrekking op de gehele procedure, zoals blijkt uit Minelli v. Zwitserland 86 : In the Court s opinion, Article 6 2 (art. 6-2) governs criminal proceedings in their entirety, irrespective of the outcome of the prosecution, and not solely the examination of the merits of the charge. De onschuldpresumptie is dus niet afhankelijk van de uitkomst van de procedure. Uit het Groenboek blijkt ook dat de leden van een gerecht niet vooringenomen mogen zijn. Rechters mogen zich niet uitlaten over de schuld van de verdachte voordat een gerecht hem schuldig heeft verklaard. 87 De bewijslast ligt bij de aanklager en de verdachte kan niet worden gedwongen om zelfincriminerend materiaal over te leggen. Dit blijkt ook uit de uitspraak Barberà, Messgué en Jabardo v. Spanje waarin het EHRM de onschuldpresumptie als volgt beschrijft: 88 Paragraph 2 (art. 6-2) embodies the principle of the presumption of innocence. It requires, inter alia, that when carrying out their duties, the members of a court should not start with the preconceived idea that the accused has committed the offence charged; the burden of proof is on the prosecution, and any doubt should benefit the accused. It also follows that it is for the prosecution to inform the accused of the case that will be made against him, so that he may prepare and present his defence accordingly, and to adduce evidence sufficient to convict him. According to the Government, this is the purpose of the intermediate stage of the proceedings when parties make their interim submissions and indicate the evidence which they propose to 85 COM (2006), 174 def., p EHRM 25 maart 1983, nr. 8660/79 (Minelli v. Zwitserland), paragraaf COM (2006), 174 def., p EHRM 6 december 1988, nr /83 (Barberà, Messegué en Jabardo v. Spanje), paragraaf

38 tender (see paragraph 40 above). In its interim submissions in the instant case, the public prosecutor gave his version of the facts and defined them in legal terms. He also listed the evidence he sought to have admitted, including the 1,600 page investigation file, the bulk of which did not concern the defendants; however, he did not specify in detail the particular evidence on which he based his account of the facts in relation to the defendants (see paragraph 22 above), and this made the defence s task more difficult. Uit deze overweging in de uitspraak Barberà, Messgué en Jabardo v. Spanje, blijkt dat rechters geen vooraf gevormde mening mogen hebben over de schuld van de verdachte. De rechter mag niet bevooroordeeld zijn. De aanklager moet de verdachte informeren over de hetgeen hem ten laste is gelegd, zodat de verdachte zijn verdediging zorgvuldig kan voorbereiden. Daarnaast dient de aanklager zorg te dragen voor specifieke bewijslevering. Bovendien blijkt uit Konstas v. Griekenland 89 het volgende: Accordingly, and in the light of the foregoing, it considers that the presumption of innocence cannot cease to apply in appeal proceedings simply because the accused was convicted at first instance. To conclude otherwise would contradict the role of appeal proceedings, where the appellate court is required to reexamine the earlier decision submitted to it as to the facts and the law. It would mean that the presumption of innocence would not be applicable in proceedings brought in order to obtain a review of the case and have the earlier conviction set aside. Met andere woorden: zodra een verdachte na veroordeling in eerste aanleg in hoger beroep gaat, dan zal de onschuldpresumptie niet ophouden te bestaan. Uit bovenstaande blijkt welke betekenis het EHRM geeft aan de onschuldpresumptie. Deze aspecten van de onschuldpresumptie worden ook genoemd door de Europese Commissie in het Groenboek. 89 EHRM 24 mei 2011, nr /07 (Konstas v. Griekenland), paragraaf 36 38

39 4.3.2 Nederlands perspectief op de onschuldpresumptie De onschuldpresumptie zoals geformuleerd in art. 6 lid 2 EVRM is niet als zodanig vastgelegd in Nederlandse strafwetgeving, maar de Minister van Justitie heeft op 28 juli 2006 gereageerd op het voornoemde Groenboek. 90 In dit Groenboek werd aan lidstaten de vraag gesteld tot wanneer de onschuldpresumptie geldt. Op deze vraag werd met het volgende antwoord gereageerd: 91 Ervan uitgaande dat de onschuldpresumptie geldt ten aanzien van een persoon vanaf het moment dat deze valt aan te merken als verdachte, houdt het vermoeden van onschuld logischerwijs op, wanneer een persoon rechtens niet meer als verdachte wordt aangemerkt. In het Nederlandse strafprocesrecht is dit in de eerste plaats het geval wanneer de verdachte bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld, vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging. Maar het geldt ook in andere gevallen, wanneer de vervolging van de verdachte definitief teneinde komt. Dit is het geval bij een verklaring dat de zaak geëindigd is, een kennisgeving van niet verdere vervolging, buiten vervolgingstelling of ontslag van rechtsvervolging. De zaak eindigt ook na het voldoen van een transactie, die het vervolgingsrecht doet vervallen. Hieruit blijkt dat in Nederland de onschuldpresumptie geldt vanaf het moment dat een persoon wordt aangemerkt als verdachte in de zin van art. 27 Sv en dat dit ophoudt totdat de persoon niet meer als verdachte wordt aangemerkt. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een uitspraak van een rechter onherroepelijk is geworden. De onschuldpresumptie geldt dus ook, als een verdachte in hoger beroep gaat, maar waarvan de gevangenisstraf al wel dadelijk uitvoerbaar is verklaard. In de literatuur wordt de onschuldpresumptie nader uitgelegd. Volgens Corstens brengt de redelijke uitleg van de onschuldpresumptie met zich mee dat de wetgever en de strafvorderlijke autoriteiten de verdachte niet bij voorbaat al mogen aanmerken als veroordeelde. 92 Dit leidt 90 Kamerstukken II , , nr Kamerstukken II , , nr. 455, p Corstens 2014, p

40 volgens Corstens tot vijf consequenties. 93 Allereerst mag de bewijslast niet worden omgekeerd, waardoor de verdachte wordt belast met het bewijzen van zijn onschuld. Ten tweede blijkt onder andere ook uit de zaak Barberà, Messegué en Jabardo v. Spanje 94 dat een rechter niet bevooroordeeld mag zijn. In art. 271 lid 2 Sv is een soortgelijke bepaling vastgelegd. In dit artikel is opgenomen dat een rechter tijdens de terechtzitting geen blijk van enige overtuiging van de schuld of onschuld van de verdachte mag geven. Ten derde moet worden voorkomen dat de verdachte wordt onderworpen aan maatregelen die niet meer kunnen worden hersteld, omdat met dit soort voorlopige maatregelen ook geen strafrechtsdoeleinden worden nagestreefd. 95 Dit is bijvoorbeeld terug te vinden in art. 67a lid 3 Sv met betrekking tot de voorlopige hechtenis. Een bevel tot voorlopige hechtenis blijft immers achterwege indien ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de verdachte in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zal worden opgelegd. Ten vierde mag de verdachte tijdens de voorlopige hechtenis ook niet als veroordeelde worden behandeld. Tot slot dient de informatieverstrekking door het openbaar ministerie te worden beperkt tot vaststaande feiten. Van Sliedregt heeft de onschuldpresumptie vanuit vier verschillende perspectieven besproken. 96 Allereerst noemt zij de onschuldpresumptie als stelregel, namelijk de tien-tegenéén-regel. Het is beter dat tien schuldigen vrijuit gaan, dan dat één onschuldige wordt veroordeeld. Deze numerieke verhouding van tien tegen één is symbolisch en kan verschillen per land. De kern van de stelregel is dat een persoon beter ten onrechte kan worden vrijgesproken dan ten onrechte veroordeeld. Vervolgens benoemt zij de onschuldpresumptie als non-derogable right. Volgens Amnesty International is de onschuldpresumptie een onaantastbaar recht en dient zij te allen tijde te worden gerespecteerd. 97 De onschuldpresumptie wordt niet geformuleerd in verdragen als een recht dat beperkt kan worden indien dat 93 Corstens 2014, p. 45 e.v. 94 EHRM 6 december 1988, nr /83 (Barberà, Messegué en Jabardo v. Spanje), paragraaf Corstens 2014, p. 46 en HR 2 maart 1954, NJ 1954, 240 m.nt. WP. 96 Van Sliedregt 2009, p Amnesty International Response to the EUROPEAN Commission Green Paper on The Presumption of Innocence, COM (2006) 174 (final), p. 6, onder verwijzing naar General Comment 29 van de Human Rights Committee. 40

41 noodzakelijk is in een democratische samenleving. 98 Toch wijst Van Sliedregt erop dat uit de EVRM-praktijk blijkt dat de onschuldpresumptie niet onvoorwaardelijk en absoluut geldt. 99 De onschuldpresumptie is verwoord als een onvoorwaardelijk recht, maar wordt niet algemeen aanvaard als een onaantastbaar recht. 100 Ten derde wordt de onschuldpresumptie als bewijs- en beslisregel besproken. Van Sliedregt stelt dat de onschuldpresumptie als uitgangspunt een verbod op bewijslastomkering met zich meebrengt en dat bovendien bij redelijke twijfel geen veroordeling mag volgen. 101 Ten slotte bespreekt Van Sliedregt de onschuldpresumptie als beperkingsregel in verband met het voorarrest en concludeert dat de onschuldpresumptie geen beperkend beginsel is, omdat voorarrest mogelijk is via andere regels. 102 Het eerdere besproken recht op vrijheid van art. 5 EVRM kan worden beperkt indien de verdachte in voorlopige hechtenis wordt gehouden. Van Sliedregt komt tot de conclusie dat de onschuldpresumptie in de kern een verbod is op wrongful convictions. De beschuldigde hoeft zijn onschuld niet te bewijzen en vrijspraak dient te volgen bij twijfel Uitspraken EHRM met betrekking tot dadelijke uitvoerbaarheid In het initiatiefwetsvoorstel worden twee uitspraken van het EHRM genoemd (Vastbergä Taxi Aktiebolag en Vulic/Zweden 104 en Janosevic/Zweden 105 ), waaruit volgens de initiatiefnemer blijkt dat dit wetsvoorstel geen inbreuk maakt op de onschuldpresumptie. In 2002 heeft het EHRM zich uitgesproken over de toelaatbaarheid van de dadelijke uitvoerbaarheid van het innen van boetes. Uit deze twee uitspraken komen enkele eisen naar voren, waaraan de dadelijke uitvoerbaarheid moet voldoen zodat geen inbreuk wordt gemaakt op de onschuldpresumptie. 98 Van Sliedregt 2009, p Van Sliedregt 2009, p Van Sliedregt 2009, p Van Sliedregt 2009, p Van Sliedregt 2009, p Van Sliedregt 2009, p EHRM 23 juli 2002, 36985/97 (Vastbërga Taxi Aktiebolag en Vulic/Zweden) 105 EHRM 23 juli 2002, 34619/97 (Janosevic/Zweden) 41

42 In zowel de zaak Vastbergä Taxi Aktiebolag en Vulic/Zweden als in de Zaak Janosevic/Zweden heeft het EHRM op dezelfde dag uitspraak gedaan met betrekking tot de dadelijke tenuitvoerlegging van geldboetes. In beide uitspraken zijn de overwegingen met betrekking tot de vraag of de onschuldpresumptie ex art. 6 lid 2 EVRM geschonden is, hetzelfde. In beginsel mag een geldboete onmiddellijk worden ingevorderd, ook indien de uitspraak nog niet onherroepelijk is. Het beroep op de onschuldpresumptie slaagt in deze casus ook niet. 106 Desondanks dient volgens het Hof wel aan een aantal eisen te worden voldaan. Het Hof overweegt in rechtsoverweging 118 van Vastbergä Taxi Aktiebolag en Vulic/Zweden het volgende: 107 The Court notes that neither Article 6 nor, indeed, any other provision of the Convention can be seen as excluding, in principle, enforcement measures being taken before decisions on tax surcharges have become final. Moreover, provisions allowing early enforcement of certain criminal penalties can be found in the laws of other Contracting States. However, considering that the early enforcement of tax surcharges may have serious implications for the person concerned and may adversely affect his or her defence in the subsequent court proceedings, as with the position with the use of presumptions in criminal law, the States are required to confine such enforcement within reasonable limits that strike a fair balance between the interests involved. This is especially important in cases like the present one in which enforcement measures were taken on the basis of decisions by an administrative authority, that is, before there had been a court determination of the liability to pay the surcharges in question. Vervolgens overweegt het Hof het volgende met betrekking tot het herstel van de schade: 108 Another factor to be taken into account is whether the tax surcharges can be recovered and the original legal position restored in the event of a successful appeal against the decision to impose the surcharges. Uit bovenstaande overwegingen blijkt dat het EHRM erkent dat in een aantal landen is voorzien in enkele vormen van dadelijke uitvoerbaarheid van strafrechtelijke sancties. Desalniettemin moet er sprake zijn van terughoudendheid ( reasonable limits ) van de rechter bij het toepassen 106 EHRM 23 juli 2002, 36985/97 (Vastbërga Taxi Aktiebolag en Vulic/Zweden), rechtsoverweging EHRM 23 juli 2002, 36985/97 (Vastbërga Taxi Aktiebolag en Vulic/Zweden), paragraaf EHRM 23 juli 2002, 36985/97 (Vastbërga Taxi Aktiebolag en Vulic/Zweden), paragraaf

43 van dadelijke uitvoerbaarheid van sancties. Ook moet een belangenafweging plaatsvinden door de rechter ( fair balance ) en dient er een mogelijkheid te bestaan tot herstel van de schade. Het moet immers mogelijk zijn dat de rechtspositie van de veroordeelde wordt hersteld. Deze eisen met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen zullen in de volgende paragrafen worden besproken Belangenafweging Allereerst dient volgens het EHRM een belangenafweging plaats te vinden door de rechter bij het toepassen van de dadelijke uitvoerbaarheid van sancties. De initiatiefnemer noemt weliswaar een belangenafweging in de Memorie van Toelichting, namelijk dat er meer gewicht wordt toegekend aan de belangen van de slachtoffers, nabestaanden en de samenleving dan aan de belangen van een individuele verdachte. 109 Echter, deze belangenafweging ziet niet op de door het EHRM gestelde eis van belangenafweging. Het EHRM bedoelt namelijk dat de belangenafweging plaats dient te vinden door de rechter en dus niet door de wetgever. Dit argument van de initiatiefnemer slaagt dus niet. De belangenafweging van de initiatiefnemer komt aan bod in paragraaf 4.5. In het voorgestelde nieuwe artikel 557a Sv staat niets vermeld over een eventuele belangenafweging die door de rechter dient plaats te vinden. Bij een belangenafweging is het namelijk van essentieel belang dat in het wetsartikel een grond staat vermeld, waaraan de rechter kan toetsen. In art. 557a Sv staan geen gronden vermeld, waardoor er geen belangenafweging kan plaatsvinden. Ter illustratie: in art. 14e Sr staat vermeld dat de rechter bij zijn uitspraak de op grond van art. 14c gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar kan verklaren, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Als men dit artikel vergelijkt met het voorgestelde nieuwe art. 557a Sv, dan valt op dat de rechter de voorwaarden zoals in art. 14e Sr dadelijk uitvoerbaar kan verklaren, indien 109 Memorie van Toelichting, p

44 sprake is van een situatie zoals genoemd in lid 1. In art. 14e Sr worden gronden genoemd, waarbij de rechter kan afwijken van de dadelijke uitvoerbaarheid. De rechter dient een belangenafweging te maken, voordat hij kan overgaan tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de voorwaarden ex art. 14e Sr. De gestelde voorwaarden zijn niet van rechtswege dadelijk uitvoerbaar, dit in tegenstelling tot art. 557a Sv. De rechter wordt door middel van art. 557a Sv verplicht om deze gevangenisstraf dadelijk uitvoerbaar te verklaren en kan niet van deze regeling afwijken. De rechter in eerste aanleg kan zodoende geen rekening houden met zwaarwegende persoonlijke omstandigheden of belangen van de verdachte. De dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen is van toepassing bij elke veroordeelde tot een gevangenisstraf van twee jaar of meer (of een jaar indien sprake is van een slachtoffer), waardoor de rechter niet per verdachte kan toetsen of de gevangenisstraf dadelijk uitvoerbaar moet worden verklaard Terughoudendheid Het tweede vereiste dat voortvloeit uit de rechtspraak van het EHRM is dat terughoudendheid moet worden betracht met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van straffen. De initiatiefnemer noemt deze eis ook in zijn initiatiefwetsvoorstel, maar licht dit niet nader toe. 110 Mocht dit wetsvoorstel worden doorgevoerd en de dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen wordt mogelijk gemaakt, dan is deze op elke veroordeling tot een gevangenisstraf twee jaar of meer (of een jaar indien sprake is van een slachtoffer) van toepassing. Er bestaat geen mogelijkheid tot het buiten beschouwing laten van de dadelijke uitvoerbaarheid. In het wetsartikel zijn geen uitzonderingen opgenomen en daardoor is dit artikel van toepassing op elke veroordeling tot een gevangenisstraf van twee jaar of meer (of een jaar indien sprake is van een slachtoffer). De rechter kan geen terughoudendheid betrachten, omdat de gevangenisstraf van twee jaar of meer (of een jaar indien sprake is van een slachtoffer) van rechtswege dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Er wordt niet voldaan aan het vereiste van terughoudendheid, omdat de rechter geen eigen invulling kan geven. 110 Memorie van Toelichting, p

45 4.4.3 Herstel van de schade Ten slotte dient volgens het EHRM de mogelijkheid tot herstel van de schade te bestaan. De veroordeelde dient te kunnen worden terug gebracht in zijn oorspronkelijke rechtpositie als blijkt dat hij later wordt vrijgesproken. In het geval van onterecht ondergane voorlopige hechtenis, voorziet art. 89 Sv in een regeling om schadevergoeding toe te kennen. De initiatiefnemer stelt in de Memorie van Toelichting dat deze regeling ook zal gaan gelden voor personen waarvan de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf dadelijk ten uitvoer wordt gelegd. Daarover zegt de initiatiefnemer het volgende: 111 Voor de gevallen waarin in beroep de opgelegde gevangenisstraf niet in stand blijft, zal de door de gewezen verdachte als gevolg van de ondergane detentie geleden schade moeten worden vergoed. Daarin voorziet dit wetsvoorstel dan ook. Naar aanleiding van bovenstaande, wordt in lid 6 van art. 557a Sv vermeld dat indien de zaak eindigt zonder oplegging van een gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel, dan kan de rechter die kennis heeft genomen van het hoger beroep, op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding toekennen voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de reeds ondergane gevangenisstraf. Het valt gelijk op dat er wordt gesproken van kan, waardoor het ook kan zijn dat dit niet het geval is. De schadevergoeding wordt niet gegarandeerd, maar behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de rechter. Bovendien heeft dit lid slechts betrekking op de groep verdachten, waarvan de zaak is geëindigd zonder oplegging van een gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Er is in dit artikel geen regeling getroffen voor de groep veroordeelden die uiteindelijk ook worden veroordeeld door het gerechtshof, maar waarbij de straf lager uitvalt dan de straf die is opgelegd in eerste aanleg. Deze groep kan een tijd onterecht gedetineerd zijn, ook gelet op de lange doorlooptijden. Art. 90 Sv vult art. 89 Sv verder aan, want de toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats indien naar het oordeel gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dit betekent dat er moet worden getoetst of gronden van billijkheid aanwezig zijn, waardoor schadevergoeding niet 111 Memorie van Toelichting, p

46 gegarandeerd kan worden. Billijkheid kan ook met zich meebrengen dat in geval van gebleken onschuld geen schadevergoeding wordt toegekend. 112 Er dient dan sprake te zijn van onrechtmatigheid. Hiervan is onder andere sprake indien uit het strafdossier blijkt dat ten onrechte een verdenking heeft bestaan, maar alleen vrijspraak van de verdachte van het feit is onvoldoende. 113 Art. 89 Sv is verenigbaar met art. 5 EVRM, omdat altijd nog de weg openstaat naar de civiele rechter, indien er geen volledige schadevergoeding heeft plaatsgevonden. 114 Het EHRM en de Hoge Raad achten ook geen strijdigheid met art. 6 lid 2 EVRM (de onschuldpresumptie) aanwezig, indien geen schadevergoeding wordt toegekend. 115 Bovendien haalt de initiatiefnemer twee uitspraken van het EHRM aan, waarbij de straffen dadelijke uitvoerbaar kunnen worden verklaard. Echter, deze zaken hebben betrekking op het innen van fiscale geldboetes. In die gevallen is het gemakkelijker om de schade te herstellen, want hier gaat het om geldboetes. Ook bij geldboetes moet terughoudendheid worden betracht, maar is herstel van de schade mogelijk bij gevangenisstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen? Men dient te worden terug gezet in de oorspronkelijke rechtspositie, maar dit is niet mogelijk als het betrekking heeft op gevangenisstraffen. Vrijheid is een groot goed en kan niet gecompenseerd worden. De verdachte (die uiteindelijk weer wordt vrijgesproken) krijgt zijn vrijheid niet meer terug. De schadevergoeding strekt slechts tot het verzachten van leed, maar kan de vrijheidsbeneming niet compenseren. Bovendien leidt detentie tot veel gevolgschade. Hierbij kan gedacht worden aan de woning, werk, relaties en uitkeringen. Ook de Raad voor de Rechtspraak (hierna: de Raad) is van mening dat niet wordt voldaan aan het vereiste van schadevergoeding. De Raad stelt: Schadevergoeding kan deze gevolgen slechts beperkt repareren. Het ingrijpende en onherstelbare karakter van de vrijheidsstraf noopt daarom tot grote terughoudendheid bij eventuele toepassing daarvan zolang deze straf nog niet onherroepelijk is geworden Corstens 2014, p Corstens 2014, p Corstens 2014, p Corstens 2014, p Advies RvdR, brief d.d. 22 november 2013, p

47 Het EHRM eist bovendien dat een mogelijkheid bestaat tot het onmiddellijk schorsen van de dadelijke uitvoerbaarheid van strafrechtelijke sancties. Slechts het gerechtshof kan besluiten om de dadelijke uitvoerbaarheid te schorsen. Het gerechtshof heeft deze bevoegdheid op grond van art. 557a lid 3 Sv. Een reden tot schorsing zou kunnen zijn wanneer het gerechtshof tot de conclusie komt dat de opgelegde vrijheidsstraf in eerste aanleg niet kan worden gehandhaafd in hoger beroep. 117 Een andere reden is indien sprake is van zwaarwegende persoonlijke omstandigheden en belangen van verdachte, zoals de kans dat hij zijn werk verliest of de zorg over zijn kinderen. 118 Als de gevangenisstraf dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard, dan is er een grote kans dat bij elke veroordeelde sprake is van zwaarwegende persoonlijke omstandigheden. De veroordeelde zal naar alle waarschijnlijkheid zijn baan verliezen, waardoor het gerechtshof de dadelijke uitvoerbaarheid weer kan schorsen. Het gerechtshof kan de dadelijke uitvoerbaarheid in bijna elk geval dus schorsen, waardoor de dadelijke uitvoerbaarheid zijn doel verliest. Dit levert meer werklast op voor de rechters en lijkt mijns inziens onwenselijk. Op grond van lid 4 kan deze schorsing te allen tijde door de rechter worden opgeheven, zodra bijvoorbeeld geen sprake meer is van zwaarwegende persoonlijke omstandigheden en belangen van verdachte. 4.5 Wetsvoorstel noodzakelijk? De initiatiefnemer is van mening dat deze wetswijziging noodzakelijk is met het oog op een geloofwaardig en slagvaardig strafrecht. 119 In de Memorie van Toelichting worden de door het EHRM gestelde eisen van belangenafweging, terughoudendheid en herstel van de schade besproken. Echter, de belangenafweging dient plaats te vinden door de rechter en de rechter dient ook terughoudendheid te betrachten met het toepassen van de dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen. Desondanks worden de argumenten van de initiatiefnemer besproken, waarna deze getoetst zullen worden aan de noodzakelijkheid van dit wetsvoorstel. 117 Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p

48 Met betrekking tot de belangenafweging staat het volgende vermeld in de Memorie van Toelichting: 120 Daarbij erkennen wij het belang om ten aanzien van een individuele verdachte zo veel mogelijk onherstelbare maatregelen te voorkomen, maar kennen wij meer gewicht toe aan de belangen van slachtoffers, nabestaanden en de samenleving bij de daadwerkelijke en snelle tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. De belangenafweging wordt genoemd in het initiatiefwetsvoorstel, maar wordt verder niet verduidelijkt op welke wijze de belangenafweging heeft plaatsgevonden. Er wordt meer gewicht toegekend aan de belangen van de slachtoffers, nabestaanden en de samenleving en wordt geprobeerd om zo min mogelijk onherstelbare maatregelen voor een verdachte te treffen. In de Memorie van Toelichting 121 staat vermeld dat in zaken sprake is van een onherroepelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf die nog niet ten uitvoer zijn gelegd. Uit gegevens van het WODC 122 (zie onderstaande tabel) blijkt het volgende. 120 Memorie van Toelichting, p Memorie van Toelichting, p WODC, Criminaliteit en rechtshandhaving 2012, blz. 552, tabel

De Minister van Veiligheid en Justitie mr. I.W. Opstelten Postbus 20301 2500 EH Den Haag. Geachte heer Opstelten,

De Minister van Veiligheid en Justitie mr. I.W. Opstelten Postbus 20301 2500 EH Den Haag. Geachte heer Opstelten, De Minister van Veiligheid en Justitie mr. I.W. Opstelten Postbus 20301 2500 EH Den Haag datum 22 november 2013 e-mail voorlichting@rechtspraak.nl telefoonnummer 06 55738005 uw kenmerk 427499 Advies Conceptwetsvoorstel

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2015 460 Wet van 25 november 2015 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering in verband met het laten vervallen van

Nadere informatie

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R. 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

Conceptwetsvoorstel dadelijke. tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen

Conceptwetsvoorstel dadelijke. tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen Conceptwetsvoorstel dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen Een stap te ver? Naam: Kirsten Antonissen Administratienummer: 604724 Afstudeerrichting: Master Rechtsgeleerdheid met het accent op

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016-2017 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en aanpassing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 319 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van

Nadere informatie

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11 Titel II Straffen 1. Algemeen Artikel 1:11 1. De straffen zijn: a. de hoofdstraffen: 1. gevangenisstraf; 2. hechtenis; 3. taakstraf; 4. geldboete. b. de bijkomende straffen: 1. ontzetting van bepaalde

Nadere informatie

MEMORIE VAN TOELICHTING

MEMORIE VAN TOELICHTING Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN 1. Inleiding Dit wetsvoorstel strekt tot het regelen van

Nadere informatie

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017-2018 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en aanpassing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2010 2011 32 551 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2007 500 Wet van 6 december 2007 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 975 Voorstel van wet van het lid Van der Staaij tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus 20301 2500 EH Den Haag datum 6 mei 2013 doorkiesnummer 06-18609322 e-mail voorlichting@rechtspraak.nl uw kenmerk 360518 onderwerp Advies

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Penitentiaire beginselenwet, de eginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de eginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enkele andere strafrechtelijke

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2018 30 Wet van 31 januari 2018 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Penitentiaire beginselenwet, de eginselenwet verpleging ter beschikking

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833 ECLI:NL:PHR:2014:1700 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 01-07-2014 Datum publicatie 26-09-2014 Zaaknummer 12/04833 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Aan de Minister van Veiligheid en Justitie De heer mr. I.W. Opstelten Postbus 20301 2500 EH Den Haag

Aan de Minister van Veiligheid en Justitie De heer mr. I.W. Opstelten Postbus 20301 2500 EH Den Haag Parkstraat 83 Den Haag Correspondentie: Postbus 30137 2500 GC Den Haag Telefoon (070) 361 93 00 Fax algemeen (070) 361 93 10 Fax rechtspraak (070) 361 93 15 Aan de Minister van Veiligheid en Justitie De

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

Nadere informatie

ADVIES. Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

ADVIES. Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling ADVIES Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling aan de Minister voor Rechtsbescherming naar aanleiding van het verzoek daartoe bij brief d.d.

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN.

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN. DDD Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN Algemene bepalingen Artikel 79a Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar

Nadere informatie

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 3

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 3 Aan de minister van Justitie Dr. E.M.H. Hirsch Ballin Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Afdeling Ontwikkeling datum 7 januari 2010 doorkiesnummer 070-361 9721 e-mail Voorlichting@rechtspraak.nl onderwerp

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2011 545 Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van regeling van de voorwaardelijke veroordeling

Nadere informatie

advies. Strekking wetsvoorstellen

advies. Strekking wetsvoorstellen Datum 20 maart 2014 De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. I.W. Opstelten en De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Uw kenmerk 447810 en 447811

Nadere informatie

De voorgestelde wettekst, alsmede de daarbij behorende memorie van toelichting geven de NVvR aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.

De voorgestelde wettekst, alsmede de daarbij behorende memorie van toelichting geven de NVvR aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen. NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPRAAK De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Datum 10december2013 Uw kenmerk 427418 Contactpersoon J.M.A. Timmer Onderwerp

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 685 Regeling van DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden) Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 320 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het hoger beroep in strafzaken, het aanwenden van gewone rechtsmiddelen

Nadere informatie

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016 34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016 Nr. 75 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde Nr. 132 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1996 487 Wet van 26 september 1996 tot wijziging van de bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering betreffende het proces-verbaal van de terechtzitting

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 834 Wijziging van enige bepalingen in het Wetboek van Strafvordering inzake het rechtsgeding voor de politierechter en de mededeling van vonnissen

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2005 2006 30 320 Wijziging van het Wetboek van strafvordering met betrekking tot het hoger beroep in strafzaken, het aanwenden van gewone rechtsmiddelen

Nadere informatie

Tijdelijk verlaten van de inrichting

Tijdelijk verlaten van de inrichting Tijdelijk verlaten van de inrichting Conceptwetsvoorstel opheffen samenloop van regelingen met betrekking tot het tijdelijk verlaten van de inrichting advies d.d. 12 februari 2010 1 2 Samenvatting De Raad

Nadere informatie

Aan de Minister voor Rechtsbescherming De heer drs. S. Dekker Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Dekker,

Aan de Minister voor Rechtsbescherming De heer drs. S. Dekker Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Dekker, RSJ Postbus 30137 2500 GC Den Haag www.rsj.nl Aan de Minister voor Rechtsbescherming De heer drs. S. Dekker Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Datum : 29 maart 2019 E-mail : advies@rsj.nl Uw kenmerk : 2477367

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 34 068 Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 5 Besluit van 14 december 2011, houdende regels inzake het uit te oefenen toezicht bij voorwaardelijke veroordeling (Uitvoeringsbesluit voorwaardelijke

Nadere informatie

Conceptwetsvoorstel dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen

Conceptwetsvoorstel dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen Conceptwetsvoorstel dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen Hoe verhouden de doelstellingen van het Nederlandse strafprocesrecht zich met de dadelijke uitvoerbaarheid van gevangenisstraffen

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken parketnummer : 20.001938.96 uitspraakdatum : 29 april 1997 verstek dip GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

- Inzicht bieden in de mate waarin tijdens toezichtloze perioden delicten worden gepleegd.

- Inzicht bieden in de mate waarin tijdens toezichtloze perioden delicten worden gepleegd. Samenvatting Aanleiding en onderzoeksvragen Wanneer een verdachte wordt veroordeeld tot bijvoorbeeld tbs met voorwaarden, staat het hem vrij, binnen zekere grenzen, hoger beroep en cassatie in te stellen

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over het openbaar ministerie. Bestuursorgaan: de minister van Veiligheid en Justitie uit Den Haag.

Rapport. Rapport over een klacht over het openbaar ministerie. Bestuursorgaan: de minister van Veiligheid en Justitie uit Den Haag. Rapport Rapport over een klacht over het openbaar ministerie. Bestuursorgaan: de minister van Veiligheid en Justitie uit Den Haag. Datum: 27 september 2011 Rapportnummer: 2011/281 2 Klacht Verzoeker klaagt

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1998 309 Besluit van 14 mei 1998 tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 Wij Beatrix, bij

Nadere informatie

Datum 25 augustus 2016 Onderwerp Uitvoering motie voorlopige hechtenis terrorismeverdachten (29 754, nr. 379)

Datum 25 augustus 2016 Onderwerp Uitvoering motie voorlopige hechtenis terrorismeverdachten (29 754, nr. 379) 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 832 Vragen van het lid

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstatc 200702235/2. Datum uitspraak: 1 2 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

Een onderzoek naar de wijze waarop de Dienst Justis is omgegaan met een gratieverzoek.

Een onderzoek naar de wijze waarop de Dienst Justis is omgegaan met een gratieverzoek. Rapport Een onderzoek naar de wijze waarop de Dienst Justis is omgegaan met een gratieverzoek. Oordeel Op basis van het onderzoek vindt de klacht over de Dienst Justis niet gegrond. Datum: 23 juni 2016

Nadere informatie

VOOR RECHTSPRAAK NEDERLANDSE VERENIGING. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus EH DEN HAAG.

VOOR RECHTSPRAAK NEDERLANDSE VERENIGING. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus EH DEN HAAG. NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPRAAK De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Datum 28 maart 2014 Uw kenmerk 476490 Contactpersoon J.M.A. Timmer Onderwerp

Nadere informatie

Masterscriptie in de strafrechtswetenschappen

Masterscriptie in de strafrechtswetenschappen Masterscriptie in de strafrechtswetenschappen Te verdedigen ten overstaan van de Examencommissie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid departement Strafrecht, Tilburg University Bestaande uit: prof.mr.

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 Instantie Datum uitspraak 11-06-2003 Datum publicatie 12-08-2003 Zaaknummer 2200326602 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-gravenhage

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet dieren met het oog op de versterking van het instrumentarium ten behoeve van de opsporing, vervolging en bestuursrechtelijke

Nadere informatie

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277 Rapport Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden ten aanzien van de zelfmeldprocedure en elektronische

Nadere informatie

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving ϕ Ministerie van Justitie Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving Directie Juridische en Operationele Aangelegenheden Postadres: Postbus 2030, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 1 JULI 2014 P.14.0969.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.0969.N B., veroordeelde tot vrijheidsstraf, eiser, met als raadsman mr. Kris Luyckx, advocaat bij de balie te Antwerpen. I. RECHTSPLEGING

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2011 2012 32 045 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met een hervorming van de regeling betreffende herziening ten voordele van de gewezen

Nadere informatie

Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden)

Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden) Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden) 1. Hoeveel levenslanggestraften zijn er nu in NL? Op dit moment zijn er 33 mensen onherroepelijk veroordeeld tot levenslang. Dat betekent dat zij

Nadere informatie

3.2.1 Aard en karakter van de gedragsaanwijzing

3.2.1 Aard en karakter van de gedragsaanwijzing 3.2 De bevoegdheid van de officier van justitie tot het geven van een gedragsaanwijzing 3.2.1 Aard en karakter van de gedragsaanwijzing Zoals in het voorgaande aan de orde kwam, kunnen bepaalde tot ernstige

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 116 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Overleveringswet ter implementatie van richtlijn nr. 2016/800/EU van het Europees Parlement

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2014 138 Besluit van 21 maart 2014 tot intrekking van het Besluit gedragsbeïnvloeding jeugdigen en tot wijziging van het Besluit tenuitvoerlegging

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1994 1995 24 112 Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 (wijziging van de regelingen van de invordering en inhouding van rijbewijzen en de bijkomende straf

Nadere informatie

De enkelvoudige kamer: de politierechter

De enkelvoudige kamer: de politierechter 3 De enkelvoudige kamer: de politierechter 3.1 Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft de procedure bij de politierechter. Deze is niet totaal verschillend van die bij de meervoudige strafkamer. Integendeel.

Nadere informatie

NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN

NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN Ontvangen op 17-01-2018 Verwerkt op 17-01-2018 NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN Tevens per internetconsultatie Tweede Kamer der Staten-Generaal t.a.v. de heer W.M.J. de Wildt Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal erste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2003 2004 28 980 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Penitentiaire beginselenwet (plaatsing in een inrichting voor

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

Wetboek van Strafrecht

Wetboek van Strafrecht Wetboek van Strafrecht (Tekst geldend op: 27-08-2014) Wet van 3 maart 1881 Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 24 JUNI 2014 P.14.0929.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.0929.N F A H, veroordeelde tot een vrijheidsstraf, eiser, met als raadsman mr. Jürgen Millen, advocaat bij de balie te Tongeren. I.

Nadere informatie

Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging

Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging TBS voor Dummies Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging Auteur: Miriam van der Mark, advocaat-generaal en lid van de Kerngroep Forum TBS Algemeen De terbeschikkingstelling

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 12 AUGUSTUS 2015 P.15.1158.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.15.1158.N Y M, verzoekster tot voorlopige invrijheidstelling, gedetineerd, eiseres, met als raadsman mr. Joris Van Cauter, advocaat

Nadere informatie

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014 Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014 Rapportnummer: 2014 /122 20 14/122 d e Natio nale o mb ud sman 1/5 Feiten

Nadere informatie

Aangenomen en overgenomen amendementen

Aangenomen en overgenomen amendementen Overzicht van stemmingen in de Tweede Kamer afdeling Inhoudelijke Ondersteuning aan De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie Betreffende wetsvoorstel: 34126 Wijziging van het Wetboek

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken Strafuitvoeringsrechtbanken Op 1 februari 2007 traden de strafuitvoeringsrechtbanken in werking. Heel wat beslissingen die vroeger door de minister van justitie genomen werden, zullen nu door een rechter

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993 ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993 Instantie Datum uitspraak 11-11-2009 Datum publicatie 11-11-2009 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-002029-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388 ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388 Instantie Datum uitspraak 10-02-2011 Datum publicatie 14-02-2011 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-001943-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1336 Vragen van het lid

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2005 175 Wet van 23 maart 2005 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de betekening

Nadere informatie

Verkorte inhoudsopgave

Verkorte inhoudsopgave Verkorte inhoudsopgave Gebruikte afkortingen 17 I Inleiding, onderzoeksvragen en onderzoeksmethoden 19 1 Inleiding 19 2 Meervoudige aansprakelijkstelling nader beschouwd 20 2.1 Een omschrijving van meervoudige

Nadere informatie

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de. vonnis RECHTBANK NOORD-HOLLAND Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf Locatie Schiphol Meervoudige strafkamer Parketnummer: Uitspraakdatum: 8 april 2013 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 30 143 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Nadere informatie

De dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen in Nederland

De dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen in Nederland UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM De dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen in Nederland A.S.E. EVELO [Pick the date] [Type the abstract of the document here. The abstract is typically a short summary

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 13 DECEMBER 2016 P.16.1103.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.16.1103.N PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN CASSATIE, verzoeker tot vernietiging van een vonnis, eiser, inzake van M V, beklaagde.

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2013 85 Wet van 28 februari 2013 tot implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675 ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 07-09-2011 Datum publicatie 15-09-2011 Zaaknummer 16-600572-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

Datum 8 maart 2016 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht 'twee keer per dag vergeet justitie een verdachte op te halen'.

Datum 8 maart 2016 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht 'twee keer per dag vergeet justitie een verdachte op te halen'. 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Boete en detentie Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 20 202 33 76 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces Nr. 4 ADVIES

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2017:5462

ECLI:NL:RBAMS:2017:5462 ECLI:NL:RBAMS:2017:5462 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 01-08-2017 Datum publicatie 01-08-2017 Zaaknummer 13/751411-17 RK-nummer: 17/4077 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06 ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 06-03-2007 Datum publicatie 06-03-2007 Zaaknummer 00636/06 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2007 575 Wet van 20 december 2007, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de jeugdzorg met het

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHDHA:2015:84 ECLI:NL:GHDHA:2015:84 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 27-01-2015 Datum publicatie 27-01-2015 Zaaknummer 22000511-14 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

betreft: de wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met enige wijzigingen van de regeling van voorlopige hechtenis Samenvatting

betreft: de wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met enige wijzigingen van de regeling van voorlopige hechtenis Samenvatting van: adviescommissie strafrecht datum: 24 november 2015 betreft: de wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met enige wijzigingen van de regeling van voorlopige hechtenis Samenvatting De

Nadere informatie

Strafblad 2017(3) 35 De (on)veiligheid van de zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel

Strafblad 2017(3) 35 De (on)veiligheid van de zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel Strafblad 2017(3) 35 De (on)veiligheid van de zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel Strafblad 2017(3) 35 De (on)veiligheid van de zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 240 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Uitleveringswet en de Wet economische delicten betreffende de bepalingen aangaande de procedure

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL 2 Vergaderjaar 2010-2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 10-11-2016 Datum publicatie 29-12-2016 Zaaknummer 23-000872-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ARRESTANTENVERZORGING. Juridische aspecten De politie Het strafproces Verzorging Ethiek

ARRESTANTENVERZORGING. Juridische aspecten De politie Het strafproces Verzorging Ethiek ARRESTANTENVERZORGING Juridische aspecten De politie Het strafproces Verzorging Ethiek januari 2013 Doel van het strafproces / strafvordering = het nemen van strafvorderlijke beslissingen Bestaat uit =

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken v.u.: Jos Vander Velpen, Gebroeders De Smetstraat 75, 9000 Gent foto s: Lieven Nollet Strafuitvoeringsrechtbanken Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent tijdstip eerste publicatie: februari 2007 - herwerking:

Nadere informatie

De uitvoering van het jeugdstrafrecht

De uitvoering van het jeugdstrafrecht Stelselwijziging Jeugd Factsheet De uitvoering van het jeugdstrafrecht Na inwerkingtreding van de Jeugdwet De uitvoering van het jeugdstrafrecht 1 De uitvoering van het jeugdstrafrecht 2 Inleiding Deze

Nadere informatie