VLAAMSE FEDERATIE HONDENSPORT

Transcriptie

1 VLAAMSE FEDERATIE HONDENSPORT TOESTELREGLEMENT AGILITY

2 2 VOLUME I: V.F.H. TOESTELREGLEMENT AGILITY REGLEMENT TOESTELLEN DEEL 1. TOESTELLEN, HINDERNISSEN, TERREINEN. TITEL 1. TOESTELLEN. Artikel 1. Algemene eisen der toestellen. 1. Enkel de in dit reglement vernoemde toestellen mogen gebruikt worden om hindernissen en / of parcours van agility samen te stellen. Het gebruik maken van meerdere, gelijke en / of dezelfde toestellen is toegestaan. Het meerzijdig gebruik is enkel toegestaan indien het toestel zich er toe leent. 2. Alle uitstekende of scherpe delen aan toestellen en toebehoren moeten afdoende afgerond zijn zodat noch de hond, noch de geleider er zich kunnen aan kwetsen. 3. Vaste delen moeten zodanig stabiel zijn dat ze niet heen en weer bewegen of vanzelf omvallen als de hond het toestel op een correcte wijze overschrijdt of door klimatologische oorzaken. 4. Alle toestellen moeten van een zodanige kleur- of kleurschakering voorzien zijn dat ze, zowel met de ondergrond als met elkaar fel contrasteren. 5. Alle loopvlakken moeten voldoende stroef zijn, zodat de hond er voldoende grip op heeft. Antisliplatjes dienen minimaal 0,1 m verwijderd te zijn van de scheidingslijn tussen loop- en raakvlakken, min 0,01 en maximaal 0,03 m boven het loopvlak uitsteken en niet afgerond te zijn.. 6. De raakvlakken dienen duidelijk met een contrasterende kleur aangeduid te zijn. Dit zowel op het loopvlak als op de zijkanten. Artikel 2. Afmetingen en eisen der toegelaten toestellen. 1. De tafel. Zij heeft een minimum bladmaat van 0,9 x 0,9 m en een maximum bladmaat van 1,2 x 1,2 m. Het blad ligt horizontaal en maximaal zo hoog als de maximale horde springhoogte van de desbetreffende klasse. Het tafeloppervlak moet van antislip worden voorzien. 2. De zigzag. Deze bestaat uit min. 8 en max. 12 paaltjes voor gevorderden, mini-, midi- en maxi-open klasse, veteranen en ploegen en uit 8 paaltjes voor beginnersklasse met een min. diameter van 0,015 m. en max. 0,04 m. bij een hoogte van min. 1 m. en maximaal 1,2 m. Ze staan tussen de 0,45 m en de 0,65 m uit elkaar, in een rechte lijn.

3 V.F.H. TOESTELREGLEMENT AGILITY 3 De A-schutting. Zij bestaat uit 2 rechthoekige delen die schuin tegen elkaar worden geplaatst. Elk deel is 0,9 m breed. Aan de basis mag dit 1,15 m zijn. Ze zijn beiden even lang en dit tussen de 2,75 m en de 3,2 m. Het hoogste punt is 1,9 m. De antisliplatjes zijn verplicht. Ze staan dwars op de looprichting steken max. 0,03 m en minimaal 0,01 m boven het loopvlak uit, zijn niet afgerond maar zijn wel even lang als het loopvlak breed is. Ze liggen max. 0,33 m uit elkaar en blijven minimaal 0,1 m verwijderd van de scheidingslijn tussen het raakvlak en het loopvlak. Ze moeten gelijk verdeelt zijn over het ganse oppervlak. De raakvlakken rijken tot 1,05 m hoog, gemeten vanaf de onderzijde van elk deel en komen op elk der delen voor. 3. De wip of schommel. Deze is tussen de 3,6 m en de 4,25 m lang en tussen de 0,3 m en 0,4 m breed. Het draaipunt is max. op 0,10 m onder het loopvlak. De hoogte ligt tussen de 0,6 en de 0,7 m. maar maximaal op 1/6 van de lengte van de plank. (bvb: Lengte plank = 3,6 m =>De max. hoogte van het draaipunt tot het grondvlak = 3,6 m : 6 = 0,6 m.) Een tegengewicht is zodanig geplaatst dat de loopplank kantelt met een gewicht van 1,5 kg geplaatst op de scheiding van het afgaand raakvlak en vanzelf weer keert. De op- en afstap hoogte van de loopplank mag max. 0,1 m zijn. De raakvlakken rijken tot 0,9 m ver, gemeten vanaf de uiteinden van de loopplank. De plank is stevig genoeg om een torsie- en plooivrije constructie te bekomen. Daar waar de steunen de grond raken mogen zij maximum 0,1 m buiten de breedte van de plank uitsteken en dit aan beide zijden. 4. De tunnel. Hij is rond met een diameter tussen de 0,5 en de 0,6 m. Hij is flexibel zodat hij in (een) bocht(en) kan gelegd worden. De lengte mag variëren tussen de 3,6 en de 4 m. De inloop- en de uitloopopening mogen ten hoogste 180 graden gedraaid zijn t.o.- v. elkaar.

4 4 V.F.H. TOESTELREGLEMENT AGILITY 5. De katteloop. zijn niet afgerond. Deze bestaat uit drie gelijke delen: een oplopend, een horizontaal en een aflopend. De hoogte van het horizontale deel t.o.v. het grondvlak is tussen de 1,2 en de 1,3 m. De lengte van de drie delen onderling is steeds gelijk en tussen de 3,6 en 4,2 m. De breedte mag schommelen tussen de 0,3 en de 0,4 m, maar is wel voor elk deel gelijk. De raakvlakken, rijken tot 0,9 m, gemeten vanaf de zijde van de op- en afloop die de grond raakt. De raakvlakken worden zowel op het loopvlak als op de zijkanten aangebracht. Eventuele anti-sliplatjes liggen max. 0,33 m uit elkaar en blijven minimaal 0,1 m verwijderd van de scheidingslijn tussen het raakvlak en het loopvlak. Ze moeten gelijk verdeelt zijn over het ganse oppervlak, steken maximaal 0,03 m en minimaal 0,01 m boven het loopvlak uit en 6. De slurf. De zak is gemaakt van slap en licht materiaal en heeft een diameter tussen de 0,6 m en 0,8 m. De totale lengte mag liggen tussen de 3,6 m en de 3,9 m. De toegang mag rond of poortvormig zijn. Respectievelijk met een diameter van 0,6 m of met een hoogte van 0,6 m. en een breedte tussen 0,6 m en 0,75 m. De lengte van de slurfingang is tussen de 0,45 m en 0,9 m. De uitloopzijde dient verankerd te zijn om het in de war raken van de zak te voorkomen. 7. De hoepel of band. Hij heeft een min. doorspring diameter tussen 0,375 m en 0,6 m en een min. breedte voor de rand van 0,05 m. De max. afstand aan de onderkant van de doorspring opening en het grondvlak is 0.65m voor maxi-open, 0,5 m voor midi- klasse en maxi gevorderden, en 0,4 m mini klasse, ploegen, veteranen en beginners. De ruimte rond de hoepel mag zowel open als gesloten van structuur zijn. De max. diepte van de hoepel is 0,2 m. Bij gebruik van een band moet aan de onderkant de ruimte tussen de 2 wanden dicht gemaakt of opgevuld zijn.

5 V.F.H. TOESTELREGLEMENT AGILITY 5 8. De horde. Horde met 2 aparte zijvleugels De horde is max. 0,65 m hoog (0,5 m voor midi-open en midi en maxi gevorderden, 0,4 m voor mini-open klasse, mini gevorderden, beginners, ploegen en veteranen) en minimaal 1,2 m breed. De zijvleugels moeten min. 0,3 m breed zijn bij een min. hoogte (het dichtst bij de horde) van 0,8 m., en minimaal 0,4 m aan de buitenzijde, dicht van structuur zodat de hond er zich niet kan in vastlopen of er doorheen lopen en voorzien zijn van contrasterende kleuren. De min. diameter van de springbalken is 0,03 m. en max. 0,05 m. De springbalken moeten in de hoogte kunnen worden verlegd naargelang de klassen en het bovenste deel moet omklapbaar of afwerpbaar zijn uitgevoerd. De aanwijzingen door de keurders gegeven bij de toestelkeuring dienen strikt te worden nagevolgd. 9. De bezembak. Deze is in wezen een horde, eventueel zonder zijvleugels. Enkel wordt de bovenste springbalk vervangen door een bezem, de haren omhoog gericht, en afwerpbaar of omklapbaar. De max. diepte van de bezem is 0,15 m. Verder gelden de maten van een horde. 10. De vertesprong. Horde uit 1 basisstuk Hij bestaat uit 4 of 5 segmenten. De lengte van de sprong, van het eerste tot over het laatste segment: mini-, midi-open, mini en midi gevorderden, beginners, veteranen en ploegen max. 0,75m, maxi gevorderden 1,2m andere klassen max. 1,5 m. Breedte van elk segment: 0,15 m. Voor het eerste segment: Hoogte vanaf de grond vooraan: 0,15 m. Hoogte achteraan vanaf de grond: 0,175 m. De lengte (breedte) van het 1e segment vooraan is 0,95 m en achteraan 1,05. Voor de volgende segmenten: hoogte van voor = hoogte achteraan voorgaand segment. Hoogte achteraan van een segment is altijd 0,025 m meer dan zijn hoogte vooraan. Zijn breedte vooraan is dezelfde als het voorgaande element achteraan. Achteraan is altijd 0,1 m meer dan zijn breedte vooraan. Hij wordt verplicht op de vier hoeken afgepaald met 4 paaltjes die tussen de 1 m en 1,2 m. hoog zijn.

6 6 V.F.H. TOESTELREGLEMENT AGILITY 11. De waterbak. De waterbak wordt gevormd door een waterdichte bak met de volgende afmetingen: 0,1 x (0,75 voor mini-, midi-open, mini en midi gevorderden, beginners, veteranen en ploegen) 1,2 m aan de buitenzijde x 1,2 m. (H x D x B). Opstaande randen zijn verboden. Deze worden afgeschermd met een halve ronde buis, de bolle kant naar boven gericht. De waterbak wordt op de vier hoeken afgepaald met 4 paaltjes die tussen 1 en 1,2 m. hoog zijn en er staat minimaal 0,05 m water in. De veiligheid van dit toestel zal streng door de keurders worden beoordeeld. Voorbeeld doorsnedetekning water afschermin 10 cm 10 cm Er mag (IF: verplicht) dwars over het water een horde van 40 cm hoogte worden geplaatst, zonder zijvleugels. Let op voor de vertematen bij mini-, midi-open, beginners, veteranen en ploegen. 12. De muur. Zij wordt gevormd door een hindernis, dicht van structuur of met 1 of 2 openingen, van max. 0,65 m. hoog (0,4 m voor (mini-open en mini-gevorderden, beginners, veteranen en ploegen, 0,5 m voor midi klassen en midi en maxi gevorderden) en min. 1,2 m. breed. De max. diepte is 0,2 m. De hindernis dient beschilderd te zijn in stenenpatroon en de bovenste rij "stenen", die max. 0,15 m. hoog mag zijn, en licht van constructie moeten afwerpbaar zijn. Liefst afgerond.

7 V.F.H. TOESTELREGLEMENT AGILITY De cavaletti. (niet interfederaal) Dit is een kleine, vaste horde waarvan de springbalk op 0,3 m. hoogte ligt. De steunen mogen maximaal 0,05 m. boven de springbalk uitsteken. Zijvleugels mogen niet worden aangebracht. De min. breedte is 1 m. De diameter van de springbalken ligt tussen de 0,04 en de 0,1 m. 14. De kruising. Deze bestaat uit een tafel met een hoogte tussen de 1,2 en 1,35 m. en een bladmaat van min. 0,9 x 0,9 tot 1,2 x 1,2 m. Aan elk van de vier zijden van het blad is er een loopplank voorzien van min. 3,6 m. en max. 4,2 m. lang, bij een breedte die ligt tussen de 0,3 en de 0,4 m. De loopvlakken van de op- of afloopplanken en het tafelblad dienen voldoende stroef te zijn. Desnoods voorzien van antisliplatjes. Deze zijn dwars op de looprichting geplaatst, max. 0,33 m. uit elkaar en even breed als de loopplanken en blijven 10 cm verwijderd van de scheiding tussen loopvlak en raakvlak. Boven deze loopplank steken zij maximaal 0,03 m. en minimaal 0,01 m uit en zijn niet afgerond. De 4 loopplanken zijn allen even breed en lang. Op elke loopplank (ook op de zijkant) wordt in een contrasterende kleur een raakvlak aangeduid dat tot op 0,9 m. moet rijken, te beginnen vanaf het uiteinde dat de ondergrond raakt.

8 8 V.F.H. TOESTELREGLEMENT AGILITY 15. De wensput. Putrand : De inwendige breedte is 1,2 m. De hoogte is 0,15 m lager dan de springbaar. De maximale sprongdiepte in het center is 0,6 m. De maximale hoogte van de springbaar is 0,65 m. voor maxi-open (0,4m voor beginners, mini-gevorderden, mini-open, veteranen en ploegen, en 0,5m voor midi- en maxi-gevorderden en midi-open) Het bovenoppervlak moet gesloten zijn en heeft een ovale vorm. (zonder hoeken). De doorspring hoogte is dus steeds minimaal 0,85 cm Het dak : Het laagste punt is 1,5 m hoog. (1,35 m. of 1,25 m). De diepte van het dak is steeds 0,6 m. Er mag niets in de breedte buiten de verticale steunen van het dak uitsteken De springbaar : Deze moet afwerpbaar zijn. De min. diameter van de springbalk is 0,03 m. en max. 0,05 m. TITEL 2. HINDERNISSEN. Artikel 1. Samenstelling der hindernissen. 1. De horde. 2. De oxer. Hij bestaat uit twee hordes die achter elkaar zijn geplaatst met een tussenruimte van 0,35 m. De achterste horde heeft verplicht zijvleugels en de springbalk ligt steeds 0,15 m. hoger dan deze op de voorste horde. De max. hoogte blijft zoals bij een horde. 3. De bezembak. 4. De triple-bar. Hij bestaat uit drie hordes die achter elkaar zijn geplaatst met een tussenruimte van 0,35 m. onderling. De achterste horde is de hoogste en heeft, net als de voorste zijvleugels. Tussen elke bovenste springbalk is 0,15 m. hoogteverschil. De max. hoogte blijft zoals bij een horde.

9 V.F.H. TOESTELREGLEMENT AGILITY 9 5. De muur. 6. De cavaletti s. Ze zijn als hindernis gelijk aan het toestel met dezelfde naam. Er worden er wel min. 4 en max. 6 achter elkaar geplaatst op een rechte lijn met een tussenruimte, gemeten in het midden van de springbalk, van 2 m. 7. De samengestelde horde. Mag niet worden opgesteld bij beginners. Zij geldt als een hindernis. Ze is samengesteld 3 hordes. Tussen elke hindernis is een ruimte van, voor MXG, Veteranen en MXO: 2,75 m en voor alle andere klassen 2 m., elk deel staat in een rechte lijn achter het vorige. 8. De waterbak. Over het water, in de breedte mag (IF: moet) een horde (0,4 m) worden geplaatst. 9. De hoepel. 10. De A-schutting. 11. De katteloop. 12. De wip of schommel. 13. De kruising. 14. De slurf. 15. De tunnel. 16. De zigzag. 17. De tafel. 18. De vertesprong. 19. De wensput.

10 10 V.F.H. TOESTELREGLEMENT AGILITY Artikel 2. Bijkomende benodigdheden. 1. De cijfers die de volgorde der hindernissen aanduiden zijn min. 0,05 x 0,12 m. (B x H). De cijfers gaan van 1 t.e.m. 20 en de letters A,B,C en D. Voldoende materiaal om toestellen stabiel te kunnen verankeren. Artikel 3. Grafische voorstelling der hindernissen. 1. De in dit reglement gebruikte grafische voorstelling der hindernissen zijn de enige toegelaten voorstellingen. Op de tekening wordt het aantal punten weergegeven dat die hindernis bij foutloos afwerken ervan kan opbrengen bij gokparcours.!! het pauzevak bestaat niet meer!! 2-Horde 2 - Vertesprong 4-Wip 2-Oxer 8-Weef 4 - A-schutting 2-Triplebar 2 - Cavaletti (totaal) 2-Slurf 2 - Bezembak 5 - Pauzevak (finnish) 2 - Tunnel 2 - Muur 5 - Tafel (finnish) 2-Band 2-Waterbak 4 - Katteloop 2x4 - Kruising 2-Wensputje

11 V.F.H. TOESTELREGLEMENT AGILITY 11 TITEL 3. TERREINEN. Artikel 1. Ondergrond of loopvlak. 1. Alle loopvlakken moeten voldoende stroef zijn. De hond en geleider moeten voldoende grip hebben. Voor buitenterreinen geldt dit voor alle weersomstandigheden. De geleider moet wel aangepast schoeisel dragen, al zijn spikes en ander schoeisel met scherpe uitsteeksels uit veiligheidsoverwegingen voor de hond verboden. 2. De ondergrond moet voldoende veerkrachtig zijn. Beton, betontegels en andere niet veerkrachtige materialen zijn ten strengste verboden. 3. De ondergrond moet vlak zijn. Grasvelden in terrasvorm e.d. zijn verboden. Hellingen van max. 5% zijn toegestaan. Hierop mogen de hindernissen enkel waterpas en bergopwaarts worden genomen. 4. Alle puntige, scherpe of andere voorwerpen die in of op de grond zitten zullen voorwerp uitmaken ter afkeuring van het terrein. Springputten, grachten e.d. moeten met een afsluiting van minimaal 1 m. hoogte worden afgeschermd of dicht gelegd kunnen worden met een overspanning die sterk genoeg is om geleider en hond, zonder de minste problemen te kunnen dragen. Artikel 2. Terreinafmetingen. 1. De minimum afmeting van een wedstrijdterrein is bepaald op 500 m² (IF: 800 m², IF kampioenschap 1200 m²), en dit met een zijde van min. 15 m. Een afzonderlijk inspringterrein wordt aanbevolen. Vaste hindernissen mogen niet meer dan 10 % van het totale terreinoppervlakte innemen. Artikel 3. Afsluitingen, afschermingen en afstanden. 1. Het terrein moet afgesloten zijn met een omheining die min. 0,8 m. hoog is en zodanig dicht van structuur dat de hond er zich niet kan in vastlopen. Het publiek of vreemden aan de op dat moment gehouden proef mogen niet binnen deze omheining postvatten. 2. Afschermingen van obstakels moeten min. 1 m. hoog zijn en het liefst in een felle kleur. Putten moeten of, afgeschermd zijn als hiervoor vermeld of plat worden afgedekt met een overspanning die sterk genoeg is om zonder problemen hond en geleider te kunnen dragen. 3. Zijvleugels en alle bijstukken van hindernissen moeten minimaal 0,8 m. hoog zijn, het dichtst bij het toestel, en 0,4 m aan de buitenkant, dicht genoeg van structuur zodat de hond er zich niet kan in vastlopen of er door heen kan lopen en voorzien zijn van contrasterende kleuren en tussen de 0,3 en 1 m. breed zijn. De aanwijzingen gegeven door de keurders bij de toestelkeuring dienen strikt nagevolgd te worden. 4. Tussen het einde van een hindernis en het begin van de volgende moet er minimaal 4 m. zijn, behalve voor het begin van de slurf of de tunnel in alle klassen behalve beginners. Het moet voor alle geleiders mogelijk zijn, zonder moeite, tussen de hindernissen te lopen.

12 12 V.F.H. TOESTELREGLEMENT AGILITY 5. Indien het wedstrijdterrein overdekt is mag het laagste punt van het plafond niet lager zijn dan 4 m. boven het hoogste punt van het loopvlak. De eventuele daksteunen die op het oppervlak van het wedstrijdterrein zouden staan moeten afgeschermd worden zoals "obstakels".