ADMINISTRATIE LAND- EN TUINBOUW

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ADMINISTRATIE LAND- EN TUINBOUW"

Transcriptie

1 ADMINISTRATIE LAND- EN TUINBOUW JAARVERSLAG

2 ADMINISTRATIE LAND- EN TUINBOUW JAARVERSLAG 2004 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap

3

4 Inhoudsopgave Voorwoord 7 1 Afdeling Land- en Tuinbouwondersteuningsbeleid Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) Beleidsvisie Begroting Nieuw ingediende dossiers Toegekende VLIF-steun Totale toegekende steun Toegekende vestigings- en investeringssteun aan particuliere land- en tuinbouwers VLIF-waarborg Afbouw van de veestapel Situering Ingediende aanvragen in Behandelde aanvragen Uitbetaling van de aanvragen Gemeenschappelijke Marktordening Groenten en Fruit Inleiding Goedkeuring programma s Inhoudelijke controle ingediende uitgaven Begeleiding van bedrijven in moeilijkheden of in reconversie Organisatie van de regelgeving Criteria voor de erkenning van een centrum voor bedrijfsbegeleiding Wie komt in aanmerking voor begeleiding van bedrijven in moeilijkheden? Wie komt in aanmerking voor begeleiding van bedrijven in reconversie? Hoeveel bedraagt de subsidie? Hoe de steun aanvragen? Toegekende en uitbetaalde steun 22 INHOUDSOPGAVE Tuinbouwproeftuinen en -centra Financieringsinstrument voor de Vlaamse Visserij- en Aquicultuursector (FIVA) Inleiding - Situering Organisatie van het FIVA Begroting 2004 van het FIVA Ingediende aanvragen Toegekende FIVA-steun Rentesubsidies Kapitaalpremies Overzicht Toegekende FIVA-waarborg Inkomsten en uitgaven FIVA Europese steunverlening aan de visserij- en aquicultuursector (FIOV) Inleiding - Situering Steunverlening

5 1.8 EU-steun voor verwerking en afzet van land- en tuinbouwproducten Inleiding Programmeringsperiode Lopende dossiers Uitbetaalde steun Afdeling Duurzame Landbouw Landbouwvorming Organisatie van de landbouwvorming in Vlaanderen De landbouwvorming in cijfers Nieuwe regelgeving Duurzame landbouw Subsidies voor milieuvriendelijke landbouwproductiemethodes en de instandhouding van de genetische diversiteit Demonstratieprojecten Projecten hoeve- en streekproducten Verbreding: zorg 52 4INHOUDSOPGAVE 2.3 Biologische Landbouw Vlaams beleid voor biologische landbouw Biologische landbouw internationaal Professionalisering Het Actieplan Glastuinbouw Acties rond vestiging Acties rond energie Acties rond middelengebruik Leader De rol van de Afdeling Duurzame Landbouw in overleg- en adviestaken Adviesverlening Het decreet integraal waterbeleid en bekkenbeheerplannen Afbakening agrarische en natuurlijke structuur van het buitengebied Samenwerking met de Afdeling Algemeen Milieu en Natuurbeleid De Vlaamse Land- en Tuinbouwraad Afdeling Landbouw en Visserijbeleid Inleiding: opdrachten en activiteiten van de afdeling Landbouw en Visserijbeleid Overleg met federale en gewestelijke overheden Overleg tussen de gewesten en de federale overheid Intergewestelijk overleg Landbouwbureau 68

6 3.3 Horizontale en Internationale landbouwaangelegenheden Mid Term Review beslissingen en vertaling naar Vlaamse wetgeving Mid Term Review en de randvoorwaarden Multilateraal beleid Wereldhandelsorganisatie: Multilaterale landbouwonderhandelingen in het kader van de Doha Development Agenda Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) Food and Agriculture Organization (FAO) Bilateraal beleid Mercosur Systeem Algemene Preferenties (SAP) Plantaardige en Dierlijke Producten Plantaardige Producten Akkerbouw Suiker Groenten en fruit Tabak Hop Aardappelen Dierlijke Producten Melk en zuivelproducten Rundvlees Schapenvlees Varkensvlees Eieren en pluimvee Bijenhouderij Zeevisserij Toegang tot de visgronden Herstelplannen Quota Quotabeheer Toewijzing maximale vangsthoeveelheden per kw Tong Golf van Gascogne Regionale adviesraden Marktbeleid Controle Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) Vlootbeleid Communautair vlootregister Gegevensverzameling 85 INHOUDSOPGAVE 5 4. Afdeling Monitoring en Studie De Afdeling Monitoring en Studie, een eerste BBB-product Opdrachten Overgang planmatig georganiseerd Structuur van de Afdeling Monitoring en Studie Dienstenpakket van de afdeling 88

7 4.2 Het landbouwmonitoringsnetwerk Beleidsondersteuning en studies GGO s: Uitwerking van een regelgeving rond coëxistentie EU-uitbreiding: impact op de Vlaamse land- en tuinbouw Suikerhervorming: gevolgen voor de Vlaamse landbouwer Biologische landbouw: analyse en evaluatie van het overheidsinstrument Bioketenmanagement Ontwikkeling en uitbreiding van de moduleringstool SELES Hervorming van het GLB: Voorstellen voor implementatie van Cross Compliance in Vlaanderen Blauwe diensten: Landbouw en water, een toekomstverkenning voor Vlaanderen Biobrandstoffen: verkenning van kansen en bedreigingen voor de Vlaamse landbouw Rapportering over de Vlaamse land- en tuinbouw 95 Kaderstuk: De Vlaamse landbouw in Kaderstuk: Energie Directoraat-generaal Plattelandsontwikkeling Uitvoering van het Vlaams Progammeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling Wat met plattelandsontwikkeling na 2006? 100 6INHOUDSOPGAVE 5.2 Promotie van landbouwproducten Inspanningen van ALT over de grenzen heen Contacten met Centraal- en Oost-Europa Over de Europese grenzen VLAM De werking van VLAM Het jaar 2004 in vogelvlucht 105

8 Voorwoord 2004 was zowel structureel, beleidsmatig als voor de sector geen traditioneel jaar. Op 4 juni 04 besliste de Vlaamse regering een interimstructuur voor het beleidsdomein Landbouw en Visserij goed te keuren. Wat de Administratie Land- en Tuinbouw (ALT) betreft werd deze plots ruim verdubbeld in personeelsaantal en bestond zij uit 4 afdelingen: de Afdeling Landbouw- en Visserijbeleid, de Afdeling Monitoring en Studie, de Afdeling Duurzame Landbouw en de Afdeling Land- en Tuinbouwondersteuningsbeleid. De uitdaging bestaat er in om deze grotere entiteit tot één geheel te smeden, conceptuele taken en uitvoerende opdrachten in mekaars verlengde te krijgen en de medewerkers over de muren van de structuren heen nog meer ten voordele van de klant (landbouw-, tuinbouw- en visserijsector) te leren werken. Met de Afdeling Landbouw- en Visserijbeleid werd het conceptueel gehalte van ALT sterk verhoogd. Vanuit een Europees en internationaal kader zet deze afdeling Vlaamse regelgeving en beleid om in nauw overleg met de sector, de overige gewesten en federaal werd sterk gekenmerkt door de Mid Term Review, kortweg MTR. Minister-president Leterme tevens bevoegd voor landbouw, opteerde er voor om deze hervorming op 1 januari 2005 door te voeren, wat een enorme uitdaging vormde voor de administratie en deze afdeling in het bijzonder. In het visserijbeleid vormden problematieken als toegang tot de visgronden, maximale vangsthoeveelheden, het quota- en vlootbeleid de agenda. De Afdeling Monitoring en Studie is in volle metamorfose van SES/VOLT (sociaal economische studiedienst/vlaamse onderzoekseenheid voor Land- en Tuinbouw) naar een studie-afdeling op niveau door o.m. de integratie van een deel van het CLE (Centrum voor Landbouweconomie). Deze afdeling houdt continu een vinger aan de pols wat de sector betreft door gegevensverzameling via het Landbouwmonitoringsnetwerk (LMN) en diverse rapporteringen. Ook beleidsvoorbereidend worden analyses uitgebracht o.m. op het vlak van het plattelandsbeleid, het landbouwhervormingsbeleid, ggo s, landbouw-milieu, enz... Via de in de buurlanden aanwezige landbouwraden proberen wij beleids- en sectorevoluties daar in te schatten ten voordele van ons Vlaams landbouwbeleid. De sterk uitvoerende (klantgerichte) Afdeling Land- en Tuinbouwondersteuningsbeleid was in 2004 goed voor 4061 VLIF-dossiers (dossiers bij het Vlaams landbouwinvesteringsfonds) ter waarde van 350 miljoen euro investeringen. Voor 105 projecten ten belope van 17,89 miljoen euro werd waarborg verleend. De maatregel afbouw van de veestapel was in 2004 aan een eindfase toe: nog 106 rundvee-aanvragen, 99 varkens-aanvragen en 41 pluimvee-aanvragen werden ingediend, respectievelijk voor 5900, en dieren. De verscheidenheid aan taken in de Afdeling Duurzame Landbouw (DULA) blijft groeiende. Wat vorming betreft zou bijna uren vorming zijn gestimuleerd, waarbij informatica en bedrijfsleiding de sterkhouders zijn. De maatregelen duurzame landbouw spreken sterk aan: in 2004 waren er verbintenissen groenbedekking, 892 mechanische onkruidbestrijding en 379 verbintenissen bedrijfsgebonden plantaardige eiwitbronnen. In het beleid naar de biosector toe werd sterker markt- en ketengericht gewerkt. In oktober 2004 besliste Minister-president Leterme het actieplan glastuinbouw uit te breiden tot de hele tuinbouwsector. Op het vlak van adviesverlening (ruilverkaveling, landinrichting, natuurinrichting, milieu, bebossing, agrarisch natuurbeheer, klassering landschappen, waterbeleid, afbakening buitengebied, enz...) doet de afdeling zeer nuttig werk ten gunste van de sector, maar de vraag overstijgt langzamerhand het DULA-aanbod. De klant, de sector, met een totale productiewaarde van 4,58 miljard euro, kent ook zijn veranderingsproces: dé MTR wat pijler 1 betreft en het komende PDPO wat pijler 2 betreft. Alhoewel het totale beroepslandbouwareaal de laatste jaren constant blijft op circa ha, daalt het aantal runderen (tot dieren), het aantal varkens (tot ) en zelfs het pluimvee (tot stuks). In 2004 zijn er nog bijna bedrijven in Vlaanderen, hetzij 1/3 minder dan in 92. Ongeveer mensen verdienen hun boterham in de land- en tuinbouw. De biologische productiesector heeft het niet makkelijk en blijft sputteren op 231 bedrijven, goed voor ha. Positief is alvast dat de hoeveverkoop in Vlaanderen met 10% steeg en de Vlaming in 2004 meer groenten en fruit consumeerde dan in 2003 (bron GFK). VOORWOORD 7

9 Ook beleidsmatig waren in 2004 sterke veranderingen op til: paars-groen maakte plaats voor een traditionele tripartite met kartelformules. Voor het eerst in de historiek van de Vlaamse landbouwadministratie werden wij sterk betrokken bij het voorbereidend werk van de informateur, later de formateur en ten slotte Minister-president, tevens bevoegd voor landbouw en platteland. Zowel aan het regeerakkoord als voor de beleidsnota mochten wij een inbreng leveren. Voornoemde maakt de werking van de administratie er alleen maar uitdagender op. Jules Van Liefferinge, Directeur-generaal. VOORWOORD 8

10 1 Afdeling Land- en Tuinbouwondersteuningsbeleid 1.1 VLAAMS LANDBOUWINVESTERINGSFONDS (VLIF) Het VLIF is een Vlaamse openbare instelling van categorie A. Met dit instrument verleent de Vlaamse overheid sinds 1993 d.w.z. sinds de regionalisering van het landbouwstructuurbeleid, investerings- en vestigingssteun aan de particuliere land- en tuinbouwer. Daarnaast stelt het VLIF ook financiële middelen ter beschikking van de verenigingen en coöperaties van land- en tuinbouwers en is een steunkader voorzien om bij problemen ten gevolge van uitzonderlijke weersomstandigheden en van planten- en dierziekten snel specifieke maatregelen te kunnen uitvaardigen. De steun wordt gegeven onder de vorm van rentesubsidies en kapitaalpremies. Daarenboven verleent het VLIF waarborg op gesubsidieerde leningen van land- en tuinbouwers die niet voldoende eigen zekerheden kunnen aanbrengen bij het afsluiten van een lening. De kredieten komen alleen in aanmerking voor VLIF-steun als ze aangegaan worden bij een erkende kredietinstelling en dienen voor de financiering van een subsidiabele verrichting. De VLIF-regelgeving met de algemene en bijzondere voorwaarden voor het verkrijgen van de steun, bepalingen over de omvang en de vorm van de steun en een omstandige weergave van de subsidiabele verrichtingen, zit vervat in het besluit van de Vlaamse regering van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw en een ministerieel besluit van dezelfde datum. Het besluit van de Vlaamse regering werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 14 februari 2001 en het bijhorend ministerieel besluit in dat van 12 mei Deze besluiten worden toegepast op aanvragen ingediend vanaf 1 januari De middelen van het VLIF bestaan hoofdzakelijk uit een dotatie ten laste van de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap. AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID BELEIDSVISIE Met het verlenen van investeringssteun maar ook met de vestigingssteun, wordt beoogd de bedrijfsleiders in staat te stellen de structuur van hun bedrijf sneller aan te passen aan nieuwe en snel evoluerende omstandigheden. Via deze weg worden de voorwaarden geschapen om een verbetering van het inkomen te realiseren. Voor het verkrijgen van steun worden algemene voorwaarden gesteld over de beroepsbekwaamheid van de aanvrager, de levensvatbaarheid van het bedrijf, de afzetmogelijkheden voor de productie en het respecteren van normen inzake leefmilieu en dierenwelzijn. De voorgenomen investeringen moeten planmatig aangepakt worden waarbij op bedrijfsniveau gewerkt wordt aan de realisatie van één of meer van volgende doelstellingen: - verlagen van de productiekosten; - verbeteren en omschakelen van de productie; - verhogen van de kwaliteit; - verbeteren van het leefmilieu, de hygiënische omstandigheden en het welzijn van de dieren; - bevorderen van de diversificatie van de activiteiten op het landbouwbedrijf.

11 1 AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID 10 In deze omstandigheden ligt de nadruk niet zozeer op het verhogen van de productie en de productiviteit. Met de VLIF-steunmaatregelen wordt op Vlaams niveau uitvoering gegeven aan het EU-beleid (Verordening 1257/99) inzake steun aan de investeringen en de vestiging. Er wordt maximaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden voor het verlenen van vestigingssteun aan jonge land- en tuinbouwers. Bij het verlenen van steun aan de investeringen wordt volop ingespeeld op de doelstellingen van het EU-beleid zoals extra aandacht voor de diversificatie van de activiteiten op het land- en tuinbouwbedrijf en voor investeringen die gericht zijn op een meer duurzame productie. Aansluitend zijn de VLIF-steunmaatregelen gericht op de realisatie van de Vlaamse beleidsopties over de gewenste evolutie van de landbouwstructuren, namelijk: - de economische leefbaarheid van de Vlaamse land- en tuinbouw ondersteunen door diversificatie en risicospreiding te bevorderen en de multifunctionele rol te ontwikkelen; - het bevorderen van kwaliteitsvolle productiemethodes die milieu-, natuur- en diervriendelijk zijn en bovendien sociaal verantwoord; - de versnelde ontwikkeling van verbrede activiteiten, biologische landbouw, beheerslandbouw en van de markt van hoeveproducten. In 2004 is de VLIF-regelgeving op een aantal vlakken bijgestuurd om tegemoet te komen aan actuele noden van de land- en tuinbouwers. Het betreft volgende wijzigingen van het besluit van de Vlaamse regering van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw: - besluit van 19 maart 2004 over steun aan investeringen in ammoniakemissiearme varkens- en pluimveestallen, aan investeringen in dierenwelzijn en biologische veehouderij; - besluit van 14 juli 2004 over de startpremie aan samenwerkingsverbanden; - besluit van 3 december 2004 over de verruiming van de waarborg op kredieten tot euro. De wijzigingen worden hierna kort toegelicht. Nieuwe varkens- en legkippenstallen moeten door een wijziging van het Vlarem ammoniakemissiearm zijn. Met de nieuwe VLIF-maatregel worden de veehouders financieel gecompenseerd voor de meerkost bij het gebruik van staltechnieken voor de reductie van de ammoniakemissie. Er moet wel gelijktijdig omgeschakeld worden op een diervriendelijk huisvestingsysteem. Voor varkensbedrijven die onvoldoende grondgebonden zijn bedraagt de steun minimaal 20%. Voor stalsystemen waar deze steun onvoldoende is om de meerprijs te compenseren wordt aanvullende steun verleend tot wanneer maximaal een meerprijs van 40% gecompenseerd wordt. Voor varkensbedrijven die voldoende grondgebonden zijn bedraagt de steun 40%. Zeugen- en legkippenhouders worden ook financieel gesteund bij het herinrichten van bestaande stallen met diervriendelijker huisvestingsystemen. Voor de legkippenstallen geldt dit enkel voor niet kooi-systemen. Obstakels die de ontwikkeling van de biologische veehouderij belemmeren werden weggewerkt door het afschaffen van de voorwaarden over productiecapaciteit. Vertrekkend van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector werd de startsteun aan samenwerkingsverbanden van landbouwers aangepast. De startsteun heeft tot doel de kosten van beheer gedurende de eerste werkingsjaren gedeeltelijk te compenseren. Het samenwerkingsverband moet bovendien de gemeenschappelijke afzet van land- en tuinbouwproducten als doelstelling nastreven. Er worden voorschriften opgemaakt over de productie met normen over kwaliteit en kwantiteit. De groepering heeft de vorm van een coöperatieve vennootschap, een vereniging zonder winstgevend doel, een feitelijke vereniging met minstens drie werkende leden-landbouwers die hoofdelijk aansprakelijk zijn. De samenwerking moet sociaal of economisch verantwoord zijn. Groeperingen die genieten van andere vormen van startsteun komen niet in aanmerking. De steun bedraagt maximaal euro en mag het totaal van de werkelijke kosten van beheer voor het eerste werkingsjaar niet overschrijden. De realisatie van belangrijke investeringen in de glastuinbouw is vaak afhankelijk van de aangeboden zekerheden. Om de financiering van investeringen groter dan euro vlotter te laten verlopen werden de mogelijkheden op overheidswaarborg verruimd. De overheidswaarborg blijft aanvullend op de eigen zekerheden. Hij bedraagt maximaal 80% op het eerste miljoen euro investeringen. Bij hogere kredieten kan waarborg verkregen worden op euro subsidiabele investeringen maar neemt het percentage waarborg gradueel en omgekeerd evenredig af tussen 80% en 50%. Tenslotte werd met een ministeriële omzendbrief van 22 december 2004 de mogelijkheid gecreëerd tot het

12 1 verlenen van VLIF-waarborg op overbruggingskredieten voor de tuinbouwsector naar aanleiding van de crisis in Het betreft steun onder de vorm van 80% gewestwaarborg op een overbruggingskrediet dat verstrekt wordt om de continuïteit van het bedrijf te verzekeren. Gespecialiseerde tuinbouwbedrijven met onvoldoende financiële reserves of met krediet waarvoor VLIF-tussenkomst loopt, komen in aanmerking. Het overbruggingskrediet is uitsluitend bestemd voor de financiering van productie-uitgaven en bedraagt maximaal euro per bedrijf en 10 euro per m 2 glasoppervlakte. De steun wordt verleend in het kader van de Europese minimis-steunregeling in de landbouwsector en de visserijsector BEGROTING 2004 In 2004 beschikte het VLIF over een vastleggingsmachtiging van 50,65 miljoen euro (zie tabel 1). De Vlaamse Gemeenschap maakte een dotatie van 41 miljoen euro vrij voor het VLIF. De begroting beliep 41,36 miljoen euro, zowel in ontvangsten als in uitgaven. Tabel 1: Begroting VLIF 2004 (in miljoen euro) Vastleggingsmachtiging (B.A / 99.31) Totaal 50,65 Rentesubsidie 26,55 Kapitaalpremies 22,70 Waarborgen 1,40 Inkomsten Totaal 41,36 Dotatie van de Vlaamse Gemeenschap (B.A. 54.1/41.41) 41,00 Terugbetalingen door begunstigden (terugvorderingen) 0,20 Waarborgbijdragen 0,10 Vergoeding voor goed beheer rekening (centraal thesauriebeheer) 0,25 Saldo ,31 Uitgaven Totaal 41,36 Rentesubsidies 23,50 Kapitaalpremies 16,46 Waarborgen 1,40 AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID NIEUW INGEDIENDE DOSSIERS In 2004 werden 4040 dossiers door particuliere land- en tuinbouwers ingediend en 21 dossiers door coöperatieve vennootschappen. De totale voorziene investeringskost voor de 4061 dossiers is 350 miljoen euro, waarvan 28,6 miljoen euro voor de coöperatieve vennootschappen. Tabel 2 en grafiek 1 geven een overzicht van het aantal ingediende dossiers en de voorziene kosten voor de particuliere land- en tuinbouwers per provincie. West-Vlaanderen is veruit de belangrijkste provincie wat landbouw betreft met in totaal 1425 dossiers waarvan 1072 landbouwdossiers. In Oost-Vlaanderen is tuinbouw relatief belangrijker. Er werden nl. evenveel tuinbouwdossiers ingediend dan in West-Vlaanderen, maar veel minder landbouwdossiers (644). Ook in Antwerpen zijn relatief veel aanvragen afkomstig van tuinbouwbedrijven (334), maar werden slechts 452 landbouwdossiers ingediend. Limburg en Vlaams Brabant hebben merkelijk minder indieningen dan de andere provincies (respectievelijk 447 en 385). In Limburg werden in verhouding meer tuinbouwdossiers ingediend (42,5%) dan in Vlaams Brabant (37,7%). Limburg is samen met Antwerpen de provincie waar het aantal tuinbouwdossiers het dichtst in de buurt komt van het aantal landbouwdossiers. Wanneer men de voorziene investeringskosten bekijkt, wordt dit nog extra bevestigd. In West-Vlaanderen heeft 80% van de voorziene kosten betrekking op de landbouw. In Antwerpen is dit slechts 46,9%, omdat er veel relatief grote tuinbouwdossiers werden ingediend.

13 1 Tabel 2: Aantal ingediende dossiers en voorziene kosten in land- en tuinbouw door particulieren per provincie Aantal ingediende dossiers Landbouw Tuinbouw Totaal West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Antwerpen Limburg Vlaams Brabant Vlaanderen Voorziene investeringskosten (miljoen euro) West-Vlaanderen 93,55 23,38 116,93 Oost-Vlaanderen 43,84 26,98 70,82 Antwerpen 31,39 35,59 66,97 Limburg 21,11 16,74 37,85 Vlaams Brabant 16,50 12,01 28,52 Vlaanderen 206,38 114,70 321,09 Grafiek 1: Aantal ingediende dossiers in land- en tuinbouw door particulieren per provincie AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID Tuinbouw Landbouw 12 0 West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Antwerpen Limburg Vlaams Brabant TOEGEKENDE VLIF-STEUN TOTALE TOEGEKENDE STEUN In 2004 verleende het VLIF steun voor een totaalbedrag van 50,65 miljoen euro. Hiermee werd de totale vastleggingsmachtiging opgebruikt. De totale toegekende steun heeft betrekking op zowel het Vlaamse als het Europese gedeelte van de steun. Deze steun werd voor 55% toegekend onder de vorm van rentesubsidies (27,88 miljoen euro) en voor 42,6% onder de vorm van aanvullende of vervangende kapitaalpremies (21,57 miljoen euro). Daarnaast werd 2,4% gebruikt voor de uitkering van VLIF-waarborg na falen van bedrijven. Verdeeld volgens de aard van de steunmaatregel werd de steun als volgt aangewend (zie grafiek 2): - investeringssteun bij particuliere land- en tuinbouwers: 37,62 miljoen euro; - vestigingssteun: 7,53 miljoen euro; - steun aan land- en tuinbouwcoöperaties: 4,29 miljoen euro; - waarborgverlening: 1,202 miljoen euro.

14 1 Grafiek 2: Verdeling van de toegekende VLIF-steun 15% 8% 2% Investeringen Vestigingen Coöperaties Waarborgen 75% TOEGEKENDE VESTIGINGS- EN INVESTERINGSSTEUN AAN PARTICULIERE LAND- EN TUINBOUWERS Tabel 3 geeft een overzicht van het aantal en steunvolume voor de nieuwe gunstig besliste dossiers, zonder herzieningen. Tabel 3: Overzicht van de nieuwe gunstig besliste dossiers Vestigingssteun Investeringssteun Coöperatieven Aantal Steunvolume (miljoen euro) 7,49 36,47 4,18 AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID Tabel 4 geeft een overzicht van de subsidiabele vestigingskosten voor specifieke verrichtingen met vestigingssteun in land- en tuinbouw. Het grootste aandeel vestigingskosten heeft betrekking op gewone overnames (93%). In 2,3% van de gevallen gaat het om overnames van aandelen, dit kwam in 2004 meer voor in de tuinbouwsector dan in de landbouwsector. De aankoop van aanvullend materieel bij eerste vestiging is goed voor een aandeel van 3,4%. In de landbouwsector wordt de aankoop van vee bij eerste vestiging ook betoelaagd met vestigingssteun (1%). De aankoop van planten bij eerste vestiging is minimaal. 13 Tabel 4: Overzicht van subsidiabele vestigingskost voor de specifieke verrichtingen met vestigingssteun in landen tuinbouw (euro) Landbouw Tuinbouw Totaal Overname bij vestiging Aankoop materieel bij 1e vestiging Overname aandelen vestiging Aankoop vee bij 1e vestiging Aankoop planten bij 1e vestiging Eindtotaal Navolgend wordt een overzicht gegeven van de betoelaagde investeringen volgens onderscheiden verrichtingen in de landbouwsector, d.i. de verschillende types investeringen waarvoor het VLIF steun verleent.

15 1 Tabel 5: Top 10 van de subsidiabele investeringskosten per verrichting in de landbouwsector Type investering Investeringsbedrag (euro) Steunpercentage (%) Machines en materieel Bewaar- en machineloods Bouwen/Inrichten melkveestal Mestinjectie Groepshuisvesting kalveren Aankoop gebouwen (in gebruik) Overname 2e fase Geavanceerde spuitmachines Bouwen/Inrichten jongveestal (melkvee) Bouwen-Inrichten melkstal/melkinstallatie/voederautomaat Totaal top AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID 14 In 2004 werd in totaal voor 92,603 miljoen euro investeringen in de landbouw met behulp van VLIF investeringssteun gerealiseerd. De tien voornaamste investeringen naar subsidiabel investeringsbedrag nemen hiervan 77% voor hun rekening (zie tabel 5). Het type investering waar veruit het meeste geld naartoe ging is machines en materieel. Bouwen van een bewaar- of machineloods komt op de tweede plaats en bouwen van een melkveestal op de derde, beide zijn investeringen waar steeds een groot bedrag noodzakelijk is. Opvallend is de vierde plaats voor investeringen in mestinjectie die zeer frequent voorkomen en waarvoor 40% steun kan verkregen worden. Investeringen voor groepshuisvesting van kalveren kwamen in 2004 ook veel voor. Ook in geavanceerde spuitmachines werd frequent geïnvesteerd. Verder ziet men vooral investeringen met hoge kosten (overname tweede fase, aankoop gebouwen, bouwen stal,...). Alles heeft uiteraard te maken met de regelgeving en het uitsluiten van investeringen in de intensieve veeteeltsector wanneer het bedrijf onvoldoende grondgebonden is. Ook voor de tuinbouwsector kan een voorstelling volgens onderscheiden verrichtingen of types investeringen waarvoor het VLIF steun verleent, gemaakt worden. Tabel 6: Top 10 van de subsidiabele investeringskosten per verrichting in de tuinbouwsector Type investering Investeringsbedrag (euro) Steunpercentage (%) Bouwen/Inrichten serre Machines en materieel Bewaar- en machineloods Energiebesparing : schermen, buffer, Bouwen frigo Terreinuitrusting Aankoop gebouwen (installatie) Opvang/Hergebruik beregeningswater Erf- en andere verharding Aankoop gebouwen (niet in gebr.) Totaal top In 2004 werd in totaal voor 74,225 miljoen euro investeringen in de tuinbouw met behulp van VLIF investeringssteun gerealiseerd. De tien voornaamste investeringen naar subsidiabel investeringsbedrag nemen hiervan 86% voor hun rekening (zie tabel 6). Het type investering waar het meeste geld naartoe ging is bouw en inrichting van een serre, ook machines en materieel scoort hoog. Samen zijn ze goed voor 52,3% van de totale investeringskosten in de tuinbouw. Onder het type bouwen en inrichtingen serre vallen ook een aantal nieuwe vestigingen (creatie van bedrijven). Net als in de landbouw is ook hier de bewaar- of machineloods in trek. In energiebesparing d.m.v. schermen, buffer, e.d. werd ook behoorlijk geïnvesteerd. Op de vijfde plaats verschijnt bouwen frigo, ook opvang/hergebruik van beregeningswater en erfverharding halen de top tien.

16 VLIF-WAARBORG Toekenningen waarborg In 2004 werd er voor 105 dossiers in totaal 17,89 miljoen euro waarborg verleend op een kredietvolume van 30,40 miljoen euro (= 58,85%). Hiervan waren er 46 uitsluitend met vestigingssteun, 44 uitsluitend met investeringssteun en 15 waarin de vestigingssteun samenging met investeringssteun. De waarborg bedraagt in de regel 80% van de gesubsidieerde kredietgedeelten, wat het maximum is. Met deze waarborg stemt een totale aan het VLIF te betalen bijdrage van ,05 euro overeen (= 0,507% van de toegekende waarborg). Voor slechts 2,8% van alle in 2004 gunstig besliste VLIF-aanvragen werd er waarborg gevraagd. Uitbetalingen waarborg De in 2004 uitbetaalde VLIF-waarborg bedroeg ,77 euro. Dit bedrag bestond uit ,60 euro kapitaal en ,17 euro intresten en kosten. De waarborguitkeringen in 2004 hadden betrekking op 11 gevallen van onvermogen met 15 VLIF-dossiers waarvoor het VLIF initieel ,75 euro waarborg had toegekend. 6 van de 11 gevallen hadden betrekking op landbouwbedrijven, de overige 5 gevallen op tuinbouwbedrijven. 1.2 AFBOUW VAN DE VEESTAPEL SITUERING De mestoverschotten vormen een structureel probleem in het Vlaamse gewest. De Europese Nitraatrichtlijn dwingt Vlaanderen tot het nemen van maatregelen met het oog op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater. Om aan de milieudoelstellingen en de verplichtingen van de Europese Nitraatrichtlijn te kunnen beantwoorden wordt het probleem van de mestoverschotten aangepakt. Daarbij wordt geopteerd voor een aanpak van de mestproblematiek gebaseerd op drie peilers, met name de aanpak aan de bron, een oordeelkundige bemesting en mestverwerking. Het verminderen van de nutriëntenproductie (aanpak aan de bron) is de meest evidente wijze om het mestoverschot te beperken. Dit kan gebeuren door onder meer het stimuleren van de afbouw van de veestapel. Op 9 maart 2001 werd het decreet tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest afkomstig van een of meerdere diersoorten goedgekeurd. Dit decreet biedt de mogelijkheid een financiële ondersteuning te geven aan veehouders, die vrijwillig een einde stellen aan hun exploitatie en in ruil voor deze financiële vergoeding hun milieuvergunning en hun nutriëntenhalte inleveren. Deze maatregel heeft twee doelstellingen: - een supplementaire afbouw realiseren boven op de natuurlijke afvloei, zodat een bijdrage geleverd wordt tot de vermindering van de mestoverschotten; - een antwoord bieden op de sociaal-economische problemen die zich stellen tengevolge van een verstrengd en consequent doorgevoerd mestbeleid. AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID 15 Door deze maatregel kunnen landbouwers die wensen te stoppen met hun activiteit dit doen op een sociaaleconomisch verantwoorde wijze. Om het voorgesteld doel van deze maatregel te bereiken nl. 10% van de mestoverschotten te verminderen met een sociaal begeleide afbouw werd voor de periode ,2 miljoen euro voorzien. In 2001 en 2002 was deze maatregel enkel van toepassing voor de varkenshouderij. Op vraag van de sector werd in 2003 de maatregel uitgebreid naar rundvee en pluimvee. De opkoopregeling voor de afbouw van de varkensstapel kon in 2001 met 881 aanvragen rekenen op een grote belangstelling. Van de 844 gunstig besliste aanvragen zijn 748 varkenshouders ingegaan op de voorgestelde stopzettingsvergoeding en definitief gestopt met de varkenshouderij. Dit betekende een afbouw met zeugen en mestvarkens, inzake nutriënten betekent dit een vermindering van 3,3 miljoen kg stikstof en 1,4 miljoen kg P 2 O 5. In 2002 kende de opkoopregeling voor varkensplaatsen minder belangstelling, slechts 273 aanvragen werden ingediend. Van de 256 gunstig besliste aanvragen zijn er 205 ingegaan op de voorgestelde stopzettingsvergoeding, wat een vermindering betekende van de varkensstapel met zeugen en mestvarkens en

17 1 een inkorting van de nutriëntenhalte met kg stikstof en kg P 2 O 5. In 2003 bij de verruiming van de maatregel werden er 348 aanvragen voor varkens ingediend, 739 voor rundvee en 86 voor pluimvee. Wat betreft varkens werden er 319 gunstig beslist. Hiervan zijn er 232 ingegaan op de voorgestelde stopzettingsvergoeding wat een vermindering betekent van de varkensstapel met zeugen en mestvarkens en een inkorting van de nutriëntenhalte met kg stikstof en ,84 kg P2O5. In de rundveesector werden 664 dossiers gunstig beslist. Hiervan zijn er 469 akkoord gegaan met de stopzetting wat een vermindering betekent van de rundveestapel met runderen < 1 jaar, runderen < 2 jaar, melk- en zoogkoeien, andere runderen en mestkalveren en een inkorting van de nutriëntenhalte met kg stikstof en kg P2O5. In de pluimveesector werden er 72 dossiers gunstig beslist, waarvan er 40 akkoord gingen met de stopzettingsvergoeding. Dit betekent een vermindering van de pluimveestapel met leghennen, opfokleghennen, slachtkuikens, ouderdieren en opfokslachtkuikens of een vermindering van het nutriëntenhalte met ,45 kg stikstof en ,05 kg P2O5. In totaal werd de nutriëntenproductie door de ronde 2003 verminderd met kg stikstof en kg P 2 O 5. Daar alle beschikbare middelen niet werden aangewend in de periode , werd besloten om in 2004 de maatregel te verlengen en dit voor alle sectoren (varkens, pluimvee en runderen). Hierna worden de (voorlopige) resultaten weergegeven voor de indieningronde AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID INGEDIENDE AANVRAGEN IN 2004 De interesse voor de afbouwmaatregel was eerder matig, 106 rundveehouders, 99 varkenshouders en 41 pluimveehouders hebben een aanvraag ingediend voor het bekomen van een stopzettingsvergoeding voor de afbouw van hun veestapel. Tabel 7 geeft per diersoort een overzicht van het aantal dieren waarop deze aanvragen betrekking hebben Rundvee Varkens Pluimvee Aantal aanvragen : 106 Aantal aanvragen : 99 Aantal aanvragen : 41 Dierklasse Aantal dieren Dierklasse Aantal dieren Dierklasse Aantal dieren Jongvee < 1 jaar Zeugen/beren Leghennen Jongvee 1-2 jaar Andere varkens Opfokpoeljen Leghennen Melk-zoogkoeien Slachtkuikens Andere runderen 842 Ouderdieren Mestkalveren 175 Opfokpoeljen Slachtkuikens Afhankelijk van de diersoort zien we dat ook de provinciale verdeling van het aantal dossiers verschilt (tabel 8). Voor rundvee wordt meest afgebouwd in Oost-Vlaanderen, voor varkens en pluimvee eerder in West- Vlaanderen. Tabel 8: Verdeling van de aanvragen per provincie Provincie Rundvee Varkens Pluimvee Aantal % Aantal % Aantal % Antwerpen 11 10, ,1 9 21,9 Limburg 15 14, ,2 7 17,1 Oost-Vlaanderen 34 32, ,3 8 19,5 Vlaams-Brabant 24 22, ,2 West-Vlaanderen 22 20, , ,3 Totaal

18 1 Tabel 9 geeft ten slotte een verdeling van het aantal aanvragen per leeftijdscategorie. Globaal gezien zijn het vooral oudere bedrijfsleiders die een aanvraag hebben ingediend voor het bekomen van een stopzettingsvergoeding voor de afbouw van hun veestapel. Toch zien we opmerkelijke verschillen per sector. Het zwaartepunt voor rundveehouders ligt bij de zestigplussers, voor varkenshouders bij de vijftigplussers en voor pluimvee liggen de leeftijden verspreid. Tabel 9: Verdeling van de aanvragen volgens leeftijd van de aanvragers Aantal aanvragen Leeftijdscategorie Rundvee Varkens Pluimvee < 30 jaar jaar jaar jaar jaar > 70 jaar Totaal In één dossier werd geen geboortedatum opgegeven BEHANDELDE AANVRAGEN Met het nog beschikbaar budget ( euro) voor de afbouw van de veestapel konden alle ingediende aanvragen 2004 behandeld worden. Een gedeelte van de ingediende aanvragen werd ongunstig beslist omdat de ingediende aanvragen niet voldeden aan de gestelde voorwaarden: - geen of geen geldige milieuvergunning; - geen dieren aangegeven bij de mestbankaangifte voor 2003; - geen nutriëntenhalte voor de desbetreffende diersoort toegekend aan de veeteeltinrichting; - geen varkens meer aanwezig gedurende de 4 maanden voorafgaand aan de aanvraag. AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID Tabel 10 : Overzicht van de behandelde aanvragen in Rundvee Varkens Pluimvee Ingetrokken Gunstig beslist Ongunstig beslist Aanvragen nog in onderzoek Totaal Zoals blijkt uit de tabel 10 werden 94 aanvragen voor de afbouw van de rundveestapel met een gunstig gevolg afgehandeld, 86 voor de afbouw van de varkensstapel en 31 voor de afbouw van de pluimveestapel. De regelgeving voorziet dat de veehouders na het ontvangen van een gunstig voorstel 14 dagen de tijd hebben om al dan niet in te gaan op het voorstel inzake stopzettingsvergoeding. De volgende tabel geeft een inzicht in de finale resultaten van de gunstig besliste aanvragen.

19 1 Tabel 11 : Overzicht van de gunstig besliste aanvragen AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID 18 Rundvee Aantal Bedrag Aantal Aantal Melk- Andere Mest aan- in euro runderen runderen Zoog- runderen -kalveren vragen < 1 jaar 1-2 jaar koeien Gunstig beslist Waarvan : Akkoord met gunstig voorstel (stoppen) Niet akkoord met gunstig voorstel (stoppen niet) Varkens Aantal Bedrag Aantal zeugen/beren Aantal mestvarkens aan- in euro vragen Gunstig beslist Waarvan : Akkoord met gunstig voorstel (stoppen) Niet akkoord met gunstig voorstel (stoppen niet) Pluimvee Aantal Bedrag Leghen Opfok- Slacht Ouder- Opfok aan- in euro poelje kuiken dier Slachtvragen Leghen kuiken Gunstig beslist Waarvan : Akkoord met gunstig voorstel (stoppen) Niet akkoord met gunstig voorstel (stoppen niet) In totaal gaan dus 60 rundveehouders, 59 varkenshouders en 13 pluimveehouders akkoord met de voorgestelde stopzettingsvergoeding. De totale stopzettingsvergoeding voor de stoppende bedrijven bedraagt euro Deze afbouw betekent naar nutriëntenhalte dat er kg stikstof en kg P 2 O 5 wordt ingekort. Tabel 12 geeft een verdeling van de inkorting van de nutriëntenhalte per diersoort. Tabel 12 : Inkorting nutriëntenhalte per diersoort Diersoort Kg stikstof Kg P 2 O 5 Rundvee Varkens Pluimvee Totaal Voorzover alle veehouders die hun akkoord verleend hebben met de voorgestelde stopzettingsvergoeding ook effectief stoppen, zal door deze maatregel voor de periode de nutriëntenhalte in totaal met 7,5

20 1 miljoen kg stikstof en 3,2 miljoen kg P 2 O 5 ingekort worden. Tot slot geeft tabel 13 een verdeling van de gunstig besliste aanvragen ingediend in 2004 per provincie. Tabel 13: Verdeling van de gunstig besliste aanvragen ingediend in 2004 per provincie Rundvee Varkens Pluimvee Provincie Aantal Aantal Aantal Antwerpen Vlaams-Brabant Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Totaal waarvan 1 ongunstig UITBETALING VAN DE AANVRAGEN Daar de indieningsronde 2004 werd afgesloten op 31 oktober 2004 en de regelgeving voorziet dat de veehouders die akkoord gaan met de stopzettingvergoeding naar gelang de diersoort 7 tot 20 maanden tijd hebben om definitief te stoppen, werden er nog geen betalingen uitgevoerd in De indieningsronden 2001 en 2002 werden intussen volledig uitbetaald; voor indieningsronde 2003 dient nog een gedeelte uitbetaald. In tabel 14 wordt een overzicht gegeven van uitbetalingen voor de verschillende inschrijvingsronden. Tabel 14: Overzicht van de stand inzake betaling Indieningsjaar Indieningsjaar Indieningsjaar Indieningsjaar Uitbetaald Aantal Euro Aantal Euro Aantal Euro Aantal Euro Varkens Rundvee Pluimvee Totaal AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID GEMEENSCHAPPELIJKE MARKTORDENING GROENTEN EN FRUIT INLEIDING Sinds begin 1997 is een nieuwe gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector groenten en fruit (Verordening (EG) Nr. 2200/96) van toepassing. Het belangrijkste objectief is evenwicht te brengen in de productie t.o.v. de markten. Dit gebeurt met de nieuwe marktverordening door de financiering van operationele programma s ingediend door erkende telersverenigingen en betrekking hebbend op diverse clusters: programmering van de productie, commerciële structuur, kwaliteit, onderzoek, promotie, telerbegeleiding, milieuvriendelijke teelten/-technieken en interventiepreventie. De steun gaat tot 60% (veelal 50%) van de totale uitgaven en wordt gefinancierd door de Europese Gemeenschap. In Vlaanderen zijn momenteel volgende telersverenigingen erkend: LAVA (samenwerking van 6 telersverenigingen: BRAVA, LTV, PROFRUCO, REO, Veiling Hoogstraten en VMV), FRUITBIZ.BE (2 fruittelersverenigingen: BFV en Veiling Borgloon), EFC ( internationale telersvereniging met 3 leden: Haspengouw, Fruitmasters Groep UA (Nl) en Württembergische Obstgenossenschaft-Raisffeisen eg (D)), BND (toelevering aan de industrie), VOC (11 champignontelers), Rijke Oogst (toelevering aan de industrie) en GREENBOW (2 coöperaties nl. Greenpartners (serreteelten) en Atalanta (bioproducenten); deze laatste is echter op 11/03/2005 in vereffening gegaan).

21 1 Sinds de recente regionalisering (Lambermontakkoord) is Vlaanderen volledig bevoegd voor deze materie en de controle van het volledig programma van de Vlaamse telersverenigingen. De dossierbehandeling betrof in 2004 enerzijds de goedkeuring van de programma s 2005 en anderzijds de inhoudelijke controle van de ingediende uitgaven Bovendien werd ook een aanzet gegeven voor de controle op de erkenningsvoorwaarden van de telersverenigingen. AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID GOEDKEURING PROGRAMMA S De Afdeling Landbouw- en Visserijbeleid (ALVB) staat in voor de coördinatie van de GMO groenten en fruit in Vlaanderen. De ALT en meer bepaald LTO brengt advies uit voor de acties waarvoor zij als adviserende en controlerende instantie fungeert: commerciële structuren, promotie en milieuvriendelijke maatregelen. In 2004 dienden het merendeel van de telersverenigingen (LAVA, EFC, FRUITBIZ.BE, VOC, BND en Greenbow) één of meerdere wijzigingen in van hun lopend programma. Rijke Oogst diende een nieuw operationeel programma in voor de periode INHOUDELIJKE CONTROLE INGEDIENDE UITGAVEN In tabel 15 is weergegeven wat de aanvaarde bedragen zijn per telersvereniging (controle uitgaven O.P. 2003) voor de acties m.b.t. commerciële structuur, promotie en milieuvriendelijke maatregelen, waarvoor ALT de controlerende dienst uitmaakt. Tabel 15: Aanvaard bedrag per telersvereniging voor de clusters commerciële structuur, promotie en milieuvriendelijke teelten/-technieken (2003) Telersvereniging Operationeel Programma (OP) Aanvaard bedrag O.P (euro) LAVA ,11 HABO (*) ,04 GREENBOW ,64 RIJKE OOGST ,95 VOC ,83 BND ,14 (*) Tijdelijke vereniging tussen Veiling Haspengouw en Veiling Borgloon

22 1 In het kader van de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) Groenten en Fruit, werd het Belgisch Interventie- en Restitutie Bureau (BIRB) erkend als enig betaalorgaan voor België. De inbreng van het Vlaamse Gewest, ALT en ABKL (elk voor de acties onder hun bevoegdheid) betreft een inhoudelijke controle van de acties. Wat de ALT betreft, werd per 29/06/2004 de controle van de uitgaven 2003 afgerond. 1.4 BEGELEIDING VAN BEDRIJVEN IN MOEILIJKHEDEN OF IN RECONVERSIE De landbouwsector, zoals trouwens de gehele economie, opereert in een steeds concurrentiëler wordende omgeving. Mede als gevolg hiervan worden de moderne land- en tuinbouwbedrijven steeds kapitaalintensiever, maar ook kwetsbaarder. Hierdoor wordt een toenemend aantal bedrijven al dan niet tijdelijk geconfronteerd met financiële moeilijkheden. Dit geldt a forteriori voor bedrijven die onvoldoende geïnvesteerd hebben. Aangezien verschillende studies uitgevoerd in opdracht van de Koning Boudewijn Stichting aantonen dat er wel degelijk nood is aan begeleiding van bedrijven in moeilijkheden is een nieuwe regelgeving voor de begeleiding van bedrijven in moeilijkheden of in reconversie uitgewerkt. Het nieuwe besluit maakt de maatregel toegankelijk voor een bredere doelgroep en sluit beter aan bij de problematiek van de armoedebestrijding op het platteland, in het bijzonder in de landbouwsector. De begeleiding wordt ook uitgebreid naar bedrijven in reconversie. Het introduceren van bijkomende activiteiten zoals thuisverwerking van landbouwproducten, thuisverkoop van hoeveproducten, hoevetoerisme, natuurbeheer, kinderboerderij, zorgenboerderij,... kan op de meest efficiënte manier gebeuren door een intensieve begeleiding. Op 8 november 2002 keurde de Vlaamse regering het besluit betreffende de steun voor de begeleiding van land- en tuinbouwers in moeilijkheden of in reconversie definitief goed ORGANISATIE VAN DE REGELGEVING CRITERIA VOOR DE ERKENNING VAN EEN CENTRUM VOOR BEDRIJFSBEGELEIDING AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID 21 Om de kwaliteit van de gesubsidieerde bedrijfsbegeleiding te garanderen wordt enkel steun gegeven aan door de Vlaamse overheid erkende centra voor begeleiding van land- en tuinbouwers in moeilijkheden of in reconversie. Een centrum dat erkend wil worden, moet over voldoende ervaring beschikken inzake begeleiding en minstens één bedrijfsbegeleider in dienst hebben die de nodige diploma s bezit, alsook kennis heeft van de technische, economische en financiële aspecten van een land- en tuinbouwbedrijf. De centra die een dergelijke dienstverlening kunnen waarborgen, kunnen een aanvraag tot erkenning indienen bij de ALT WIE KOMT IN AANMERKING VOOR BEGELEIDING VAN BEDRIJVEN IN MOEILIJKHEDEN? Landbouwers die in financiële moeilijkheden verkeren (en dit kunnen aantonen) door: - achterstalligheid bij kredietinstelling, toeleveringsbedrijven of RSZ; - gering bedrijfsinkomen; - grote bedrijfsverliezen; - familiale omstandigheden.

23 WIE KOMT IN AANMERKING VOOR BEGELEIDING VAN BEDRIJVEN IN RECONVERSIE? Landbouwers die een eerder kleinschalig land- of tuinbouwbedrijf uitbaten en die kunnen aantonen dat hun bedrijf door reconversie uitgebouwd kan worden tot een economische levensvatbaar bedrijf en voor de begeleiding beroep doen op een door de Vlaams minister van Landbouw erkend centrum. AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID HOEVEEL BEDRAAGT DE SUBSIDIE? euro voor de doorlichting van het bedrijf, het opstellen van een streefplan en een voorstel van intensieve begeleiding; euro per bedrijfsbezoek, met een maximum van zes bezoeken, gespreid over een jaar; euro voor de eindevaluatie van de begeleiding HOE DE STEUN AANVRAGEN? Om van deze maatregel gebruik te kunnen maken, moet de betrokken bedrijfsleider contact opnemen met een erkend centrum voor begeleiding van land- en tuinbouwers in moeilijkheden of in reconversie. Het centrum dient in samenspraak met de bedrijfsleider een steunaanvraag in, samen met de nodige bewijsstukken die aantonen dat aan de gestelde voorwaarden voldaan is TOEGEKENDE EN UITBETAALDE STEUN Van de 37 steunaanvragen in 2003, waarvan er uiteindelijk 32 ontvankelijk waren, werden er al 21 goedgekeurd in datzelfde jaar. In 2004 werd de steun in deze dossiers volledig uitbetaald ( euro uitbetaald). Nog eens 6 dossiers werden goedgekeurd in Hiervan ontvingen 5 een eerste schijf van de steun (5 * 600 = euro uitbetaald). De overige 5 (ontvankelijke) steunaanvragen werden door het erkend centrum stopgezet. In 2004 werden 17 nieuwe aanvragen voor gesubsidieerde bedrijfsbegeleiding ingediend, waarvan er 16 ontvankelijk waren. Er werden 3 dossiers goedgekeurd door de minister, waarvan één een eerste schijf van de steun ontving (1 * 600 = 600 euro uitbetaald). De overige waren eind 2004 nog in onderzoek. De verdeling over de verschillende centra is weergegeven in de tabellen 16 en 17.

24 1 Tabel 16: Stand van zaken dossiers 2003 Centrum Ingediend Ontvankelijk Goedgekeurd Vastgelegd Betaling Betaling Betaling 1ste schijf 2de schijf 3de schijf VAC CCAB SBB BB LIBA DLV Totaal Tabel 17: Stand van zaken dossiers 2004 Centrum Ingediend Ontvankelijk Goedgekeurd Vastgelegd Betaling Betaling Betaling 1ste schijf 2de schijf 3de schijf VAC CCAB SBB BB LIBA ILT Totaal In 2004 werden weinig steunaanvragen ingediend. Voor 2005 werd een actieplan opgesteld om deze steunmaatregel nog beter bekend te maken bij de gedefinieerde doelgroep. 1.5 TUINBOUWPROEFTUINEN EN -CENTRA De erkende tuinbouwproeftuinen en -centra verkrijgen subsidies van Vlaanderen voor structuurverbeteringen. De subsidies hebben betrekking op de uitvoering van investeringen en beslaan maximaal 50% van het aanvaarde investeringsbedrag. De middelen waren tot medio 2000 afkomstig van het Fonds voor Industrieel Onderzoek in Vlaanderen (FIOV). Tot 2002 werd, als overgangsmaatregel en als gevolg van de opheffing van het FIOV, subsidie voorzien binnen de begroting van het IWT (Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen). Vanaf het begrotingsjaar 2002 werden voor de betoelaging van investeringsdossiers van proeftuinen en -centra de nodige middelen voorzien binnen de begroting van de ALT. In de toekomst zal de structuurverbetering van proeftuinen en -centra ondersteund worden vanuit het VLIF. AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID 23 Nieuwe dossiers In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de steun aan investeringsdossiers van proeftuinen en -centra die werd vastgelegd op de begroting Tabel 18: Investeringsdossiers vastgelegd op de begroting van 2004 (euro) Proeftuin / proefcentrum Dossiernr. Aanvaard Toegezegde Reeds investerings steun uitbetaalde bedrag steun in 2004 Proefstation voor de Groenteteelt P ,75 Proefbedrijf der Noorderkempen P PCF-Proeftuin Pit- en Steenfruit P ,50 Nationale Proeftuin voor Witloof P Totaal ,25

25 1 Lopende dossiers In totaal waren in 2004 nog 7 lopende dossiers, vastgelegd op de begrotingen ; 4 konden afgesloten worden in In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van deze dossiers. Tabel 19: Lopende investeringsdossiers in 2004 (euro) AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID 24 Proeftuin / proefcentrum Dossiernr. Aanvaard Toegezegde Uitbetaalde Afgesloten investerings steun steun in 2004 bedrag PCF-Proeftuin Pit- en P , , ,60 X Steenfruit Provinciaal Proefcentrum P , , ,23 voor de Groenteteelt Oost- Vlaanderen Proefcentrum P , , ,19 X voor de Sierteelt Proefstation P , , ,25 X voor de Groenteteelt Proefcentrum voor Sierteelt P Nationale Proeftuin P , , ,56 X voor Witloof PCF-Proeftuin Aardbeien P ,50 en Houtig Kleinfruit Totaal , , , FINANCIERINGSINSTRUMENT VOOR DE VLAAMSE VISSERIJ- EN AQUICULTUURSECTOR (FIVA) INLEIDING - SITUERING Het Financieringsinstrument voor de Vlaamse Visserij- en Aquicultuursector (FIVA) werd bij decreet van 13 mei 1997 opgericht (uitvoeringsbesluiten: juli 1998) om binnen het Vlaamse Gewest financiële middelen ter beschikking te stellen aan reders en viskwekers en hun verenigingen en coöperaties, voor structuurverbetering in de visserij- en aquicultuursector. De werking en het beheer werd toevertrouwd aan de Afdeling Land- en Tuinbouwondersteuningsbeleid van de Administratie Land- en Tuinbouw. Aanpassingen van de regelgeving drongen zich op omwille van een vernieuwd EU-beleid voor de visserijsector voor de periode ingevolge Verordeningen 2792/1999 en 2369/2002. De steunverlening van het FIVA richt zich op: - de instap in het beroep van jonge reders en aquicultuurbedrijven; - moderniseringen van rederijen en aquicultuurbedrijven; - ecologische en duurzame investeringen; - experimentele visserij; - toekenning van beëindigingspremies. De steun wordt verleend onder vorm van een rentesubsidie op een lening toegekend door een erkende kredietinstelling of een gelijkwaardige kapitaalpremie voor investeringen uitgevoerd met eigen middelen. Desgevallend wordt een aanvullende FIVA-waarborg verleend op die lening.

26 ORGANISATIE VAN HET FIVA De praktische werking van het FIVA ressorteert onder de Afdeling Land- en Tuinbouwondersteuningsbeleid, waarbij de provinciale buitendienst van West-Vlaanderen ingevolge de geografische lokalisatie van de visserij een belangrijke rol speelt in de afhandeling van de FIVA-dossiers; maar ook de provinciale buitendienst van Oost-Vlaanderen komt tussen voor de dossiers van de rederijen actief in het Schelde-estuarium BEGROTING 2004 VAN HET FIVA In 2004 beschikte het Financieringsinstrument voor de Vlaamse Visserij- en Aquicultuursector over een vastleggingsmachtiging van 2,152 miljoen euro. Dit bleek ruim voldoende voor de behoeften, niettegenstaande de doorgevoerde beperkte sloopactie van vaartuigen (afstemmen vloot op referentieniveau EU). Bij de begrotingscontrole 2004 gaven de verbintenissen aan rentesubsidies en kapitaalpremies aanleiding tot een verhoging van de totale begroting van het FIVA inzake betalingskredieten tot 3,18 miljoen euro, bij een dotatie van 1,10 miljoen euro. De rest betrof overgedragen middelen van Tenslotte dient vermeld dat door het FIVA in 2004 waarborg mocht worden toegekend ten belope van 10 miljoen euro. AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID INGEDIENDE AANVRAGEN In 2004 werden 13 investeringsdossiers ingediend voor een totaal kredietvolume van 5,57 miljoen euro en een totaal investeringsbedrag van 7,47 miljoen euro. Het betrof dossiers van 12 rederijen en 1 aquicultuurbedrijf. Bij de investeringsdossiers maakte 25% van het globaal investeringsbedrag het voorwerp uit van dossiers die volledig met eigen middelen gefinancierd werden en die derhalve door de rederijen zelf ingediend werden voor het bekomen van een kapitaalpremie. De 13 FIVA-dossiers die werden ingediend in 2004 betreffen: - modernisering van vissersvaartuigen (6); - de oprichting van een aquicultuurbedrijf (1); - de aankoop van een vaartuig als eerste installatie (4); - de aankoop van een vervangend vaartuig (1); - een coöperatief dossier voor de vervanging van brandblusapparaten op vaartuigen.

27 1 Daarenboven werden in 2004 éénmalig 4 dossiers weerhouden tot het bekomen van een beëindigingspremie (sloopactie). De totale uit te betalen premie bedroeg 2,39 miljoen euro, waarvan 1,19 miljoen euro ten laste van het FIVA TOEGEKENDE FIVA-STEUN De verbintenissen hadden betrekking op 20 dossiers: - 14 nieuwe dossiers (dossiers ingediend in de loop van 2002), maar in hun beslissing afgeremd door de sloopactie; - 2 herzieningen; - 4 beëindigingspremies RENTESUBSIDIES De totale verbintenissen voor de in 2004 toegekende FIVA-rentesubsidies beliepen euro. AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID KAPITAALPREMIES Wanneer de investeringen slechts gedeeltelijk of niet met investeringskrediet worden gefinancierd, kan krachtens de FIVA-regelgeving een aanvullende en/of rentesubsidie vervangende kapitaalpremie worden toegekend. Ook voor projecten m.b.t. de experimentele visserij en voor de beëindiging van de zeevisserijactiviteit kunnen (kapitaal)premies worden toegekend. De totale verbintenissen voor de in 2004 toegekende FIVA-kapitaalpremies belopen 1,51 miljoen euro, inbegrepen de beëindigingspremies OVERZICHT In 2004 werd zodoende aan rentesubsidies en kapitaalpremies voor in totaal 1,57 miljoen euro toegekend. 26 Tabel 20: Overzicht toegekende FIVA-steun per investeringscategorie (euro) Rentesubsidie Kapitaalpremie Totaal Nieuwbouw van vaartuigen Modernisering van vaartuigen Aankoop vervangend vaartuig e Installatie /aankoop vaartuig Redersateliers Aquicultuur Beëindigingspremies Herzieningen Totaal TOEGEKENDE FIVA-WAARBORG Voor de dossiers beslist in 2004 diende geen waarborg te worden toegekend INKOMSTEN EN UITGAVEN FIVA De inkomsten en de uitbetalingen van het Financieringsinstrument voor de Vlaamse Visserij- en Aquicultuursector verlopen via een financiële rekening bij de KBC Bank in het kader van het Centraal Financieringsorgaan (CFO), het systeem voor centraal thesauriebeheer van de Vlaamse openbare instellingen. De rekening van het FIVA vertoonde op 31/12/2003 een creditsaldo van 2,06 miljoen euro, dat overgedragen werd naar Hierbij voegde zich een dotatie van 1,1 miljoen euro vanwege de Vlaamse begroting. Er werden geen waarborgbijdragen geïnd.

28 1 De totale uitbetalingen in 2004 bedroegen 2,90 miljoen euro (1,69 miljoen euro in 2003): - rentesubsidies: euro - kapitaalsubsidies: euro - beëindigingspremies: euro - waarborgen: 0 euro De uitbetaling van rentesubsidies en kapitaalpremies voor investeringen en vestigingen gaat gestaag achteruit ten gevolge van: - een vernieuwd EU-beleid voor de visserijsector gericht op beperking van visserij-inspanningen. Dit leidde ook tot een aanpassing van de Vlaamse FIVA-regelgeving. - de FIVA-dossiers, ingediend in 2003 en 2004, werden voor hun beslissing afhankelijk gesteld van de aanpassing van de vloot aan de referentieniveau s. Medio 2004 werd een beperkte sloopactie georganiseerd; aan 4 rederijen werd een beëindigingspremie toegekend en ook uitbetaald in Doordat ten gevolge van de sloopactie 4 vissersvaartuigen aan de vloot werden onttrokken, bereikte de Belgische vloot eind december 2004 het door Europa opgelegde referentieniveau qua vermogen en tonnage. Bijgevolg werden de FIVA-dossiers, ingediend in 2003 en 2004, pas begin 2005 goedgekeurd; vanaf 2005 is er -door de organisatie van de sloopactie- geen belemmering meer om de moderniseringsinvesteringen aan vaartuigen te betoelagen; - sedert 2003 kunnen investeringen voor nieuwbouw van vissersvaartuigen en hoofdmotoren niet meer betoelaagd worden. Dit zijn uiteraard twee belangrijke segmenten, die vroeger een groot deel van subsidies voor hun rekening namen. Sedert het oprichten van het FIVA diende nog geen waarborg uitbetaald, ook niet in EUROPESE STEUNVERLENING AAN DE VISSERIJ- EN AQUICULTUURSECTOR (FIOV) INLEIDING - SITUERING Het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) is het Europese structuurfonds dat specifiek voor de visserij- en aquicultuursector is opgericht. In toepassing van Verordening 2792/99 van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector werd eind 2000 de programmering van het nationaal programma Visserij buiten doelstelling goedgekeurd. Na regionalisering van de ex-federale dienst Zeevisserij beschikt Vlaanderen inmiddels over 95% van de middelen van dit programma. De steun van het FIOV heeft betrekking op kapitaalpremies voor structuurverbetering in de visserij- en aquicultuursector die worden toegekend zowel voor de productie (rederijen en aquicultuurbedrijven), de commercialisering (verwerking en groothandel), de havenuitrusting als voor de generieke promotie. In de periode kunnen ook subsidies worden toegekend voor eerste installatie van jonge vissers als reder en voor kleinschalige kustvisserij. Ook allerlei andere ondersteunende projecten van algemeen belang, die in het verleden binnen het 5b- en Pescaprogramma (periode 94-99) werden betoelaagd, komen binnen het nieuwe programma voor steun in aanmerking. Voor de rederijen en aquicultuurbedrijven loopt de FIOV-steun parallel met de FIVA-steun die hiertoe een voorwaarde uitmaakt. De kapitaalpremie wordt toegekend op basis van de in aanmerking komende uitgaven of investeringsbedragen. Na factuurcontrole wordt de steun in functie van de uitgevoerde investeringen aan de begunstigden uitbetaald in één of meerdere schijven. AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID STEUNVERLENING 2004 In 2004 werden 17 investeringsprojecten betoelaagd, voor een totaal steunbedrag van 1,23 miljoen euro en van 8,23 miljoen euro aan subsidiabele kosten, waaronder 10 vaartuigen voor euro, 4 visverwerkende bedrijven voor euro en 3 projecten van havenuitrusting voor euro.

29 1 De betoelaging van vooral de modernisering van de vissersvloot komt onder druk te staan doordat de Europese Commissie zich strenger heeft opgesteld in het kader van de herziening van het visserijbeleid begin Enerzijds is het voldoen van de vissersvloot aan de referentieniveau s, vastgesteld door de Commissie, van bepalend belang voor de betoelaging van de investeringsdossiers in de visserijsector, anderzijds is de steun voor nieuwe motoren niet meer toegestaan. In de loop van 2004 werd een beperkte sloopactie georganiseerd waarbij 4 vaartuigen aan de vissersvloot werden onttrokken en zodoende de Belgische vissersvloot qua tonnenmaat en vermogen opnieuw voldeed aan de Europese referentieniveau s. Voor de 4 betrokken vaartuigen werd een beëindigingspremie van 1,19 miljoen euro FIOV-steun uitgekeerd. Bovendien werden 3 ondersteunende projecten goedgekeurd in 2004 voor een totaal steunbedrag van euro en euro aan subsidiabele kosten: 2 acties door het bedrijfsleven ( euro) en 1 innoverende actie ( euro). De acties van het bedrijfsleven betreffen de ondersteuning van het Redersfonds en de oprichting van een Innovatiecentrum Duurzame en Ecologische Visserij met het CLO-departement Zeevisserij als promotor. De innoverende actie betreft de actualisatie van een reeds betoelaagd project voor de introductie van alternatieve visserijmethoden. In navolgend overzicht worden voor wat het actieterrein van de ALT betreft de voorziene middelen weergegeven, samen met de bedragen die reeds aan projecten werden toegewezen. AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID 28 Tabel 21: Overzicht van de toegekende FIOV-steun t.o.v. de voorziene middelen voor de periode (euro) Voorzien Toegekend Toegekend Toegekend Beëindigingspremies Investeringen vloot Aquatische rijkdommen Aquicultuur Uitrusting vissershavens Visverwerking Vispromotie Andere acties w.v. acties door bedrijfsleven innoverende acties technische bijstand Totaal EU-STEUN VOOR VERWERKING EN AFZET VAN LAND- EN TUINBOUWPRODUCTEN INLEIDING Voor de periode wordt de investeringssteun voor de sector van de verwerking en afzet van land- en tuinbouwproducten (agrovoedingssector) ingebouwd in de nieuwe plattelandsverordening (1257/ ). Ten einde uitvoering te geven aan deze EU-Verordening werd er voor de periode een Programma voor plattelandsontwikkeling in Vlaanderen (PDPO) ingediend (ontvankelijkheidsverklaring door de Commissie 15/5/2000) met o.m. een hoofdstuk gewijd aan de steun voor de verbetering van de verwerking en afzet van land- en tuinbouwproducten. Op 6/10/2000 werd het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling voor het Vlaamse Gewest (België) met betrekking tot de programmeringsperiode goedgekeurd. 1Verordening (EG) nr. 1257/99 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) en tot wijziging van een aantal verordeningen

30 1 In 2004 geschiedden enkel uitbetalingen en werden geen nieuwe dossiers goedgekeurd. De budgettaire EUmiddelen binnen het programma waren na een eerste indieningsronde (2001) van de agrovoedingssector uitgeput PROGRAMMERINGSDOCUMENT De belangrijkste kerngetallen en -gegevens uit het programma voor wat betreft de afzet en verwerking van land- en tuinbouwproducten worden hierna opgesomd. Oorspronkelijk werd er 18,9 miljoen euro Europese steun voorzien voor de periode , te verdelen over de diverse landbouwsectoren. Op jaarbasis is dit beduidend minder dan in de periode In bedroeg de gemiddelde jaarlijkse steun 7,14 miljoen euro, voor zal deze (vooralsnog) slechts 2,7 miljoen euro belopen. Ingevolge een beslissing dd. 25/10/2001 van het Comité van Toezicht voor het programma plattelandsontwikkeling werd bovendien een lineaire korting toegepast voor alle maatregelen, hierdoor werden de middelen voor investeringen in de agrovoedingssector teruggebracht tot 15,7 miljoen euro. In september 2004 werd een verzoek ingediend tot 5 miljoen euro bijkomende geldmiddelen, en dit via herschikking van de geldmiddelen binnen het plattelandsontwikkelingsprogramma. Hiermee zal in de loop van 2005 een nieuwe indieningsronde georganiseerd worden. De EOGFL-steun wordt toegekend en uitbetaald als kapitaalpremie (directe steun) gebaseerd op het in aanmerking komende en gecontroleerde investeringsbedrag. Eén van de basisvoorwaarden voor EOGFL-steun is het bekomen van een minimumsteun van minstens 5% van de subsidiabele investeringskosten vanwege de lidstaat, in casu de Vlaamse Overheid. Deze noodzakelijke cofinanciering van de lidstaat wordt aangebracht door: - het VLIF (coöperatieve afzet van land- en tuinbouwproducten); - economische expansie (niet-coöperatieve afzet van land- en tuinbouwproducten); - het Investeringsfonds voor de gemeenten (gemeentelijke ondernemingen, bvb. slachthuizen). De sectoren die aan bod komen zijn principieel dezelfde als in de vorige programmeringsperiode (primaire verwerking); toch werden nieuwe accenten gelegd meer bepaald inzake milieu-investeringen, kwaliteit van de producten, traceerbaarheid, maar ook m.b.t. de voorgestane verbreding in de landbouw (streekproducten, hoeveproducten en medicinale planten). In onderstaande tabel wordt een verdeling van de middelen over de verschillende sectoren gegeven: AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID 29

31 1 Tabel 22: Indicatieve verdeling van de middelen per sector Sectoren Subsidieerbare EOGFL Steun Beslissing CvT Investeringskosten -steun 25/10/01 euro euro % euro Vlees Kleinvee en eieren Zuivelproducten Groenten en fruit Niet eetbare tuinbouwproducten (NET) Granen Zaaizaad en pootgoed Aardappelen Industriële gewassen Biologische producten Alternatieve producten (streekproducten, hoeveproducten en medicinale planten) Totaal , AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID Waar de nadruk inhoudelijk voorheen lag op commerciële productverbetering is dit voor de huidige programmeringsperiode uitdrukkelijk bescherming van het leefmilieu en voedselveiligheid LOPENDE DOSSIERS 2004 De eerste indieningsronde voor de investeringsprojecten werd op 1/9/2001 afgesloten. Op 17/6/2002 werd de ministeriële goedkeuring verkregen voor volgend steunoverzicht: Tabel 23: Toegekende EOGFL-steun programmeringsperiode Sectoren Aantal Maximale/Aanvaardbare Steun EOGFL-steun projecten investeringen euro % euro Vlees , ,15 Kleinvee en eieren , ,22 Zuivelproducten , ,05 Groenten en fruit , ,17 Niet eetbare 0 0, ,00 tuinbouwproducten(net) Granen , ,11 Zaaizaad en pootgoed 0 0, ,00 Aardappelen , ,85 Industriële gewassen , ,64 Biologische producten , ,42 Alternatieve producten 0 0, ,00 Totaal , ,61 De lineaire korting van de voorziene middelen leidde tot een maximaal tekort van euro t.o.v. de finale vastgestelde benodigde middelen ( ,69 euro). Het management comité ging op 22/3/02 akkoord met de noodzakelijke toename van de middelen met 1,731 miljoen euro met gelden afkomstig van de reserves binnen de overgangsmaatregelen van het VLIF.

32 UITBETAALDE STEUN In onderstaande tabel wordt per sector de reeds uitbetaalde steun op 31 december 2004 gegeven. Dit loopt wel niet parallel met de steun uitbetaald in het EOGFL-boekjaar Dit laatste sloot immers af op 15/10/2004. De betalingen op 15/10/2004 bedroegen 3,570 miljoen euro hetgeen boven het begrote bedrag van 3,402 miljoen euro was (uitvoeringspercentage 104,93%). Een uitvoeringspercentage van 75% van het PDPO is noodzakelijk om boetes bij de EU te vermijden. Tabel 24: Uitbetaalde steun per sector op 31/12/2004 Sectoren Aantal Toegekende Uitbetaalde Uitbetaalde Uitbetaalde Totaal reeds projecten EOGFL-steun EOGFL-steun EOGFL-steun EOGFL-steun uitbetaald euro euro euro euro euro % Vlees , , , , ,42 42,42 Kleinvee en eieren , , , , ,70 54,42 Zuivelproducten , , , ,93 64,85 Groenten en fruit , , , , ,73 70,04 Niet eetbare 0 0, / tuinbouwproducten (NET) Granen , , , Zaaizaad en pootgoed 0 0, / Aardappelen , , , , ,92 60,58 Industriële gewassen , , , , ,02 64,73 Biologische producten , , , ,08 95,60 Alternatieve producten 0 0, / TOTAAL , , , , ,91 64,02 AFDELING LAND- EN TUINBOUWONDERSTEUNINGSBELEID 31

33 2 Afdeling Duurzame Landbouw 2.1 LANDBOUWVORMING AFDELING DUURZAME LANDBOUW ORGANISATIE VAN DE LANDBOUWVORMING IN VLAANDEREN De Afdeling Duurzame Landbouw is voor de Vlaamse Gemeenschap bevoegd voor de permanente vorming van de land- en tuinbouwers en hun medewerkers. Deze afdeling van de ALT subsidieert de vormingsactiviteiten die ingericht worden door erkende vormingscentra. Het vormingsaanbod bestaat uit een reeks van mogelijke vormingstypes, ingericht door de erkende vormingscentra. De Afdeling Duurzame Landbouw staat in voor de erkenning van de centra, de registratie van de lesgevers, de subsidiëring van de vormingsactiviteiten, de inspecties ter plaatse, de visering van de getuigschriften en de betaling van de vergoeding voor sociale promotie aan de deelnemers. De werking steunt op het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1992 betreffende de permanente vorming van de personen die in de landbouw werkzaam zijn (BS van 14 mei 1993), gewijzigd door het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 1995 (BS van 2 maart 1996). De deelnemers van de cursussen kunnen een premie aanvragen op basis van het KB van 27 mei 1975, dat aan de zelfstandigen en helpers uit de landbouwsector die met goed gevolg bepaalde leergangen hebben beëindigd waardoor zij hun beroepskwalificatie kunnen verhogen, een vergoeding toekent. De vormingsactiviteiten zijn bestemd voor bedrijfshoofden van een land- of tuinbouwbedrijf, hun medewerkende inwonende gezinsleden en hun werknemers. De landbouwwerknemers dienen te vallen onder het paritair comité voor land- en tuinbouw (nummers ). De doelgroep is uitgebreid naar het leidinggevend personeel en de beheerders van producentengroeperingen, de werknemers in erkende organisaties voor bedrijfsverzorging in land- en tuinbouw, de imkers, de erkende gebruikers van fytoproducten, de loonwerkers, de floristen en de tuinaannemers. 32 Vormingsactiviteiten Een onderscheid wordt gemaakt tussen cursussen, korte vormingsactiviteiten en voordrachten. De B-cursussen bezorgen een gerichte opleiding aan personen die zich als landbouwer wensen te vestigen of een landbouwbedrijf wensen over te nemen. Zij zijn afgestemd op welbepaalde bedrijfstypen en toegespitst op de moderne organisatie- en exploitatiemethodes. Er zijn drie types complementaire opleidingen, die afgesloten worden door een specifiek examen: - de vestigingscursussen (B1) zijn cursussen van minimum 75 lesuren die een specifieke vorming verstrekken aan personen die zich voorbereiden op een bedrijfsovername of een eerste installatie; - de stages (B2) zijn praktische opleidingen van minimum 2 weken op een vreemd bedrijf dat voldoet aan

34 2 bepaalde voorwaarden, met het doel het bedrijfsbeheer ter plaatse te observeren of speciale kennis te verwerven; - de specialisatiecursussen (B3) zijn aanvullende cursussen van minimum 40 uren die dieper ingaan op de materie van de vestigingscursussen voor een bepaalde bedrijfsspecialisatie; - de installatieproeven (B4) zijn proeven die de Afdeling Duurzame Landbouw inricht voor het bekomen van een installatieattest. Het installatieattest geeft toegang tot de subsidies van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) aan personen die geen landbouwopleiding gevolgd hebben (Vlaams Landbouwinvesteringsfonds: zie elders in dit verslag). De vormingscursussen (C-cursussen) zijn gewijd aan een of meerdere bedrijfstakken, specialisaties, technische of bedrijfseconomische problemen die verband houden met de landbouw. Dit kunnen theoretische cursussen of praktijkcursussen zijn. De C-cursussen nemen veruit het grootste aantal uren van de landbouwvorming voor zich. De studievergaderingen, panelgesprekken en geleide bezoeken zijn korte vormingsactiviteiten van maximum 3 uur rond een sociaal, juridisch, technisch of economisch thema. Zij zijn bestemd voor de landbouwers. De contactvergaderingen zijn de jaarlijkse bijeenkomsten van maximum 3 uur van landbouwersverantwoordelijken voor de planning van de permanente vorming op plaatselijk vlak. De vervolmakingdagen zijn opleidingen voor de bijscholing van de lesgevers van de landbouwvorming. De voordrachten zijn informatievergaderingen voor de personen die de landbouw als liefhebberij uitoefenen. Organisatoren De Afdeling Duurzame Landbouw heeft de mogelijkheid zelf activiteiten in te richten. In de praktijk richt zij buiten de installatieproeven zelf geen vormingsactiviteiten in. Het initiatief van het inrichten van vormingsactiviteiten ligt bij de vormingscentra, die op dit terrein heel wat ervaring hebben opgebouwd. De erkende centra zijn vzw s die de vorming in de landbouwsector in hun statuten hebben ingeschreven. Een vzw kan slechts één type erkenning krijgen. De algemene centra zijn verbonden aan een landbouworganisatie en zijn in ten minste vier provincies actief. Zij moeten over een secretariaat en een centrale dienst beschikken, bestaande uit ten minste drie voltijdse personeelsleden met een voldoende technisch-economische beroepskwalificatie, waarvan ten minste één houder is van een universitair of een daarmee gelijkgesteld diploma. Als compensatie voor deze eis naar personeelsbezetting ontvangen zij voor de ingerichte activiteiten een hogere vergoeding. De algemene centra kunnen alle vormingstypen behalve de voordrachten inrichten. De gewestelijke centra zijn meestal gespecialiseerd in een specifieke sector, of regionaal (vb provinciaal) georiënteerd. Zij kunnen B3-cursussen, C-cursussen en alle korte vormingsactiviteiten behalve de voordrachten inrichten. De liefhebbersverenigingen hebben in hun statuten de vorming van liefhebbers in de landbouwsector ingeschreven. Zij kunnen enkel voordrachten inrichten, bestemd voor de liefhebbers. AFDELING DUURZAME LANDBOUW 33 In 2004 waren erkend: - 4 algemene centra; - 47 gewestelijke centra; - 10 liefhebbersverenigingen DE LANDBOUWVORMING IN CIJFERS Begrotingsjaar 2003 De vormingsactiviteiten worden steeds toegewezen aan het begrotingsjaar waarin zij starten. Doordat een aantal opleidingen jaaroverschrijdend zijn, beschikt de afdeling bij het opstellen van dit jaarverslag nog niet over de definitieve cijfers van het begrotingsjaar 2004 en gaat onze aandacht nog naar De subsidie is forfaitair en wordt aan de inrichters (de erkende centra) uitbetaald. Hij wordt berekend per

35 2 ingericht lesuur. De vergoedingen zijn gekoppeld aan de gezondheidsindex. Een overzicht vindt u in de volgende tabel. Tabel 25: Basistoelagen en geïndexeerde toelagen (euro) type toelage Basis lesgeververgoeding: - universitair niveau: 34,71 40,64 41,33 - niveau H.O.K.T.: 29,75 34,83 35,43 - niveau H.S.O. of ervaring: 24,79 29,02 29,52 - toelage buitenlandse lesgevers: 74,37 87,07 88,56 administratie/werkingstoelage: 30,99 36,28 36,9 demonstratietoelage: 12,39 14,51 14,75 praktijktoelage: 24,79 29,02 29,52 toelage voor het stagebedrijf: 24,79 29,02 29,52 toelage algemeen centrum: 18,59 21,76 22,14 AFDELING DUURZAME LANDBOUW 34 De subsidie bestaat uit een vergoeding voor de lesgever, een werkingstoelage en een bijkomende toelage voor de demonstratie- en praktijklessen. Een buitenlandse lesgever ontvangt voor zijn prestaties tijdens vervolmakingdagen per dag een bijkomende vergoeding. De algemene centra krijgen een vergoeding die verband houdt met de gestelde eisen inzake personeelsbezetting. Voor de stages is een vergoeding voorzien op basis van maximum 3 uur per week stage en een vergoeding per dag voor het stagebedrijf. De subsidie voor de voordrachten voor liefhebbers is dezelfde als die voor de korte vormingsactiviteiten, maar van elke voordracht wordt maximaal 1 uur vergoed, ongeacht de duur. Er worden voor de voordrachten ook geen demonstratie- en praktijktoelagen uitbetaald. Het budget van de landbouwvorming bedroeg in ,24 miljoen euro. Dit bedrag stond ingeschreven in basisallocatie van programma 54.1 van de begroting 2003 van de Vlaamse Gemeenschap. Voor de sociale promotie van de deelnemers was op de basisallocatie van datzelfde programma euro voorzien. (In 2004 was 3,27 miljoen euro voorzien voor de vormingsactiviteiten en euro voor de sociale promotie.) De landbouwvorming is opgenomen in het PDPO in Vlaanderen, dat op 6 oktober 2000 door de Europese Commissie werd goedgekeurd en de uitvoering regelt van verordening (EEG) 1257/99. Hierdoor wordt 25% van de uitgaven van de landbouwvorming door de Europese Unie terugbetaald. Het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap betaalt 75% van de subsidie uit aan het Vlaams Betaalorgaan. Het Vlaams Betaalorgaan vraagt de Europese middelen op en stort de volledige subsidie aan de begunstigde. Het grootste deel van de vergoedingen dient voor de organisatie van de vormingsactiviteiten (huur van lokalen, administratie, verzekeringen, cursusmateriaal), gevolgd door de bezoldigingen van de lesgevers. Tabel 26: Type vergoedingen, begrotingsjaar 2003 (euro) voorwerp Bedrag % lesgeververgoedingen: ,9 administratie/werking: ,5 demonstratietoelage: ,5 praktijktoelage: ,0 toelage voor het stagebedrijf: ,6 toelage algemeen centrum: ,5 premies sociale promotie (deelnemers) ,0 totaal:

36 2 Grafiek 1 Duurzame Landbouw. deelnemers 1,0% stagebedrijven 3,6% lesgevers 35,9% centra 59,5% Tabel 27: Betaalde subsidies, begrotingsjaar 2003 (euro) type centrum cursussen korte voordrachten stages totaal % vorming algemene centra ,8 gewestelijke centra ,6 liefhebbersverenigingen ,7 totaal % Uit tabel 27 blijkt dat de middelen voor meer dan de helft dienen voor de inrichting van cursussen, en voor meer dan 80% naar de algemene centra gaan. De uitgaven zijn in 2003 ten opzichte van 2002 gestegen voor de cursussen en de stages, en gedaald voor de korte vorming en de voordrachten. Tabel 28: Evolutie van de uitgaven per begrotingsjaar (euro) AFDELING DUURZAME LANDBOUW 35 type activiteit cursussen korte vorming voordrachten stages totaal Jaarprogramma s De centra dienen jaarlijks vóór 1 november bij de afdeling een jaarprogramma in. De minister keurt het programma goed in functie van de beschikbare middelen. Veel centra vragen meer uren aan dan zij achteraf realiseren. De afdeling moet aan de minister een voorstel voorleggen dat binnen het beschikbare budget past. Elk centrum krijgt een aantal uren toegewezen, dat in dat jaar met zekerheid kan uitbetaald worden. Het aantal toegewezen uren wordt beperkt op basis van een in 1996 ingevoerde prioriteitenlijst en de gepresteerde uren van de voorgaande jaren. Het voorstel van de afdeling steunt op een berekening. Een centrum dat meer dan het aantal toegewezen uren inricht, kan voor de bijkomende activiteiten maar uitbetaald worden in zoverre de budgettaire middelen van dat begrotingsjaar het toelaten. Meestal komen er daartoe voldoende middelen vrij uit de door de andere centra niet gerealiseerde uren. Uit tabel 29 blijkt dat het globale goedgekeurde jaarprogramma van 2004 voldoende was om alle uitgevoerde activiteiten te subsidiëren. De centra besteedden gemiddeld slechts 68% van het budget dat zij in hun jaarprogramma aangevraagd hadden.

37 2 Tabel 29: Realisatie van de aangevraagde jaarprogramma s vormingstype aangevraagd toegekend gerealiseerd aangevraagd toegekend gerealiseerd (1) cursussen korte vorming voordrachten stages (3u/week) totaal % ,8 65, ,6 67,9 (1) toestand op 1/4/2005, voorlopige gegevens De lesgevers AFDELING DUURZAME LANDBOUW 36 De vormingsactiviteiten worden gegeven door de vaste medewerkers van de centra en door losse medewerkers uit het onderwijs, het wetenschappelijk onderzoek, de landbouwvoorlichting en de bedrijfswereld. De lesgevers zijn bij de afdeling geregistreerd. Deze registratie is nodig omdat de vergoedingen afhankelijk zijn van het opleidingsniveau van de lesgever. In 2004 werden 521 nieuwe lesgevers geregistreerd. Vormingsactiviteiten Voor 2003 beschikken wij over definitieve cijfers, die steunen op de door de centra ingediende schuldvorderingen. Voor 2004 kunnen wij op basis van de ingediende aanvragen van vormingsactiviteiten reeds een aantal voorlopige conclusies trekken. Wij aanvaarden dan enkele beperkingen: een aantal van de aangevraagde activiteiten wordt niet uitgevoerd (vb omwille van te weinig inschrijvingen), of om een of andere reden niet gesubsidieerd (vb onvoldoende geldige deelnemers), zodat de uren overschat zijn. Er werden in 2003, met inbegrip van de stages, uren vorming gesubsidieerd, waarvan 77,6% door de algemene centra, 13,9% door de gewestelijke centra en 8,5% door de liefhebbersverenigingen werden ingericht. Tabel 30: Overzicht van de gesubsidieerde vormingsactiviteiten, begrotingsjaar 2003 (aantal uren) type centrum cursussen korte voordrachten stages totaal % vorming (3u/week) algemene centra ,6 gewestelijke centra ,9 liefhebbersver ,5 totaal % 55,3 28,5 8,5 7,6 100 Grafiek 2 Duurzame Landbouw voordrachten 8,5% korte vorming 28,5% stages 7,6% cursussen 55,3% Voor de aanvragen van 2004 bedragen de voorlopige cijfers uren, waarvan 76% door de algemene centra, 15% door de gewestelijke centra en 9% door de liefhebbersverenigingen.

38 2 Tabel 31: Overzicht van de aangevraagde vormingsactiviteiten, begrotingsjaar 2004 (aantal uren) aantal uren cursussen korte voordrachten stages totaal % vorming (3u/week) algemene centra ,6 gewestelijke centra ,8 liefhebbersver ,6 totaal % 52,7 31,6 8,6 7,0 100 De algemene centra zijn veruit de grootste inrichters van zowel cursussen, korte vorming als stages. Zij kunnen bij de organisatie van de vormingsactiviteiten immers terugvallen op het groot aantal leden van de landbouworganisaties. Zij hebben bovendien het voorrecht om stages en B1-cursussen te mogen inrichten. Opvallend is dat het belang van de algemene centra jaar na jaar blijft toenemen, ten koste van vooral de gewestelijke centra, zie in dit verband tabel 33 en grafiek 3. Uit de tabellen 32 en 33 blijkt dat het totaalaanbod van vorming sedert 2001 een licht stijgende trend vertoont. Het aantal gesubsidieerde uren cursus en stages is in 2003 gestegen, maar deze stijging houdt niet aan in Het aantal uren korte vorming blijft over de jaren heen vrij stabiel. Tabel 32: Evolutie van het aantal betoelaagde vormingsactiviteiten per begrotingsjaar en per type (aantal uren) (1) cursussen korte vorming voordrachten stages (uren) totaal stages (weken) (1) toestand op 1/4/2005, voorlopige gegevens AFDELING DUURZAME LANDBOUW 37 Tabel 33: Evolutie van het aantal betoelaagde vormingsactiviteiten per type centrum in aantal uren (stages aan 3u/week), per begrotingsjaar (1) algemene centra gewestelijke centra liefhebbersver totaal (1) toestand op 1/4/2005, voorlopige gegevens Grafiek 3 Duurzame Landbouw De onverwachte heropleving van het aantal uren stages vanaf 2001 is over haar maximum heen. Het aantal voordrachten voor liefhebbers in de landbouwsector heeft ook een maximum bereikt cursussen korte vorming voordrachten stages (3 u/week)

39 2 Thema van de vormingsactiviteiten De centra bepalen de thema s van de vormingsactiviteiten op basis van de behoeften die zij waarnemen bij de doelgroep. Thema s die niet aanslaan worden vlug afgevoerd, omdat de subsidie gekoppeld is aan een voldoende aantal deelnemers per vormingsactiviteit. De thema s van de gesubsidieerde vormingsactiviteiten zeggen dus veel over wat de landbouwers bezighoudt. De afdeling werkt met themacodes die de centra moeten invullen op de aanvraagformulieren van de vormingsactiviteiten. De verwerking van de themagegevens werkt nog niet optimaal omdat nog niet alle aanvragen onder digitale vorm ingediend worden. Voor de cursussen worden de themacodes daarom nog steeds apart verwerkt tot de volledige overzichten in tabel 34. Tabel 34: Thema's van de cursussen (aantal uren) op basis van de themacodes, periode AFDELING DUURZAME LANDBOUW 38 aantal uren jaar voorbeelden sector onderwerp algemeen 01. algemene thema's economische aspecten bedrijfsleiding B1-cursussen, bedrijfsmanagement 04. ziektebestrijding fytocursussen 05. technische thema's huisvesting metselen, electriciteit 08. mechanisatie onderhoud machines, lassen 09. juridisch en sociaal wetgeving 10. veiligheid werken met heftrucks 11. milieuproblematiek informatica computergebruik, internet 13. commercialis./verwerking labels, lastenboeken 14. verbreding zorgboerderijen Totaal 01. algemeen rundvee 01. algemene thema's economische aspecten bedrijfsleiding B3-cursussen 04. ziektebestrijding klauwverzorging 05. technische thema's graslanduitbating 06. selectie kunstmatige inseminatie 08. mechanisatie 66 machinaal melken 12. informatica sectorspecifieke software 13. commercialis./verwerking melkverwerking Totaal 02. rundvee varkens 01. algemene thema's bedrijfsleiding B3-cursussen 04. ziektebestrijding technische thema's selectie 28 kunstmatige inseminatie 12. informatica sectorspecifieke software Totaal 03. varkens pluimvee 01. algemene thema's bedrijfsleiding 45 B3-cursussen Totaal 04. pluimvee paarden 01. algemene thema's bedrijfsleiding B3-cursussen 05. technische thema's mennen, werken met paarden

40 2 Totaal 05. paarden schapen 01. algemene thema's en geiten 03. bedrijfsleiding B3-cursussen 05. technische thema's 68 rantsoenen Totaal 06. schapen en geiten bijen 01. algemene thema's imkerscursussen en hommels 06. selectie koninginnenteelt 07. huisvesting commercialis./verwerking 33 Totaal 07. bijen en hommels akkerbouw 03. bedrijfsleiding technische thema's mechanisatie onderhoud machines 12. informatica Totaal 09. akkerbouw groenteteelt 01. algemene thema's economische aspecten bedrijfsleiding B3-cursussen 05. technische thema's informatica commercialis./verwerking 21 Totaal 10. groenteteelt fruitteelt 03. bedrijfsleiding B3, bedrijfsmanagement 04. ziektebestrijding geïntegreerde teelt 05. technische thema's snoeien, selectie juridisch en sociaal veiligheid milieuproblematiek informatica 21 Totaal 11. fruitteelt sierteelt 01. algemene thema's bedrijfsleiding ziektebestrijding technische thema's selectie 22 plantenkennis 07. huisvesting serrebouw, klimatisatie 12. informatica Totaal 12. sierteelt tuinaanleg 05. technische thema's onderhoud, snoeien, bomen vellen 08. mechanisatie werken met graafmachines 12. informatica tuintekenen op computer Totaal 13. tuinaanleg floristen 05. technische thema's bloemschikken Totaal 14. floristen Totaal AFDELING DUURZAME LANDBOUW 39 De tabel steunt op het aantal uren in de ingediende, niet geannuleerde aanvragen, zodat de totalen afwijken van deze van de vorige tabellen, die steunen op de uitbetaalde uren. De informaticaopleidingen blijven veruit het grootste aantal uren voor zich nemen, maar de interesse voor deze opleidingen is duidelijk aan het dalen. Na de informaticaopleidingen zijn de cursussen bedrijfsleiding de grootste groep. Deze groep bestaat vooral uit starterscursussen (B1- en B3-cursussen). Het aantal B1-cursussen, dat in 2002 terug gestegen was, blijft vrij constant. Bij de B3-cursussen houdt de heropleving in de dierlijke sectoren stand. Het aantal

41 2 B3-cursussen voor de paardensector blijft stijgen, terwijl de varkenssector plots aan belangstelling inboet. De centra bouwen in hun B3-cursussen meer en meer technische vakken in, waardoor die aantrekkelijker worden voor deelnemers zonder vestigingsplannen. Dit verklaart de belangstelling voor de B3-cursussen in de paarden-, schapen- en geitenhouderij, omdat deze deelsectoren in de gewone vormingscursussen minder aan bod komen. Na de starters- en de informaticaopleidingen zijn de meest populaire thema s in volgorde de cursussen over tuinaanleg, kunstmatige inseminatie bij rundvee, de technische cursussen in de fruitteelt, de imkercursussen en de praktische thema s (onderhoud van machines, metselen, lassen). De fytocursussen, voor het behalen van de erkenning als verkoper/gebruiker van fytoproducten, blijven vaste waarden. De rundveesector is de meest actieve, gevolgd door de sector van de tuinaanleg. De centra maken meer en meer gebruik van de informaticatoepassing van de afdeling om hun opleidingen aan te vragen. Daardoor is het eindelijk mogelijk om een gedeeltelijk beeld te geven van de thema s van de korte vormingsactiviteiten. Tabel 35 bevat enkel de via internet aangevraagde korte vormingsactiviteiten van het boekjaar Dit zijn voor 71% activiteiten ingericht door het Nationaal Centrum voor Beroepsopleiding in de Landbouw (NCBL). Tabel 35: Thema s van de korte vormingsactiviteiten in 2004 op basis van de ingediende aanvragen via internet AFDELING DUURZAME LANDBOUW 40 thema\sector algemeen economische aspecten bedrijfsleiding ziektebestrijding voeding/bemesting/teelttechniek selectie huisvesting mechanisatie juridische en sociale onderwerpen veiligheid milieuproblematiek informatica commercialisatie en verwerking verbreding totaal algemene thema's rundvee varkens pluimvee paarden schapen en geiten bijen en hommels andere diersoorten akkerbouw groenteteelt fruitteelt sierteelt tuinaanleg floristenopleiding totaal Uit de tabel blijkt nogmaals dat de korte vorming het medium bij uitstek is voor de verspreiding van actuele informatie van algemeen economische en juridische aard. De technische onderwerpen komen tevens uitvoerig aan bod. Die zijn uiteraard wel sectorspecifiek. De rundveesector maakt meest van alle sectoren van de korte vorming gebruik. De tuinbouwsectoren maken vooral van dit kanaal gebruik voor de verspreiding van technische informatie. De voordrachten voor liefhebbers behandelen vooral technische thema s. Tweederde van de voordrachten zijn lessen bloemschikken.

42 2 De biologische landbouw in de landbouwvorming Sedert 2000 wordt in de cursussen bestemd voor de sector van de biologische landbouw het geldigheidscriterium van de deelnemers versoepeld toegepast, zoals voorzien in het Vlaams Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling (PDPO). De opleidingen moesten in 2004 nog met een aparte begrotingspost van de landbouwvorming gesubsidieerd worden omdat de regelgeving nog niet in die zin was aangepast. De extra stimulans zorgde in 2004 voor een cursusaanbod van 636 uren en een aanbod van 638 uren korte vorming. Tabel 36: Aantal uren vormingsactiviteiten in de biologische landbouw cursussen korte vorming n.b totaal Van de vijftien gesubsidieerde cursussen die specifiek handelden over de biologische landbouw waren er tien startersopleidingen (B3-cursussen). De korte vorming handelde vooral over algemene onderwerpen en teelttechniek. Naast de cursussen en de korte vorming kwam de biologische landbouw ook geregeld aan bod in de stages en de voordrachten voor liefhebbers. De deelnemers De afdeling telde voor 2003 in totaal deelnemers aan cursussen, aan korte vormingsactiviteiten en aan voordrachten voor liefhebbers. De deelnemersaantallen van de korte vormingsactiviteiten en de voordrachten voor liefhebbers mogen niet verkeerd geïnterpreteerd worden. Het gaat hier om het aantal geregistreerde aanwezigheden. Dezelfde personen kunnen aan meerdere activiteiten deelnemen en worden dus meermaals meegerekend. AFDELING DUURZAME LANDBOUW 41 De installatieproeven in 2004 Het installatieattest geeft toegang tot de subsidies van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) aan personen die geen landbouwopleiding gevolgd hebben. Het wordt behaald na het slagen voor een installatieproef (B4). De cursisten kunnen aan de proeven deelnemen na het volgen van een cursuspakket bestaande uit een vestigingscursus (B1), een stage (B2) van tweemaal twee weken en een specialisatiecursus (B3). In bepaalde gevallen is er vrijstelling van het volgen van een bepaald onderdeel van de opleiding. De proeven worden tweemaal per jaar in elke provincie ingericht in samenwerking met de provinciale landbouwdiensten. De jury is samengesteld uit twee vertegenwoordigers van de Afdeling Duurzame Landbouw, een ambtenaar van de betrokken provinciale dienst en een vertegenwoordiger van elk algemeen centrum waarvan deelnemers aan de proef deelnemen. Elke proef bestaat uit een schriftelijk open boek gedeelte en een mondeling gedeelte waarbij de deelnemer een socio-economische voorstelling geeft van een bedrijf (meestal het stagebedrijf of het over te nemen bedrijf). De niet geslaagde deelnemers kunnen steeds aan een volgende proef in een andere provincie deelnemen. De resultaten van de proeven van 2004 zijn terug te vinden in de volgende tabel.

43 2 Tabel 37: Resultaten van de installatieproeven in 2004 Provincie voorjaar najaar totaal geslaagd niet gesl. geslaagd niet gesl. geslaagd niet gesl. West-Vlaanderen Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant Totaal Het aantal deelnemers aan de proeven kende een piek in 2003, maar is in 2004 weer gedaald. Tabel 38: Evolutie van de deelname aan de installatieproeven aantal geslaagde deelnemers AFDELING DUURZAME LANDBOUW 42 Het blijft opvallen dat een aantal deelnemers geen echte starters zijn, maar reeds actief zijn op een landbouwbedrijf en wensen uit te breiden op naam van de partner. Kwaliteitsbewaking en inspecties De afdeling inspecteert steekproefsgewijs een aantal vormingsactiviteiten ter plaatse. De inspecties hebben een dubbele functie. Enerzijds is er de controle op het naleven van de regelgeving. Anderzijds wenst de afdeling via de inspecties het aanbod van kwalitatief hoogstaande opleidingen te stimuleren. Sedert begin 2003 gebeurt de planning van het aantal inspecties op basis van een risicoanalyse, en zijn steekproefsgewijze boekhoudkundige controles van de centra ingevoerd. Dit was nodig om te voldoen aan de financieringsvoorwaarden van de Europese Unie. De Afdeling Duurzame Landbouw heeft in 2004, 640 inspecties van vormingsactiviteiten uitgevoerd. Zij heeft ook zes boekhoudingen van centra gecontroleerd. Tabel 39: Aantal inspecties in 2004 Provincie aantal inspecties Antwerpen 86 Limburg 138 Oost-Vlaanderen 100 Vlaams-Brabant 69 West-Vlaanderen 227 Totaal 620 Sociale promotie De landbouwers en hun helpers die een cursuscyclus van tenminste 75 uren binnen een tijdsbestek van 5 jaar met goed gevolg beëindigd hebben, kunnen via de Afdeling Duurzame Landbouw een vergoeding voor sociale promotie ontvangen van 1,49 euro per uur. In 2004 werd op deze basis een totaal bedrag van ,78 euro uitbetaald aan 189 aanvragers. Tabel 40: Toegekende premies voor sociale promotie (euro) begrotingsjaar uitbetaald bedrag , , ,78 aantal begunstigden

44 NIEUWE REGELGEVING De Vlaamse Regering heeft op 4 juni 2004 een besluit goedgekeurd, dat het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1992 betreffende de permanente vorming van de personen die in de landbouw zijn, vervangt. De minister heeft tevens op 12 juli 2004 een nieuw uitvoeringsbesluit ondertekend. Hierdoor ontstaat een volledig nieuwe wettelijke basis voor de landbouwvorming, die volledig steunt op het nieuwe decreet duurzame landbouw van 3 maart De nieuwe regelgeving moest oorspronkelijk van start gaan op 1 september Om praktische redenen werd de datum van invoegetreding uitgesteld naar 1 januari Met de actualisatie van de regelgeving worden nieuwe accenten gelegd die kaderen in de uitvoering van het PDPO, met ruimere aandacht voor innovatie, diversificatie, milieu en ethische aspecten. Hierna volgen de meest ingrijpende vernieuwingen: AFDELING DUURZAME LANDBOUW 43 - de erkenningvoorwaarden voor de centra worden geherdefinieerd. Er wordt aan de centra een minimumdimensie opgelegd; - de doelgroep wordt uitgebreid tot de werknemers van groendiensten en tot de meewerkende gezinsleden en werknemers van de loonwerkers, de tuinaannemers en de bloemisten; - in het kader van de administratieve vereenvoudiging wordt het aantal verschillende opleidingsvormen en tarieven fel verminderd, de subsidiebedragen worden geactualiseerd; - de minister wordt in de mogelijkheid gesteld de opleidingen in kleine sectoren en sectoren in ontwikkeling extra te stimuleren. Hierdoor zijn voortaan de soepelere subsidiëringvoorwaarden voor de opleidingen in de biologische landbouw reglementair vastgelegd; - het nieuwe reglement geeft aandacht aan het aanwenden van nieuwe leervormen: het voorziet ruimte voor het steunen van innovatieve vormingsprojecten. Hier wordt vooral gedacht aan het inspelen op de mogelijkheden die geboden worden op het vlak van e-learning. Er wordt gekozen voor een projectmatige aanpak omdat deze materie in dit stadium nog onvoldoende concreet is om ze verder uit te werken; - de premies voor sociale promotie zijn voortaan in hetzelfde besluit opgenomen. Het premiebedrag gaat omhoog en de aanvraagprocedure wordt fors vereenvoudigd. Een rechtstreeks gevolg voor de afdeling is dat zij voor de toepassing van de nieuwe regelgeving haar informatica moet aanpassen. De bestaande toepassing wordt volledig herschreven omdat ze niet meer voldoet aan de standaarden van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en te duur wordt in onderhoud. De afdeling heeft in augustus 2004 een nieuw informatiseringsproject opgestart, de nieuwe toepassing wordt in de eerste helft van 2005 in gebruik genomen.

45 2 2.2 DUURZAME LANDBOUW SUBSIDIES VOOR MILIEUVRIENDELIJKE LANDBOUWPRODUCTIE- METHODES EN DE INSTANDHOUDING VAN DE GENETISCHE DIVERSITEIT Geschiedenis van de milieumaatregelen Met de Europese landbouwmilieuverordening 2078/92 kwam vanaf 1992 een visieverandering op gang in het Europese landbouwbeleid. Naast de kwantiteit van de productie werd meer aandacht besteed aan de kwaliteit en de randvoorwaarden van de productie. In toepassing van deze verordening werden een aantal subsidiemaatregelen uitgewerkt voor het toepassen van enkele milieuvriendelijke landbouwmaatregelen. Met de komst van de plattelandsverordening in 1999 werd deze trend verdergezet en de bestaande milieumaatregelen werden overgenomen in het Vlaams Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling (PDPO) dat uitvoering geeft aan de plattelandsverordening in Vlaanderen. In toepassing van deze plattelandsverordening kunnen land- en tuinbouwers subsidies ontvangen voor het toepassen van milieumaatregelen op percelen die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest. De Afdeling Duurzame Landbouw staat in voor de dossierbehandeling van de volgende maatregelen: AFDELING DUURZAME LANDBOUW 44 - subsidie voor groenbedekking; - subsidie voor mechanische onkruidbestrijding; - subsidie voor de bedrijfsgebonden productie van plantaardige eiwitbronnen; - subsidie voor de vermindering van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen; - subsidie voor de instandhouding van de genetische diversiteit van bedreigde lokale rassen en variëteiten; - subsidie voor de bescherming van de genetische diversiteit van hoogstamboomgaarden; - subsidie voor reconversie naar de biologische zeugenhouderij. Streven naar een eenmalige perceelsregistratie Om de administratieve lasten van de land- en tuinbouwers te verminderen wil men komen tot een eenmalige registratie van de teelten per jaar die door alle overheidsdiensten gebruikt wordt. De aanvraag voor de subsidie voor groenbedekking, mechanische onkruidbestrijding en de bedrijfsgebonden productie van plantaardige eiwitbronnen kan vanaf 2004 worden opgegeven in de "oppervlakteaangifte". Dit is de oppervlakteaangifte voor het verkrijgen van premies voor bepaalde akkerbouwgewassen, voor rundvee en schapen en voor de milieumaatregelen. Om deze integratie mogelijk te maken, werd de procedure van aangifte van deze milieumaatregelen gewijzigd. Overzicht van de regelgeving De reglementering voor deze milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden wordt beschreven in de volgende wetgeving: - Besluit van de Vlaamse regering van 3 oktober 2003 betreffende de toekenning van subsidies voor het toepassen van milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden en het in stand houden van de genetische diversiteit; - Ministerieel besluit van 19 december 2003 betreffende de toekenning van subsidies voor het inzaaien van een groenbedekker met toepassing van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling; - Ministerieel besluit van 19 december 2003 betreffende de toekenning van subsidies voor mechanische onkruidbestrijding met toepassing van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling; - Ministerieel besluit van 19 december 2003 betreffende de toekenning van subsidies voor de bedrijfsgebonden productie van plantaardige eiwitbronnen met toepassing van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling; - Ministerieel besluit van 18 juni 2001 betreffende de toekenning van subsidies voor de vermindering van

46 2 gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in de sierteelt met toepassing van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling; - Ministerieel besluit van 18 juni 2001 betreffende de toekenning van subsidies voor de bescherming van de genetische diversiteit met toepassing van het Vlaamse Programma voor Plattelandsontwikkeling, gewijzigd bij ministeriële besluiten van 1 februari 2002 en 19 december 2003; - Ministerieel besluit van 16 april 2002 betreffende de toekenning van subsidies voor de reconversie naar de biologische zeugenhouderij met toepassing van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling; - Ministerieel besluit van 19 december 2003 betreffende de toekenning van subsidies voor de bescherming van de genetische diversiteit van hoogstamboomgaarden met toepassing van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling. Bekendmaking van de milieumaatregelen De ingenieurs van de buitendiensten van de afdeling hebben bij diverse gelegenheden de maatregelen voorgesteld aan de landbouwers: - tijdens studievergaderingen georganiseerd door de afdeling of door de landbouwers; - tijdens cursussen en stages van de naschoolse vorming; - op fora zoals Agribex, Agriflora en op lokale beurzen; - verspreiden van informatieve en teelttechnische brochures. Op de internetsite van de ALT ( is deze informatie eveneens beschikbaar. Groenbedekking Met de subsidiemaatregel inzaai van groenbedekkers wil de Vlaamse overheid landbouwers stimuleren om hun velden begroeid te houden tijdens de winter. Hierdoor wordt erosie op de velden tegengegaan, wordt uitspoeling van nutriënten gereduceerd en wordt de bodemstructuur verbeterd. De subsidiemaatregel was in 2004 aan zijn zesde jaar toe. Landbouwers die een verbintenis aangaan om gedurende 5 jaar minstens 1 ha groenbedekker te zaaien kunnen 50 euro per ha per jaar ontvangen. Percelen die in een bepaald jaar een verhoogde bemestingsnorm in het kader van het mestdecreet toegekend kregen, komen datzelfde jaar niet in aanmerking voor de subsidie voor groenbedekking. AFDELING DUURZAME LANDBOUW 45 Tabel 41: Groenbedekking: lopende contracten in 2004 Provincie Aantal lopende verbintenissen Oppervlakte (ha) Antwerpen Vlaams-Brabant Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Totaal Door de integratie van de maatregel in de oppervlakteaangifte is de maatregel toegankelijker geworden. Dit is merkbaar aan het stijgende aantal verbintenissen. In 2003 waren er aanvragen voor ha. In 2004 is dit gestegen tot lopende verbintenissen voor ha. Mechanische onkruidbestrijding Met de milieumaatregel mechanische onkruidbestrijding wil de Vlaamse overheid land- en tuinbouwers extra stimulansen geven om het gebruik van herbiciden sterk te beperken of helemaal uit te sluiten. De landbouwers die een verbintenis mechanische onkruidbestrijding hebben met de Vlaamse overheid, moeten uiteraard aan een aantal verplichtingen voldoen. Zo verbindt de landbouwer zich ertoe om gedurende 5 opeenvolgende jaren een oppervlakte van minimum 0,5 ha, volledig mechanisch te behandelen (code MO1) en/of mechanische onkruidbestrijding te combineren met rijenbespuitingen (code MO2). De combinatie van de premie mechanische onkruidbestrijding en de premie voor biologische teelten is niet mogelijk op hetzelfde perceel.

47 2 De mechanische onkruidbestrijding kent de laatste jaren een gestage groei in Vlaanderen. In 2000 werd van start gegaan met deze milieumaatregel. Toen was deze premie echter nog beperkt tot de maïsteelt. Sinds 2001 kwamen ook andere teelten in aanmerking, wat resulteerde in een aangevraagde oppervlakte van ha. In 2004 werd in Vlaanderen voor een oppervlakte van bijna ha premie mechanische onkruidbestrijding aangevraagd. Dit betekende bijna een verdubbeling van de oppervlakte t.o.v Dit was voornamelijk te wijten aan integratie van deze maatregel in de oppervlakteaangifte die in 2004 werd doorgevoerd. Van de totale oppervlakte mechanische onkruidbestrijding was meer dan de helft gesitueerd in de provincie West-Vlaanderen. Uitsluitend mechanische onkruidbestrijding (MO1) werd vooral toegepast in de teelt van vollegrondsgroenten (bijna ha). Mechanische onkruidbestrijding met rijenbespuiting (MO2) werd vooral toegepast in de maïsteelt (1.200 ha). Tabel 42: Mechanische onkruidbestrijding: lopende verbintenissen in 2004 AFDELING DUURZAME LANDBOUW 46 Provincie Aantal lopende verbintenissen Oppervlakte (ha) MO1 MO2 Antwerpen 96 84,29 898,94 Vlaams-Brabant ,92 138,13 Limburg ,05 240,12 Oost-Vlaanderen ,16 221,72 West-Vlaanderen ,42 346,84 Totaal , ,75 MO1: uitsluitend mechanische onkruidbestrijding MO2: mechanische onkruidbestrijding met rijenbespuiting Subsidie voor de bedrijfsgebonden teelt van plantaardige eiwitbronnen Op de meeste Vlaamse veeteeltbedrijven wordt voor de voederwinning gekozen voor maïs als energieleverancier. Het rantsoen wordt dan verder aangevuld met hoogwaardig sojaeiwit. De teelt van bedrijfseigen plantaardige eiwitten kan hier leiden tot een meer evenwichtige voederwinning. Vanaf 2004 kunnen landbouwers een subsidie ontvangen voor de bedrijfsgebonden productie van plantaardige eiwitbronnen. Om voor de subsidie in aanmerking te komen, wordt een verbintenis aangegaan om ten minste vijf opeenvolgende jaren op minimaal 0,5 ha plantaardige eiwitbronnen te produceren op percelen in Vlaanderen. De subsidie bedraagt 600 euro per ha en kan voor ten hoogste 5 ha worden aangevraagd. De teelt van grasklaver, luzerne en rode klaver komen voor steun in aanmerking. In 2004 werden 379 aanvragen ingediend voor ha. Tabel 43: Teelt van bedrijfsgebonden plantaardige eiwitbronnen: lopende contracten in 2004 Provincie Aantal lopende verbintenissen Oppervlakte (ha) Antwerpen Vlaams-Brabant Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Totaal Vermindering van gebruik van meststoffen en pesticiden in de sierteelt Elke economische sector, dus ook de sierteeltsector heeft de plicht zich permanent aan te passen aan de maatschappelijke veranderingen. Onze huidige samenleving is gekenmerkt door een sterk groeiend milieubewustzijn. Het is in het belang van de eigen bedrijfsvoering maar ook van de hele sector om op een economisch verantwoorde wijze milieuvriendelijke sierteeltproducten op de markt te brengen. Zowel handel als productie hebben tijdig op deze trend ingespeeld door de oprichting van de vzw VMS, het Vlaams Milieuplan Sierteelt. De sierteler die zich verbindt om gedurende 5 opeenvolgende jaren het gebruik van

48 2 gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen te optimaliseren door registratie en door het uitvoeren van een plan om het gebruik van deze stoffen te verminderen, kan een jaarlijkse subsidie ontvangen gedurende 5 jaar. De jaarlijkse subsidie bedraagt 250 euro per ha voor intensieve teelt onder glas of plastiek, 100 euro per ha voor intensieve teelt in open lucht en 50 euro per ha voor extensieve teelten (dit zijn de boomkwekerijgewassen in de volle grond en in open lucht). De registratieformulieren dienen om de 4 weken te worden ingediend bij VMS, dat hiervoor erkend is als centrum voor milieubewuste tuinbouw. Dit centrum staat in voor de verwerking van de geregistreerde gegevens, voor de bepaling van het resultaat en voor de controle. Het reductieplan bevat de volgende elementen: een beschrijving van het bedrijf, van het teeltschema en van de voorgenomen technieken en eventueel van de voorgenomen milieu-investeringen om de hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen te verminderen. Op het einde van 2004 waren er 107 siertelers die een contract afgesloten hadden in het kader van het Vlaams PDPO. De cijfers worden vermeld in de volgende tabel. Tabel 44: Overzicht contracten Oppervlakte beschermde teelt ,07 are Oppervlakte intensieve teelt in open lucht ,78 are Oppervlakte extensieve teelt in open lucht ,65 are Jaarlijks subsidiebedrag ,65 euro De siertelers nemen uiteenlopende maatregelen om milieubewust te telen, zoals: - het gebruik van traagwerkende meststoffen; - het overschakelen op gesloten teeltsystemen; - het optimaliseren van de klimaatregeling en het toedienen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen; - het gebruik van kwalitatief hoogwaardig en meer resistent uitgangsmateriaal; - de toepassing van mechanische onkruidbestrijding; - het overschakelen naar minder schadelijke bestrijdingsmiddelen; - het gebruik van biologische gewasbescherming. AFDELING DUURZAME LANDBOUW 47 Vooral de reductie van gewasbeschermingsmiddelen is aanzienlijk. Uit een steekproef is gebleken dat de hoeveelheid gebruikte gewasbeschermingsmiddelen gedaald is met 33%. Ook voor meststoffen is er een duidelijk dalende tendens namelijk een vermindering van 21% voor stikstof en van 14% voor fosfor. Subsidie voor de instandhouding van de genetische diversiteit van bedreigde lokale rassen en variëteiten Voor het behoud van het Belgisch trekpaard werden in 2004 geen nieuwe contracten afgesloten omdat de huidige regelgeving dat niet toelaat. Er bleven in 2004 contracten lopen met 116 fokkers voor 281 merries. De premie bedraagt 118,99 euro per merrie en wordt maar uitgekeerd als de fokker effectief aantoont dat hij inspanningen doet om met de merrie te kweken. Voor het Rood Rundveeras, het Witrode Rundveeras en het Witblauw dubbeldoel Rundveeras en de Witte en Hertkleurige Geit en 9 schapenrassen (Kempens Schaap, Belgisch Melkschaap, Ardense Voskop, Entre- Sambre-et-Meuse-Schaap, Vlaams Kuddeschaap, Lakens Schaap, Mergelland Schaap, Houtlandschaap en Vlaams Schaap) kan, na het afsluiten van een contract gedurende 5 jaar, een bedrag van 25 euro per jaar en per schaap of geit en 100 euro per jaar en per koe bekomen worden. Voor deze premies wordt gewerkt met erkende verenigingen die hun expertise inbrengen zodat publiciteit voor de maatregelen, administratie en controle op een efficiënte wijze verlopen. Het Nationaal Verbond van Geiten en Melkschapenfokkers treedt op voor de geiten en het Belgisch Melkschaap: 31 contracten voor 326 dieren eind De Stichting Levend Erfgoed treedt op voor de andere schapenrassen: 65 contracten voor dieren eind De Vlaamse Rundveeteelt Vereniging treedt op voor de rundveerassen. Voor het Rood Rundveeras waren er 14 overeenkomsten voor 297 dieren eind 2004, voor het Witrood waren er op dat ogenblik 86

49 2 overeenkomsten voor dieren en voor het Witblauw Dubbeldoel 21 overeenkomsten voor 931 dieren. In december 2003 werd ook het ministerieel besluit genomen dat vanaf 1 januari 2004 toelaat steun te verlenen voor het aanplanten en behoud en onderhoud van hoogstammige fruitbomen. Deze maatregel werd genomen in het kader van het behoud van de genetische diversiteit met als doel: de oude variëteiten van appel, peer, pruim, perzik en kers niet laten verloren gaan. Bovendien zal de maatregel ook een sterke landschappelijke impact hebben. De steun voor aanplant en onderhoud bedraagt gedurende 5 jaar 4 euro per boom en per jaar. De steun voor behoud en onderhoud van bestaande hoogstammige fruitbomen bedraagt gedurende 5 jaar 2 euro per boom en per jaar. Er werden 98 overeenkomsten afgesloten die ingingen op 1 januari 2004 voor nieuw te planten bomen en bomen met een overeenkomst voor behoud en onderhoud. Voor deze maatregel werd de Nationale Boomgaarden Stichting erkend om de maatregel te beheren. Voor hoogstammige fruitbomen, schapen, geiten, runderen en paarden samen zal voor 2004 een steunbedrag voor het behoud van de genetische diversiteit van euro uitbetaald worden indien alle dossiers in orde blijken te zijn. AFDELING DUURZAME LANDBOUW DEMONSTRATIEPROJECTEN Demonstratieprojecten zijn een van de middelen om de landbouwsector te helpen in zijn oriëntatie naar een duurzamere productie. De formule werd voor de eerste maal uitgetest met een oproep in Naar aanleiding van de diverse oproepen in de laatste jaren werd een reële stimulans gegeven naar diverse duurzame thematieken zoals reductie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in het algemeen en meer specifiek de mechanische onkruidbestrijding, biologische teelten, verbetering van het dierenwelzijn, rationeler energieverbruik, beperking van uitspoeling van nutriënten, duurzamer ruwvoederwinning en allerlei diversificatieactiviteiten op het landbouwbedrijf waaronder zorg. In februari 2004 deed de Afdeling Duurzame Landbouw voor de vijfde maal een oproep om demonstratieprojecten in te dienen. De demonstraties moeten landbouwers en tuinders bewust maken van nieuwe praktijken en technieken zodat die ten velde volop ingang vinden op onze Vlaamse bedrijven. De technieken moeten bijdragen tot een meer duurzame land- en tuinbouw. Ze moeten vooraf hun waarde al hebben bewezen door wetenschappelijk onderzoek en meetbare praktijkervaring. De meeste aandacht gaat naar de verspreiding van de nieuwe inzichten naar de landbouwers en de tuinders. Daarom werken in de projecten veelal instellingen en organisaties die dicht bij de land- en tuinbouwers staan samen met technisch-wetenschappelijke experts. Samen begeleiden zij pioniersbedrijven die voortrekker zijn in hun sector. Sinds de oproep van 2003 wordt speciaal het werken met voorbeeldbedrijven of met groepen die samenkomen op praktijkbedrijven aangemoedigd. Samenwerking tussen verschillende organisaties als partners of in een projectgroep werd positief beoordeeld want zo werden de competenties in Vlaanderen zoveel mogelijk samengebracht. De demonstratieprojecten oproep 2004 moesten passen onder één van de volgende thema s die van belang zijn voor een duurzaam landbouwbeleid: - alternatieve energieproductie op landbouwbedrijven; - eigen eiwitvoorziening en rantsoenen; - ammoniakreductie door aanpassing van de rantsoenen bij herkauwers; - voorbeeldbedrijven en nieuwe teelten in de biologische landbouw. Van de 23 projecten werden er 11 geselecteerd voor een totaalbudget ,75 euro. Europa cofinanciert in het kader van het PDPO de projecten voor 50%. De uitvoeringsperiode van de projecten uit oproep 2004 loopt ten vroegste van 1 augustus 2004 tot ten laatste 31 december 2006.

50 2 Tabel 45: Demonstratieprojecten 2004 Aanvrager Titel BB-Consult-Innovatiesteunpunt Alternatieve energieproductie in land- en tuinbouw BB-Consult Bio-industriegroenten, een kans voor gemengde bedrijven PIBO Campus Alternatieve energieteelten Vlaams Agrarisch Centrum Emissiearme en diervriendelijke productie van kwaliteitszuivel Vlaams Agrarisch Centrum De teelt van koolzaad en de koude persing tot pure plantaardige olie (PPO) als hernieuwbare energiebron Vlaams Agrarisch Centrum Bodembeheer in de biologische groenteteelt Proefcentrum voor de Biologische teelt Teelt van eiwithoudend gewassen met als doel een 100% biologische en streekeigen rantsoen Proefcentrum voor de Biologische teelt Introductie suikerbieten in de biologische landbouw Landbouwcentrum voor Voedergewassen Eiwithoudende gewassen telen voor eigen voederwinning Vzw Varkens KI West-Vlaanderen Boer voedt koe goed POVLT afdeling veeteelt, Bedrijfsadvisering melkveehouderij Proclam Opgewekt door zon en wind Het jaar 2004 was het eerste volledige werkjaar voor de 17 demonstratieprojecten van de oproep Deze projecten startten einde 2003 en worden uitgevoerd over één of twee jaren. De afdeling volgde de projecten op en stuurde bij waar nodig. AFDELING DUURZAME LANDBOUW 49

51 2 Tabel 46: Demonstratieprojecten oproep 2003 AFDELING DUURZAME LANDBOUW 50 Aanvrager Proefcentrum voor Sierteelt, proeftuin Bloemisterij Proefbedrijf der Noorderkempen Landbouwcentrum voor Voedergewassen BB-Consult PCF-Proefcentrum voor fruitteelt-dab Proefbedrijf der Noorderkempen POVLT, West-Vlaamse Proeftuin voor Industriële Groenten Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische teelt BB-Consult-Innovatiesteunpunt BB-Consult-Innovatiesteunpunt Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen Nationale Proeftuin voor Witloof Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen Proefcentrum voor Sierteelt-Proeftuin Snijbloemen Landbouwcentrum voor Voedergewassen Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Titel Opvolging van de werking van ontsmettingssystemen op azaleabedrijven Botrytis duurzaam bestrijden in tomaat Mogelijkheden van klaver en luzerne in de moderne veehouderij Stroomschema s watergebruik in land- en tuinbouw: elke druppel telt Risicobeheersing van gewasbeschermingsmiddelenimpact op de omgeving: kostenefficiënte en gebruiksvriendelijke oplossingen voor de fruitteelt Monitoring van het herbruik van drainwater bij aardbeien op substraat op diverse praktijkbedrijven. Reductie van het watergebruik in opkweek van trayplanten aardbeien door introductie op demonstratiebedrijven van een tray met druppelbevloeiing Demonstratie van milieuvriendelijke vogelafweer voor luchtkanonnen in de land- en tuinbouw Implementatie biologisch zaad Totaalvisie op landschapsintegratie Natuurbeheer als kans en uitdaging Recirculatie van voedingswater bij vruchtgroenten dankzij doeltreffende ontsmettingstechnieken Bandbespuiting bij de teelt van witloofwortels op ruggen Demonstratie stikstofreductie in bladgewassen Reductie van de stikstofbemesting bij serresla door fractionering op basis van tussentijdse bodemanalyse Stimuleren van het hergebruik van drainwater bij snijbloembedrijven met substraatteelten Resteffluenten afkomstig van mestverwerking optimaal inpassen in de bemestingsstrategie van grasland- en maïspercelen. Demonstratie en machinering innovaties mechanische onkruidbestrijding teelt PROJECTEN HOEVE- EN STREEKPRODUCTEN De Afdeling Duurzame Landbouw heeft in samenspraak met het kabinet in augustus 2003 een oproep gelanceerd om projecten ter bevordering van kwaliteitsvolle hoeve- en/of streekproducten in Vlaanderen voor de periode in te dienen. Deze oproep is verschenen in de landbouwpers en werd gepubliceerd in het Bulletin der aanbestedingen van het Belgisch Staatsblad. Uitsluitend organisaties en instellingen zonder commerciële doeleinden konden projecten indienen. De projecten moesten kaderen binnen één van de volgende thema s: - opzetten van een controlesysteem van hoeveproducten (inclusief de toepassing van het koninklijk besluit over productaansprakelijkheid en autocontrole); - begeleiding bij het toepassen van afzetstrategieën specifiek voor hoeve- en/of streekproducten op

52 2 bedrijfsniveau; - het uitwerken van kwaliteitsnormen en het opzetten van bedrijfsbegeleiding m.b.t. hoevevlees. In totaal werden 13 projecten ingediend die moesten worden voltooid vòòr 15 november Volgende 8 projecten werden geselecteerd: - opzetten van een autocontrolesysteem voor hoeveproducten door het Katholiek Vormingswerk voor Landelijke Vrouwen KVLV. In het kader van dit project wordt een eerste aanzet gegeven tot het ontwikkelen van autocontroleplannen voor hoevezuivel. Het uitwerken van autocontrolesystemen is belangrijk voor de toekomst van de hoevezuivelproducenten in kader van de voedselveiligheid (KB rond traceerbaarheid en autocontrole); - begeleiding en ondersteuning van producenten van hoevevlees door KVLV. Ook voor verkoop en verwerking van hoevevlees dient een controleplan ontwikkeld te worden in het kader van voedselveiligheid. KVLV heeft reeds expertise opgebouwd rond hoevevlees op het vlak van het organiseren van cursussen rond autocontroleplannen. Door middel van deze expertise wordt in het kader van dit project nagegaan waar op het vlak van autocontrole de nodige accenten dienen gelegd te worden; - autocontrole voor hoeveproducenten, uitgewerkt door het Vlaams Agrarisch Centrum. Door de regelgeving vanuit het voedselagentschap is de voorbereiding en uitwerking van controleplannen met nadruk op verse producten en fruitbereiding zeer belangrijk. Het VAC heeft de expertise om de verschillende controlesystemen uit te werken en de communicatie te voeren naar het doelpubliek;. - lokale marketing voor hoeveproducten door het Vlaams centrum voor agro- en visserijmarketing (VLAM). Met een praktijkgerichte aanpak wil VLAM hoeveproducenten wegwijs maken in de wereld van de marketing om zo op relatief korte termijn tot een verbetering van de thuisverkoop of rechtstreekse verkoop te komen. Er worden bedrijfsspecifieke keuzes op het vlak van afzetstrategieën gemaakt en acties uitgewerkt die afzetbevorderend zijn. Dit alles gebeurt onder individuele begeleiding van de projectverantwoordelijke binnen VLAM; - samenwerking voor collectieve verkoop van hoeveproducten door Vredeseilanden. Door samenwerking met het Innovatiesteunpunt (BB-consult) wordt dit afzetproject streekgericht uitgewerkt waarbij verschillende vormen van collectieve verkoop worden nagegaan. Door lokale landbouwers wordt meegewerkt aan het project om een collectieve verkoop mogelijk te maken via tal van kanalen; AFDELING DUURZAME LANDBOUW 51 - Plattelandsontwikkeling vzw bouwt een steunpunt uit voor hoeveslagerijen. Dit project richt zich tot hoevevleesproducenten in Vlaanderen. Via o.a. een kwaliteitshandboek worden instrumenten aangereikt aan hoeveslagers om de verwerking en verkoop van hoevevlees op bedrijfsniveau mogelijk te maken en kwalitatief te ondersteunen. Centraal staat de uitbouw van een informatief steunpunt; - het detecteren en introduceren van nieuwe afzetstrategieën voor hoeveproducten in Vlaanderen door BBconsult. Door deze instelling worden voor hoeveproducten specifieke afzetstrategieën gedetecteerd en op bedrijfsniveau geïntroduceerd. Via studiemomenten worden producenten in dezelfde deelsector op de hoogte gebracht van de mogelijkheden en kansen; - het Regionaal Landschap Vlaamse Ardennen start met het uitbouwen van een netwerk van hoeveproducten en lokale afzetmogelijkheden. De projectpromotor richt zich specifiek naar hoeveproducenten om hen in de regio van de Vlaamse Ardennen te begeleiden en te ondersteunen bij de afzet. Lokale afzetmogelijkheden in netwerkverband worden opgezet, bestudeerd en uitgewerkt. Uitgezonderd het project steunpunt voor hoeveslagerijen (wat vroegtijdig werd stopgezet omwille van het tijdelijk onbeschikbaar zijn van de projectuitvoerder) werden de overige projecten uitgevoerd volgens de ingediende projectomschrijving en kenden de studiemomenten een groot succes. De vergaderingen en studiedagen over voedselveiligheid werden druk bijgewoond omwille van de actualiteit en de vragen omtrent de inpasbaarheid in de bedrijfsvoering.

53 2 Omwille van het feit dat er nog vele vragen waren, werd besloten om bij de oproep van 2004 opnieuw het thema rond autocontrole en productaansprakelijkheid op te nemen zodat de begeleiding van hoeveproducenten op dit vlak nog één jaar verzekerd zou worden. De thema s van de oproep 2004 waren: - begeleiden van hoeveproducenten bij het toepassen van controlesystemen; - begeleiding bij het toepassen van afzetstrategieën specifiek voor hoeve- of streekproducten op bedrijfsniveau; - samenwerkingsverbanden op het vlak van hoeveproductie. De 16 ingediende projecten werden beoordeeld door een jury. De selectiecommissie stelde voor om één project te laten uitvoeren. KVLV zal tot eind 2005 hoeveproducenten individueel en in groep begeleiden bij het toepassen van controlesystemen bij productie en verwerking. AFDELING DUURZAME LANDBOUW VERBREDING: ZORG De vraag en de interesse naar de mogelijkheden om een zorgboerderij uit te bouwen in het kader van diversificatie op bestaande land- en tuinbouwbedrijven neemt toe. Het ritme van de seizoenen, werken in een natuurlijke omgeving, resultaatgericht kunnen handelen met onmiddellijk effect (bijvoorbeeld dieren voederen en verzorgen) zijn elementen en handelingen die voor specifieke zorgvragers een belangrijke therapeutische meerwaarde kunnen opleveren. Momenteel gebeurt de zorgverlening vanuit land- en tuinbouw nog op zo goed als vrijwillige basis. Om deze diversificatietak volwaardig te kunnen uitbouwen is bij de grote wijzigingen van het PDPO voor het jaar 2002 een subsidiemaatregel aangemeld bij Europa voor landbouwers die zorg verlenen op hun landbouwbedrijf. Deze wijziging is door de Europese Commissie goedgekeurd zodat deze maatregel geïmplementeerd kan worden in Vlaamse wetgeving. De subsidie is afhankelijk van de intensiteit van de zorgverstrekking. De subsidie bedraagt: - 15 euro per dag als de landbouwer of de meewerkende gezinsleden niet zelf instaan voor de zorg en de activering van de zorgvrager en enkel de bedrijfsinfrastructuur ter beschikking stellen; - 40 euro per dag als de landbouwer of de meewerkende gezinsleden wel zelf instaan voor de zorg en activering van de zorgvrager en niemand van de meewerkende gezinsleden op contractuele basis door een voorziening wordt bezoldigd; De landbouwer kan per dag maximaal 40 euro ontvangen voor deze subsidiemaatregel. Ter ondersteuning van de subsidiemaatregel schreef de ALT een ontwerpregelgeving uit. Deze ontwerpregelgeving werd in 2004 verder onderbouwd en afgetoetst in het kader van een overheidsopdracht die gegund werd aan BB-consult. Met de resultaten en bevindingen van deze opdracht werd de ontwerpregelgeving in de mate van het mogelijke aangepast. Er wordt verwacht dat de subsidiemaatregel zorgboerderijen de tweede helft van 2005 operationeel zal zijn. 2.3 BIOLOGISCHE LANDBOUW VLAAMS BELEID VOOR BIOLOGISCHE LANDBOUW Met het intreden van de nieuwe regering medio 2004 wordt verder gebouwd op het door de vorige legislatuur ingezette beleid: de ontwikkeling van biologische landbouw bevorderen volgens de krachtlijnen van het Vlaams Actieplan Biologische Landbouw II. Biologische landbouw wordt gezien als een vorm van duurzame landbouw. Het is een productiemethode die voldoet aan specifieke eisen uit de samenleving en die tracht voor deze meerwaarde een correcte prijs te bekomen. De bedoeling van het beleid is om biologische landbouw kansen te geven zonder te polariseren ten opzichte van de gangbare landbouw. Als belangrijkste doelstelling beogen we een realistische groei. De grote lijnen uit het Vlaams Actieplan blijven daarom behouden: - een sterk stimuleringsbeleid met de sinds 2003 hervormde hectarepremies; - een evenwichtige groei van de sector (evenwicht tussen vraag en aanbod);

54 2 - focus op keten- en marktontwikkeling; - duidelijke communicatie over de meerwaarden van de biologische teeltmethode naar de landbouwsector en het grote publiek. Biologische landbouw en het Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling (PDPO) In de verschillende hoofdstukken van het PDPO komt biologische landbouw in min of meerdere mate aan bod. In sommige gevallen is de ondersteuning verweven binnen globale maatregelen als het toekennen van investeringssteun aan landbouwers of de selectie van demonstratieprojecten voor duurzame landbouw. In andere gevallen gaat het over specifieke maatregelen. In het Actieplan Biologische Landbouw worden de maatregelen voor ondersteuning van de biologische landbouw uit het PDPO opgenomen en gekaderd in een groter geheel van elkaar aanvullende en versterkende acties en maatregelen. AFDELING DUURZAME LANDBOUW 53 Sterk stimuleringsbeleid Eén van de belangrijkste maatregelen ter ondersteuning van de biologische landbouw is de subsidiëring van de biologische productiemethode. Biologische landbouwers kunnen per hectare een vergoeding krijgen die afhangt van de teelt en van het aantal jaren dat het perceel omgeschakeld is. Voor deze maatregel wordt bijna 50% Europese cofinanciering bekomen. De Administratie Beheer en Kwaliteit Landbouwproductie (ABKL) stond in voor de concrete uitvoering van de maatregel. Zij handelde subsidieaanvragen volledig af binnen de procedure van de oppervlakteaangifte. In 2004 betaalde ABKL euro uit voor deze maatregel. De informaticaproblemen die de belangrijkste oorzaak waren van een laattijdige uitbetaling werden in de loop van 2004 en begin 2005 weggewerkt. In het voorjaar 2004 organiseerde ABKL in vier provincies informatienamiddagen die vooral voor gangbare landbouwers bedoeld waren en waarop de hectaresteun en de biologische landbouw werden toegelicht. Om landbouwers ook op kennisvlak te ondersteunen bij de omschakeling naar de biologische productiemethode, zijn subsidies voorzien voor het laten opmaken van een omschakelingsplan en voor bedrijfsbegeleiding op maat van het individuele landbouwbedrijf. Vijf organisaties zijn door de overheid erkend om advies te verlenen en ervaring door te geven. Door een omschakelingsplan krijgt de geïnteresseerde bedrijfsleider een antwoord op vragen als: hoe lang duurt het voor ik biologische producten op de markt kan brengen? Welke investeringen zijn daarvoor nodig op mijn bedrijf? Welke kennis mis ik? Welk bedrijfsresultaat kan ik verwachten? In 2004 werden 61 nieuwe contracten afgesloten voor deze subsidiemogelijkheden.

55 2 Keten- en marktontwikkeling Naast rechtstreekse ondersteuning van de landbouwers is het voor de ontwikkeling van de biologische sector van fundamenteel belang dat de afzet gelijke tred houdt met de productie. Daarom is in het PDPO ook Europese cofinanciering voorzien voor projecten ter bevordering van de afzet van biologische producten. Deze projecten worden uitgevoerd door vzw s die een nauwe band hebben met de landbouwsector of met de biologische sector. Bij de selectie wordt er op toegezien dat ze complementair zijn met het werk van de ketenmanagers, de door VLAM gevoerde promotiecampagne, de acties voor biologische landbouw van de BBL en andere projecten van de Afdeling Duurzame Landbouw. Vier in 2003 opgestarte projecten werden op 15 november 2004 afgerond. - Met het project Afstemmen van vraag en aanbod in de korte ketenafzet van biologische producten ondersteunde het VAC biologische bedrijven die recent gestart waren met korte ketenafzet of die ermee wensten te starten. Het VAC onderzocht nieuwe afzetmogelijkheden en trachtte samenwerking tussen deze bedrijven over de sectoren heen te bevorderen. De doelstelling en indicatoren van het project werden slechts gedeeltelijk gehaald o.a. omdat veel hoeveproducenten verder wensen te werken op individuele basis en weinig vertrouwen hebben in samenwerkingsverbanden. AFDELING DUURZAME LANDBOUW 54 - Met het project Netwerking directe vermarkting bio werkte BLIVO door collectieve teeltplanning, productuitwisseling en marktprofilering aan netwerkvorming tussen direct vermarktende biobedrijven. Uitgangspunt van het project was dat directe vermarkting essentieel is voor de ontwikkeling van biologische land- en tuinbouw, maar te kampen heeft met veel specifieke problemen als extra arbeid en arbeidskosten, concurrentie van de groothandel en toenemende regelgeving. Het project startte met een groep telers in West-Vlaanderen en een Boerengroep uit zuidelijk Oost-Vlaanderen en resulteerde in een groepsteeltplan en een groepsafzetplan, een digitale aanbodslijst en enkele uitgewerkte voorstellen voor logistieke systemen die wegens tijdsgebrek niet meer geïmplementeerd konden worden. Om verschillende redenen en ondanks doorgedreven inspanningen blijkt uit dit project dat samenwerkingsverbanden tussen biotelers opzetten, ondersteunen en onderhouden niet altijd gemakkelijk is. - In een ander project pakte BLIVO de Samenwerking rond afzet van biologisch hardfruit aan. Voor de verkoop van een nieuw appelras Rode Topaz is in Vlaanderen een vereniging opgericht door tien biologische fruittelers. Daarnaast werd een tweede kleinere groep gevormd die samenwerkt voor de verkoop van het nieuwe appelras Greenstar. Vraag, aanbod, verwachte verkoop en afzet werden gedurende het project in kaart gebracht, naast de verwachte productie op Europees vlak. Op korte termijn blijven de bestaande afzetkanalen de grootste doelgroep. De afzet op langere termijn zal meer en meer verschuiven naar grotere distributiekanalen, supermarkten en groothandel. Twee groothandelszaken uit Frankrijk blijken interesse te hebben in Vlaams biofruit. - Met het project De afzet van biologische industriegroenten verwierf BB-Consult een goed zicht op de productie- en verwerkingsstromen van bio-industriegroenten in Vlaanderen en op de knelpunten, de noden en groeimogelijkheden voor telers en verwerkers. Concreet zijn er een vijftal telers waarmee verder gewerkt wordt aan het inlassen van bio-industriegroenten op hun bedrijf. BB-Consult legde heel wat contacten met verwerkers (ook in het buitenland), verkopers aan consumenten van diepvriesproducten, enz. maar deze leverden weinig concrete mogelijkheden op voor de Vlaamse biotelers. Een positief resultaat van het project is de goede samenwerking met Atalanta die als coöperatie kan instaan voor de afwikkeling van de contracten tussen de (5) nieuwe telers en verwerkers. Daarnaast werd een gids opgesteld over de teelt van bio-industriegroenten. In 2004 werden opnieuw vijf projecten geselecteerd. Hun uitvoering valt binnen de periode september 2004 december Bioforum Vlaanderen vzw zoekt met het project Evaluatie van de herkenbaarheid/bruikbaarheid van wettelijke en privélabels voor biologische producten in Vlaanderen een antwoord op volgende vragen: Kent de consument het Biogarantielabel? Spreekt dit label hem aan en wekt het vertrouwen? Of is er nood aan meerdere labels, bijvoorbeeld eentje voor voeding en een ander voor non-food? Aan de hand van een SWOT-analyse (sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen) wil het project de bestaande labels

56 2 evalueren op bruikbaarheid en herkenbaarheid en strategische keuzes voor de toekomst definiëren. Dit zal resulteren in een actieplan, waar de bio-sector verder mee aan de slag kan. - Om de vraag en het aanbod van Vlaamse biologische zuivel beter op elkaar af te stemmen voert Belbior vzw het project Afzetplatform voor Vlaamse biologische zuivel uit. Het doel is om verdere samenwerking doorheen de volledige zuivelketen te realiseren door afspraken te maken over het assortiment, samen te werken in de commercialisering en gemeenschappelijke promotie te voeren. Hierbij betrekt Belbior de diverse spelers op de Vlaamse biologische zuivelmarkt. In een eerste fase brengen ze de huidige markt voor biologische melk in kaart. Daarnaast zullen potentiële afzetmogelijkheden worden gezocht en geïnventariseerd. In overleg met de huidige marktdeelnemers zal Belbior zoeken naar een optimale afstemming van de vraag met het aanbod. - Het Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt (PCBT) zal het afzetproject Afzetbevordering Vlaamse biologische aardappelteelt uitvoeren en daarmee het potentiële aanbod en de potentiële marktvraag voor biologische aardappelen in beeld brengen. Bovendien zoekt PCBT bij telers en afnemers naar de knelpunten en kansen voor de verdere ontwikkeling van de biologische aardappelteelt in Vlaanderen. Daarnaast wil PCBT thuisverkoop van biologische aardappelen stimuleren door opbrengst en kwaliteit te verbeteren en consumenten te sensibiliseren. Tot slot zal PCBT ook grote afnemers sensibiliseren. - Het project Logistiek platform directe vermarkting van Vredeseilanden vzw heeft als doel om de samenwerking te verbeteren tussen groente- en fruitproducenten met directe verkoop, zodat meer producten uit de streek terechtkomen in de thuisverkoop, marktverkoop en groenteabonnementen en om de logistieke stromen tussen producenten met rechtstreekse verkoop te optimaliseren. Het is de bedoeling om met geïnteresseerde telers een samenwerkingsproces op te zetten, waarbij de telers aangeven op welke manier ze willen samenwerken. Het project biedt daarbij een kader en begeleiding en zoekt met de telers naar oplossingen voor de vragen en knelpunten die ze hebben. De ervaringen van het afzetproject Netwerk directe vermarkting zullen daarbij ingebracht worden. - Met het project Lokale bio en eerlijke handel: producten met een dubbele meerwaarde wil Vredeseilanden vzw kleinschalige, biologische producenten in Vlaanderen een afzetkanaal bieden via verwerkte producten met een dubbele meerwaarde, met ingrediënten van eerlijke handel uit het zuiden en lokale biologische ingrediënten uit Vlaanderen. Zo krijgt de consument de kans te kiezen voor een duurzaam product in al zijn aspecten. Concreet wil het project: een concept ontwikkelen dat gepaard gaat met standaarden en certificering, drie nieuwe producten ontwikkelen met ingrediënten uit fair trade uit het zuiden en duurzame, biologische producten uit Vlaanderen en sensibiliseren rond duurzame landbouw en eerlijke handel in Noord en Zuid aan de hand van deze producten. AFDELING DUURZAME LANDBOUW 55 Voor het project van de ketenmanagers was 2004 het derde en laatste jaar. De Afdeling Monitoring en Studie van de ALT evalueerde in 2004 het instrument bioketenmanagement met een aantal aanbevelingen voor de overheid en de sector als resultaat. Deze aanbevelingen zullen bij toekomstige projecten rond afzet en ketenmanagement worden meegenomen. Ook promotie en educatie moeten bijdragen tot marktontwikkeling. Projecten van VLAM (Bio, ik weet wat ik eet - campagne) en BBL (Biozomer 2004) voor de promotie van biologische producten werden in 2004 mee ondersteund. In het najaar 2004 startte VELT met het project Lessenpakketten Biologische landbouw voor het algemeen secundair onderwijs. Dit project zal duren tot het voorjaar BIOLOGISCHE LANDBOUW INTERNATIONAAL Een ander belangrijk aandachtspunt in 2004 was de opvolging van het internationale gebeuren met betrekking tot biologische landbouw. De belangrijkste wetgeving die de biologische productiemethode regelt is de verordening 2092/91. De voorgestelde wijzigingen aan deze Europese wetgeving worden grondig bestudeerd en ter discussie voorgelegd aan de sector in een werkgroep wetgeving. Door een goede voorbereiding is participatie aan de debatten die hierover gevoerd worden op Europees niveau zinvol.

57 2 Daarom organiseerde de cel Biologische Landbouw in mei 2004 ook een projectoproep m.b.t. Studie naar oplossingen voor knelpunten/wijzigingen in de wetgeving biologische productiemethode. Drie projecten (één rond biosubstraatteelt en bioglastuinbouw, één rond synthetische vitaminen en aminozuren in biologische diervoeders en één rond ggo- contaminatie in bio) werden goedgekeurd en worden uitgevoerd in de periode In 2004 werd een databank van beschikbare biologische zaaizaden opgebouwd. Deze databank is te consulteren op De overheidsopdracht "Begeleiding en ontwikkeling van de werking van de databank 'biologisch zaaizaad en vegetatief teeltmateriaal' in de opstartfase", uitgevoerd door het PCBT als coördinator in samenwerking met BLIVO en het CLO, werd afgewerkt. In 2004 kreeg Bioforum Vlaanderen de opdracht om een Onderzoek naar de koppeling van het controlesysteem voor de biologische landbouw en voeding met andere kwaliteitssystemen en/of registratiesystemen ter verbetering van het controlesysteem bio te leiden. AFDELING DUURZAME LANDBOUW 56 Het totstandkomen van een Europees Actieplan voor de Biologische Landbouw is een ander proces dat de cel Biologische Landbouw van nabij volgde. In juni 2004 heeft de Europese Commissie haar Mededeling Europees Actieplan voor biologisch voedsel en biologische landbouw gecommuniceerd naar de Raad en het Europees Parlement. Vervolgens werd dit Europees Actieplan in de Raad besproken onder het Nederlandse Voorzitterschap en werden de Raadsconclusies unaniem aangenomen op de Raad van 18 oktober De Europese Commissie zal in de loop van 2005 een concreet implementatieplan met duidelijke doelstellingen en mijlpalen opstellen. Het Europees Actieplan Biologische Landbouw kan een kader vormen voor de voortzetting en eventuele bijsturing van het Vlaams Actieplan Biologische landbouw. Daarnaast ondersteunt de Vlaamse overheid ook internationaal overleg over biologische landbouw tussen ngo s door aan IFOAM (International Federation of Organic Agriculture Movements) een kleine subsidie (gespreid over ) toe te kennen voor een Europese zetel te Brussel PROFESSIONALISERING Het Actieplan Biologische Landbouw blijft de rode draad voor het beleid. In 2004 stelden we wel een meer professionele aanpak voorop, zowel binnen de administratie als bij de sector. In 2004 werden na onderhandeling en overleg tussen de administratie, het kabinet en Bioforum Vlaanderen twee grote projecten voor twee jaar ( ) goedgekeurd. Met het project Bioforum Netwerk, uitbouw coördinatiestructuur en netwerk voor de Vlaamse biosector, werkjaar 2004/2005 en 2005/2006 wordt de koepel voor de biologische landbouw ondersteund om de coördinatie en de verdere structurering van de sector op zich te nemen, afstemming van communicatie vanuit de biosector te garanderen en op vraag van de overheid onderbouwde sectorstandpunten te produceren. In het project Biotheek, wegwijzer binnen de Vlaamse biolandbouw, werkjaar 2004/2005 en 2005/2006 wordt een integraal systeem voor het bijeenbrengen en verspreiden van kennis en informatie over biologische landbouw naar producenten, verwerkers, handelaars en consumenten verder uitgebouwd en dit op een efficiënte, zichtbare en éénduidige manier én door goede samenwerking en afstemming tussen alle actoren werkzaam rond biologische landbouw. Voor een efficiënte en doeltreffende uitvoering van het Actieplan werkte de cel Biologische Landbouw van de ALT ook in 2004 samen met ambtenaren van verschillende diensten en afdelingen. Hiervoor kwam de projectgroep van betrokken ambtenaren in 2004 vier keer samen. 2.4 HET ACTIEPLAN GLASTUINBOUW De concurrentiekracht van de glastuinbouw versterken, de veroudering van het glasareaal tegengaan en tegelijk de sector stimuleren om duurzaam te produceren en zo zijn eigen toekomst te verzekeren: dat is de inhoud van het actieplan Naar een duurzamere glastuinbouw in Vlaanderen. Wie een glastuinbouwbedrijf wil beginnen, heeft het moeilijk om een stedenbouwkundige vergunning te krijgen. Bestaande bedrijven liggen vaak in verstedelijkt gebied, waar de grondprijzen blijven stijgen en er weinig ruimte is om uit te breiden. Buiten die zone staan de overheden vaak huiverig om vergunningen af te leveren, omdat nieuwe bedrijven de schaarse open ruimte zouden aantasten. Vestiging van glastuinbouwbedrijven is prioriteit in het actieplan Naar een duurzamere glastuinbouw in Vlaanderen,

58 2 want vernieuwing van glas schept mogelijkheden voor duurzamer telen van tuinbouwproducten. De Afdeling Duurzame Landbouw coördineert het actieplan Glastuinbouw en werkt samen met diverse Vlaamse administraties en kabinetten en met de sector rond de thematieken vestiging, energie en middelengebruik. In maart 2003 keurde de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw en de Vlaamse Regering het actieplan goed. Na een doorlichting van en overleg met de sector in 2002 werden een zestal maatregelen in dit actieplan opgenomen. Deze maatregelen moeten de onontbeerlijke rechtszekerheid bieden die nodig is voor het opstarten, uitbreiden of vernieuwen van een glastuinbouwbedrijf. Het doel is het vervangingsritme van 100 ha serres per jaar in Vlaanderen terug te halen, het huidige areaal van 2000 ha glastuinbouw in Vlaanderen minimaal te behouden en de oppervlakte glastuinbouw nog duurzamer uit te baten op het vlak van nutriënten-, gewasbeschermingsmiddelen- en energiegebruik. Van een aantal bestaande en recent ontwikkelde technieken om milieudoelstellingen te bereiken kan immers onvoldoende gebruik gemaakt worden in het verouderende serrebestand. In moderne kassen kunnen nieuwere technieken voor reductie van het gebruik van energie, nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen hun toepassing vinden. De zes maatregelen van het actieplan Glastuinbouw zijn: 1 het creëren van meer duidelijkheid rond vergunningsmogelijkheden voor nieuwe serres en uitbreiding van bestaande; 2 het opstarten van pilootprojecten glastuinbouwbedrijvenzones; 3 de energieproblematiek en het verbeteren van de toegang tot aardgas; 4 het registreren en verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, nutriënten en energie; 5 het afstemmen van onderzoek, vorming en voorlichting ter ondersteuning van het beleid en de noden van de sector; 6 overleg tussen overheid en sector voor het bijsturen van de maatregelen en de opvolging van het actieplan. De werking rond het actieplan startte op in In oktober 2004 besliste Minister-president Leterme het actieplan uit te breiden naar de hele tuinbouwsector ACTIES ROND VESTIGING AFDELING DUURZAME LANDBOUW 57 Toetsingskader De werkgroep Vestiging van bedrijven verzorgt de uitwerking van maatregelen 1 en 2. Er werden een aantal prioriteiten vastgelegd voor de verdere werkzaamheden. De eerste prioriteit was glastuinbouwbedrijven op het vlak van ruimtelijke ordening meer zekerheid te geven over de kansen om een nieuw bedrijf op te richten of een bestaand bedrijf uit te breiden. Een aantal objectieve criteria werden opgesomd als beoordelingskader voor de administratie. De Afdeling Stedenbouwkundige Vergunningen werkte aan het uitschrijven van dit afwegingskader voor vergunningverlenende overheden. Ter voorbereiding werden een aantal studieuitstappen en besprekingen georganiseerd binnen de administratieve werkgroep. Het toetsingskader voor vergunningen glastuinbouw werd op initiatief van Minister Van Mechelen in maart 2004 voorgelegd en goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het beoordelingskader staat ter beschikking voor de vergunningverlenende diensten van gemeenten, provincies en voor de sector op de website Macrozones Voor een oplossing op langere termijn en als tweede prioriteit moest binnen de werkgroep overleg gepleegd worden over richtlijnen met het oog op het opmaken van specifieke ruimtelijke uitvoeringsplannen voor de glastuinbouwsector in de eerstvolgende jaren. Daarom werden vanaf het najaar 2004 op de studievergaderingen van de werkgroep Vestiging vertegenwoordigers van de provinciale diensten uitgenodigd. Een overzicht van de diverse provinciale structuurplannen was een eerste aanzet om de provincies aan te moedigen werk te maken van grote glastuinbouwgebieden en een uniformere aanpak over de provincies heen na te streven. De objectieve zoekmethodiek van de locatiestudies, die in opdracht van

59 2 de ALT door VLM worden afgewerkt in 2005, zal kaarten opleveren met de meest geschikte gebieden voor glastuinbouw in de verschillende provincies. Dit materiaal kan de provincies helpen bij het aanduiden van macrozones dit zijn voldoende grote gebieden waar positiever kan omgegaan worden met glastuinbouwvergunningen dan in de rest van Vlaanderen - of gebieden waar provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen voor glastuinbouw kunnen worden opgemaakt. Er wordt veel verwacht van de provincies omdat door het verouderend glasareaal dringend actie nodig is om de kritische massa glastuinbouw in Vlaanderen te behouden en daarmee de afzet en dus de toekomst van de sector veilig te stellen. Glastuinbouwbedrijvenzones AFDELING DUURZAME LANDBOUW 58 Als derde prioriteit binnen de werkgroep Vestiging werd afgesproken werk te maken van pilootprojecten glastuinbouwbedrijvenzones. Dergelijke zones kunnen allicht onvoldoende antwoord bieden op de vervangingsnood van het bestaand verouderend glasareaal à rato van 100 ha/jaar maar er werd afgesproken dat pilootprojecten positief zullen ondersteund worden door de sector. Een oriënterend studiebezoek naar Nederlandse glastuinbouwlocaties in september 2003 leverde meer zicht op de thematiek. In de streek van Sint-Katelijne-Waver werd intussen reeds een eerste zoekoefening afgewerkt. De resultaten werden eind 2004 overgemaakt aan Minister Van Mechelen, die zijn administratie de opdracht gaf om een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor glastuinbouw in de regio Sint-Katelijne-Waver op te maken. In 2004 gaf de Administratie Land- en Tuinbouw opdracht aan VLM om in de overige 4 concentratiegebieden voor glastuinbouw (Roeselare, het Gentse, Beveren-Hamme en Hoogstraten) eveneens een locatiestudie voor glastuinbouw te maken. In de studies werd de objectieve zoekmethodiek uitgewerkt die gebaseerd is op het toetsingskader voor vergunningen en o.a. gebruik maakt van GISgegevens. De best geschikte gebieden werden verder onderzocht en verkend, zodat enkele geschikte gebieden voor de pilootprojecten glastuinbouwbedrijvenzones zullen worden aangeduid. De resultaten van de studies zullen in 2005 ter beschikking zijn ACTIES ROND ENERGIE De centrale overleggroep van het actieplan besliste dat de tweede werkgroep Energievoorziening in de glastuinbouwsector zich eerst zou concentreren op het verbeteren van de toegang tot aardgasvoorzieningen voor glastuinbouwbedrijven. Er moet worden nagegaan op welke wijze met de aardgasnetbeheerders tot afspraken kan gekomen worden om het distributienet aan te passen of uit te breiden zodat meer glastuinbouwbedrijven kunnen aansluiten op het net. Door de onduidelijke situatie in de overgang naar een geliberaliseerde energiemarkt werd deze werkgroep pas in maart 2004 actief. De Administratie Natuurlijke Rijkdommen en Energie en de Administratie Land- en Tuinbouw leverden intussen reeds voorbereidend werk om de problematiek in te schatten door de ligging van het aardgasnet en de ligging van de glastuinbouwbedrijven te combineren. De werkgroep Energie gaf input voor de BBT-studie, betreft emissienormen en energienormen voor glastuinbouw (zie verder) ACTIES ROND MIDDELENGEBRUIK De derde subwerkgroep Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten in de glastuinbouwsector wil realistische stimulerende maatregelen uitwerken en initiatieven opzetten (of voorstellen doen voor aanpassing van bestaande initiatieven) die het verminderen van het gebruik van pesticiden en nutriënten in de glastuinbouw nastreven. Hierbij zal zoveel mogelijk worden uitgegaan van reeds bestaande registratieinitiatieven (o.a. de verplichte autocontrole door het FAVV) en onderzoeksresultaten. De gebrekkige harmonisering van de gebruiksmogelijkheden en residutoleranties van bestrijdingsmiddelen binnen de Europese Unie is onvermijdelijk een belangrijk aandachtspunt van de derde subwerkgroep. Een overheidsopdracht werd uitgeschreven door de ALT. De uitvoering startte op in april De studie dient in een eerste deel het gebruik van pesticiden en nutriënten in de tuinbouwsector duidelijker in kaart te brengen. In een tweede deel zullen concrete aanwijzingen gegeven worden voor reductie in de verschillende tuinbouwsectoren. Dit alles zal in nauw overleg gebeuren met technische experten uit de 4

60 2 subsectoren. Het wordt aldus tegelijk een brainstorming rond reductiemogelijkheden voor de actoren van de sector. In de conclusies van de studie moet worden aangegeven in hoeverre fundamenteel of demonstratief onderzoek nog verder nodig is, welke stimulerende maatregelen meest resultaat zullen hebben en welke actoren een rol te vervullen hebben. Economische gevolgen, o.a. naar kwaliteit van de tuinbouwproducten en rendabiliteit van de bedrijven, milieukundige gevolgen voor de diverse milieucompartimenten en socio-economische aspecten dienen meegenomen te worden in de analyse van de voorgestelde reductiemaatregelen. Waar mogelijk dient ingespeeld te worden op bestaande initiatieven. Los van het actieplan loopt nog een ander initiatief dat voor de glastuinbouw belangrijk is. VITO de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek peilt momenteel naar de Best Beschikbare Technieken (BBT) in de glastuinbouw. Daarmee worden haalbare en betaalbare technieken bedoeld die milieuschade voorkomen of beperken. VITO werkt dergelijke BBT-studies uit per bedrijfstak. De overheid legt meestal niet de BBT zelf op, maar ze beschouwt de milieudoelen die je met BBT kunt realiseren doorgaans wel als een norm die de hele sector moet halen. Die normen voor lozingen, watergebruik, emissies, energiegebruik,... komen dan in de milieuvergunningsvoorwaarden terecht. De BBT-studie heeft aldus voor de sector belangrijke gevolgen. De BBT-studie Glastuinbouw wordt begeleid door een comité waarin dankzij het overleg in de centrale overleggroep van het actieplan Glastuinbouw ook de Administratie Land- en Tuinbouw vertegenwoordigd is. Op vraag van de ALT werd de eerste versie van de BBT-studie besproken in de subwerkgroep Middelengebruik van het actieplan Glastuinbouw. Die was van oordeel dat de studie verder diende uitgediept te worden per teeltgroep. VITO heeft daarom meer tijd voorzien om de voorgestelde technieken grondig te bespreken in ad hoc werkgroepen met specialisten van de diverse teelten en experten die goed vertrouwd zijn met de teeltpraktijk zoals teeltvoorlichters. Vanuit de subwerkgroep Middelengebruik werden deze expertgroepen samengesteld en gecoördineerd zodat na het akkoord van de overleggroep van het actieplan de bemerkingen konden overgemaakt worden aan VITO. De studie wordt afgewerkt medio LEADER+ De Leader+ ( ) is een communautair initiatief voor plattelandsontwikkeling dat gezamenlijk gefinancierd wordt door de Lidstaten en de Europese Unie. Voor het Vlaamse Leader+ programma is 4,29 miljoen euro financiering vanuit het EOGFL, Afdeling Oriëntatie voorzien en 4,29 miljoen euro vanuit het Vlaamse Gewest. Leader staat voor Liaisons Entre Actions de Développement de l Economie Rurale. AFDELING DUURZAME LANDBOUW 59 De Leader-aanpak is gebaseerd op 7 sleutelelementen : - een gebiedsgerichte benadering, via het uitwerken van een ontwikkelingsstrategie op basis van de specifieke kenmerken van het gebied; - een bottom-up benadering waarbij gestreefd wordt naar een actieve lokale betrokkenheid bij alle aspecten van de ontwikkelingsplannen; - een partnerschap-benadering via Lokale Actie Groepen. Deze plaatselijke groepen zijn samengesteld uit zowel de private als publieke sector, verenigd in een partnerschap, die een gemeenschappelijke strategie ontwikkelen en een lokaal ontwikkelingsplan voor hun Leader-gebied; - innovatie: hoewel het Leader-concept en zijn toepassing in de praktijk al innovatief zijn, wordt benadrukt dat ook de acties innovatief moeten zijn; - een geïntegreerde benadering waarbij de verschillende acties en projecten een coherent geheel vormen, waarbij de verschillende actoren en sectoren van het gebied betrokken zijn; - netwerkvorming en samenwerking tussen gebieden; - Lokale financiering en beheer waarbij een groot deel van de verantwoordelijkheden worden gedelegeerd naar de Plaatselijke Groepen. Het Vlaamse programma is opgebouwd uit vier onderdelen: - onderdeel 1: gebiedsgebonden, geïntegreerde strategieën voor plattelandsontwikkeling met een experimenteel karakter. Via dit onderdeel kan steun gegeven worden aan gebieden die blijk geven van de wil en het vermogen

61 2 om een duurzame geïntegreerde ontwikkelingsstrategie te concipiëren en uit te voeren. Deze strategie wordt gestaafd door het uitwerken van een ontwikkelingsplan, is gebaseerd op een representatief partnerschap en is toegespitst op een sterk thema dat voor de identiteit van de regio kenmerkend is. Binnen Vlaanderen worden vijf Plaatselijke Groepen ondersteund voor het uitvoeren van hun respectievelijk ontwikkelingsplan. In de loop van 2003 en 2004 zijn er 74 projecten opgestart. Zie in dit verband de volgende tabel; Tabel 47: Overzicht aantal goedgekeurde projecten per plaatselijke groep Plaatselijke groep Aantal Totaal Cofinanciering Cofinanciering projecten projectbedrag EOGFL Vlaanderen (euro) (euro) (euro) Thema: Verbetering van de leefkwaliteit in de plattelandsgebieden AFDELING DUURZAME LANDBOUW 60 Brugs Ommeland: vzw ERSV West Vlaanderen Meetjesland: Forum Plattelandsontwikkeling Meetjesland Pajottenland: Pajottenland Thema : Valorisatie van de plaatselijke producten, met name door via collectieve maatregelen de toegang tot de markten voor kleinschalige productiestructuren te vergemakkelijken Kempen: Plattelandsactie Kempen Thema: Valorisatie van de natuurlijke en culturele hulpbronnen, met inbegrip van de valorisatie van de in het kader van Natura 2000 aangewezen gebieden van communautair belang. Midden-Maasland: Leader+ Midden Maasland Totaal onderdeel 2: steun voor samenwerking tussen plattelandsgebieden. Voor dit zwaartepunt komen zowel samenwerkingsprojecten tussen gebieden binnen België (interterritoriaal) als samenwerking tussen gebieden van minimaal twee verschillende landen, zowel binnen als buiten de EU (transnationaal) in aanmerking. De samenwerking mag niet louter bestaan uit een simpele uitwisseling van ervaringen, maar wel uit de verwezenlijking van een gezamenlijke actie, liefst gedragen door een gemeenschappelijke structuur. De samenwerking moet voor het betrokken gebied een echte meerwaarde opleveren. In de loop van 2004 werden de mogelijkheden en procedures voor samenwerking in het kader van het Vlaamse programma bekendgemaakt; - onderdeel 3: netwerkvorming. Doel van dit onderdeel is het opnemen van alle plattelandsgebieden in een netwerk, ongeacht of zij voor Leader geselecteerd zijn, en van alle betrokken organisaties en administratieve instanties met het oog op: - de uitwisseling en overdracht van ervaringen; - de bevordering van samenwerkingsverbanden; - de verspreiding van informatie inzake gebiedsgebonden plattelandsontwikkeling. Binnen het Vlaamse programma is deze opdracht toegewezen aan de Tijdelijke Vereniging Vlaamse Landmaatschappij - Netwerk Platteland vzw. De Activeringscel heeft o.m. volgende taken: activering van het netwerk, organisatie van de uitwisseling van ervaringen en knowhow, technische bijstand bij samenwerkingsprojecten, ontwerp en opvolging website Vlaams Leader+ programma.

62 2 In de loop van 2004 werden diverse initiatieven ontwikkeld: uitbouw van een goed werkend en veelvuldig geconsulteerd aanspreekpunt, organisatie van meerdere bijeenkomsten en bezoeken, opmaak van publicaties (folder, nieuwsbrief, brochure, ), beheer leader-website ( - onderdeel 4: beheer, toezicht, evaluatie en technische bijstand. Binnen dit onderdeel kaderen o.m. de administratieve opvolging van het gehele programma, de verspreiding van informatie over Leader+ en de evaluatie van het Vlaamse Leader+ programma. 2.6 DE ROL VAN DE AFDELING DUURZAME LANDBOUW IN OVERLEG- EN ADVIESTAKEN De Afdeling Duurzame Landbouw is betrokken bij het overleg en het advies bij maatregelen die een impact hebben op de toekomst en de kansen voor landbouw in Vlaanderen. Deze adviezen zijn voornamelijk gericht naar de sociaal-economische impact en de bedrijfstechnische haalbaarheid van beleidsinitiatieven. De afdeling levert voornamelijk inbreng voor materies die betrekking hebben op het medegebruik van de open ruimte in Vlaanderen waaronder natuurbeheer, waterbeheer, ruimtelijke planning, landinrichting en landschapsbescherming ADVIESVERLENING AFDELING DUURZAME LANDBOUW 61 Ruilverkaveling De ruilverkaveling heeft als doel de landbouwstructuur op lokaal vlak optimaal te organiseren. Daar waar voorheen enkel landbouwdoelstellingen werden nagestreefd, wordt in de huidige ruilverkaveling gestreefd naar een optimalisering van het gebruik van de open ruimte, waarbij naast de doelstellingen voor landbouw ook overwegingen van medegebruik van de open ruimte in acht worden genomen. De afdeling vertegenwoordigt de Vlaamse landbouwoverheid en waakt specifiek over de implicaties voor de landbouw van de in de ruilverkaveling opgenomen maatregelen.

63 2 Landinrichting De landinrichting heeft als doel de structuur van de open ruimte op een grotere schaal optimaal te organiseren. Ook hier vertegenwoordigt de afdeling de Vlaamse landbouwoverheid en waakt ze over de verenigbaarheid van de voorgestelde maatregelen met de doelstellingen van het Vlaamse landbouwbeleid. Natuurinrichting Bij de natuurinrichting wordt ernaar gestreefd om de ruimte die op het gewestplan is voorbestemd voor natuurontwikkeling optimaal tot zijn recht te laten komen. De afdeling zorgt bij dit overleg specifiek voor aandacht voor de sociaal-economische impact van de voorgestelde maatregelen voor de landbouwers die bij het natuurinrichtingsproject betrokken zijn. Landbouw en milieu AFDELING DUURZAME LANDBOUW 62 Als gebruiker van de open ruimte is de landbouwer mede verantwoordelijk voor een goed beheer van de bodem. In sommige gevallen kunnen verschillende belangen tussen de landbouw en de milieubescherming leiden tot discussies of conflicten. De taak van de afdeling bestaat erin om in deze discussies de rol van de landbouw in deze problematiek duidelijk weer te geven en de sociaal-economische en bedrijfstechnische impact van voorgestelde maatregelen in te schatten. Bebossing van landbouwgronden Bij de bebossing van landbouwgronden, waarvoor vroeger in het kader van de Verordening (EEG) nr. 2080/92 en nu in toepassing van de plattelandsverordening (EG) nr. 1257/99 een subsidieregeling van kracht is, geeft de Afdeling Duurzame Landbouw advies indien er op de betrokken cultuurgrond een pachtovereenkomst opgezegd werd na 1992, wanneer de aanvraag uitgaat van een landbouwer in hoofdberoep en wanneer deze een verbeteringsplan heeft tengevolge van een VLIF-dossier. Agrarisch natuurbeheer De afdeling verleent advies bij de aanvragen voor een beheersoverkomst agrarisch natuurbeheer met als beheersdoelstellingen weidevogelbeheer, perceelsrandenbeheer en herstel en ontwikkeling en onderhoud van kleine landschapselementen. Voor aanvragen met betrekking tot percelen waarvan de pachtovereenkomst na 31 juli 1992, begindatum van de Verordening (EEG) nr. 2078/92, werd opgezegd, wordt de adviesverlening van de afdeling gevraagd. Rekening houdend met de doelstellingen van het landbouwbeleid wordt hierop een advies geformuleerd. Erkenning van natuurreservaten In toepassing van het natuurdecreet kan een natuurvereniging een terrein in eigendom of in beheer als natuurreservaat laten erkennen waardoor ze een toelage kan ontvangen voor de aankoop, voor de beheerswerkzaamheden en voor de eventuele verdere uitbreiding van het natuurreservaat. Indien bij deze erkenningsprocedure gronden betrokken zijn die in agrarisch gebied gelegen zijn, levert de Afdeling Duurzame Landbouw hierbij advies over de landbouwwaarde van de betrokken cultuurgrond en over de sociaal-economische gevolgen van de erkenning voor de betrokken landbouwers. Advies voorkooprecht natuur In toepassing van het natuurdecreet kan de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) een voorkooprecht uitoefenen bij een verkoop van landbouwgronden gelegen in groengebieden en bepaalde andere gebieden met een natuurlijke bestemming. Hiertoe dient de Vlaamse Landmaatschappij een advies te vragen aan de Afdeling Natuur van het departement Leefmilieu en Infrastructuur (LIN), aan de Afdeling Land en aan de Afdeling Duurzame Landbouw. Het advies van de Afdeling Duurzame Landbouw betreft de impact van deze voorkoop op de agrarische structuur en de impact op de economische leefbaarheid van de bedrijven.

64 2 Faunabraak In kader van de steunregeling voor akkerbouwgewassen bestaat de mogelijkheid om als speciale vorm van braak faunabraak toe te passen. Deze vorm van braak biedt meer mogelijkheden aan de ontwikkeling en het behoud van de fauna op de percelen door onder meer het uitstellen van de maaidatum. De landbouwer sluit hiervoor een overeenkomst af met een erkende jachtrechthouder en/of wildbeheerseenheid. De volledigheid, correctheid en naleving van deze overeenkomst wordt nagegaan door de afdeling. Klassering landschappen De afdeling levert advies bij de procedure die leidt tot de bescherming van landschappen. Hierin wordt nagegaan of de voorziene beschermingsmaatregelen een nadelige invloed kunnen hebben op de aanwezige landbouw en zijn ontwikkelingskansen. Tevens zetelt de afdeling in een aantal beheerscommissies van erkende landschappen. Ad hoc adviezen Er wordt bij de afdeling advies gevraagd over diverse thema s waar de landbouw betrokken partij is. Dit gaat onder meer over de milieuwetgeving, milieuvriendelijke landbouwmethodes, erosiebestrijding, multifunctionele landbouw en landbouw met verbrede doelstellingen HET DECREET INTEGRAAL WATERBELEID EN BEKKENBEHEER PLANNEN Het decreet integraal waterbeleid werd goedgekeurd in juli Sinds 2004 wordt de Afdeling Duurzame Landbouw intensief betrokken bij de uitwerking van het waterbeleid in Vlaanderen o.a. in het kader van dit decreet. De ambtenaren in de buitendiensten zijn vertegenwoordigd in de comités voor de verschillende bekkens en volgen de materie nauwgezet op. AFDELING DUURZAME LANDBOUW 63

65 2 Sommige comités bevinden zich reeds in de eindfase zoals bijvoorbeeld het Netebekkencomité waar een ontwerpbekkenbeheerplan wordt opgesteld waarin tal van acties en maatregelen worden opgenomen, terwijl andere comités nog moeten opgestart worden. Gezien het belang voor de landbouwsector wordt meermaals overleg gepleegd zowel binnen de afdeling als met collega s van AMS die de watermaterie opvolgen. Bovendien is in de pilootbekkens (Netebekken en Ijzerbekken) intensief en constructief samengewerkt met de landbouworganisaties, de collega s van Afdeling water en de VMM onder begeleiding van de bekkencoördinator om de sectoriële invulling in het plan zo nauwkeurig mogelijk op te stellen. Bovendien wordt de methodiek die is uitgewerkt in het Netebekkencomité en vervolgens uitgebreid en verfijnd werd in het Ijzerbekkencomité gehanteerd als vertrekbasis in de overige bekkens. Daarnaast is bekkenoverschrijdend een werkgroep opgericht tussen ambtenaren van de Afdeling Water en de Afdeling Duurzame Landbouw om de knelpunten en kansen voor de land- en tuinbouwsector in kaart te brengen als inventarisatieopdracht, wat ook bij nog op te starten bekkencomités als leidraad voor de sectoriële invulling bij de start kan worden aangewend AFBAKENING AGRARISCHE EN NATUURLIJKE STRUCTUUR VAN HET BUITENGEBIED AFDELING DUURZAME LANDBOUW 64 De Vlaamse Regering besliste op 17 oktober 2003 het planningsproces voor de tweede fase, zoals reeds uitgewerkt in de beslissing van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002, op te starten. In het kader van dit planningsproces met als doel de afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur in het buitengebied, werd Vlaanderen opgedeeld in volgende 15 buitengebiedregio's: Kust-Polders-Westhoek, Veldgebied Brugge-Meetjesland, Krekengebied-Waasland, Leiestreek, Vlaamse Ardennen, Schelde-Dender, Pajottenland, Zenne-Dijle, Klein-Brabant, Noorderkempen, Neteland, Hageland, Haspengouw-Voeren, Limburgse Kempen en Maasland. Voor elke buitengebiedregio wordt een administratieoverschrijdend projectteam opgericht, dat het planningsproces concreet voorbereidt. Dit projectteam is samengesteld uit vertegenwoordigers van volgende administraties of instellingen van het Vlaams Gewest: - AROHM: Afdelingen Ruimtelijke Planning (ARP) en Monumenten en Landschappen; - AMINAL: Afdelingen Natuur, Bos en Groen, Water, Land; - ALT: Afdeling Duurzame Landbouw; - VLM; - Instituut voor Natuurbehoud. In het najaar 2003 werden twee pilootprojecten opgestart in de buitengebiedregio's Kust-Polders-Westhoek en Haspengouw-Voeren. Hiertoe werden twee projectteams opgericht. In 2004 werden deze twee pilootprojecten verdergezet. Tevens werden in 2004 drie nieuwe projectteams opgericht voor de buitengebiedregio's Hageland, Neteland en Veldgebied Brugge-Meetjesland. De Afdeling Duurzame Landbouw vertegenwoordigde de ALT op de verschillende projectteams in deze 5 buitengebiedregio's in Het projectteam is verantwoordelijk voor de opmaak van een visienota met een gebiedsgerichte, geïntegreerde ruimtelijke visie voor elk buitengebied. Deze visienota dient als discussiedocument voor de verschillende actoren in de buitengebiedregio. Actoren zijn de betrokken provincie en gemeenten, belangenorganisaties zoals landbouworganisaties, natuurverenigingen en andere overheidssectoren op provinciaal of gewestelijk niveau (b.v. economie, toerisme, ontginningen ). Na het advies van alle actoren, zal de aangepaste visienota de basis vormen voor een concreet uitvoeringsprogramma met o.a. de opmaak van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen in een latere fase van het proces. De Afdeling Duurzame Landbouw participeerde actief aan deze projectteams. In samenwerking met Afdeling Land, stelde de Afdeling Duurzame Landbouw een bouwsteennota op met een visie op de agrarische structuur in 5 buitengebiedregio's. VLM en/of ARP verwerkte de bouwsteennota's van de verschillende sectoren tot één visienota voor de buitengebiedregio.

66 SAMENWERKING MET DE AFDELING ALGEMEEN MILIEU EN NATUURBELEID De Afdeling Duurzame Landbouw werkt, in navolging van de organisatie van een succesvolle studiedag die werd georganiseerd in het Vlaams Parlement op 24 oktober 2003 onder de titel Landbouw en milieu; duurzaam op weg?, intens samen met de cel Natuur- en Milieueducatie en Informatie van de Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van AMINAL en met de Vlaamse Landmaatschappij rond de uitwerking van een aantal concrete projecten. Omwille van de enorme interesse voor de thematiek van deze studiedag en omdat uit de evaluatieformulieren bleek dat er behoefte was voor meer dialoog vanuit een lokale aanpak werd door de initiatiefnemers beslist om een aantal bijkomende vervolginitiatieven uit te werken in samenwerking met meer regionaal georganiseerde partners. Vermits dit opzet nauw aansluit bij de kerntaken van de Regionale Landschappen, werd door het samenwerkingsverband van de studiedag (VLM, ALT, AMINAL) een oproep naar hen gelanceerd voor het uitwerken van kleinschalige initiatieven. De Regionale Landschappen van West-Vlaanderen droegen Proclam voor als de meest aangewezen partner en vermits op het grondgebied van de provincie Antwerpen een regionaal landschap ontbreekt, werd de Hooibeekhoeve bij dit initiatief betrokken. Er werden uiteindelijk 3 projecten geselecteerd voor Het project Excursie agrarisch natuurbeheer werd uitgevoerd door het Regionaal Landschap Zenne, Zuun, Zoniën en werd administratief opgevolgd vanuit de ALT. Het project bestond erin een studiedag te organiseren voor lokale landbouwers en natuurbeschermers met als doel vanuit een positieve sfeer enkele praktijkgevallen agrarisch natuurbeheer te bekijken en overleg te plegen. De studiedag, die plaatsvond op 19 november 2004, was praktisch opgevat en startte met een bezoek aan een landbouwbedrijf dat een beheersovereenkomst Kleine Landschapselementen heeft met VLM, gevolgd door een demonstratie van een hydraulische takkenschaar door de vzw Boerenlandschap en een bezoek aan twee natuurgebieden waarin agrarisch natuurbeheer centraal staan. In de namiddag werden discussiemomenten georganiseerd rond een aantal stellingen. Er waren 90 inschrijvingen en uit de evaluatie blijkt dat er een algemene vraag is naar voortzetting van lokale initiatieven die dialoog tussen landbouwers en natuurbeschermers aanmoedigen. 2. Het project Boeren en burgers in de kering startte op 1 december 2004 en loopt tot einde 2005 en wordt uitgevoerd door Proclam. De Vlaamse Landmaatschappij staat in voor de administratieve opvolging. 3. De Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid neemt het initiatief Gluren bij de buren voor zijn rekening. Het project wordt gepland in februari-maart 2005 en zal worden uitgevoerd door het Regionaal Landschap Kempen en Maasland. AFDELING DUURZAME LANDBOUW 65

67 2 AFDELING DUURZAME LANDBOUW DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUWRAAD De Afdeling Duurzame Landbouw verzorgt het secretariaat van de Vlaamse Land- en Tuinbouwraad (VLTR). Dit is een Vlaams adviesorgaan dat het Vlaams Parlement en de Vlaamse regering adviseert over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de economische aspecten en facetten van land- en tuinbouw die tot de gewestelijke bevoegdheden behoren. Indien nodig kan de Vlaamse Land- en Tuinbouwraad werkgroepen oprichten waarin externe deskundigen vertegenwoordigd kunnen zijn. De Vlaamse Land- en Tuinbouwraad is samengesteld uit volgende leden: - de Boerenbond (4); - het Algemeen Boerensyndicaat (3); - het Vlaams Agrarisch Centrum (2); - de Belgische Biologische Organische Boeren (1); - de Beroepsvereniging van de mengvoederfabrikanten; - de Organisatie van zelfstandig ondernemers; - de Belgische Vereniging van Banken; - de Belgische vereniging van de fosfaatmeststoffenindustrie; - de landbouwfaculteit KU Leuven; - de landbouwfaculteit Universiteit Gent; - de consumentenorganisatie Test-Aankoop; - het Verbond van Belgische Tuinbouwveilingen; - de Belgische Confederatie van de Zuivelindustrieën; - de Belgische Federatie van de Distributieondernemingen; - de leidend ambtenaar van de Administratie Land- en Tuinbouw van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap als adviserend lid. De voorzitter van de VLTR is de heer N. Devisch, ondervoorzitters zijn de heren C. Adriaens en Y. Dejaegher. Secretaris is de heer L. Uytdewilligen. In 2004 werd de VLTR 5 maal samengeroepen (20/02, 11/06, 30/08, 22/10 en 23/12). Over volgende onderwerpen werden formele adviezen opgesteld door de VLTR: - het oprichtingsdecreet van de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij (SALV); - het decreet ter oprichting van een Vlaamse grondenbank; - het oprichtingsdecreet van het Extern Verzelfstandigd Agentschap (EVA); de Vlaamse Dienst voor Agroen visserijmarketing; - de projectmatige financiering van het collectief landbouwonderzoek; - het decreet tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid, het instituut voor landbouw en visserijonderzoek (ILVO); - het besluit van de Vlaamse regering betreffende de landbouweducatie; - het besluit van de Vlaamse regering betreffende de landbouwsensibilisering; - de memorandumtekst plattelandsbeleid; - de grote wijzigingen PDPO 2004; - de beleidsnota leefmilieu en natuur. - de beleidsnota landbouw, plattelandsbeleid en zeevisserij. - het besluit Vlaamse regering omtrent aanpassingen gemeenschappelijke marktverordening groenten en fruit.

68 3 Afdeling Landbouw- en Visserijbeleid 3.1 INLEIDING: OPDRACHTEN EN ACTIVITEITEN VAN DE AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID (ALVB) De Afdeling Landbouw- en Visserijbeleid is een sterk conceptueel gerichte afdeling met een prioritaire coördinerende beleidstaak. Ze verleent haar medewerking en expertise aan de ontwikkeling en het beheer van een doelmatig en samenhangend beleid voor de Vlaamse landbouw en visserij, binnen een Europees en internationaal kader. De afdeling is verantwoordelijk voor het standpunt dat Vlaanderen zal verdedigen ten aanzien van de ontwikkelingen van het landbouw- en visserijbeleid van de Europese Unie (EU) en binnen de internationale organisaties, zoals de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de Food and Agriculture Organization (FAO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De afdeling is tevens verantwoordelijk voor de voorbereiding van de inwerkingtreding van richtlijnen en verordeningen die uitvoering geven aan dit beleid. De afdeling verzorgt hierbij de interne coördinatie, het overleg met de andere gewesten en federale instellingen en eventueel de raadpleging van de beroepsorganisaties. In feite is deze afdeling verantwoordelijk voor de zogenaamde eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De afdeling omvat naast een administratieve cel vijf cellen: de cel Landbouwbureau, de cel Horizontale en Internationale Landbouwaangelegenheden, de cel Plantaardige Producten, de cel Dierlijke Producten en de cel Zeevisserij. AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID OVERLEG MET FEDERALE EN GEWESTELIJKE OVERHEDEN Bij bijzondere wet van 13 juli 2001 werd met ingang van 1 januari 2002 de bevoegdheid voor het landbouwen zeevisserijbeleid overgeheveld van de federale overheid naar de gewestregeringen. Tegelijk bepaalt deze wet dat de gewestregeringen en de federale overheid onderling overleg plegen voor de voorbereiding van de onderhandelingen en de beslissingen, evenals voor het opvolgen van de activiteiten van de Europese instellingen die betrekking hebben op het landbouwbeleid OVERLEG TUSSEN DE GEWESTEN EN DE FEDERALE OVERHEID Op 18 juni 2003 sloten de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een samenwerkingsakkoord af met betrekking tot de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het gebied van landbouw en visserij. Dit akkoord bepaalt ondermeer dat elke partij er zich toe verbindt de andere partijen in kennis te stellen van alle nieuwe uitvoeringsbepalingen betreffende de regelgevingen inzake gemeenschappelijke marktordeningen, die een weerslag kunnen hebben op de uitoefening van de bevoegdheden van de andere partijen.

69 3 De Interministeriële Conferentie voor het Landbouwbeleid (ICLB) en zijn Permanente Werkgroep (PW-ICLB) verzekeren de opvolging van dit akkoord en van de respectievelijke verbintenissen. De ICLB kwam 3 maal samen in 2004, de PW-ICLB 30 maal INTERGEWESTELIJK OVERLEG Op 30 maart 2004 sloten het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een samenwerkingsakkoord af met betrekking tot de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het gebied van landbouw en visserij. Dit akkoord strekt ertoe de samenwerking mogelijk te maken tussen de gewesten met het oog op een doeltreffend beheer van de landbouwaangelegenheden en alle daaruit voortvloeiende gevolgen. Het Intergewestelijk Ministerieel Overleg (IMO) en zijn Permanente Werkgroep (PW-IMO) verzekeren de opvolging van dit akkoord en van de respectievelijke verbintenissen. De PW-IMO kwam negen keer samen in Het Waals Gewest nam in 2004 het voorzitterschap en het secretariaat waar terwijl het woordvoerderschap in het Speciaal Landbouwcomité van de EU in Vlaamse handen was. AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID LANDBOUWBUREAU Met het oog op het optimaal functioneren van het overleg tussen de gewesten en de federale overheid enerzijds, en tussen de gewesten onderling anderzijds werd het Landbouwbureau opgericht. Dit Landbouwbureau is samengesteld uit een federale cel en een intergewestelijke cel. De federale cel staat in voor de coördinatie en de voorbereiding van het Belgische standpunt over het landbouwbeleid en de voortgangsbewaking van de financiering van het landbouwbeleid. De intergewestelijke cel omvat een Vlaamse cel, een Waalse cel en een Brusselse cel. De Vlaamse cel bestaat momenteel uit 5 Vlaamse ambtenaren. Het volledige Landbouwbureau is gehuisvest op de 4de verdieping van WTC 3, Simon Bolivarlaan 30 te 1000 Brussel. Het Landbouwbureau heeft de volgende opdrachten: - de volledige deelneming en volle verantwoordelijkheid van de gewesten garanderen bij de uitwerking van het Europees recht met betrekking tot landbouw; - een nauwe samenwerking tussen de gewesten uitbouwen op stuk van het ontwerpen en uitvoeren van het landbouwbeleid; - op technisch vlak voor de gewestelijke aangelegenheden komen tot een standpunt waarover consensus bestaat tussen de gewesten en dat voor technisch en vervolgens voor politiek overleg moet worden voorgesteld om te worden verdedigd in de Raad of in internationale organen; - de ambtenaren ondersteunen die optreden als woordvoerder en de lidstaat België vertegenwoordigen in de comités die afhangen van de Europese Commissie en de werkgroepen die afhangen van de Raad, eventueel deze opdracht van woordvoerder verzekeren; - zorgen voor de opvolging van sommige verplichte mededelingen aan de Europese instellingen. 3.3 HORIZONTALE EN INTERNATIONALE LANDBOUWAANGELEGEN- HEDEN De cel Horizontale en Internationale Landbouwaangelegenheden (HILA) onderscheidt zich van de 3 overige sectorgerichte cellen door zich ruim op te stellen t.a.v. de dragende horizontale elementen van het landbouwbeleid over de sectoren heen. De continue voeling met de internationale polsslag is daarbij een specifiek kenmerk. Dit resulteert in een expertise, een standpuntbepaling en het voorstellen van Vlaamse beleidsopties, getoetst en verdedigd binnen een interregionaal, EU- en internationaal kader. De activiteiten situeren zich dan ook op het EU-vlak via diverse comités, op Belgisch niveau via het overleg ter voorbereiding van tussenkomsten, als op het Vlaamse niveau voor het technische overleg met ABKL, het overleg met beroepsorganisaties en de omzetting naar de Vlaamse besluitvorming.

70 MID TERM REVIEW BESLISSINGEN EN VERTALING NAAR VLAAMSE WETGEVING Het jaar 2004 werd voor een groot deel gekenmerkt door de opvolging van de beslissingen die werden genomen in het kader van de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, de zogenaamde 'Mid Term Review' of MTR. De door de ministers van Landbouw op 29 september 2003 goedgekeurde Raadsverordening EG 1782/2003 moest in de eerste plaats worden vertaald in toepassingsverordeningen van de Commissie. Dit gebeurde in het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen, waar Vlaanderen, conform de gemaakte afspraken, in 2004 het woordvoerderschap voor zijn rekening nam. Om in dit beheerscomité een positie in te kunnen nemen, is voorafgaand overleg op verschillende niveaus nodig. De commissievoorstellen werden daarom eerst voorgelegd aan de landbouworganisaties voor opmerkingen en commentaar. Nadien werd het Vlaamse standpunt gevormd in overleg met de voor de uitvoering van de verordeningen bevoegde instantie. Vervolgens werd de Belgische positie bepaald, na samenspraak met Wallonië. De landbouworganisaties werden op hun beurt steeds op de hoogte gebracht van de resultaten van de discussies in het beheerscomité. Uiteindelijk werden de resultaten in het beheerscomité vertaald in de verordeningen (EG) 795/2004 en (EG) 796/2004 van de Commissie. De verordeningen bieden tal van opties waaruit de lidstaten kunnen kiezen. De lidstaten kunnen met de hervormingen starten in 2005, 2006 of 2007 en de bedrijfstoeslagregeling nationaal of regionaal toepassen. Tevens konden de lidstaten opteren om de betalingen voor een deel of geheel aan een bepaalde productie gekoppeld te houden met volgende opties: - volledige invoering van de bedrijfstoeslagregeling (volledige ontkoppeling van de betrokken sectoren); - voor de akkerbouw kan de lidstaat of regio kiezen om tot 25% van de areaalbetalingen gekoppeld te houden; - tot 50% van de schapen- en geitenpremie gekoppeld houden; - tot 100% van de slachtpremie voor kalveren behouden én tot 100% behoud van de zoogkoeienpremie én tot 100% behoud van de zoogkoeienpremie én tot 40% van de slachtpremie van volwassen runderen, of tot 100% van de slachtpremie van volwassen runderen of tot 75% van de speciale premie voor mannelijke runderen gekoppeld te houden. AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID 69 Voor alles wat ontkoppeld is, ontvangt de landbouwer jaarlijks het bedrag dat hij voor de ontkoppelde teelten gemiddeld ontving in de periode voor zover hij voldoet aan de verplichtingen in de verordeningen, waaronder de randvoorwaarden. Een lidstaat kan ook kiezen voor een uniforme regionale akkerbouw- en graslandpremie voor iedere ha. De minister bevoegd voor landbouw, heeft geopteerd om deze hervorming door te voeren vanaf In dat geval moest de lidstaat zijn keuze vóór 1 augustus 2004 bij de Commissie indienen. Vlaanderen heeft gekozen voor een in hoofdzaak ontkoppeld systeem met slechts een beperkt aantal uitzonderingen. Dit was een compromis dat bereikt werd na overleg met de sector en afstemming met de Waalse regio. De bevoegde minister stelde de Vlaamse Regering in kennis van de keuze door middel van de mededeling van 5 maart De Vlaamse keuze houdt een mix in van gekoppelde en ontkoppelde elementen. Hoewel voor de akkerbouw de optie volledige ontkoppelen werd weerhouden, zijn er toch uitzonderingen op gekomen. De keuze om lijnzaad te koppelen vloeit voort uit de beslissing die hierover is genomen in de buurlanden Frankrijk en Nederland. Beide landen starten ten vroegste in 2006 met de hervormingen, maar hebben te kennen gegeven dat lijnzaad gekoppeld blijft. Daar de productie zich voornamelijk in Noord- Frankrijk, Vlaanderen en een deel van Nederland afspeelt, koos ook Vlaanderen voor een koppeling van lijnzaad. Eigenzinnig ontkoppelen zou betekenen dat de opgebouwde Vlaamse kennis en de selectie van lijnzaad zou verdwijnen of zich verplaatsen naar landen waar wel nog een premie wordt gegeven voor deze productie. Er is geen speltzaadproductie in Vlaanderen. Het koppelen is er gekomen op vraag van Wallonië en aangezien voor zaaizaad geen regionale keuze mogelijk was, is dit ook ingeschreven in het Vlaams besluit. In de rundveesector is de zoogkoeienpremie en de slachtpremie voor kalveren gekoppeld gehouden. De overige dierenpremies (premie mannelijke runderen, extensiveringpremie, slachtpremie volwassen

71 3 AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID 70 runderen, schapen en geitenpremie) worden allen ontkoppeld. Het ontkoppelen van de zoogkoeienpremie zou een aantal negatieve effecten hebben op de verdere ontwikkeling van deze, vrij typisch Belgische, productiewijze. De vrees bestond voor een sterke afbouw van de zoogkoeienstapel aangezien de premie vrij hoog is, nl. 350 euro per zoogkoequotum. Deze specialisatie levert een typische vleeskwaliteit op waarvoor een specifieke vraag bestaat. Het houden van zoogkoeien is sterk verbonden met de ontwikkeling van het witblauw ras, dat beantwoordt aan de binnenlandse vraag (zgn BBB-kwaliteit). Daarenboven heeft ze een gunstig imago door de extensieve productiemethode. Een bruuske afstoot van zoogkoeien vergt een jarenlange heropbouw. Uit een rendabiliteitstudie bleek dat de productie tijdens de referentieperiode zonder premie in de meeste gevallen onrendabel was. Het gaat om slechts een beperkt aantal (maximaal quotum voor Vlaanderen bedraagt tegenover een rundveestapel van zowat 1,4 miljoen runderen in Vlaanderen). Het vergt geen ontwikkeling van een nieuw premiestelsel. Vlaanderen heeft, in tegenstelling tot Wallonië, waar de kalvermesterij praktisch onbestaande is, gekozen om de slachtpremie voor kalveren gekoppeld te houden. Het ontkoppelen van de slachtpremie voor kalveren zou een sterk negatief effect hebben op deze sector omwille van de concurrentieverstoring met de buurlanden. Bij de beslissing om de kalverslachtpremies gekoppeld te houden heeft vooral de situatie in Nederland een rol gespeeld: daar blijven voorlopig alle slachtpremies gekoppeld. De Vlaamse kalversector is sterk verbonden met de Nederlandse via o.m. integratoren zodat onderlinge afstemming noodzakelijk is. De nieuwe melkpremies die vanaf 2004 werden ingesteld in ruil voor de daling van de interventieprijzen van botervet en eiwit, blijven tot en met 2005 gekoppeld terwijl ze hun volle waarde slechts kennen in Vanaf 2006 worden ze wel al in de bedrijfstoeslag opgenomen. Dit bleek het eenvoudigst. Namelijk, het feit dat de bestaande toeslagrechten worden verhoogd met de waarde van de melkpremie zou extra complicaties met zich meebrengen wanneer vanaf 2006 toeslagrechten verhandelbaar worden. Talrijke problemen dienden zich aan bij de vertaling van de Europese bepalingen in Vlaamse wetgeving. Veelvuldige contacten met de Commissie hebben een aantal problemen uitgeklaard. De grootste probleempunten werden op bilaterale vergaderingen aan de Commissie voorgelegd en mondeling beantwoord. Andere problemen werden aangepakt binnen Vlaanderen in zeer nauw overleg tussen de betrokken administraties waarbij ondermeer wordt getracht tot een eenduidige interpretatie te komen. Eind 2004 werden voorlichtingsnamiddagen gegeven in alle Vlaamse provincies.

72 MID TERM REVIEW EN DE RANDVOORWAARDEN Het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen besprak ook de randvoorwaarden. Landbouwers moeten voldoen aan deze randvoorwaarden om hun volledige steun te krijgen waar ze volgens de referentieperiode recht op hebben. Opmerkingen en vragen aan de Commissie werden gemaakt, gesteld en teruggekoppeld met de Administratie Beheer en Kwaliteit Landbouwproductie (ABKL). De randvoorwaarden omvatten een aantal beheerseisen voortvloeiend uit welbepaalde artikels van 19 Europese richtlijnen en verordeningen en de minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie. Omdat de richtlijnen en verordeningen al van kracht waren voor de invoering van de randvoorwaarden, hoefden de hieruit voortvloeiende beheerseisen niet in wetgeving opgenomen te worden. De administratie bevoegd voor de betrokken richtlijn of verordening formuleerde voorstellen voor beheerseisen. Na uitgebreid overleg met de bevoegde administraties, binnen de landbouwadministraties en met de landbouworganisaties werden de beheerseisen uiteindelijk vastgelegd. Landbouwgronden moeten in goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden. De bestaande Europese wetgeving schrijft terzake geen normen voor. Daarom staan in de verordening (EG) 1782/2003 de onderwerpen vermeld waarvoor de lidstaten specifieke normen dienen uit te werken. In Vlaanderen stelden de betrokken leefmilieuadministraties in overleg met de landbouwadministratie normen voor. Deze werden uitvoerig besproken met de landbouworganisaties tot een compromis bereikt werd. Dit compromis is vertaald in het ministerieel besluit tot vaststelling van de normen inzake goede landbouw- en milieuconditie van landbouwgronden. Nadien vond op het politieke niveau frequent overleg plaats voor het ontwerpbesluit de wetgevingsprocedure kon ingaan. Om de landbouwers op een grondige manier in te lichten over de beheerseisen en normen waaraan ze in het kader van de randvoorwaarden moeten voldoen heeft de landbouwadministratie een brochure uitgewerkt. Deze brochure bestaat uit 3 grote delen. Het eerste deel geeft per van toepassing zijnde richtlijn of verordening een korte inleiding en een omstandige beschrijving van de beheerseisen die de landbouwer in het kader van de betrokken richtlijn of verordening dient na te leven. In het tweede deel worden de normen besproken voor het behoud van landbouwgrond in goede landbouw- en milieuconditie. Het laatste deel gaat dieper in op de regeling voor de instandhouding van het areaal blijvend grasland. De invoering van de randvoorwaarden gebeurt in 3 fasen; in 2006 en in 2007 worden nieuwe beheerseisen aan de randvoorwaarden toegevoegd. Aan de hand van de opgedane ervaring in het eerste toepassingsjaar van de randvoorwaarden zullen deze eventueel geoptimaliseerd/aangepast worden. AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID MULTILATERAAL BELEID WERELDHANDELSORGANISATIE (WTO) - MULTILATERALE LANDBOUWONDERHANDELINGEN IN HET KADER VAN DE DOHA DEVELOPMENT AGENDA (DDA) De onderhandelingen over een nieuw WTO-handelsakkoord verlopen bijzonder moeilijk. De opvolging van het WTO-landbouwcomité wordt dan ook aangevuld met het WTO-onderhandelingscomité voor landbouw. Dergelijk comité wordt intensief voorbereid binnen de EU via het Comité 133 en overleg met de lidstaten in Genève. Na de mislukte start in Seattle en een eerste lichtpunt in Doha, kwam er in 2004 een doorbraak. Het "Besluit van de Raad van de WTO van 31 juli 2004 over de DDA", aangeduid als het "kaderakkoord", omvat o.a. de principes en richtlijnen om de landbouwonderhandelingen verder te zetten. Het doel is om tijdens de WTO-Ministeriële Conferentie van Hong Kong, in december 2005, een akkoord te bereiken over gedetailleerde modaliteiten voor verdere liberalisering van de internationale landbouwhandel, namelijk in de "drie pijlers" voor landbouw: markttoegang, interne steun, en uitvoerconcurrentie. Hiermee worden verbintenissen uitgedrukt in getallen bedoeld. Een einddatum voor definitieve afronding van de onderhandelingen wordt daarbij niet vooropgesteld. Grotere markttoegang moet worden bereikt door tariefverminderingen, waarbij een harmonisatieprincipe moet gelden. Dat wil zeggen dat hoge tarieven proportioneel méér moeten worden verminderd dan lagere tarieven. De ontwikkelde landen krijgen de mogelijkheid om "gevoelige producten" een afwijkende behandeling te geven tegenover de algemene regel voor markttoegang. Voor ontwikkelingslanden geldt het principe van de "speciale producten" in relatie tot voedselzekerheid en plattelandsontwikkeling. Van

73 3 Vlaamse zijde blijft het een strijdpunt dat alle aangelegenheden die deel uitmaken van markttoegang moeten worden behandeld. Dus moet ook de nodige aandacht gaan naar geografische aanduidingen en niet-commerciële aangelegenheden (non trade concerns - NTC's). Dit laatste sluit volledig aan bij het Vlaamse regeerakkoord, waarin is opgenomen dat voor ingevoerde producten uit derde landen moet worden gestreefd naar gelijke productie- en kwaliteitsnormen als degene die tellen voor de Europese landen tuinbouwers. Voor de interne steun is de garantie ingebouwd dat het objectief van hervormingen in het steunbeleid wordt bereikt door alle belangrijke subsidiërende landen. De EU eist de volledige erkenning van de GLBhervormingen (Mid Term Review van juni 2003) waarbij een vergaande ontkoppeling van directe betalingen is ingevoerd. Deze steun is dan ook onder te brengen in de groene doos, die onverminderd moet behouden blijven. Voor uitvoerconcurrentie geldt dat het subsidie-element in alle vormen van uitvoersteun moet worden afgeschaft binnen een overeen te komen termijn. Dit geldt met name voor uitvoerkredieten, voedselhulp, staatshandelondernemingen die uitvoermonopolies bezitten, en voor wat er nog rest van de uitvoersubsidies zoals die de EU geeft. Het principe van "volledig parallellisme" moet daarbij gelden ORGANISATIE VOOR ECONOMISCHE SAMENWERKING EN ONTWIKKELING (OESO) AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID 72 In 2004 is een aanzet gegeven voor een actievere Vlaamse aanwezigheid en inbreng in de OESO - een opdracht die mede wordt onderschreven vanuit Vlaanderen - multilateraal beleid. HILA volgt dan ook het Landbouwcomité en de gemengde werkgroepen: - landbouw en handel; - landbouwbeleid en markten; - landbouw en leefmilieu. Voor het comité en voor iedere gemengde werkgroep werd een verantwoordelijke aangeduid die de samenkomst in Parijs voorbereid zowel binnen de eigen dienst als daarbuiten in overleg met sectorexperten en de Afdeling Monitoring en Studie (AMS). De betrokkenheid van de Vlaamse administratie bij de OESO-activiteiten voor landbouw berust op de noodzaak een input te leveren voor het analysewerk dat de OESO onderneemt inzake beleidsverbetering en -coherentie, en de opportuniteiten en obstakels te onderzoeken op weg naar de gewenste landbouwbeleidshervorming. De keuze van beleidsinstrumenten vormt daarbij een centraal gegeven zodat de landbouw- en voedingssector efficiënt en operationeel zijn. Hierdoor draagt de sector ook bij tot de economische groei en de bredere maatschappelijke doelstellingen. Van toenemend belang wordt de beleidscoherentie in de landbouw in relatie tot de internationale agenda wat betreft de Millenniumdoelstellingen inzake ontwikkeling, de multilaterale landbouwonderhandelingen van de WTO in de context van de Doha Development Agenda, de voorbereiding van het communiqué van de OESO-Ministeriële vergadering 2005, evenals de geplande High Level Meeting van het OESO-Comité voor Landbouw in Wat deze laatste betreft is het belangrijkste objectief om, na het uitblijven van resultaten tijdens de Ministeriële Conferentie van de WTO in Cancun (september 2003), een nieuw platform te creëren voor dialoog over landbouwbeleidsaangelegenheden, in de niet-onderhandelingscontext van de OESO, tussen enerzijds de OESO-landen en anderzijds de vier leidende landen van de G-20. Op verzoek van het OESO-Comité voor landbouw, heeft het OESO-secretariaat een overzichtsdocument opgesteld over de bindingen die bestaan tussen het plattelandsbeleid en het landbouwbeleid in de OESOlanden. Ingegaan wordt op de objectieven van plattelandsontwikkeling, strategische benadering, de beleidsaanpak. Coherentie tussen beide is zeer belangrijk om het multi-sectorale karakter van plattelandsontwikkeling te versterken. De voorbije jaren groeide het gemeenschappelijke doel van de OESO-regeringen voor een beleid toe te passen om een duurzaam beheer van de hulpbronnen in de landbouw te bereiken en om de positieve milieu-impact van de landbouw te verbeteren, met zo min mogelijk verstoring van de interne en wereldmarkt. De relatie "aard van het landbouwbeleid" - "landbouw-milieumaatregelen (cross compliance)" kreeg een prominente plaats in het denken en handelen. Verdere aandacht werd besteed aan monitoring en evaluatie van de aard en de impact van productiesystemen in specifieke sectoren, aan de hand van

74 3 empirisch onderzoek en conceptueel werk. Dit is noodzakelijk om de juiste effecten van het landbouwmilieubeleid te kunnen onderzoeken FOOD AND AGRICULTURE ORGANIZATION (FAO) Vanuit inhoudelijk standpunt is beslist om op zeer selectieve basis actief deel te nemen aan de FAOvergaderingen. Het tweejaarlijkse Comité voor landbouw behoort daartoe. In 2004 is dit niet samengekomen maar werd wel deelgenomen aan de samenkomst van de Europese Commissie voor Landbouw (Rome, 1-2 maart 2004). Het thema voedselveiligheid en -kwaliteit kwam daarin ruim aan bod. Hierbij werd het principe van geografische indicaties als middel voor de promotie van de kwaliteit en de culturele eigenheid onderlijnd. In dit kader werd de term 'terroir' voorgesteld om specifieke productieregio's algemeen kenbaar te maken. Verder stond o.m. de uitwisseling van methodologie en technologie op de agenda. Hiertoe zijn netwerken actief. Na een evaluatie werd beslist om het Belgische netwerk rond beweiding en veevoeder verder te ondersteunen BILATERAAL BELEID MERCOSUR (MERCADO COMÚN DEL SUR; GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT VAN HET ZUIDEN) Brazilië, Argentinië, Paraguay en Uruguay ondertekenden in 1999 het Mercosur-oprichtingsverdrag van Asunción. Bedoeling van deze unie is het oprichten van een vrijhandelszone en van een unie van gemeenschappelijke waarden. In juni 2000 startten de EU en Mercosur onderhandelingen met de bedoeling tegen eind oktober 2004 een interregionaal associatieakkoord onderhandeld te hebben. Deze streefdatum werd niet gehaald. Belangrijk is het feit dat het gaat over een globaal akkoord en niet louter over een landbouwakkoord. In het kader van dit globale akkoord streeft de EU "ambitieuze" resultaten na in niet-landbouwsectoren. Als tegenprestatie vraagt Mercosur van de EU een equivalent aanbod op het vlak van landbouw. Vanuit Vlaanderen werd er op toegezien dat de EU geen al te grote toegevingen doet vooral voor wat betreft gevoelige sectoren als rundvlees, gevogelte en suiker. De EU is niet ingegaan op de Mercosur-eis voor een soepelere suikeruitvoer naar de EU en heeft een compensatie via een invoercontingent voor ethanol voorgesteld. Het is de bedoeling de onderhandelingen in 2005 te hernemen. AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID SYSTEEM ALGEMENE PREFERENTIES (SAP) Het SAP is een preferentieel systeem voor de handel met ontwikkelingslanden en heeft als voornaamste doel deze landen beter in de internationale handel te integreren en op lange termijn de armoede uit te roeien en duurzame groei te bevorderen. Omdat de algemene principes voor de SAP-verordening telkens voor 10 jaar worden vastgelegd en de laatste verordening van kracht was tot en met 2004, stelde de Commissie op 20 oktober een nieuw voorstel van verordening voor. 300 nieuwe producten werden opgenomen in dit voorstel. De lidstaten hebben grote problemen met het opnemen van bepaalde producten. Veel aandacht is uitgegaan naar de suikerproblematiek ten gevolge van het "Everything but arms (EBA)"- regime waarin vanaf 2009 een volledige vrijstelling van invoerrechten zonder kwantitatieve invoerbeperkingen staat ingeschreven voor de minst ontwikkelde landen. Er werd een sterk onderbouwd dossier ingediend teneinde de toepassingsmodaliteiten van het EBA-regime voor suiker ten gronde ter discussie te stellen op communautair vlak en dit in het belang van alle betrokken partijen. De onderhandelingen worden voortgezet in 2005.

75 3 3.4 PLANTAARDIGE EN DIERLIJKE PRODUCTEN De cel Plantaardige Producten en de cel Dierlijke Producten staan in voor de opvolging en het dagelijkse beheer van de marktordeningen in de plantaardige en dierlijke sector in het kader van het EU-markt- en prijsbeleid. Deze cellen volgen de beheerscomités van de diverse plantaardige en dierlijke sectoren op (voorbereiden, standpunt bepalen tav de EU-beleidsmaatregelen, deelnemen aan en stemmen in de comités, overleggen en debriefen naar de beroepssectoren toe en naar betrokken overheden (ondermeer Administratie Beheer en Kwaliteit van de Landbouwproductie (ABKL)), coördineren van de implementatie in Vlaanderen) PLANTAARDIGE PRODUCTEN AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID AKKERBOUW In 2004 werd een recordoogst van 282 miljoen ton granen geproduceerd in de EU. In België bedroeg de productie 2,9 miljoen ton waarvan 1,28 miljoen ton in Vlaanderen. Tarwe en maïs waren hiervan de belangrijkste teelten (bron: NIS). De overvloedige oogst heeft tot heel wat problemen geleid, voornamelijk in de Centraal- Europese landen. Heel wat maatregelen (interventie, exportrestituties,...) werden genomen om het marktverloop te normaliseren. Omwille van de grote productie en de lagere prijzen in bepaalde regio's, werden grote hoeveelheden granen voor interventie aangeboden (tussen 1 september 2004 en 31 maart 2005 werd al meer dan 14 miljoen ton granen aangeboden). De toetreding van de tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004 heeft heel wat verschuivingen teweeg gebracht in de Europese landbouw: het aantal landbouwers en het landbouwareaal kenden een forse toename. Momenteel ligt het rendement voor graanteelten in de nieuwe lidstaten nog lager dan in de West-Europese landen (gemiddelde EU-15: 6 ton/ha en EU-10: 4,1 ton/ha). De graanprijzen in de EU zijn min of meer stabiel gebleven in 2004, wel is er sprake van een groot verschil tussen de prijzen van de Centraal-Europese producerende landen (Hongarije, Tsjechië,...) en de beter ontsloten lidstaten (Frankrijk, Duitsland,...). In de tweede helft van 2004 heeft de EU de opkomende concurrentie van Argentinië sterk gevoeld: door de hoge prijzen van de grote transportschepen waarvan de EU gebruikt maakt voor export en de relatief lage graanprijzen in Argentinië, heeft dit land sterk aan afzetgebieden gewonnen. In België zijn de prijzen sterk gedaald sinds juli In vergelijking met dezelfde periode in 2003, liggen de prijzen 30 tot 55 euro/ton lager. Deze daling is te wijten aan de combinatie van een zeer goede oogst in 2004 en de uitzonderlijk slechte oogst van Op 1 juli 2004 ging de nieuwe marktverordening van de sector granen van start. Deze verordening vervangt de oude versie van Het grootste verschilpunt betreft de maandelijkse aanpassing van de interventieprijs. De interventieperiode start op 1 november en eindigt op 31 mei van het volgende kalenderjaar. De interventieprijs blijft behouden op het niveau van 101,31 euro/ton en wordt maandelijks tijdens de interventieperiode verhoogd met 0,46 euro/ton. In 2004 werd er op Europees niveau hard gewerkt aan de opstelling van de nieuwe lijst met maximumnormen voor contaminanten die toegelaten zijn in graan dat aangeboden wordt voor interventie. In vergelijking met vroeger zijn de normen verstrengd. Vanaf het nieuwe interventieseizoen dat start op 1 september 2005, moet er rekening gehouden worden met deze nieuwe lijst. In 2005 gaat de nieuwe steunregeling in de sector granen van start. Hierdoor wordt de directe steun van 63 euro/ton die voorheen aan de landbouwer betaald werd, opgenomen in de ontkoppelde steun die de landbouwer ontvangt onder de vorm van de bedrijfstoeslag. België is geen rijstproducent, maar de verwerkende industrie hiervan is wel belangrijk. Op 1 september 2004 trad de nieuwe marktordening rijst in werking. Deze verordening vervangt de oude versie van In tegenstelling tot de graansector zijn hier wel heel wat verschilpunten te vermelden. De interventieprijs voor padierijst (ongedopt product) is gedaald van 298,35 euro/ton tot 150 euro/ton. Er zijn geen maandelijkse verhogingen meer en voor interventie is een overnameplafond van ton per verkoopseizoen vastgesteld. Dit plafond is verdeeld over de verschillende producerende lidstaten (Frankrijk, Spanje, Portugal, Griekenland, Italië en Hongarije) al naargelang hun productiecijfers van de voorgaande jaren. Vanaf 1 september 2004 en als gevolg van de hervorming zijn de invoertarieven voor gedopte rijst en volwitte rijst gedaald tot respectievelijk 65 euro/ton en 175 euro/ton. Het invoerrecht voor bepaalde Basmati-variëteiten is gedaald tot 0 euro/ton. Door de aanpassing van de invoertarieven, hebben onze handelspartners (India,

76 3 Pakistan, VS, Thailand) volgens artikel XXVIII van de GATT-akkoorden (General Agreement on Tariffs and Trade) het recht om opnieuw over hun invoertarieven te onderhandelen met Europa. Met India en Pakistan werd vrij snel een akkoord bereikt, de onderhandelingen met de VS en Thailand verliepen moeizamer. Op het einde van 2004 was er nog geen akkoord bereikt met deze handelspartners. Begin 2005 werd er een akkoord met de VS bereikt, dit zal geïmplementeerd worden via een wijziging van de raadverordening. De overeenkomst houdt een trapsgewijze aanpassing van het invoertarief in naargelang de ingevoerde hoeveelheden. De aanpassing van deze invoertarieven hebben een grote invloed op de Vlaamse verwerkende industrie: zij voeren gedopte rijst in en verwerken deze tot volwitte rijst. Indien de marge tussen het invoertarief van de gedopte rijst en deze van volwitte rijst te klein wordt, zal het verwerken van gedopte rijst naar volwitte rijst niet meer rendabel zijn voor de Vlaamse industrie SUIKER Het jaar 2004 stond voor de suikersector volledig in het teken van een nakende hervorming. In haar mededeling van 14 juli 2004 aan de Raad en het Europees Parlement 2 stelde de Commissie een hervorming voor van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker. De mededeling gaat uit van een vermindering zowel wat betreft prijzen als wat betreft quota. Inzake prijzen omvatten de voorstellen een aanzienlijke verlaging van de institutionele ondersteuningsprijs voor EU-suiker met 33%, de afschaffing van de interventie voor suiker en de invoering van een referentieprijs. Op het gebied van de hoeveelheden stelt de Commissie in essentie een reductie van de productiequota met 16% voor. In haar mededeling stelt de Commissie onomwonden dat de aanvaarding van de voorgestelde prijsverlagingen een aanzienlijk inkomensverlies voor de suikerbietenproducenten tot gevolg zal hebben. De bietentelers zullen voor het inkomensverlies gedeeltelijk worden gecompenseerd via rechtstreekse betalingen die in de bedrijfstoeslagregeling zouden moeten worden opgenomen. Daarnaast voorziet de mededeling in een herstructurering van de Europese suikersector door de overdraagbaarheid van suikerquota tussen EUlidstaten mogelijk te maken en door het opzetten van een herstructureringsschema. AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID 75 2 Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de totstandkoming van een duurzaam landbouwmodel voor Europa via het hervormde GLB hervorming van de suikersector [doc. COM(2004)499definitief van 14 juli 2004]

77 3 Het gaat hier om een mededeling, die de grote krijtlijnen van een hervorming voorstelt, maar die nog voor verandering vatbaar is. Tijdens de landbouwraad van november 2004 konden de 25 verschillend gepositioneerde lidstaten zich niet scharen achter de commissiemededeling. De lidstaten konden enkel een consensus bereiken over de inwerkingtreding van de hervorming: dit zou ten vroegste op 1 juli 2006 mogen. De Commissie wil namelijk de uitspraak van het beroep tegen het resultaat van het WTO-Panel, dat eind april 2005 verwacht wordt, afwachten. Het Europees Economisch en Sociaal Comité vond in december 2004 de hervormingsvoorstellen van de Commissie onvoldoende gegrond. Ondertussen is het al bekend geworden dat in de loop van maart 2005 het Europees Parlement een resolutie heeft gestemd die zich ook zeer kritisch uitlaat over de mededeling van 14 juli Een formeel voorstel tot wijziging van de marktordening voor suiker wordt pas in de loop van juni-juli 2005 verwacht. De Commissie zou graag met een politiek akkoord omtrent de hervorming van het suikerregime naar de WTO-ronde in Hong-Kong vertrekken. Sinds de toetreding van de tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004 verhoogt de druk op de suikersector nog meer door enorme voorraden, die de sector er toe zal aanzetten om in 2005 voor het eerst sinds 30 jaar in interventie te gaan. De volgende grafiek geeft een indicatie van het belang van de suikerbietenteelt voor het inkomen van de Vlaamse akkerbouwer. Grafiek 6: Evolutie van het arbeidsinkomen uit de voornaamste akkerbouwgewassen AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID 76 Arbeidsinkomen (euro/ha) wintertarwe suikerbiet aardappel GROENTEN EN FRUIT Sinds 1997 krijgt de sector dankzij de gemeenschappelijke marktordening (GMO) voor groenten en fruit nieuwe impulsen. De financiële steun voor de operationele programma's van de erkende telersverenigingen geeft de sector de mogelijkheid om beter te kunnen inspelen op de huidige marktontwikkelingen en zich aan te passen aan de noden van de markt wat hoeveelheid en kwaliteit betreft. Concentratie van het aanbod, kwaliteitsproductie en dienstverlening aan de telers zijn enkele van de nieuwe sleutelwoorden voor de betrokkenen. Gezien het brede spectrum aan mogelijke maatregelen binnen de GMO zijn verschillende diensten betrokken bij de opvolging van de operationele programma's. ALVB fungeert binnen de Vlaamse landbouwadministratie als GMO-coördinator en formuleert globale adviezen naar de minister toe. De inhoudelijke beoordelingen en controles op de uitvoering gebeuren door de Afdeling LTO en ABKL. Het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau (BIRB) volgt het financiële luik en de boekhoudkundige controle op. Het BIRB fungeert ook als betaalorgaan. Vanaf 1 januari 2004 werden nieuwe Europese toepassingsbepalingen (Verordeningen (EG) 1432/2003 en 1433/2003) van kracht voor de erkenning van telersverenigingen en voor de goedkeuring van operationele programma's. Op verschillende vlakken is de subsidiariteit ten aanzien van de lidstaten toegenomen. ALVB heeft begin 2004 dan ook de procedure opgestart voor een nieuw Vlaams wettelijk kader ter vervanging van

78 3 de vroegere nationale wetgeving. De procedure liep enige vertraging op door de regeringswissel, maar zou in het voorjaar 2005 afgerond worden. Het jaar 2004 was eveneens het aanvangsjaar voor een groot aantal nieuwe operationele programma's van erkende telersverenigingen. In Vlaanderen zijn er op dit ogenblik 13 erkende telersverenigingen en 3 erkende groeperingen van telersverenigingen, waaronder één transnationale in samenwerking met Nederland en Duitsland. Naar aanleiding van de oprichting van deze eerste Europese transnationale groepering van telersverenigingen in de fruitsector heeft ALVB in 2004 een gentlemen's agreement met de Nederlandse en Duitse autoriteiten uitgewerkt teneinde de samenwerking tussen de verschillende diensten te optimaliseren. In het kader van de voor de periode goedgekeurde operationele programma's werd voor het jaar 2004 een globaal bedrag van 71 miljoen euro (waarvan 9 miljoen euro voor buitenlandse telersverenigingen) goedgekeurd. Hiervan wordt 50% betoelaagd met communautaire middelen, het overige deel is ten laste van de telers. In de volgende grafiek is de besteding van het budget in 2004 weergegeven. Grafiek 7: Besteding van het budget in 2004 Milieuvriendelijke teelten & teelttechnieken 23,6% Interventie 0,1% Algemene kosten 1,9% Programmering productie 9,1% Telersbegeleiding 4,9% Promotie 5,5% Onderzoek 8,3% Kwaliteit 20,4% Commerciële structuur 26,2% AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID Op 21 januari 2004 stelde de Commissie nieuwe toepassingsbepalingen (Verordening (EG) 103/2004) vast met betrekking tot het uit de markt nemen van groenten en fruit. Zwaardere procedures en nog intensievere controles door de lidstaten moeten het uit de markt nemen ontmoedigen. ALVB startte in het voorjaar met de procedure voor de invoering van de toepassingsbepalingen. Discussies rond de financiering van bepaalde controles door het FAVV blokkeren echter het dossier. Als gevolg van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kwam België in 2004 voor het eerst in aanmerking voor rechtstreekse steun aan de notenteelt. Hoewel van bijzonder weinig economisch belang (6,52 ha aangegeven in 2004), heeft ALVB in het najaar van 2004 een wettelijk kader voorbereid. De publicatie van het BVR is gepland voor begin TABAK Belangrijke besprekingen in de loop van 2004 hebben er toe geleid dat de Europese Raad van Ministers op 29 april 2004 Verordening (EG) 864/2004 heeft aangenomen die het steunstelsel in de tabakssector diepgaand verandert. Deze hervorming zal echter pas in werking treden met de tweede golf van de MTR (januari 2006). Een belangrijk aspect hiervan is dat vanaf 2009 de huidige steunregeling voor producenten van ruwe tabak voor de helft in de bedrijfstoeslagregeling wordt geïntegreerd en voor de andere helft wordt overgedragen naar de herstructureringsenveloppe. Om een ontwrichting van de productie en de plaatselijke economie te voorkomen en aanpassing van de marktprijs mogelijk te maken, wordt aan de lidstaten wel toegestaan om gedurende een overgangsperiode van vier jaar (van 2006 t.e.m. 2009) tot ten hoogste 60% van de steun gekoppeld te houden en het overblijvende deel als ontkoppelde steun toe te kennen. De uiteindelijke beslissing over dit ontkoppelingspercentage ligt in handen van de lidstaat en moet in augustus 2005 aan de Commissie meegedeeld worden. In het kader van het reconversieplan in de sector ruwe tabak heeft de Afdeling Landbouw- en Visserijbeleid in 2004 tien projecten goedgekeurd. Het waren allen individuele projecten waarbij tabakstelers nieuwe

79 3 teelten opstartten of zich specialiseerden in aanwezige bedrijfsactiviteiten. Alle projecten voldeden aan de selectiecriteria van het programma voor reconversie in de sector ruwe tabak. Het communautaire financieringsbedrag voor deze tien projecten bedroeg euro HOP 2004 werd voornamelijk gekenmerkt door de ontwikkeling van nieuwe afzetmogelijkheden voor de hopsector. Voor de eerste maal kon hop toegepast worden voor andere doeleinden dan het brouwen van bier. Hierbij speelde Biodynamics, een bedrijf gespecialiseerd in voedingssupplementen uit Oostende, een belangrijke rol. Dit bedrijf is er in samenwerking met de Universiteit Gent in geslaagd een innoverend product op de markt te brengen met gunstige effecten op menopauzeklachten. Eveneens werd in 2004 gestart met het "Kwaliteitssysteem voor de Belgische Hopteelt" dat de kwaliteit van de hop moet garanderen. De deelname van bijna alle hoptelers aan dit project toont het belang ervan aan. AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID AARDAPPELEN Met de toetreding van de 10 nieuwe lidstaten op 1 mei 2004 werd het globale EU-aardappelareaal uitgebreid met 78% tot 2,19 miljoen ha. Het Vlaamse aardappelareaal is in 2004 t.o.v. het jaar voordien met 13,6% gestegen. Redenen voor deze areaaltoename zijn onder andere de hoge producentenprijs voor aardappelen in 2003 en de braakverplichting van 5% i.p.v. 10%. De areaaltoename, de hoge opbrengsten en de goede bewaarbaarheid van aardappelen leidden in de periode in Vlaanderen, doch ook in de ons omringende landen, tot een overaanbod met een grote prijzendruk als gevolg. Wat de aardappelverwerking betreft kennen de EU-15 landen een bijna continue stijging sinds Ook voor België neemt de globale verwerkte productie jaarlijks toe DIERLIJKE PRODUCTEN MELK EN ZUIVELPRODUCTEN Als gevolg van de toetreding van de tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004 diende de Europese zuivelwetgeving te worden aangepast.

80 3 Op 1 juli 2004 werd voor boter en mageremelkpoeder een prijsverlaging doorgevoerd van respectievelijk 7 en 5%. Dit was een eerste stap in de geplande MTR-prijsdaling van in het totaal 25% voor boter en 15% voor mageremelkpoeder, gespreid over respectievelijk 4 en 3 jaar. De interventieprijs van mageremelkpoeder daalde hierdoor van 205,52 naar 195,24 euro/100kg en deze voor boter van 328,20 naar 305,23 euro/100 kg. Deze dalingen werden doorgerekend naar de verschillende interne en externe subsidieregelingen. Bovendien werd hierbij tevens rekening gehouden met de prijseffecten op de zuivelproducten ten gevolge van de toetreding. Aan de melkveehouders werd ter compensatie van de daling van de interventieprijzen een melkpremie en extra betalingen aangeboden. In de regeling voor particuliere opslag van boter voorzag de Commissie in een compensatiebedrag van 147,60 euro/ton voor boter ingeslagen vóór de prijsdaling, dus vóór 1 juli De MTR-hervormingen wijzigen ook het interventiesysteem voor boter. Naar analogie met de interventieregeling voor mageremelkpoeder wordt de interventie beperkt tot de periode van 1 maart tot 31 augustus en wordt er voorzien in de mogelijkheid om de aankoop op te schorten. Deze aankoopmogelijkheid kon de Commissie in 2004 schorsen indien de aangeboden hoeveelheden respectievelijk voor boter en mageremelkpoeder in deze periode de drempel van ton en ton overschreden. In 2004 werd er in de EU ton mageremelkpoeder en ton boter ingeleverd, zodat het niet nodig was om de aankopen te schorsen. In 2003 bedroeg dit respectievelijk nog ton en ton. In september 2003 verscheen de nieuwe basisreglementering (Verordening (EG) 1788/2003) voor het EUmelkquotastelsel waarin o.m. voorzien werd in de verlenging van een quotareglementering tot 1 april 2015 en een verhoging van de quota in 3 stappen (drie maal 0,5%) vanaf De toepassingsverordening (EG) 595/2004, die bij moet dragen tot een meer uniforme toepassing van het quotastelsel, verscheen op 30 maart Het WTO-handelsakkoord dat de gesubsidieerde export beperkt, beïnvloedde zoals de voorgaande jaren sterk de EU-uitvoerpolitiek. Dit was voornamelijk voelbaar in de productcategorie kaas RUNDVLEES Zoals de andere sectoren die stelsels van directe steun kennen, was 2004 voor de rundvleessector het jaar dat naar aanleiding van de MTR een aantal keuzes moesten gemaakt worden. Voor Vlaanderen hielden die in dat de zoogkoeienpremie (weliswaar zonder de extra betalingen afkomstig van de nationale enveloppe) en de slachtpremie voor kalveren gekoppeld blijven, en alle andere premies worden geïntegreerd in de bedrijfstoeslagen. Daarnaast was 2004 ook het jaar van de toetreding van tien nieuwe lidstaten. Verscheidene sectorale verordeningen dienden te worden aangepast, o.m. deze voor het beheer van een aantal preferentiële invoercontingenten. Sommige daarvan zijn bij deze gelegenheid door de Commissie drastisch gewijzigd om het beheer ervan eenvoudiger te laten verlopen. Verder valt de discussie over de etikettering van rundvlees te noteren. Als gevolg van de besprekingen in de Raad heeft de Commissie aangekondigd een aantal voorstellen ter vereenvoudiging te willen uitwerken, doch deze konden in 2004 niet worden afgewerkt. Ook de werkzaamheden om te komen tot een gemeenschappelijke definitie van kalfsvlees kaderen hierin. De Europese rundvleesmarkt kenmerkt zich in 2004 door een gevoelige prijsstijging voor koeien (categorie D-03) en voor ossen (categorie C-R3), terwijl de gemiddelde prijzen voor jonge stieren (categorie A-R3) quasi gelijk bleven. Voor België vinden wij enkel voor de overeenkomstige kwaliteit van koeien dit beeld terug, maar zeker niet voor de overige (= meerderheid van de) productie. Zo kenden de mannelijke dikbillen een gestage prijsdaling, zodat de prijspiek opgebouwd in de loop van 2003 eind 2004 reeds volledig was weggeveegd. Daarbij komt nog dat het beëindigen van het stelsel van de slachtpremie voor volwassen runderen tegen het einde van 2004 een extra slachtaanbod veroorzaakte (gevolgd door een schaarser aanbod begin 2005). De Belgische marktprijzen voor slachtkalveren kenden in 2004 een opvallend egaal verloop, weliswaar op een hoog gemiddeld prijspeil. AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID 79

81 SCHAPENVLEES Zowel het Vlaamse als Waalse Gewest hebben beslist de ooienpremie vanaf 2005 volledig te ontkoppelen en te integreren in de bedrijfstoeslagen. In 2004 heeft de Commissie de wijze van beheer van de preferentiële invoercontingenten grondig gewijzigd. In de plaats van het systeem van invoercertificaten kwam het "TAXUD"-beheer, een systeem dat het directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie beheert en gesteund is op het principe "wie eerst komt, eerst maalt". Dit betekent een gevoelige vereenvoudiging op administratief vlak, maar anderzijds vermindert het de mogelijkheden voor het opvolgen van de handelsstromen. De gemiddelde marktprijs voor de zware lammeren in de Europese Unie bleef in 2004 op nagenoeg hetzelfde peil als in Dat was ook in België het geval. AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID VARKENSVLEES De situatie op de Europese varkensmarkt was eind 2003 zeer ernstig te noemen. Teneinde de dalende prijs van varkensvlees te stoppen heeft de Commissie met ingang van 22 december 2003 EU-steun voor particuliere opslag van varkensvlees geïntroduceerd. Hierop volgend besliste de Commissie om met ingang van 27 januari 2004 tijdelijk exportrestituties in te stellen voor de uitvoer van verse of bevroren varkenskarkassen en delen. De particuliere opslag van varkensvlees heeft een gunstig effect gehad op de varkensmarkt. In de EU werden voor ton contracten aangevraagd, voor ton contracten afgesloten en werd ton opgeslagen. In België werden voor ton contracten aangevraagd, voor ton contracten afgesloten en werd ton opgeslagen. Vanaf 5 februari 2004 werd de steun voor particuliere opslag beëindigd. De instelling van exportrestituties heeft alvast geleid tot een gevoelige stijging van de vraag naar exportcertificaten. Met ingang van 15 maart 2004 zijn de exportrestituties voor vers en bevroren varkensvlees opnieuw op nul gebracht. Alleen voor bereidingen bleven ze bestaan. Mede als gevolg van deze maatregelen zijn de Europese en de Belgische marktprijzen voor varkenskarkassen gunstig gaan evolueren in De hogere varkensprijs zorgde voor een hogere kostprijs voor de verwerkende industrie en dus een slechtere exportsituatie. Op 12 juni werden de restituties voor bereidingen van varkensvlees verhoogd met 5%.

82 EIEREN EN PLUIMVEE De eiersector kende in 2004 een zeer slechte marktsituatie. Vanaf april zijn de prijzen in vrije val naar beneden gegaan. Ondanks deze lage prijzen besliste het beheerscomité de restituties niet op te trekken. Omwille van deze lage eierprijzen liep de export naar derde landen immers goed. AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID België heeft in april 2004 bij de Commissie een dossier ingediend over broedeieren. Bedoeling was om voor broedeieren een financiële compensatie te kunnen uitbetalen aan de producenten getroffen door de uitbraak van vogelpest in België (2003). Toen werden broedeieren gekanaliseerd naar de verwerkende industrie (in plaats van te moeten worden vernietigd). Bij Verordening (EG) 1499/2004, gewijzigd bij Verordening (EG) 1896/2004, keurde de Commissie een marktmaatregel goed waarbij België naargelang de categorie broedeieren een steun mag verlenen om een deel van het economische verlies te compenseren. De steun varieert van 0,081 euro tot 0,265 euro per broedei, en hangt samen met het feit of het een broedei van een leg-, vlees- of vermeerderingsras betreft. Het plafond aan broedeieren waarvoor schadevergoeding mag worden uitbetaald, komt ongeveer overeen met de helft van het totale aantal broedeieren dat tijdens de vogelpestcrisis verwerkt is. Er werd gestart met een onderzoek of het Sanitair Fonds de schade geleden voor de overige 50% van de broedeieren kan vergoeden. Ook hiervoor moet de Commissie toestemming geven. In 2004 waren de prijzen voor vleeskippen redelijk goed. Na het slechte jaar 2002, was 2004 net als 2003 een vrij gunstig jaar. Gedurende een paar maanden werd de restitutie op hele kippen verhoogd omwille van de slechtere exportsituatie naar met name het Midden-Oosten BIJENHOUDERIJ In het kader van Verordening (EG) 797/2004 betreffende de maatregelen ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt, heeft België een nationaal programma ingediend voor de periode De Europese Commissie heeft dit programma goedgekeurd. De financiële tussenkomst van de EU bedraagt maximaal euro per jaar.

83 3 3.5 ZEEVISSERIJ De cel Zeevisserij heeft als opdracht het continue opvolgen van het gemeenschappelijke visserijbeleid, voornamelijk het markt- en prijsbeleid, het quotabeheer, de visserijstatistieken, in het bijzonder het dagelijkse beheer ervan verzekeren en veilig stellen. Dit omvat zowel de voorbereiding als de deelname aan de verschillende raadswerkgroepen, visserijraden als beheerscomités. Daarnaast zorgt de cel Zeevisserij voor de coördinatie op nationaal niveau van de controle op de uitvoering van de bepalingen vervat in het gemeenschappelijke visserijbeleid. Tevens voert de cel Zeevisserij de controles uit op Vlaams niveau, zowel op zee als in de haven. Ten slotte volgt de cel Zeevisserij het Vlaamse structuurbeleid in de visserij op als gevolg van de gewijzigde Europese regelgeving. AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID TOEGANG TOT DE VISGRONDEN Vanaf het visseizoen 2004 werd de nieuwe regeling tot het beheer van de visserij-inspanning in de westelijke wateren, zijnde de wateren ten zuiden en ten westen van het Verenigd Koninkrijk van toepassing. De visserij-inspanningszones werden hertekend en vallen nu samen met de grenzen van de i.c.e.s.-gebieden. Een gevoelige zone, ten zuiden van Ierland, waar strengere normen gelden, werd afgebakend en komt in de plaats van de Ierse box, die alle wateren rond Ierland omvatte. Daar nieuwe gebieden werden afgebakend en de definitie van een zeedag werd bijgesteld, dienden de maximale niveaus van de visserij-inspanning per zone eveneens vastgesteld te worden (Verordening (EG) 1415/2004). Gebaseerd op de referentieperiode kreeg België 8,20 miljoen kw-zeedagen in de westelijke wateren toegewezen. In het verleden diende de Commissie de lidstaten op verzoek extra kw-zeedagen ter beschikking te stellen zolang quota voor handen waren. Dit is niet langer het geval. Het gesloten gebied in de Ierse Zee was met het oog op de bescherming van de paaiende kabeljauw opnieuw van toepassing in de periode 14 februari april HERSTELPLANNEN Als gevolg van de benarde situatie van de kabeljauwbestanden in de Noordzee, Ierse Zee en Westelijk deel van het Engels Kanaal werd een nog strengere communautaire dagenregeling per type vistuig ingesteld. Voor 2004 konden de boomkorvaartuigen in bedoelde gebieden nog maximaal 14 dagen per maand aanwezig zijn. In Vlaanderen werd een beheersperiode van 11 maanden ingevoerd, zodat de betrokken

84 3 vaartuigen wat flexibeler konden werken (154 dagen in 11 maanden). Transfer van dagen werd verboden. De Raad van december 2004 besliste om het aantal communautaire dagen in de kabeljauwherstelgebieden verder te reduceren tot 13 dagen per maand voor de boomkor. Daarnaast werd overeengekomen om in het westelijk deel van het Engels Kanaal met het oog op het herstel van tong een communautaire dagenbeperking in te stellen van 20 dagen per maand voor de boomkor. Enkel de vaartuigen die in de referentieperiode aldaar gevist hebben, kunnen in 2005 via speciale visdocumenten in deze wateren vissen QUOTA QUOTABEHEER Ondermeer als gevolg van de flauwe toestand van de kabeljauw- en heekbestanden evolueerden de quota 2004 voor meerdere soorten in dalende zin en dit onder meer als gevolg van het principe van de gemengde visserij op demersale soorten. De mogelijkheid om via de quotaflexibiliteit, 10% van bepaalde analytische visbestanden over te dragen naar het volgende visseizoen werd optimaal benut. Dit resulteerde vooral in extra tong in de Noordzee, het Kanaal en Keltische Zee. Anderzijds werden de tongquota ten zuiden van Ierland en de Ierse Zee als gevolg van marginale overbevissing in 2003 gekort. Er werd 25 maal tot quotaruil met andere lidstaten overgegaan teneinde een ruimer effectief quotum van doelsoorten tong en schol te verwerven, eventuele overbevissingen weg te werken en een optimale efficiëntie van de vloot te garanderen! Zodoende nam het initiële quotum van tong en schol resp. met 18% en 25% toe. Voor kabeljauw omvatte de toename zelfs 88%. Teneinde een maximale vangstspreiding over het visseizoen na te streven, werden de vangsten van tong, schol en kabeljauw beperkt. Het maximale aantal vaartdagen per schip werd vastgesteld op 260 dagen. De visserij op een 12-tal visbestanden diende in de loop van het visseizoen gesloten te worden. Het betrof voornamelijk perifere bestanden, o.a. de tong ten zuiden van Ierland, die reeds gesloten werd op 20 maart Op 6 december werd de visserij op schol en zeeduivel in de Noordzee gesloten en medio december ging het Bristol Kanaal dicht voor tong en schol. In 2004 werd de quota tong en schol voor 100% benut. Voor kabeljauw was dit 95%. Ook van de duurdere en gegeerde niet-doelsoorten zoals tarbot en griet zijn de quota nagenoeg voor 100% benut, terwijl quota van zeeduivel, langoustines en haring werden ingeruild voor quota van doelsoorten (tong, kabeljauw en schol). AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID TOEWIJZING MAXIMALE VANGSTHOEVEELHEDEN PER KW Ten behoeve van de bescherming van het kleine vlootsegment wordt het Noordzeetongquotum reeds jarenlang verdeeld naar de vlootsegmenten toe op basis van historische rechten. De groepsquota worden naar de individuele vaartuigen toe verdeeld in functie van het motorvermogen. Dit met dien verstande dat het vaartuig de toegekende hoeveelheden voor een bepaalde periode kan benutten. Onbenutte hoeveelheden komen in de pool terecht voor herverdeling in een volgende periode. Ingeval van overbevissing worden de overschreden hoeveelheden, verhoogd met een penalisatie, afgetrokken van de toegekende hoeveelheden in een volgende periode. Gedurende 2004 werd het principe van vangstbeperkingen op reisniveau via de formule dagvangstbeperking maal aantal vaartdagen van die reis in het betrokken gebied, vervangen door toegekende hoeveelheden op vaartuigniveau in functie van het motorvermogen. De segmentsquota werden hierbij op historische vangstratios bepaald. Deze aanpak werd in 2004 toegepast op Noordzeeschol, tong Bristol Kanaal en kabeljauw in de westelijke wateren.

85 TONG GOLF VAN GASCOGNE Deze visserij werd op Vlaams niveau opengesteld voor een 20-tal vaartuigen vanaf 1 juni Voor de eerste maand werd een hoeveelheid van 15 kg tong per kw toegekend. De geïnteresseerde rederijen dienden zich per aangetekend schrijven kenbaar te maken. Ingeval van teveel inschrijvingen zou geloot worden. De vaartuigen die op de lijst met een specifieke visvergunning voor de Golf van Gascogne terechtkwamen, dienden 2 kg tong Bristol kanaal per kw in te leveren REGIONALE ADVIESRADEN Bij besluit van de Raad van 19 juli 2004 werd een kader tot oprichting van regionale adviesraden (RAC s) ten behoeve van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) aangenomen. Aldus kunnen een zevental RAC's opgericht worden. Voor Vlaanderen zijn de Noordzee RAC, operationeel vanaf 1 november 2004 en de in oprichting zijnde RAC Noordwestelijke wateren belangrijk. De regionale adviesraden worden geleid door belanghebbenden. Het uitvoerend comité omvat maximaal 24 leden, waarvan twee derden de visserijsector in ruime zin vertegenwoordigen, een derde van de leden bestaan uit vertegenwoordigers van milieuorganisaties, consumenten, sportvissers en aquacultuur. Iedere betrokken lidstaat heeft minstens 1 vertegenwoordiger van de vangstsector. De RAC's kunnen op eigen initiatief of op verzoek advies verlenen over het GVB. AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID MARKTBELEID De aanvoer in eigen havens verbeterde met 4% tot ton. De aanvoer in vreemde havens verzwakte met 6% tot ton. De totale omzet omvatte 87 miljoen euro (- 1%), daarvan werd 9 miljoen euro verwezenlijkt in vreemde havens (- 10%). De tongomzet vertegenwoordigde 38 miljoen euro. De algemene gemiddelde prijs daalde met 4% tot 3,55 euro per kg. De ter interventie aangeboden hoeveelheden visserijproducten liepen met één derde terug tot 300 ton, zijnde 1,5% van het aanbod in eigen havens CONTROLE In uitvoering van de EU-bepalingen werden 22 VMS-installaties (Vessel Monitoring System) aan boord van vissersvaartuigen geplaatst. Immers alle vaartuigen van meer dan 15 m lengte over alles dienden op 1 januari 2005 uitgerust te zijn met VMS. De gehele Belgische vloot, op 3 eenheden na, is aldus voorzien van VMS. Wat de routinematige controleactiviteiten betreft, die zowel fysieke controles aan land (vismijnen, viswinkels en dergelijke meer) in de havens (vissersvaartuigen) en op zee (visserijactiviteiten) als administratieve controles omvatten, werden volgende resultaten geboekt. Tabel 48: Controleactiviteiten Controleactiviteit Aantal controles in vismijnen Aantal controles op andere locaties Aantal op zee gecontroleerde vissersvaartuigen (samen met de marine) Aantal visueel gecontroleerde vissersvaartuigen (vanuit de lucht) Tijdens die controles stelden de visserijcontroleurs in totaal 46 processen-verbaal op en gingen over tot de in beslagname van kg vis. Op zee werden bovendien 7 inbreuken geverbaliseerd.

86 FINANCIERINGSINSTRUMENT VOOR DE ORIËNTATIE VAN DE VISSERIJ (FIOV) Het Comité van Toezicht in het kader van het Programma Visserij buiten doelstelling 1 is tweemaal bijeengekomen. In dit comité zetelen vertegenwoordigers van de beide gewesten en van de Europese Commissie alsook een onafhankelijke evaluator. Het Comité heeft in hoofdzaak de voortgangsstaat van het programma behandeld en de daaraan verbonden financiële implicaties. In 2004 werden 2 betalingsaanvragen gericht aan de Commissie teneinde voorgefinancierde FIOV-gelden terug te krijgen. In totaliteit betrof het ,02 euro voor 29 projecten. Het verplichte controlespoor voor het structureel programma visserij werd verder verfijnd. Terwijl de Afdeling Land- en Tuinbouwondersteuningsbeleid de enige beheersautoriteit is voor het Vlaamse gedeelte van het programma treedt ALVB nog enkel op als betalingsautoriteit en verzorgt ze de coördinatie naar de Europese Commissie VLOOTBELEID Eind 2004 werden de visvergunningen van vier vaartuigen ingeleverd als gevolg van een sloopronde. Het aantal vissersvaartuigen kwam daardoor op 123 te liggen. De vlootcapaciteit verminderde met 711 GT en kw. Omdat de onttrokken capaciteit kon genieten van zowel Europese als Vlaamse steun, daalden de referentieniveaus van de vloot tot GT en kw wat overeenstemt met de werkelijke vlootcapaciteit op 31 december Omdat de referentieniveaus werden gerespecteerd, kon de moderniseringsstop van de vloot worden gedeblokkeerd COMMUNAUTAIR VLOOTREGISTER (FRONT - FLEET REGISTER ON THE NET) Met Verordening (EG) 26/2004 werd zowel de inhoud van het communautaire vlootregister als de manier van gegevensoverdracht grondig aangepast. Als principe geldt nu dat elke lidstaat 4 maal per jaar de volledige inhoud van zijn vlootregister aan de Commissie meedeelt, inclusief de voorgeschiedenis tot 1 januari Vanaf de eerste transmissie op 1 september 2004 was het Belgische vlootregister foutenvrij. Vermeldenswaard is ook dat de toegang tot de meeste gegevens betreffende de vaartuigen van alle lidstaten vrij is voor iedereen. AFDELING LANDBOUW- EN VISSERIJBELEID GEGEVENSVERZAMELING (NATIONAL DATA GATHERING PROGRAM) Op basis van Verordeningen (EG) 1543/2000, 1639/2001 en 1581/2004 worden jaarlijks, in samenwerking met en gecoördineerd door het Departement Zeevisserij van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek, een reeks gegevens verzameld, volgens richtlijnen en parameters opgelegd door vermelde wetgeving. De cel Zeevisserij is binnen dit programma verantwoordelijk voor de gegevens betreffende vlootcapaciteit, vangsten, verkoop en economische indicatoren.

87 4 Afdeling Monitoring en Studie 4.1 DE AFDELING MONITORING EN STUDIE, EEN EERSTE BBB- PRODUCT Vlak voor de verkiezingen van 2004 besliste de Vlaamse regering de interimstructuur voor het beleidsdomein Landbouw en Visserij goed te keuren. Naast de oprichting van 4 afdelingen bij de Administratie Beheer en Kwaliteit van de landbouwproductie (ABKL), werd ook de Afdeling Monitoring en Studie (AMS), als nieuwe afdeling van de ALT, opgericht. Deze beslissing kaderde in de uitvoering van het aanvullend regeerakkoord en was ook aanbevolen in het kader van verschillende externe doorlichtingen. De nieuwe afdeling wordt gevormd door het samenbrengen van de Vlaamse onderzoekseenheid voor Landen Tuinbouweconomie (VOLT) (12 personeelsleden), het niet-wetenschappelijk personeel (51) van het Centrum voor Landbouweconomie (CLE), de inschakeling van 5 personeelsleden met wetenschappelijk statuut van het CLE en de 4 landbouwraden en hun 4 ondersteunende medewerkers (8). AFDELING MONITORING EN STUDIE OPDRACHTEN De afdeling krijgt volgende opdrachten: - het analyseren van de impact van het beleid; - het detecteren en analyseren van ontwikkelingen binnen en buiten de landbouw en visserij; - het (laten) realiseren van beleidsrelevante studies; - het trekken, coördineren, pro-actief bewaken en evalueren van de strategische beleidscyclus (voorbereiden regeerakkoord, beleidsnota s en brieven); - het coördineren en opvolgen van wetenschappelijke kennisontwikkeling; - het verzamelen en integreren van beleidsgerelateerde informatie; - het houden van een landbouwboekhouding; - het coördineren en opvolgen van de internationale visieontwikkeling (landbouwraden).

88 OVERGANG PLANMATIG GEORGANISEERD Om de overgang van de verschillende eenheden naar de nieuwe Afdeling Monitoring en Studie zo vlot mogelijk te laten verlopen, werd voor de tweede helft van 2004 een plan van aanpak opgesteld. In dit plan van aanpak is er aandacht voor volgende specifieke punten: - de organisatie van de personeelsoverdracht van een deel van het CLE (wetenschappelijk en administratief personeel), ALT-VOLT en ALVB-landbouwraden. Vooral de personeelsoverdracht vanuit een wetenschappelijke instelling naar een administratie blijkt niet eenvoudig te zijn; - de opmaak van de begroting 2005, met specifiek aandacht voor het ICT-project Landbouwmonitoringsnetwerk; - de interne en externe communicatie over de nieuwe afdeling, in totaal werden 4 nieuwsbrieven aan alle medewerkers gezonden; - de opmaak van de planning 2005 voor de afdeling; - de opmaak van een organisatiestructuur voor de afdeling. De uitvoering van dit plan van aanpak loopt ook nog in 2005 verder STRUCTUUR VAN DE AFDELING MONITORING EN STUDIE Bovenbouw Dataverzameling Rapportering Studie Landbouwraden Provinciale Diensten De cel Dataverzameling staat in voor het verzamelen van de gegevens in het kader van het Landbouwmonitoringsnetwerk. Ook andere relevante data van binnen (vb. ABKL) en buiten (vb. NIS) het beleidsdomein worden door deze eenheid verzameld en statistisch verwerkt. De ICT-databeheerder beheert en ontsluit het geheel van data van de afdeling. Het gaat hier enerzijds om een vast team van deskundigen en medewerkers in buitendienst dat instaat voor de contacten met de landbouwers en anderzijds een hoofddienst voor de coördinatie van het LMN en de ontsluiting van andere data. De cel Rapportering voert de regie bij de uitvoering van de monitoring van de Vlaamse landbouw. Het is belangrijk dat het beleidsdomein weet wat er leeft binnen de sector en zijn omgeving en kan na gaan of het, door de andere diensten uitgewerkte beleid, resultaten oplevert. Deze cel maakt rapporten uitgaande van de gegevens van het Landbouwmonitoringsnetwerk en andere gegevensbronnen en brengt beleidsrelevante kenmerken van de landbouw en haar omgeving en de evoluties en trends in kaart. Zij staat in voor het opmaken van het Landbouwrapport en de periodieke sectorrapporten. De cel Studie staat in voor het leveren van inhoudelijke bijdragen aan beleidsprocessen. De Afdeling Monitoring en Studie rekent het tot haar taken om relevante signalen uit de sector en de maatschappij op te pikken. Ook het verrichten van beleidsverkenningen valt onder deze taak. Deze cel maakt de opzet voor ex-ante en ex-post beleidsevaluaties, begeleidt de uitbesteding van evaluaties en voert ook beleidsevaluaties uit. Verder voert deze cel ook korte opdrachten op politiek gevoelige onderwerpen uit. De Vlaamse Landbouwraden vormen de antennes voor het beleidsdomein in het buitenland. Zij staan in voor de regelmatige rapportering van buitenlandse beleidsaspecten. Zij zullen ook insteken verrichten voor de ontwikkeling van de beleidsvisie op langere termijn. AFDELING MONITORING EN STUDIE 87

89 DIENSTENPAKKET VAN DE AFDELING Vinger aan de pols voor de Vlaamse land- en tuinbouw: - gegevensverzameling op bedrijfsniveau door middel van het Vlaamse Landbouwmonitoringsnetwerk (LMN); - cijfermatige rapportering op sectorniveau; - cijfermatige rapportering op Vlaams niveau; - beleidsrapportering. Beleidsvoorbereidende analyses en evaluaties in verband met: - plattelandsbeleid; - hervorming landbouwbeleid; - problematiek genetische gemodificeerde organismen; - landbouw-milieu aangelegenheden; - ondersteuning bij de opmaak bijdrage aan het regeerakkoord, beleidsnota en brieven; - administratieve vereenvoudiging. Internationale monitoring en rapportering - maandberichten over de toestand van de landbouw in Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Polen, Slovakije, Slovenië, Spanje, Tsjechië en Zweden. AFDELING MONITORING EN STUDIE HET LANDBOUWMONITORINGSNETWERK Met de oprichting van de Afdeling Monitoring en Studie in zicht, werd het project Landbouwmonitoringsnetwerk (LMN) verder afgewerkt. Na een overgangsperiode om van de projectfase naar het operationele vernieuwde land- en tuinbouw boekhoudnet over te gaan, werd eind 2004 het "Landbouwmonitoringsnetwerk" een feit. Tijdens de overgangsfase werden ook veranderingen in ondersteunende processen en werkwijze doorgevoerd. Het Landbouwmonitoringsnetwerk stelt de cel dataverzameling van AMS in staat om de gegevens van het boekjaar 2004 te registeren via het LMN-pakket. Vanaf einde 2005 zullen de eerste LMN-gegevens (boekjaar 2004) beschikbaar komen en als basis kunnen dienen voor de rapporten en studies van de afdeling. Volgend op de analyse van het datamodel van het boekhoudprogramma in 2003, werd begin 2004 het LMN-pakket en een bevragingsdatabank ontwikkeld, getest en geaccepteerd. Ter ondersteuning van de werking van het LMN werden ook nieuwe werkinstructies en invulformulieren opgesteld en werd een heel aantal processen hertekend. Om het geheel van wijzigingen een laatste keer te testen werden piloottesten uitgevoerd waarbij het LMN-pakket en alle gewijzigde documenten en processen getest werden in een normale werksituatie. Na een aantal bijsturingen werd de uitrol voorbereid en werden de medewerkers van de buitendiensten opgeleid in het LMN-pakket, de werkinstructies en invulformulieren. Na de opleidingen en voorbereidingen werd het LMN-pakket in gebruik genomen waarbij tot het voorjaar van 2005 uitgebreide ondersteuning aan de boekhouders werd gegeven om de kwaliteit van de gegevensinbreng van bij de start te verzekeren. Het LMN-pakket, zoals het gebruikt wordt sinds eind 2004, omvat voorlopig enkel de functionaliteiten die nodig zijn om aan gegevensinbreng te doen. De analyse van de voorlopig uit het LMN-pakket geweerde functionaliteiten (berekeningen, controles, uitslag, ) werd eind 2004 gestart. Om eind 2005 bruikbare gegevens te kunnen aanleveren wordt in 2005 verder gewerkt om deze delen in het najaar te kunnen implementeren. Het vroegere boekhoudnet en het huidige landbouwmonitoringsnetwerk was en is sterk in het verzamelen van betrouwbare gegevens over de Vlaamse land- en tuinbouw. Om de gegevenskwaliteit ook in de toekomst te kunnen garanderen en om kwaliteit in de volledige werking van het Landbouwmonitoringsnetwerk te bewaken werden in 2004 de eerste voorbereidende stappen gezet om in 2005 te kunnen starten met de introductie van het kwaliteitsdenken. Het kwaliteitsmodel dat vanaf 2005 toegepast wordt is het Common Assessment Framework (CAF), een kwaliteitsmodel dat ontworpen werd voor de openbare sector en waarbij de kwaliteit van alle aspecten van de organisatie beoordeeld worden.

90 4 4.3 BELEIDSONDERSTEUNING EN STUDIES Op vraag van het beleidsdomein voert de afdeling beleidsondersteunende opdrachten uit. Deze opdrachten hebben een kennisintensief karakter en dragen bij tot een effectieve besluitvorming GGO S: UITWERKING VAN EEN REGELGEVING ROND COËXISTENTIE Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen (ggo s) bepaalt welke procedure gevolgd moet worden indien men in Europa ggo s wil introduceren in het milieu of op de markt wil brengen. De richtlijn werd door de federale overheid omgezet in een KB van 21 februari Artikel 26 bis van deze richtlijn handelt over coëxistentie en stelt dat de lidstaten alle passende maatregelen kunnen nemen om de nietdoelbewuste aanwezigheid van ggo's in andere producten te voorkomen. AFDELING MONITORING EN STUDIE 89 Coëxistentie duidt op het naast elkaar laten bestaan van verschillende productietypes (genetisch gemodificeerde, conventionele en biologische landbouw) binnen de bestaande landbouw. Het aspect van de coëxistentie is, als landbouwaangelegenheid, een Vlaamse bevoegdheid en dient dus te worden geïmplementeerd door het Vlaamse gewest. Om de lidstaten te ondersteunen bij de implementatie van coëxistentie heeft de Europese Commissie op 23 juli 2003 een aanbeveling uitgevaardigd over richtsnoeren voor de ontwikkeling van nationale strategieën en beste werkwijzen ter waarborging van de coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen met conventionele en biologische landbouw. Het opleggen van maatregelen aan de landbouwer, die een genetisch gemodificeerd gewas wenst te telen, om het risico op vermenging van verschillende soorten teelten (ggo, conventioneel en bio) te beperken, zou deel kunnen uitmaken van de coëxistentiereglementering. In april 2004 heeft AMS in samenwerking met een administratieve werkgroep en in opdracht van de minister van Landbouw de studie "Ggo s in Vlaanderen: coëxistentie van verschillende landbouwsystemen" afgewerkt. In navolging van de studie werd door AMS op 18 juni 2004 een studiedag over coëxistentie georganiseerd voor de landbouworganisaties en de landbouw- en leefmilieuadministraties. In november 2004 richtte de minister van Landbouw de vraag aan de landbouwadministratie om een regelgevend kader uit te werken voor coëxistentie in Vlaanderen. AMS kreeg de opdracht een voorontwerp van decreet uit te werken en er werd een administratieve werkgroep opgericht (ambtenaren van ABKL, AMS, CLO) onder voorzitterschap van ABKL. De werkgroep kreeg als taak het voorontwerp van decreet houdende de organisatie van coëxistentie te verbeteren en te vervolledigen.

91 EU-UITBREIDING: IMPACT OP DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW Met de uitbreiding van de EU op 1 mei 2004 zet Europa een grote stap vooruit op vlak van diversiteit. De toetreding van de tien nieuwe landen leidt tot de vorming van een interne markt met 25 lidstaten en 450 miljoen consumenten. Het wegvallen van tariefmaatregelen, quota en handelsbelemmeringen leidt tot een toenemende intracommunautaire handel. AFDELING MONITORING EN STUDIE 90 In samenwerking met VLAM, Export Vlaanderen, de Landbouwraden en enkele professoren werd door AMS nagegaan wat de impact van de EU-uitbreiding op de land- en tuinbouw in Vlaanderen zou kunnen zijn. De uitbreiding wordt niet aanzien als een bedreiging voor de Vlaamse land- en tuinbouw. Zij is in de eerste plaats een voordeel voor de consument. Door de invoering van directe betalingen wordt een stijgende toelevering van granen uit de Oost-Europese lidstaten mogelijk. Anderzijds zal de scharnierfunctie die de Duitse versmarkten vervullen voor de West- en Oost-Europese landbouw de prijsschommelingen van versmarkten kunnen verhogen. De EU-uitbreiding heeft samen met andere hervormingen op Vlaams, Europees of wereldvlak een invloed op de situatie van de Vlaamse land- en tuinbouwers. Deze hervormingen volgen elkaar in een snel tempo op, wat onderzoek op één aspect van verandering op middellange termijn uiteraard verkleurt SUIKERHERVORMING: GEVOLGEN VOOR DE VLAAMSE LANDBOUWER Op 14 juli 2004 kwam er een mededeling van EU-commissaris Fishler over de voorziene hervorming van de Gemeenschappelijke Marktordening voor Suiker aan de Raad en het Europees Parlement. Het voorstel van Fishler ging uit van een vermindering, zowel wat betreft prijzen als wat betreft quota van suiker en suikerbieten. Inzake prijzen omvatten de voorstellen een aanzienlijke verlaging van de institutionele ondersteuningsprijs voor EU-suiker met 37%, de afschaffing van de interventie voor suiker, en de invoering van een referentieprijs. Inzake hoeveelheden wordt in essentie een reductie van de productiequota met 16% voorgesteld. In het najaar van 2004 werd een studie gemaakt in samenwerking met het CLE en ALVB over de gevolgen van de hervorming van het EU-suikerbeleid voor de Vlaamse landbouwer. Bedoeling was: - inzicht te verschaffen in de bestaande marktordening voor suiker; - de gevolgen van de voorstellen van de commissie voor de suikerbietproducenten in te schatten;

92 4 - de mogelijkheden en knelpunten voor bio-ethanol voor boer en beleid in beeld te brengen. In de studie werd met het model SEPALE en data van het CLE-boekhoudnet het verwachte effect op de bedrijfsvoering en het inkomensverlies voor de producenten van suikerbieten berekend. In de verschillende scenario s werden de bietentelers in verschillende mate voor het inkomensverlies gecompenseerd. De compensatie was voorzien via rechtstreekse betalingen die in een gekoppelde of ontkoppelde bedrijfstoeslagregeling werden opgenomen BIOLOGISCHE LANDBOUW: ANALYSE EN EVALUATIE VAN HET OVERHEIDSINSTRUMENT BIOKETENMANAGEMENT Het overheidsinstrument Bioketenmangement (BKM) dat van start ging begin 2002, liep nog tot eind Begin 2004 werd door de Cel Biolandbouw van de ALT aan AMS gevraagd naar aanbevelingen voor het eventueel opnieuw inzetten van dat instrument vanaf Op basis van interviews met een 10-tal betrokkenen uit de sector en een beperkte literatuurstudie werd door AMS geanalyseerd hoe het instrument BKM in de toekomst zou kunnen ingezet worden en wat het dan zou kunnen realiseren. Uit de studie blijkt alvast dat heel wat problemen in de biosector en in de aanpak van de overheid het instrument BKM overstijgen. Nochtans zijn het net deze problemen die veel impact hebben op de werking en het te verwachten resultaat van het BKM. De problemen zijn terug te brengen tot een versnipperde sector en een versnipperde aanpak van de diverse overheden. Een goede omkadering en aansturing van het instrument BKM blijkt dan ook van groot belang. Daarom wordt een volledige integratie van het instrument BKM in Bioforum aanbevolen. Dat moet leiden tot een meer gerichte en onderbouwde aanpak door het BKM. Een integratie van het BKM in Bioforum houdt eveneens in dat Bioforum zich verder ontwikkelt en aanspreekpunt wordt voor de ganse sector. Momenteel zijn bijvoorbeeld de distributiesector en heel wat landbouworganisaties geen lid van Bioforum. Nochtans zijn dit belangrijke actoren die sterk kunnen bijdragen in de groei van de biologische landbouw ONTWIKKELING EN UITBREIDING VAN DE MODULERINGSTOOL SELES AFDELING MONITORING EN STUDIE 91 Het Europees landbouwbeleid heeft de laatste jaren een grondige hervorming ondergaan. Zoals andere economische activiteiten wordt ook landbouw beïnvloed door veranderende beleidsmaatregelen. Niet alleen het landbouwbeleid is hierbij van belang, maar ook maatregelen die andere beleidsdomeinen nemen, onder meer op het vlak van milieu en ruimtelijke ordening, kunnen een invloed hebben. Over de mogelijke impact van die verschillende beleidsmaatregelen kan vaak niet zo veel gezegd worden. Dit is des te jammer wanneer men belang hecht aan de kwaliteit van het beleid en wanneer men wenst rekening te houden met de verzuchtingen in de maatschappij. Om enigermate tegemoet te komen aan deze leemte werd op vraag van het beleidsdomein een simulatiesoftware ontwikkeld. Het voordeel van dit soort software (ook gekend als het SELES-model) is dat het in staat is om, gegeven een aantal aannames, een cijfermatige inschatting te maken van de evolutie van de landbouwproductie en de milieudruk ten gevolge van die beleidsaanpassingen. Geenszins is het hierbij de bedoeling toekomstvoorspellingen te maken, maar wel om mogelijke toekomstbeelden te ontwikkelen afhankelijk van beleidskeuzes en -ontwikkelingen in de beleidsexterne omgeving. Dit wordt vormgegeven in verschillende "scenario s", wat eigenlijk verzamelingen zijn van consistente aannames. Aldus wordt het enigszins mogelijk om de mogelijke impact van het beleid op voorhand "af te toetsen" aan de doelstellingen ervan. Het beschikken over zo n instrument is één zaak, ermee kunnen werken een andere. Vandaar dat de administratie de nodige stappen heeft ondernomen om over de noodzakelijke know-how, middelen en mensen te beschikken om de impact van maatregelen op landbouw in te schatten overeenkomstig de beleidsnota van de minister.

93 HERVORMING VAN HET GLB: VOORSTELLEN VOOR IMPLEMENTATIE VAN CROSS COMPLIANCE IN VLAANDEREN AFDELING MONITORING EN STUDIE De raad van landbouwministers van de Europese Unie bereikte op 26 juni 2003 een akkoord over een grondige hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Centraal in de hervorming staat de ontkoppeling van de subsidies van de omvang van de productie. De nieuwe subsidies worden dus losgekoppeld van de productie maar tegelijk worden ze vastgekoppeld, ditmaal aan een aantal maatschappelijk ingegeven randvoorwaarden (de cross compliance) aan dewelke de landbouwer moet voldoen vooraleer hij Europese inkomenssteun kan verkrijgen. Deze randvoorwaarden hebben betrekking op voedselveiligheid, dierenwelzijn, diergezondheid, gewasbescherming en milieu. Indien de landbouwer niet voldoet krijgt hij, afhankelijk van de ernst van het tekort, een vermindering van zijn inkomenssteun. Op vraag van de minister van Landbouw werd door AMS een inventaris van de vereisten inzake cross compliance opgemaakt. Na voorlegging van deze inventaris kwam de vraag naar verdere concrete uitwerking van deze voorwaarden in overleg met de betrokken administraties zodat de Administratie Beheer en Kwaliteit van de Landbouwproductie (ABKL) van start kon gaan met de implementatie. Hiervoor werd er overleg en samenwerking opgestart tussen de ambtenaren van verschillende afdelingen. Ook het beleidsdomein Leefmilieu werd betrokken. Deze aanpak resulteerde in een rapport met een overzicht van de voorgestelde normen en beheerseisen en van de te ondernemen stappen bij concrete implementatie. Aan de hand van dit rapport werd er door ABKL, ALVB en het kabinet meermaals overleg gepleegd met de landbouworganisaties en teruggekoppeld naar de betrokken administraties. Na politieke consensus kon uiteindelijk de implementatie door ABKL starten. Een verdere uitbreiding van de cross compliance is voorzien voor 2006 en

94 BLAUWE DIENSTEN: LANDBOUW EN WATER, EEN TOEKOMSTVERKENNING VOOR VLAANDEREN In de komende jaren wordt het platteland van Vlaanderen geconfronteerd met de uitvoering van enkele ingrijpende beleidsopgaven op het vlak van water. Hieronder valt de realisatie van het decreet Integraal Waterbeheer waardoor er overstromingsgebieden zullen worden afgebakend ten voordele van de beheersbaarheid van waterlopen en het vermijden van overstromingen. Daarnaast worden er in het kader van datzelfde decreet kwaliteitsdoelstellingen uitgewerkt voor zowel oppervlaktewater als grondwater. Dit zal resulteren in vernieuwde normen op vlak van verontreiniging door nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen en andere. AFDELING MONITORING EN STUDIE 93 Landbouw als grote ruimtegebruiker en als één van de bronnen van vervuiling, zal dus rekening moeten houden met de evoluties rond waterbeheer. Het is aan de landbouwsector om zo goed mogelijk met deze evoluties om te gaan. Als er enkel gefocust wordt op de overlast die deze wetgeving rond waterbeheer met zich meebrengt, zal er voor landbouw weinig meerwaarde uit te halen zijn. Als er echter ook rekening gehouden wordt met de opportuniteit die dit met zich meebrengt kan het mogelijk zijn dat het ter beschikking stellen van landbouwgronden voor waterberging of het meewerken aan beleidsdoeleinden van waterbeheer gezien wordt als een dienst aan de gemeenschap. Deze zogenaamde blauwe diensten kunnen kaderen in een verbreding van de landbouw: van enkel productiegerichtheid naar dienstverlening aan de maatschappij. Blauwe dienstverlening kan één van de nieuwe landbouwproducten van de toekomst worden. In de AMS-nota worden eerst de interacties van landbouw met water en de huidige beleidsinitiatieven op dat vlak op een rij gezet. Vervolgens wordt een verkenning gedaan van de toekomst voor blauwe diensten binnen een duurzame Vlaamse landbouw. Hiervoor is nagegaan wat blauwe diensten juist zijn, hoe vraag en aanbod ontstaan, wie deze diensten eventueel kan vergoeden en hoe deze diensten best opgezet worden. Tenslotte worden aanbevelingen voor Vlaanderen geformuleerd.

95 BIOBRANDSTOFFEN: VERKENNING VAN KANSEN EN BEDREIGINGEN VOOR DE VLAAMSE LANDBOUW De Europese Unie heeft verschillende stappen gezet om de reductiedoelstellingen van het Kyotoprotocol te behalen. Eén van de pijlers is het bevorderen van het gebruik van biobrandstoffen in het verkeer. In de Europese strategie voor een continue energievoorziening (het Groenboek) wordt als doel gesteld om in de sector van het wegvervoer conventionele brandstoffen tegen 2020 voor 20% te vervangen door alternatieve brandstoffen. Om deze doelstelling te bereiken werden onder andere 2 richtlijnen goedgekeurd: - Richtlijn 2003/30/EG van het Europese Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen in het vervoer; - Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit. AFDELING MONITORING EN STUDIE 94 Naast de reductie van de milieu-impact van voertuigbrandstoffen en de vermindering van energieafhankelijkheid, bieden biobrandstoffen ook opportuniteiten voor economische ontwikkelingen. Voor wat betreft de landbouwsector is het van belang de kansen en bedreigingen voor de landbouwer, die de productie en het gebruik van biobrandstoffen voor het transport bieden, op tijd in te schatten. In opdracht van de minister van Landbouw heeft AMS in samenwerking met ALVB en de Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie (ANRE) een verkennende studie gemaakt. Voor de landbouwer is de markt voor biobrandstoffen interessant, omdat er een alternatief afzetkanaal gecreëerd wordt voor bepaalde gewassen. Het meest interessante alternatief voor de landbouwer is de productie van pure plantaardige olie (PPO) door het persen van koolzaad, waarbij hij een deel van de olie kan gebruiken als brandstof voor zijn tractoren. De meest voor de hand liggende gewassen zijn verder momenteel koolzaad, voor de productie van biodiesel als alternatief voor diesel, en granen of suikerbieten, voor de productie van bio-ethanol als alternatief voor benzine. In de studie werd berekend dat om te voldoen aan een gebruik van 2% biobrandstoffen tegen 2005, zoals is vooropgesteld in Richtlijn 2003/30/EG, er in België ongeveer ha koolzaad nodig is of ha tarwe ofwel ha suikerbieten. Ter vergelijking: volgens het NIS was er in ha koolzaad, ha tarwe en ha suikerbieten. Het is echter niet de bedoeling op louter 1 gewas te focussen. Er zijn evenwel enkele belangrijke knelpunten, zoals de hoge productiekost. Een verlaging van accijnzen op biobrandstoffen is daarom noodzakelijk. Daarbij is een uniform en consistent beleid op nationaal en Europees niveau van belang om de investeerders over de streep te trekken. Ook dient er op wettelijk vlak een kwaliteitsnorm te komen voor deze brandstoffen en moeten de Europese richtlijnen nog omgezet worden in nationale regelgeving. Tenslotte moet er rekening gehouden worden met concurrentie uit derde landen, zoals Brazilië, dat bio-ethanol erg goedkoop kan produceren en exporteren. Belangrijke troeven die we in Vlaanderen, dankzij haar geografische ligging, hebben, zijn de uitgebreide agro-voedingsindustrie en de technologische kennis. Het is van belang dat er continu gezocht wordt naar nieuwe generaties biobrandstoffen op basis van o.a. hout en organische afvalstromen uit de landbouw, waar het energetische rendement hoger is. AMS zal het thema blijven opvolgen en binnen het beleidsdomein met alle betrokken afdelingen afstemmen, zodat de geïnteresseerde boer maximaal gebruik kan maken van de geboden mogelijkheden inzake investeringssteun en vorming.

96 4 4.4 RAPPORTERING OVER DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW Binnen de beleidscyclus is het belangrijk dat het beleidsdomein weet wat er leeft binnen de sector en zijn omgeving en kan nagaan of het uitgewerkte beleid de gewenste resultaten oplevert. Daarom stelt AMS zelf rapporten op uitgaande van de gegevens van het Landbouwmonitoringsnetwerk en andere gegevensbronnen en brengt beleidsrelevante kenmerken van de omgeving en de evoluties en trends in kaart. Het belangrijkste voorbeeld hiervan is het "Landbouwbeleidsrapport 2003", dat op vraag van de Minister en in samenwerking met andere afdelingen van het beleidsdomein werd opgesteld. Daarnaast verleent AMS ook haar medewerking aan andere vormen van rapportering buiten het beleidsdomein, zoals het milieurapport (MIRA) en de Vlaamse regionale indicatoren (VRIND). In het kaderstuk De Vlaamse landbouw in 2004 volgt een korte beschrijving van hoe de landbouw er anno 2004 uitziet 3. AFDELING MONITORING EN STUDIE 95 3 Bronnen: NIS, NBB, CLE, MIRA-T, VRIND

97 4 DE VLAAMSE LANDBOUW IN 2004 AFDELING MONITORING EN STUDIE 96 Het totale landbouwareaal blijft de jongste jaren constant en beslaat een oppervlakte van ruim hectare. Weiden, grasland en voedergewassen maken ruim de helft uit van het areaal, wat niet verwonderlijk is gezien de belangrijke rol die de veeteelt speelt binnen de Vlaamse landbouw. De akkerbouw neemt 36% van de beschikbare oppervlakte in, met als belangrijkste teelten granen, aardappelen en suikerbieten. De tuinbouw legt beslag op 8% van het areaal. Hiervan wordt ruim de helft gebruikt voor de groenteteelt en een derde voor de fruitteelt. Het aantal runderen in Vlaanderen is sinds 1990 gevoelig gedaald tot dieren. Deze daling is ondermeer te wijten aan een sterke daling van het aantal melkkoeien als gevolg van de invoering van de melkquota en een stijging van de productiviteit. De diverse maatregelen inzake mestverwerking en de stimulans tot inkrimping van de varkensstapel, door middel van een stopzettingsdecreet, zorgden de laatste jaren voor een sterke terugval in het aantal varkens. Het aantal varkensbedrijven is sinds 1999 met meer dan een kwart afgenomen en op de bedrijven bevinden er zich in 2004 ongeveer varkens. De spectaculaire afname in 2003 van het aantal dieren in de pluimveesector, ten gevolge van de vogelpestepidemie, werd voor een groot deel terug goedgemaakt, waardoor er in 2004 ruim stuks pluimvee zijn. Het aantal land- en tuinbouwbedrijven is de jongste jaren sterk teruggelopen. In 2004 zijn er bijna bedrijven in Vlaanderen, een derde minder dan in Het zijn vooral de kleinere bedrijven of bedrijven zonder familiale opvolger die verdwijnen ten koste van de grotere bedrijven. Hierdoor nemen de grotere bedrijven in aantal, oppervlakte en veebezetting toe. Sinds 1992 steeg de gemiddelde bedrijfsoppervlakte dan met meer dan de helft tot 17,9 hectare. De scheidingslijn tussen de wegkwijnende en groeiende groep bedrijven ligt bij een bedrijfsoppervlakte van om en nabij de 30 ha. In 2003 bedraagt de totale productiewaarde van de Vlaamse land- en tuinbouw 4,58 miljard euro. De veruit belangrijkste sector is de veehouderij, met 57% van de totale omzet in de land- en tuinbouw. De tuinbouw en de akkerbouw zijn goed voor respectievelijk één derde en 10% van deze omzet. Deze verhoudingen weerspiegelen zich duidelijk in het intermediair verbruik van de land- en tuinbouw in 2003: bijna de helft van het intermediair verbruik gaat naar voeders en stro, terwijl energie, dat vooral binnen tuinbouw een belangrijke factor is, ruim 10% van het totale verbruik voor zich neemt. Globaal gezien, maar vooral wat dierlijke producten betreft, wordt door België in 2003 meer uitgevoerd dan ingevoerd, wat resulteert in een positieve handelsbalans voor agrarische producten van 1,24 miljard euro. Op wereldniveau is België met een uitvoer van 21,48 miljard euro de zesde grootste uitvoerder van landbouwproducten op wereldvlak (WHO). In totaal zijn in 2003 iets meer dan mensen tewerkgesteld in de Vlaamse landen tuinbouw. Dit komt overeen met ruim voltijdse arbeidskrachten. 70% van de bedrijven zijn beroepsbedrijven met minstens 1 voltijdse arbeidskracht. Het gemiddeld landbouwinkomen (exclusief de tuinbouw) per arbeidseenheid wordt voor 2003 geraamd op euro, een toename van 12% tegenover De waarde van de post subsidies verminderd met taksen bedraagt ongeveer 19% van het globale arbeidsinkomen. Vlaanderen telt voedingsbedrijven (bakkerijen, brouwerijen, conservenindustrie, ). De voedingsindustrie vormt momenteel de belangrijkste industriële sector in Vlaanderen op het vlak van de tewerkstelling met werknemers. Wanneer men de belangrijkste vormen van milieudruk uit de landbouw vergelijkt met de economische activiteit, met name de bruto toegevoegde waarde, spreekt men van een de eco-efficiëntie van de sector. Behalve voor de erosiegevoeligheid van het landgebruik namen de belangrijkste vormen van milieudruk de laatste jaren af.

98 4 Er zelfs een absolute ontkoppeling tussen de landbouwactiviteit en de meeste drukindicatoren (verzurende emissie, energieverbruik, emissie van broeikasgassen, vermestende emissie en milieudruk door gewasbeschermingsmiddelen). Dit betekent dat ondanks een toename van de bruto toegevoegde waarde, de totale milieudruk afneemt. Vlaanderen kent in 2004 in totaal 231 bedrijven die op biologische wijze telen, samen goed voor bijna hectare. Dit is een afname van het biologische areaal met 6,5%. Biologische landbouw maakt nog 0,5% uit van het totale landbouwareaal. Van het totale areaal biologische landbouw wordt het grootste deel ingenomen door akkerbouw (1.402 ha), met maïs, triticale en grasklavers als belangrijkste gewassen. In de dierlijke productie neemt het aantal dieren in 2004 toe met 38%. Dit moet enigszins genuanceerd worden vermits het aantal stuks pluimvee en varkens een sterkere invloed hebben op de cijfers dan de andere diercategorieën. Dat er geen sprake is van groei in de biologische sector is wellicht te wijten aan het feit dat de vraag bij de consumenten niet (meer) stijgt. En waar dat eventueel wel het geval is, zijn de huidige afzetstructuren er onvoldoende op voorzien. Aan de basis van het landbouwbeleid ligt het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU, dat steunt op twee pijlers. De eerste pijler wordt volledig gefinancierd door het Europees Oriëntatie en Garantie Fonds (EOGFL) en omvat de rechtstreekse inkomenssteun aan akkerbouwers en veetelers, quotaregelingen voor melk en suiker, prijsgaranties en exportsubsidies. In 2003 werden er aanvragen goedgekeurd, wat overeenkomt met een uitbetaling van 190 miljoen euro. Iets meer dan 43% van het totaal uitbetaalde bedrag komt ten goede aan de plantaardige sector en gaat bijna volledig naar de steun voor de akkerbouwgewassen (graan, maïs). De dierlijke sector sectie vlees is goed voor ruim 54% van de steun. Slechts 2% van het totaal uitbetaalde bedrag gaat naar de dierlijke sector sectie melk. De tweede pijler omvat het plattelandsbeleid. De Europese plattelandsverordening is verder uitgewerkt in het Vlaams programma voor plattelandsontwikkeling (PDPO), dat de boer en tuinder stimuleert om verder te gaan dan de goede landbouwpraktijk. Deze pijler moet Vlaanderen voor 50 tot 75% zelf financieren. Voor de gehele programmaperiode worden de totale overheidsuitgaven (Vlaams en EU) geraamd op zo n 505 miljoen euro. Vanaf 2002 komt de uitvoering van het programma goed op gang, met in 2002 en 2003 telkens zo n 77 miljoen euro aan uitgaven. Iets meer dan de helft (54%) van het PDPO-budget gaat naar de steunmaatregelen in uitvoering bij het Vlaams Landbouw Investeringsfonds (VLIF). Ongeveer 20% van het PDPObudget gaat naar specifieke agromilieumaatregelen (beheersovereenkomsten, bebossing landbouwgrond) die een milieu- en natuurvriendelijkere landbouw stimuleren. Ook de uitgaven voor agromilieumaatregelen nemen toe naar het einde van de programmeringsperiode. Tot slot komen ook de maatregelen rond geïntegreerd plattelandsbeleid vanaf 2004 op kruissnelheid. Het gaat hierbij om hoeve- en plattelandstoerisme, dienstverlenende instanties voor basiszorg, dorpsvernieuwing en milieubehoud. AFDELING MONITORING EN STUDIE 97

99 4 ENERGIE AFDELING MONITORING EN STUDIE 98 Energie is een 'hot' item in de landbouw: liberalisering van de energiemarkt, warmtekracht-koppeling-certificaten, windturbines, mestverwerking, rationeel energiegebruik, gesloten energiestromen, hernieuwbare energiebronnen,... De landbouwers raken steeds meer betrokken bij het energievraagstuk. Het gebruik van energie zorgt immers op twee manieren voor druk op het milieu. Enerzijds is de voorraad fossiele brandstoffen eindig en kan de consumptie ervan leiden tot uitputting van de natuurlijke hulpbronnen. Anderzijds gaat het gebruik van energie gepaard met het uitstoten van verontreinigende gassen, zoals broeikasgassen, waarvan CO 2 het belangrijkste is. Maar ook uit economisch perspectief kunnen energiebesparende maatregelen of de productie van hernieuwbare energie renderen voor de landbouwer (bron: achtergronddocument MIRA-T 2004, landbouw en visserij). De landbouw- en zeevisserijsector gebruikte in Vlaanderen, anno 2003, amper 2% van het bruto binnenlands energiegebruik of 29,6 Peta-Joule. Daarvan neemt de glastuinbouw 63% voor zijn rekening, de intensieve veeteelt 14%, de graasdierhouderij 4%, de akkerbouw en zeevisserij elk 7 %, de vollegrondstuinbouw 3% en de blijvende teelten 1%. Tegenover 1990 is het energiegebruik met 5% gedaald, terwijl het totale energiegebruik in Vlaanderen in diezelfde periode nog met 37% gestegen is. De daling is voornamelijk te wijten aan de energiebesparende maatregelen in de glastuinbouw, zoals controle van kierverliezen, jaarlijks reinigen van het glas, optimale regeling van de ketel en van het klimaat in de serre. Ook de overschakeling naar minder vervuilende energiebronnen, zoals aardgas, speelt een grote rol. Binnen de intensieve veehouderij heeft de daling van de veestapel een daling in het energiegebruik tot gevolg gehad. In het energiebeleid van de Vlaamse regering worden subsidies en sensibiliseringsacties voorzien voor een aantal energiebesparende maatregelen. Het landbouwklimaatactieplan (VOLT, 2003), dat kadert binnen het Vlaams klimaatbeleidsplan met voorstellen om aan de Kyotodoelstellingen te voldoen, geeft een overzicht van lopende maatregelen en te ondernemen acties rond energiegebruik in de landbouw. In 2005 wordt binnen het beleidsdomein het nieuwe actieplan opgesteld dat loopt over de periode De mogelijke bijdrage van de landbouw voor een rationeel energiegebruik bestaat in de eerste plaats uit allerlei energiebesparende maatregelen, ten tweede is er de productie van hernieuwbare energie of van grondstoffen hiervoor. Er zijn verschillende pistes mogelijk: het inplanten van windturbines in agrarisch gebied, het gebruik van zonneenergie, het gebruik van de vrijgekomen warmte bij energieverbranding door middel van WKK-installaties, energieproductie in kassen, het produceren van energie of warmte uit organisch afval of uit energieteelten en het produceren van teelten voor non-food toepassingen, waaronder energie. Vanuit het beleidsdomein wordt er dan ook actief ondersteuning verleend op verschillende manieren. Via de demonstratieprojecten worden nieuwe technieken voor de productie van hernieuwbare energie aan het grote publiek kenbaar gemaakt en via vormingsdagen en cursussen leert de landbouwer meer over de teelt en de verwerking van biomassa en de mogelijke steun die verleend kan worden. Tevens kent het VLIF een toelage toe tot 40% voor energiebesparende investeringen. Het actieplan glastuinbouw zoekt een oplossing om meer glastuinbouwbedrijven aan te sluiten op het aardgasnetwerk zodat het emissievriendelijke aardgas kan gebruikt worden als energiebron in kassen. Ook wordt er zo snel mogelijk werk gemaakt van de omzetting van de Europese regelgeving naar een Vlaams uitvoeringsbesluit betreffende de steun voor energiegewassen. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan het optimaal benutten en op elkaar afstemmen van de verschillende wetgevingen die toelaten om steun te verlenen aan energievriendelijke maatregelen. De landbouwer moet immers maximaal gebruik kunnen maken van de bestaande steunmaatregelen.

100 5 Directoraat-generaal 5.1 PLATTELANDSONTWIKKELING UITVOERING VAN HET VLAAMS PROGRAMMERINGSDOCUMENT VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING Het Vlaams Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling (PDPO) geeft uitvoering aan de tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Het programmasecretariaat dat is aangesteld voor de dagelijkse opvolging en ondersteuning en voor de administratieve contacten met de diensten van de Europese Commissie maakt deel uit van het Directoraat-generaal. Het programma is opgebouwd uit een waaier van maatregelen (bv. investeringen, vestiging van jonge landbouwers, agro-milieumaatregelen, steun aan verwerking en afzet, horizontale provinciale plattelandsprogramma s). Het beheer van de maatregelen is in handen van de landbouw en leefmilieu administraties. Het programma kent, na de moeilijke start in 2000, nu een vrij stabiel verloop. Dit blijkt ook uit de bestedingscijfers. Er werd namelijk 84,54% van de Europese cofinancieringsenveloppe voor Vlaanderen besteed. Naast deze 29,74 miljoen euro aan Europese cofinanciering werd in 2004 ook 46,67 miljoen euro aan Vlaamse middelen uitgegeven aan maatregelen uit het Vlaamse PDPO. DIRECTORAAT-GENERAAL 99 Naar aanleiding van de Mid Term Review van het GLB uit 2003 waarbij het systeem van modulatie (dat is het afromen van middelen uit de eerste pijler van het GLB om deze over te plaatsen naar de tweede pijler van het GLB) werd goedgekeurd, werd in 2004 ook een eerste aanzet gegeven met betrekking tot het opzetten van maatregelen in het programma voor plattelandsontwikkeling die gebruik zouden kunnen maken van deze middelen. Daarbij werd beslist dat deze middelen prioritair zullen worden toegekend aan de implementatie van twee nieuwe Europese maatregelen: voedselkwaliteitsregelingen en voldoen aan normen. De maatregel voedselkwaliteitsregelingen laat toe om steun te verlenen aan producenten die inschrijven op kwaliteitsregelingen waarvoor specifieke productievoorschriften worden opgelegd en die verder voldoen aan een reeks voorwaarden zoals traceerbaarheid, openheid naar alle producenten en controle door een onafhankelijk orgaan. De maatregel voldoen aan normen beoogt dan weer een ondersteuning voor de landbouwer bij de aanpassing aan veeleisende normen die gebaseerd zijn op recente Europese regelgeving.

101 WAT MET PLATTELANDSONTWIKKELING NA 2006? De Europese Commissie maakte bekend dat de nieuwe programmeringsperiode zal lopen van 2007 tot Om een vlotte start te kennen is het echter noodzakelijk dat de Lidstaten tijdig een zicht krijgen op het Europese wetgevend kader. In juli 2004 werd daarom ook het voorstel van de Commissie voor plattelandsontwikkeling voor de nieuwe periode gelanceerd. Dit is natuurlijk slechts een eerste aanzet die verder dient bediscussieerd te worden met alle Lidstaten en waar ook advies dient over ingewonnen te worden bij tal van andere belanghebbenden (bv. het Europees Parlement en NGO s die in relatie staan tot plattelandsontwikkeling). Het voorstel voor plattelandsontwikkeling gaat uit van een nieuwe methodiek. Er zal namelijk ook een verordening komen die richtlijnen vastlegt met betrekking tot de Europese strategie, met andere woorden de Europese Commissie zal de doelstellingen en objectieven inzake plattelandsontwikkeling voor Europa vastleggen in een document. Dit document moet dan als basis dienen voor het opstellen van een nationale strategie per Lidstaat. Door het uitzonderlijke institutionele karakter van België werd wel reeds met de diensten van de Commissie afgesproken dat België twee regionale strategieën kan samenbundelen. Verder heeft de Commissie het kader ook gestroomlijnd in die zin dat alle maatregelen werden ondergebracht in 3 thematische assen: - As 1: bevorderen van de competitiviteit van land en bosbouw door middel van steun voor herstructurering, ontwikkeling en innovatie; - As 2: bevorderen van het milieu en het platteland door middel van steun voor landbeheer; - As 3: bevorderen van de leefkwaliteit in rurale gebieden en aanmoedigen van diversificatie van de economische activiteit. DIRECTORAAT-GENERAAL 100 Bijkomend voorziet het voorstel ook dat Leader, nu een afzonderlijk communautair programma, wordt geïntegreerd in de toekomstige plattelandsontwikkelingsprogramma s als zijnde de 4de of de horizontale as. De Leader aanpak kan dan toegepast worden in één of meerdere assen. Het kader biedt, net zoals in de huidige periode, nog steeds een waaier van maatregelen aan die men kan opnemen in het programma al naar gelang de prioriteiten en de accenten die men wenst te leggen. Net zoals in de vorige periode is de agro-milieumaatregel ook nu weer de enige maatregel die verplicht moet worden aangeboden aan de landbouwers. Voor wat betreft de andere maatregelen zijn er hier en daar enkele wijzigingen ten opzichte van de huidige periode. Voor investeringen en vestiging van jonge landbouwers stelt men bv. voor om enkel te werken via premies en niet via rentesubsidies. Aangezien het natuurlijk nog steeds een voorstel betreft zullen er nog menige discussies volgen en aanpassingen gebeuren alvorens de Lidstaten zich definitief zullen uitspreken over het voorstel. Een discussie die gelijktijdig loopt met de discussie over dit voorstel inzake plattelandsontwikkeling is natuurlijk deze over de financiële perspectieven. De omvang van het beschikbare budget is een elementair element in de besprekingen over de omzetting van het Europese kader in een Vlaams programma voor plattelandsontwikkeling voor PROMOTIE VAN LANDBOUWPRODUCTEN In het kader van de Raadsverordeningen 2702/1999 en 2826/2000 bestaat de mogelijkheid voor beroepsorganisaties tot het bekomen van Europese cofinanciering voor het voeren voor afzetbevorderingsen voorlichtingsacties voor landbouwproducten in landen zowel binnen als buiten de Europese Unie. In 2004 werden onder het Ierse Voorzitterschap van de Raad van Ministers beide Raadsverordeningen gewijzigd door de nieuwe Raadsverordening 2060/2004. Deze herzieningsbesprekingen gebeurden op basis van een verslag van de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van Ministers over de toepassing van beide verordeningen vanaf hun datum van inwerkingtreding tot eind De herzieningen zijn erop gericht de werking van deze afzetbevorderingsregelingen te vereenvoudigen en te verbeteren. Bovenop de in 2002 en 2003 negen goedgekeurde promotieprogramma s die in 2004 verder liepen (zeven programma s voor de binnenmarkt en twee programma s voor derde landen), werden in 2004 onder Verordening 2826/2000 twee nieuwe Vlaamse programmavoorstellen goedgekeurd door de Europese Commissie. In juli 2004 kon een door VLAM ingediend éénjarig voorlichtingsprogramma van start gaan gericht op de Belgische markt. Het betrof de sedert 1 januari 2004 verplicht aan te brengen codes op de

102 5 schaal van consumptie-eieren ter identificatie van de producent en het systeem waarin de legkippen zijn gehouden. Daarnaast selecteerde de Europese Commissie in december 2004 een nieuw programma voor de afzetbevordering van champignons ingediend door de Europese beroepsorganisatie Groupement européen des producteurs champignons die de Belgische, Franse, Italiaanse en Spaanse champignontelers vertegenwoordigt. Dit meerlandenprogramma beoogt onder meer afzetbevorderingsacties op de Belgische markt. 5.3 INSPANNINGEN VAN ALT OVER DE GRENZEN HEEN CONTACTEN MET CENTRAAL- EN OOST-EUROPA De Vlaamse deelstaat kan, voor de haar toegewezen bevoegdheden, een eigen buitenlands beleid voeren. Dit buitenlands beleid ten aanzien van bepaalde landen komt tot uiting in het afsluiten van samenwerkingsakkoorden. Van groot belang zijn hier de samenwerkingsakkoorden met Centraal- en Oost Europa en meer in het bijzonder de overeenkomsten met de laatst toegetreden (1 mei 2004) lidstaten van de Europese Unie (Cyprus, de Tsjechische Republiek, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, de Slowaakse Republiek en Slovenië) en de toekomstige leden Kroatië, Bulgarije en Roemenië. Eén van de bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap is het beleid op het gebied van land- en tuinbouw. Bijgevolg is in al die samenwerkingsakkoorden een hoofdstuk opgenomen met betrekking tot deze regiogebonden materie. Elke bevoegde administratie kan haar materie zelf onderhandelen met de respectievelijke buitenlandse collega s, dit alles onder coördinatie van de administratie Buitenlands Beleid. Nadat een dergelijk akkoord is afgesloten, kan de administratie Buitenlands Beleid het initiatief nemen om een oproep te lanceren voor het starten van projecten aangaande de gebiedsgebonden bevoegdheden. Als reactie op de oproep voor 2004 dienden heel wat Vlaamse promotoren voorstellen in voor het opstarten van projecten. Na grondige beoordeling van deze projecten door de verschillende Vlaamse administraties werden uiteindelijk 39 projecten weerhouden (Bulgarije, Estland, Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Oekraïne, Polen, Roemenië, Russische Federatie, Slowakije, Slowakije, Slovenië, Tsjechië). Om deze geselecteerde projecten te kunnen uitvoeren heeft Vlaanderen zich verbonden tot een totale bijdrage van 2,76 miljoen euro (8,62% meer dan 2003). Nadat de projecten zijn opgestart, staat elke administratie in voor de opvolging van die dossiers die inhoudelijk onder haar bevoegdheid vallen. Specifiek voor de Administratie Land- en Tuinbouw betreft het hier 4 projecten met een gemiddelde duur van 2 à 3 jaar (opgevolgd aan de hand van rapporten en plaatsbezoeken). Het doel van deze projecten is eigenlijk tweeledig. Enerzijds is het de bedoeling om de landen in Centraal- en Oost-Europa de nodige kennis te bezorgen met betrekking tot specifieke landbouwmateries. Op die manier wil men streven naar een snellere aanpassing van die landen aan de kennis en ontwikkeling van West-Europa. Anderzijds is het ook een kennisuitwisseling wat wil zeggen dat de Vlaamse promotoren eveneens op een aantal gebieden meer informatie kunnen verwerven over bepaalde teelten, technieken en/of oplossingen. Binnen het kader van de samenwerkingsprogramma s met Centraal- en Oost-Europa kan elke administratie echter ook zelf actie ondernemen met betrekking tot concretisering van de samenwerking. Het project dat in 2003 werd opgezet rond kennisoverdracht in de sector van de vollegrondsgroenten- en fruitteelt en dat wordt uitgevoerd door de "vzw. Katholieke Hogeschool Kempen" werd in 2004 verder uitgebouwd. De doelgebieden werden geïdentificeerd en er werden reeds acties ondernomen om bepaalde specifieke teelten (bijvoorbeeld aangaande (bloem)kolen) te optimaliseren. DIRECTORAAT-GENERAAL OVER DE EUROPESE GRENZEN De Administratie Land- en Tuinbouw probeert ook een bijdrage te leveren aan het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking van de Vlaamse Regering. Zuid-Afrika wordt hierbij door Vlaanderen als het prioritaire partnerland bij uitstek beschouwd. De strategie bestaat erin op basis van een jaarlijkse consultatieronde bij de Zuid-Afrikaanse partner een lijst op te stellen van mogelijke projecten. Deze projecten worden door de administratie Buitenlands Beleid in overleg met de functionele administraties op hun kwaliteiten getoetst. De lopende projecten voor landbouw zijn het Sustainable Natural Resource Management, de Agricultural Information Centres en de Quantification & Optimisation of Land Use Patterns. Ook naar de toekomst toe zal de samenwerking met Zuid-Afrika op het gebied van landbouw

103 5 zeer belangrijk blijven. Het thema voedsel zou hier de centrale component worden. Net zoals dat bij de projecten van Centraal- en Oost-Europa het geval was heeft de Administratie Land- en Tuinbouw in 2003 een aantal projecten opgestart in enkele landen buiten de Europese Unie en deze werden in 2004 verder uitgewerkt. In de eerste plaats is er een project in Brazilië (met als promotor vzw Wervel en als titel Handel in proteïnerijke producten: Braziliaanse en Vlaamse boeren willen een vinger in de pap ), vervolgens een in Peru (promotor is het Algemeen Boerensyndikaat en het project heeft als titel Vlaamse boeren en Peruaanse campesino s: zo verschillend en toch zo gelijk ) en tenslotte in Zuid-Afrika (promotor is het Vlaams Agrarisch Centrum en de titel van het project is Ontwikkelen van lokale markten en voedselzekerheid ). Einde 2004 werden ook de eerste contacten gelegd voor een klein uitwisselingsproject met mensen van de Chileense organisatie INDAP. Het betreft hier een uitwisseling aangaande kennis over promotie en kwaliteit van voedsel. DIRECTORAAT-GENERAAL 102

104 6 VLAM 6.1 DE WERKING VAN VLAM VLAM staat voor het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing vzw. Het is een privaatrechtelijke organisatie die de afzet van de Vlaamse landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten bevordert in binnen- en buitenland. Opdrachtgever is de Vlaamse overheid en er is een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven. In hoofdzaak wordt het VLAM-promotiebudget samengesteld uit promotiefondsen die geïnd worden bij de verschillende geledingen uit de land- en tuinbouwsectoren en de visserijsector. Ook subsidieert de Vlaamse overheid de algemene werking en sectoroverstijgende en sectorondersteunende promotiewerking van het centrum. Daarnaast is er financiële steun van de Europese Unie voor bepaalde promotieprojecten. Samenwerking met de sector Nauwe contacten onderhouden met de land- en tuinbouwsector en de visserijsector is essentieel voor VLAM. Tien Sectorgroepen met vertegenwoordigers uit de verschillende sectorgeledingen zorgen voor een vlotte samenwerking met de diverse landbouwsectoren. Overkoepelend is er een Raad van Bestuur waarin, naast de voorzitters van de Sectorgroepen, de vertegenwoordigers van de belangrijkste beroepsorganisaties uit de landen tuinbouw, handel en distributie zetelen. Het VLAM-promotiebeleid wordt mede door hen vormgegeven. Tien Sectorgroepen Een horizontaal programma voorziet in afzetbevorderende activiteiten die de land- en tuinbouw en de zeevisserij in hun geheel ten goede komen. Daarnaast beschikt elk van de volgende sectoren over een eigen budget en programma: akkerbouw; groenten en fruit; sierteelt; runderen, kalveren, schapen, geiten en paarden; varkens; pluimvee, eieren en kleinvee; zuivel; zeevisserij; brood en banket; bio-, hoeve- en streekproducten. Know-how In de promotie legt VLAM het accent op kwaliteit en productdifferentiatie. De organisatie heeft ruime ervaring met de realisatie van kwaliteitslabels en systemen van integrale ketenbewaking. Daardoor komen onze Vlaamse producten tegemoet aan nagenoeg alle veeleisende wensen van binnen- en buitenlandse afnemers. Ons land staat bovendien garant voor strenge controles in alle onderdelen van de productie- en commercialisatieketen. Dit biedt de beste garanties voor de klant en de eindverbruiker dat het voedsel veilig is. De kwaliteit wordt gegarandeerd. Vlaanderen bekleedt op dit vlak een voortrekkersrol in Europa. VLAM 103 Promotie binnenland De consument staat centraal in de binnenlandse promotie. Om deze doelgroep krachtdadig te bereiken, maakt VLAM uitgebreid gebruik van de massamedia. Door reclamespots op radio en televisie, in de bioscoop, via publiciteit in kranten en tijdschriften, bereikt de VLAMboodschap miljoenen consumenten. Daarnaast wordt de kwaliteit van de Vlaamse land- en tuinbouwproducten ook onder de aandacht van de verbruiker gebracht in de winkels en in het straatbeeld. Door middel

105 6 van brochures, receptenfolders, kookboeken, affiches, enz. wordt dit bewerkstelligd. Deelname aan (vak)beurzen en tentoonstellingen verhoogt eveneens de uitstraling van de Vlaamse producten. De VLAM-infoshop zorgt voor de verdere doorstroming van promotiemateriaal naar consument en handel. De persdienst ondersteunt de promotie via voorlichting naar de media. Een belangrijk communicatiekanaal is de website de koepelsite van alle VLAM-websites. VLAM 104 Promotie buitenland De promotie in het buitenland is eerder handelsgericht en spitst zich vooral toe op contacten met de distributie. Samen met hen worden winkelacties opgezet om de Vlaamse producten op de voorgrond te plaatsen. De Vlaamse producten meer naambekendheid geven wordt bereikt door inlassingen en redactionele bijdragen in buitenlandse vaktijdschriften. Ook buitenlandse inkopers en traders worden bewerkt. Twee van de belangrijkste afzetmarkten zijn de grootste buurlanden Frankrijk en Duitsland. Voor de exportpromotie naar die twee landen werkt VLAM vanuit een eigen kantoor in Parijs en Keulen. Deze buitenlandse kantoren nemen ook de Zwitserse en de Oostenrijkse markt voor hun rekening. Om ook de andere exportmarkten te bespelen, werkt het centrum vaak samen met Export Vlaanderen. VLAM is voortdurend op zoek naar nieuwe afzetmarkten. Daarom worden regelmatig prospecties uitgevoerd. Ook neemt VLAM deel aan belangrijke internationale voedings- en vakbeurzen. Hiervoor wordt samengewerkt met de exportgerichte beroepsorganisaties en het bedrijfsleven. Trefdagen en Vlaamse weken in het buitenland brengen de Vlaamse producten eveneens voor het voetlicht. De markt bepaalt de koers De promotiecampagnes die VLAM voert, zijn onderbouwd met marktstudies en marktanalyses. Een permanente opvolging van het verbruik bij Belgische gezinnen is een belangrijk instrument voor de binnenlandse promotie. Het promotiebeleid wordt afgestemd op de vraag van de consument, die steeds kwaliteitsbewuster wordt. VLAM stimuleert het streven naar integrale kwaliteitszorg door keurmerken en labels in te voeren. Deze worden geschraagd door gedetailleerde lastenboeken en nauwgezette controles. De gevoerde campagnes worden uitgebreid geëvalueerd en getoetst aan de doelstellingen. Waar nodig worden de campagnes bijgestuurd.

106 6 6.2 HET JAAR 2004 IN VOGELVLUCHT Het Vlaams Parlement keurde op 7 mei 2004 een decreet goed dat van VLAM een extern verzelfstandigd agentschap (EVA) maakt binnen het project Beter Bestuurlijk Beleid. De verdere modaliteiten van samenwerking tussen de Vlaamse overheid en VLAM zullen uitgewerkt worden in een samenwerkingsovereenkomst. Het nieuwe decreet houdt een verruiming van de opdracht van VLAM in: van promotie naar marketing. Ook voedingsinformatie, crisiscommunicatie en kwaliteitsbeheer worden expliciet ingeschreven in de opdracht die VLAM krijgt van de Vlaamse overheid. Wat promotieactiviteiten betreft is de reeks campagnes die VLAM in 2004 voerde opnieuw schier eindeloos. Vaak werd verdergeborduurd op succesvolle thema s, maar uiteraard was er plaats voor herbronning en vernieuwing. Dit leverde nieuwe invalshoeken en een andere aanpak op. Enkele resultaten hiervan zijn de nieuwe kaascampagne Belgische kazen. Zo de streken, zo de kazen., de Nationale Kooktest voor kalfsvlees, de Smaakacademie voor bioproducten en de campagne Mijn tuin, mijn vrijheid voor de tuinaannemers. Er werd opnieuw veel energie gestopt in het beheer en de promotie van kwaliteitslabels en IKB-projecten (Flandria-groenten en -fruit, Meritus-rundvlees, Certus-varkensvlees, Meesterlyck-vleeswaren, IKM voor melk en Belplume voor kip). Bovendien werd voorbereidend werk geleverd om een afdeling kwaliteit op te richten binnen de structuren van VLAM. VLAM mocht in 2004 rekenen op een flinke ondersteuning van Europa ( euro) voor specifieke programma s, wat een aantal extra activiteiten toeliet voor de sectoren groenten en fruit, zuivel, bio en sierteelt. De Vlaamse overheid gaf een subsidie van euro. De bijdrage van het bedrijfsleven bedroeg euro. Dit is slechts een summiere weergave van het activiteitenpakket van Het volledig activiteitenverslag (cdrom) kunt u aanvragen bij de VLAM-persdienst, tel. 02/ of per pers@vlam.be. VLAM Leuvenseplein Brussel - tel. 02/ fax 02/ vlam@vlam.be- VLAM 105

ONDERNEMERSCHAP IN DE LANDBOUW. Agentschap voor Landbouw en Visserij

ONDERNEMERSCHAP IN DE LANDBOUW. Agentschap voor Landbouw en Visserij ONDERNEMERSCHAP IN DE LANDBOUW Agentschap voor Landbouw en Visserij ALV Agentschap voor Landbouw en Visserij Missie Tijdig correct en efficiënt steunmaatregelen uitvoeren om duurzame landbouw te stimuleren

Nadere informatie

Steunmaatregelen van de Staten nr. N 699/00 - België (Vlaanderen) Regeling afbouw varkensstapel

Steunmaatregelen van de Staten nr. N 699/00 - België (Vlaanderen) Regeling afbouw varkensstapel EUROPESE COMMISSIE Brussel, 27-02-2001 SG(2001) D/ 286469 Betreft: Steunmaatregelen van de Staten nr. N 699/00 - België (Vlaanderen) Regeling afbouw varkensstapel Excellentie, Ik heb de eer U ervan in

Nadere informatie

ADMINISTRATIE LAND- EN TUINBOUW

ADMINISTRATIE LAND- EN TUINBOUW ADMINISTRATIE LAND- EN TUINBOUW JAARVERSLAG 2002 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap www.vlaanderen.be/landbouw INHOUDSOPGAVE Voorwoord 4 1 Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) 8 2 Financieringsinstrument

Nadere informatie

VR DOC.1027/2

VR DOC.1027/2 VR 2015 0910 DOC.1027/2 Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het subsidiëren van operationele groepen inzake het Europees Partnerschap voor Innovatie - netwerk voor de productiviteit en duurzaamheid

Nadere informatie

DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ

DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ v.u. Jules Van Liefferinge depotnr. D/2015/3241/316 www.vlaanderen.be/landbouw DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ PRODUCTIEWAARDE, MILJOEN EURO, 2014 overige 167 223 325 512 602 1.460 844 712 355 179 102

Nadere informatie

Documentatie. Varkenshouderij Actueel 2011

Documentatie. Varkenshouderij Actueel 2011 Documentatie De Vlaamse overheid - Dep. Landbouw en Visserij - Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling en het Praktijkcentrum Varkens organiseren de studienamiddagen: Varkenshouderij Actueel 2011 dinsdag

Nadere informatie

Staatssteun / België - Steunnummer N 621/ Steun aan investeringen in de omkaderingssector van land- en tuinbouw

Staatssteun / België - Steunnummer N 621/ Steun aan investeringen in de omkaderingssector van land- en tuinbouw EUROPESE COMMISSIE Brussel, 13-XII-2006 C(2006) 6784 Betreft : Staatssteun / België - Steunnummer N 621/2006 - Steun aan investeringen in de omkaderingssector van land- en tuinbouw Excellentie, Ik heb

Nadere informatie

INNOVATIE IN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW

INNOVATIE IN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW FOCUS INNOVATIE IN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW Resultaten 2017 van het LMN INHOUD 1. Blik op innovatie 2. Innovatie bij Vlaamse landen tuinbouwbedrijven 3. Kenmerken van innoverende bedrijven 4. Besluit

Nadere informatie

nr. 905 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 15 september 2016 aan JOKE SCHAUVLIEGE Hoeveproducten - Ondersteuning

nr. 905 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 15 september 2016 aan JOKE SCHAUVLIEGE Hoeveproducten - Ondersteuning SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 905 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 15 september 2016 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW Hoeveproducten - Ondersteuning Bij het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds

Nadere informatie

Steunmaatregelen van de staten / Nederland Steunmaatregel N 246/2005 houdende wijziging van N 222/2004 Unieke Kansen Regeling en demonstratieprojecten

Steunmaatregelen van de staten / Nederland Steunmaatregel N 246/2005 houdende wijziging van N 222/2004 Unieke Kansen Regeling en demonstratieprojecten EUROPESE COMMISSIE Brussel, 01-07-2005 C (2005) 2457 Betreft: Steunmaatregelen van de staten / Nederland Steunmaatregel N 246/2005 houdende wijziging van N 222/2004 Unieke Kansen Regeling en demonstratieprojecten

Nadere informatie

1 INLEIDING 3 2 WETTELIJKE BASIS 4-7

1 INLEIDING 3 2 WETTELIJKE BASIS 4-7 INHOUD 1 INLEIDING 3 2 WETTELIJKE BASIS 4-7 3 REGELGEVING 8-20 3.1 VLIF- steun aan land- en tuinbouwers 8 3.1.1 Algemene voorwaarden 8 3.1.2 Steunmaatregelen 9 3.1.2.1 Steun aan de vestiging in land- en

Nadere informatie

SALV Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij

SALV Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij SALV Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij ADVIES naschoolse opleidingsinitiatieven in de landbouwsector SALV, 18 januari 2013(nr.2013-01) Contactpersoon SALV: Dirk Van Guyze SALV-advies naschoolse

Nadere informatie

JONGE LANDBOUWERS IN VLAANDEREN

JONGE LANDBOUWERS IN VLAANDEREN JONGE LANDBOUWERS IN VLAANDEREN 2019 DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ Rapport JONGE LANDBOUWERS IN VLAANDEREN www.vlaanderen.be Colofon Samenstelling Departement Landbouw en Visserij Auteur Veerle Vermeyen

Nadere informatie

Vanaf 1 april Nieuwe regeling bedrijfsadvisering in de biologische landbouw

Vanaf 1 april Nieuwe regeling bedrijfsadvisering in de biologische landbouw Vanaf 1 april 2014 Nieuwe regeling bedrijfsadvisering in de biologische landbouw De Vlaamse regering heeft op initiatief van minister-president Peeters een nieuwe regelgeving goedgekeurd die landbouwers

Nadere informatie

Bij dit besluit heeft de Commissie zich gebaseerd op de navolgende overwegingen.

Bij dit besluit heeft de Commissie zich gebaseerd op de navolgende overwegingen. EUROPESE COMMISSIE Brussel, 06-07-2004 C(2004) 2702 Betreft: Steunmaatregelen van de Staten / België (Vlaams Gewest) Steunmaatregel nr. N 183/04 Stopzetting van de productiecapaciteit in de varkens-, de

Nadere informatie

nr. 919 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 3 augustus 2017 aan JOKE SCHAUVLIEGE Landbouwbedrijven - Opstart, stopzetting, overname

nr. 919 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 3 augustus 2017 aan JOKE SCHAUVLIEGE Landbouwbedrijven - Opstart, stopzetting, overname SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 919 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 3 augustus 2017 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW Landbouwbedrijven - Opstart, stopzetting, overname In

Nadere informatie

VR DOC.0369/2BIS

VR DOC.0369/2BIS VR 2017 2104 DOC.0369/2BIS Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de ondersteuning van de verstrekking van groenten, fruit en melk aan leerlingen in onderwijsinstellingen DE VLAAMSE REGERING, Gelet

Nadere informatie

Rapport: duurzaamheid van de Vlaams-Brabantse land- en tuinbouw

Rapport: duurzaamheid van de Vlaams-Brabantse land- en tuinbouw Rapport: duurzaamheid van de Vlaams-Brabantse land- en tuinbouw Economische, ecologische en sociale indicatoren Ine Vervaeke en Jona Lambrechts Inleiding Aanleiding: 20 jaar Vlaams-Brabant Duurzaamheid:

Nadere informatie

In augustus 2013 kwam een nieuwe wijziging. Het bedrag van euro werd verhoogd tot euro.

In augustus 2013 kwam een nieuwe wijziging. Het bedrag van euro werd verhoogd tot euro. SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 579 van ROBRECHT BOTHUYNE datum: 13 juni aan PHILIPPE MUYTERS VLAAMS MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT Winwinlening - Stand van zaken De winwinlening werd in 2006

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 8 december 2000 houdende diverse bepalingen, artikel 4;

Gelet op het decreet van 8 december 2000 houdende diverse bepalingen, artikel 4; 1 Besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 2015 betreffende het combineren van agromilieumaatregelen, beheerovereenkomsten, biohectaresteun en ecologisch aandachtsgebied met toepassing van het Vlaams

Nadere informatie

c) volgens soort investering (dierenwelzijn, biologische landbouw,

c) volgens soort investering (dierenwelzijn, biologische landbouw, SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 212 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 4 januari 2018 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW VLIF-steun - Aanvragen vierde kwartaal 2017 Sinds de hervorming

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 30 maart 2011;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 30 maart 2011; Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het verlenen van subsidies voor boslandbouwsystemen met toepassing van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling voor de programmeringsperiode 2007-2013

Nadere informatie

VR DOC.0752/2BIS

VR DOC.0752/2BIS VR 2018 0607 DOC.0752/2BIS Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 2013 tot toekenning van subsidies aan land- of tuinbouwers voor de diversificatie

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de premiesubsidie voor een brede weersverzekering in de landbouwsector

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de premiesubsidie voor een brede weersverzekering in de landbouwsector Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de premiesubsidie voor een brede weersverzekering in de landbouwsector DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en

Nadere informatie

nr. 241 van ROBRECHT BOTHUYNE datum: 13 januari 2017 aan PHILIPPE MUYTERS Waarborgregeling - Stand van zaken

nr. 241 van ROBRECHT BOTHUYNE datum: 13 januari 2017 aan PHILIPPE MUYTERS Waarborgregeling - Stand van zaken SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 241 van ROBRECHT BOTHUYNE datum: 13 januari 2017 aan PHILIPPE MUYTERS VLAAMS MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT Waarborgregeling - Stand van zaken De Waarborgregeling

Nadere informatie

ADMINISTRATIE LAND- EN TUINBOUW

ADMINISTRATIE LAND- EN TUINBOUW ADMINISTRATIE LAND- EN TUINBOUW JAARVERSLAG 23 www.vlaanderen.be/landbouw INHOUDSOPGAVE Voorwoord. Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling 2-26 (PDPO).. De rol van de Administratie Land- en

Nadere informatie

Rapport: duurzaamheid van de Vlaams-Brabantse land- en tuinbouw

Rapport: duurzaamheid van de Vlaams-Brabantse land- en tuinbouw Rapport: duurzaamheid van de Vlaams-Brabantse land- en tuinbouw Economische, ecologische en sociale indicatoren Ine Vervaeke en Jona Lambrechts Inleiding Aanleiding: 20 jaar Vlaams-Brabant Duurzaamheid:

Nadere informatie

c) volgens soort investering (dierenwelzijn, biologische landbouw,

c) volgens soort investering (dierenwelzijn, biologische landbouw, SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 525 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 3 april 2017 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW VLIF-steun - Aanvragen eerste kwartaal 2017 Sinds de hervorming

Nadere informatie

kredietinstellingen) Overige kapitaaloverdrachten van kredietinstellingen. Totaal voor hoofdstuk

kredietinstellingen) Overige kapitaaloverdrachten van kredietinstellingen. Totaal voor hoofdstuk VLAAMS LANDBOUWINVESTERINGSFONDS (VLIF) Begrotingsaanpassing 2016 ONTVANGSTEN ESR CODE OMSCHRIJVING Laatste HOOFDSTUK 1. Tegemoetkoming van de overheid 46.10 Dotatie KB0-1KDH5AW-IS 68.452 68.452 67.327

Nadere informatie

a) Hoeveel aanvraagdossiers werden in de periode 2009-2014 jaarlijks ingediend voor de Innovatiemezzanine? Over hoeveel ondernemingen gaat het?

a) Hoeveel aanvraagdossiers werden in de periode 2009-2014 jaarlijks ingediend voor de Innovatiemezzanine? Over hoeveel ondernemingen gaat het? SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 702 van WILLEM-FREDERIK SCHILTZ datum: 7 juli 2015 aan PHILIPPE MUYTERS VLAAMS MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT Participatiemaatschappij Vlaanderen - Innovatiemezzanine

Nadere informatie

MAXIMALE RENTABILITEITSOPPERVLAKTEN VOOR DE PERIODE 25/11/ /11/2022

MAXIMALE RENTABILITEITSOPPERVLAKTEN VOOR DE PERIODE 25/11/ /11/2022 //////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// MAXIMALE RENTABILITEITSOPPERVLAKTEN VOOR

Nadere informatie

Bij dit besluit heeft de Commissie zich gebaseerd op de navolgende overwegingen:

Bij dit besluit heeft de Commissie zich gebaseerd op de navolgende overwegingen: EUROPESE COMMISSIE Brussel, 28-03-2003 C(2003) 222 Betreft : Steunmaatregelen van de Staten / België (Vlaanderen) Steunmaatregel nr. N 704/02 Stopzetting van de productiecapaciteit in de pluimvee- en de

Nadere informatie

EUROPEES FONDS VOOR MARITIEME ZAKEN EN VISSERIJ. Belgisch Programma voor de Visserijsector «VOORUITZIEND EN VOORTVAREND»

EUROPEES FONDS VOOR MARITIEME ZAKEN EN VISSERIJ. Belgisch Programma voor de Visserijsector «VOORUITZIEND EN VOORTVAREND» EUROPEES FONDS VOOR MARITIEME ZAKEN EN VISSERIJ Belgisch Programma voor de Visserijsector 2014-2020 «VOORUITZIEND EN VOORTVAREND» MAXIMALE STEUN PER PROJECT (enkel Vlaanderen) - derde aanpassing gecommuniceerd

Nadere informatie

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP 4 JUNI 1999. - Ministerieel besluit betreffende het toepassen van milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden ter uitvoering van de Verordening (EEG) nr. 2078/92

Nadere informatie

Productierekening 2005

Productierekening 2005 Productierekening 2005 December 2006 Els Demuynck Els Bernaerts Jonathan Platteau Beleidsdomein Landbouw en Visserij Afdeling Monitoring en Studie (AMS) Leuvenseplein 4 1000 Brussel De productierekening

Nadere informatie

C86 SLAN6. Zitting december 2005 HANDELINGEN COMMISSIEVERGADERING SUBCOMMISSIE VOOR LANDBOUW, VISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID

C86 SLAN6. Zitting december 2005 HANDELINGEN COMMISSIEVERGADERING SUBCOMMISSIE VOOR LANDBOUW, VISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID C86 SLAN6 Zitting 2005-2006 13 december 2005 HANDELINGEN COMMISSIEVERGADERING SUBCOMMISSIE VOOR LANDBOUW, VISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID Commissievergadering C86 SLAN6 13 december 2005 INHOUD Vraag om

Nadere informatie

Provinciaal impulsreglement voor toekenning van projectsubsidie aan initiatieven binnen de provinciale beleidsdoelstellingen welzijn

Provinciaal impulsreglement voor toekenning van projectsubsidie aan initiatieven binnen de provinciale beleidsdoelstellingen welzijn Provinciaal impulsreglement voor toekenning van projectsubsidie aan initiatieven binnen de provinciale beleidsdoelstellingen welzijn Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen Artikel 1 - De Provincie West-Vlaanderen

Nadere informatie

Toelichting herstructureringsbeleid

Toelichting herstructureringsbeleid Toelichting herstructureringsbeleid ir. Els Goethals Opdracht Vlaamse regering Programmatorische aanpak stikstof VR 23 april 2014 - taken VLM: de VLM de opdracht te geven het herstructureringsprogramma

Nadere informatie

Mest, mestverwerking en wetgeving

Mest, mestverwerking en wetgeving Mest, mestverwerking en wetgeving Harm Smit Beleidsmedewerker Economische Zaken, DG AGRO Inhoud Feiten en cijfers. Huidig instrumentarium. Visie op mestverwerking en hoogwaardige meststoffen Toekomstig

Nadere informatie

Van stal tot akker: de link tussen intensieve veehouderij en akkerbouw

Van stal tot akker: de link tussen intensieve veehouderij en akkerbouw Van stal tot akker: de link tussen intensieve veehouderij en akkerbouw Vakgroep landbouweconomie, Universiteit Gent Overzicht presentatie Belang van sector Situatie Evolutie Uitdagingen Belang agrovoedingscomplex

Nadere informatie

INNOVATIE IN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW

INNOVATIE IN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW FOCUS 2014 INNOVATIE IN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW RESULTATEN 2014 VAN HET LANDBOUWMONITORINGSNETWERK Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij 1. Blik op innovatie 2. Innovatie bij Vlaamse land-

Nadere informatie

VR DOC.0570/2BIS

VR DOC.0570/2BIS VR 2017 0906 DOC.0570/2BIS Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 november 2012 betreffende het verlenen van investeringssubsidies voor culturele infrastructuur

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN MOBILITEIT, OPENBARE WERKEN, VLAAMSE RAND, TOERISME EN DIERENWELZIJN, DE VLAAMSE MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT EN DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW

Nadere informatie

Bedrijfsadvisering in de biologische landbouw. Toelichting landbouwers en land- en tuinbouwscholen

Bedrijfsadvisering in de biologische landbouw. Toelichting landbouwers en land- en tuinbouwscholen Bedrijfsadvisering in de biologische landbouw Toelichting landbouwers en land- en tuinbouwscholen Sedert 1 april 2014 is er en adviseringssysteem in de biologische landbouw in voege gegaan die toelaat

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 10 juli 2018;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 10 juli 2018; Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 februari 2016 houdende vaststelling van de werking en het beheer van het Financieringsinstrument

Nadere informatie

Reglement met betrekking tot het subsidiëren van projecten ter bevordering van een goede studiekeuze in het secundair onderwijs

Reglement met betrekking tot het subsidiëren van projecten ter bevordering van een goede studiekeuze in het secundair onderwijs directie Onderwijs & Vorming Reglement met betrekking tot het subsidiëren van projecten ter bevordering van een goede studiekeuze in het secundair onderwijs Artikel 1 Definities Voor de toepassing van

Nadere informatie

De aanvrager van de renovatiepremie moet voldoen aan een aantal voorwaarden m.b.t.: - inkomen; - woning; - eigendom; - facturen; - aantal aanvragen.

De aanvrager van de renovatiepremie moet voldoen aan een aantal voorwaarden m.b.t.: - inkomen; - woning; - eigendom; - facturen; - aantal aanvragen. VLAAMS PARLEMENT SCHRIFTELIJKE VRAGEN LIESBETH HOMANS VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, INBURGERING, WONEN, GELIJKE KANSEN EN ARMOEDEBESTRIJDING Vraag

Nadere informatie

PDPO II: TERUGBLIK EN STAND VAN ZAKEN. Jules Van Liefferinge 07/11/2013

PDPO II: TERUGBLIK EN STAND VAN ZAKEN. Jules Van Liefferinge 07/11/2013 PDPO II: TERUGBLIK EN STAND VAN ZAKEN Jules Van Liefferinge 07/11/2013 Agenda PDPO II - het origineel Opmaak en goedkeuring Originele maatregelen Originele budgettoewijzing PDPO II doorheen de tijd Allerlei

Nadere informatie

INTERREGIONALE LANDBOUWERS

INTERREGIONALE LANDBOUWERS DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ INTERREGIONALE LANDBOUWERS Campagne 2019 //////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Nadere informatie

Bedrijfsadvisering in de biologische landbouw. Toelichting adviesdiensten

Bedrijfsadvisering in de biologische landbouw. Toelichting adviesdiensten Bedrijfsadvisering in de biologische landbouw Toelichting adviesdiensten Sedert 1 april 2014 is er een nieuw adviseringssysteem in de biologische landbouw van toepassing die toelaat dat landbouwers en

Nadere informatie

c) volgens soort investering (dierenwelzijn, biologische landbouw,

c) volgens soort investering (dierenwelzijn, biologische landbouw, SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 878 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 6 juli 2017 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW VLIF-steun - Aanvragen tweede kwartaal 2017 Sinds de hervorming

Nadere informatie

Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) Brussel, 29 november 2006

Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) Brussel, 29 november 2006 Agentschap voor Landbouw en Visserij Structuur en Investeringen Leuvenseplein 4, 1000 BRUSSEL Tel. 02553 63 10 - Fax 02553 63 05 Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) Brussel, 29 november 2006 Omzendbrief

Nadere informatie

Staatssteun N 462/ Nederland Regeling capaciteitsvermindering zeevisserij in de provincie Flevoland

Staatssteun N 462/ Nederland Regeling capaciteitsvermindering zeevisserij in de provincie Flevoland EUROPESE COMMISSIE Brussel, 18.XI.2005 C (2005) 4567 Betreft: Staatssteun N 462/2005 - Nederland Regeling capaciteitsvermindering zeevisserij in de provincie Flevoland Excellentie, 1. Procedure Deze regeling

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Voorontwerp van decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 31 juli 2017 tussen de Vlaamse

Nadere informatie

Crelan Vertrouwensindex Land- en tuinbouwsector 2015

Crelan Vertrouwensindex Land- en tuinbouwsector 2015 Crelan Vertrouwensindex Land- en tuinbouwsector 2015 Belangrijkste resultaten Het vertrouwen van de landbouwers daalt in België, vooral in de melkveesector. De evaluatie van het financieel resultaat loopt

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 27 maart 2017;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 27 maart 2017; Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 november 2012 betreffende het verlenen van investeringssubsidies voor culturele infrastructuur met bovenlokaal

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Ontwerp van decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 31 juli 2017 tussen de Vlaamse Gemeenschap,

Nadere informatie

FINANCIERINGSINSTRUMENT VOOR DE VLAAMSE VISSERIJ- EN AQUICULTUURSECTOR

FINANCIERINGSINSTRUMENT VOOR DE VLAAMSE VISSERIJ- EN AQUICULTUURSECTOR FIVA FIVA FINANCIERINGSINSTRUMENT VOOR DE VLAAMSE VISSERIJ- EN AQUICULTUURSECTOR ACTIVITEITENVERSLAG 2007 Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij Afdeling Landbouw- en Visserijbeleid Dienst Zeevisserij

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: ontwerpbesluit tot regeling van steun aan projecten van collectief O&O en collectieve kennisverspreiding

Nadere informatie

Het Participatiefonds Vlaanderen biedt vanaf 1 juli 2014 volgende kredietformules aan:

Het Participatiefonds Vlaanderen biedt vanaf 1 juli 2014 volgende kredietformules aan: SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 244 van ROBRECHT BOTHUYNE datum: 15 januari aan PHILIPPE MUYTERS VLAAMS MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT Participatiefonds Vlaanderen - Starteo ParticipatieMaatschappij

Nadere informatie

VR 2015 2509 DOC.0987/2BIS

VR 2015 2509 DOC.0987/2BIS VR 2015 2509 DOC.0987/2BIS Besluit van de Vlaamse Regering betreffende steun aan projecten in het kader van het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds DE VLAAMSE REGERING,

Nadere informatie

DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit

Nadere informatie

Bij dit besluit heeft de Commissie zich gebaseerd op de onderstaande overwegingen.

Bij dit besluit heeft de Commissie zich gebaseerd op de onderstaande overwegingen. EUROPESE COMMISSIE Brussel, 07.XII.2005 C (2005) 5280 Betreft: Steunmaatregelen van de Staten nr. N 491/2005 - Nederland Subsidieregeling sanering glastuinbouwbedrijven in vanuit milieu opzicht kwetsbare

Nadere informatie

nr. 455 van MATTHIAS DIEPENDAELE datum: 3 april 2018 aan PHILIPPE MUYTERS Ecologiepremie+ - Aanvragen 2017

nr. 455 van MATTHIAS DIEPENDAELE datum: 3 april 2018 aan PHILIPPE MUYTERS Ecologiepremie+ - Aanvragen 2017 SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 455 van MATTHIAS DIEPENDAELE datum: 3 april 2018 aan PHILIPPE MUYTERS VLAAMS MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT Ecologiepremie+ - Aanvragen 2017 De Ecologiepremie+

Nadere informatie

2. Hoeveel bedroegen de subsidiabele investeringskosten na toepassing van de normbedragen voor het eerste kwartaal?

2. Hoeveel bedroegen de subsidiabele investeringskosten na toepassing van de normbedragen voor het eerste kwartaal? SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 411 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 28 maart 2018 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW VLIF-steun - Eerste kwartaal 2018 Sinds de hervorming van

Nadere informatie

DE WAALSE LANDBOUW IN CIJFERS

DE WAALSE LANDBOUW IN CIJFERS DE WAALSE LANDBOUW IN CIJFERS Update : Februari 2014 Opmerking Om redenen van administratieve vereenvoudiging berust de enquête van 2011 niet meer op de landbouwers die hebben deelgenomen aan de landbouwtelling

Nadere informatie

Bijzondere projectsubsidies socio-culturele projecten

Bijzondere projectsubsidies socio-culturele projecten Booischotseweg 1 2235 Hulshout Tel: 015 22 40 17 www.hulshout.be hulshout@bibliotheek.be Bijzondere projectsubsidies socio-culturele projecten Artikel 1. Doelstelling en definitie Onder de hierna bepaalde

Nadere informatie

Problematiek varkenshouderij

Problematiek varkenshouderij Problematiek varkenshouderij Vaststellingen Vertrouwensindex Landbouw 2011 van Landbouwkrediet Jozef De Laporte Kenniscenter Landbouw Landbouwkrediet Enquête Landbouwkrediet Berekening vertrouwensindex

Nadere informatie

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. over de uitgaven uit het ELGF. Systeem voor vroegtijdige waarschuwing nr.

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. over de uitgaven uit het ELGF. Systeem voor vroegtijdige waarschuwing nr. EUROPESE COMMISSIE Brussel, 6.2.2018 COM(2018) 70 final VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de uitgaven uit het ELGF Systeem voor vroegtijdige waarschuwing nr. 11-12/2017

Nadere informatie

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX FOCUS 2015 DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX RESULTATEN ENQUÊTE VOORJAAR 2015 INHOUD 1. Vlaamse conjunctuurindex 2. Landbouw 3. Tuinbouw 4. Investeringen 5. Belemmeringen 6. Meer informatie 1. VLAAMSE

Nadere informatie

PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW 2012

PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW 2012 AMS FOCUS 212 PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW 212 Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij 1. Blik op de productierekeningen 2. Productiewaarde 3. Intermediair verbruik 4. Netto

Nadere informatie

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN 59655 GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN VLAAMSE GEMEENSCHAP COMMUNAUTE FLAMANDE MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP Departement

Nadere informatie

Sinds de hervorming van de VLIF-steun worden de dossiers in blokken per kwartaal goedgekeurd. Inmiddels is het derde kwartaal van 2017 afgelopen.

Sinds de hervorming van de VLIF-steun worden de dossiers in blokken per kwartaal goedgekeurd. Inmiddels is het derde kwartaal van 2017 afgelopen. SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 29 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 4 oktober 2017 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW VLIF-steun - Aanvragen derde kwartaal 2017 Sinds de hervorming

Nadere informatie

ADVIES OVER HET VOORONTWERP VAN DECREET TOT BEVORDERING VAN EEN DUURZAME LANDBOUW IN VLAANDEREN

ADVIES OVER HET VOORONTWERP VAN DECREET TOT BEVORDERING VAN EEN DUURZAME LANDBOUW IN VLAANDEREN ADVIES OVER HET VOORONTWERP VAN DECREET TOT BEVORDERING VAN EEN DUURZAME LANDBOUW IN VLAANDEREN Brussel, 12 februari 2003 Advies_duurzame_landbouw_120203 1. INLEIDING De Raad werd op 2 januari 2003 door

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: - Voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie

VR DOC.0282/1BIS

VR DOC.0282/1BIS VR 2017 2403 DOC.0282/1BIS DE VLAAMSE MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE en SPORT NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: - ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het koninklijk

Nadere informatie

De biologische landbouw in 2005

De biologische landbouw in 2005 De biologische landbouw in 25 Februari 26 Vincent Samborski Koen Carels Dirk Van Gijseghem Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Land- en Tuinbouw (ALT) Afdeling Monitoring en Studie (AMS)

Nadere informatie

nr. 780 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 29 juni 2016 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLIF-steun tweede kwartaal 2016

nr. 780 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 29 juni 2016 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLIF-steun tweede kwartaal 2016 SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 780 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 29 juni 2016 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW VLIF-steun tweede kwartaal 2016 Sinds de hervorming van de

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 19.9.2007 COM(2007) 544 definitief VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de ontwikkeling van de uitgaven uit het ELGF Alarmsysteem

Nadere informatie

over de ex-ante-evaluatie Impact hervorming Europees landbouwbeleid op biologische landbouw in Vlaanderen

over de ex-ante-evaluatie Impact hervorming Europees landbouwbeleid op biologische landbouw in Vlaanderen stuk ingediend op 1880 (2012-2013) Nr. 1 21 januari 2013 (2012-2013) Gedachtewisseling over de ex-ante-evaluatie Impact hervorming Europees landbouwbeleid op biologische landbouw in Vlaanderen Verslag

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 28 november 2013 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Inga Verhaert Telefoon: 03 240 52 50 Agenda nr. 5/2 Wijziging subsidiereglement 'Erkenning en

Nadere informatie

De VLAAMSE RAAD heeft aangenomen en Wij, EXECUTIEVE, bekrachtigen hetgeen volgt

De VLAAMSE RAAD heeft aangenomen en Wij, EXECUTIEVE, bekrachtigen hetgeen volgt De VLAAMSE RAAD heeft aangenomen en Wij, EXECUTIEVE, bekrachtigen hetgeen volgt Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 59bis van de Grondwet. Artikel 2 Bij het Ministerie van

Nadere informatie

Steunmaatregel nr. 271/01 - Nederland Investeringspremieregeling Flevoland 2000 (IPR Flevoland 2000)

Steunmaatregel nr. 271/01 - Nederland Investeringspremieregeling Flevoland 2000 (IPR Flevoland 2000) EUROPESE COMMISSIE Brussel, 10.07.2001 SG (2001) D/ 289629 Betreft: Steunmaatregel nr. 271/01 - Nederland Investeringspremieregeling Flevoland 2000 (IPR Flevoland 2000) Excellentie, 1. PROCEDURE Bij brief

Nadere informatie

VR DOC.0161/1

VR DOC.0161/1 VR 2019 0802 DOC.0161/1 DE VLAAMSE MINISTER VAN Mobiliteit, Openbare Werken, Vlaamse Rand, Toerisme en Dierenwelzijn, NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: - Ontwerp van Besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie

Graag wens ik een actuele stand van zaken te verkrijgen met betrekking tot het aanbod van voorzieningen voor ouderen in woonzorgcentra.

Graag wens ik een actuele stand van zaken te verkrijgen met betrekking tot het aanbod van voorzieningen voor ouderen in woonzorgcentra. SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 519 van ELS ROBEYNS datum: 11 mei 2016 aan JO VANDEURZEN VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN Woonzorgcentra Limburg - Bijkomende bedden Aangezien de provincie

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Toekenningsvoorwaarden

Hoofdstuk 2: Toekenningsvoorwaarden REGLEMENT BETREFFENDE DE COFINANCIERING VAN EUROPESE PROJECTEN Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen Inleiding Binnen de perken van de dotatie, die op de goedgekeurde begroting van de provincie Antwerpen voorzien

Nadere informatie

Behoud of verlies van steun bij wijzigingen

Behoud of verlies van steun bij wijzigingen Behoud of verlies van steun bij wijzigingen 1 SITUERING 1.1 WAT? Om investeringssteun of overnamesteun te krijgen, moet worden voldaan aan verschillende voorwaarden. Deze voorwaarden moeten bij investeringssteun

Nadere informatie

PDPO III - maatregelen. Samenwerken i.f.v. VLIF-maatregelen

PDPO III - maatregelen. Samenwerken i.f.v. VLIF-maatregelen PDPO III - maatregelen Samenwerken i.f.v. VLIF-maatregelen Diverse VLIF maatregelen Investeringssteun Overnamesteun Steun aan de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven Steun aan niet-productieve investeringen

Nadere informatie

8.2.7. M09: Oprichten van een producentengroeperingen en organisaties (art. 27)

8.2.7. M09: Oprichten van een producentengroeperingen en organisaties (art. 27) 8.2.7. M09: Oprichten van een producentengroeperingen en organisaties (art. 27) 8.2.7.1. Rechtsgrondslag Binnen M09 'oprichting van producentengroeperingen en -organisaties' wordt één maatregel voorzien:

Nadere informatie

Provincieraadsbesluit

Provincieraadsbesluit 6 e Directie Dienst 61 Welzijn Provincieraadsbesluit betreft verslaggever GEZINSZORG 61/04g/wb-ave-fm/04003 Meerjarenovereenkomst private diensten gezinszorg de heer Jean-Pierre Van Der Meiren De Provincieraad,

Nadere informatie

Steunmaatregel N 51/ Nederland Arbeidsplaatsenpremieregeling Overijssel regionale steun

Steunmaatregel N 51/ Nederland Arbeidsplaatsenpremieregeling Overijssel regionale steun Europese Commissie Brussel, 30-04-2003 C (2003)1214fin Betreft: Steunmaatregel N 51/2003 - Nederland Arbeidsplaatsenpremieregeling Overijssel 2003 - regionale steun Excellentie, PROCEDURE Bij brief van

Nadere informatie

TRANSITIEREGLEMENT VOOR CULTURELE PROJECTEN MET EEN BOVENLOKALE UITSTRALING

TRANSITIEREGLEMENT VOOR CULTURELE PROJECTEN MET EEN BOVENLOKALE UITSTRALING TRANSITIEREGLEMENT VOOR CULTURELE PROJECTEN MET EEN BOVENLOKALE UITSTRALING Versie / 3.01.2018 cjm.vlaanderen.be 1 SITUERING Het decreet van 18 november 2016 houdende de vernieuwde taakstelling en gewijzigde

Nadere informatie

VR DOC.0356/1BIS

VR DOC.0356/1BIS VR 2017 2104 DOC.0356/1BIS DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN BISNOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het

Nadere informatie

c) volgens soort investering (dierenwelzijn, biologische landbouw,

c) volgens soort investering (dierenwelzijn, biologische landbouw, SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 608 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 19 juli 2018 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW VLIF-steun - Aanvragen tweede kwartaal 2018 Sinds de hervorming

Nadere informatie

nr. 688 van HERMES SANCTORUM-VANDEVOORDE datum: 24 mei 2017 aan JOKE SCHAUVLIEGE Landbouwsubsidies - Verdeling over sectoren

nr. 688 van HERMES SANCTORUM-VANDEVOORDE datum: 24 mei 2017 aan JOKE SCHAUVLIEGE Landbouwsubsidies - Verdeling over sectoren SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 688 van HERMES SANCTORUM-VANDEVOORDE datum: 24 mei 2017 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW Landbouwsubsidies - Verdeling over sectoren De subsidies

Nadere informatie

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA (2017/N) Nederland Wijziging van de SDE+-regeling voor steun voor biogas

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA (2017/N) Nederland Wijziging van de SDE+-regeling voor steun voor biogas EUROPESE COMMISSIE Brussel, 10.5.2017 C(2017) 3217 final OPENBARE VERSIE Dit document is een intern document van de Commissie dat louter ter informatie is bedoeld. Betreft: Steunmaatregel SA.46960 (2017/N)

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 20725 24 december 2010 Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie van 16 december 2010,

Nadere informatie

Binnen M09 'oprichting van producentengroeperingen en -organisaties' wordt één maatregel voorzien:

Binnen M09 'oprichting van producentengroeperingen en -organisaties' wordt één maatregel voorzien: M09: OPRICHTEN VAN PRODUCENTENGROEPERINGEN EN -ORGANISATIES (ART. 27) 1. RECHTSGRONDSLAG Binnen M09 'oprichting van producentengroeperingen en -organisaties' wordt één maatregel voorzien: Steun voor oprichting

Nadere informatie

Reguleringsimpactanalyse voor het invoegen van een garantieregeling voor aardwarmteprojecten in de diepe ondergrond.

Reguleringsimpactanalyse voor het invoegen van een garantieregeling voor aardwarmteprojecten in de diepe ondergrond. Reguleringsimpactanalyse voor het invoegen van een garantieregeling voor aardwarmteprojecten in de diepe ondergrond. Gebruik de RIA-leidraad en de RIA-checklist om deze RIA in te vullen. 1 Gegevens van

Nadere informatie

DEEL III.12.A FAI LANDBOUW

DEEL III.12.A FAI LANDBOUW DEEL III.12.A FAI LANDBOUW Deel III.12 van het formulier voor de aanmelding van staatssteun houdt alleen verband met activiteiten inzake de productie, verwerking en afzet van landbouwproducten die binnen

Nadere informatie