Bijlagen Tweede Kamer. 1

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Bijlagen Tweede Kamer. 1"

Transcriptie

1 Bijlagen Tweede Kamer l. VEESLAG. (De vroegere stukken zijn gedrukt onder n. 447 der Zitting ) Inleiding. Nadat het wetsontwerp in de afdeelingen was onderzocht, heeft de Commissie van Voorbereiding aan de Eegeering een verslag doen toekomen, houdende de opmerkingen, waartoe dat afdeelingsonderzoek alsmede de besprekingen in den boezem der Commissie haar aanleiding hadden gegeven. Dat verslag werd door de Eegeering schriftelijk beantwoord. Van den inhoud der gewisselde stukken wordt hieronder mededeeling gedaan. Daarbij is hetgeen aan het verslag der Commissie is ontleend door V. en hetgeen tot het antwoord der Eegeering behoort door A. aangeduid. De Eegeering zond bij haar schriftelijk antwoord aan de Commissie een Nota van Wijzigingen en een Gewijzigd Ontwerp van wet in. Deze stukken worden tegelijk met dit Verslag aan de Kamer overgelegd. Algemeene beschouwingen. 1. V. Verscheidene leden verklaarden het zeer te betreuren, dat het bij dit wetsontwerp aan het oordeel der Kamer onderworpen tarief reeds bij Koninklijk besluit is ingevoerd. Naar de meening dezer leden is het aan ernstigen twijfel onderhevig, of de wet van 17 Mei 1934 tot instelling, afschaffing, verhooging of verlaging van invoerrecht op korten termijn wel bedoeld is voor algemeene herzieningen van het tarief, als waarvan hier sprake is. Het wilde hun voorkomen, dat, de woorden der genoemde wet mogen een toepassing als de thans gegevene mogelijk maken, de strekking dier wet geen verdere was dan het scheppen van de mogelijkheid, noodig gebleken wijzigingen van bepaalde tariefposten in te voeren vóórdat die den nu eenmaal eenigszins langen weg der wetgeving hebben afgelegd. Andere leden meenden deze zienswijze met nadruk te moeten bestrijden. Deze leden waren van oordeel, dat de Eegeering met betrekking tot de invoering van het nieuwe tarief bij Koninklijk besluit niet het minste verwijt kan treffen. Integendeel werd, naar zij opmerkten, de vermelde machtigingswet juist goeddeels met het oog op de toen te verwachten technische herziening ingediend. Bij de behandeling van het ontwerp dier wet is dat ook uitdrukkelijk tot uiting gekomen. Weder andere leden, onder wie er waren, die in elk geval de hanteering van de meergenoemde machtigingswet ten aanzien van een ontwerp als het onderhavige allesbehalve fraai achtten, verklaarden te begrijpen, dat de Eegeering handelde gelijk zij deed. De ervaring, met de Omzetbelasting opgedaan, zal ongetwijfeld haar overtuiging nog hebben versterkt, dat regelingen als deze op zeer korten termijn moeten worden ingevoerd, wil niet een belangrijk nadeel voor den fiscus ontstaan. A. De Eegeering kan zich geheel aansluiten bij die leden, welke van oordeel zijn, dat toepassing van artikel 1 van de wet van 17 Mei 1934 (SiaaUblad n. '260), met betrekking tot de onderhavige technische herziening van het tarief van invoerrechten, strookt met de bedoeling van dat artikel. Zooals in de vierde alinea van de Memorie van Antwoord in zake bet ontwerp van wet tot instelling, afschaffing, verhooging of verlaging van invoerrecht op korten termijn (Gedrukte Stukken, Zitting , Stuk n. 6) is vermeld, beoogt het bij genoemd artikel 1 voorgestelde om voor het vervolg te voorkomen, dat een met het oog op de belangen van 's Eijks Schatkist noodzakelijke tariefswijziging eerst geruimen tijd na haar totstandkoming baten gaat afwerpen, doordat aan den vooravond van die totstandkoming voorraden, dikwijls voldoende voor de behoeften van ettelijke maanden, tegen het lagere tarief worden ingevoerd. Deze bedoeling voor oogen houdende is hetgeen de in de eerste alinea van 1 aan het woord zijnde leden slechts mogelijk achten ten aanzien van bepaalde tariefsposten, toch van ten minste even groot belang ten aanzien van een geheele tariefherziening. Deze herziening werd aan het Ministerie van Financiën voorbereid, toen het ontwerp voor de bovengenoemde wet van 17 Mei 1934 aan de Tweede Kamer der Staten Generaal ter overweging werd aangeboden. Inderdaad is artikel 1 dier wet juist in de eerste plaats geschreven met het oog op de invoering van deze tariefherziening, welke invoering anders ook niet meer tijdig genoeg had kunnen plaats hebben om de tijdelijke tariefverhoogingen en opcenten, die uiteindelijk op 1 Juli 1934 vervielen, op te vangen. Het motief vermeld in den laatsten volzin van deze paragraaf heeft, zooals uit het bovenstaande reeds blijkt, hier mede gegolden. 2. V. Voor verscheidene leden was het een groote teleurstelling, dat de Eegeering gemeend heeft het algemeene tarief voor afgewerkte producten op 12 pet. te moeten stellen. Deze leden hadden indertijd de instelling van een commissie ter voorbereiding van een technische herziening van de Tariefwet met instemming begroet, omdat zij verwachtten, dat het brengen van een grooter aantal artikelen onder de werkingssfeer van het tarief van invoerrechten het mogelijk zou maken het algemeene tarief te verlagen. Instede daarvan wordt het tarief thans van 10 op 12 pet. gebracht. De leden, hier aan het woord, vroegen zich af, of boven hetgeen thans wordt voorgesteld zelfs het laten voortbestaan van den ouden toestand, met tijdelijke handhaving van de 30 opcenten op artikelen, welke niet ook hier te lande gefabriceerd worden, niet de voorkeur zou hebben verdiend. Door de verhooging van het algemeene tarief aldus deze leden wordt weder een stap verder gezet op den weg van nationale afzondering, hetgeen allerminst bevorderlijk is aan een verbetering van den economischen wercldtoestand. Ons tarief van invoerrechten is nu in luttele jaren van 5 pet. tot 12 pet. opgevoerd. In de Memorie van Toelichting moge de nadruk worden gelegd op de fiscale strekking van deze nieuwe verhooging, niet ontkend kan worden, dat het tarief, zooals het thans luidt, een beschermende werking van ver gaande boteekenis heeft. Trouwens in de genoemde Memorie doet ook de Eegeering zelf bij meer dan één post een beroep op de beschermende werking van het recht, dat wordt voorgesteld. Fiscale en beschermende werking zijn ook bij de invoerrechten niet van elkander te scheiden. Vrijwel elk invoerrecht werkt eenigszins beschermend. Naarmate het tarief hooger wordt opgevoerd, wordt de bescherming sterker. Andere leden konden zich met deze zienswijze niet vereenigen. Deze leden wezen er op, dat men zich ook hier moet hoeden voor onjuist generaliseeren. Inderdaad kan een tarief van 12 pet. voor bepaalde producten een zekere protectie inhouden. Daarmede houdt ook de op eenige plaatsen in de Memorie van Toelichting gedane mededeeling in zake de beschermende werking van het te heffen recht verband. Echter kan niet in het algemeen gezegd worden, dat een tarief van 12 pet. een protectionistisch karakter draagt. Of een heffing meer of minder beschermend werkt, hangt van allerlei omstandigheden af, welke voor de onderscheidene artikelen zeer verschillend kunnen zijn. In zeer vele gevallen wordt het verhoogde recht niet door de verbruikers in het binnenland betaald, doch neemt de buitenlandsche leverancier dat geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening. Wilde men aan ons tarief inderdaad een Handelingen der Staten Generaal. Bijlagen

2 algemeen beschermend karakter geven, clan zou men, gelijk reeds in vele andere landen is geschied, tot het heffen van aanzienlijk hoogere rechten moeten overgaan. Dat het nieuwe tarief niet tot de geduchte bezwaren zal leiden, blijkt, naar de hier aan het woord zijnde leden opmerkten, ook wel uit de omstandigheid, dat niet geconstateerd is kunnen worden, dat de invoering van de tijdelijke opcenten, waardoor ons tarief voor bepaalde artikelen tot een niet onbelangrijk percentage werd opgevoerd, tot een prijsopdrijving van beteekenis aanleiding heeft gegeven. Ook waren er leden, die het betreurden, dat de tijdsomstandigheden tot een verhooging van het tarief van invoerrechten nopen, doch met dankbaarheid erkenden, dat de Begeering in haar voorstellen gematigd gebleven is en geen principicele wijziging in onze handelspolitiek heeft trachten te brengen. Gaarne zouden deze leden vernemen, hoe het staat met het verdrag van Genève, voorbereid te.ouchy, dat bij de gedachtenwisseling over de laatstelijk in onze invoerrechten aangebrachte wijziging zulk een groote rol heeft gespeeld. Is vroegen zij dat verdrag ten doode opgeschreven? Of kan daarvan nog eenige verwachting voor de toekomst worden gekoesterd? Eenige dezer leden achtten het noodzakelijk met klem tegen een verder gaande verhooging van de invoerrechten te waarschuwen. Sommige andere leden daarentegen hadden met leedwezen geconstateerd, dat niet verder is gegaan dan tot een technische herziening van het tarief met overwegend fiscaal karakter. Naar do meening dezer leden ware, mede gelet op de daling der gooderenprijzen, de invoering van een invoerrecht van 15 pet. op alle eindproducten alleszins gemotiveerd geweest. Deze leden wezen op andere landen, die alle veel hoogere invoerrechten hebben dan Nederland. Eenige leden zouden nog verder gegaan wenschen te zien. Zij bepleitten de invoering van een algemeen invoerrecht op afgewerkte producten van 20 pet. A. Naar aanleiding van hetgeen in deze paragraaf van het verslag der Commissie is opgemerkt moge de Begeering hier nogmaals uitdrukkelijk op den voorgrond stellen, dat de onderhavige herziening in beginsel alleen een fiscale strekking heeft en geenszins beoogt om de tot nu toe gevolgde tariefpolitiok in een protectionistische richting te leiden. Zooals ook in de Memorie van Toelichting werd uiteengezet gaat het om een behoud van inkomsten voor de Schatkist en niet om een vermeerdering van inkomsten. Bij de overweging van de vraag hoe dit zou kunnen worden bereikt, is gebleken, dat dit niet mogelijk was door met behoud van een algemeene heffing van 10 pet. voor de eindproducten een grooter aantal artikelen onder de werkingssfeer van het tarief van invoerrechten te brengen. Het aantal artikelen immers waarop een nieuw invoerrecht zou kunnen worden gelegd was niet onbeperkt en bij de hoogte van het te heffen invoerrecht dient men rekening te houden met den aard van de nieuw te belasten goederen. Waar in liet bestaande tarief in beginsel de goederen, welke door den particulier worden gebruikt, waren belast, moesten de nieuwe objecten worden gezocht in de grondstoffen, halffabrikaten en bedrij fshulpmiddelen. Het behoeft geen betoog, dat hierop niet zonder meer een invoerrecht van 8 of 10 pet. kon worden gelegd, doch dat de heffingen op de hiertoe behoorende goederen binnen matige grenzen gehouden moesten worden. Dit bracht echter mede, dat het op te vangen verlies, dat de Schatkist door het afschaffen van de in 1 der Memorie van Toelichting genoemde inkomsten zou lijden, alleen door belasting van tot nu toe vrije goederen niet was te dekken, zoodat daarnaast een verhooging van de bestaande rechten noodzakelijk was. Uit het vorenstaande moge blijken, dat de leden die verwachtten, dat het algemeene tarief zou kunnen worden verlaagd, teleurgesteld moesten worden. Wat de vraag betreft of boven hetgeen thans wordt voorgesteld het laten voortbestaan van den ouden toestand, met tijdelijke handhaving van de 30 opcenten op artikelen, welke niet ook hier te lande gefabriceerd worden, niet de voorkeur zou hebben verdiend, is de Begeering van oordeel, dat die ontkenkend moet worden beantwoord, reeds op grond van de historie van het tot stand komen van het onderwerpelijke ontwerp. Het ontwerp immers tot heffing van opcenten op de invoerrechten (Gedrukte Stukken , n. 142) leidde in de beide Kamers der Staten-Generaal tot uitvoerige beschouwingen, welke aanleiding hebben gegeven tot wijziging van het oorspronkelijk voorstel, welk gewijzigd voorstel tenslotte de sanctie der Staten-Generaal heeft verkregen. Dit is echter niet geschied dan na de uitdrukkelijke verklaring van den toenmaligen Minister van Financiën, dat bij aanneming van het ontwerp zoodra mogelijk een Commissie zou worden ingesteld, die een technische herziening van het tarief van invoerrechten op korten termijn zou voorbereiden. Voorts zouden, ook al waren de 30 opcenten op sommige invoerrechten gehandhaafd, toch nieuwe bronnen gezocht zijn moeten worden ter vervanging van de op 1 Juli 1934 mede vervallen 20 en 15 accijnsopcenten voor suiker en bier, tenzij men ook deze opcenten, in strijd met hetgeen vroeger in uitzicht was gesteld, had willen behouden. Met betrekking tot de opmerkingen van die leden, welke een algemeen tarief van 15 of zelfs 20 pet. op alle eindproducten wenschelijk achten, moge de Begeering er op wijzen, dat, al moge onder bepaalde omstandigheden een dergelijke invoerrecht voor sommige goederen aanvaardbaar zijn, een zoo hooge heffing als algemeen invoerrecht op alle afgewerkte producten, in een fiscaal tarief, niet verantwoord is. De nog veel hoogere heffingspercentages in de buitenlandsche tarieven hebben dan ook in den regel een uitgesproken beschermend en slechts bijkomstig een fiscaal karakter. In verband met de in deze paragraaf ten aanzien van het verdrag van Ouchy gestelde vragen, moge er op worden gewezen, dat de gedachte, die aan bedoeld verdrag ten grondslag ligt, nog steeds juist geacht moet worden; alleen is zij onder de huidige omstandigheden niet tot verwezenlijking te brengen. 3. V. Indien het nieuwe tarief in het algemeen op de voorgestalde hoogte gehandhaafd zou blijven, zouden sommige leden aan dat tarief gaarne een tijdelijk karakter zien gegeven. De geldigheidsduur daarvan zou dan bijv. op 3 of 5 jaar kunnen worden gesteld. Geschiedt dit niet, dan zullen zij, wier bedrijven door het tarief worden beschermd, zich geheel naar de heffing van 12 pet. gaan voegen en zal dat percentage later zeer moeilijk weder kunnen worden verlaagd. Zelfs is het te eeniger tijd opkomen door de hierbedoelde ondernemers voor de invoering van een nog hooger tarief in het geheel niet denkbeeldig. Is de verhooging van de invoerrechten slechts tijdelijk, dim worden zij gedwongen met de mogelijkheid eener verlaging rekening te houden. Dit denkbeeld werd bestreden door verscheidene andere leden, die er op wezen, dat de belangen van de industrie medebrengen, dat het peil der invoerrechten zoo constant mogelijk is. Naar de meening dezer leden is het juist een groot voordeel van deze algemeene herziening, dat er nu eens voorloopig een eind komt aan de herhaalde wijziging van de invoerrechten, welke in de laatste jaren te constatceren viel. In het bijzonder voor een land als Nederland, dat veel grondstoffen moet invoeren, is een voortdurende onzekerheid met betrekking tot het tarief een ernstig bezwaar. Daarbij komt, dat ook theoretisch het geven van een tijdelijk karakter aan het nieuwe tarief volkomen onjuist is. Dat in dezen crisistijd tijdelijke maatregelen worden genomen om te grooten invoer te kunnen tegengaan en tijdelijke monopolierechten worden geheven, is begrijpelijk. Het element van ongewisheid, dat in de tijdelijkheid dezer voorzieningen is gelegen, is onvermijdelijk. De vaststelling van een nieuw tarief van invoerrechten is echter geen noodvoorziening. Zij is een consolidatie van de vervormingen, «elke op dit gebied hebben plaats gegrepen. Daarbij past tijdelijkheid niet.

3 Vaststelling van een nieuw tarief van invoerrechten. A. De Regeering kan deelen in de meening van de leden die in het tweede lid van deze paragraaf aan het woord zijn. In de onderhavige herziening van het tarief van invoerrechten moet niet een tijdelijke maatregel worden gezien. De Regeering wijst er in dit verband op, dat, zooals reeds uit het voorgaande heeft mogen blijken, deze herziening, daargelaten dat zij in enkele gevallen, doch alleen waar dit met het fiscale doel vereenigbaar was, tevens dienstbaar is gemaakt om sommige Nederlandschs bedrijven eenigen steun te verleenen, geen bescherming van de Nederlandsche industrie beoogt en practisch, enkel door de verhooging van 2 pet., ook geen bescherming van beteekenis zal geven. Hieraan kan dan ook naar de meening van de Regeering geen grond voor een tijdelijk karakter van de onderwerpelijke herziening worden ontleend. Dit neemt natuurlijk niet weg, dat, indien enkele rechten voor bepaalde soorten van goederen in het fiscale verband van het geheel op den duur te hoog of te laag blijken te zijn, partiëele wijzigingen niet achterwege zullen kunnen blijven. De Regeering wil er hier nog op wijzen, dat naar hare meening verhoogde invoerrechten, die beoogen industrieën te steunen door den invoer van overeenkomstige buitenlandsche producten tegen te gaan, niet in een fiscaal tariefontwerp als het thans in behandeling zijnde passen. 4. Vi Getuigende van hun waardeering voor het feit, dat voor een aantal artikelen naast het waarderecht een specifiek recht is vastgesteld, verklaarden sommige leden het te betreuren, dat het stelsel van specifieke rechten niet op veel uitgebreider schaal toepassing heeft gevonden. Zoowel voor het bedrijfsleven als voor den fiscus toch vertoont dat stelsel niet te miskennen voordeelen. Specifieke rechten geven juist dan steun, wanneer deze het meest noodig is. Zij leveren bovendien een zekeren waarborg voor stabiliteit in de opbrengst van het tarief. En de controle op de juistheid der aangiften is bij deze rechten veel gemakkelijker dan bij het waarderecht. Behalve Engeland en Amerika hebben dan ook alle landen der wereld het stelsel van specifieke rechten aangenomen. Andere leden, die de juistheid van de aangevoerde argumenten niet ontkenden, wezen er op, dat de invoering van het hierbedoelde stelsel een veel verder gaande specificatie van het tarief noodig zou maken. Met zulk een S23ecificatie zou meer tijd zijn gemoeid dan thans voor de herziening van het tarief beschikbaar was. Verscheidene leden zouden tegen een uitbreiding van het aantal specifieke rechten ernstig bezwaar hebben. In do eerste, plaats toch hebben deze veelal tot gevolg, dat het recht veel te hoog is in verhouding tot de waarde van de ingevoerde producten, terwijl zich bovendien, voorzoover het specifieke recht naar het gewicht wordt geheven, in. vele gevallen groote moeilijkheden bij het vaststellen van het gewicht der in te klaren goederen voordoen. In do hier weergegeven gedachtenwisseling vonden sommige leden aanleiding er o\> aan te dringen, dat zoo sjsoedig mogelijk een algeheele wijziging van de Tariefwet ter hand worde genomen, waarbij alle gebreken, welke die wet thans vertoont, worden verholpen. Een van de voornaamste dier gebreken is wel het hierboven reeds ter sprake gekomen gemis van een uitgebreide specificatie, welke ook voor het met succes voeren van een onderhandelingspolitiek zeer noodzakelijk is. Bij die wijziging zou ook de uniforme douane-nomenclatuur behooren te worden ingevoerd volgens het schema, dat door de desbetreffende Volkenbondscommissie is samengesteld. Deze laatste opmerking deed ecnige leden uiting geven aan hun leedwezen over het feit, dat bij deze technische herziening met de genoemde nomenclatuur in het geheel geen rekening ; s gehouden. Deze leden begrepen, dat, in aanmerking genomen den voor die herziening beschikbaren tijd, deze nomenclatuur bezwaarlijk in eens over de geheele linie kon worden ingevoerd. Naar hun meening had men daarmede echter toch wel een begin kunnen maken, zooals ook in Nederlandsch-Indië is geschied. A. De Regeering is, na overweging van hetgeen de in deze paragraaf aan het woord zijnde leden aanvoeren omtrent de vooren nadeelen, welke verbonden zijn aan het heffen van specifieke rechten, van oordeel, dat het standpunt uiteengezet op bladz. 4 en 5 van de Memorie van Toelichting, gezien in het licht van de onderwerpelijke technische herziening, het meest juiste is. Met betrekking tot de opmerkingen van sommige leden, die meenden in hetgeen werd aangevoerd aanleiding te vinden om aan te dringen op het zoo spoedig mogelijk ter hand nemen van eene algeheele wijziging van het tarief van invoerrechten, moge worden medegedeeld, dat getracht is, de gebreken die de Tariefwet 1924 aankleven door de thans aanhangige herziening zooveel mogelijk weg te nemen. De overblijvende bezwaren aan het stelsel en de nomenclatuur van de aldus herziene wet met bijbehoorend tarief verbonden, zijn zeker niet zoo groot, dat nu weder voorbereidingen voor een nieuwe radicale omwerking getroffen zouden moeten worden. Hiervoor zijn de tijdsomstandigheden ook uiterst ongeschikt. Mocht te eeniger tijd tot een zoodanige omwerking besloten worden, dan zal hiervoor toch in ieder geval een tijdstip afgewacht moeten worden, waarop de toestand op economisch gebied zich weder voldoende geconsolideerd heeft. 5. V. Teleurstelling werd uitgesproken over het feit, dat niet tot de invoering van een onderhandelingstarief is overgegaan. De leden, die zulks deden, vestigden er de aandacht op, dat bij de besprekingen, welke in den laatsten tijd met andere mogendheden over den inhoud van te sluiten handelsverdragen zijn gevoerd, is gebleken, dat aan een tarief als het hierbedoelde behoefte bestaat. Andere leden zouden ernstig bezwaar moeten maken tegen de wijziging van beginsel, welke in de invoering van een onderhandelingstarief zou zijn gelegen. Deze leden gaven toe, dat ook bij de Crisisinvoerwet reeds in deze richting is gegaan. Die wet hield echter een noodvoorziening in. Bij die voorziening werd slechts van het oude beginsel afgeweken. Bij de invoering van een onderhandelingstarief zou men van dat beginsel geheel afstand doen. A. Het invoeren van een onderhandelingstarief lag geheel buiten den opzet van de voorgenomen technische herziening van het tarief van in voorrechten. Ook als men van oordeel zou zijn, dat invoering van een dergelijk tarief gewenscht moet worden geacht een standpunt dat de Regeering vooralsnog niet inneemt zou een dergelijke wijziging in de beginselen der Nederlandsche tariefpolitiek bij dit wetsontwerp zeker niet aan de orde behooren te worden gesteld. 6. V. Enkele leden zouden een tarief op gansch anderen grondslag wenschen. Zij zouden het 't meest logische en tevens 't meest rechtvaardige achten, dat van alle in ons land ingevoerde goederen een zelfde recht werd geheven als het land van uitvoer voor dezelfde goederen bij invoer binnen zijn gebied heft. Elk land heeft het dan in eigen hand, welke rechten van zijn producten zullen worden geheven; en do concurrentievoorwaarden voor onze industrie en onzen landbouw zouden dan althans niet door tariefbepalingen ongunstig worden beïnvloed. Naar de leden, hier aan het woord, opmerkten, zou een toepassing van dit stelsel in zijn gevolgen neerkomen op een herstel van den vrijen handel. Gaarne zouden zij met het oordcel dor Regeering over dit denkbeeld op de hoogte worden gesteld. Andere leden vestigden er de aandacht op, dat de hierboven weergegeven zienswijze toch wel op een al te simplistische opvatting van het handelsverkeer berust. A. Het plan door de in het eerste lid van deze paragraaf aan het woord zijnde leden geopperd, is reeds door het bestaan van het beginsel der meestbegunstiging niet uitvoerbaar. Bij uitvoering van het plan zou men voorts niet kunnen volstaan met voor elk land een afzonderlijke kolom in het tarief op te nemen wat op zichzelf al een geweldig werk zou zijn,

4 doch men zou voor elk land een geheel afzonderlijk tarief moeten opstellen, omdat ieder land een eigen nomenclatuur heeft. Indien men verder bedenkt, dat vooral in dezen tijd in het buitenland de invoerrechten voortdurend worden gewijzigd en dus, wil de opzet slagen, ook in het aldus te ontwerpen Nederlandsche tarief deze wijzigingen steeds zouden moeten worden overgenomen, is bet duidelijk, dat van een en ander een voortdurende verwarring bij de tarifeering en een blijvende onzekerheid voor den handel het gevolg zouden zijn. Ten slotte moge er nog op worden gewezen, dat een gelijk invoerrecht voor een bepaalde goederensoort in een land, dat goederen van die soort ook zelf voortbrengt, een geheel andere beteekenis heeft en geheel andere gevolgen voor dat land en voor de daarheen exporteerende landen zal hebben, dan in een land, dat die goederen van elders moet betrekken. 7. Vi Het brengen onder het tarief van invoerrechten in tegenstelling met hetgeen tot dusver gold van halffabrikaten en bedrijfshulpmiddelen werd door verscheidene leden zeer betreurd. Deze leden gaven als hun oordeel te kennen, dat daardoor lijnrecht in strijd wordt gehandeld met het algemeen beleid van het tegenwoordige Kabinet. Dat beleid toch beoogt een geleidelijke aanpassing van de productiekosten en van de kosten van levensonderhoud aan het aanzienlijk lagere niveau, dat elders op de wereld heerscht. En het belasten van halffabrikaten en bedrijfshulpmiddelen beteekent toch niet anders dan een verhooging van de productiekosten. Nu wordt wel in de Memorie van Toelichting gezegd, dat de bedrijfshulpmiddelen het karakter dragen van kapitaalgoederen, waarvan de kosten over een reeks van jaren kunnen worden verdeeld, zoodat het leggen van een heffing op die goederen slechts een zeer geringe druk op het bedrijfsleven beteekent; deze verdediging is echter allerminst afdoende. In de eerste plaats betreft zij alleen de bedrijfshulpmiddelen en niet de halffabrikaten. In de tweede plaats geldt de gevolgde redeneering voor een reeks van bedrijfshulpmiddelen slechts zeer ten deele. En in de derde plaats en dit is niet het minst belangrijke wat tegen die redeneering is aan te voeren kan het bedrijfsleven geen enkele verzwaring van druk meer verdragen. Met klem drongen de leden, die deze beschouwing bielden, op wijziging van het in dezen door de Regeering ingenomen standpunt aan. Eenige leden vestigden er de aandacht op, dat het van halffabrikaten te heffen percentage niet hoog is en dat deze heffing logisch wel in het door de Regeering vooropgezette stelsel past. Intusschen konden zij niet ontkennen, dat die heffing in verschillende gevallen tot verhooging van productiekosten zal leiden. Verscheidene andere leden namen de op dit punt door de Regeering gedane voorstellen en de door haar ter verdediging daarvan aangevoerde argumenten in bescherming. Zij wezen er bovendien op, dat de Regeering bij het samenstellen van het nieuwe tarief rekening had te houden met de omstandigheid, dat de opbrengst een bepaald bedrag moest beloopen. Om dat bedrag te bereiken, had zij een heffing op halffabrikaten en bedrijfshulpmiddelen beslist noodig. Zij heeft naar de meening der hier aan het woord zijnde leden aan die heffing een zoo min mogelijk bezwarend karakter gegeven door haar te doen aanvangen bij 3 pet., en een hooger recht vnn 6 pet. alleen te heffen voor die halffabrikaten, welke min of meer dicht tot het eindproduct zijn genaderd. Ook herinnerden de hierbedoelde leden er nog aan, dat van het op halffabrikaten betaalde invoerrecht bij uitvoer van het hier te lande vervaardigde eindproduct restitutie kan worden verkregen, zoodat in elk geval door de hierbedoelde heffing de concurrentie op de buitenlandsche markt niet wordt verzwaard. Intusschen spraken deze leden het vertrouwen uit, dat, indien inderdaad blijken mocht, dat uit deze heffing met betrekking tot bepaalde artikelen, bijv. machinerieën, bezwaren van beteekenis voortvloeien, de Regeering een ruim standpunt zal innemen en al het mogelijke zal doen om die bezwaren te ondervangen. Hiertegenover werd wederom gesteld, dat het belasten van halffabrikaten misschien wel niet de concurrentie op de buitenlandsche markt, doch wel degelijk in het algemeen die met de buitenlandsche industrie verzwaart, vooral als, gelijk hier het geval is, met zulk een belasting niet een evenredige verhooging van de heffing op eindproducten gepaard gaat. De halffabrikaten worden met 3 en 6 pet. belast, het invoerrecht op de afgewerkte producten daarentegen wordt óf in het geheel niet verhoogd óf met 2 tot 4 pet. De leden, hier aan het woord, stelden zich voor, bij de behandeling van de verschillende tariefposten op een aantal gevallen van dezen aard te wijzen. Den op de Regeering geoefenden drang tot het innemen van een ruim standpunt in gevallen, waarin zich bezwaren van beteekenis voordoen, achtten dezelfde leden zonder nut. Immers, met het innemen van een ruim standpunt zal de Regeering toch nooit zóó ver kunnen gaan, dat zij de bepalingen van de Tariefwet niet of niet in vollen omvang toepast. En het zijn juist een aantal dier bepalingen, welke tot de hierbedoelde moeilijkheden leiden. Andere leden merkten in dit verband nog op, dat de mogelijkheid van restitutie van het op halffabrikaten betaalde invoerrecht bij uitvoer van het hier te lande vervaardigde eindproduct in theorie inderdaad bestaat, doch dat de verwezenlijking van de desbetreffende bepaling van het ontwerp in zeer vele gevallen op ernstige moeilijkheden, zoo niet op onoverkomelijke bezwaren, zal stuiten. Men denke slechts aan de berekening van de hoeveelheid ingevoerd koperdraad, verwerkt in een aantal uit te voeren spoelen of transformatoren voor radioapparaten, welke berekening noodig zou zijn om restitutie van de op het koperdraad betaalde invoerrechten te verkrijgen. En dit is één voorbeeld uit duizenden. Eenige leden achtten ten aanzien van de heffing van invoerrecht op halffabrikaten het betrachten van een zekere soepelheid noodzakelijk. Waar het etiket Nederlandsch fabrikaat maar schijn is, zooals bijv. bij de automobielindustrie, bestaat tegen de belasting van halffabrikaten naar de meening dezer leden geen bezwaar. Wel bestaat echter ernstige bedenking tegen het belasten van halffabrikaten, welke hier te lande niet of niet in voldoende mate worden vervaardigd en welke worden ingevoerd door echt Nederlandsche bedrijven. Bij deze leden sloten zich anderen aan, die de aanvulling van de ïariefwet bepleitten met een bepaling, krachtens welke vrijdom van invoerrecht kan worden verleend voor halffabrikaten, indien, voorzoover en zoolang deze niet in voldoende hoeveelheid en qualiteit door de Nederlandsche nijverheid worden voortgebracht. Naar deze leden opmerkten, zou zulk een bepaling de lasten van bepaalde bedrijfstakken kunnen verlichten zonder het belang van de Nederlandsche industrie in het algemeen te schaden. In dit verband werd nog opgemerkt, dat een objectieve aanduiding van de artikelen, welke als grondstof, van die, welke als halffabrikaat en van die, welke als eindproduct zijn te beschouwen, eigenlijk niet is te geven. Wat grondstof is voor het eene bedrijf kan halffabrikaat zijn voor een ander bedrijf en eindproduct voor een derde. A. Wat het heffen van invoerrecht op halffabrikaten en bedrijfshulpmiddelen betreft, zij in de eerste plaats opgemerkt, dat ook onder de werking van de Tariefwet 1924 (Staatsblad n. 568) heffingen op halffabrikaten en bedrijfshulpmiddelen voorkwamen. Hiervoor moge onder andere gewezen worden op de posten nos. 4, 5, 13, 17, 45, 54, 78, 80, 85, 88, 91, 96, 97, 109, 116, 124, 145 en het Koninklijk besluit van 5 Mei 1925 (Staatsblad n. 183). Dat de heffing van invoerrecht op bedrijfshulpmiddelen, welke heffing in het ontwerp-tariefwet een uitbreiding heeft ondergaan, ecnigen last op het bedrijfsleven legt, is niet te ontkennen. De bate voor de Schatkist, welke uit de technische herziening van het tarief moet voortvloeien kan echter niet worden bereikt, indien de voorgestelde belasting op bedrijfshulpmiddelen zou vervallen. Het hierdoor te lijden verlies zou immers teruggevon

5 Bijlagen Tweede Kamer. 5 den moeten worden in een sterke verhooging van de andere in het tarief opgenomen goederen, meer in het bijzonder op de zoogenaamde toonbankartikelen. Niet alleen heeft ook deze verhooging haar grenzen, doch zij zal bovendien onvermijdelijk een verhooging van de kosten van levensonderhoud ten gevolge hebben, welke verhooging op haar beurt een terugslag op het bedrijfsleven zal doen gevoelen. Hierbij komt nog, dat voor zoover het bedrijfshulpmiddelen betreft, die ook hier te lande vervaardigd worden, de Nederlandsche industrie ook wel voordeel van de heffing op deze voorwerpen heeft. (Dit laatste geldt ook voor de hier vervaardigde halffa-brikaten.) Met het feit, dat niet alle bedrijfshulpmiddelen gerekend kunnen worden tot de kapitaalgoederen te behooren, is, waar dit mogelijk was, rekening gehouden. Dit heeft er dan ook toe geleid, zooals ook in de Memorie van Toelichting is vermeld, dat voor een reeks onder de Tariefwet 1924 (Staatsblad n. 568) niet belaste bedrijfshulpmiddelen en onderdeelen van bedrijfshulpmiddelen, welke in verband met de slijtage herhaaldelijk moeten worden vervangen, een invoerrecht van slechts 3 pet. van de waarde is voorgesteld. Wat de heffing op halffabrikaten betreft moge worden opgemerkt, dat er bij de samenstelling van het ontwerp naar is gestreefd, om voor de heffing van een invoerrecht op halffabrikaten een compensatie voor de Nederlandsche industrie te vinden in een verhooging van het invoerrecht op de afgewerkte producten. In dit verband zij er nog op gewezen, dat het belasten van halffabrikaten niet noodzakelijk behoeft mede te brengen, dat de heffing op afgewerkte producten evenredig zou moeten worden verhoogd. Bij de vergelijking immers van de heffing op halffabrikaten en de daarvan vervaardigde afgewerkte producten speelt ook het bedrag van de z.g. toegevoegde waarde een groote rol; indien b.v. het invoerrecht op het afgewerkte product 12 pet. van de waarde bedraagt en op het halffabrikaat 6 pet., is de voorsprong in werkelijkheid meer en dikwijls veel meer dan 6 pet. In de meening, dat de verwezenlijking van de bepaling betreffende den vrijdom van invoerrecht in geval van export na verwerking der ingevoerde goederen, in zeer veel gevallen op ernstige moeilijkheden, zoo niet op onoverkomelijke bezwaren, zal stuiten, kan de Regeering niet deelen. Sinds het voorloopig in werking treden van het ontwerp-tariefwet 1934 zijn toch reeds een belangrijk aantal vrijdommen als hier zijn bedoeld aan verschillende bedrijven verleend. Natuurlijk kunnen bij de uitvoering wel eens moeilijkheden ontstaan, doch dat zij onoverkomelijk zouden zijn, heeft de tot dusver opgedane ervaring niet geleerd. Bij het Vaststellen van de voorwaarden wordt zo'oveel mogelijk overleg gepleegd met de belanghebbenden en in den regel wordt eerst een proefregeling vastgesteld. Tot nu toe is nog in geen enkel geval een verzoek afgewezen; ook is nog nimmer gebleken, dat een getroffen regeling onuitvoerbaar zou zijn. Intussehen is de Minister van Financiën bereid om de bepaling zoo soepel mogelijk toe te passen, in dezen zin, dat de door belanghebbenden na te komen formaliteiten tot de hoogst noodige zullen worden beperkt. Een maatregel, als door de in het voorlaatste lid van deze paragraaf aan het woord zijnde leden gevraagd, zou in een fiscale tariefsherziening gelijk de onderhavige al heel weinig op zijn plaats zijn en kan daarom bezwaarlijk in dit ontwerp worden opgenomen. Met betrekking tot de laatste alinea van deze paragraaf moge worden opgemerkt, dat de begrippen grondstoffen, halffabrikaten en afgewerkte producten niet tot misverstand aanleiding behoeven te geven, indien men de grondstoffen als de matières premières" stelt naast de halffabrikaten en afgewerkte producten als de produits fabriqués". Deze onderscheiding volgens welke dus de grondstoffen" geen fabrikaten zijn, is ook bij de vaststelling van het ontwerp der Tariefwet 1934 in toepassing gebracht. Daarbij is het onderscheid tusschen de halffabrikaten en de eindproducten vastgesteld naar de plaats, welke de stof ten opzichte van het geheel gereede eindproduct inneemt. Op bovengenoemde basis is dus b.v. een boom grondstof, een balk halffabrikaat, een geschaafde balk een verder bewerkt halffabrikaat, een stoel eindproduct. 8. V. Verscheidene leden wezen er op, dat een der uitgangspunten bij de samenstelling van het ontwerp is geweest, dat naast de eigenlijke grondstoffen ook fabrikaten in ruwen vorm, welke overwegend het karakter van grondstof hebben, behooren te worden vrijgesteld. Deze leden meenden, dat er reden is voor ernstigen twijfel met betrekking tot de vraag, of de Regeering in de verwezenlijking van dezen opzet ten volle is geslaagd. Herhaaldelijk toch treft men in het tarief fabrikaten als de hierbedoelde aan, welke ondanks hun karakter van grondstof aan invoerrecht worden onderworpen. Gewezen werd o.a. op metselsteenen en op gezaagd hout. Ai Na de hiervóór onder paragraaf 7 gegeven uiteenzetting zal het, naar de Regeering vertrouwt, duidelijk zijn, dat metselsteen en gezaagd hout geacht moeten worden tot de fabrikaten" te behooren en in het opgezette systeem dan ook terecht zijn belast. Ook kunnen, naar zij meent, noch metselsteenen, noch gezaagd hout geacht worden tot fabrikaten in den ruwen handelsvorm te behooren, welke nog overwegend het karakter van grondstof hebben in de beteekenis, zooals die hiervóór is uiteengezet. Wel zijn daaronder, om een enkel voorbeeld te noemen, te brengen het gefatsoeneerde blok marmer en de vierkant bezaagde of behakte boomstam, welke beide producten dan ook in het ontwerp-tarief niet met een invoerrecht zijn belast. (Vgl. post n. 1, bijzondere bepaling n. 3 en post n. 59, bijzondere bepaling n. 2, (nieuw), letter o). 9. V. Toegejuicht werd, dat bij de omwerking van het tarief vastgehouden is aan het ook vroeger gehuldigde beginsel, dat algemeene levensbehoeften niet behooren te worden belast. Men betreurde het echter, dat dit beginsel niet een volledig consequente toepassing heeft gevonden. Gewezen werd in dit verband in het bijzonder op de belasting van sinaasappelen en bananen en van vruchten in blik. Naar men meende, kan in den tegenwoordigen tijd toch moeilijk worden staande gehouden, dat deze artikelen niet onder het begrip algemeene levensbehoeften vallen. A. Naar de meening van de Regeering, geven de leden, die van oordeel zijn, dat sinaasappelen, bananen en vruchten in blik tot de algemeene levensbehoeften zouden behooren, aan het begrip algemeene levensbehoeften een beteekenis, welke ver uitgaat boven die, welke men daaraan pleegt toe te kennen. Onder de algemeene levensbehoeften, die van belasting behooren te worden vrijgesteld, zijn altijd alleen de noodzakelijke" levensbehoeften verstaan. De Regeering. is van oordeel, dat sinaasappelen, bananen en vruchten in blik niet als zoodanig zijn te qualifieeeren. S 10. V. Verscheidene leden spraken er hun verbazing over uit, dat, gezien den nood van 's Rijks schatkist en de noodzakelijkheid van versobering voor de groote meerderheid des volks, deze gelegenheid niet is aangegrepen om den invoer van weeldeartikelen, voorzoover die niet ook in ons land vervaardigd worden, met een hoog recht te treffen. Weliswaar wordt in de Memorie van Toelichting verklaard, dat bij de vaststelling der hoogte van het voor afgewerkte producten verschuldigde invoerrecht in beginsel met hun karakter is rekening gehouden; bij de belasting van de weelde-artikelen komt dit echter geenszins tot uiting. Deze artikelen zijn, evenals noodzakelijke verbruiksgoederen, ten hoogste met 12 pet. belast. Sommige zijn zelfs geheel vrij gebleven. Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen

6 A. Het heeft niet in den opzet van de herziening van het tarief van invoerrechten gelegen om daarbij afzonderlijke heffingen in het leven te roepen voor goederen, waaraan het karakter van weeldearlikel zou kunnen worden toegekend. Weeldeartikelen worden bij den invoer reeds zwaarder getroffen dan andere artikelen door het bepaalde in artikel 1, lid 4, letter n, van het ontwerp, voor zoover die artikelen zijn opgenomen in de bij artikel G der Omzetbelastingwet 1933 (Staatsblad n. 54G) bedoelde tabel A en niet uitdrukkelijk zijn of worden opgenomen in den in genoemd artikel 1 bedoelden algemeenen maatregel van bestuur. Ook het bijzonder invoerrecht, geheven krachtens artikel 17 der Omzetbelasting 1933 (Staatsblad n. 546), is voor deze goederen hooger dan voor andere goederen. Tenzij de in deze paragraaf aan het woord zijnde leden het oog hebben op niet gezette diamanten en niet gezette, niet doorboorde paarlen, is het de Eegeering niet duidelijk, welke wccldeartikelen geheel vrij van invoerrecht zouden zijn. Wat de beide hiervóór genoemde artikelen betreft zij opgemerkt, dat deze in verband met den internationalen handel niet met een invoerrecht zijn belast. 11. V. Bij sommige leden had het teleurstelling gewekt, dat alleen de tarieven voor industrieele producten zijn verhoogd, doch die voor agrarische producten niet. Het nieuwe tarief aldus deze leden brengt voor den landbouw een belangrijke verhooging van lasten en daartegenover weinig voordeel mede. Op grond van een en ander drongen de hier aan het woord zijnde leden er op aan, dat alsnog verschillende agrarische producten onder de werking van het tarief zullen worden gebracht. De heffing zou dan naar hun meening plaats behooren te hebben s naar het gewicht. De hierbedoelde producten zijn, als zij in groote hoeveelheden worden ingevoerd, gewoonlijk zeer goedkoop. Een recht, geheven naar de waarde, zou dus weinig opbrengen. Gevraagd werd in dit verband, of de Eegeering bereid is toe te zeggen, dat, wanneer tot opheffing van de tijdelijke monopolierechten mocht worden overgegaan, welke voornamelijk op producten van land en tuinbouw worden geheven, die monopolierechten geheel of gedeeltelijk in het tarief van invoerrechten zullen worden verwerkt. Gebleken is toch, dat vele dezer rechten in bepaalde tijden van het jaar den genoemden bedrijfstakken tot grooten steun zijn. Ai Met betrekking tot de heffing van invoerrecht op agrarische producten zij in de eerste plaats opgemerkt, dat verschillende heffingen zijn verhoogd van 10 op 12 pet. van de waarde, terwijl eetbare vruchten die niet afzonderlijk zijn genoemd (waaronder onder meer vallen kersen, bessen, aardbeien, abrikozen, perziken) en welke onder de werking van de Tariefwet 1924 (Staatsblad n. 568) in verschen staat vrij van invoerrecht waren, thans eveneens met een invoerrecht van 12 pet. zijn belast. Ditzelfde is het geval met versche pruimen. Voorts zijn thans aan een invoerrecht van 10 pet. van de waarde onderworpen de vroeger vrije producten bloemkool, tomaten en witlof, terwijl het tijdelijk invoerrecht op aardappelen thans definitief in het tarief is opgenomen. Ook moge er op worden gewezen, dat volgens het ontwerp der Tariefwet 1934 afgesneden versche bloemen en de daarvan vervaardigde of daarmede samengestelde bloemstukken ook in niet verpakten staat aan een invoerrecht van f 0,50 per kilogram zijn onderworpen, terwijl tijdens de werking van de Tariefwet 1924 (Staatsblad n. 568) deze niet verpakte afgesneden bloemen en bloemstukken vrij van invoerrecht waren. Nog moge de aandacht worden gevestigd op de handhaving van de tijdelijke heffing van een invoerrecht op paarden ad f 12,50 per stuk en op de handhaving van de tijdelijke wijziging van het invoerrecht op vleesch. Uit een en ander blijkt, dat de meening, als zouden de invoerrechten op agrarische producten niet zijn verhoogd, op een misverstand moet berusten. Aan den anderen kant moge worden gewezen op het belang, dat er voor den landbouw in gelegen is, dat verpakte bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen en verpakte groente en bloemzaden niet meer met een invoerrecht belast worden. Tegen uitbreiding van de heffing tot verschillende andere agrarische producten, die overigens door de leden, die daarop aandringen, niet met name zijn genoemd, bestaat in het algemeen het bezwaar, dat het hier meestal eerste levensbehoeften voor mensch en dier betreft, waarvan een belasting niet in het stelsel van dit wetsontwerp past. De vraag of de Eegeering bereid is toe te zeggen, dat, wanneer tot opheffing van de tijdelijke monopolierechten mocht worden overgegaan, die monopolierechten geheel of gedeeltelijk in het tarief van invoerrechten zullen worden verwerkt, moet de Eegeering ontkennend beantwoorden. Het karakter van de monopolierechten is toch van geheel anderen aard dan dat van de krachtens de Tariefwet 1934 te heffen invoerrechten. 12. V^ Sommige leden vestigden er de aandacht op, dat bij de schatting van de opbrengst van een verhooging der invoerrechten steeds rekening moet worden gehouden met de omstandigheid, dat die verhooging tot daling van den invoer leidt. Deze factor in aanmerking genomen, waren de hierbedoelde leden er niet van overtuigd, dat de Eegeering in de onderhavige herziening van het tarief financieel zal vinden wat zij daarin zoekt. Intusschen zouden deze leden aan dit bezwaar niet tegemoet gekomen willen zien door een nog verder gaande verhooging van het tarief. Zij meenden integendeel, dat versterking der middelen van nu af alleen door verhooging van directe lasten mag worden verkregen. Naar hun meening is in de belastingheffing het zwaartepunt toch reeds te veel naar de indirecte heffingen verschoven. In dit verband mag, naar zij voorts opmerkten, ook niet worden voorbijgezien, dat het invoerrecht ook nog verhooging ondergaat voor alle artikelen, die onder de Omzetbelasting vallen. A. Dat een verhooging van invoerrecht tot daling van den invoer leidt, is niet onder alle omstandigheden het geval. De verhooging is wel een prikkel om den invoer te beperken. Of die prikkel echter inderdaad tot daling van den invoer leidt en, zoo ja, in welke mate, hangt van bijkomende omstandigheden af. De invoer van goederen, die gemist kunnen worden of gemakkelijk vervangbaar zijn, zal eerder den invloed van een verhooging van invoerrecht ondervinden dan die van andere goederen. Ook zal eerst, wanneer het invoerrecht een zoodanigen invloed op den prijs van het artikel gaat uitoefenen, dat deze daardoor komt boven het bedrag waarop de toekomstige kooper het artikel, in vergelijking met de bevrediging van zijn behoeften, waardeert,, de afzet van het artikel terugloopen en de invoer afnemen. De Eegeering is van oordeel, dat de verhoogingen, die in het onderhavige ontwerp worden voorgesteld, zoo gematigd zijn, dat zij practisch van niet veel invloed op den invoer zullen zijn. Wat overigens de schatting van de opbrengst betreft, moge er op worden gewezen, dat het opstellen van een juiste raming onder de tegenwoordige omstandigheden uiterst moeilijk is. De invoer wordt toch in sterke mate beïnvloed door de tallooze crisismaatregelen, die in binnen en buitenland worden genomen. De invloed daarvan is onmogelijk van te voren vast te stellen. Zekerheid, dat de werkelijke uitkomsten met de raming zullen overeenstemmen, is daardoor allerminst aanwezig. Ter beantwoording van de in het tweede lid van deze paragraaf gemaakte opmerkingen, moge worden verwezen naar de uiteenzetting, welke de Minister van Financiën dienaangaande heeft gegeven bij de algemeene beraadslagingen over de Eijksbegrooting voor 1935 (Handelingen Tweede Kamer 1934/'35, blz. 237, 238, 309 en 310). 13. V. Een aantal importeurs hebben vóór de inwerkingtreding van het nieuwe tarief met verschillende afnemers koopovereenkomsten op afroep voor langere termijnen gesloten. Zij lijden door de invoering van het nieuwe tarief een niet

7 onaanzienlijke schade, doordat zij voor de door hen ter voldoening aan hun leveringsplicht in te voeren goederen een hooger invoerrecht moeten betalen dan zij bij hun prijsberekening hadden gecalculeerd. De leden, die op deze omstandigheid de aandacht vestigden, stelden de vraag, of ter voorkoming van onbillijkheden van dezen aard niet in de wet kan worden bepaald, dat restitutie plaats vindt van het bedrag, waarmede het nieuwe invoerrecht het oude overtreft, voorzoover kan worden aangetoond, dat de ingevoerde goederen dienen tot uitvoering van leveranties krachtens overeenkomsten, welke vóór 15 Juni 1934 zijn aangegaan. Niet zagen de hierbedoelde leden over het hoofd, dat er een besluit bestaat, dat een regeling van dezen aard inhoudt. Die regeling brengt echter in het meerendeel der gevallen geen baat. Immers, voor de restitutie wordt als voorwaarde gesteld, dat verhaal op den kooper niet alleen feitelijk, doch ook juridisch onmogelijk is. En het laatste is veelal niet aan te toonen. Men vergete niet, dat het hier gaat over handelstransacties, waarbij een al te straf optreden veelal met het verbreken van relaties gepaard gaat. In dit verband werd nog gewezen op de omstandigheid, dat een verzoek om restitutie van invoerrecht volgens het genoemde besluit alleen in behandeling genomen wordt tegen betaling van f 5 voor iedere inklaring wegens administratiekosten. Dit bedrag staat, naar werd opgemerkt, in menig geval buiten alle verhouding tot het bedrag, waarvan restitutie verzocht wordt. Op intrekking van het desbetreffende voorschrift werd in verband daarmede aangedrongen. A. Bij de regeling neergelegd in artikel 6 van het Koninklijk besluit van 15 Juni 1934, n. 13, en de ter uitvoering van dat artikel gegeven ministeriëele voorschriften, welke zijn opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant van 18 Juni 1934, is zooveel mogelijk rekening gehouden met de bezwaren, welke verbonden zijn aan een wijziging in het tarief van invoerrechten ten aanzien van, ingevolge vóór die wijziging afgesloten contracten, te leveren goederen. Op de moeilijkheden, welke aan een dergelijke teruggaaf verbonden zijn, heeft de Regeering reeds moeten wijzen bij de behandeling van het ontwerp van wet tot instelling, afschaffing, verhooging of verlaging van invoerrecht op korten termijn. (Handelingen Tweede Kamer , blz. 1620, kolom 2). Dat de getroffen regeling iedereen zou bevredigen was dan ook bij voorbaat uitgesloten te achten. Wat de mogelijkheid van het verhaal van het verschil in invoerrecht op den kooper betreft, is in het onderhavige geval hetzelfde standpunt ingenomen als destijds bij de toepassing van artikel 7 der wet van 24 December 1932 (Staatsblad n. 634). Dit standpunt, dat het verhaal op den kooper niet alleen feitelijk maar ook juridisch onmogelijk moet zijn, wordt in deze materie het eenig juiste geacht, omdat alleen hierdoor, met het oog op de van elkander verschillende en ingewikkelde verhoudingen in den handel, zekerheid van een gelijke behandeling van alle belanghebbenden is te verkrijgen. Wat de vraag betreft of in de wet zelf niet eene regeling kan worden opgenomen voor het verleenen van restitutie in gevallen als hierboven zijn besproken op de wijze, zooals de hier aan het woord zijnde leden dit zouden wenschen, moge worden opgemerkt, dat dit weinig doelmatig zou zijn. Ook de rechtenverhoogingen, die gedurende het vooronderzoek en de openbare behandeling in de Tweede Kamer in het wetsontwerp worden gebracht, zullen toch ingevolge het derde lid van artikel 1 der wet van 17 Mei 1934 (Staatsblad n. 260) bij een Koninklijk besluit tot wijziging van dat van 15 Juni 1934, n. 13, onverwijld (met inachtneming natuurlijk van den minimum termijn van één maand door het verdrag van Oslo van 22 December 1930 gesteld) wederom voorloopig in werking gesteld moeten worden. In het wijzigingsbesluit zal dan ook wederom een bepaling op haar plaats zijn tot regeling van de restitutie van deze nieuwe rechtenverhoogingen voor goederen, waarvoor reeds leveringscontracten gesloten zijn vóór de wijzigingen werden aangebracht. Bij de uiteindelijke definitieve inwerkingtreding der wet zelf is dus feitelijk van nieuwe rechtenverhoogingen geen sprake meer. Het verleenen der restituties kan bezwaarlijk op die definitieve inwerkingtreding wachten en zal naar omstandigheden in de verschillende Koninklijke besluiten, wat de termijnen, enz. betreft, op van elkander afwijkende wijze geregeld kunnen en moeten worden. Een nadere regeling in de wet zou dus öf de reeds bij Koninklijk besluit getroffen regeling eenvoudig moeten bevestigen, in welk geval ze even goed achterwege kan blijven, of zij zou, indien zij van de reeds getroffen regelingen afweek, tengevolge hebben, dat het aan de restitutie besteede werk geheel of gedeeltelijk nog eens overgedaan moest worden, waarbij alle schade uit de afwijking der regelingen voortvloeiende ten laste van de schatkist zou komen. De heffing van een vergoeding wegens administratiekosten ad f 5, houdt verband met het vele extra werk, dat verbonden is aan de teruggaaf van invoerrecht als hier is bedoeld. Dat in sommige gevallen door de heffing van f 5, de restitutie geheel of zoo goed als geheel verloren gaat is mogelijk, doch in deze gevallen is het terug te geven bedrag dan toeh ook van geringe beteekenis. Het zou tot een niet te ovcrzienc hoeveelheid arbeid leiden, indien elk verschil in invoerrecht zou moeten worden teruggegeven. In enkele gevallen, waarin tengevolge van bijzondere omstandigheden, bij belangrijke partijen het heffen van f 5, per aangifte tot sprekende onbillijkheden bleek te leiden, is hieraan reeds door een andere berekening van de kosten tegemoet gekomen. 14. V. Eenige leden vroegen, of niet zou kunnen worden bepaald, dat het invoerrecht wordt geheven door middel van zegels, op de facturen te plakken bij levering van aan zoodanig recht onderworpen goederen in Nederland. Op die wijze zouden alle moeilijkheden met betrekking tot de restitutie van bedragen, betaald bij den invoer van later weder uitgevoerde goederen, automatisch komen te vervallen. De exportbedrijven zouden, naar men meende, met zulk een regeling ten zeerste worden gebaat. Andere leden verklaarden zich met deze zienswijze niet te kunnen vereenigen. Zij wezen er op, dat het middel, dat hier aan de hand wordt gedaan om de inderdaad bestaande restitutiemoeilijkheden te ontgaan, niet zoo eenvoudig is als het op het eerste gezicht wel lijkt. Bij de behandeling van de ontwerp Omzetbelastingwet aldus deze leden is ook wel gebleken, dat in de kringen van het bedrijfsleven het zegelstelsel geen algemeene waardeering vindt. A. Het is de Begeering niet duidelijk welk voordeel er met het oog op den export gelegen is in het betalen van invoerrecht door middel van zegels te plakken op de facturen. De factuurprijs strekt ook niet altijd tot grondslag voor de berekening van het invoerrecht. Een zelfde factuur kan ook vrije en naar verschillenden maatstaf belaste goederen bevatten. De latere exporteur is voorts in vele gevallen een ander dan degene op wiens naam de factuur bij den invoer der goederen is uitgeschreven en juist deze gevallen leveren de grootste moeilijkheden op. De ervaring met het voldoen van groote, sterk varieerende belastingbedragen door middel van zegels, is niet van dien aard, dat deze wijze van betaling erg aanlokt. De Begeering kan dan ook instemmen met de leden die in het tweede lid van deze paragraaf aan het woord zijn. 15. V. Verscheidene leden gaven als hun oordeel te kennen, dat het, nu de beteekenis van het tarief van invoerrechten onder den drang van de huidige omstandigheden anders dan van louter fiscalen aard is geworden, noodzakelijk is, dat met betrekking tot dat tarief een nauwe samenwerking bestaat tusschen de Ministers van Financiën en van Economische Zaken. Zij vertrouwden, dat bij de uitvoering van de nieuwe bepalingen aan

8 het zoozeer gewenschte overleg met den Minister, die in het bijzonder de behartiging van de belangen van het bedrijfsleven tot zijn taak heeft, een ruime plaats zal worden ingeruimd A. Voor zoover hiertoe naar de meening van de hier genoemde Departementshoofden aanleiding bestaat, zullen zij over de uitvoering van de desbetreffende wetsbepalingen met elkander overleg plegen. In welke mate dit overleg dient plaats te hebben is een kwestie van interdepartementaal beleid. 16. V. Ten slotte werd om een globaal.overzicht verzocht van de invoerrechten, welke in andere landen in 1925 werden geheven en van de wijzigingen, welke daarin sindsdien werden gebracht. Van andere zijde werd er op gewezen, dat aan de samenstelling van zulk een overzicht waarschijnlijk niet onbelangrijke bezwaren zullen zijn verbonden. A. Aan het samenstellen van het overzicht in deze paragraaf bedoeld, zijn inderdaad zoodanig groote bezwaren verbonden, dat aan het gedane verzoek, ook met het oog op den tijd en den arbeid hieraan verbonden, niet kan worden tegemoet gekomen. Artikelen 5 en 6. Zie de Nota van Wijzigingen onder I. Artikel 7. Zie de Xota van Wijzigingen onder II. Artikel 8. V. Sommige leden opperden bezwaar tegen de wijze van samenstelling der Tariefcommissie. Naar de meening dezer leden zijn rechtbanken zeker niet de aangewezen colleges voor het doen van benoemingen van dezen aard. Zij waren van oordeel, dat de voorkeur dient te worden gegeven aan een benoeming door de Regeering. In elk geval zouden deze leden gaarne zien, dat in de Commissie in den vervolge meer personen uit de kringen van land en tuinbouw zullen worden opgenomen, dan thans het geval is. Andere leden herinnerden er aan, dat destijds juist op aandrang van de Kamer aan een aantal rechtbanken een rol bij de samenstelling van de Tariefcommissie werd toebedeeld. A. Het aanwijzen van leden van de Tariefcommissie door rechtbanken heeft gedurende de tien jaren, dat het in de practijk is toegepast, tot geen enkele moeilijkheid aanleiding gegeven.het aantal zuiver juridische quaesties met betrekking tot de toepassing van het tarief van invoerrechten moge niet groot zijn geweest, nu ook de beslissing in geschillen uit de Omzetbelastingwet 1933 (Staatsblad n. 546) voortvloeiende, aan de Tariefcommissie is opgedragen, bestaat er te minder aanleiding, de benoeming van de gewone leden buiten den voorzitter aan de rechtbanken te onttrekken. In tegenstelling met de in het eerste lid der opmerking aan het woord zijnde leden is de Regeering van oordeel, dat het niet noodzakelijk is meer personen uit de kringen van land en tuinbouw in de Tariefcommissie op te nemen dan thans daarin reeds zitting hebben. Het aantal zaken op land en tuinbouwgebied is steeds zeer gering geweest en verwacht wordt, dat dit aantal niet noemenswaard zal worden uitgebreid. Medegedeeld zij bij deze gelegenheid, dat het in overweging is, de rechtspraak inzake invoerrechten, statistiekrecht en omzetbelasting neer te leggen in een algemeene wet, zulks naar het voorbeeld van de wet op de raden van beroep voor de directe belastingen. Artikel 9. Zie de Nota van Wijzigingen onder III. Artikel 12. Zie de Nota van Wijzigingen onder IV. Artikel 21. V. Eenige leden zouden uit dit artikel de verfstoffen geschrapt willen zien. Andere leden, die er op wezen, dat op deze wijze voor een goed deel de bescherming weder wordt teruggenomen, welke het nieuwe tarief in bescheiden mate aan de chemische industrie biedt zij dachten daarbij niet in de laatste plaats aan de producten lijm en gelatine achtten het geheele artikel onjuist en drongen op het terugnemen daarvan aan. Hiertegenover werd echter opgemerkt, dat een zoodanige werking van de hierbedoelde bepaling niet behoeft te worden gevreesd. Immers, de in het artikel genoemde vrijstelling kan alleen worden verleend, voorzoover de chemicaliën, enz. hulpmiddelen zijn. Voorzoover deze stoffen in het product worden verwerkt en daarin opgaan hetgeen met gelatine zeker het geval is kan dit artikel daarop geen toepassing vinden. A. De Regeering is van meening, dat het doen vervallen van dit artikel voor de industrie en den landbouw, tuinbouw en veeteelt van groot nadeel zou zijn. Het zou niet in het algemeen belang zijn de voordeelen, welke er voor menigen tak van industrie en nijverheid uit voortvloeien, op te heffen. Dat het artikel zou moeten worden teruggenomen, omdat een deel van de bescherming van de chemische industrie er door wordt te niet gedaan, kan nie'j als juist worden erkend, aangezien het verleenen van deze bescherming bij de onderwerpelijke technische herziening geenszins heeft voorgezeten. Handhaving van de in artikel 21 neergelegde vrijstelling brengt die industrie in dit opzicht trouwens in geen slechter positie dan die, waarin zij zich tijdens de werking van de Tarief wet 1924 (Staatsblad n. 568) bevond. Zooals de leden, die het laatst aan het woord zijn, terecht opmerken, geldt de vrijstelling alleen voor als hulpmiddel gebezigde stoffen,, zoodat gelatine, indien zij als een der grondstoffen van een product in dat product overgaat, voor vrijstelling niet in aanmerking komt. Artikel 22. Zie de Nota van Wijzigingen onder V. Artikel 25. Zie de Nota van Wijzigingen onder VI. Artikel 33. Zie de Nota van Wijzigingen onder VII. Artikel 36. Zie de Nota van Wijzigingen onder VIII. Artikel 37. Zie de Nota van Wijzigingen onder IX. Artikel 41. Zie de Nota van Wijzigingen onder X.

9 Bijlagen Tweede Kamer. 9 N. 1. Posten van het tarief. V. Aangedrongen werd op het opnemen van een nieuwe bijzondere bepaling, waarbij wordt vastgesteld, dat alle onder dezen post vallende artikelen, welke gebruikt worden voor de samenstelling van radio, röntgen en filmapparaten e.d. en onderdeelen daarvan, vrij van invoerrecht zijn. A. In de eerste plaats wordt opgemerkt, dat onder dezen post vrijwel geen artikelen zullen vallen, die gebruikt worden voor de samenstelling van radio, röntgen en filmapparaten en dergelijke, noch voor onderdeelen daarvan. Zij vallen toch onder post n. 155, voor zoover zij niet in een anderen post afzonderlijk zijn genoemd. Afgezien hiervan zou het in strijd zijn met de beginselen, waarop de technische herziening van het tarief is opgebouwd, om de bedoelde artikelen, welke afgewerkte producten of halffabrikaten zijn, van invoerrecht vrij te stellen. Verwezen moge worden naar het vermelde onder paragraaf 7 hiervóór. N. 2. V. Tot dusver waren adresseer en kantoordrukmachines vrij, wanneer zij een gewicht hadden van 100 K.G. of minder. Thans is dit gewicht van 100 K.G. tot 150 K.G. verhoogd. De Regeering heeft gemeend, dat ook de grootere machines van dezen aard belast moesten worden. In de Memorie van Toelichting wijst zij er op, dat er geen gevaar bestaat, dat door het verhoogen van de gewichtsgrens de gewone drukpers door het hierbedoelde recht van 10 pet. zal worden getroffen. Sommige leden vonden in deze opmerking der Regeering aanleiding tot de vraag, of bij het concipieeren van de hier besproken wijziging niet te zeer uit het oog verloren is, dat de grootere kantoordrukmachines een gelijke functie als de drukpers vervullen en zelfs ook in het drukkersbedrij f worden gebruikt. Op grond van de laatstgenoemde twee omstandigheden meenden zij, dat terug * keer tot de oude gewichtsgrens gewenscht is. A. De omstandigheid, dat de groote kantoordrukmachines een gelijke functie als de drukpers vervullen en (zelfs) ook in het drukkersbedrij f worden gebruikt, mag er niet toe leiden om de voorgestelde grens van 150 kilogram weder terug te brengen op 100 kilogram. Het feit toch, dat een kantoordrukmachine en een drukpers een zeilde functie vervullen, moge waar zijn, dit neemt niet weg, dat eerstgenoemde machine toch een der typische kantoorapparaten is, welke apparaten ook onder de bestaande tariefwet met de particuliere gebruiksartikelen op één lijn zijn gesteld. Dat deze kantoorapparaten steeds moer worden geperfectionneerd en in gewicht toenemen, kan geen reden zijn hen niet meer als een zoodanig apparaat aan te merken. Het feit, dat de kantoordrukmachines ook wel in het drukkersbedrijf worden gebruikt, brengt uit zich zelf niet mede, dat zij als zoodanig geen kantoormachines meer zouden zijn. Ten slotte moge worden opgemerkt, dat nog niet is gebleken, dat de werkelijke fabriekswerktuigen voor drukkerijen door de verhooging van de gewichtsgrens van 100 op 150 kilogram met een invoerrecht van 10 pet. van de waarde worden belast. N. 3. V. Gevraagd werd, of er overwegende bezwaren bestaan tegen het vrijstellen van spiritus, voorzoover deze als grondstof wordt gebruikt. Daarmede zouden de fabrikanten van brandspiritus, die niet bij het in dat bedrijf bestaande kartel zijn aangesloten en daarom hun grondstof tegen hoogere prijzen in het buitenland moeten aankoopen, gebaat zijn. Deze fabrikanten zouden ook geholpen zijn, indien het invoerrecht door een accijns werd vervangen. De leden, hier aan het woord, herinnerden er aan, dat een en ander ook reeds ter sprake werd gebracht bij de openbare behandeling van Hoofdstuk VUB der Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1933 en dat de Minister van Financiën toen overweging van deze aangelegenheid toezegde. Zij vroegen, waartoe die overweging heeft geleid en of zij bij de samenstelling T*.. het onderhavige ontwerp invloed heeft gehad. A. Tegen vrijstelling van spiritus, die bestemd is om door denatureering tot brandspiritus te worden verwerkt, bestaat bezwaar. Op grond van artikel 21 van het ontwerp kan vrijstelling van invoerrecht worden verleend voor chemicaliën, verfstoffen en andere zelfstandigheden van dien aard, welke benoodigd zijn als hulpmiddel bij de werkzaamheden in fabrieken en trafieken, of bij landbouw, tuinbouw en veeteelt. Onder de genoemde groep van stoffen is ook de spiritus te rangschikken. Bij de bereiding van brandspiritus wordt de spiritus echter niet als hulpmiddel ten behoeve van industrie of landbouw, enz. gebruikt. Men kan nauwelijks zeggen, dat de spiritus in dit geval wordt gebezigd als grondstof voor de bereiding van een product, aangezien brandspiritus niet anders is dan hooggradige spiritus vermengd met + 5 percent mengmiddelen. De brandspiritus wordt voor het groote meerendeel niet voor industrieele doch voor consumptieve doeleinden gebruikt. Op grond van een en ander bestaat er aanleiding voor deze spiritus dezelfde bescherming toe te passen, die voor andere, voor consumptieve doeleinden bestemde, spiritus wordt genoten. Te eerder is daarvoor reden nu de binnenlandsche afzet van voor inwendig gebruik bestemd gedistilleerd achteruit loopt. Vervanging van het invoerrecht door een accijns zou, uit het oogpunt van de met behulp van een compenseerend recht als het onderhavige beoogde bescherming, geheel gelijk staan met opheffing van die bescherming. Ook deze maatregel, die in strijd zou zijn met het stelsel van de wet, kan derhalve niet worden genomen. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XI. N. 5. Zie de Nota van Wijzigingen onder XII. N. 9. V. Benige leden meenden, dat azijnzuur niet alleen als het verpakt is, doch in elk geval aan een waarderecht van 10 pet. behoort te worden onderworpen. A. Een invoerrecht van 10 pet. van de waarde zou naar de beginselen welke bij de herziening van het tarief zijn aangenomen, in elk geval te hoog zijn. Afgescheiden daarvan moge het volgende worden opgemerkt. Azijnzuur wordt voor verreweg het grootste gedeelte aangewend als hulpmiddel in de industrie, zoowel bij goederen die op de binnenlandsche markt worden gebracht als bij goederen die worden geëxporteerd. In beide gevallen zal bij uitvoer ook indien het azijnzuur als grondstof is verwerkt aanspraak kunnen worden gemaakt op vrijstelling van een eventueel te heffen invoerrecht. Ook zou het heffen van invoerrecht hier zuiver een maatregel van beschermenden aard zijn. Op grond van een en ander bestaat er geen aanleiding, om met afwijking van hetgeen in het algemeen voor chemicaliën en chemische producten het geval is, een invoerrecht voor te stellen voor azijnzuur in groote verpakking. N. 11. Zie de Nota van Wijzigingen onder XIII. N. 15. V. Nu de grondstof voor het kuipers en kistenmakersbedrijf door een nieuw recht van 3 pet. wordt getroffen, behooren naar men meende de eindproducten kuipen en kisten aan een recht van 15 pet. te worden onderworpen. Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen

10 io 63«1. Vaststelling van een nieu w tarief van invoerrechten. A. Een invoerrecht van 15 pet. van de waarde zou niet passen in het stelsel van deze tariefwet, daar toch kuipen en kisten, als zijnde emballage, vrijwel uitsluitend als hulpmiddel worden aangewend. Voorts moge nog worden verwezen naar hetgeen onder paragraaf 7 hiervóór is opgemerkt. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XIV. N. 16. V^ Aangedrongen werd op verhooging van het invoerrecht op bier. Daarbij werd er op gewezen, dat vooral in de grensstreken de concurrentie van het buitenlandsch bier zeer voelbaar is. A. Het specifieke invoerrecht op bier bestaat uit twee bestanddeelen, t. w. een bedrag dat aequivalent is aan den accijns die van het binnenlandsche bier is verschuldigd en een compenseerend invoerrecht dat bedoeld is als vergoeding voor den druk van de accijnswetgeving op het binnenlandsche bier. Gerekend naar de gemiddelde dichtheid van het wort waaruit binnenlandsch bier wordt vervaardigd, kan als aequivalent voor den accijns worden genomen f 8,25 (gemiddelde dichtheid gr.) en als compeuseerend invoerrecht f De bescherming die door de heffing van dit laatste recht wordt verkregen mag voldoende worden geacht. N. 21. Zie do Nota van Wijzigingen onder XV. N. 22. V. Onverwerkte bont vellen, die vroeger niet aan invoerrecht waren onderworpen, zullen thans met 8 pet. worden belast. Daartegenover staat, dat het invoerrecht op het eindproduct slechts met 2 pet. is verhoogd en op 12 pet. gebracht. Gaarne zou men het laatstgenoemde recht tot 15 pet. zien verhoogd. Ook waren er leden, die de heffing op het afgewerkte product onveranderd zouden willen laten, doch het recht op de onverwerkte vellen van 8 op 6 pet. teruggebracht zouden willen zien. Aangedrongen werd voorts op vrijstelling van ruwe veeren en dons. Deze worden voornamelijk uit China ingevoerd. Zij worden hier te lande gezuiverd en voor verder gebruik gereedgemaakt. Daarna worden zij gedeeltelijk hier te lande verder verwerkt, doch voor verreweg het grootste deel naar het buitenland, voornamelijk naar Engeland, uitgevoerd. Wordt dit artikel, dat tot dusver vrij was, met een invoerrecht van 6 pet. belast, dan zal concurrentie op de buitenlandsche markt niet meer mogelijk zijn. In de Memorie van Toelichting geeft de Regeering als haar meening te kennen, dat door de heffing van een recht op nog te bewerken veeren, alsmede op bedveeren en dons, een niet onaanzienlijke bate voor de schatkist kan worden verkregen, zonder dat daardoor andere belangen ernstig worden geschaad. De leden, hier aan het woord, achtten, voorzoover het ruwe veeren betreft, het tegenovergestelde het geval. Naar hun oordeel bedreigt die heffing, doordat zij de exportmogelijkheid doet teloorgaan, de desbetreffende industrie met ondergang, met allo kwade gevolgen van dien, niet alleen voor hen, die in die industrie hun bestaan vinden, doch eveneens voor de schatkist. Mocht de Regeering meenen niet tot de gevraagde vrijstelling te kunnen overgaan, dan zou men van haar gaarne de verzekering ontvangen, dat zij restitutie van het op dit artikel betaalde invoerrecht overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 van het ontwerp mogelijk zal maken. A. Wat de verhouding tusschen de belasting van onverwerkte bontvollen en de belasting op de eindproducten betreft, meent de Regeering dat het voorstel om 8 pet op de eerste en 12 pet. op de laatste te heffen het juiste midden is. Aan den wensch, ten aanzien van ruwe veeren en dons geuit, is tegemoet gekomen kunnen worden. Bij Nota van Wijzigingen (onder XVI, 2.) wordt voorgesteld, aan post n. 22 een bijzondere bepaling toe te voegen waardoor, naar verwacht wordt, de ondervonden bezwaren worden ondervangen. Volledigheidshalve moge worden medegedeeld, dat een vrijdomsregeling op den voet van artn-.el 17 van het ontwerp-tariefwet 1934 reeds is verleend. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XVI, 1. N". 23. V. Opgemerkt werd, dat de eindproducten borstels en verfkwasten aan een recht van 10 pet. onderworpen blijven, terwijl de onderdeelen, waaruit die producten worden vervaardigd, voor een goed deel met 6 pet. belast worden. Naar men meende, bestaat er, als de laatstgenoemde belasting gehandhaafd blijft, aanleiding het invoerrecht, geheven van de afgewerkte producten, met 5 pet. te verhoogen. Aangedrongen werd voorts op vrijstelling van borstels, bestemd voor glansmachines in industrieele bedrijven hier te lande. A. Ter tegemoetkoming aan hetgeen met betrekking tot het invoerrecht op borstels en verfkwasten js opgemerkt, is onder XVII van de Nota van Wijzigingen voorgesteld, het invoerrecht voor de tot onderdeel I en onderdeel II, a, van den post behoorende goederen tot 12 pet. te verhoogen. Er zijn geen termen gevonden om een invoerrecht voor te stellen van 15 pet., daar een dergelijk invoerrecht zou uitgaan boven het algemeen voor eindproducten aangenomen recht. Verwezen moge voorts worden naar de toelichting op vorenbedoeld XVII van de Nota van Wijzigingen. Het van invoerrecht vrijstellen van borstels, bestemd voor glansmachines, zou in strijd zijn met het beginsel om bedrijfshulpmiddelen met een invoerrecht te belasten. Op dit beginsel kan voor de hier bedoelde borstels geen uitzondering worden gemaakt. N. 26. Zie de Nota van Wijzigingen onder XVIII. N. 28. Zie de Nota van Wijzigingen onder XIX. N. 29. Vi Onder de ruwe rubber, welke wordt vrijgesteld, wordt ook gerekend rubber in vellen. Daarop wordt echter weer een uitzondering gemaakt voor zoolcrêpe, dat wel wordt belast. Den leden, die hierop de aandacht vestigden, was het niet duidelijk, op welke overweging deze uitzondering berust. Immers, zoolcrêpe is niet een bewerkt product, waarvan zonder meer zolen kunnen worden gemaakt. Het is slechts een grondstof en moet evenals elke andere crêpe nog worden bewerkt voor men er het gewenschte voorwerp uit kan vervaardigen. Op vrijstelling ook van dit artikel drongen deze leden aan. Voorts meende men, dat volledigheidshalve in de omschrijving van dezen post alsmede in de bijzondere bepaling n. 3 ook de benaming balata" behoort te worden opgenomen. Ten slotte drongen eenige leden aan op vrijstelling van guttapercha, voorzoover dat dient als grondstof voor de fabricage van kauwgom, met betrekking tot welk product ernstige concurrentie van 'Belgische zijde wordt ondervonden. Ai Het ligt niet in de bedoeling om alle als zoolcrêpe aangeduide rubber in platen onder de heffing van het invoerrecht te brengen. Alleen indien zoolcrêpe als een bewerkt artikel zou worden ingevoerd, b.v. kennelijk uit verschillende op elkander aangebrachte lagen bestaande, of wel op andere wijze verder bewerkt dan het plantage-product, zal invoerrecht verschuldigd zijn. Het feit dat de vellen zijn afgesneden of op andere wijze zijn afgesneden dan met de gewone sheets" het geval is, of wel dat de vellen dikker zijn dan de gewone sheets", zal geen aanleiding zijn om de aanspraak op de in Bijzondere bepaling n. 3 op dezen post opgenomen vrijstelling te doen vervallen.

11 Aan den in het tweede lid neergelegden wensch is gevolg gegeven. De aanvulling van den post wordt in de Nota van Wijzigingen (onder XX) voorgesteld. Het artikel dat bij de bereiding van kauwgom wordt aangewend is geen guttapercha doch chicle gum", zijnde het gedroogde melksap van Achras Sapota, die tot de rubberleverende gewassen behoort. Dit artikel is niet met caoutchouc, rubber of guttapercha gelijk te stellen en is bij invoer in groote verpakking niet belast. Overigens zal ook op rubber voor kauwgom Bijzondere bepaling n. 3 op dezen post c.q. toepassing kunnen vinden. N. 31. Zie de Nota van Wijzigingen onder XXI. N. 32. V. Bedenking werd geopperd tegen het onderwerpen aan een heffing van 3 pet. van het artikel cement, dat naar men meende zuiver als een grondstof is te beschouwen. Blijkens de Memorie van Toelichting is bij de vaststelling van dit recht uitgegaan van de zienswijze, dat, als metselsteenen worden belast, ook een recht behoort te worden geheven op cement, dat bij den tegenwoordigen betonbouw, welke metselsteen vervangt, wordt gebezigd. Deze zienswijze achtten de leden, die deze zaak ter sprake brachten, echter onjuist. Bij de uitvoering van groote bouwwerken is het tegenwoordig slechts de vraag, of zij in beton dan wel in ijzerconstructie zullen worden uitgevoerd. Metselsteen wordt daarbij alleen gebruikt voor aanvulling, opvulling of bekleeding. Van een keuze tusschen beton en metselsteen is geen sprake meer. Voorts werd de aandacht gevestigd op het feit, dat poederkalk als bouwmateriaal met 3 pet. wordt belast, terwijl dit artikel niet alleen als zoodanig doch ook als kunstmest wordt gebruikt. In verband daarmede werd, gezien het feit, dat kunstmeststoffen in het nieuwe tarief in het algemeen niet door een invoerrecht worden getroffen, de opneming van een bijzondere bepaling bepleit, welke het mogelijk maakt vrijdom van invoerrecht te verleenen voor poederkalk, welke bestemd is om als kunstmest te worden gebruikt. A. Het kan niet worden toegegeven, dat beton niet in zekeren zin een vervangingsmiddel is van de metselsteenen. Lang niet altijd wordt bij het bouwen enkel het geraamte uit beton gemaakt. Bovendien kan de opbrengst die uit dezen post wordt verwacht niet worden gemist. Dat cement grondstof zou zijn, in de aan het slot \ an paragraaf 7 hiervóór aangegeven beteekenis, moet worden bestreden, daar toch, behoudens de natuurcement, de andere cementsoorten fabriekmatig worden vervaardigd. Het opnemen van een bijzondere bepaling op dezen post om poederkalk, die als meststof wordt gebruikt, van invoerrecht vrij te stellen, is overbodig, daar deze vrijstelling op den voet van artikel 21 van het ontwerp kan worden en ook reeds is verleend. N. 33. V^ Aangedrongen werd op het onderwerpen aan een invoerrecht van 12 pet. van enkele bismuthzouten, enkele jodiumzouten en alle phannaceutische extracten voor geneeskundige doeleinden, droog, vloeibaar en dik, alleen bij invoer in bulk. Voorts zou men gaarne een recht van 6 pet. zien geheven van gedistilleerde glycerine. Sommige leden vestigden er de aandacht op, dat volgens de bewoordingen van onderdeel IIIc van dezen post gassen men denke bijv. aan koolzuur, zuurstof, ammoniak alleen belast zijn, wanneer zij verpakt, d.w.z. in hoeveelheden van ten hoogste 1200 gram per flesch, worden ingevoerd. In de meeste gevallen echter vindt de invoer in g-ootere flesschen plaats, zoodat de bedoelde heffing weinig beteekenis heeft. Naar het oordeel van de hier aan het woord zijnde leden verdient het aanbeveling gassen met een recht van 6 pet. te belasten, voorzoover zij op andere dan de hierboven gemelde wijze ingevoerd worden. Andere leden zouden koolzuur, in welken toestand ook en hoe ook verpakt, met een invoerrecht van 10 pet. belast wenschen te zien. A. Het voorstel in het eerste lid gedaan valt buiten het kader dezer tariefsherziening, waarom geen termen kunnen worden gevonden hieraan tegemoet te komen. Voor een invoerrecht op glycerine (welk product feitelijk tot post n. 104 behoort) geldt hetzelfde. Naar gemeend wordt zouden voorts, zoo tot het heffen van een invoerrecht werd overgegaan, om geschillen te voorkomen, zoowel ruwe als gezuiverde glycerine en geheel of hoofdzakelijk uit of met glycerine samengestelde producten dan met een invoerrecht moeten worden belast. Ruwe glycerine wordt ook hier te lande wel gezuiverd en dan weder uitgevoerd. Het product dient voor de bereiding van pharmaceutische preparaten, doch voornamelijk als hulpmiddel en grondstof in die industrieën, waarin een weekmiddel, een oplosmiddel of een hygroscopisch middel noodig is (zeepfabrieken, inktfabrieken, katoenindustrie, leerindustrie). Voor zoover glycerine als hulpmiddel wordt aangewend zou weder aanspraak gemaakt kunnen worden op vrijstelling van invoerrecht op den voet van artikel 21 van het ontwerp. Met betrekking tot hetgeen in het derde lid omtrent de belasting van gassen wordt aangevoerd zij opgemerkt, dat zij nagenoeg alle voornamelijk (koolzuur kan hierbij worden uitgezonderd) hulpmiddel in de industrie zijn. Heffing van invoerrecht zou dan ook niet opwegen tegen den last die èn de industrie én de administratie van het weder verleenen van de vrijstelling op den voet van meergenoemd artikel 21 zouden ondervinden. Alleen voor koolzuur kan men een uitzondering maken, gelet op het gebruik in cafe's en bij het vervaardigen van limonades. Op dezen grond is ten aanzien van dit artikel een heffing van ten hoogste 6 pet. van de waarde te verdedigen, waarom dan ook in de Nota van Wijzigingen een hiertoe strekkend voorstel is opgenomen (onder XXII, 2.). Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XXII, 1. N. 35. Zie de Nota van Wijzigingen onder XXIII. N". 39. V. Bezwaar werd geopperd tegen het minimum van f 12 per 100 K.G., vastgesteld voor de heffing op gekleurd of gedecoreerd porselein voor huishoudelijk gebruik. Naar werd opgemerkt, komt deze minimum-heffing bij de meeste der in aanmerking komende goederen overeen met 25 a 40 pet. van de waarde. De leden, hier aan het woord, vestigden er de aandacht op, dat door het heffen van zulk een hoog invoerrecht de belangen van velen grossiers, winkeliers, expediteurs, agenten van buitenlandsche huizen worden geschaad, terwijl de eenige fabriek, welke hier te lande op dit gebied bestaat, de protectie, welke in zulk een recht voor haar gelegen is, niet behoeft, wijl zij ook zonder deze zeer wel tot concurreeren met het buitenland in staat is. Intusschen werd de hier in de laatste plaats geuite bewering van andere zijde op grond van werkloozencijfers tegengesproken. Ai Het in post n. 39, onderdeel II, letter a, opgenomen minimum invoerrecht van f 12 per honderd kilogram netto is overgenomen uit het voorstel van de Commissie ter Voorbereiding van eene technische herziening van het Tarief van Invoerrechten. Deze Commissie heeft zich bij het bepalen van de hoogte van het minimum invoerrecht gebaseerd op de statistische gegevens van Uit deze gegevens blijkt, dat de gemiddelde waarde per 100 kilogram netto van gekleurd of gedecoreerd porselein ingevoerd uit de voornaamste landen van invoer (Duitschland, Groot

12 Britannië en Tsjecho-Slowakije) f 91,80 bedraagt. Hieruit valt af te leiden, dat het bedrag van f 12 iets meer is dan 13 pet. van de gemiddelde waarde. Intusschen kan niet worden ontkend, dat er artikelen zullen worden ingevoerd, die door dit minimum recht aanmerkelijk hooger dan met 12 pet. worden getroffen. Dit zullen dan echter die artikelen zijn, die in qualiteit afwijken (2de en 3de keus), die door den aard van hunne bestemming (z.g. hotelporselein) in bijzonder zware uitvoering voorkomen, of die als opruimingspartijen tegen uiterst lage prijzen aan de markt komen. Dit gevolg is echter noodwendig verbonden aan specifieke of minimum rechten, welke, uit den aard der zaak, steeds slechts met een gemiddelde waarde rekening kunnen houden. Ook mag niet worden vergeten, dat minimum rechten worden ingesteld om minderwaardige of tegen abnormaal lage prijzen geleverde producten, die in ernstige mate de binnenlandsche markt desorganiseeren, extra te treffen, welk doel, als het minimum te laag wordt gesteld, niet zou worden bereikt. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XXIV. N. U. V^ Aangedrongen werd op vrijstelling, althans belasting met een lager recht, van de artikelen, genoemd onder IX van dezen post, voorzoover kan worden aangetoond, dat die in transformatoren zijn verwerkt. A. Er schijnen geen termen aanwezig, om speciaal onderdeelen voor transformatoren van de algemeene heffing van invoerrecht op onderdeelen van apparaten en werktuigen vrij te stellen. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XXV. N". 42. Vi Bedenking werd geopperd tegen de verzwaring van de belasting op belichte films. Op een verlaging van het desbetreffende recht werd aangedrongen. Is het inderdaad de bedoeling geweest vroegen eenige leden in dit verband ook de kleine filmpjes voor huisbioscopen te treffen met een recht van f 0,20 per M., d.i. 400 pet. van den verkoopprijs? Am Blijkens de Nota van Wijzigingen (onder XXVI) wordt nader voorgesteld het invoerrecht op de in post n. 42, onderdeel II (onderdeel II, letter a, nieuw) bedoelde films te stellen op f 0,04 per meter. Dit bedrag is nader vastgesteld op grond van gegevens welke van deskundige zijde zijn verstrekt. Ter beantwoording van de in het tweede lid gestelde vraag diene, dat inderdaad ook kleine filmpjes voor huisbioscopen door dit recht zullen worden getroffen. Het is niet gewenscht de zoogenaamde smalfilm, die ook wel in de plaats van de normaalfilm treedt, aan een ander, lager recht dan deze film te onderwerpen. N". 43. Zie de Nota van Wijzigingen onder XXVII. N" V. De aandacht werd gevestigd op de wel zeer nadeelige gevolgen, welke deze tariefsherziening voor de garenspinners heeft, die op hun machines e. d. een invoerrecht van 6 pet. moeten betalen en die de ook door hen vervaardigde producten voor een groot deel vrij het land zien binnenkomen. Naar men opmerkte, zal op de een of andere wijze aan de bezwaren, welke het nieuwe tarief voor deze industrieelen medebrengt, tegemoet behooren te worden gekomen. Intusschen wilde men er reeds bij voorbaat op wijzen, dat, indien zulks zou geschieden door middel van het belasten van de voor de textielindustrie benoodigde garens, ook de producten der laatstgenoemde industrie aan een hooger invoerrecht zouden moeten worden onderworpen. Aangedrongen werd op het belasten van naaigaren, onverschillig of het in groote dan wel in kleine opmaak wordt ingevoerd en of het voor de industrie bestemd is of niet met een recht van 12 pet. Andere leden zouden in elk geval naaigaren, voor de industrie bestemd, vrijgelaten willen zien. De in de eerste plaats aan het woord zijnde leden stelden hiertegenover, dat zulk een vrijstelling zonder twijfel tot allerlei ontduiking aanleiding zou geven. Gaarne zouden verscheidene leden ook kunstzijden garens aan invoerrecht onderworpen zien. Deze leden wezen er op, dat Nederland het eenige land in Europa is, dat geen invoerrecht op dit artikel kent. De bijzondere bepaling n. 5 verbindt onder a de vrijstelling van bepaalde garens voor industrieele doeleinden aan een bepaalde opmaak, nl. een minimum hoogte van de cones van 10 cm. of een minimum lengte van de opmaak van 2000 M. Waarschijnlijk houdt deze beperking verband met de vrees voor ontduiking van het invoerrecht met betrekking tot deze garens, voorzoover zij voor detailgebruik bestemd zijn. Zij beteekenen echter een groote last voor de verwerkende bedrijven, daar het aanzienlijke moeilijkheden van technischen aard oplevert, een sedert jaren gebruikelijke opmaak plotseling door een andere te moeten vervangen. En zij schijnt te eenenmale overbodig, waar aan het slot dezer Bijzondere bepaling zelf de noodige waarborgen voorkomen voor een toepassing der daarin toegestane vrijstellingen in overeenstemming met de bedoeling. A. Hoewel het hier vermelde gevolg van de herziening van het tarief wordt betreurd is daaraan niet tegemoet te komen. Hierbij moge nog worden opgemerkt, dat de grondstoffen voor de spinnerij nog steeds vrij van invoerrecht zijn en dat, voor zoover de spinners tevens wevers zijn, hetgeen toch naar gemeend wordt zeer veel het geval is, zij als textielfabrikant van den steun van een invoerrecht van 10 pet. genieten. De hierin liggende steun is inderdaad, door de heffing van 3 of 6 pet. op de bedrijfshulpmiddelen, iets verminderd. Omtrent de heffing op bedrijfshulpmiddelen zij overigens verwezen naar de uiteenzetting onder paragraaf 7. Naaigaren is volgens het ontwerp belast met een invoerrecht van 10 of 6 pet. van de waarde al naar gelang de opmaking. Voorts is naaigaren, dat voor industrieele doeleinden bestemd is, van invoerrecht vrijgesteld. Om technische redenen is het niet mogelijk naaigaren met een afzonderlijk invoerrecht van 12 pet. van de waarde te belasten; een afdoende omschrijving van het begrip naaigaren toch is niet te geven. Naaigaren, dat voor industrieele doeleinden bestemd is, van de vrijstelling uit te zonderen, zou niet in overeenstemming zijn met den opzet van de herziening. Wat de kunstzijden garens betreft, zij opgemerkt, dat deze op dezelfde wijze als andere garens zijn belast, doch voor zoover bestemd als grondstof voor de industrie zijn vrijgesteld. Het heffen van een invoerrecht op kunstzijden garens ook voor industrieele doeleinden ligt niet in de lijn van de onderwerpelij ke herziening. De in bijzondere bepaling n. 5 opgenomen regeling voor de vrijstelling van garens is door een nieuwe vervangen, waarvoor naar de Nota van Wijzigingen (onder XXVIII, 2.) met de daarop gegeven toelichting moge worden verwezen. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XXVIII, 1. N. 43. V. Sommige leden wezen er op, dat de fabrikanten van geneesmiddelen hier te lande krachtens het nieuwe tarief tal van grondstoffen en hulpmiddelen, welke zij uit het buitenland moeten invoeren, belast zien, terwijl de invoer van gefabriceerde geneesmiddelen anders dan verpakt of in tabletvorm volkomen vrij blijft. Wijl deze regeling zeer tot nadeel van de hierbedoelde fabrikanten strekt, drongen de hierbedoelde leden op wijziging van dezen post aan in dien zin, dat gefabriceerde geneesmiddelen,

13 Bijlagen Tweede Kamer.13 onverschillig in welke verpakking of in welken vorm zij hier te lande worden ingevoerd, met 12 pet. worden belast. Dezelfde leden vestigden er nog de aandacht op, dat door een verbetering op dit punt van de lexicographische lijst voorkomen dient te worden, dat artikelen, waarvan vaststaat, dat zij als geneesmiddelen moeten worden gequalificeerd, als chemicaliën worden ingevoerd. Ten slotte werd gewezen op de onbillijkheid, dat, terwijl ingevolge dezen tariefpost verpakte geneesmiddelen over het algemeen met 10 pet. zijn belast, zoodanige middelen, welke sacchaiïne of meer dan 5 pet. suiker bevatten, krachtens de tariefposten 113 en 128 aan een recht van 12 pet. onderhevig zijn. Naar men meende behoort ter opheffing van deze onjuistheid aan post n. 45 een Bijzondere bepaling te worden toegevoegd, welke vastlegt, dat van verpakte geneesmiddelen, welke saceharine of suiker bevatten, naast het recht van 10 pet. volgens dien post geheven wordt het specifieke recht, waarvan in de posten 113 en 128 sprake is. A. Behoudens de heffing van invoerrecht op machines en dergelijke, is er, wat de belasting op grondstoffen en hulpmiddelen voor de pharmaceutische industrie betreft, weinig of geen verschil tusschen de Tariefwet 1924 (Staatsblad n. 568) en het ontwerp Tariefwet Nog steeds zijn chemicaliën en chemische producten in groote verpakking (mits niet in tabletvorm) vrij van invoerrecht. Voorts zij opgemerkt, dat het in de practijk zeer moeilijk, zoo niet ondoenlijk zou zijn, onderscheid te maken tusschen geneesmiddelen of chemische producten en ook tusschen gefabriceerde en niet gefabriceerde geneesmiddelen. Het voorstel om gefabriceerde geneesmiddelen steeds met een invoerrecht te belasten zou niet passen in het kader dezer herziening en wordt ook niet in het belang van de volksgezondheid geacht, waarom daaraan geen gevolg kan worden gegeven. Dat in de lexicographische lijst artikelen, welke als geneesmiddel worden aangewend, als ehemicalie staan vermeld, is zeer goed mogelijk. Afgezien nog van het feit, dat geneesmiddelen zeer vaak chemicaliën of althans chemische producten zijn, maakt het voor het invoerrecht geen verschil daar toch zoowel geneesmiddelen als chemicaliën enkel bij invoer,,in verpakten staat" of in tabletvorm" belast zijn met een invoerrecht van 10 pet. van de waarde. Dat het onjuist zou zijn, dat met suiker samengestelde verpakte geneesmiddelen, afgezien van het specifieke recht in verband met het suikergehalte, nog belast zijn met een invoerrecht van 12 pet. van de waarde inplaats van met 10 pet. zooals voor geneesmiddelen in het algemeen geldt, is niet de meening van de Regeering. In de eerste plaats zijn met suiker samengestelde producten in het algemeen, onverschillig waarvoor zij dienen, bij invoer in verpakten staat met ten minste 12 pet. van de waarde belast; in de tweede plaats zijn er artikelen, die, als geneesmiddel aangediend, feitelijk toch slechts snoepartikelen zijn, b.v. pepermunt, drop, hoestmiddelen; ten derde zijn er artikelen, die voor een zeer groot deel enkel uit suiker bestaan, zooals de diverse in boonvorm vervaardigde middelen. Ten slotte zou de hier voorgestelde regeling een voortdurende bron van geschillen vormen met betrekking tot de vraag of een artikel al dan niet als geneesmiddel is te beschouwen. N. 37. V. De aandacht werd gevestigd op het bezwaar, dat de gangbare stellen drinkglazen aan twee verschillende rechten onderworpen zijn, wijl voor glazen op been of voet een ander tarief is vastgesteld dan voor glazen zonder voet. Bij likeur of waterstellen op glazen bladen kan het bij zekere samenstellingen zelfs voorkomen, dat drie verschillende tarieven toepassing vinden: één voor de glazen, één voor de karaf en één voor het blad. In gevallen als de hierbedoelde zal voor de berekening van het invoerrecht elk der onderdeden afzonderlijk moeten worden ge Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen wogen, hetgeen practisch vrijwel onmogelijk is. Met het oog hierop achtten sommige leden het gewenscht, dat voor glaswerk van dezen aard een voor alle voorwerpen gelijk recht, uitsluitend naar de waarde te heffen, worde vastgesteld. Voorts maakten eenige leden in het algemeen bezwaar tegen het minimum recht naar het gewicht, dat voor een aantal onderdeelen van dezen post is vastgesteld. Zij merkten daarbij op, dat op deze wijze in vele gevallen een veel te hoog percentage van de waarde wordt geheven. Als voorbeeld noemden zij de zg. Mina-tumbler, welke als gevolg van het stellen van het genoemde minimum mét ongeveer 80 pet. van de waarde belast wordt. In het bijzonder werd door eenige leden gepleit voor het laten vervallen van de minimum rechten van f 16,80 per 100 K.G. en f 21 per 100 K.G. respectievelijk voor wit glas, zijnde roemers of kelken op been of voet, en voor gekleurd glas, beide voorkomende onder VUB van dezen post. Deze rechten achtte men veel te hoog, wijl het hier onbewerkt glaswerk betreft, dat door de glasslijperijen als halffabrikaat wordt ingevoerd om geslepen, gegraveerd of op andere wijze bewerkt te worden. Aandere leden vestigden er de aandacht op, dat porselein en glaswerk ondanks het verhoogde invoerrecht nog goedkooper uit het buitenland kunnen worden ingevoerd. Zij zouden op grond daarvan het recht op deze artikelen in stede van verlaagd verhoogd willen zien. Sommige leden achtten de belasting op verpakkingsglas veel te hoog, hetgeen vooral wordt veroorzaakt door het minimum recht naar het gewicht, waaraan het is onderworpen. Naar hun oordeel dient het recht op dit artikel, dat toch een hulpmiddel is, tot 6 pet. van de waai'de zonder meer te worden teruggebracht. Gevraagd werd een betere regeling te treffen voor de restitutie van het invoerrecht, betaald voor buis en staafglas en ballons, gebezigd voor de fabricage van uit te voeren gloeilampen. Zoodanige restitutie geschiedt wat ballons betreft slechts voor zendingen, waarbij de waarde der uit te voeren ballons ten minste f 100 bedraagt, terwijl zij ten aanzien van het verwerkte buisen staafglas in het geheel niet plaats vindt. A. Inderdaad is er een verschil in heffing van invoerrecht voor drinkglazen op been of voet en voor andere drinkglazen, in dezen zin, dat eerstgenoemde hooger zijn belast dan laatstgenoemde. Dit is echter niet onjuist, aangezien de drinkglazen op been of voet in het algemeen hooger in prijs zijn dan de andere drinkglazen. Het is waar, dat bij invoer van likeurstellen op (glazen) bladen drie verschillende tarieven toepassing zullen kunnen vinden, doch ongetwijfeld zal dit, vergeleken met de gevallen, waarin met een zelfde invoerrecht belast glaswerk wordt ingevoerd, tot de uitzonderingen behooren. Ook moet niet worden vergeten, dat men zeer spoedig met deze bijzondere gevallen op de hoogte is en bij de verzending en factureering reeds met een en ander rekening zal houden. Wilde men voor combinaties als de hier bedoelde één tarief instellen, dan zou dit tarief, wil men niet tot eigenaardige gevolgen komen, gelijk moeten zijn aan het hoogste tarief, dat voor een der artikelen, welke tot die combinatie behooren, geheven wordt. Dit zou het invoerrecht op het geheel aanmerkelijk verhoogen en ongetwijfeld medebrengen, dat de invoerder om dit hooge recht te ontloopen, zelf de combinatie zou gaan splitsen. Wat met betrekking tot de gevolgen van een minimum invoerrecht bij post n. 39 hiervóór met betrekking tot porselein is vermeld, kan eveneens voor glaswerk worden aangevoerd. Dat er dan ook drinkglazen zijn, zooals de in het verslag der Commissie genoemde Mina-tumbler, welke gelet op den prijs waarvoor zij worden aangeboden, door een zeer hoog invoerrecht worden getroffen, is een gevolg, dat bij het systeem van specifieke rechten niet is te vermijden, tenzij men daarbij afdaalt in minutieuze onderscheidingen naar soort, vorm, qualiteit, enz. Ook dan nog zal men, afgezien van het feit, dat die onderscheidingen practisch niet afdoende duidelijk zullen zijn te omschrijven, voor

14 heffingen komen te staan, die voor de uitersten in de onderscheiden groepen nog ver uiteen kunnen liggen. De meening, dat in onderdeel VII B 1 (onderdeel VIII B 1, nieuw) belaste drinkglazen, waarvoor het minimum invoerrecht f 16,80 en f 21 per 100 kilogram bedraagt, enkel drinkglazen zouden zijn, welke als halffabrikaat worden ingevoerd om hior te lande te worden geslepen, gegraveerd, of op andere wijze bewerkt te worden, kan niet worden gedeeld. Het tot vorengenoemd onderdeel behoorend niet gegraveerd of geslepen glaswerk toch wordt ongetwijfeld in zoodanige hoeveelheden zonder verdere bewerking gebruikt, dat daartegenover hetgeen wordt ingevoerd om hier te lande gegraveerd of geslepen te worden, practisch wel zal kunnen worden verwaarloosd. Hier wordt opgemerkt, dat in de Nota van Wijzigingen (onder XXIX, 2.) wordt voorgesteld het onderscheid in onderdeel VII (VIII, nieuw), van post n. 47 gemaakt, tusschen het niet geslepen of gegraveerde holglaswerk en het wel geslepen of gegraveerde holglaswerk te doen vervallen. Naar de daarbij gegeven toelichting moge worden verwezen. Verpakkingsglaswerk was ook onder de werking van de Tariefwet 1924 (Staatsblad n. 568) belast met een invoerrecht van 10 pet. van de waarde. Bij het ontwerp-tariefwct 1934 is van deze heffing uitgegaan, mede op grond van het feit, dat ook andere verpakkingsartikelen, zooals kisten beneden 12 K.G., papieren zakken, kartonnen doozen, steenen kruiken eveneens naar 10 pet. zijn belast. Hiermede rekening houdende en gelet op de cijfers van de statistiek van den invoer over het jaar 1932 (het jaar waarop de minimum rechten, zooals bij post n. 39 is.vermeld, zijn gebaseerd) zijn de thans voorgestelde rechten niet te hoog te achten. Zoo bedroeg de gemiddelde waarde van flesschen tot statistiekpost n. 805 behoorende en ingevoerd uit Duitschland, België en Tsjecho-Slowakije (de voornaamste landen van herkomst) f 11,98 per 100 kilogram bruto. Voor deze flesschen, welke practisch zullen vallen onder post n. 47, onderdeel VI B 2b, bedraagt het minimum invoerrecht f 0,80 per 100 kilogram bruto, hetwelk neerkomt op een waarde van f 8 per 100 kilogram; voor dezelfde flesschen van wit glas (statistiekpost 2805) is de statistische waarde gemiddeld f 14,05 en het voorgestelde minimum invoerrecht f 1 per 100 kilogram, hetgeen dus neerkomt op een gemiddelde waarde van f 10; voor de medicijnfleschjes (statistiekpost n. 806) is de statistische waarde bij invoer uit de landen Duitschland, België en Groot-Britannië gemiddeld f 21,95 en het minimum invoerrecht f 1,60 voor wit of halfwit, f 1,10 voor groen of bruin en f 2,15 voor ander (post n. 47, onderdeel VI, C), resp. overeenkomende met een waarde per 100 kilogram bruto van f 16, f 11 en f 21,50. Overwogen zal worden, of in het geval in het laatste lid aangevoerd, het bedrag van f 100 behoort te worden verlaagd. Opgemerkt zij, dat dit bedrag alleen in het algemeen is ingesteld en dat de inspecteurs reeds gemachtigd zijn, om in bijzondere gevallen daarvan desgevraagd afwijking toe te staan. Voorts bestaan er in beginsel geen bezwaren tegen, om restitutie te verleenen van invoerrecht betaald voor buis en staafglas gebezigd voor de fabricage van uit te voeren gloeilampen. Zie verder de Nota van Wijzigingen onder XXIX, 1. N u. 48. Zie de Nota van Wijzigingen onder XXX. N. 49. V. Naar verscheidene leden meenden is het niet juist, geen invoerrecht van stijfsel te heffen, voorzoover die niet in kleine verpakking wordt geïmporteerd. Deze leden drongen op een belasting van dit artikel over de geheele linie aan. A. Met het voorstel om van stijfsel, onverschillig de wijze van invoer, invoerrecht te heffen, kan niet worden ingestemd. Stijfsel behoort tot de hulpmiddelen bij de textielindustrie en bij de papierfabricage. Ook wordt zij, in den vorm van poederstijfscl, gebruikt in allerlei industrieën van consumptieartikelen, voorts voor de dextrine-industrie en voor de glucose-industrie. Op deze gronden wordt gemeend, dat niet tot heffing van invoerrecht op stijfsel, anders dan verpakt", moet worden overgegaan. N. 52. Zie de Nota van Wijzigingen ouder XXXI. N. 54. V. Stelen voor verfkwasten e. d. waren tot heden niet belast. Thans worden zij aan een invoerrecht van 6 pet. onderworpen. In verband met de groote concurrentie, welke de fabrikanten van kwasten uit het buitenland, in het bijzonder uit Japan, ondervinden, werd op vrijstelling van het hierbedoelde halffabrikaat aangedrongen. A. Het heffen van een invoerrecht op stelen voor verfkwasten is in overeenstemming met de voorgestelde heffing op onderdeelen van gereedschappen. Er zijn geen termen om voor bedoelde stelen een uitzondering op het algemeen beginsel te maken. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XXXII. N. 56. V. Aangedrongen werd op schrapping van het recht van 6 pet. voor hoedvormen van haar of wolvilt. Mocht aan dit desideratum, alsmede aan die, vermeld bij de posten 57 en 91, niet kunnen worden voldaan, dan zouden de leden, hier aan het woord, gaarne afgewerkte dames en kinderlioeden in plaats van met een waarderecht met een specifiek invoerrecht belast zien, en wel met een recht van 60 cent per stuk voor ongegarneerde en van 90 cent per stuk voor gegarneerde hoeden. A> Een invoerrecht van 6 pet. van de waarde op hoedvormen als in post n. 56, onderdeel I, zijn bedoeld, wordt, gelet op het feit, dat het hier halffabrikaten betreft, juist geacht. Opgemerkt moge worden, dat deze hoedvormen onder de Tariefwet 1924 (Staatsblad n. 568) belast waren met een invoerrecht van 10 pet. van de waarde, zoodat door de voorgestelde heffing reeds met de belangen van de hoedenfabrikanten rekening is gehouden. Verder kan in deze niet worden gegaan. Het heffen van specifieke rechten zooals in het tweede lid in overweging wordt gegeven past niet in het kader van het ontwerp. Deze rechten zouden wegens de sterk uiteenloopende waarde der hoeden ook zeer ongelijk drukken en in het bijzonder het volksartikel zwaar treffen. Bovendien zouden er waarschijnlijk vele geschillen ontstaan over de vraag of een bepaalde afwerking van een hoed als garneering is aan te merken. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XXXIII. N. 57. V. Gaarne zou men het recht, genoemd onder II, III en VII, gewijzigd zien in 3 pet., voorzoover de aldaar bedoelde goederen niet, en in 12 pet., voorzoover die goederen wel opgemaakt zijn. A. Afgescheiden van de vraag wat bij de onder post n. 57, onderdeden II, III en VII, genoemde artikelen het verschil is tusschen niet en wel opgemaakt waar het toch nagenoeg alle geheel afgewerkte producten zijn zou, gelet op het invoerrecht, dat van gelijksoortige artikelen opgenomen in andere posten, zooals b.v. de posten nos. 44, 73, 77 en 91, wordt geheven, een afwijkend invoerrecht voor eerstbedoelde artikelen onjuist zijn. N. 59. V. Bezwaar werd geopperd tegen de heffing van invoerrecht van gezaagd hout. Eenige leden vestigden er de aandacht op, dat deze heffing moeilijkheden van verschillenden aard oplevert, terwijl het voordcel, dat daarin gelegen zou kunnen zijn in den vorm van een zekere bescherming van de binnenlandsche i

15 houtzagerijen, in werkelijkheid niet aanwezig is, wijl eenerzijds het aanvoeren van rondhout uit het buitenland te hooge uitgaven aan vracht eischt en anderzijds de binnenlandsche houtsoorten niet ter vervanging van het ingevoerde hout kunnen strekken. Dat balken met een recht van 3 of 6 pet. der waarde worden belast, werd in het bijzonder ook nog daarom betreurd, wijl de houthandel daardoor de concurrentie van de vervangingsmiddelen van houten balken, met name ijzeren balken, welke zij toch reeds in toenemende mate ondervindt, nog uitgebreid zal zien. Naar werd opgemerkt, zullen naast den houthandel ook de bouwnijverheid, de meubelfabrieken, de timmer en lijstonfabrieken, en vooral ook de pakkistenfabrieken van de belasting van gezaagd hout ernstig nadeel ondervinden. Deze laatste zullen, evenals de andere, haar prijzen moeten verhoogen. Daarvan zal het gevolg zijn, dat haar klanten, voorzoover die zich op export toeleggen, steeds meer gebruik zullen gaan maken van uit het buitenland ingevoerde z.g.n. kistgarnituren, dat zijn stellen onderdeelen, welke hier tot volledige kisten worden vercenigd. Deze kistgarnituren toch zullen zonder twijfel vallen onder de vrijstelling, verleend op grond van liet bepaalde in artikel 22» van het ontwerp. De leden, die deze opmerking maakten, zagen niet voorbij, dat wellicht voor hier te lande vervaardigde en daarna uitgevoerde kisten restitutie van de bij den invoer van het hout betaalde rechten zou kunnen worden verkregen. Zij wezen er echter op, dat dit middel niet helpen kan. Immers de bedoeling is, dat zulk een restitutie alleen wordt verleend aan den producent, die zelf zijn product uitvoert. Doch al ware dat niet zoo, dan nog zou van een restitutie, als hier bedoeld, in.de practijk niets kunnen komen. De kisten toch, welke door een kistenfabriek geleverd worden, worden over te veel afnemers verspreid dan dat, mede in aanmerking genomen het feit, dat men aan de grens niet kan constateeren of een kist van ingevoerd dan wel van binnenlandsch hout is gemaakt, van een ook maar eenigszins bevredigende restitutieregeling sprake zou kunnen zijn. Andere leden konden zich met deze zienswijze niet vereenigen. Zij meenden, dat de bedoelde heffing behouden behoort te blijven, wijl zij in het belang kan zijn van den Nederlandschen boschbouw. Echter zal, wil zij inderdaad voor dien tak van bedrijf iets beteekenen, ook het niet bewerkte hout als boomstammen, rondhout, enz. moeten worden belast. Onder deze leden waren er, die in het bijzonder vathout en kisthout, dat tegen dumpingprijzen in ons land wordt ingevoerd, met een hooger recht belast zouden willen zien. Ook werd aangedrongen op een verhooging van het invoerrecht, te heffen van het z.g.n. zaaghout, d. i. hout breeder dan m.m. en langer dan 7,01 M. Eenige leden vestigden er nog de aandacht op, dat de houthandelaren in het Zuiden des lands het door hen ingevoerde hout voor een deel wederom naar het buitenland verkoopen. Zij vroegen, of voor de gevallen, waarin zulks plaats heeft, een behoorlijke restitutieregeling is of zal worden tot stand gebracht. Gevraagd word, of de aanhef van het gestelde onder I, A, niet beter zou kunnen luiden: Binten, platen, ribben, baddings, planken, delen, schroten en latten, welke, enz. Ook meenden do leden, die deze vraag stelden, dat in denzelfden aanhef de woorden het in de lengte ploegen en" zouden kunnen vervallen, wijl zij een bewerking aanduiden, welke praetiseh niet voorkomt. Aangedrongen werd voorts op wijziging van liet gestelde onder I, A, 2, in dier voege, dat van het aldaar genoemde hout wordt uitgezonderd het uit Amerika ingevoerde pitch-pine en Oregon-pine, en dat wordt bepaald, dat het recht van 6 pet. niet wordt geheven, voorzoover van een gemengde partij niet meer dan 5 pet. van het geheele stuktal onder de aldaar genoemde maten valt. Nog werd er op gewezen, dat met het oog op het indrogen aan in het buitenland gezaagd hout steeds eenige overmaat wordt gegeven. Met het oog daarop zou men gaarne de bovenbedoelde maten iets hooger zien gesteld, en wel op respectievelijk 8, 29 en 710 c.m. Tegen het belasten van duplex, triplex en multiplex-platen met 6 pet. had men geen bezwaar, voorzoover die platen op aangegeven lengten en breedten worden geleverd. Voorzoover zij in courante modellen worden ingevoerd als grondstof voor de bouw en meubelindustrieën, achtte men echter dat recht veel te hoog en zou men het tot 3 pet. teruggebracht wenschen te zien. Dwarsliggers en wisselhouten bchooren, naar men meende, als eindproduct met 12 of op zijn minst 10 pet. belast te worden. Een zelfde opmerking werd gemaakt met betrekking tot houtwol. Vrijstelling werd verzocht van hout, dat bestemd is om daarvan onderdeelen van gereedschappen te vervaardigen, alsmede van houten klossen voor het opwinden van garen. Ten slotte bepleitten sommige leden het leggen van een invoerrecht op geschild of ongeschild teen en griendhout. Dit hout wordt vooral in groote hoeveelheid uit Polen ingevoerd, welk land zeer lage productiekosten heeft. Duizenden Nederlandsche arbeiders zijn daardoor werkloos. De Begeeringssteun, hoewel niet onbelangrijk, is niet in staat geweest het griendbedrijf in ons land te redden. Met een invoerrecht als het gevraagde zou in dezen veel kunnen worden bereikt. A. Zooals uit de Memorie van Toelichting op dezen post kan blijken is de opbrengst, die uit de heffing op gezaagd hout verwacht wordt, niet onbelangrijk. De bezwaren tegen deze heffing zijn niet van dien aard, dat deze bate zou moeten worden prijsgegeven. De concurrentie, welke de houten balken van de ijzeren balken ondervinden, ligt niet zoo zeer in de heffing van het invoerrecht van 3 pet. dan wel in het feit, dat in de bouw, techniek, door andere constructiemethoden, aan ijzeren balken de voorkeur wordt gegeven. Dat de verder verwerkende industrieën eenig nadeel zullen ondervinden van de heffing op gezaagd hout, kan niet worden ontkend. Dit bezwaar, dat voor alle in het tarief belaste halffabrikaten geldt, is hiervóór reeds verschillende malen aan de orde geweest. Wat de pakkistenfabrieken betreft zij nog opgemerkt, dat de mogelijkheid om op den voet van artikel 17 van het ontwerp-tariefwet 1934 vrijdom van invoerrecht te verkrijgen voor het hout, dat tot kisten wordt verwerkt, die voor export zijn bestemd, niet is beperkt tot den producent, die zelf uitvoert. Ook de kistenfabrikant, die kisten aan een exportoerende firma levert, zal van den vrijdom kunnen genieten. Dat de bezwaren, welke aan de te vervullen formaliteiten ter verkrijging van den vrijdom of van de teruggaaf zijn verbonden, te groot zouden zijn, is niet te verwachten. In dit verband moge nog worden verwezen naar het vijfde en zesde lid van 7, onder A. Tenslotte zij nog medegedeeld, dat bij den uitvoer niet behoeft te worden vastgesteld of de kisten van ingevoerd clan wel van binnenlandsch hout zijn vervaardigd. Blijkens het tweede lid van artikel 17 voornoemd is van den eisch der ideiv titeit afstand gedaan. De Begeering meent er op te moeten wijzen, dat, al ligt in de heffing van invoerrecht op gezaagd hout ook eenige steun voor den Nederlandschen boschbouw, dit niet het doel van die heffing is. Een invoerrecht op onbewerkt hout als boomstammen, dat geheel het karakter van grondstof heeft, ligt dan ook niet in de lijn van de onderwerpelijke herziening. Zoo zou ook een hooger invoerrecht dan van 0 pet. van de waarde op vathout en kisthout, welk hout halffabrikaat is, niet in overeenstemming zijn met het karakter der herziening, evenmin als het hooger belasten van zaaghout of bestekhout. Een toezegging, dat voor zonder nadere be of verwerking uit het vrije verkeer weder uitgevoerd hout teruggaaf zal worden verleend van het invoerrecht, kan niet worden gegeven. In overweging is nog of voor bijzondere gevallen een regeling zou kunnen worden getroffen. Aan den wensch tot wijziging van de redactie van onderdeel I-A, is in zooverre tegemoetgekomen, dat daarin het

16 woord binten" is opgenomen en dat de woorden het in de lengte ploegen en" zijn vervallen. Verwezen moge worden naar de bijgevoegde Nota van Wijzigingen (onder XXXIV, 1. en 2.). Termen om speciaal het uit Amerika ingevoerde pitch-pine en Oregonpine van de heffing van invoerrecht uit te zonderen bestaan er niet. Dit immers zou niet in den geest zijn van de tot dusverre gevolge Nederlandsche handelspolitiek. Ook aan den wensch om bij een gemengde partij hout een speling toe te staan in dezen zin, dat 5 pet. van het aantal stuks zou mogen bestaan uit maten, die anders met 6 pet. zijn belast, kan niet worden tegemoet gekomen. Eenige vergemakkelijking toch van de aangifte wordt hierdoor niet bereikt, daar men voor het vaststellen van de bedoelde 5 pet. toch moet nagaan, welk aantal van de gemengde partij boven de maat is. Veel eerder zal het voorstel tot meer werk aanleiding geven, daar dan toch niet alleen moet worden nagegaan, welk hout boven de maat is, doch ook nog het verhoudingscijfer van dit hout tot het geheel. De Eegeering is van oordeel, dat de in onderdeel I A 2 opgenomen maten niet behooren te worden gewijzigd. Het overnemen van de in het verslag der Commissie genoemde maten zal immers opnieuw dezelfde moeilijkheden geven. Deze aangelegenheid kan beter bij administratief voorschrift worden geregeld. Voorloopig is dan ook reeds ter kennis van de ambtenaren der invoerrechten gebracht, dat zij ten aanzien van de bedoelde maten eenige soepelheid kunnen betrachten. De indruk is verkregen, dat de belanghebbenden instemmen met de wijze van uitvoering door de ambtenaren. Afgezien nog van het feit, dat triplex, al naar gelang de soort en de samenstelling, in een groot aantal verschillende handelsmaten voorkomt en het maken van een scheiding dus nog al ingewikkeld zou zijn, wordt er de aandacht op gevestigd, dat triplex een verder bewerkt product is dan enkel gezaagd hout en eerder met geschaafd hout, dat eveneens met 6 pet. is belast, op één lijn kan worden gesteld. Hierom is een heffing van 6 pet. in overeenstemming met den opzet van de herziening, terwijl voorts nog wordt opgemerkt, dat hier, wat verlaging of handhaving van het invoerrecht betreft, tegenstrijdige industrieele belangen bestaan. Dwarsliggers en wisselhouten zijn bedrijfsbenoodigdheden waarvoor, gezien den aard van de bewerking, geen hooger invoerrecht dan voor ruw bewerkte halffabrikaten is te rechtvaardigen. Ook voor houtwol wordt een hooger invoerrecht dan van 3 pet. niet gewenscht geacht, uit overweging, dat dit product zeer veel als emballage wordt gebruikt ook door de voor export werkende bedrijven. Hout voor het vervaardigen van gereedschappen zal wel in zoodanigen vorm ingevoerd kunnen worden, dat dit onder een der vrijstellingen op post n. 59 kan vallen; bovendien zijn onderdeelen van gereedschappen in het ontwerp algemeen belast, zoodat, indien het hout zoodanig bewerkt wordt ingevoerd dat het reeds een halffabrikaat is, er geen aanleiding bestaat het, met afwijking van het aangenomen stelsel, van invoerrecht vrij te stellen. Ook klossen voor het opwinden van garens komen, als afgewerkt bedrijfshulpmiddel, niet voor een vrijstelling in aanmerking. Opgemerkt moge worden, dat door aanvulling van artikel 22, letter??, van het ontwerp (zie onder V, 3. van de Nota van Wijzigingen) thans uitdrukkelijk wordt vastgelegd.dat klossen bestemd om, nadat daarop garens zijn gewonden, weder te worden uitgevoerd, vrijstelling van invoerrecht genieten. Teen en griendhout is zoowel geschild als ongeschild nog tot de eigenlijke grondstof te rekenen. Daarom behoort voor bedoeld hout geen invoerrecht te worden geheven. Voorts zij er de aandacht op gevestigd, dat teen en griendhout ook de grondstof is voor de mandenmakerij en dat heffing van invoerrecht op bedoeld hout uit den aard der zaak zal moeten medebrengen, dat de gelijksoortige artikelen als rotting, bamboe, bies en stroo, eveneens zouden moeten worden belast, waardoor dan ook weder de meubelindustrie zou worden getroffen. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XXXIV, 3., 4. N. 60. V^ Aangedrongen werd op vrijstelling van messenseherpers zonder handvat, gelijk die voor industrieel gebruik worden ingevoerd. A. Er is geen reden de hier genoemde messenscherpers zonder handvat van de algemeene heffing van invoerrecht uit te zonderen. Bedoelde messenscherpers zullen in het algemeen ingevolge post n. 155 als gereedschap slechts belast zijn met een invoerrecht van 6 pet. van de waarde. N. 62. V. Bepleit werd het onderwerpen van alle koel, vries en ijsmachine-installaties aan een invoerrecht van 12 pet. Weliswaar zijn koellichamen en koelapparaten reeds thans met een zelfde recht belast, doch alleen voorzoover zij een gewicht van 15 K.G. of minder hebben. Dit is echter slechts van zeer geringe beteekenis, wijl practisch alle koelmachines boven het genoemde gewicht uitgaan. A. Koel, vries en ijsmachine-installaties, waarmede naar vermoed wordt, de onder die namen aangeduide installaties in koelhuizen, slachthuizen, ijsfabrieken, melkfabrieken en dergelijke worden bedoeld, en die dus zuiver tot de fabriekswerktuigen behooren, komen naar de meening van de Eegeering voor geen hooger invoerrecht in aanmerking dan daarvoor in het ontwerp is opgenomen. Dat practisch alle koelmachines meer dan 15 kilogram wegen en daardoor niet met 12 pet., doch met 6 pet. zijn belast, is een aanwijzing, dat de gestelde grens als juist is aan te merken, daar toch alleen die koelapparaten, welke in het algemeen in door particulieren gebruikte koelkasten worden aangewend, voor een invoerrecht van 12 pet. in aanmerking komen. N. 63. Zie de Nota van Wijzigingen onder XXXV. N. 66. Zie de Nota van Wijzigingen onder XXXVI. N. 67. Vt Rozenkransen vallen onder het algemeene tarief van 12 pet. De daartoe behoorende kruisen worden met hetzelfde percentage belast. De overige materialen, die voor het vervaardigen van rozenkransen noodig zijn, zooals tusschenstukjes, schakels, schalmen, musquetons en andere kettingonderdeelen, worden met G pet. getroffen. Aangedrongen werd op het terugbrengen van het recht voor de kruisen op 6 pet. en het verhoogen van de heffing op het eindproduct tot 20 of op zijn minst 15 pet. De aandacht werd er in dit verband op gevestigd, dat de heffing van onderdeden van rozenkransen in de practijk niet steeds overeenkomstig de wettelijke bepalingen schijnt te geschieden. Do leden, die zulks deden, meenden te weten, dat meermalen van schakels en tusschonstukken 10 pet. wordt geëischt, terwijl toch uit het gestelde in post 69, onder II, duidelijk blijkt, dat die onderdeden aan een recht van 6 pet. onderworpen zijn. A^ Dat kruisjea voor rozenkransen met een invoerrecht van 12 pet. zijn belast is juist. Het is, gelet op de groote verscheidenheid in vorm, grootte en uitvoering van dit artikel, niet wel mogelijk om daarvoor een zoodanige omschrijving te geven dat zij afdoende van andere kruisjes zullen zijn te onderkennen. Voorts ligt een dergelijke bijzondere tarifeering van een betrekkelijk klein importartikel wel eenigszins buiten den opzet van de Nederlandsche tariefnomenclatuur. Een verhooging van het invoerrecht op rozenkransen tot 20 of 15 pet., een heffing die uitgaat boven het percentage dat in het algemeen voor afgewerkte producten is voorgesteld, zou niet in overeenstemming zijn met den opzet van de herziening. Dat de heffing op onderdeden van rozenkransen in de practijk

17 Bijlagen Tweede Kamer, n niet steeds overeenkomstig de wettelijke bepalingen zou geschie I den is de Eegeering niet bekend. In dit verband moge er evenwel op worden gewezen, dat voor zoover met schakels en tusschenstukken stukjes ketting worden bedoeld deze ingevolge post n. 69, onderdeel I, belast zullen zijn met een invoerrecht van 10 of 12 pet. van de waarde. N. 72. V. Eenige leden zouden het gestelde onder III, b, gaarne als volgt gelezen zien: b. bereid met olie, synthetische hars, nitro en acetyl-cellulose, chloorrubber en dergelijke stoffen, voorzoover niet behoorende tot letter a waarde 10 pet. Met deze wijziging beoogden zij opheffing van het verschil, in het ontwerp gemaakt tusschen verfstoffen, bereid met olie, en verfstoffen, uit andere grondstoffen vervaardigd. Dit verschil toch achtten zij in den tegenwoordigen tijd niet meer te handhaven. Andere leden zouden het verschil tusschen groote en kleine verpakking willen laten vervallen en het recht voor alle artikelen, sub III genoemd, op 10 pet. willen stellen. Aangedrongen werd op het onderwerpen aan invoerrecht van zinkwit en lithopon en _ van de navolgende droge chemische verfstoffen: Chromaatgeel; Chromaatgroen; Zinkgeel; Zinkgroen; Berlijnseh blauw; Parijsch blauw; Staalblauw; Miloriblauw; Aluminiumhydraat; Anilinepigmenten, neergeslagen op of vermengd met een drager. A. De Regeering heeft geineend tegemoet te kunnen komen aan het verlangen van de leden die een wijziging van onderdeel III, letter b, van dezen post voorstellen, met dien verstande echter, dat een invoerrecht van meer dan 6 pet. voor de hier bedoelde verf, die toch practisch uitsluitend bedrijfsmatig wordt gebruikt, niet juist voorkomt. Verwezen moge worden naar de Nota van Wijzigingen (onder XXXVII, 2.). Uit het vorenstaande kan reeds blijken dat de Eegeering meent, dat niet verpakte" verf niet met 10 pet. behoort te worden belast. Een verschil tusschen verpakt" en niet verpakt" wordt juist geacht, uit overweging, dat de verpakte" verf ook door particulieren wordt gebruikt. Aan den aandrang om zinkwit, lithopon en de verder genoemde droge chemische verfstoffen bij deze herziening met een invoerrecht te belasten kan geen gevolg worden gegeven. Een bijzondere bescherming te verleenen voor deze stoffen ligt buiten het bestek dezer herziening. Wel is inmiddels gelijk de Kamer bekend zal zijn krachtens de wet van 17 Mei 1934 (Staatsblad n. 260), tijdelijk een bijzonder invoerrecht op zinkwit en lithopon ingevoerd. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XXXVII, 1. N. 76. V. Naar de meening van sommige leden behoort het artikel koffie geheel van invoerrecht te worden vrijgesteld, wijl het moet worden geacht tot de eerste levensbehoeften te behooren. A. Er bestaat bij de hier aan het woord zijnde leden vermoedelijk een misverstand. Koffie toch is alleen dan belast indien deze verpakt" wordt ingevoerd. Practisch is dus koffie vrij van invoerrecht, daar de invoer slechts bij hooge uitzondering verpakt" plaats vindt. Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen N. 77. V. Aanbevolen werd, het invoerrecht op paarlen met uitzondering van niet doorboorde of gevatte echte, welke vrij zijn op 3 pet. van de waarde vast te stellen. A. De Regeering kan geen aanleiding vinden om het voorgestelde invoerrecht op doorboorde of gevatte echte paarlen te verlagen. Naar zij veronderstelt heeft de daartoe strekkende aanbeveling ten doel den frauduleuzen invoer van bedoelde paarlen te doen ophouden, doch bij een heffing van een gewoon invoerrecht van 3 pet. zouden die paarlen toch belast blijven met een invoerrecht van ruirn 8 pet. in totaal, omdat zij mede onderworpen zijn aan het compenseerend en het bijzonder invoerrecht van resp. 1 pet. van de waarde en 4 pet. van de waarde, het laatste percentage berekend over de waarde van het ingevoerde goed nadat die waarde is verhoogd met het bedrag van het gewoon en het compenseerend invoerrecht. Dat de drang tot smokkelen door kleiner gewin alleen iets minder zou zijn, kan geen afdoende reden zijn om het invoerrecht voor dit luxe-artikel gedeeltelijk prijs te geven. N. 80. Zie de Nota van Wijzigingen onder XXXVIII. N. 81. V. Naar sommige leden meenden, behoort leder als halffabrikaat met 6 pet. te worden belast. Naar zij meenden te weten, is Nederland het eenige land ter wereld, dat tot voor kort in het geheel geen invoerrecht op leder kende en dat product thans nog slechts met een minimaal recht belast. In andere landen wordt de invoer van dit artikel door een zwaar recht getroffen. Zeemleder zouden dezelfde leden als afgewerkt product aan een recht van 12 pet. onderworpen wenschen te zien. A«Gelet op de plaats, welke het leder tegenover de eindproducten in het productieproces inneemt, schijnt een heffing van 3 pet op leder niet te laag. Overigens zou een verhooging van het invoerrecht ten gevolge hebben, dat de aandrang om het invoerrecht op van leder vervaardigde goederen te verhoogen, zooals die zich nu reeds bij post n. 117 ten aanzien van schoenen openbaart, nog krachtiger zou worden. Voorts worde gewezen op het feit, dat een verhooging van invoerrecht op leder tot 6 pet. den internationalen handel veel meer zal bemoeilijken dan het lage recht van 3 pet., daar toch do behandeling via entrepot, door de eigenaardigheden van dien handel, zeer bezwaarlijk is. In de Nota van Wijzigingen (onder XXXIX, 1., 2. en 3.) is, ter tegemoetkoming aan den ten aanzien van zeemleder geuiten wensch, een voorstel opgenomen, om zeemleder met een invoerrecht van 10 pet. van de waarde te belasten. De Regeering meent, dat van zeemleder, hetwelk toch ook door de verder verwerkende industrie wordt aangewend, geen hooger invoerrecht behoort te worden geheven. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XXXIX, 4. N. 83. V. Bepleit werd, het waarderecht van 12 pet., onder I genoemd, aan te vullen met een minimum recht van: f 65 per 100 K.G. voor alpacca lepels en vorken; f 77,,,,,, verchroomde lepels en vorken; f 156,,,, verzilverde lepels en vorken; f 119,,,, roestvrij-stalen lepels en vorken. A. Het heffen van minimum rechten als hier wordt bepleit, zou in strijd zijn met den opzet der herziening. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XL.

18 Vaststelling van een ni w tarief van invoerrechten. N. 84. Zie de Nota van Wijzigingen onder XLI. N. 87. V. Voor lucifers zouden sommige leden gaarne een minimum recht van f 25 per doosjes zien vastgesteld. A. Een invoerrecht van f 25 per doosjes zou, bij een kleinhandelsprijs van 10 cent per pak (10 doosjes) reeds neerkomen op een invoerrecht van 25 pet.; het percentage van den groothandelsprijs zou nog aanmerkelijk meer bedragen. Een dergelijk hoog percentage zou ver uitgaan boven het algemeen aangenomen invoerrecht op de eindproducten. N». 88. Zie de Nota van Wijzigingen onder XLII. N». 91. V. Naar werd opgemerkt, ziet ook de textielindustrie de door haar benoodigde halffabrikaten en bedrijfshulpmiddelen thans belast, terwijl het invoerrecht op haar eindproducten niet wordt verhoogd. Gaarne zouden de leden, hier aan het woord, zien, dat aan dit bezwaar wordt tegemoet gekomen door de invoering van een specifiek recht voor de hierbedoelde artikelen. Andere leden zouden er de voorkeur aan geven, dat het invoerrecht op deze artikelen op den bestaanden voet gehandhaafd blijft, doch de halffabrikaten en bedrijfshulpmiddelen, in het bijzonder voor dezen tak van industrie benoodigd, worden vrijgesteld. Te meer reden achtten zij voor het laatste aanwezig, wijl de textielfabrieken door een belasting op bedrijfshulpmiddelen, zooals bijv. machines, ernstig belemmerd worden in haar lofwaardig streven, door omzetting der productie haar bedrijf aan den gang te houden en de werkgelegenheid voor haar arbeiders te behouden. Sommige leden waren van oordeel, dat het geheele onderdeel IV van dezen post dient te vervallen. Zij meenden, dat er geen aanleiding bestaat een extra laag recht te heffen op ongebleekt katoen, dat weliswaar grondstof is voor de drukkerijen en ververijen, doch dat tegenwoordig in voldoende mate in Nederland wordt geproduceerd. Onder XIII behoort, naar men meende, ook melding te worden gemaakt van al dan niet geïmpregneerde drukdekens, geweven uit katoen, wol of een combinatie van wol en linnen, of van wol en rameh. Van de artikelen, genoemd in onderdeel XVII, zouden eenige leden gaarne van invoerrecht zien vrijgesteld : 1. alle vlechtwerken, bestemd voor het vervaardigen van hoeden, welke een breedte hebben van 3 centimeter of minder en een lengte van 25 meter of meer; 2. alle hoedvormen (z.g. cloehes) van alle soorten en samenstelling, uitgezonderd capelines; 3. hoedvormen van metaal of alliages daarvan, alsmede van hout en gips. A. Tn liet stelsel van het onderwerpelijke tariefontwerp passen in het algemeen geen specifieke rechten. Ook een hooger invoerrecht dan van 10 pet. van de waarde is in dit stelsel voor manufacturen aan het stuk, die toch altijd nog verder verwerkt moeten worden, niet te verdedigen. Het is voorts niet mogelijk om in het bijzonder voor de textielindustrie het algemeen voorgestelde invoerrecht voor bedrijfshulpmiddelen te doen vervallen, omdat dit niet vereenigbaar zou zijn met den opzet van het ontwerp. Hierbij komt nog, dat in een aantal gevallen ongetwijfeld geschillen zouden ontstaan over de vraag of een of ander voorwerp een bedrijfshulpmiddel voor de textielindustrie is dan wel ook in eenig ander bedrijf gebezigd wordt of zal worden. Tot het heffen van een hooger invoerrecht dan van 3 pet. van de waarde voor de in onderdeel IV van den post bedoelde goederen bestaat geen aanleiding. De Nederlandsche katoendrukkerijen en ververijen zouden door de heffing van 10 pet. in een zeer ongunstige positie komen te verkeeren, terwijl voorts de binnenlandsche textielindustrie nog niet zoover is, dat zij alle soorten weefsel kan leveren, die voor de katoendrukkerijen en ververijen noodig zijn. Met betrekking tot de drukdekens (onderdeel XIII van den post) zij verwezen naar de Nota van Wijzigingen (onder XLIII, 5.). Het hierin opgenomen nader voorstel komt aan de bezwaren tegen de bestaande redactie tegemoet. Aan het verzoek om vrijstelling van invoerrecht voor de in onderdeel XVII van den post bedoelde vlechtwerken kan niet worden voldaan. Zij zijn toch als halffabrikaten aan te merken en komen deswege voor een heffing in aanmerking. Omtrent de hoedvormen (z.g. cloehes) die niet tot post n. 91 doch tot post n. 56 behooren zij verwezen naar hetgeen aldaar is opgemerkt. Hoedvormen van metaal, metaalalliages, hout of gips vallen evenmin onder dezen post. Zij zijn als gereedschap of werktuig onder post n te rangschikken en belast met 6 pet. Het is niet mogelijk de hier genoemde bedrijfshulpmiddelen in het bijzonder van de algemeene heffing op werktuigen en gereedschappen uit te zonderen. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XLIII, 1., 2., 3., 4., 6. en 7. N. 94. V. Aangedrongen werd op vrijstelling van de lemmetten, heften, enz., welke bij de vervaardiging van messen benoodigd zijn. A. Aan het verzoek tot vrijstelling van messenlemmetten en heften kan met het oog op den opzet van het ontwerp geen gevolg worden gegeven. Intusschen is in de Nota van Wijzigingen (onder XL1V) een voorstel tot aanvulling van dezen post opgenomen, ten gevolge waarvan ruwe lemmetten slechts belast zullen zijn met een invoerrecht van 6 pet. van de waarde, hetgeen voor ruwe lemmetten voor tafel en keukenmessen een verlaging beteekent van resp. 12 en 10 pet. op 6 pet. Nog zij opgemerkt, dat afzonderlijk ingevoerde heften ingevolge post n. 54 al naar gelang de samenstelling belast zijn met 10 pet. of 6 pet. N. 95. V. Sommige leden meenden te weten, dat, terwijl de roodkoperen en geelkoperen staven en buizen, welke grondstof voor de koperwarenindustrie zijn, vroeger vrij waren, die thans inet 6 pet. worden belast. Het invoerrecht, van de eindproducten der genoemde industrie te heffen, blijft echter in vele gevallen 10 pet. en wordt in de overige gevallen tot 12 pet. verhoogd. Naar men meende, zou het aanbeveling verdienen, het laatstgenoemde recht voor alle gevallen tot 15 pet. op te voeren. Ook ten aanzien van ruwe naadlooze stalen pijpen en messingbuizen werd een gelijke opmerking gemaakt. Men wees daarbij in het bijzonder op het eindproduct precisiebuis voor vliegtuigen, rijwielen, stalen meubels, stofzuigers, koelkasten, enz. Eenige leden achtten het onjuist, dat stalen buizen met 6, gegoten buizen daarentegen niet 8 pet. worden belast. Naar hun meening behoort het eerstgenoemde recht met 2 pet. te worden verhoogd. Aangedrongen werd op het belasten van onbewerkt gietwerk met een specifiek recht, gelijk aan het in België daarvan geheven invoerrecht. Daarnaast zou dan het voorgestelde waarderecht behouden moeten blijven. Gewezen werd op de onjuistheid, welke daarin bestaat, dat het eindproduct ledraad met hetzelfde recht als de grondstof koperdraad wordt belast. Eenige leden achtten vrijstelling gewenscht van nikkeldraad, molybdeen en kopermanteldraad en van gecalibreerd staaldraad, welke alle bij de fabricage van lampen worden gebezigd.

19 63, 1. In de Bijzondere bepaling, vermeld onder d, zouden eenige leden ter oplossing van een thans openstaand vraagstuk opgenomen willen zien, dat metaaldraad van meer dan 5 m.m. doorsnede als metaal in staaf vorm wordt beschouwd. Aangedrongen werd voorts op het brengen onder de vrijstellingen van letterlood, dat thans onder het gestelde sub IV, b, 1, valt en dus met 8 pet. wordt belast. Men achtte hiervoor te meer reden aanwezig, wijl van boekdrukletters, welke uit dit lood worden gefabriceerd, slechts 3 pet. wordt geheven. Ook werd bepleit het vrijstellen van gegoten ijzeren buizen voor gas en waterleidingen, welke voor het overgroote deel voor openbare nutsbedrijven worden aangewend en welke, naar men meende te weten, hier te lande niet worden vervaardigd. Onder verwijzing naar het ten aanzien van de fabricage van kwasten bij post 54 medegedeelde, werd vrijstelling verzocht van metalen bussen, ringen en hulzen voor verfkwasten. Eenige leden achtten de vrijstelling van goud en zilver in platen en draden, voorzoover die platen en draden een grootere dikte hebben dan 5 m.m., onjuist. Zij meenden, dat deze goederen aan een invoerrecht van 3 pet. behooren te worden onderworpen. Daarentegen werd vrijstelling bepleit van nieuw-zilverplaat en tinplaat, welke de grondstof vormen voor de alpaccaindustrie. Aangedrongen w'erd voorts op vrijstelling van staalbouw en staalkabels, ook voorzoover die onder andere posten van het tarief vallen. Daarbij werd er op gewezen, dat deze producten in verschillende takken van bedrijf als hulpmiddel worden gebezigd. Andere leden vestigden er de aandacht op, dat naast staaltouw en staalkabels ook staaldraad, dat grondstof is voor de vervaardiging van de eerstgenoemde eindproducten, met 0 pet. wordt belast. Dit staaldraad, dat een trekvastheid heeft van 120 K.G. of meer per mm 2, wordt nimmer als eindproduct gebezigd. Het wordt hier te lande niet geproduceerd, zoodat de fabrikanten van staalkabels en staaltouw verplicht zijn het uit het buitenland in te voeren. Ook het opnemen van dit artikel onder de vrijstellingen werd daarom aangedrongen. Te meer reden achtte men hiervoor aanwezig, wijl het gestelde sub p van artikel 22 van het ontwerp de mogelijkheid opent, dat in bepaalde gevallen in het buitenland vervaardigd staaltouw van invoerrecht wordt vrijgesteld. Gewezen werd in dit verband ook op het feit, dat verkoperd en verzinkt getrokken staaldraad aan een gelijk invoerrecht (van 6 pet.) is onderworpen als het eindproduct springveeren, waarvoor het o. a. de grondstof vormt. Op wijziging van deze, naar men meende, onjuiste regeling werd aangedrongen. Opgemerkt werd, dat, terwijl gladde platen vrij zijn, geruite en geribde platen aan een recht van 3 pet. worden onderworpen. Blijkbaar aldus de hier aan het woord zijnde leden is bij het maken van dit onderscheid uitgegaan van de onderstelling, dat reeds gewalste platen achteraf van ruiten of ribben worden voorzien. Dit is echter niet het geval. Deze figuren worden reeds bij het walsen zelf aangebracht. De mate van bewerking van de hierbedoelde platen verschilt dus niet van die van gladde platen. Daarom schijnt er alle reden aanwezig, ook de geruite en geribde platen in de vrijstelling, welke gladde platen genieten, te doen deelen. De vraag werd gesteld, of naar 's Ministers meening het z.g.n. deeapeeren van blauwe plaat als een bewerking moet worden beschouwd, welke die grondstof tot half fabrikaat maakt. Met een recht van 3 pet. worden belast bepaalde soorten ijzer, indien die zijn geverfd, gevernist, beplakt met papier of op andere wijze voorzien van een bedekkende laag. Eenige leden wezen er op, dat ijzerwerk soms van verfstrepen wordt voorzien om een bepaalde partij te onderscheiden van andere deelen van een zending. Bovendien wordt het ruwe staafstaal veelal ingesmeerd met een mengsel van olie en graphiet of met eenig ander middel om roesten te voorkomen. Naar de letter zou van grondstoffen, welke een dezer bewerkingen zouden hebben ondergaan, invoerrecht kunnen worden geheven. Uiteraard ligt dat echter niet in de bedoeling. Daarom zou het, naar werd opgemerkt, aanbeveling'verdienen, in een nieuwe bijzondere bepaling vast te leggen, dat bewerkingen, als hier bedoeld, overigens vrijgestelde artikelen van ijzer en staal niet aan invoerrecht onderhevig doen worden. Accumulatorplaten zullen met (5 pet. worden belast. Het invoerrecht op volledige accumulatoren van 10 K.G. of minder gewicht blijft echter onveranderd. Men achtte dit niet juist en zou het eerstgenoemde recht afgeschaft, althans tot 3 pet. verlaagd wenschen te zien. Aangedrongen werd op vrijstelling van blik in bladen en rollen, gelijk die ook voor blank ijzer in bladen en rollen is toegestaan. Blik en plaatijzer toch hebben denzelfden oorsprong; zij hebben ook dezelfde bestemming, nl. als primaire grondstof voor de industrie der blikbewcrking, d. w. z. de vervaardiging van blik-emballage in den ruimsten zin. Bovendien wordt de eene zoomin als de andere grondstof hier te lande geproduceerd. Wordt de hierbedoelde vrijstelling verleend, dan dienen in den ondcrhavigen post sub I de woorden vertind, verzinkt" achter gevernist" te vervallen, terwijl tusschen begrepen" en ongeacht" moet worden ingevoegd: uitgezonderd vertind, verzinkt en vernikkeld". Ten slotte moet dan in de Bijzondere bepalingen sub c tusschen omtrek" en mits" worden opgenomen: al of niet vertind, verzinkt of vernikkeld". Ook voorgewalst aluminiumband zou men niet aan invoerrecht willen zien onderworpen. Eenige leden zouden tevens onafgewerkte slotonderdeelen uit smeedbaar gietijzer en slotveeren, beide onder 500 gram stukgewicht, vrijgesteld willen zien. Ter voorkoming van onzekerheid met betrekking tot de belastbaarheid van bandijzer zou men voorts gaarne in de Bijzondere bepaling onder c na het woord handijzer" zien ingevoegd: warm of koud gewalst, in bundels of in rollen, al dan niet verpakt, blank gegloeid of blauw gegloeid,". De opneming werd bepleit van een nieuwe bijzondere bepaling van gelijken inhoud als die, waarvan hierboven, bij post n. 1 van het tarief sprake was. Ook zouden eenige leden gaarne alle ijzer en staal zien vrijgesteld, waarvan gereedschappen worden vervaardigd. Eveneens werd op vrijstelling van koperdoek aangedrongen, een zeer aan slijtage onderhevig product, dat een hulpmiddel voor de papierindustrie vormt. De aandacht werd gevestigd op het feit, dat de z.g.n. maallichamen, welke in de ccmentindustric worden gebruikt, volgens onderdeel IV, 2, van dezen post wel 6 pet. zijn belast. Waar deze hulpmiddelen tijdens het productieproces aan ernstige slijtage onderhevig zijn, zouden zij, naar men meende, slechts aan een invoerrecht van 3 pet. behooren te zijn onderworpen. Ten slotte werd aanbevolen, ter aanvulling van een in de practijk reeds gebleken lacune onderdeel IV van den post zoodanig te wijzigen, dat gegoten of gespoten goederen met een lager recht, bijv. 3 pet., worden belast, voorzoover die bestaan uit onafgewerkte gietstukken, bestemd voor de vervaardiging van goederen, waarvan een lager recht dan 8 pet. van hun waarde wordt geheven. A. Boodkoperen on geelkoperen staven zijn volgens het ontwerp niet aan invoerrecht onderworpen, zoo de diameter meer dan 5 m.m. bedraagt. Getrokken koperen buizen zijn daarentegerj belast met een invoerrecht van 6 pet. van de waarde, terwijl onder de werking van de Tariefwet 1924 (Staatsblad n. 568) daarvoor geen invoerrecht verschuldigd was, tenzij zij geheel of gedeeltelijk gepolijst waren. De Eegecring is van oordeel, dat heffing van een invoerrecht op halffabrikaten niet noodwendig een verhooging van het invoerrecht op de daarvan te vervaardigen goederen behoeft mede te brengen. Afgezien hiervan en van het feit, dat een groot aantal der artikelen van de koperwarenindustrie met 12 pet. is

20 belast en dus onder een hooger tarief valt dan onder de werking van de Tariefwet 1924, zou een invoerrecht van 15 pet. uitgaan boven het algemeen voor afgewerkte fabrikaten aangenomen percentage. Voor ruwe naadlooze stalen pijpen, bestemd voor trekkerijen, is in de Nota van Wijzigingen (onder XLV, 4.) nader een invoerrecht van 3 pet. van de waarde voorgesteld, zoodat gedeeltelijk aan het bezwaar is tegemoet gekomen. Een algeheele vrijstelling is niet gewenscht, omdat de pijpen toch zeer zeker een halffabrikaat zijn. Het verschil in invoerrecht tusschen getrokken (stalen) buizen en gegoten buizen is een gevolg van de afzonderlijke heffing voor gieterijproducten. Een specifiek recht op onbewerkt gietwerk zou ongetwijfeld tot ernstige bezwaren van de zijde der verder verwerkende industrie aanleiding geven. Wijziging in de heffing is dan ook met het oog op de tegenstrijdige industrieele belangen niet gewenscht. ledraad moge al eenigszins verder zijn bewerkt dan blank koperdraad, niettemin staan beide ten opzichte van het gebruik door de verder verwerkende industrie vrijwel op dezelfde hoogte. In de Nota van Wijzigingen wordt voorgesteld het invoerrecht op metaaldraad al dan niet gepolijst of geverfd, gevernist, vertind, verzinkt, geëmailleerd of op dergelijke wijze bewerkt, te verlagen van G op 3 pet. Deze verlaging zal ook gelden voor nikkeldraad, kopermanteldraad en gecalibreerd staaldraad. Molybdeendraad is vrij van invoerrecht. De voorgestelde aanvulling van letter d in de Bijzondere bepaling kan beter worden opgenomen in de algemeene bepaling" n. 6. Zij is in de Nota van Wijzigingen opgenomen (onder XLV, 1.). Letter a van de Bijzondere bepaling wordt volgens de Nota van Wijzigingen (onder XLV, 8.) zoodanig geredigeerd, dat letterlood in blokken niet meer met een invoerrecht zal zijn belast. Tot het vrijstellen van gegoten ijzeren buizen voor gas en waterleiding zijn geen termen aanwezig. Gelet op de beginselen, waarop het ontwerp-tarief is opgebouwd, is een invoerrecht op bedoelde buizen geenszins ongerechtvaardigd, daar zij toch met bedrijfshulpmiddelen zijn gelijk te stellen. Waar bovendien de waterleiding en gasbuizen, naar gemeend wordt, wel ongeveer 20 a 30 jaar kunnen worden gebruikt, zal de afschrijving van het invoerrecht, op de totale exploitatiekosten van de waterleiding en gasbedrijven, in verhouding wel een heel klein bedrag uitmaken. Vrijstelling van invoerrecht voor metalen bussen, ringen en hulzen voor verfkwasten kan op de reeds meer aangevoerde gronden niet worden verleend. Goud en zilver in platen en in draden behoort vrij van invoerrecht te zijn, onverschillig van welke dikte het is. Het is toch niet duidelijk, waarom van die goederen alleen, zoo zij een dikte var. meer dan 5 m.m. hebben, invoerrecht geheven zou moeten worden. Nog zij opgemerkt, dat bladgoud en bladzilver bij post 11". 19 van het ontwerp belast is. Nieuwzilverplaat en tinplaat (mits per vierkanten meter meer dan 500 gram wegende) zullen op grond van het in de Nota van Wijzigingen (onder XLV, 9.) opgenomen voorstel tot wijziging van letter c van de Bijzondere bepaling van invoerrecht zijn vrijgesteld, mits niet verder bewerkt. Voor wat metaaldraad betreft zij opgemerkt, dat door de in de Nota van Wijzigingen (onder XLV, 4.) voorgestelde verlaging van het invoerrecht op metaaldraad van 6 op 3 pet. gedeeltelijk aan de geuite bezwaren tegemoet wordt gekomen. Geheele vrijstelling van invoerrecht zou niet strooken met den opzet van de herziening. Het feit, dat staalkabels voor gebruik aan boord van zeeschepen of andere in internationaal verkeer gebezigde vaartuigen op grond van artikel 22, letter p, van het ontwerp met vrijstelling van invoerrecht zullen kunnen worden ingevoerd, is juist, doch hierin ligt geen aanleiding tot een vrijstelling van invoerrecht voor het bedoelde draad. Wellicht is het intusschen mogelijk een administratieve regeling te treffen tot teruggaaf van invoerrecht betaald voor draad, dat is verwerkt tot kabels die voor gebruik aan boord van zeeschepen of andere in internationaal verkeer gebezigde vaartuigen worden afgeleverd. Verkoperd of verzinkt getrokken staaldraad zal ingevolge de voorgestelde wijziging van den post (Nota van Wijzigingen onder XLV, 4.) met 3 pet. van de waarde worden belast, zoodat aan de bezwaren is tegemoet gekomen. Er is welbewust onderscheid gemaakt tusschen de geruite of geribde platen en de gladde platen, omdat eerstgenoemde platen meestal zonder noemenswaardige nadere be of verwerking worden aangewend als vloerplaten, putdeksels, bordesplaten, enz. Voor het vervaardigen van voorwerpen zullen deze geruite of geribde platen weinig of niet worden gebruikt. Daarom is er dan ook geen reden, bedoelde platen van invoerrecht vrij te stellen. Het decapeeren van platen is naar het voorkomt geen bewerking welke de grondstof tot halffabrikaat maakt. Ook zal ijzerwerk, dat voor de herkenning wel van verfstreepen ie voorzien niet als geverfd" zijn aan te merken, terwijl voorts een staaf of plaat, welke met een mengsel van olie en graphiet, tot wering van roest, is ingesmeerd, hierdoor nog niet als een belaste staaf of plaat is te beschouwen. In de Nota van Wijzigingen zijn (onder XLV, 2.) met betrekking tot deze punten enkele voorstellen opgenomen. Accumulatorplaten komen, als onderdeelen van werktuigen of apparaten, in het systeem van het onwerp in aanmerking voor een invoerrecht van 6 pet. Er is geen aanleiding een lager invoerrecht voor bedoelde platen voor te stellen. Tot een vrijstelling voor blik, dat is verzinkt, vertind of vernikkeld en waarvoor volgens het ontwerp een invoerrecht van 3 pet. van de waarde verschuldigd is, kan niet worden overgegaan. In de eerste plaats zou door een dergelijke vrijstelling een belangrijke bate voor de schatkist worden prijsgegeven, in de tweede plaats komt het product, dat nader een oppervlakkige bewerking heeft ondergaan, in het stelsel van het ontwerp ook voor een heffing in aanmerking; in de derde plaats zijn ook andere grondstoffen voor het vervaardigen van emballage, zooals gezaagd hout en papier, met een invoerrecht belast. Opgemerkt zij, dat, voor zoover de emballage bestemd is om (al dan niet na vulling) te worden uitgevoerd, daarvoor vrijdom van invoerrecht kan worden verleend. Voorgewalst aliminiumband, dat per vierkanten meter meer dan 500 gram weegt, zal vallen onder de vrijstelling welke in de Nota van Wijzigingen onder XLV, 9. is voorgesteld. Een vrijstelling van invoerrecht voor onafgewerkte slotonderdeelen uit smeedbaar gietijzer en voor slotveeren, een en ander wegende minder dan 500 gram per stuk, zou niet zijn in overeenstemming met den opzet van de onderwerpelijke herziening. Bovendien zal het tot moeilijkheden aanleiding geven met betrekking tot die voorwerpen, welke ook voor andere doeleinden worden of kunnen worden gebezigd. Door de nader in de Nota van Wijzigingen (onder XLV, 9.) voorgestelde redactie van vrijstelling letter c is de voorgestelde toevoeging achter,,bandijzer" overbodig geworden. Het hier bedoelde bandijzer zal onder de vrijstelling vallen. Met betrekking tot de bepleite vrijstelling voor goederen dienende voor de samenstelling van radio-apparaten, enz. moge worden verwezen naar het vermelde bij post n. 1. Een vrijstelling voor ijzer en staal waarvan gereedschappen worden vervaardigd kan niet worden verleend. Vermoedelijk zal het ijzer en staal, dat daarvoor wordt gebezigd, als ijzer in bladen of staven wel vrij van invoerrecht zijn. Op de reeds meermalen aangevoerde gronden is er geen aanleiding om koperdoek dat als bedrijfshulpmiddel wordt aangewend van invoerrecht vrij te stellen; ook zijn er geen termen aanwezig om de in de cementindustrie gebezigde z.g. maallichamen, die feitelijk onder post n. 155 vallen, met een lager invoerrecht dan van 6 pet. te belasten. Het heeft niet in de bedoeling gelegen om alle deelen van werktuigen die min of meer snel slijten onder het recht van 3 pet. te brengen. In de eerste plaats hangt dit slijten voornamelijk af van de grondstof waaruit die voorwerpen zijn vervaardigd, in de tweede plaats zou een zeer vergaande

21 Bijlagen Tweede Kamer. 21 specificatie noodig zijn, wilde men die slijtende deelen uit alle in de industrie gebezigde werktuigen opsommen. De Eegeering acht geen termen aanwezig om gevolg te geven aan den in de laatste alinea geuiten wensch. Er zij op gewezen, dat gegoten of gespoten artikelen, die b.v. onderdeelen van werktuigen, gereedschappen, apparaten of toestellen zijn, niet met 8 doch met 6 pet. zijn belast. Verdere verlaging van deze heffing zou zoowel ten nadeele strekken van de schatkist als van de Nederlandsche gieterijen. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XLV, 3., 5., 6., 7., 10. en 11. N. 96. Zie de Nota van Wijzigingen onder XLVI. N. 98. Zie de Nota van Wijzigingen onder XL VU. N Zie de Nota van Wijzigingen onder XLVIII. N. 10*. V. Bij sommige leden bestond bezwaar tegen de vrijstelling van boter. Deze leden wezen er op, dat boter toch zeker niet anders dan als afgewerkt product kan worden beschouwd. Op dien grond alleen reeds behoort naar hun meening dat artikel aan invoerrecht te worden onderworpen. Te meer reden is daarvoor echter huns inziens, nu het zoo deerlijk gehavende landbouwbedrijf dringend bescherming van zijn producten behoeft. Dat boter tot de eetbare vetten behoort, achtten deze leden geen reden om van een op zich zelf gewenschte heffing af te zien. Naar zij opmerkten, wordt trouwens van kaas ook invoerrecht geheven. Verscheidene leden vestigden er de aandacht op, dat, terwijl tot dusver op de benzine rustte een gewoon invoerrecht van f 1.25 en een bijzonder invoerrecht van f6 per 100 K.G., beide vermeerderd met 30 opcenten, thans het gewone invoerrecht is verminderd tot f 1.25 per 100 K.G. zonder opcenten en het bijzondere is verhoogd tot f 8 per 100 K.G. In deze wijziging is, naar de hierbedoelde leden opmerkten, voor de Nederlandsche raffinaderijen een groot nadeel gelegen. Immers, het bijzondere invoerrecht, dat is verhoogd, moet ook over de hier te lande gedistilleerde benzine worden betaald, terwijl het gewone invoerrecht, dat wordt verlaagd, alleen geheven wordt van de in het buitenland gedistilleerde benzine. Waar reeds vóór de wijziging, waarvan hier sprake is, de benzinedistillatie in Nederland ten gevolge van de buitenlandsche concurrentie niet een winstgevend bedrijf was, moet na deze wijziging worden verwacht, dat dit bedrijf met verliezen zal gaan werken en dus vroeg of laat zal ineenstorten. In verband daarmede drongen de leden, hier aan het woord, op verhooging, althans herstel op de oude hoogte, van het gewone invoerrecht en op verlaging van het bijzondere invoerrecht aan. Enkele leden meenden, dat in de Bijzondere bepaling n. 2, sub d, de beperking, welke bij 15 Celsius voor meer dan 50 volumenprocenten daaruit bestaan" beter zou kunnen vervallen, wijl zij in verband met de Bijzondere bepaling n. 3 tot moeilijkheden aanleiding zou kunnen geven ten aanzien van ricinusolie, voor de vervaardiging van gesulfoneerde oliën bestemd. Voorts werd vrijstelling van transformatorenolie bepleit. De aandacht werd er op gevestigd, dat, terwijl plantaardige terpentijn geheel vrij kan worden ingevoerd, minerale terpentijn wordt getroffen door een gewoon invoerrecht van f 1,25 en een bijzonder invoerrecht van f 8 per 100 K.G. De leden, hier aan het woord, meenden, dat er voor dit verschil in behandeling van twee stoffen, welke eenzelfde bestemming hebben en zich in eenzelfde productiestadium bevinden, geen reden is. Op het brengen van gelijkheid wat het invoerrecht betreft tusschen de hierbedoelde artikelen werd aangedrongen. A. Boter is een artikel, dat niet met kaas kan worden vergeleken. Boter kan nog tot de eerste levensbehoeften worden gerekend, kaas echter is van anderen aard. Heffing van invoerrecht op boter zou voorts medebrengen, dat in het stelsel van dit wetsontwerp ook de surrogaten, margarine en andere eetbare plantaardige en dierlijke vetten, belast zouden moeten worden, daar toch het heffen van een invoerrecht op boter alleen, enkel met de bedoeling hierdoor het landbouwbedrijf te beschermen, niet in overeenstemming zou zijn met den opzet van de herziening. Voor steun aan den landbouw in deze tijdsomstandigheden is de Landbouwcrisiswet in het leven geroepen. Met de Nederlandsche raffinaderijen, in het verslag der Commissie genoemd, zijn waarschijnlijk bedoeld de enkele asphaltfabrieken die uit crude oil" asphalt maken en daarbij benzine als nevenproduct winnen. De hoeveelheid benzine die in bedoelde installaties ontstaat is, in vergelijking met den invoer en het verbruik, te verwaarloozen. Voorts zij er de aandacht op gevestigd, dat het bijzonder invoerrecht op benzine, geheven volgens de gewijzigde wet van 19 December 1931 (Staatsblad n. 527), een tijdelijk karakter draagt. Verlaging van het bijzonder invoerrecht en verhooging van het gewoon invoerrecht zou dus medebrengen, dat blijvend een verhoogde heffing op benzine zou worden gelegd. Gemeend wordt dat in den bestaanden toestand geen wijziging behoort te worden gebracht. De moeilijkheden voor de binnenlandsche fabrikanten van gesulfoneerde oliën, waartoe de redactie van Bijzondere bepaling 2, letter d, j". Bijzondere bepaling 3, aanleiding zou kunnen geven, zullen naar gemeend wordt door een in de Nota van Wijzigingen (onder XLIX, 2.) opgenomen aanvulling van Bijzondere bepaling n. 3 zijn ondervangen. Er worden geen termen aanwezig geacht om, zoo transformatorenolie volgens den post belast mocht zijn, hiervoor een afzonderlijke vrijstelling op te nemen. De olie toch vormt een deel van den transformator. Wat terpentijn betreft komt handhaving van den bestaanden toestand gewenscht voor. Plantaardige terpentijn is de grondstof voor de vernis en lakfabricage. Zoo zij zou moeten worden belast, zou dit moeten zijn met een invoerrecht gelijk aan dat voor plantaardige oliën, waardoor evenwel geen gelijkstelling met de heffing op minerale terpentijn zou worden verkregen. De Nederlandsche lakfabrieken gaan er zeer moeilijk toe over om minerale terpentijn in de plaats van plantaardige te gebruiken, zelfs nu vrijdom wordt verleend van het bijzonder invoerrecht ad f 8 per 100 kilogram voor de minerale terpentijn die als grondstof wordt aangewend in de lakfabrieken. Men is waarschijnlijk van meening. dat de qualiteit van het product er door zou lijden. Opgemerkt zij nog, dat de plantaardige terpentijn aanmerkelijk duurder is dan de minerale. Per 100 kg. netto bedraagt de prijs gemiddeld voor plantaardige terpentijn f 25, terwijl minerale meer dan de helft goedkooper is. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder XLIX, 1. N u V. Betoogd werd, dat de llegeering, toen zij in de Memorie van Toelichting mededeelde, dat bij het vaststellen van de tarieven het belang van het bedrijfsleven zooveel mogelijk in het oog is gehouden, daarbij zeker niet aan dezen post gedacht zal hebben. Immers, het niet verhoogde recht van f 12,50 per stuk, waarvan hier sprake is, is allerminst voldoende om de in nood verkeerende paardenfokkerij den noodden steun te bieden. De. leden, hier aan het woord, achtten het noodzakelijk, dat naast dit specifieke recht een waarderecht van 12 pet. worde gesteld. A. Zooals reeds herhaaldelijk in het vorenstaande werd betoogd, ligt het buiten het bestek van de onderhavige herziening van het tarief om maatregelen te nemen tot steun van in nood verkeerende bedrijven Er zijn dan ook geen termen om voor paarden, naast het invoerrecht van f per stuk, nog een w Aardereeht van 12 pet. voor te stellen. Handelingen der Stnten-flenernnl. Bijlagen

22 N V. Sommige leden, die de aandacht vestigden op den deploralielen toestand, waarin de papierindustrie in ons land op dit oogenblik verkeert, drongen er op aan, dat de concurrentiemogelijkheid voor die industrie eenigszins zal worden verlicht door voor den invoer van papier een minimum recht van 2\ a 8 cent per K.G. vast te stellen. Opgemerkt werd voorts, dat de heffing van een lager recht van het papier, onder II van den post genoemd, de strekking heeft gehad het papier, bestemd voor het drukken van dagbladen, boven ander papier te bevoorrechten, doch dat in de practijk ook ander papier voornamelijk pakpapier van dat voorrecht geniet. In verband hiermede werd een wijziging in het gestelde sub II gewenscht geoordeeld, welke buiten twijfel stelt, dat alleen papier voor dagbladen voor het daar vermelde lagere recht in aanmerking komt. Gaarne zou men het papier zien vrijgesteld, dat bestemd is om te worden gebruikt als grondstof voor hier te lande gevestigde fabrieken van papieren zakken, gegolfd karton, enveloppen, enz. Naar eenige leden meenden, behooren in onderdeel IV te worden opgenomen de hulzen, bestemd voor het wikkelen van papier, welke volgens de voorgestelde regeling met 10 pet. belast zullen worden. Voorts zouden sommige leden papier, dat gebruikt wordt voor het maken van platte lucifers, slechts als grondstof of althans als halffabrikaat willen zien belast. Aangedrongen werd op vrijstelling van de hulzen, waarop katoenen garens worden gesponnen of gespoeld. Voorts weid er op gewezen, dat basis-papier wordt belast met een invoerrecht van 10 pet., terwijl volgens post 108 van fotografiepapier, dat van dit basis-papier wordt gemaakt, al naar de afmeting een recht wordt geheven van 10 of 12 pet. Voor dit artikel is dus de heffing op de grondstof geheel of bijna gelijk aan die op het afgewerkte product. In verband hiermede werd op vrijstelling van basis-papier, althans op aanzienlijke vermindering van het daarvan te heffen recht, aangedrongen. Zijdepapier, benoodigd voor de fabricage van carbonpapier, wordt belast met 10 pet. Aangedrongen werd op het terugbrengen van dit recht tot 6 pet. Voorts zouden de leden, die dezen aandrang oefenden, voor het hierbedoelde papier gaarne een soortgelijke regeling zien opgenomen als die, welke in de bijzondere bepaling n. II voor sigarettenpapier is neergelegd. Ai Afgezien nog van het feit, dat een minimum gewichtsrocht voor papier, gelet op de zeer groote verscheidenheid in soort en qualiteit, tot groote verschillen in de belasting aanleiding zou geven, wordt, ook met betrekking tot dezen post, gemeend, dathet instellen v.an een invoerrecht, als hier wordt gevraagd, buiten het bestek van de herziening van het tarief valt. Het wordt niet in strijd met de beginselen van de tariefwet geacht, dat pakpapier, hetwelk als een bedrijfshulpmiddel zou kunnen worden beschouwd, door een invoerrecht van b' pet. van de waarde wordt getroffen. Om de in onderdeel II van den post vastgestelde heffing enkel voor courantenpapier te doen gelden, zou daarin een juiste technische omschrijving van dat papier opgenomen moeten worden. Gemeend wordt, dat dit niet afdoende kan geschieden. Voorts zou een verhooging van het invoerrecht op papier, dat volgens den tegenwoordigen toestand oji grond van de wijze van invoer met 6 pet. is belast en dat ook veel in de verder verwerkende industrie wordt gebruikt, tot klachten van laatstgenoemde industrie aanleiding geven, getuige het reeds in het verslag der Commissie voorkomende verzoek om papier, dat hier te lande wordt gebruikt voor het vervaardigen van papieren zakken, gegolfd karton, enveloppen, enz., van invoerrecht vrij te stellen. Aan dit laatste verzoek kan intusschen evenmin worden voldaan. Er worden geen termen gevonden om hulzen, bestemd voor het wikkelen van papier, met een lager invoerrecht dan van 10 pet. van de waarde te belasten. In de eerste plaats zijn de hier bedoelde hulzen een gewoon emballageartikel, in de tweede plaats worden deze hulzen zeer vaak, zooals b.v. bij closetpapier, tegelijk met het papier aan den particulieren gebruiker afgeleverd, in de derde plaats zijn de in onderdeel IV met 0 pet. belaste hulzen zuiver hulpmiddel bij de daar genoemde werkzaamheden en moet de bestemming om als zoodanig hulpmiddel te dienen bij den invoer blijken. Papier voor het vervaardigen van lucifers met een lager invoerrecht dan ander papier te belasten, zou niet alleen een afzonderlijke omschrijving met een nauwkeurige definitie noodig maken, maar ook tot consequenties tegenover andere industrieën, welke weder een op andere wijze samengesteld papier als grondstof gebruiken, leiden. Dit zou tot een zoo technische en gespecialiseerde indeeling aanleiding geven, dat verwarringen en geschillen niet zouden uitblijven. Bovendien zal ook zeer vaak een zekere soort papier voor meer dan één doeleinde kunnen worden aangewend. Het is dan ook op deze gronden, dat er niet toe kan worden overgegaan om het invoerrecht te verlagen of geheel op te heffen voor het papier voor de lucifersfabricage, en zulks evenmin voor het in het verslag der Commissie genoemde basispapier, en voor het zijde-papier. Tot het vrijstellen van invoerrecht van hulzen waarop katoenen garens worden gesponnen of gespoeld, kan niet worden overgegaan, daar dit toch bedrijfshulpmiddelen zijn en zij dus, in het systeem van de wet, terecht met een invoerrecht van 6 pet. zijn belast. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder L. N Zie de Nota van Wijzigingen onder LI. N Zie de Nota van Wijzigingen onder LH. N" V. Verscheidene leden gaven als hun meening te kennen, dat de toestand in de pijpenindustrie het gewenscht doet zijn, dat voor pijpen van hout, kunsthars of bakeliet een minimum recht van f 4,80 per gros wordt vastgesteld. Ter voorkoming van ontduiking zou dat recht dan ook moeten gelden voor afgewerkte pijpekoppen, welke los van de mondstukken worden ingevoerd. Bepleit werd in dit verband voorts het belasten van de navolgende artikelen, welke als halffabrikaat te beschouwen zijn, met 6 pet.: 1. hardgummi pijpenroeren en mondstukken in onafgewerkten ruwen staat, nog voorzien van doorloopenden vormnaad; 2. hoorn en kunstharspijpenroeren en mondstukken in onafgewerkten staat zonder doorgaand luchtkanaal; 3. rieten mondstukken zonder aangeslepen punt. De hierbedoelde pijpenmondstukken toch worden in Nederland niet vervaardigd, zoodat verlaging van het daarop geheven invoerrecht noodzakelijk is, wil de Nederlandsche industrie de concurrentie met het volledige bnitenlandsche product volhouden. Ten slotte drongen eenige leden nog aan op het belasten met 3 pet. van metalen en beenen pijpmonturen. A. Een minimum invoerrecht voor pijpen van hout, kunsthars of bakeliet van f 4,80 per gros, hetgeen bij een prijs van f 1,80 per dozijn overeenkomt met een waarderecht van ruim 20 pet., gaat ver uit boven het invoerrecht dat als algemeen heffingscijfer voor de particuliere gebruiksartikelen is vastgesteld. Bij een prijs van f 1,20 per dozijn, welke ook voorkomt, zou het zelfs ruim 30 pet. van de waarde worden. Aan dezen wensch kan derhalve niet worden voldaan. Wel is gedeeltelijk tegemoet gekomen aan hetgeen in het verslag der Commissie betreffende de pijpenroeren en pijpenmondstukken is bepleit. Hiervoor moge verwezen worden naar de Nota van Wijzigingen (onder LM). Dat in deze verlaging van invoerrecht voor roeren en mond

23 G3a stukken de rieten mondstukken zonder aangeslepen punt niet zijn betrokken, is een gevolg van de overweging, dat het aanslijpen vah de punt een zoodanig geringe bewerking wordt geacht, dat aangenomen kan worden, dat ook particuliere gebruikers van dergelijke mondstukken deze zouden kunnen ver^ richten. Metalen en beenen pijpmonturen, waarmede naar vermoed wordt onderdeelen van pijpen worden bedoeld, die over, aan of in het steelstuk worden bevestigd, zullen volgens post n. 95 of post n. 63 belast zijn met een invoerrecht van respectievelijk 6 of 10 pet. van de waarde, al naar gelang zij uit metaal of been bestaan. Deze goederen komen in het stelsel van het tarief niet voor een invoerrecht van 3 pet. in aanmerking, nog daargelaten de moeilijkheid van een zoodanig technisch juiste en afdoende omschrijving, dat geschillen zullen worden voorkomen. N V. Ingedikt appelsap in vloeibaren of in poedervorm, ook bekend onder den naam van pectine, is vrij van invoerrecht. Naar men meende, is er geen reden het vloeibare ingedikte appelsap niet op dezelfde wijze als appelstroop te belasten. Zelfs bestaat tegen het niet op gelijke wijze behandelen van deze beide producten bezwaar, wijl daardoor fraude in de hand wordt gewerkt. Ingedikt appelsap of pectine in poedervorm, waarvan het gehalte 7 a 7 maal zoo groot is als van hetzelfde product in vloeibaren vorm, behoort, naar men meende, ook aan een evenredig hooger recht te worden onderworpen. Ook het onderwerpen aan invoerrecht van frambozen en aalbessensap werd gewenscht geacht. Sommige leden achtten het onjuist, dat voor alcoholvrije dranken, zooals bijv. druivensap, evenveel invoerrecht betaald moet worden als voor wijn. A. Door de in de Nota van Wijzigingen (onder LIV) voorgestelde aanvulling van onderdeel I van dezen post, zal ingedikt appelsap en ingedikt perensap aan hetzelfde invoerrecht onderworpen zijn als appelstroop en perenstroop, zoodat aan de hier geuite bezwaren in zooverre is tegemoet gekomen. Intusschen worden geen termen aanwezig geacht om ook pectine met stroop gelijk te stellen. Pectine is een artikel van geheel anderen aard dan stroop en kan ook stroop niet vervangen. Indien men ongegist frambozen en aalbessensap zou willen belasten, zou er aanleiding zijn deze vloeistoffen als wijn te belasten. Het karakter van de vloeistoffen verschilt echter zoo zeer van vruchtenwijn en vruchtensappen, die voor wijnbereiding gebezigd worden, dat er voor belastbaarheid als wijn geen redelijke grond aanwezig wordt geacht. De opmerkingen aan het slot van het verslag der Commissie op dezen post betreffen de alcoholvrije vruchtensappen. De aandacht zij er op gevestigd, dat deze sappen in het algemeen bij invoer niet met invoerrecht, doch met accijns zijn belast (artikel 2 der wet van 20 Juli 1870, Staatsblad n. 127). In verband met de omstandigheid, dat ongegiste sappen veelal geschikt zijn om daaruit wijn te vervaardigen of om aan wijn te worden toegevoegd, kan bezwaarlijk tot algemeene vrijstelling van accijns worden overgegaan. Inmiddels is de Begeering bereid te overwegen, in het belang van de druiventeelt hier te lande, ongegist druivensap onder zekere voorwaarden vrij te stellen van wijnaccijns. è N V. De vrees werd geuit, dat het voordeel, dat onmiskenbaar in de verhooging van het invoerrecht op het gewone schoeisel met 2 pet. voor de schoenindustrie is gelegen, geheel zal worden tenietgedaan en zelfs overtroffen door het nieuwe invoerrecht van 3 pet. op leder en 6 pet. op machines. Bovendien werd de aandacht gevestigd op de omstandigheid, dat de gemiddelde waarde van het ingevoerde schoeisel steeds verder is achteruitgegaan. Dit heeft de beteekenis van het bestaande invoerrecht voor de industrie en uiteraard ook voor den fiscus aanzienlijk verminderd. Op grond van een en ander drongen de leden, hier aan het woord, er op aan, dat aan het voor het schoeisel, bedoeld onder IV, voorgestelde waarderecht van 12 pet. een minimum specifiek recht, voor elk der soorten van dit schoeisel afzonderlijk vast te stellen, zal worden verbonden. Mochten hiertegen onoverkomelijke bezwaren bestaan, dan zouden deze leden het genoemde waarderecht van 12 pet. tot 15 pet. verhoogd willen zien., Klompen zouden eenige leden behalve aan het waarderecht aan een vast recht per K.G. onderworpen willen zien. A. Met betrekking tot de opmerkingen, in het eerste lid gemaakt, moge worden verwezen naar 7, onder A. Gelet op de toegevoegde waarde, die bij een artikel als schoenen niet onbelangrijk is, zal naar gemeend wordt, de verhooging van het invoerrecht op schoenen met 2 pet. opwegen tegen de voorgestelde invoerrechten op leder ad 3 pet. en op machines ad 6 pet. Tot het instellen van minimum invoerrechten voor elke soort schoeisel kunnen geen termen worden gevonden. Dit invoerrecht, dat uit den aard der zaak op een gemiddelde gebaseerd zou moeten zijn, zou zeer ongelijk werken en ook, al zou dit niet hooger dan in evenredigheid naar 12 pet. van de waarde worden gesteld, op het goedkoope schoeisel het zwaarst drukken. Ten slotte kunnen geen termen worden gevonden om voor schoenen het algemeen heffingscijfer van 12 pet. op eindproducten te verhoogen. Aan den in het laatste lid van het verslag der Commissie betreffende dezen post geuiten wensch, is tegemoet gekomen door het opnemen in de Nota van Wijzigingen (onder LV) van een voorstel om klompen te onderwerpen aan een minimum invoerrecht van f 4,50 per 100 kg. bruto, overeenkomende met een waarderecht van + 12 pet. naar de gegevens van de statistiek van den invoer over In overeenstemming met de wijze van vaststelling van minimum rechten in andere posten, is ook hier 1932 als basis genomen. Er kunnen geen termen worden gevonden om, zooals in het verslag der Commissie werd voorgesteld, behalve het waarderecht nog een vast recht te heffen. Dit zou geheel afwijken van de beginselen der herziening. Nog zij opgemerkt, dat er tegen het hier voorgestelde minimum invoerrecht op klompen geen overwegende bezwaren bestaan, omdat de ingevoerde klompen vrijwel alle van eenzelfde qualiteit zijn en (per soort) in gewicht slechts weinig uiteenloopen. N" V^ Sommige leden drongen er op aan, dat naast het waarderecht, hetwelk van sigaretten wordt geheven, een minimum recht van f 4 per 1000 stuks zal worden gesteld. Het eerstgenoemde recht toch heeft zijn beteekenis vrijwel verloren door de zeer lage waarde, welke de geïmporteerde sigaretten veelal hebben. Naar in dit verband werd opgemerkt, zijn er zelfs sigaretten, welke tegen den prijs van f 2 per 1000 stuks worden ingevoerd. A. Uitgaande van een waarderecht op sigaretten van 45 percent zou een minimumrecht van f 4 per 1000 stuks drukken op alle sigaretten met een invoerwaarde van 100/45 x f 4 = f 8,89 per 1000 stuks en lager. Dit beteekent, dat de import tot en met den kleinhandelsprijs van 5\ cent door dit recht zou worden getroffen, m. a. w., dat het op den geheelen import zou drukken. Welken invloed een dergelijke minimumrecht op bestaande prijsklassen zou hebben, moge blijken uit de volgende cijfers. Bij een minimum-recht van f 4 moet de 1^ cent sigaret komen op minstens 2 cent, de IJ op 2 en de 2J op minstens 3 cent. Hier zijn slechts enkele importprijsklassen als voorbeeld genomen; daaruit blijkt echter, dat bij een maatregel als waarop wordt aangedrongen, in een tijd als dezen, slechts de 11 cent sigaret, welke practisch als laagste importsigaret mag worden

24 aangemerkt, zich nog op de markt zou kunnen handhaven. De IJ cent en duurdere sigaretten zouden voor de importeurs geen voldoenden omzet meer vormen. Een minimum-recht van f 4 zou daarom vrijwel neerkomen op een prohibitief recht. Aan de totstandkoming daarvan kan moeilijk medewerking worden verleend. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder LVI. N" Zie de Nota van Wijzigingen onder LVII. N V. Sommige leden vroegen, of het juist is, dat broodsnijmachines wel, doch vleeschsnijmachines niet worden belast. Indien dit inderdaad het geval is, behooren naar hun meening ook de laatstgenoemde machines aan invoerrecht te worden onderworpen. A. Met betrekking tot de hier gestelde vraag zij medegedeeld, dat broodsnijinachines en vleeschsnijmachines met hetzelfde invoerrecht zijn belast. Broodsnijmachines zijn met name genoemd in onderdeel III van dezen post. De overeenkomstige vleeschsnijmachines vallen onder de in dat onderdeel genoemde: en andere snij (en hak ) toestellen bestaande uit een (bord, plank of) toestel met een daaraan bevestigd mes, dat bij het snijden (of hakken) met de hand wordt bewogen. Voorts vallen broodsnijmachines en vleeschsnijmachines beide nog onder onderdeel IV van den post en zijn zij in de daar bedoelde uitvoering' ook met eenzelfde invoerrecht belast. N" Zie de Nota van Wijzigingen onder LVIII. N V. Teleurstelling werd uitgesproken over de onveranderde handhaving van het z.g.n. compenseereiide invoerrecht van f 2,40 per quintaal op witsuiker. Dit invoerrecht leidt tot bevordering van den invoer van buitenlandsehe ruwsuiker, wijl deze bij binnenlandsche verwerking tot geraffineerd als het ware een premie, gelijk aan dat recht, geniet. Het resultaat is dan ook, dat ondanks het reeds aanwezige overschot op de Nederlandsche suikermarkt in de eerste vijf maanden van 1934 nog ton suiker is ingevoerd. Die invoer dwingt tot uitvoer in strijd met den opzet van den bietensteun en in het nadeel van den bietenverbouwer van hier te lande geproduceerde suiker. Ter bescherming van de bietsuiker, waarvoor het aanvankelijk werd ingesteld, is het hierbedoelde invoerrecht niet alleen volkomen overbodig, doch zelfs ondeugdelijk sedert de suikerbietencultuur uit het Landbouwcrisisfonds steun ontvangt. De eenige werking, welke dat recht thans nog heeft, is de bevordering van den invoer van ruwsuiker op de overvoerde binnenlandsche markt. Andere leden konden zich met deze beschouwingen niet vereenigen. Zij meenden, dat in die beschouwingen het karakter van het compenseerende invoerrecht op suiker wordt miskend. Weliswaar is dat invoerrecht ingesteld in een tijd, waarin de suikerbietenteelt in groote moeilijkheden verkeerde, echter had die instelling niet uitsluitend op grond van deze moeilijkheden plaats. Ook te voren reeds was tal van malen betoogd, dat het onbillijk geacht moest worden, dat van de zeven producten, welke aan accijns onderworpen waren, te weten bier, zout, gedistilleerd, tabak, wijn, suiker en vleesch, alleen de eerste vijf aan een compenseerend invoerrecht waren onderworpen, de laatste twee echter niet. Mede orn aan deze onbillijkheid een eind te maken werd het compenseerende invoerrecht op suiker in het leven geroepen. Intusschen zou het naar het oordeel der hier aan het woord zijnde leden wel overweging verdienen, of dit invoerrecht niet in plaats van op witte op ruwe suiker moet worden gelegd. Naar zij meenden, zou een zoodanige wijziging te gemoet kunnen komen aan de bezwaren, welke inderdaad tegen het geldende compenseerende invoerrecht bestaan. Verscheidene leden, onder wie er waren, die zich tot dusver steeds tegen wijziging van onze handelspolitiek in protëctinonistische richting kantten, gaven als hun meening te kennen, dat thans ten aanzien van de suiker, ingevoerd uit overzeesche gewesten, in de richting van een werkelijk beschermend tarief moet worden gegaan. De Java-suiker aldus deze leden durft een vrije concurrentie met de geheele wereld aan. Doch de rest van de wereld verschanst zich achter tariefmuren en bestookt van daar uit de onbeschermde Java-suikerindustrie. Nederland ziet dat aan zonder daartegen iets te doen. Het minste dat in dezen van ons land verwacht kan worden, is toch wel, dat het deze houding der andere landen, zoolang deze toestand aanhoudt, beantwoordt met een in het tarief van invoerrechten duidelijk tot uiting komende preferentie voor het eigen overzeesche product. De aandacht werd er op gevestigd, dat in verschillende landen exportpremies worden verleend voor kandij. Naar men meende, behoort deze omstandigheid aanleiding te geven, het invoerrecht op dit artikel tijdelijk te verhoogen. A. Naar aanleiding van hetgeen verschillende leden hebben opgemerkt omtrent de beteekenis van het compenseerend invoerrecht op geraffineerde en daarmede gelijkgestelde suiker kan worden medegedeeld, dat de hiermede samenhangende vraagstukken een punt van onderzoek uitmaken. Het wil de Regeering voorkomen, dat het aanbeveling verdient het resultaat van dit onderzoek af te wachten, alvorens het brengen van wijzigingen in den bestaanden toestand in overweging wordt genomen. In verband met het slot van de opmerkingen betreffende dezen post zij medegedeeld, dat bestrijding van buitenlandsehe exportpremies door tijdelijke buitengewone verhoogingen van invoerrecht geheel buiten het kader van dit ontwerp zou vallen. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder LIX. N Zie de Nota van Wijzigingen onder LX. N V^ Eenige leden merkten op, dat natuursteenkeien niet worden belast, koperslakkeien daarentegen met 6 pet. Waar deze laatste keien met natuursteenkeien, zooals bijv. keien van Zweedsch graniet, zoowel wat qualiteit als wat prijs betreft op één lijn te stellen zijn, achtten deze leden in dit verschil een onbillijke bevoorrechting van een van twee overigens gelijkstaande materialen gelegen. Te meer moet dit, naar zij meenden, worden betreurd, wijl in vele bestekken het gebruik van koperslakkeien wordt voorgeschreven. De aandacht werd er in dit verband nog op gevestigd, dat koperslakkeien niet als concurrent voor den Nederlandschen klinker kunnen worden beschouwd. Deze beide soorten van steenen toch zijn daarvoor te uiteenloopend van aard en geven daarvoor een te groot prijsverschil te zien. Van andere zijde werd er naar aanleiding van deze opmerkingen op gewezen, dat natuursteenkeien alleen vrij zijn, indien zij slechts een eenvoudige bewerking hebben ondergaan, welke ze nog niet gebruiksklaar heeft gemaakt. Hebben zij wel een verdere bewerking ondergaan, dan vallen zij eveneens onder de heffing van 6 pet. In aansluiting met hetgeen te dezer zake bij de algemeene beschouwingen werd gezegd, werd op het vrijstellen van metselsteenen aangedrongen. i

25 Bijlagen Tweede Kamer. 25 Andere leden verzetten zich hiertegen. Zij zagen in de heffing van een recht op metselsteenen een zeer noodzakelijke bescherming van onze steenindustrie. Bezwaar werd gemaakt tegen het feit, dat het halffabrikaat bisquittegels aan een invoerrecht van 10 pet. met een minimum van f 0,25 per M 2. zal zijn onderworpen. Naar men meende, behoort de invoer van deze tegels, welke hier te lande verder worden bewerkt, eigenlijk geheel vrij te zijn. In elk geval zou -"an dit artikel geen hooger invoerrecht dan 3 of op zijn allermeest 0 pet. mogen worden geheven. Het minimum invoerrecht, waaraan het thans is onderworpen, heeft het toch wel volkomen onjuiste gevolg, dat het halffabrikaat zwaarder dan het eindproduct, de verglaasde tegel, belast wordt. Blijkens de Bijzondere bepaling n. 2 worden als wandtegels oelast alle tegels, welke een dikte hebben van 12 m.m. of minder en tevens een oppervlakte van 400 c.m 2. of minder. Het gevolg van deze bepaling is, dat ook dubbelhardgebakken vloertegels, welke binnen de gestelde maten blijven, op den voet van wandtegels belast worden. De overige dier tegels zijn aan een lager recht onderworpen. Niet alleen ontstaat op deze wijze de eigenaardige toestand, dat grootere vloertegels aan een lager tarief dan kleinere zijn onderworpen; daar komt nog bij, dat op die kleinere hetzelfde naar de kleur gedifferentieerde recht van toepassing is, als van wandtegels wordt geheven, terwijl zulk een differentiatie bij de dubbelhardgebakken vloertegels, waar bij de prijsbepaling de kleur slechts een zeer ondergeschikte rol speelt, van geen beteekenis is. Naar de leden, hier aan het woord, meenden, kan de hierbedoelde moeilijkheid op zeer eenvoudige wijze worden opgelost, n.1. door in de genoemde Bijzondere bepaling vóór het woord tegels" in te voegen verglaasde". De dubbelhardgebakken vloertegels toch zijn steeds ongeglazuurd. x ) De aandacht werd er op gevestigd, dat de Bijzondere bepaling n. 3 ten gevolge heeft, dat vuurvaste steenen op denzelfden voet als metselsteen, nl. met f 1 per 1000 stuks worden belast. Naar men opmerkte, is dit te eenenmale onjuist, wijl vuurvaste steenen in geen enkel opzicht met metselsteenen zijn te vergelijken. En deze gelijkstelling leidt tot een even belangrijke als ongemotiveerde verlaging van invoerrecht. Onder de oude Tariefwet waren bijv. de z.g.n. plaatjes en kachelsteenen met een dikte van 30 tot 54 m.m. onderhevig aan een invoerrecht van 10 pet. De belasting, welke het nieuwe Tarief kent, f 1 per 1000 stuks, komt neer op 1 a 1 pet. Op afzonderlijke vermelding van vuurvaste steenen werd in verband hiermede aangedrongen. De heffing van dat artikel zou, naar men meende, op 10 of 12 pet. kunnen worden bepaald. A. Inderdaad zijn natuursteenkeien, mits zij slechts een grove bewerking met den puntbeitel hebben ondergaan, vrij van invoerrecht, terwijl koperslakkeien met een invoerrecht van 6 pet. van de waarde zijn belast. Beide soorten keien mogen dan al, wat qualiteit en prijs betreft, op één lijn zijn te stellen, de koperslakkeien zijn een fabriekmatig vervaardigd product en de natuursteenkeien een ruw behakt natuurproduct. Naar gemeend wordt zou er veeleer aanleiding bestaan om natuursteenkeien met een invoerrecht te belasten, dan om koperslakkeien vrij te stellen. Immers ook alle trottoirtege.ls zijn belast. Uit het in het verslag der Commissie aangevoerde, dat koperslakkeien en natuursteenkeien op één lijn zijn te stellen en een gelijkstaand materiaal vormen, kan de conclusie worden getrokken, dat door het invoerrecht de prijs van de koperslakkeien niet zal worden verhoogd, doch dat het buitenland, wil het aan de markt blijven, het invoerrecht wel voor zijn rekening zal nemen. l ) Aan de Commissie van Voorbereiding werd medegedeeld, dat de hierbedoelde wijziging met ingang van 5 September 1934 is aangebracht, doch dat het op grond van de aanvankelijke redactie waarvan door die wijziging de onjuistheid zou zijn erkend te veel betaalde invoerrecht niet wordt gerestitueerd. Indien een en ander inderdaad het geval is, zou de Commissie gaarne vernemen, waarom de bedoelde restitutie, welke naar haar aanvankelijke meening dan toch voor de hand zou liggen, naar het oordeel der Regeering niet behoort plaats te hebben. Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen Aan hetgeen in 8, onder A, met betrekking tot metselsteenen is opgemerkt moge nog worden toegevoegd, dat het heffen van een invoerrecht op metselsteenen, als zijnde een gebruiksklaar product, in het stelsel van de wet juist is te achten, terwijl een vrijstelling zoowel ten nadeele zou strekken van de Schatkist als van de binnenlandsche steenindustrie. Het met betrekking tot bisquittegels in het verslag der Commissie aangevoerde bezwaar zal door hetgeen onder LXI, 2., van de Nota van Wijzigingen is opgenomen zijn ondervangen. De bisquittegels zullen met een invoerrecht van 10 pet. van de waarde worden belast. Voor een verdere verlaging wordt geen aanleiding gevonden. Ook de bezwaren tegen het specifieke recht op dubbelhardgebakken vloertegels zijn door de voorgestelde wijziging van onderdeel I van den post ondervangen. De hierbedoelde onverglaasde tegels zullen eveneens met een invoerrecht van 10 pet. zijn belast. Aan het vorenstaande moge nog worden toegevoegd, dat de wijziging ten aanzien van tegels, voorloopig reeds in de practijk toepassing vindt. Met betrekking tot de ten aanzien van dezen post in Jiet verslag der Commissie opgenomen noot zij medegedeeld, dat door den Minister van Financiën onlangs machtiging is verleend om hetgeen op grond van de aanvankelijke redactie te veel is betaald, desgevraagd alsnog te restitueeren. Aan de in het laatste lid van het genoemde op dezen post ten aanzien van vuurvaste steenen gemaakte opmerkingen is in zooverre gevolg gegeven, dat bedoelde steenen niet meer met het voor metselsteenen geldende invoerrecht van f 1. per 1000 stuks zullen zijn belast. Verwezen moge worden naar LXI, 3. van de Nota van Wijzigingen. Intusschen wordt gemeend, dat, gelet op den aard van de vuurvaste steenen, een invoerrecht van 12 of zelfs 10 pet. niet zou zijn te rechtvaardigen. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder LXI, 1., 4., 5., 6. eii7. N u V. Verscheidene leden gaven als hun meening te kennen, dat het vervallen van de tijdelijke opcenten op het invoerrecht op thee geen voldoende verlaging van de op dat artikel rustende lasten beteekent. De wanverhouding, welke tusschen het invoerrecht en de waarde van het artikel bestaat, is op deze wijze natuurlijk iets verminderd. Toch maakt ook thans het recht nog meer dan 100 pet. van de waarde uit. De leden, hier aan bet woord, hadden na de toezegging, door den Minister van Financiën in dit opzicht bij meer dan één gelegenheid gedaan, een aanzienlijke verlaging van het hierbedoelde recht verwacht. Dat de technische herziening van het tarief zulk een verlaging niet heeft gebracht, had hen zeer teleurgesteld. Zij spraken het vertrouwen uit, dat de Begeering een verdere verlaging alsnog in ernstige overweging zal willen nemen. Als niet onredelijk werd genoemd een recht van f 25 per 100 K.G. Sommige leden zouden gaarne onderscheid zien gemaakt tusschen verpakte en losse thee. Deze leden vestigden er de aandacht op, dat dit onderscheid valt te constateeren ten aanzien van vrijwel alle artikelen, welke daarvoor in aanmerking komen. Dat het destijds niet werd gemaakt met betrekking tot het artikel thee, zal waarschijnlijk moeten worden toegeschreven aan de omstandigheid, dat toendertijd do invoer van verpakte thee vrijwel geen rol speelde. Daarin is echter verandering gekomen. Op hét oogenblik is die invoer zeer belangrijk. Niet alleen het theepakkersbedrijf zal daarvan op den duur belangrijke schade ondervinden, doch ook de grossiers en winkeliers. Immers, de uit het buitenland aangevoerde verpakte thee wordt in het meerendeel der gevallen niet langs den normalen weg in consumptie gebracht. Hun betoog besluitend, drongen de leden, hier aan het woord, fel :»p aan, dat voor thee in verpakkingen van 1200 gram of minder een afzonderlijk tarief zal worden ingevoerd, hooger dan dat, hetwelk op de op andere wijze ingevoerde thee wordt toegepast.

26 26 63, 1. A. De belangen van de schatkist laten niet toe het invoerrecht op thee nog verder te verlagen. Gemeend wordt, dat verlaging van het recht, in plaats van een toeneming van eenige beteekenis van het verbruik, vermoedelijk niet veel anders dan eenige verschuiving van het gebruik van de goedkoopere naar de duurdere thee tot gevolg zou hebben. Tegenover het nadeel voor de schatkist zou het voordeel voor de Indische theeplanters en voor den Nederlandschen theehandel dan in het niet zinken. Voor zoover het theerecht als een accijns op de consumenten hier te lande drukt, bestaat er, gezien de belasting die op tallooze andere artikelen drukt, geen reden het verder te verlagen dan in het wetsontwerp is voorzien. De door den Minister van Financiën bij meer dan eene gelegenheid toegezegde aanzienlijke verlaging van het invoerrecht op thee is door de afschaffing der opcenten ten volle verwezenlijkt. Bezwaarlijk zal toch ontkend kunnen worden, dat een vermindering van dit recht van 97 et. op 75 et. per kg. een vermindering dus met bijna een vierde gedeelte van het bedrag een aanzienlijke verlaging moet worden genoemd. Het heeft nooit in de bedoeling gelegen om het invoerrecht op thee nog verder te verlagen dan tot het volgens de Tariefwet 1924 (Staatsblad n. 568) daarvan geheven invoerrecht. Steeds is gemeend de in het vooruitzicht gestelde verlaging te bewerkstelligen door het geheel of gedeeltelijk doen vervallen van de 30 opcenten, geheven ingevolge de gewijzigde wet van 24 December 1932 (Staatsblad n. 034). Met betrekking tot het voorstel van sommige leden om voor thee, ingevoerd in verpakkingen van 1200 gram of minder een hooger invoerrecht te heffen dan voor losse thee, zij opgemerkt, dat dit, voornamelijk met het oog op den toenemenden invoer van verpakte Indische thee, niet gewenscht is. N" Zie de Nota van Wijzigingen onder LXII. N Zie de Nota van Wijzigingen onder LXIII. N» Zie de Nota van Wijzigingen onder LXIV. N u V. De aandacht werd er op gevestigd, dat het tarief voor rijtuigen en spoorwagens hetzelfde is gebleven, niettegenstaande verschillende onderdeden, die vroeger vrij waren, zooals reminrichtingen, wielstellen, zware bladveeren, aspotten, thans met 6 pet. worden belast. Ten aanzien van automobielen is hetzelfde het geval. Het is bekend, dat een groot buitenlandsch bedrijf in deze branche in Nederland een fabriek gevestigd heeft op grond van de verhouding, welke destijds bestond tussclien het invoerrecht op de benoodigde grondstoffen en onderdeden en dat op het afgewerkte product. Het voordeel, dat in die verhouding gelegen was, is langzamerhand geheel verdwenen. Wil dat bedrijf, dat direct en indirect aan velen in den lande werk verschaft, levensvatbaar blijven, dan zal, naar sommige leden meenden, het invoerrecht op automobielen tot 20 pet. moeten worden opgevoerd. Ook wat motoren betreft worden, naar werd opgemerkt, verschillende artikelen, die voor de vervaardiging daarvan noodig zijn en die voor een deel in Nederland niet geproduceerd worden, in tegenstelling met vroeger, belast. Wil de desbetreffende industrie den toch reeds zoo moeilijken strijd om het bestaan niet nog verzwaard zien, dan zal naar de meening der hier aan het woord zijnde leden óf het heffen van invoerrecht op de genoemde onderdeden en grondstoffen achterwege moeten worden gelaten öf het invoerrecht op het eindproduct moeten worden verhoogd. Andere leden vestigden er de aandacht op, dat motoren voor scheepsgebruik worden belast, terwijl vaartuigen van meer dan 100 K.G. worden vrijgesteld, ook wanneer daarin een motor is ingebouwd. Deze leden achtten hierin een ernstig gevaar gelegen voor den Nederlandschen scheepsbouw. Zij drongen er daarom op aan, dat nader zal worden bepaald, dat motoren, waarvan afdoende wordt aangetoond, dat zij bestemd zijn om te worden bevestigd aan of ingebouwd in nieuw te bouwen of te herstellen vaartuigen, welke bij invoer hier te lande onbelast zouden zijn, van invoerrecht worden vrijgesteld. Voorts werd aangedrongen op vrijstelling van mijnwagens en \ ander rollend materieel en onderdeelen daarvan, alsmede van! ander transportmateriaal ook voorzoover dat onder andere ; posten valt ten behoeve van het mijnbedrijf. Onjuist werd het geacht, dat, terwijl de buizen, waaruit rijwielsturen worden vervaardigd, met 6 pet. worden belast, ook de afgewerkte sturen aan hetzelfde recht zijn onderworpen. Naar men meende zou het invoerrecht voor complete, ruwe sturen 10 pet. behooren te bedragen en voor gelakte, vernikkelde of met celluloid overtrokken sturen 12 pet. Wielen voor rijwielen zou men als afgewerkt product alle ingevoerde wielen zijn gelakt, vernikkeld of verchroomd met 12 pet. belast wenschen te zien. Tenslotte zou, naar men meend', het recht op complete rijwielen tot 15 pet. verhoogd behooren te worden. A. Het is inderdaad juist, dat sommige onderdeelen van rijtuigen en spoorwagens, welke onder de werking van de Tariefwet 1924 (Staatsblad n. 568) vrij van invoerrecht waren, thans met een invoerrecht worden belast. Dit is een gevolg van het feit, dat een der beginselen van het nieuwe tarief is, meer artikelen, waaronder halffabrikaten, te gaan belasten. Er kunnen geen termen worden gevonden om van dit beginsel, met betrekking tot rijtuigen en spoorwagens, af te wijken. Ten tijde dat het groote buitenlandsche bedrijf, waarop men naar vermoed wordt het oog heeft, een fabriek in Nederland vestigde, waren automobielen belast met een invoerrecht van 12 pet. en waren belangrijke onderdeelen als de motoren, chassisramen en stalen carrosseriedeelen vrij van invoerrecht, zoodat er, afgezien van de toegevoegde waarde, een marge bestond van 12 pet. Thans zijn automobielen belast met een invoerrecht van 15 pet. en bedraagt het invoerrecht voor de belangrijke motoronderdeelen (in den staat waarin bedoelde fabriek ze thans ook invoert), als cylinderblokken, cylinderkoppen, ohepannen en versnellingsbakken, (zie post n. 155, onderdeel Ia), zoomede voor framebalken, versterkingen voor frames en stalen carrosseriedeelen (zie post n. 95, onderdeel III), 3 pet. van de waarde, zoodat tenslotte, afgezien van de toegevoegde waarde, ook thans nog een marge bestaat van 12 pet. Er kunnen geen termen worden gevonden om motoren, waarvan bij den invoer de dadelijke bestemming om te dienen voor hier te lande te bouwen of te herstellen, bij invoer onbelaste vaartuigen, nog niet vaststaat, van invoerrecht vrij te stellen. Ook onder de werking van de Tariefwet van 1862 waren scheepsmotoren vrij van invoerrecht, doch omtrent de bestemming om als zoodanig te moeten dienen, ontstonden.herhaaldelijk geschillen. In overweging is genomen, om voor motoren als hier zijn bedoeld, een regeling te treffen op grond waarvan teruggaaf van invoerrecht mogelijk zal zijn, indien die motoren binnen een zekeren tijd hier te lande' alsnog aan of in, bij invoer niet belaste, vaartuigen zullen worden aangebracht. Hierdoor zal, naar verwacht wordt, aan de gerezen bezwaren wonlen tegemoetgekomen. Hoewel het gevolg van de herziening van het tarief voor het mijnbedrijf, door het belasten van mijnwagens, enz., wordt betreurd, is daaraan niet tegemoet te komen. Er kunnen geen termen worden gevonden, om in het bijzonder het mijnbedrijf vrij te stellen van de in de ondcrwerpelijke herziening opgenomen heffing voor bedrijfshulpmiddelen. -

27 Een hooger invoerrecht dan van 6 pet. voor de ruwe blanke, niet voor dadelijk gebruik geschikte sturen wordt niet juist geacht, daar deze sturen toch enkel voor de verder verwerkende rijwielindustrie bestemd zijn. Ook een hooger invoerrecht dan van 10 pet. voor afgewerkte sturen komt ongewenscht voor, omdat, al worden sturen dan ook wel eens door particulieren gekocht, toch sturen als hier zijn bedoeld nagenoeg uitsluitend voor kleinere fabrikanten bestemd zijn, waarbij nog komt, dat ook voor complete rijwielen (geen motorrijwielen zijnde) slechts een invoerrecht van 10 pet. verschuldigd is. Hetzelfde geldt met betrekking tot wielen voor rijwielen. Tot een verhooging van het invoerrecht op rijwielen tot 15 pet. kan niet worden overgegaan. In de eerste plaats zou dit heffingscijfer uitgaan boven het algemeen aangenomen heffingspercentage, terwijl voorts, op grond van het feit, dat het rijwiel een volksvervoermiddel bij uitstek is, een hooger invoerrecht dan van 10 pet. niet gewenscht is. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder LXV. N. 1M. Zie de Nota van Wijzigingen onder LXVI. N V^ In het belang van het zalmrookersbedrijf werd vrijstelling of althans aanzienlijke verlaging van het invoerrecht met betrekking tot gezouten zalm aanbevolen. A. Het zalmrookersbedrijf zal van een verhooging van den prijs, als gevolg van het invoerrecht van 10 pet. van de waarde op gezouten zalm, weinig invloed ondervinden, waarom er dan ook geen aanleiding bestaat, het voorgestelde recht te verlagen. Opgemerkt moge nog worden, dat, voor zoover de gerookte zalm wordt uitgevoerd, vrijdom van invoerrecht kan worden verleend. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder LXVII. N V. In aansluiting aan hetgeen te dezer zake bij de algemeene beschouwingen werd gezegd, verzochten verscheidene leden overweging van de vrijstelling van sinaasappelen, bananen en vruchten in blik, welke artikelen naar hun meening geacht moeten worden tot de algemeene levensbehoeften te behooren. Wat het artikel vruchten in blik betreft werd er nog op gewezen, dat het recht voor de duurdere soorten is verlaagd, dat voor de goedkoopere soorten daarentegen verhoogd. Naar men meende zal dit een zeer nadeeligen invloed op de consumptie hebben, zoodat het aan ernstigen twijfel onderhevig moet worden geacht, of de opbrengst van f , welke de Begeering van deze wijziging verwacht, wel zal worden bereikt. Tegenover den aandrang tot het vrijstellen van het in de laatste plaats genoemde artikel werd door andere leden gesteld, dat zulk een vrijstelling zeer ten nadeele zou zijn van onzen 'tuinbouw en onze fruitverwerkende industrie. Andere leden drongen er op aan, dat. in overeenstemming met het voorstel der Herzieningscommissie, appelen, peren, pruimen, bananen, citroenen, mandarijnen en sinaasappelen in plaats van met een waarderecht met een specifiek recht zullen worden belast. De aandacht werd er op gevestigd, dat volgens den tekst van onderdeel III, C, van dezen post tomaten in verpakkingen van meer dan 5 K.G. niet aan invoerrecht zijn onderworpen. Men achtte dit onjuist en drong in verband daarmede op wijziging van den genoemden tekst aan. Verpakte havermout zal in den vervolge in plaats van, gelijk tot dusver, met 8 pet., met 10 pet. worden belast. Dit product wordt reeds door een monopolieheffing zwaar getroffen. Eenige leden meenden, dat in het belang der volksgezondheid van de genoemde verhooging behoort te worden afgezien. A. Zooais reeds in 9, onder A, van de Algemeene beschouwingen is uiteengezet, wordt niet gedeeld in de meening, dat sinaasappelen, bananen en vruchten in blik gerekend kunnen worden tot de algemeene, dat is tot de noodzakelijke, levensbehoeften te behooren. Op dezen grond zal dan ook voor genoemde goederen geen vrijstelling van invoerrecht behooren te worden verleend. Overigens zij er op gewezen, dat een dergelijke vrijstelling niet alleen een gevoelig verlies voor de schatkist zou beteekenen, doch tevens, wat de vruchten in blik betreft, ten nadeele van de binnenlandsche fruitverwerkende industrie en van den tuinbouw zou zijn. Hierop wordt in het verslag der Commissie terecht gewezen. Op de gronden, in de Memorie van Toelichting bij den onderwerpelijken post aangevoerd, wordt ook thans nog de voorgestelde verlaging eenerzijds en de voorgestelde verhooging anderzijds juist geacht. In den twijfel, dat door bedoelde wijziging de verwachte verhooging van de opbrengst niet zou worden bereikt, kan niet worden gedeeld. Mocht onverhoopt de verwachte opbrengst niet worden bereikt, dan zal dit aan andere redenen zijn toe te schrijven, waarvan mogen worden genoemd de monopolieheffingen en een verminderden invoer door concurrentie van de binnenlandsche industrie. In de Memorie van Toelichting op den onderwerpelijken post is uiteengezet waarom met betrekking tot de heffing van een specifiek recht op appelen, peren, pruimen, bananen, citroenen, mandarijnen en sinaasappelen, van het voorstel der Commissie tot voorbereiding van de onderwerpelijke herziening van het tarief is afgeweken. De destijds aangevoerde redenen hebben thans nog niets van hun waarde ingeboet, waarom ook nu niet tot het instellen van de gevraagde specifieke rechten kan worden overgegaan. Een voorstel tot aanvulling van post n. 148, onderdeel III, letter C-3, waardoor ook voor (bereide) tomaten, ingevoerd in verpakkingen van grooter inhoud dan van 5 kilogram, invoerrecht verschuldigd zal zijn, is in de nota van wijzigingen opgenomen (onder LXVIII, 2". en 3.). Met betrekking tot havermout moge worden opgemerkt, dat dit product bij invoer in verpakkingen inhoudende meer dan 1200 gram, niet met een invoerrecht is belast. Verpakte, met een invoerrecht van 10 pet. belaste havermout, is niet in zoodanige mate een'volksvoedsel, dat er aanleiding bestaat om de hieruit voor de schatkist voortvloeiende bate te verlagen. De tijdelijke naast het invoerrecht geheven monopolieheffing hiertoe zeker geen aanleiding zijn. kan Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder LXVIII, 1. en 4. N u V. Bepleit werd, uitbreiding te geven aan de bijzondere bepaling n. 4, in dien zin, dat daarin naast het mijnbedrijf ook genoemd wordt de mergelwinning. A. Voor explosiemiddelen, welke als hulpmiddel bij de mergelwinning worden aangewend, is reeds vrijdom van invoerrecht verleend op den voet van artikel 21 van het wetsontwerp. In verband hiermede kan de bepleite uitbreiding van Bijzondere bepaling n. 4 op post n. 151, achterwege blijven. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder LX1X. N V. Sommige leden stelden de vraag, of de Begeering niet al te zeer uit het oog heeft verloren, dat de watten, welke een aantal industrieën in het bijzonder dacht men aan de fabricage van,-astikte dekens en aan de kleedingindustrie als gro ndstof gebruiken, van geheel anderen aard zijn dan de gewone medicinale watten, zoodat de moeilijkheden, welke zij blijkens de Memorie van Toelichting vreest, zich in werkelijkheid niet zoo gemakkelijk zullen voordoen. Naar het oordeel dezer leden zouden de watten, voor industrieele doeleinden bestemd, öf in het geheel niet öf met een aanzienlijk lager percentage, bijv. 3 pet., behooren te worden belast. I

28 Andere leden deelden deze meening niet. Deze leden waren met de Eegeering van oordeel, dat een scheiding tusschen watten voor industrieele en voor andere doeleinden niet wel mogelijk is. Zij wezen bijv. op het product witte vette watten, dat èn voor de vervaardiging van dekens wordt gebezigd èn in den vorm van verband watten wordt verhandeld. Naar de meening der hier aan het woord zijnde leden heeft de Regeering in dezen den juisten weg bewandeld door alle watten aan een invoerrecht van 10 pet. te onderwerpen. A^ In de meening van de in het tweede lid van het verslag der Commissie op dezen post aan het woord zijnde leden, dat het niet wel mogelijk is een scheiding te maken tusschen watten voor industrieele en voor andere doeleinden, wordt gedeeld. Zoo tot een splitsing in den post zou worden overgegaan, zouden ontduikingen en geschillen niet uitblijven. Op deze gronden wordt een wijziging van den post niet wensehelijk geacht. N Zie de Nota van Wijzigingen onder LXX. N. 1S5. Vi De vrijstelling werd bepleit van mechanisch gedreven werktuigen en onderdeelen daarvan, alsmede van andere werktuigen en van gereedschappen, bestemd voor het mijnbedrijf. De aandacht werd er op gevestigd, dat de verlaging van de heffing van 6 pet. op werktuigen tot 3 pet., welke is toegepast op cylinderblokken, cylinderkoppen, cylinderdeksels, enz., ten onrechte niet is uitgestrekt tot cylindervoeringen voor automobielmotoren, welke naar haar aard met cylinderblokken gelijk te stellen zijn. Eenige leden zouden dit lagere recht van 3 pet. ook op de zgn. travellers toegepast willen zien, welke zeer aan slijtage onderhevig zijn, alsmede op kammen voor de weverij en op pickers, slagriemen, slagstokken en pickerbuffers. Aangedrongen werd op vrijstelling van kogellagers. A^ Evenals bij andere posten ten aanzien van andere bedrijven en voor dit bedrijf bij post n. 143 ook reeds werd uiteengezet, kunnen geen termen worden gevonden om in het bijzonder het mijnbedrijf vrij te stellen van de heffing op in dat bedrijf gebezigde bedrijf shulpmiddelen. In de meening, dat de heffing van 3 pet. voor verschillende deelen van motoren ten onrechte niet is uitgestrekt tot cylindervoeringen, kan niet worden gedeeld. De meening, dat cylindervoeringen naar hun aard met cylinderblokken zouden zijn gelijk te stellen, moet op een misverstand berusten, daar een eylinderblok, zijnde het lichaam van een motor waarin zich de cylinders bevinden, voor den bouw van een motor dient, terwijl een cvlindervoering een reparatie-stuk is, dat in den te ver uitgesleten cylinder van een gebruikten motor wordt aangebracht. Cylinderblokken zijn bestemd voor de automobielfabrieken, cylindervoeringen voor de reparatiewerkplaatsen. Er kan geen aanleiding worden gevonden om travellers zoomede enkele onderdeelen van weefgetouwen als kammen, pickers, slagriemen, slagstokken en pickerbuffers in plaats van met het gewone invoerrecht, met een invoerrecht van 3 pet. te belasten. In de eerste plaats zou deze afwijking, gegrond op een min of meer snelle slijtage, met evenveel grond voor andere onderdeelen van weefgetouwen en voor onderdeelen van andere machines kunnen worden aangevoerd. In de tweede plaats hangt die min of meer snelle slijtage af van de qualiteit der goederen alsmede van de zorg waarmede een apparaat wordt gemonteerd of behandeld. Ten slotte bestaan ook hier tegenstrijdige industrieele belangen. De heffing van 6 pet. op kogellagers is in overeenstemming met den opzet van de herziening. Er bestaat geen aanleiding om deze onderdeelen van werktuigen, enz. van invoerrecht vrij te stellen. Zie voorts de Nota van Wijzigingen onder LXXI. N V. Gaarne zouden eenige leden ter voorkoming van ontduiking van het waarderecht dezen post aldus zien gewijzigd, dat het waarderecht en het specifieke recht in alle gevallen naast elkaar worden geheven. Andere leden verzochten het specifieke recht te doen vervallen ten aanzien van zeepen, welke worden ingevoerd in verpakkingen, inhoudende 1200 gram of minder, of wel in stukken van 200 gram of minder. Eenige leden meenden, dat de criteria voor verpakt" en,,in tabletvorm", welke in artikel 33 van het ontwerp worden gegeven, ten aanzien van zeep niet deugdelijk zijn. Zij zouden voor dit artikel de aldaar genoemde gewichten van 1200 en 200 gram tot 5000 respectievelijk 500 gram verhoogd willen zien. Zeepvlokken, welke plegen te worden geïmporteerd in tabletvorm, zijn belast met 12 pet. van de waarde, vermeerderd.met f 2,50 per 100 K.G. Waar zeep in dezen vorm niet geleverd wordt aan particulieren, doch slechts door wasscherijen wordt gebezigd, meende men, dat voor een aanmerkelijke verlaging van dit zeer hooge recht alle aanleiding bestaat. Voorts werd er op aangedrongen, dat in de bijzondere bepaling de woorden welke voor 50 pet. uit zeep bestaan" zullen worden vervangen door: welke voor 10 pet. uit watervrije zeep bestaan", terwijl dan aan het slot van die bepaling zou moeten worden toegevoegd: Onder watervrije zeep wordt verstaan een alkalizout van een vetzuur." Aldus geredigeerd achtte men deze bijzondere bepaling technisch juister, terwijl zij, naar men meende, in dezen vorm bovendien meer waarborgen tegen ontduiking biedt. Ten slotte werd een wijziging van den post gewenscht genoemd, welke ook synthetische en chemische zeepen onder de werking van het Tarief brengt. A. Het zou niet juist zijn om zeep, ingevoerd anders dan verpakt" of in tabletvorm", ook nog met het waarderecht van 12 pet. te belasten; dit toch zou een belangrijke verhooging van de belasting mede brengen en ook in strijd zijn met het stelsel van het tarief. Ook aan het verzoek om het verpakte of getabletteerde artikel enkel met een waarderecht te belasten kan geen gevolg worden gegeven, omdat daardoor sommige soorten zeep, bij invoer in een verpakking of vorm waarin zij aan den particulier worden verkocht, lager belast zouden kunnen zijn dan bij invoer op andere wijze. Er kunnen geen termen worden gevonden om voor zeep afzonderlijke, van de in artikel 33, sub 8 en 9, van het ontwerp afwijkende, criteria vast te stellen. Een verhooging van de aldaar genoemde gewichtsgrenzen van 1200 en 200 gram tot resp en 500 gram zou de mogelijkheid van het hier te lande nader verpakken in kleine verpakkingen of verdeden in kleine tabletten immers niet opheffen noch bemoeilijken. Evengoed als men nu, om aan de heffing van het waarderecht te ontkomen, verpakkingen van meer dan 1200 gram en tabletten van meer dan 200 gram invoert, zal men dan verpakkingen van meer dan 5000 gram en tabletten van. meer dan 500 gram gaan invoeren en die hier te lande overpakken en verdeelen. Met betrekking tot zeepvlokken zij opgemerkt, dat zoo de vlokken ontstaan zijn door het enkel onregelmatig breken van reepen, zij niet als tabletvorm" worden aangemerkt en dus bij invoer in verpakkingen van meer dan 1200 gram enkel met het specifieke recht worden belast. In verband met de in het verslag der Commissie omtrent de Bijzondere bepaling op dezen post voorkomende opmerkingen moge worden verwezen naar LXXII van de Nota van Wijzigingen en de daarop gegeven toelichting. Gemeend wordt, dat door het nader voorstel aan de geopperde bezwaren wordt tegemoet gekomen. Het is niet duidelijk wat de bedoeling is van het voorstel om een zoodanige wijziging in den post aan te brengen, dat ook synthetische en chemische zeepen daaronder zouden vallen.»

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Tekst geldend op: 26-08-2014) Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin

Nadere informatie

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten pagina 1 van 5 Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987 GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN BELASTINGKAMER UITSPRAAK Nr. 208/86 10 april 1987 Uitspraak (na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 29 januari 1986, nr. 23.254) van bet Gerechtshof te

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 17.12.1999 COM(1999) 703 definitief 1999/0272 (CNS) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG betreffende het gemeenschappelijk

Nadere informatie

SJb Mei Maart 1938,Nr.1295,Afd.H.0. Wijziging en aanvulling der hooger-onaerwijswet#

SJb Mei Maart 1938,Nr.1295,Afd.H.0. Wijziging en aanvulling der hooger-onaerwijswet# 162 30. SJb Mei 8. 19 Maart 1938,Nr.1295,Afd.H.0. Wijziging en aanvulling der hooger-onaerwijswet# De Berste Af deeling van den Onderwijsraad heeft de eer hierbij ter kennis van Uwe Excellentie te brengen

Nadere informatie

STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. (N*. 628.) WET van den 22sten April 1937, tot regeling van het zelfstandig uitoefenen van beroepen en bedrijven door vreemdelingen. BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN

Nadere informatie

Kenmerk: 18023/ Betreft: verstrekken en verzilveren van waardebonnen bij verkoop van boeken

Kenmerk: 18023/ Betreft: verstrekken en verzilveren van waardebonnen bij verkoop van boeken Sanctiebeschikking Kenmerk: 18023/2009011273 Betreft: verstrekken en verzilveren van waardebonnen bij verkoop van boeken Sanctiebeschikking van het Commissariaat voor de Media betreffende overtreding van

Nadere informatie

DE RAAD VAN BEROEP VOOR DE DIRECTE BELASTINGEN TE s-gravenhage,

DE RAAD VAN BEROEP VOOR DE DIRECTE BELASTINGEN TE s-gravenhage, RAAD VAN BEROEP voor de DIRECTE BELASTINGEN te s-gravenhage. Aangeteekend per post aan partijen toegezonden 26 Mei 1937 De Secretaris van den Raad van Beroep voor de directe belastingen te s-gravenhage

Nadere informatie

SOCIAAL-ECONOMISCHE ADVIES INZAKE WIJZIGING VAN DE WET OP HET PREVENTIEFONDS UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD

SOCIAAL-ECONOMISCHE ADVIES INZAKE WIJZIGING VAN DE WET OP HET PREVENTIEFONDS UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD ADVIES INZAKE WIJZIGING VAN DE WET OP HET PREVENTIEFONDS UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD Bezuidenhoutseweg 60, 's-gravenhage SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD ADVIES INZAKE WIJZIGING

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1961 Nr. 143

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1961 Nr. 143 30 (196!) Nr. 1 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1961 Nr. 143 A. TITEL Notawisseling tussen de Nederlandse Regering en de Commissie van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 466 Besluit van 7 september 1995, houdende wijziging van het Besluit goederenvervoer over de weg en het Besluit personenvervoer in verband met

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 415 (R1915) Bepalingen omtrent de verlening van visa voor de toegang tot de landen van het Koninkrijk (Rijksvisumwet) Nr. 2 VOORSTEL VAN RIJKSWET

Nadere informatie

3 december 1992, houdende plaatsing in het

3 december 1992, houdende plaatsing in het Beschikking van de Minister van Justitie van 3 december 1992, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Wet verontreiniging zeewater (Stb. 1981,695), zoals deze luidt na wijziging krachtens

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 15 637 Casinospelen Nr. 2 Het vroegere stuk is gedrukt in de zitting 1978-1979 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de heer Voorzitter

Nadere informatie

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming (Wet op de loonvorming [Versie geldig vanaf: 17-02-1999]) Geschiedenis: Staatsblad 1997, 63;Staatsblad

Nadere informatie

Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I. Griffie 3050/81 Type: ev. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer;

Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I. Griffie 3050/81 Type: ev. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer; Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I Griffie 3050/81 Type: ev HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer; GEZIEN het beroepschrift van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur

Nadere informatie

BESLUIT. 5. Op 2 september 1998 heeft de NMa bij brief een aantal vragen aan partijen voorgelegd, welke bij brief van 15 oktober 1998 zijn beantwoord.

BESLUIT. 5. Op 2 september 1998 heeft de NMa bij brief een aantal vragen aan partijen voorgelegd, welke bij brief van 15 oktober 1998 zijn beantwoord. BESLUIT Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot afwijzing van een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 17 van de Mededingingswet. Zaaknummer 741/Overeenkomst

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 740 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet tarieven in burgerlijke zaken en enkele andere wetten ter verhoging van de opbrengst

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1969 Nr. 208

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1969 Nr. 208 20 (1950) Nr. 6 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1969 Nr. 208 A. TITEL B. TEKST Verdrag nopens de waarde van goederen in douanezaken, met Bijlagen; Brussel, 15 december 1950 De

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2010 727 Besluit van 26 oktober 2010, houdende vaststelling van de griffierechten en de bedragen, bedoeld in de artikelen 21, tweede lid, respectievelijk

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 700 Besluit van 22 december 1995 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 in verband met de totstandkoming van de Tweede

Nadere informatie

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen Memo Van prof. Mr. Ch.P.A. Geppaart Onderwerp Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 1. Via het hoofd van de afdeling Directe belastingen van het Ministerie van Financiën ontving ik Uw

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 27 augustus 1985,

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1998 140 Besluit van 24 februari 1998, houdende vaststelling van de Instructie voor het militair gezag (Instructie voor het militair gezag) Wij Beatrix,

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2001 321 Besluit van 4 juli 2001 tot wijziging van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen, het Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en

Nadere informatie

Wet van 24 december 1927, houdende nadere regeling van de Collectieve Arbeidsovereenkomst

Wet van 24 december 1927, houdende nadere regeling van de Collectieve Arbeidsovereenkomst (Tekst geldend op: 18-03-2009) Wet van 24 december 1927, houdende nadere regeling van de Collectieve Arbeidsovereenkomst Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 30 936 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met aanpassing van het recht op bijstand bij verblijf buiten Nederland Nr. 4 ADVIES RAAD

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 277 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets)

Nadere informatie

1. Op 2 juli 1999 heeft Nellen Seeds bij de NMa een klacht ingediend tegen de Nederlandse Vereniging voor Zaaizaad en Plantgoed (hierna: NVZP).

1. Op 2 juli 1999 heeft Nellen Seeds bij de NMa een klacht ingediend tegen de Nederlandse Vereniging voor Zaaizaad en Plantgoed (hierna: NVZP). BESLUIT Zaaknummer 1400/Nellen Seeds vs NVZP Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot niet ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift gericht tegen zijn besluit

Nadere informatie

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd: Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken en enige andere wetten in verband met de invoering van een basisregistratie inkomen en een basisregistratie waarde

Nadere informatie

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325 Rapport Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325 2 Klacht Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Venlo tot het moment van indienen van de klacht bij de Nationale

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258

ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258 ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258 Instantie Datum uitspraak 05-04-2001 Datum publicatie 02-08-2001 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 99/3213 AW Bestuursrecht

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989* STICHTING UITVOERING FINANCIËLE ACTIES / STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989* In zaak 348/87, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag

Nadere informatie

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling Bevindingen Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan hem als advocaat een machtiging van zijn cliënt heeft gevraagd om stukken bij de IND te kunnen opvragen,

Nadere informatie

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/724 VAN DE COMMISSIE

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/724 VAN DE COMMISSIE L 122/14 UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/724 VAN DE COMMISSIE van 16 mei 2018 betreffende bepaalde handelspolitieke maatregelen met betrekking tot bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 016 Regeling van de mogelijke toewijzing van extra zetels voor Nederland in het Europees Parlement Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 352 Besluit van 17 juli 2012 tot vaststelling van de procedure voor verlenging van vergunningen als bedoeld in artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet

Nadere informatie

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST 13 Geneeskundige behandelingsovereenkomst (P.B. 2000, no. 118) Landsverordening van de 23ste oktober 2000 houdende vaststelling van de tekst van Boek 7 van het Burgerlijk

Nadere informatie

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD 7.12.2018 L 311/3 RICHTLIJNEN RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD van 4 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989*

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989* SKATTEMINISTERIET / HENRIKSEN ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989* In zaak 173/88, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Højesteret, in het aldaar aanhangig

Nadere informatie

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Hoge Raad der Nederlanden, 2 januari 1980. nr. 19.623 DG. De Hoge Raad der Nederlanden, Gezien het beroepschrift in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

Reglement van orde van het College van Beroep voor de examens

Reglement van orde van het College van Beroep voor de examens Reglement van orde van het College van Beroep voor de examens Artikel 1 - Begripsbepalingen In dit reglement wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 200607461/1. Datum uitspraak: 11 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: vennootschap onder firma appellante,, gevestigd te tegen de uitspraak in zaak nos.

Nadere informatie

Artikel 13b, eerste lid Eveneens onder verwijzing naar het voorgaande: of 75 en onderscheidenlijk de Hoge Raad' dient te vervallen.

Artikel 13b, eerste lid Eveneens onder verwijzing naar het voorgaande: of 75 en onderscheidenlijk de Hoge Raad' dient te vervallen. Excellentie, Met uw brief van 23 april 2008 hebt u ons ter consultatie toegezonden het conceptwetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie. Het conceptwetsvoorstel geeft ons aanleiding

Nadere informatie

A 2012 N 18 (G.T.) PUBLICATIEBLAD

A 2012 N 18 (G.T.) PUBLICATIEBLAD A 2012 N 18 (G.T.) PUBLICATIEBLAD LANDSBESLUIT van de 7 de maart 2012 no. 12/1758, houdende vaststelling van de geconsolideerde tekst van de Landsverordening ter bevordering van grondontwikkeling. DE GOUVERNEUR

Nadere informatie

Amsterdam, 10 augustus Betreft: Herziening Wet bekostiging financieel toezicht Geachte heer, mevrouw,

Amsterdam, 10 augustus Betreft: Herziening Wet bekostiging financieel toezicht Geachte heer, mevrouw, Amsterdam, 10 augustus 2017 Betreft: Herziening Wet bekostiging financieel toezicht 2019 Geachte heer, mevrouw, Namens de Vereniging voor Vermogensbeheerders & Adviseurs (hierna: VV&A ) maken wij gaarne

Nadere informatie

Het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, in haar vergadering van 26 juli 2005;

Het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, in haar vergadering van 26 juli 2005; Het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, in haar vergadering van 26 juli 2005; gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 1, tweede lid, en 29a, tweede lid, van

Nadere informatie

In dit besluit wordt verwezen naar de corresponderende nummers uit de inventarislijst, zodat per document duidelijk is wat is besloten.

In dit besluit wordt verwezen naar de corresponderende nummers uit de inventarislijst, zodat per document duidelijk is wat is besloten. In dit besluit wordt verwezen naar de corresponderende nummers uit de inventarislijst, zodat per document duidelijk is wat is besloten. Zienswijzen Er zijn derde belanghebbenden bij de openbaarmaking van

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 107 d.d. 7 juni 2010 (mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. E.M. Dil Stork en mr. B.F.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 107 d.d. 7 juni 2010 (mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. E.M. Dil Stork en mr. B.F. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 107 d.d. 7 juni 2010 (mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. E.M. Dil Stork en mr. B.F. Keulen) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie

Algemene voorwaarden TU Delft

Algemene voorwaarden TU Delft Algemene voorwaarden TU Delft ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR HET UITVOEREN VAN OPDRACHTEN DOOR DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT Artikel 1: Begripsomschrijving In deze algemene voorwaarden voor opdrachten, verstrekt

Nadere informatie

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB Datum uitspraak: 20-01-2009 Datum publicatie: 04-02-2009 Rechtsgebied: Bijstandszaken Soort procedure:

Nadere informatie

Datum 16 april 2012 Betreft Opzet aanpassing Bvdb 2001 (voorkoming dubbele bankenbelasting) en tweede Nota van wijziging bankenbelasting

Datum 16 april 2012 Betreft Opzet aanpassing Bvdb 2001 (voorkoming dubbele bankenbelasting) en tweede Nota van wijziging bankenbelasting > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA s GRAVENHAGE Directie Internationale Fiscale Zaken Korte Voorhout 7 2511 CW Den

Nadere informatie

Algemene contributieverordening 2007 Zoals gewijzigd in de bijeenkomst van de Ledenvergadering op 16 december Tekst geldend vanaf 1 januari

Algemene contributieverordening 2007 Zoals gewijzigd in de bijeenkomst van de Ledenvergadering op 16 december Tekst geldend vanaf 1 januari Zoals gewijzigd in de bijeenkomst van de Ledenvergadering op 16 december 2009. Tekst geldend vanaf 1 januari 2010 Vastgesteld in de bijeenkomst van de Ledenvergadering op 14 december 2006, afgekondigd

Nadere informatie

tot wijziging van het Besluit financiële markten BES in verband met de invoering van het depositogarantiestelsel

tot wijziging van het Besluit financiële markten BES in verband met de invoering van het depositogarantiestelsel Besluit van tot wijziging van het Besluit financiële markten BES in verband met de invoering van het depositogarantiestelsel Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van (...), FM/jaar/0000 M,

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 * ARREST VAN 25. 5.1993 ZAAK C-193/91 ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 * In zaak C-193/91, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Bundesfinanzhof, in het

Nadere informatie

No.W06.15.0073/III 's-gravenhage, 1 mei 2015

No.W06.15.0073/III 's-gravenhage, 1 mei 2015 ... No.W06.15.0073/III 's-gravenhage, 1 mei 2015 Bij Kabinetsmissive van 18 maart 2015, no.2015000453, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

- 1 - De Nederlandsche Bank NV (DNB) legt een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1:80 en 1:81 van de Wft, op aan:

- 1 - De Nederlandsche Bank NV (DNB) legt een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1:80 en 1:81 van de Wft, op aan: - 1 - Beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan Matrix Asset Management B.V. als bedoeld in artikel 1:80 van de Wet op het financieel toezicht Gelet op artikel 1:80, 1:81, 1:98 en 3:72,

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Nr. Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. 10390 14 juli 2009 Besluit van..., houdende nadere regels inzake buitengerechtelijke kosten bij tenuitvoerlegging van

Nadere informatie

Afdeling 3.4A Informatie over samenhangende besluiten

Afdeling 3.4A Informatie over samenhangende besluiten Consultatieversie Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en het nieuwe nadeelcompensatierecht VOORSTEL VAN WET Wij Willem-Alexander,

Nadere informatie

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N,

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N, 21 October 1959. F. No. 14043. D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N, Gezien het beroepschrift in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-hertogenbosch van 6 Maart 1959

Nadere informatie

Voorstel voor een. VERORDENING (EU) Nr. VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Voorstel voor een. VERORDENING (EU) Nr. VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Voorstel voor een Brussel, 6.10.2010 COM(2010) 544 definitief 2010/0272 (COD) C7-0316/10 VERORDENING (EU) Nr. VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot intrekking van Verordening (EG)

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2006:AX0760

ECLI:NL:RVS:2006:AX0760 ECLI:NL:RVS:2006:AX0760 Instantie Raad van State Datum uitspraak 10-05-2006 Datum publicatie 10-05-2006 Zaaknummer 200505022/1 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Hoger beroep

Nadere informatie

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013) Na artikel VIIc worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013) Na artikel VIIc worden drie artikelen ingevoegd, luidende: 33 402 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013) DERDE NOTA VAN WIJZIGING Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 1 Artikel III, onderdeel E, vervalt. 2 Na

Nadere informatie

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633 ECLI:NL:CBB:2002:AE1633 Instantie Datum uitspraak 09-04-2002 Datum publicatie 17-04-2002 Zaaknummer AWB 00/25 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie College van Beroep voor het bedrijfsleven

Nadere informatie

REGLEMENT GEZAMENLIJKE VERGADERING VAN DE ONDERNEMINGSRAAD EN DE STUDENTENRAAD VAN DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT

REGLEMENT GEZAMENLIJKE VERGADERING VAN DE ONDERNEMINGSRAAD EN DE STUDENTENRAAD VAN DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT REGLEMENT GEZAMENLIJKE VERGADERING VAN DE ONDERNEMINGSRAAD EN DE STUDENTENRAAD VAN DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.1 Begripsbepalingen In dit reglement wordt

Nadere informatie

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K Inzake de klacht van [Klaagster BV], gevestigd te [gemeente] aan de [adres], hierna te noemen klaagster,

Nadere informatie

Consultatieversie. Memorie van toelichting. Algemeen. 1. Inleiding

Consultatieversie. Memorie van toelichting. Algemeen. 1. Inleiding Wijziging van de wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor de openbare

Nadere informatie

==================================================================== De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder.

==================================================================== De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder. Intitulé : Bioscoopverordening Citeertitel: Bioscoopverordening Vindplaats : AB 1990 no. GT 12 Wijzigingen: AB 1997 nos. 33, 34 De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder Artikel 1 1. Het

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1974-1975 13 10 Wijziging van de inkomstenbelasting, van de loonbelasting en van enige sociale verzekeringswetten in het kader van het belastingplan 1975 Nr. 4

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Bijstand en Gemeentelijke Activeringsbeleid Nr. B&GA/GAB/02/8727 Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet inkomensvoorziening

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-151 d.d. 11 mei 2012 (mevrouw mr. E.M. Dil-Stork, voorzitter, mevrouw mr. A.M.T. Wigger en mevrouw. mr. J.W.M. Lenting, leden, met de heer

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden Hoge Raad der Nederlanden D e r d e K a m e r nr. 24.702 12 oktober 1988 AHN Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de vennootschap onder firma X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden

Nadere informatie

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192 Rapport Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192 2 Klacht Verzoekster klaagt erover dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie haar klacht van 16 april 2004 over de lange duur van de behandeling

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201010673/1 A/1. Datum uitspraak: 25 juni 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

tegen het besluit van 13 maart 2017 in het kader van de subsidie SNL, kenmerk

tegen het besluit van 13 maart 2017 in het kader van de subsidie SNL, kenmerk > Retouradres Postbus 40225 8004 DE ZWOLLE Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Vergunningen & Handhaving Mandemaat 3 Assen Postbus 40225 8004 DE Zwolle www.rvo.nl Contactpersoon Wob medewerker T 088

Nadere informatie

No.W /IV 's-gravenhage, 7 december 2007

No.W /IV 's-gravenhage, 7 december 2007 ... No.W11.07.0382/IV 's-gravenhage, 7 december 2007 Bij brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 16 oktober 2007 heeft de Tweede Kamer bij de Raad van State het voorstel van

Nadere informatie

Minister van Justitie. Naar aanleiding van uw verzoek bericht ik u als volgt.

Minister van Justitie. Naar aanleiding van uw verzoek bericht ik u als volgt. R e g i s t r a t i e k a m e r Minister van Justitie..'s-Gravenhage, 30 april 1999.. Onderwerp Wijziging van het Wetboek van Strafvordering Bij brief met bijlage van 9 maart 1999 (uw kenmerk: 750136/99/6)

Nadere informatie

Zaak T-205/99. Hyper Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Zaak T-205/99. Hyper Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen Zaak T-205/99 Hyper Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen Douanerechten Invoer van televisietoestellen uit India Ongeldige certificaten van oorsprong Verzoek tot kwijtschelding van invoerrechten

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2016:5122

ECLI:NL:CRVB:2016:5122 ECLI:NL:CRVB:2016:5122 Instantie Datum uitspraak 28-12-2016 Datum publicatie 06-01-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 15/3697 WW Bestuursrecht

Nadere informatie

betreft: [klager] datum: 2 februari 2015

betreft: [klager] datum: 2 februari 2015 nummer: 14/3322/GA en 14/3394/GA betreft: [klager] datum: 2 februari 2015 De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij

Nadere informatie

Het is mij bekend dat u meent dat in zo'n geval geen kwijtschelding mogelijk is.

Het is mij bekend dat u meent dat in zo'n geval geen kwijtschelding mogelijk is. Rapport 2 p class="c2">klacht Verzoekster klaagt erover dat de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Roosendaal in zijn uitspraak van 21 november 2007 haar beroep tegen de beschikking van de ontvanger van de

Nadere informatie

2017 no. 6 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

2017 no. 6 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA 2017 no. 6 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA RIJKSWET van 23 augustus 2016, houdende bepalingen omtrent de verlening van visa voor de toegang tot de landen van het Koninkrijk (Rijksvisumwet) (Stb. 2016, 320)

Nadere informatie

1. Algemeen Regeling van een grondslag voor de heffing van rechten voor de Nederlandse identiteitskaart. Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Algemeen Regeling van een grondslag voor de heffing van rechten voor de Nederlandse identiteitskaart. Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING 33 011 Regeling van een grondslag voor de heffing van rechten voor de Nederlandse identiteitskaart Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING 1. Algemeen Dit wetsvoorstel heeft tot doel om met spoed een reparatie aan

Nadere informatie

een ernstige belemmering voor de ontwikkeling van dit onderwijs dreigt te worden.

een ernstige belemmering voor de ontwikkeling van dit onderwijs dreigt te worden. ONDERWIJSRAAD. nkis 2 N". 'S-GRAVENHAGE, WÊÊËÈÈiM ) 9 2 Bericht op schrijven van ^ ^ Ä e n gelieve bij het antwoord n ä$&p dagteekening en 'nummer van Betreffende: MÀ?..?.Ï.Y...Y an 2,KXC, dit schrijven

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2008 2009 31 354 Wijziging van de Mededingingswet ter invoering van regels inzake ondernemingen die deel uitmaken van een publiekrechtelijke rechtspersoon

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1990-1991 21221 Algemene regels van bestuursrecht (Algemene wet bestuursrecht) Nr. 6 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 17 december 1990 Het voorstel van wet wordt

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573 ECLI:NL:RBZWB:2015:5573 Instantie Datum uitspraak 01-07-2015 Datum publicatie 17-09-2015 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 14 _ 6149 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Rapport. Oordeel: Gegrond. Datum: 27 september 2016 Rapportnummer:2016/087

Rapport. Oordeel: Gegrond. Datum: 27 september 2016 Rapportnummer:2016/087 Rapport Rapport over een klacht over de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Schiedam om geen gevolg te geven aan het verzoek tot vermindering van de aanslagen WOZ voor de jaren 2008 en

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 29 758 Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige Fiscale Maatregelen 2005) Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 21 oktober 2004 Het voorstel

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1998 330 Besluit van 28 mei 1998, houdende regels over de hoogte van de boete ingevolge de Wet inburgering nieuwkomers (Boetebesluit inburgering nieuwkomers)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013 Datum van inontvangstneming : 28/03/2013 luxembourg c - ~~///3 - Entrée 2 5 FEV. 2013 oge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 11/04457 1 februari 2013 Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie

Nadere informatie

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst AAN: De Centrales van Overheidspersoneel toegelaten tot de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken De voorzitter van het overleg met de

Nadere informatie

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen ECLI:NL:CBB:2016:406 Instantie College van Beroep voor het bedrijfsleven Datum uitspraak 22-12-2016 Datum publicatie 09-01-2017 Zaaknummer 16/717 Rechtsgebieden Bestuursrecht Bijzondere kenmerken Voorlopige

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1997 30 Besluit van 16 januari 1997, houdende uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken)

Nadere informatie

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257 Rapport Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257 2 Klacht Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst/Rivierenland/kantoor Gorinchem bij zijn beschikking van 7 juli 2005 geen ambtshalve vermindering

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 417 Kabinetsformatie 2010 Nr. 2 BRIEF VAN DE INFORMATEUR Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Hierbij zend ik u, daartoe

Nadere informatie

12848/1/18 REV 1 CS/srl/sht ECOMP.2.B

12848/1/18 REV 1 CS/srl/sht ECOMP.2.B Raad van de Europese Unie Brussel, 26 november 2018 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2017/0251 (CNS) 12848/1/18 REV 1 FISC 397 ECOFIN 881 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: RICHTLIJN

Nadere informatie

2011 STAATSBLAD No. 129 VAN DE REPUBLIEK SURINAME

2011 STAATSBLAD No. 129 VAN DE REPUBLIEK SURINAME 2011 STAATSBLAD No. 129 VAN DE REPUBLIEK SURINAME WET van 5 september 2011, houdende nadere wijziging van de Wet houdende bepalingen omtrent de accijns op het hier te lande vervaardigd en ingevoerd gedistilleerd

Nadere informatie

ALGEMENE VOORWAARDEN. Van: Albij administratieve dienstverlening Iroko PM Dordrecht KvKnr hierna te noemen de opdrachtnemer.

ALGEMENE VOORWAARDEN. Van: Albij administratieve dienstverlening Iroko PM Dordrecht KvKnr hierna te noemen de opdrachtnemer. ALGEMENE VOORWAARDEN Van: Albij administratieve dienstverlening Iroko 97 3315 PM Dordrecht KvKnr. 51657023 hierna te noemen de opdrachtnemer. Artikel 1. Toepasselijkheid 1. Deze algemene voorwaarden zijn,

Nadere informatie

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging ECLI:NL:RVS:2017:84 Instantie Raad van State Datum uitspraak 18-01-2017 Datum publicatie 18-01-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201604839/1/A2 Eerste

Nadere informatie