In te zenden - ook brieven op advertcnties onder nummer- uitsluitend aan de uitgever. Adver tentie-acquisitic

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "In te zenden - ook brieven op advertcnties onder nummer- uitsluitend aan de uitgever. Adver tentie-acquisitic"

Transcriptie

1 II II / L 0 Medisch Contact Redactioneel MEDISCH CONTACT verschijnt wekelijks De redactie beslist over de inhoud van het redactionele gedeelte. Her bestuur van Medisch Contact is voor het redactionele beleid verantwoording verschuldigd aan de Algemene Vergadering van de K.N.M.G. De Algemene Vergadering kiest bet bestuur van Medisch Contact, benoemt de hoofdredacteur en de redactiesecretaris. Bestuur Medisch Contact Dr. J. Degenaar, voorzitter; B. Q. A. Enneking, onder-voorzitter; Dr. J. A. Stoop, secretaris (J. M. Kemperstraat 5, Utrecht); G. A. C. Bosch, penningmeester; F. Moerman. Redactie Medisch Contact F. A. Bol, arts, hoofdredacteur; C. C. G. Jansens, redactiesecretaris; R. A. te Velde, redacteur; Mevr. F. J. Ruitenberg-Frankhuisen, secretaresse. De redactie is gevestigd Lomanlaan 103, Utrecht, telefoon Uitgever B.V. Uitgeversmaatschappij Reflex, Mathenesserlaan 310, Rotterdam Telefoon: ", Telex Abonnementen Voor niet-leden van de K.N.M.G. f 55,- plus f 2,20 BTW; buitenland f 60,-; losse nummers f 1,72 (inclusief BTW) Opgave van abonnementen uitsluitend bij de uitgever. Advertenties In te zenden - ook brieven op advertcnties onder nummer- uitsluitend aan de uitgever. Adver tentie-acquisitic R.E.P.O.N. Internationaal B.V., Texelstraat 76-78, Postbus 384, Amstelveen. Tel.: (16 lijnen). Telex Advertenties behoeven de goedkeuring der redactie en kunnen zonder opgaaf van redenen worden geweigerd. Adreswijziging Leden der K.N.M.G. uitsluitend aan de afdeling Ledenregister der Maatschappij, Lomanlaan 103, Utrecht. Niet-leden uitsluitend aan de uitgever. Oplage: exemplaren Druk: Tijl, Zwolle. INHOUD nr oktober 1974 REDACTIONEEL Brieven aan de redactie Inzenders" J. E. Schutte, Drs. G. A. Dqkhms-Vermande, R F. H Bokelman. Uitspraken Centraal Medisch Tuchtcollege De patii~nt tussen de dokters - 19 ~ N.H.G.-congres, zaterdag 2 november Advies over de organisatie van tuberculosebestrijding Bedrij fsgezondheidszorg, verleden, heden en toekomst 1282 Geschiedenis der geneeskunde: enkele brieven van Petrus Camper aan Paulus de Wind 1285 OFFICIEEL Inhoudsopgave officieel (1974) MEDISCH CONTACT

2 Brieven aan de redactie Plaatsing van brieven ill deze rubriek houdt niet in dat de redactie de daarin weergegeven zienswijze onderschrijft. De redactie behoudt zich het recht voor brieven in te korten. ABORTUS-JURISTERIJ Collega W. Schuurmans Stekhoven geeft een uitvoerige uiteenzetting (M.C. nr 35 (1974) 29 blz 1106) om terecht te betogen, dat het zinloos is en arbitrair om een grens te trekken in de graviditeit voor het al of niet toelaatbaar zijn van abortus. Er is continuiteit in het embryologisch tijdperk vanaf het tijdstip van de conceptie, liever van de impraegnatio. Daarmede instemmend hebben wij toch enige opmerkingen: De auteur noemt de bepalingen in het W. v. S. een 'dode letter'; doch dat is volgens zijn eigen gegevens niet helemaal het geval, met name niet wat art. 251 bis betreft. Maar is een wet, die niet of weinig toegepast wordt per se zinloos? Het gaat immers niet alleen om strafbepalingen, maar van een wet kan ook een praeventieve, een opvoedende werking uitgaan. Zeker, goede wetten zonder goede zeden hebben maar weinig te betekenen: 'Quid leges sine moribus' (Horatius). Maar er gaat toch ook een positieve, voorbehoedende werking van uit, ook wanueer de mogelijkheid van toepassing van de wet nog zo gering is. 'L'id6e incline h l'acte' dat geldt ook in omgekeerde zin, dat wil zeggen in remmende, afschrikwekkende zin. Dat is temeer van betekenis ingeval het gaat om een verschijnsel, dat algemeen afkeer en tegenzin te weeg brengt. En dat kan men wel van abortus provocatus zeggen, hetzij dan uit 'medische' of uit zogenaamde sociale indicatie. Het is een maatregel, die vrijwel allen zo spoedig mogelijk uit het repertoire geschrapt zouden willen zien. Wat de bepaling van een grens betreft, daarvoor is bij onze oostelijke buren de zogenaamde 'Fristen-1fsung' verdedigd, dus ook de bepaling van een grens, waarvoor het bezwaar geldt als boven vermeld. Wij hebben verder een vraagteken geplaatst bij hetgeen Collega Schuurmans Stekhoven vermeldt omtrent Hector Treul (bedoeld is Treub). Deze zou de Officier van Justitie opgebeld hebben in geval van medische abortus des anderen daags, nog al indringend, uitdagend, maar Treub was in woord en daad tot krasse dingen in staat (eigen ervaring). Sch. St. weet niet hoe vaak hij dat gedaan heeft, er kwam wel nooit iemand kijken. Is er niet enige reden voor twijfel? Die uitdagende houding van Treub is niet tot mij doorgedrongen. Het zou ook bezwaar- lijk met het ambtsgeheim overeen zijn te brengen. Men weet, Treub gaf ook 'medische fatsoensleer.' Indien collega Sch. St. zegt, dat hij het heeft van horen zeggen, dan zou ik wijzen op het woord van Madame de StaEl: 'Les qu'en dira-t-on inquibtent peu le sage'. Het zegt m.i. meer, dat J. A. van Dongen er in zijn biografie over Hector Treub geen melding van maakt. Hij zond mij dat fraaie boek met de opmerking, dat hij de schaduwzijden van Treub zeker niet over het hoofd had gezien; hij heeft hem jaren gekend. Die telefoontjes aan de O.v.J. zullen dus zeker niet van betekenis zijn geweest, zo zij ooit zijn voorgekomen. Het was onlangs juist 75 jaar geleden, dater een einde aan Treubs werkzaamheid kwam. Dit staat wel vast, dat de opvolger van Treub zeker niet op die wijze de O.v.J. heeft gewaarschuwd. Hij had therapeutische abortus niet nodig, laat staan abortus op sociale grond. Men weet, die opvolger was Janus van Rooy, zoals hij door zijn vrienden werd genoemd. En diens opvolger, mijn vriend Van Bouwdijk Bastiaanse was ook tegen abortus provocatus en wist de gevaren te bestrijden. Men ziet van welke betekenis de in aanmerking komende persoon is in zake abortus provocatus. Er is tegenwoordig een hausse van abortus provocatus, maar zal dat zo blijven bij betere opvoeding en voorlichting en meer zelftucht of 'moral restraint' om met Malthus te spreken? Van getallen is er maar weinig bekend en het is nog moeilijker om een redelijke verwachting voor de toekomst op te stellen. Men weet, zelfs met de uitkomsten van het C.B.S. heeft men de te verwachten bevolking voor ons land op zeer foutieve wijze berekend. Zoals men weet, was destijds in de U.S.S.R. provacatio abortus 'vrij' gegeven, maar men is ervan teruggekomen en er zijn weer bepalingen tegen abortus in de Strafwet opgenomen. En een dezer dagen kwam mij in verband met de internationale conferentie over het bevolkingsvraagstuk te Boekarest ter ore, dat ook RoemeniE rechtsomkeerd heeft gemaakt en dat abortus daar weer illegaal is geworden. De regeling van bet abortusvraagstuk is ten onzent een zeer moeilijk onderwerp, aldus ook collega Sch.St. De bestaande wetgeving heeft voor serieus werkende artsen weinig te betekenen, maar kan een belangrijk middel zijn om misbruiken tegen te gaan. Zou er dan niet veel voor te zeggen zijn om de bestaande wetgeving te handhaven, eventueel met wijziging of aanpassing van de sancties? De indeling van de graviditeit in drie perioden in verband met toelaatbaarheid van abortus is inderdaad juristerij, wetenschap zonder grondslagen. Nijmegen, 31 augustus 1974 J. E. Schulte. Z~KTE EN GENEZEN Nu achter het complexe begrip genezen, zowel uit maatschappelijk (vooral denk ik hier aan de beoordeling van delinquenten) als vanuit persoonlijk gezichtspunt bezien een steeds groter vraagteken schijnt te moeten worden gezet, leek het me belangrijk daar een beschouwing aan te wijden. Het gaat dan om de vraagstelling wat genezen eigenlijk is, welke patient als genezen kan worden beschouwd. Om te beginnen zijn hier twee aspecten van waaruit dit kan worden bekeken, vanuit het standpunt van de genezer en/of van de patient. Verder is de vraag van belang, wat geneest eigenlijk, de medicijnen of de dokter of beiden, en welke bijdrage levert de patient zelf? Persoonlijk werd ik met deze vraagtekens geconfronteerd bij het belangstelling wekken voor een nieuwe aanpak en benadering van psychosomatische ziekten. Bij het verkrijgen van subsidie moest dan altijd de bewijsvoering geleverd worden, dat via deze nieuwe benaderingen genezing op zou treden met statistische zekerheid. Het merkwaardige van die eis is eigenlijk wel, dat her begrip genezen zelf nog geen natuurwetenschappelijk omlijnd begrip is, noch bij de medici, noch bij de psychologen. Er zijn patienten, die zich genezen voelen en het wetenschappelijk bekeken niet zijn en er zijn mensen, die zich ziek voelen en medisch gezien niets mankeren. Veelal is de dubieuze oplossing, dat het ziek voelen dan een psychische oorzaak heeft. Wat daar dan onder moet worden verstaan, is in geen natuurwetenschappelijk ziektebeeld vastgelegd. Een uitspraak van Goethe is hierop van toepassing: 'Und eben wo Begriffe fehlen, stellt sich zu rechten Zeit ein Wort sich ein.' Ik geloof, dat verheldering van deze materie pas mogelijk is, indien we ons beginnen af te vragen, wat een mens eigenlijk is met en ondanks zijn presentatie in deze wereld van ruimte en tijd. Ik geloof dan, dat we verder komen door ons te realiseren, dat de natuur, dus ook de mens, niet alleen een uiterlijke, maar ook een innerlijke kant heeft. Bij ieder mens kunnen we bijvoorbeeld zijn trede op de maatschappelijke ladder onderscheiden en zijn innerlijk niveau. Daartussen kan een grote discrepantie liggen, binnen de mens zelf en maatschappelijk. De mensen zijn niet gelijk in hun maatschappelijke en hun materieel- lichamelijke uitrusting, noch in hun innerlijk niveau. De sterke politieke behoefte om die gelijkheid van de mensen geforceerd te bewerkstelligen via nivellering van inkomen en gelijke kansen voor iedereen, geeft te denken, in die zin dat we mogelijk in ons allerdiepste innerlijk gelijk ziju. De oplossing zou dan zijn om het zwaartepunt van de mens in dat diepste innerlijke centrum te lokaliseren i.p.v, die gelijkheid in de buitenwereld te zoeken en te willen creeren. (1974) MEDISCH CONTACT

3 Genezen zou dan o.a. betekenen dat centrale creatieve punt, de ziel, het geestelijk bewustzijn te bereiken en tot werking te brengen in een ziek mens. Onze zieltjes zullen dan druppels blijken te zijn in de oceaan van het eeuwige zijn, die bij zieke mensen verduisterd en verstikt zijn door zijn lichamelijke manifestatie (zijn tijdelijke presentatie in ruimte en tijd). Dat de ziel of het geestelijk bewustzijn inderdaad een onsterfelijk centrum is in de mens (die ook wel de goddelijke vonk genoemd wordt) bewijsbaar is, maakt deze benadering helemaal aantrekkelijk. Er schuilt echter een addertje in het gras. Dit centrum is niet natuurwetenschappelijk aantoonbaar, wat begrijpelijk is, want het hoort niet tot de uiterlijke, maar tot de innerlijke kant van de natuur. Ieder echter, die de geestelijke innerlijke wetten in acht neemt (waarvan de systematische research in ons tijdbestek wordt verwaarloosd en verguisd ) kan via meditatie dit geestelijk bewustzijn bereiken. De innerlijke weg daartoe blijkt voor ieder hetzelfde te zijn, evenals het resultaat. Dat deze innerlijke weg bewandelen een langdurig en pijnlijk proces is, spreekt vanzelf. De meeste mensen zal daartoe naar hun mening de tijd ontbreken. Het is echter ook mogelijk via het denkapparaat alleen de uiteindelijk geestelijke geaardheid van de mens te bewijzen (Paul Brunton doet dat o.a. in zijn boeken). Samenvattend kunnen we dus zeggen, dat genezen zowel met medicijnen het materi~le lichaam moet trachten te herstellen, als het reinigingsproces van de ziel op gang moet zien te brengen. Dit laatste is de persoonlijke taak van de genezer in zijn rol als magier, die hem door de eeuwen heen is toebedeeld. In de medische en psychologische studie wordt aan het veroveren van deze creatieve functie in de genezer zelf hog zeer weinig aandacht besteed. Ik meen, dat hier een uitgebreid research-terrein braak ligt. O.a. de programmeringstechnieken, autogene training, yoga, biofeedback, vasten, radionics en totaalbelevingstherapie. Hilversum, 3 september 1974 Drs. G. A. Dijkhuis-Vermande Psychologe voor ontspanningstherapie. VRIJ BEROEP OF DIENSTVERBAND Bij iedere probleemstelling dient te worden nagegaan hoe deze geboren werd. Dit geldt ook voor de problemen rondom de gecre~erde tegenstelling tussen de specialist als beoefenaar van een vrij beroep en de specialist in dienstverband. Vaak wordt gewezen op het dienstverband LEZERSONDERZOEK In de komende maanden zal Medisch Contact zijn reeds aangekondigde lezerskringonderzoek beginnen. De samenstelling van de onderzoeksgroep is nu bekend. Een verzoek tot deelname bereikte 300 a-select gekozen K.N.M.G.-leden; 81% antwoordde, 77% doer mee. Wat opvalt is, dat de artsen in dienstverband in de leeftijdscategorie jaar sterk zijn oververtegenwoordigd en in de leeftijdscategorie jaar ondervertegenwoordigd. Bij de brief waarin om deelname werd verzocht was een vragenlijst gevoegd. Naast enige achtergrondvariabelen kwam daarin de mate waarin het blad wordt gelezen aan de orde. Het bleek, dat de meeste paneheden (80%) M.C. gedeeltelijk lezen. Van hen gooit 43% het blad na lezing weg, terwij137% (vooral erkend sociaal-geneeskundigen) het opbergt. Van alle respondenten zegt bijna de helft (48%) het blad te bewaren; bij de rest verdwijnt het al dan niet gelezen in de prullemand. M.C.'s effectief bereik - het percentage bevestigende antwoorden op de vraag: kijkt u het blad hoe dan ook wel eens in? - bedraagt 95%. De meeste ondervraagden lezen Medisch Contact vrijwel iedere week; tot de meest trouwe lezers mogen de apotheekhoudende huisartsen worden gerekend. 22% van de respondenten leest M.C. niet iedere week maar wel minstens om de week, 3% leest het blad minder dan eens per maand. Tenslotte de vraag, hoeveel tijd men gemiddeld per week aan het lezen van M.C. besteedt: 18% minder dan een kwartier, 52%: een kwartier tot een haft uur, 23% (meer specialisten en dienstverbanders dan huisartsen): een half uur tot drie kwartier, 5%: meer dan drie kwartier, (5% geen antwoord). De gemiddelde leestijd voor de steekproef als geheel bedraagt 20 minuten per week. STRUCTUURNOTA Op 13 en 14 september wijdde het hoofdbestuur een werkweekend aan de nota-hendriks. Aan de hand van stellingen werden in vier werkgroepen de onderwerpen: structuurwet, financiering van de gezondheidszorg, de kwaliteit van het medisch handelen, en de vrijheid van beroepsuitoefening besproken. De preadviezen die daaruit voortkwamen kunnen dienen als basis voor een memorandum ten behoeve van de vaste commissie voor de Volksgezondheid uit de Tweede Kamer. De Structuurnota Gezondheidszorg slond ook op de agenda voor een bespreking tussen het dagelijks bestuur van de K.N.M.G. en de afdelingsbesturen op 24 september. Een groot aantal besturen bleek het stuk intensief te hebben bestudeerd. Ongetwijfeld zal de Algemene Vergadering op 26 oktober uitvoerig aandacht aan de nora schenken. De staatssecretaris van Volksgezondheid heeft niet te klagen over gebrek aan medische belangstelling voor zijn structuurnota. B. (1974) MEDISCH CONTACT

4 in de universiteitsklinieken. Ongetwijfeld is het z6, dat de patienten in die sector voortreffelijke zorg krijgen. We moeten ons wel afvragen hoe dat tot stand komt. De hoogleraar is de blijvende medicus (sores ook de conservator enz.); hij leidt en draagt de verantwoording, zijn star onwangt onderwijs en om de 3-6 jaar worden de assistenten vervangen door opnieuw in dienstverband komende jonge collegae. Het uiteindelijke doel is specialisten te vormen die geleerd hebben een eigen verantwoordelijkheid te dragen in hun specialisme. Ik dacht, dat dit systeem de patienten in Nederland zeer goed is bekomen. Op enkele uitzonderingen na werken dus in ons land de specialisten niet in dienstverband. Dat die werkwijze geboren werd en gehandhaafd werd in een tijd dat Nederland in de wereld het laagste 'getal' zuigelingensterfte mocht beleven, kan nauwelijks toeval zijn; was het een slecht 'systeem', dan hadden we dat nooit bereikt. Op voorhand geef ik toe dat het in een totaliteit van 'dienstverbanders' misschien ook zo had kunnen uitvallen, maar dat moet dan nog bewezen worden. Een werkwijze met goede resultaten mag niet veroordeeld worden, tenzij aangetoond kan worden 'dat het nog beter kan'. Tot mijn spijt deel ik vele teleurstellingen met de huidige staatssecretaris. Maar hij en ik verschillen in het volgende opzicht: het interesseert mij niets of een arts (of wie dan ook) per jaar een ton of een paar ton verdient. Slechts twee zaken zouden mij er toe kunnen bewegen daarover te struikelen: a. jaloezie; b. frauduleuze handelingen. Ik ga zelfs zo ver, dat ik het niet fraai wil noemen als een vrij gevestigd specialist een aantal jongeren 'in dienstverband' aantrekt: de specialisten-medewerkers hebben een vast inkomen, het 'opperhoofd' zelf bezit 'de praktijk'. We kunnen dat niet 'elegant' vinden, maar als de zieken met een zulk een combinatie goed geholpen worden, welaan, laten we dat dan prioriteit geven in onze overwegingen en er blij mee zijn. Alleen veranderen d~tn, wanneer de zieke niet goed wordt behandeld. Wie zal vaststellen of de zieke goed behandeld wordt of niet? In ieder geval niet de broodpoliticus; die is dol op partijgenoten. De historie kent voorbeelden te over van partijdigheid. Een zieke heeft echter als zieke geen politieke kleur; een zieke met veel aardse goederen dient dezelfde zorg en warmte te ontvangen als de arme bliksem. Het zou onjuist zijn deze vuistregel als afwezig te veronderstellen bij de staatssecretaris. Maar hoe komt hij dan tot zijn gedragslijn? Hij weet zeer goed, dat die 'rijke specialisten' in de strafcompagnie marcheren voor zijn vrienden op het ministerie van Financi~n; dus ialoezie op een hoog inkomen kan hem nooit bewogen hebben. Hij weet ook, dat wat uit de ene kassa van zijn ziekenfondswereld wegvloeit in de andere kassa weer leuk terugwipt. Waarom legt de staatssecre- T.V.-TIPS Maandag 7 oktober 1974 Ned. II (VARA), uur: 'Open en bloot', onderwerp: 'Sterilisatie'. taris dat politiek beladen 'dienstverband' als een lekker hapje op tafel? Ter bescherming van de pati~nten zullen we een aantal vragen beantwoord moeten krijgen voor en fleer we een switchen gaan overwegenen ik noem enkele van deze vraagpunten: a. dienstverband in de zin van een achturige werkdag? b. heeft de patient nog een vrije artsenkeuze in een wereld van in dienstverband werkende specialisten? c. wie maakt de dienst uit voor een specialist? d. vindt discriminatie plaats bij 'dienstverband' of worden er dan ook 'overuren' betaald? wordt er ook extra betaald voor bereikbaar zijn, komt er een 'nachttarief'? De politici hebben in meerderheid na 1945 het Nederlandse volk een perfecte gezondheidszorg gegeven, financieel dit mogelijk gemaakt, maar wij deden het werk Her stemt tot nadenken, dat her publiek is wijsgemaakt dat wij specialisten in weelde baden via de kassa der ziekenfondsen. Het dringt niet tot hen door, dat we een korte tijd van ons leven veel verdienen dank zij.., bepaald niet de royale honorering van ziekenfondszijde maar alleen door ons keihard werken dag en nacht, gedreven door ons idealisme en onze hulpvaardigheld. Zwolle, 3 september 1974 R. F. H. Bokelman, chirurg Varia Beurzen - Het Internationaal Bureau voor Kankeronderzoek in Lyon, Frankrijk, heeft voor een aantal beurzen ter beschikking gesteld, ditmaal ten behoeve van jonge wetenschapsmensen die voor een opleiding in een bepaald aspekt van laboratorium- en klinisch kankeronderzoek in aanmerking willen komen. Prioriteit bij de beoordeling van de aanvragen zal echter worden gegeven aan gegadigden, die reeds werkzaam zijn op gebieden als epidemiologie en biostatistiek, of dat van de vorming van milieukanker (environmental carcinogenesis). De gegadigden dienen reeds met research in medische en aanverwante wetenschappen bezig te zijn en hun toekomst in het kankeronderzoek willen zoeken. De beurzen worden voor een jaar verstrekt en zijn geldig op elk geschikt buitenlands instituut. De fellows dienen voldoende kennis te hebben, in woord en geschrift, van de taal van het land waar de studie plaats heeft. De stipendia zullen van land tot land verschillen. De reiskosten van de gegadigde en, in sommige gevallen, die van zijn gezin, zullen worden vergoed. Formulieren en nadere informatie kunnen worden aangevraagd bij: The chief of the Research Training and Liaison Unit, International agency for research on cancer, 150, cours Albert-Thomas, LYON, France. Formulieren voor aanvraag van de fellowship moeten niet later worden ingediend dan 28 februari Symposium 'Ziekenhuisorganisalie' - De universitaire leergang 'Ziekenhuisorganisatie' organiseert op vrijdag 8 november en zaterdag 9 november haar najaarssymposium Dit symposium zai gaan over 'Recht en onrecht in en om her ziekenhuis' en is van meer dan regionale betekenis. Het thema wordt in drie onderwerpen behandeld: 1. de juridische relatie tussen enerzijds consument(engroepen) en anderzijds bet ziekenhuis en de hulpverleners (inleider: Mr. B. Sluyters, advocaat te Den Haag); 2. de juridische relatie tussen hulpverlener en ziekenhuis (inleider: Mr. W. B. van der Mijn, K.N.M.G.); 3. de juridische relatie tussen overheid en ziekenhuis (inleitier: Mr. A. Draaisma, N.Z.R.). Vrijdag 8 november, uur en zaterdag 9 november, Postilion Motel Haren (Gr.) Inlichtingen: Secretariaat Universitaire Leergang 'Ziekenhuisorganisatie', Drs. G. R. Wagenaar, W. S. N.-gebouw, Postbus 800, Groningen, tel / Naar Mexico - Bij gebleken belangstelling zal naar aanleiding van het 6e Wereldhuisartsencongres, 4-8 november 1974 te Mexico-Stad, een drieweekse It6-reis worden georganiseerd. Hierbij worden alleen reisen verblijfkosten tijdens bet congres (ongeveer f 1.500,--) berekend. Haastige spoed is geboden, men had de zaak eigenlijk v66r 1 oktober rond willen hebben. Inlichtingen verstrekt de Bergense huisarts A. J. P. M. Poot, tel (1974) MEDISCH CONTACT

5 Uitspraken Centraal Medisch Tuchtcollege Het Centraal Medisch Tuchtcollege heeft de navolgende beslissing gegeven inzake: X, wonende te Y, klager; tegen: A, internist te Y, arts over wie is geklaagd, Het Centraal Medisch Tuchtcollege; Gezien de stukken, waaronder de beslissing van 25 februari 1974 gewezen in deze zaak waarin een nader onderzoek werd bevolen; Gehoord de klager, bijgestaan door Dr. Mr. Dr. W. Schuurmans Stekhoven, advocaat te Naarden; de arts over wie is geklaagd, bijgestaan door Mr. B. van Marwijk Kooy, advocaat te Rotterdam; alsmede (volgen de namen van enige getuigen en deskundigen); dat de klager, die terzake van het overlijden van zijn zoon reeds klachten betreffende andere artsen had ingediend, zich bij een op 17 maart 1973 ingekomen klaagschrift heeft gericht tot het Tuchtcollege in Eerste Aanleg te Z met een klacht zakelijk inhoudende, dat de arts over wie is geklaagd, dienstdoende als achterwacht voor de assistent-arts B, die hem tweemaal telefonisch consulteerde met betrekking tot de zoon van klager (die bij her Y-ziekenhuis als eerste-hulp-geval was gepresenteerd) heeft geadviseerd de patient naar huis te zenden zonder zich persoonlijk te hebben overtuigd van de toestand van de patient; dat het College in Eerste Aanleg bij een op 26 april 1973 gedateerde beslissing de klacht als ongegrond heeft afgewezen, van welke beslissing de klager op 4 mei 1973 is mededeling gedaan; dat klager van deze beslissing is in beroep gekomen bij een op 4 juni 1973 ingekomen beroepschrift waarvan het Centraal College wil aannemen, dat dit als tijdig kan worden beschouwd; dat dit beroepschrift inhoudt een zevental grieven, waarop hieronder nader zal worden ingegaan; dat in hoger beroep - evenals in eerste aanleg - de onderhavige tuchtzaak is gevoegd met die welke door klager aanhangig zijn gemaakt tegen de artsen B, C en Den dat deze gevoegde tuchtzaken mitsdien gezamenlijk en gelijktijdig ter terechtzitting zijn behandeld; dat de behandeling ter terechtzitting van het Centraal Medisch Tuchtcollege in ieder dier gevoegde zaken tot de volgende vaststelling der feitelijke toedracht heeft geleid, waarbij het Centraal College uitgaat zowel van door Eager en door de artsen over wie is geklaagd in eerste aanleg afgelegde verklaringen en overgelegde stukken, alsmede van her onderzoek ter terechtzitting van het Centraal College; Klagers zoon Jan X, die in geestelijk labiele toestand verkeerde, werd op zondag, 9 juli 1972 na het gebruiken van enige glazen bier ziek. Hij ging naar bed in een perceel, waarin hij tijdelijk door vrienden was ondergebracht, die dit pand gekraakt hadden. Opmerking verdient, dat deze vrienden niet alleen hasj, maar ook drugs en amfetaminen gebruikten; Jan X evenwel was een tegenstander van druggebruik. Nadat de toestand van de patient in de loop van maandag, 10 juli, was achteruitgegaan, gaf deze in de loop van 11 juli aan zijn vrienden aanleiding tot ongerustheid. Zij zochten contact met de G.G. en G.D. en wel met name met de Afdeling Sociale Psychiatrie en Geestelijke Hygifine, waardoor aanvankelijk de indruk gewekt werd dat de patient, voor wie hulp werd ingeroepen, een druggebruiker zou zijn. De G.G. en G.D. zond de arts E, die patient hard ziek vond en het ongewenst achtte dat hij bleef in het perceeel aan de... straat. Een diagnose kon hij niet stellen. Hij rapporteerde deze bevinding aan de G.G. en G.D. waar blijkens de verklaring van de arts K, adjunct-directeur van de G.G. en G.D., door de toen fungerend leider van de afdeling 'Melding' werd besloten de patient 'als ongeval' te presenteren in het Y ziekenhuis. De patient werd per ambulance-auto vervoerd onder leiding van verpleegkundige F, en bij de afdeling opname van het Y ziekenhuis binnengebracht. Niet is komen vast te staan in hoeverre bij de opname is duidelijk geworden aan het opnamepersoneel, dat de patient uit een kraakpand kwam. De ambulance-verpleger heeft verklaard dit bij de opname te hebben medegedeeld doch dit gegeven is niet op het formulier, dat bij opname is ingevuld, vermeld. Geen van de drie bij de opname betrokken verpleegkundigen, die door het Centraal College als getuige zijn gehoord, kan zich herinneren van dit feit kennis gedragen te hebben v66r deze aangelegenheid in de publiciteit kwam. Hij werd binnengebracht 'als ongeval' hetgeen inhield, dat hij zonder verwijsbriefje werd aangeboden. De dienstdoende verpleegkundige van die afdeling bracht hem ter beoordeling bij de arts B. Deze was bij de afdeling Interne Geneeskunde I van dat ziekenhuis in opleiding voor het specialisme inwendige geneeskunde. Hij had die avond dienst. De arts B heeft Jan X vervolgens tezamen met de toen op die afdeling fungerende co-assistente G onderzocht, nadat een anamnese was afgenomen. Een en ander is in een status vastgelegd (welke ter zitting aan het College is overgelegd). De diagnose van de arts B was: gastritis, alsmede een psychische depressie. In verband met dit laatste werd op telefonisch advies van de internist A voornoemd, toen deze laatsteals 'achterwacht' voor die avond de arts in verband met een andere patient opbelde en de arts B hem op de hoogte stelde van zijn bevindingen bij Jan X, een psychiatrisch consult gevraagd aan de eveneens in her ziekenhuis aanwezige en aldaar dienstdoende arts C, die als arts-assistente in her ziekenhuis in opleiding was voor het specialisme psychiatrie. Toen deze, na onderzoek van Jan X uit psychiatrisch oogpunt zijn opname niet nodig achtte, heeft de arts B die uit somatisch oogpunt opna- (1974) MEDISCH CONTACT

6 me eveneens niet nodig achtte, Jan X naar huis laten gaan. Dit geschiedde overeenkomstig het telefonisch gegeven advies van de arts A per G.G. en G.D.-taxi. X kreeg daarbij van de arts B een tablet alucol mee tegen de gastritis en een tablet mogadon als slaapmiddel. Tevens adviseerde de arts B X de volgende dag zijn huisarts te raadplegen. Op 12 juli vonden de vrienden van de patient zijn toestand echter opnieuw zorgwekkend. Zij stelden zich in verbinding met de G. G. en G. D., die naar de huisarts verwees. Omdat de patient niet wist of hij verzekerd was nam een der vrienden contact op met zijn eigen huisarts, de arts D, namens wie eerst een vervanger, de arts H kwam, die na de patient te hebben onderzocht de arts D verzocht om zelf te komen op grond van het feit, dat deze meer ervaring had van pati~nten in het milieu dat naar de verklaring van de arts Hop hem de indruk maakte een kraakpand te zijn waarin druggebruik plaatsvond. De arts D is te omstreeks uur gekomen en is ongeveer drie kwartier gebleven. In deze tijd heeft hij Jan X uitvoerig onderzocht, terwijl hij heeft getracht van diens vrienden heteroanamnestische gegevens te verkrijgen. Hij heeft toen ook van deze jongens gehoord van de komst van de G.G. en G.D., het vervoer van Jan X naar het Y ziekenhuis en zijn terugkomst op 11 juli. Tevens heeft hij toen begrepen, dat van druggebruik sprake zou kunnen zijn. V66r hij wegging heeft hij deze jongens gezegd dat zij goed op Jan X moesten letten, hem moesten waarschuwen als er verandering in zijn toestand kwam en dat hij in elk geval de volgende ochtend terug zou komen. De arts D is niet door de jongens gewaarschuwd toen Jan X in de loop van de nacht erg onrustig werd, wild met zijn armen zwaaide, de dekens van her bed gooide, hevig transpireerde en met zijn ogen rolde, omdat zij later constateerden dat hij weer rustig was geworden. Toen de arts D de volgende morgen op 13 juli terugkwam vond hij de deur van het pand gesloten. Nadat hij zich toegang had verschaft vond hij de patient dood naast zijn bed; de vrienden van de patient sliepen nog. Daar hij zich niet bevoegd achtte een verklaring van overlijden af te geven waarschuwde arts D de politie. De politie-arts is enize tijd later gekomen om de schouwing te verrichten. dat namens de Eager een beroepschrift is ingediend inhoudende zeven gfieven, zakelijk inhoudende: Grief I Het is medisch en juridisch onverantwoordelijk dat het ziekenhuis te Y zoals vele andere ziekenhuizen het stelsel volgt, dat belangrijke beslissingen bij het verlenen van eerste hulp bij ongevallen en onder omstandigheden als de waaronder wijlen Jan X door de G.G.G.D. werd 'gepresenteerd' uitsluitend aan het inzicht en onder verantwoordelijkheid van jonge en weinig ervaren artsen worden overgelaten en dat tussen hen (die jonge en onervaren arts-assistenten) onvoldoende ovcrleg plaats vindt. Elke hoogleraar-directeur van een kliniek is mede persoonlijk aansprakelijk voor de onvermijdelijke gevolgen van dit funeste stelsel, indien hij niet aanwezig en bereikbaar is. Grief H Juist bij het verwerpelijke 'thuiszittende achterwachtstelsel' doorlopend thuis moeten blijven dringend geboden zijnde, mag een 'achterwacht' zijn post nooit verlaten, tenzij hij op de telefoonbeantwoorder zijn nieuwe telefoonnummer vermeldt. Grief lii Een thuiszittende achterwacht van een interne kliniek die van een jonge en onervaren arts-assistent hoort van psychische problemen, die consultering van een onervaren arts-assistent van de psychiatrische kliniek aanraadt, had onverwijld of na afloop van dat gebrekkige consult moeten komen kijken om te beslissen na gecontroleerd te hebben of onderzoek en overleg aan de door hem gestelde eisen voldeden. Dit nalaten te komen is een handeling, die het vertrouwen ondermijnt en nalatigheid, waardoor ernstige schade is ontstaan. Grief IV Het is in medisch en in juridisch opzicht onverantwoordelijk dat het ziekenhuis weigerde door de G.G.G.D. binnengebrachte - op advies van een G.G.G.D.-arts voor opname in aanmerking komende acute ongevals- en ziektegevallen op te nemen - slechts aan de G.G.G.D. 'presenta- tie' toestaande, zich voorbehoudend de patisnten zonder enig overleg met de controlerende G.G.G.D.-arts, resp. zonder overleg met de chef-arts van de afdeling opname van de G.G.G.D. weg te sturen. A moet geacht worden op de hoogte te zijn geweest van dit stelsel. Grief V Het is medisch en juridisch onverantwoordelijk dat op de afdeling opname van het ziekenhuis bij binnenkomst van een ziekenanto met acute ongevals- of ziektegevals-pati~nten geen arts aanwezig was zodat mededelingen van de broeder niet in het 'opname-rapport' terecht komen. Grief VI Het is in hoge mate oncollegiaal en medisch-ethisch verwerpelijk, wanneer een arts aan wie de specialistenopleiding is toevertrouwd zich niet aansprakelijk acht voor falen en fouten van nog onvoldoende door hem opgeleide en geinstrueerde jonge en onervaren assistenten. Grief vii A en uiteraard in mindere mate de arts-assistenten hebben de ouders van de patient niet opgevangen maar zijn alles blijven goedpraten. dat naar aanleiding van het ingediende beroepschrift namens de arts over wie is geklaagd tot de voorzitter van het Centraal Medisch Tuchtcollege een verzoekschrift is gericht, waarin wordt verzocht de grieven I en IIen IV tot en met VII zonder nader oladerzoek af te wijzen en verzocht wordt een voorlopig onderzoek in te stellen als bedoeld in artikel 61 van het Reglement Medisch Tuchtrecht; dat de raadslieden van partijen hun stellingen ter terechtzitting van her Centraal College nader hebben toegelicht; dat het Centraal College dienaangaande als volgt heeft beslist: In het verweerschrift wordt namens de arts over wie is geklaagd tot uiting gebracht, dat de grieven I en II en IV t/m VII betrekking hebben op andere onderwerpen dan in de oorspronkelijke klacht vervat, hetgeen in strijd zou zijn met het bepaalde in art. 87 sub f van het Reglement Medisch Tuchtrecht en in strijd met een algemeen (1974) MEDISCH CONTACT

7 beginsel in de rechtspraak toe te passen, inhoudende dat in hoger beroep geen geheel nieuwe aanklachten of vorderingen aan de orde mogen komen daar de aangeklaagde of verweerder dan van een instantie beroofd zou worden. Naar het oordeel van het Centraal College geven de bewoordingen van artikel 87 sub f van het Reglement Medisch Tuchtrecht geen grondslag voor de aangevoerde stelling, aangezien daaruit niet anders kan worden gelezen dan dat het Centraal College mag uitgaan van de feitelijke vaststellingen van her College in Eerste Aanleg en van de bewijsmiddelen, die daartoe hebben geleid. De vraag of een geheel nieuwe aanklacht in het geding is gebracht - hetgeen inderdaad ontoelaatbaar is en overbodig, omdat dan de weg tot een nieuwe klacht openstaat - moet bij de toepassing van her medisch tuchtrecht in ruime zin worden beoordeeld. Nu de weg in beginsel het klachtrecht van de klager zelf - vrijwel altijd een leek en vrijwel nooit bijgestaan door een deskundige die medische ervaring en inzicht aan ervaring in het doen van onderzoeken en het formuleren van klachten paart - moet in de eerste plaats rekening gehouden worden met de omstandigheid, dat veelal eerst in de loop van het onderzoek feiten en omstandigheden naar voren komen, die voor de uiteindelijke beslissing van wezenlijk belang zijn. Dat die aanleiding kunnen zijn tot een uitbreiding van de grondslagen van de klacht is onvermijdelijk en trouwens in het reglement voorzien. Dit volgt uit artikel 59 van het Reglement Medisch Tuchtrecht, dat krachtens artike187 ook voor de behandeling in hoger beroep geldt. Daarbij moet worden overwogen, dat een klacht een medische behandeling kan betreffen, die bestaat uit een complex van handelingen, vaak door meer personen verricht, die gewoonlijk niet los van elkaar kunnen worden beoordeeld. In dit licht gezien kan ten aanzien van de feiten en omstandigheden in de grieven I tot en met VI niet worden geoordeeld, dat deze een nieuwe aanklacht inhouden. De daaraan ten grondslag liggende feiten behoren in het gehele complex van feiten en omstandigheden, die met de klacht samenhangen en deels zelfs door de arts over wie is geklaagd aangevoerd zijn te zijner verdediging. De vraag of de grief VII niet een geheel nieuwe aanklacht inhoudt moet bevestigend worden beantwoord. De wijze van opvang en voorlichting van de klager na de dood van zijn zoon is geen onderwerp van de oorspronkelijke klacht geweest en heeft geen onderwerp van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg uitgemaakt. Er is uiteraard wel samenhang met her verder gebeuren om de dood van de zoon van Eager maar geen directe samenhang met de behandeling van het ziektegeval als zodanig waartoe de klachten in eerste aanleg behandeld waren beperkt. Uit het antwoord van de arts over wie is geklaagd aan het Centraal College blijkt, dat deze in de periode waarop deze grief betrekking heeft niet in Y aanwezig was, hetgeen de klager en zijn raadsman blijkbaar onbekend was. Reeds daaruit volgt, dat een behandeling van deze nog niet voldoende onderzochte feiten in hoger beroep de arts over wie is geklaagd van een instantie zou beroven. De behandeling van deze grief kan dus niet in hoger beroep plaatsvinden. Wat de overige grieven betreft is het Centraal College van oordeel, dat Grief I en de Grieven IV tot en met VI niet voor behandeling in aanmerking komen. Het Medisch Tuchtrecht betreft specifieke handelingen en nalatigheden van artsen, begaan in een bepaald geval, en dient niet tot beoordeling van vraagstukken, die de gezondheidszorg in het algemeen of in een bepaald ziekenhuis of in een bepaalde instelling betreffen. Het is mogelijk en ook herhaaldelijk voorgekomen, dat bij een onderzoek van een medische tuchtzaak misstanden aan het licht komen. De Medische Tuchtrechter mag daarover alleen een oordeel uitspreken wanneer dat oordeel samenhangt met de gedragingen of nalatigheden van de arts in het bijzondere geval waarop de klacht waarover geoordeeld wordt betrekking heeft. De evenvermelde grieven betreffen, zoals in die grieven ook duidelijk tot uiting wordt gebracht, omstandigheden waaronder tussen de G.G. en G.D. te Yen her Y-ziekenhuis wordt samengewerkt en de omstandigheden waaronder assistent-artsen in opleiding werken, waarbij de grief zich zelfs niet tot Y en het Y-ziekenhuis beperkt. Over de juistheid van deze grieven heeft niet de Medische Tuchtrechter doch hebben andere instanties te oordelen. Ten deze dient slechts beoordeeld te worden of de arts over wie is geklaagd in het geval van klagers zoon enig handelen of nalaten kan worden verweten, in het verband van die feiten. De hier bedoelde grieven stellen, dat hij in zijn kwaliteit van directeur voor wat in de grieven als misstanden omschreven wordt, mede aansprakelijk zou zijn. Daargelaten of dit in zijn algemeenheid zou kunnen worden gesteld kan dit nooit gesteld worden in samenhang met de behandeling van klagers zoon. Het aanvaarden van een bepaalde gang van zaken, zelfs als die verre van volmaakt is, is onvermijdelijk wanneer het alternatief zou zijn het niet-behandelen van zieken. Indien, zoals de grieven stellen, die gang van zaken gebruikelijk is, zou het aanvaarden daarvan slechts een ondermijning van her vertrouwen in de stand der geneeskundigen zijn, wanneer daaraan door een arts of door artsen, tegen wie een klacht terzake zou zijn gericht, zelf een einde zou kunnen worden gemaakt. Is dat niet het geval, zoals ten deze, dan moet beoordeeld worden of her handelen van de arts in de gegeven omstandigheden adequaat was en de van hem onder die omstandigheden te eisen zorg voor de patient in acht was genomen. Op alle punten in de grieven I en IV tot en met VI aangevoerd komt dit dan neer op het in grief III behandelde verwijt, waarover het College in het verband van zijn volledig onderzoek van de klacht zal overwegen als hieronder nader vermeld. Grief II tenslotte acht het College ongegrond, omdat uit niets is gebleken, dat in de samenhang van het geval van de zoon van klager sprake is geweest van de onbereikbaarheid van de arts over wie is geklaagd per telefoon. dat de ter behandeling blijvende grief III, zoals die bij de mondelinge behandeling ter terechtzitting van het Centraal College is toegelicht, het verwijt aan de arts over wie is geklaagd inhoudt, dat hij als achterwacht aansprakelijk voor de interne afdeling van her ziekenhuis niet had mogen volstaan met af te gaan op de waarnemingen van een in dat specialsme nog niet voldoende ervaren assistent, maar zelf de (1974) MEDISCH CONTACT

8 patient had moeten komen onderzoeken; dat deze grief om de volgende reden ongegrond voorkomt: De arts over wie is geklaagd is voor de dienstdoende assistent voortdurend bereikbaar geweest. Hij heeft gedurende de twee uren, die de patient in de eerste-hulpafdeling heeft doorgebracht, tweemaal telefonisch contact met de dienstdoende assistent gehad. Deze heeft hem beide malen over het geval gerapporteerd maar niet om bijzondere raad of advies gevraagd. Er was in de mededelingen, die de arts over wie is geklaagd bereikten, geen alarmerend element dat enige reden in zou houden om zelf in te grijpen. De vraag is opgeworpen of de arts over wie is geklaagd, wetende dat de dienstdoende assistent nog lang niet de kennis en ervaring van een specialist had, op diens waarnemingen had mogen afgaan toen hij met diens beslissing, de patient naar huis te sturen nadat een psychiatrisch onderzoek zou hebben plaatsgevonden, instemde. Het Centraal College beantwoordt die vraag bevestigend. In het onderhavige geval was de patient als eerste-hulp-pati~nt aangeboden. Het is ongebruikelijk en in ziekenhuizen in grote steden ook ondoenlijk om de opvang van die gevallen (het gaat in her betrokken ziekenhuis om ongeveer 6000 gevallen per jaar) door specialisten te doen verrichten. De arts die voor die opvang verantwoordelijk is verricht naar het oordeel van het Centraal Collge eerste lijns-geneeskunde. Zijn verantwoordelijkheid is niet die van de specialist maar die van de arts die beoordeelt of, en zo ja welke, specialist zijn hulp zal moeten verlenen. Tot zodanig oordeel mocht de arts over wie is geklaagd de dienstdoende assistent bevoegd en bekwaam achten. Hij had dus geen reden nadere vragen te stellen naar het onderzoek van de assistent, hetgeen hoogst-waarschijnlijk niet tot enige andere conclusie zou hebben geleid. Het Centraal College meent te kunnen aannemen, dat op de avond van de 1 le juli nog geen symptomen van de niet opgehelderde aandoening, die tot de dood van de patient hebben geleid, waren waar te nemen. In de periode tussen 17 uur op 11 juli 1972 tot 17 uur op 12 juli 1972 is de patient achtereenvolgens gezien door De patii nt tussen de dokters 19e N.H.G.-congres - zaterdag 2 november 1974 Dit jam: zal het jam:lijks congres van het Nederlands Huism:tsen Genootschap in het teken staan van de relatie patient - huisarts - specialist. De bedoeling is om evenals op de drie vorige congressen weer de nadruk te leggen op de discussies in groepen. Korte inleidingen hiertoe zullen worden gehouden door een patient, twee specialisten en een huisaris, terwijl ais introductie een sketch zal worden opgevoerd door een aantal studenten. De inleiders zijn: Dr. J. C. J. Burkens: 'Hoe zou de samenwerking tussen huism:ts en specialist er in de toekomst uit kunnen zien?' Dr. R. F. Westerman: 'Patii~ntenzorg, samen of apart?' E. J. Boer: 'De patii~nt, plantaardig, dierlijk of mineraal?' W. M. Moggr~: 'De patii~nt tussen wal en schip' Het congres 1973 'Dokter worden, hoe?' mocht mede geslaagd heten wegens de voortreffelijke acconunmodatie die de Academie 'De Horst' te Driebergen ons bood, vooral in verband met de groepsdiscussies. De congrescommissie is dan ook blij opnieuw over dit gebouw te kunnen beschikken. Uitnodigingen voor het congres zullen worden gezonden aan de N.H.G.-leden, de staven van alle ziekenhuizen en de besturen van de L.S.V. en de Wetenschappelijke Specialisten Verenigingen. Indien ook anderen belangstelling hebben: opgave is mogelijk bij het bureau van het N.H.G., Burgemeester Reigerstraat 87, Utrecht, telefoon Wij hopen dat dit congres katalyserend zal werken op verbetering c.q. intensivering van de relatie huisarts - specialist ten voordele van de patient. Voor de congrescommissie: M. Pon, voorzitter de dienstdoende arts E. van G.G. en G.D. (die geen medische doch een combinatie van medische en sociale factoren zag om tot opname te adviseren), door de dienstdoende arts van het Y-ziekenhuis en door twee huisartsen onderzocht zonder dat deze een zo ernstige aandoening constateerden dat zij opname noodzakelijk achtten. Daarnaast is de patient gezien door de psychiatrische assistent en heeft een co-assistent blijkens haar verklaring aan het gehele onderzoek deelgenomen. Ook de getuige I, eerste verpleegkundige, een kennelijk goed-getrainde E.H.B.O.-zuster met achtjarige ervaring, die de patient in ontvangst heeft genomen, heeft in zijn vertrek naar huis per taxi geen bezwaar gezien. De feiten leiden het Centraal College tot het oordeel, dat het aannemelijk is, dat de catastrophale wending in de ziekte van de patient pas in de nacht van 12 op 13 juli 1972 is opgetreden en dat geen ander handelen of nalaten is aan te wijzen, dat enige directe samenhang met diens overlijden heeft dan het feit, dat de arts D niet gewaarschuwd is in de nacht van 12 op 13 juli dat uit.het bovenstaande volgt, dat de beslissing waarvan beroep behoort te worden bevestigd; dat het Centraal College meent, dat deze beslissing met her oog op haar belang voor bekendmaking in aanmerking komt; Rechtdoende in hoger beroep: Verwerpt her beroep; Bevestigt de beslissing waarvan beroep; Beveelt bekendmaking van deze beslissing in voege als vorenomschreven. door toezending aan het Ministerie van (1974) MEDISCH CONTACT

9 Volksgezondheid en Milieuhygi~ne, afd. Externe Betrekkingen, en door aanbieding aan de redactie van het weekblad 'Medisch Contact', en de redactie van het weekblad 'Nederlandse Jurisprudentie'. Aldus gegeven op 16 mei 1974 door de heren: Jhr. Mr. P. J. W. de Brauw, voorzitter; G. J. Noome, P. J. Kaiser, W. Hoekstra, leden-geneeskundigen; J. A. de Jong, plv. lid-geneeskundige, in tegenwoordigheid van Mr. P. Mout, secretaris. Voorzitter w.g.p, de Brauw Secretaris, w.g.p. Mout. Het Centraal Medisch Tuchtcollege heeft de navolgende beslissing gegeven inzake: X, wonende te Y, klager; tegen: B, arts te Y, arts over wie is geklaagd; Her Centraal Medisch Tuchtcollege; Gezien de stukken waaronder de beslissing van 25 februari 1974 gewezen in deze zaak waarin een nader onderzoek werd bevolen; Gehoord de Eager, bijgestaan door Dr. Mr. Dr. W. Schuurmans Stekhoven, advocaat te Naarden; de arts over wie is geklaagd, bijgestaan door Mr. J. P. Hogerzeil, advocaat te Zwolle, alsmede (volgen de namen van de getuigen en de deskundigen); dat Eager zich bij een op 10 oktober 1972 ingekomen klaagschrift heeft gewend tot het Medisch Tuchtcollege in Eerste Aanleg te Z met een klacht zakelijk inhoudende, dat de arts over wie is geklaagd de zoon van Eager, Jan X, toen die als eerste-hulp-geval bij de afdeling opname van her Y ziekenhuis werd gepresenteerd, onvoldoende heeft onderzocht en hem naar huis (zijnde een kraakpand) heeft gezonden; dat het College in Eerste Aanleg bij een op 26 april 1973 gedateerde beslissing deze klacht heeft gegrond bevonden en op de arts over wie is geklaagd terzake de maatregel van waarschuwing heeft toegepast; dat de arts over wie is geklaagd, die op 7 mei 1973 een afschrift van deze beslissing ontving, daarvan bij een op 4 juni en mitsdien tijdig - inge- komen beroepschrift in apprl is gekomen; dat in dit beroepschrift een aantal grieven zijn geformuleerd waarop zonodig hieronder zal worden teruggekomen; dat in hoger beroep - evenals in eerste aanleg - de onderhavige tuchtzaak is gevoegd met die welke door klager aanhangig zijn gemaakt tegen de artsen A, C en Den dat deze gevoegde tuchtzaken mitsdien gezamenlijk en gelijktijdig ter terechtzitting zijn behandeld; dat de behandeling ter terechtzitting van het Centraal Medisch Tuchtcollege in ieder dier gevoegde zaken tot de volgende vaststelling der feitelijke toedracht heeft geleid, waarbij her Centraal College uitgaat van door klager en door de artsen over wie is geklaagd in eerste aanleg afgelegde verklaringen en overgelegde stukken, alsmede van nate melden verklaringen van door het Centraal College gehoorde getuigen: (Volgt een feitelijke uiteenzetting geheel gelijkluidend aan die voorkomende in de beslissing betreffende de arts dat de overwegingen van de beslissing van het College in Eerste Aanleg, waarop de conclusie is gebaseerd dat de arts over wie is geklaagd her vertrouwen in de stand der geneeskundigen heeft ondermijnd, als volgt luiden: 'Het College is van oordeel, dat het door de arts B verrichte onderzoek ontoereikend is geweest. Zoals de arts B zelf in zijn verweerschrift tot uiting brengt, bleek hem bij het onderzoek dat Jan X een magere slecht verzorgde jongen was. Dit duidde op ondervoeding; tevens sprak X zelf van drug- en alcoholgebruik. In verband hiermede was een uitgebreid onderzoek geboden. Uit de overgelegde status blijkt echter dat geen urine-onderzoek en geen bloedonderzoek heeft plaatsgevonden. Voorts blijkt daaruit dat het thoraxonderzoek onvoldoende is geweest, immers geen rrntgenfoto is gemaakt terwijl dit geboden was nu, zoals uit de status blijkt, bekend was dat Jan X de laatste weken bronchitisachtige klachten had, veel hoestte en groen sputum opgaf. Gelet op de slechte algemene toestand van Jan X en de bij het onderzoek gevonden afwijkingen, gastritis met een polsfrequentie van 112 (die om uur tot 144 was gestegen zonder dat de arts B daarvan overigens op de hoogte was gesteld), hadden deze onderzoeken door de arts B moeten zijn gedaan. De beslissing van de arts B om, zonder deze onderzoeken, Jan X naar huis te laten gaan, is daarom onjuist geweest. Bovendien geldt voor een arts (geneeskundige) dat deze, onafhankelijk van enige specialisatie, een eigen verantwoordelijkheid heeft voor onderzoek en behandeling van en zorg voor een patisnt die zich om hulp tot hem wendt of voor hulp bij hem wordt gebracht. Deze verantwoordelijkheid bracht in casu met zich mee voor de arts B dat hij, toen Jan X als patient bij hem werd gebracht zich dus ondanks het ontbreken van een aanvraag tot opname en/of van een motivering waarom deze 'als ongeval' in het ziekenhuis was gebracht - beter had moeten ori~nteren omtrent de psycho-sociale omstandigheden onder welke Jan X verkeerde en omtrent de mogelijkheden van diens verzorging en verpleging alvorens een beslissing te nemen om hem weer naar huis te laten gaan. Door de derhalve onjuiste beslissing heeft de arts B zich schuldig gemaakt aan een handeling die het vertrouwen in de stand der geneeskundigen ondermijnt. Een maatregel als bedoeld in artikel 5 van de Medische Tuchtwet is derhalve geboden.' dat tegen dit onderdeel van de beslissing de grieven VI, VII en VIII zijn gericht ten aanzien waarvan het volgende wordt overwogen: Grieven VI en VII richten zich tegen het uitgangspunt van het College in Eerste Aanleg, dat de aard van onderzoek door de arts over wie is geklaagd ingesteld, uitgaat buiten het kader van de eerste-lijns-geneeskunde. Het Centraal College acht deze bezwaren gegrond. Het verlenen van eerste hulp aan een patient waarvan verder geen medische gegevens beschikbaar zijn moet zich tot een voorlopig routine-onderzoek beperken. Onder die omstandigheden behoefde van bloedonderzoek en thorax-r/sntgenonderzoek geen sprake te zijn, nu geen andere verschijnselen waarneembaar waren dan die in de status zijn vermeld. Wel acht het Centraal College het ingestelde onderzoek in zoverre onvolledig, dat urine-onderzoek is nagelaten, waarover hieronder nader wordt geoordeeld. Het feit dat de arts over wie is geklaagd (1974) MEDISCH CONTACT

10 arts-assistent is in opleiding voor internist, brengt niet mede, dat hij bij het verlenen van eerste hulp, waarvoor assistenten van verschillende disciplines worden gebruikt, nu een ander of verdergaand onderzoek zou moeten instellen of uitlokken dan welke andere arts ook zou hebben ingesteld. Het Centraal College gaat er daarbij van uit, dat nog geen andere verschijnselen waarneembaar waren dan in de status zijn vermeld. Her Centraal College meent te kunnen aannemen, dat op de avond van de lie juli nog geen symptomen van de niet opgehelderde aandoening, die tot de dood van de patient hebben geleid, waren waar te nemen. In de periode tussen 17 uur op 11 juli 1972 tot 17 uur op 12 juli 1972 is de patient achtereenvolgens gezien door de dienstdoende arts E van G.G. en G.D. (die geen medische doch een combinatie van medische en sociale factoren zag om tot opname te adviseren), door de dienstdoende arts van het Y ziekenhuis en door twee huisartsen onderzocht zonder dat deze een zo ernstige aandoening constateerden, dat zij opname noodzakelijk achtten. Daarnaast is de patient gezien door de psychiatrische assistent en heeft een co-assistent aan het onderzoek deelgenomen. Ook de getuige I, eerste verpleegkundige, een kennelijk goed-getrainde E.H.B.O. zuster met achtjarige ervaring, die de patient in ontvangst heeft genomen, heeft in zijn vertrek naar huis per taxi geen bezwaar gezien. Deze feiten leiden het Centraal College tot het oordeel, dat het aannemelijk is, dat de catastrofale wending in de ziekte van de patient pas in de nacht van 12 op 13 juli 1972 is opgetreden en dat geen ander handelen of nalaten is aan te wijzen, dat enige directe samenhang met diens overlijden heeft dan het feit, dat de arts D niet gewaarschuwd is in de nacht van 12 op 13 juli Grief VIII behandelt het verwijt van het College in Eerste Aanleg dat de arts over wie is geklaagd zich beter omtrent de psycho-sociale omstandigheden onder welke ldagers zoon verkeerde op de hoogte had moeten stellen. Een verplichting om dit te doen ligt zeker in de lijn van de taak, die een arts, die eerste hulpdiensten verleent, heeft. De noodzaak daartoe wordt echter eerst klemmend wanneer bijzondere verzorging en verpleging noodzakelijk wordt geacht. Zoals overwogen acht het Cen- traal College aannemelijk, dat zulks ten deze nog niet het geval behoefde te zijn. Overigens heeft her College, ook na verhoor van de verpleegkundigen die voor de ontvangst van de patient zorgdroegen, niet vast kunnen stellen of de gegevens, die door de G.G. en G.D. waren verkregen, wel tot her ziekenhuis waren doorgedrongen. Het is niet aannemelijk dat de patient de feitelijke toestand van zijn behuizing als ongunstig zou hebben beschreven. Het psychiatrisch onderzoek, waartoe de arts over wie is geklaagd besloot (hij heeft dus wel aandacht aan dit aspect gegeven) heeft ook niet tot een zo ongunstig beeld geleid dat opname ge'indiceerd leek. Verwijtbaar acht het Centraal College het achterwege laten van het urine-onderzoek; er was voor dit nalaten echter wel een reden, te weten dat dit in het betrokken ziekenhuis ongebruikelijk was wanneer geen bijzondere symptomen daartoe noopten; het Centraal College meent dat aannemelijk is, dat die niet waarneembaar waren. Dit nalaten is dan geen blijk van zo groot gebrek aan zorg, dat van ondermijning van het vertrouwen in de stand der geneeskundigen kan worden gesproken. Tot dezelfde conclusie komt het Centraal College met betrekking tot her feit, dat de arts over wie is geklaagd niet geweten heeft, dat de pols van de patient sterk was gestegen gedurende de tijd die hij in het ziekenhuis verbleef. Voor die communicatiestoornis is hij formeel verantwoordelijk, want de co-assistent, die dit opnam, was onder zijn leiding werkzaam. Uit haar verklaring is echter gebleken, dat deze waarneming vermoedelijk eerst nadat de beslissing de patient naar huis te sturen was genomen, op de status werd aangetekend, hetgeen iedere verwijtbaarheid aan arts B zou uitsluiten. dat uit het vorenoverwogene volgt, dat de beslissing waarvan beroep niet in stand kan blijven; dat het Centraal College meent, dat deze beslissing met het oog op haar belang voor bekendmaking in aanmerking komt; Rechtdoende in hoger beroep: Vernietigt de beslissing waarvan beroep en opnieuw rechtdoende: Verklaart de klacht ongegrond; Beveelt bekendmaking van deze beslissing door toezending aan het Ministerie van volksgezondheid en milieuhygiene, afdeling externe betrekkingen, en door aanbieding aan de redactie van het weekblad 'Medisch Contact'. Aldus gegeven op 16 mei 1974 door de heren: Jhr. Mr. P. J. W. de Brauw, voorzitter; G. J. Noome, W. Hoekstra en P. J. Kaiser, leden-geneeskundigen; J. A. de Jong, plv. lid-geneeskundige, in tegenwoordigheid van Mr. P. Mout, secretaris. Voorzitter, w.g.p, de Brauw, Secretaris, w.g.p. Mout. Het Centraal Medisch Tuchtcollege heeft de navolgende beslissing gegeven inzake: X, wonende te Y, klager; tegen C, arts te Y, arts over wie is geklaagd; Het Centraal Medisch Tuchtcollege; Gezien de stukken, waaronder de beslissing van 25 februari 1974 gewezen in deze zaak waarin een nader onderzoek werd bevolen; Gehoord de klager, bijgestaan door Dr. Mr. Dr. W. Schuurmans Stekhoven, advocaat te Naarden; de arts over wie is geklaagd, bijgestaan door Mr. E. Korthals Altes, advocaat te's-gravenhage; alsmede (volgen de namen van de getuigen en de deskundigen); dat klager zich bij een op 10 oktober 1972 ingekomen klaagschrift heeft gewend tot het Medisch Tuchtcollege in Eerste Aanleg te Z met een klacht zakelijk inhoudende, dat zij bij het onderzoek dat zij instelde met betrekking tot de psychische gesteldheid van klagers zoon, toen deze bij de eerste-hulpafdeling van het Y ziekenhuis te Y gepresenteerd was, niet heeft onderkend dat deze zo ernstig ziek was, dat hij niet naar huis, zijnde een kraakpand, kon worden gezonden; dat het College in Eerste Aanleg bij een op 26 april 1973 gedateerde beslissing, waarvan de arts over wie is geklaagd op 7 mei een afschrift bereikte, op haar de maatregel van waarschuwing heeft toegepast; (1974) MEDISCH CONTACT

11 dat de arts over wie is geklaagd bij een op 6 juni 1973 en mitsdien tijdig ingekomen beroepschrift tegen deze beslissing is in beroep gekomen; dat in hoger beroep - evenals in eerste aanleg de onderhavige tuchtzaak is gevoegd met die welke door klager aanhangig zijn gemaakt tegen de artsen A, B en Den dat deze gevoegde tuchtzaken mitsdien gezamenlijk en gelijktijdig ter terechtzitting zijn behandeld; dat de behandeling ter terechtzitting van het Centraal Medisch Tuchtcollege in ieder dier gevoegde zaken tot de volgende vaststelling der feitelijke toedracht heeft geleid, waarbij het Centraal College uitgaat van door klager en door de artsen over wie is geklaagd in eerste aanleg afgelegde verklaringen en overgelegde stukken, alsmede van nate melden verklaringen van door het Centraal College gehoorde getuigen: (Volgt een feitelijke uiteenzetting geheel gelijkluidend aan die voorkomende in de beslissing betreffende de arts A); dat de arts C in haar verweerschrift in eerste aanleg met betrekking tot haar bemoeiingen van Jan X het volgende opgeeft: 'Patient werd door ondergetekende gezien op verzoek van de internist d.d tussen en uur. Klachten: Patient klaagde over dorst en een naar gevoel in de maag en hoofd. Op de vraag of er nog meerdere problemen voor hem bestonden antwoordde hij dat hij niet aan alle problemen tegelijk kon denken en voegde er aan toe dat hij er niet over wilde praten, maar het zelf oplossen. Wel vertelde patient, dat zijn meisje hem had verlaten waarna hij met een vriend is gaan samenwonen. Hij zou al een half jaar in de Ziektewet lopen, maar geen geld meer hebben en geen werk naar de zin kunnen vinden. Psychiatrisch onderzoek: Bij patient die erg mager was en er slecht verzorgd uitzag, leek het bewustzijn licht gedaald en hij reageerde traag op de gestelde vragen. De stemming was depressief en hij gedroeg zich afwerend en zelfs negativistisch ten aanzien van de geboden hulp. PatiSnt maakte de indruk van een infantiele jongen. De conclusie luidde, voornamelijk sociale problematiek en een advies voor een psychia- trische begeleiding was niet haalbaar, gezien zijn afwijzende houding ten aanzien van de geboden of eventueel te bieden hulp. Uit psychiatrisch oogpunt bezien kon patient ook zonder bezwaar naar huis gaan.' dat de beslissing van het College in Eerste Aanleg voorzover daarop de beslissing dat de arts over wie is geklaagd het vertrouwen in de stand der geneeskundigen heeft ondermijnd berust, luidt als volgt: 'Overwegende dat naar het oordeel van het College de arts C bij haar onderzoek, conclusie en advies niet heeft onderkend dat Jan X niet alleen uit psychiatrisch oogpunt behandeling nodig had - alhoewel hij enkel uit dat oogpunt bezien naar huis kon - maar dat hij fysiek in een zodanig zorgbarende toestand verkeerde dat algemeen medisch bezien opname bepaald ge'l'ndiceerd was, teneinde de werkelijke aard van de ziekte te kunnen vaststellen. Overwegende dat naar het oordeel van het College de arts C dit had behoren te onderkennen, zodat zij ten onrechte het advies heeft gegeven, dat Jan X naar huis kon gaan. Bovendien geldt voor een arts (geneeskundige) dat deze, onafhankelijk van enige specialisatie, een eigen verantwoordelijkheid heeft voor onderzoek en behandeling van en zorg voor een patifint die zich om hulp tot hem wendt of voor hulp bij hem wordt gebracht. Deze verantwoordelijkheid bracht in casu met zich mee voor de arts C dat zij, toen Jan X als patifint bij haar werd gebracht, zich - dus ondanks het ontbreken van een aanvraag tot opname en/of van een motivering waarom deze 'als ongeval' in het ziekenhuis was gebracht - beter had moeten orifinteren omtrent de psycho-sociale omstandigheden waaronder Jan X verkeerde en omtrent de mogelijkheden van diens verzorging en verpleging alvorens het advies te geven hem naar huis te laten gaan. Zij heeft zich hierdoor schuldig gemaakt aan een handeling die het vertrouwen in de stand der geneeskundigen ondermijnt.' dat het Centraal College zich om de volgende redenen niet met de beslissing in Eerste Aanleg kan verenigen: Uitgangspunt van de beslissing is, dat de arts over wie is geklaagd had moeten onderkennen, dat klagers zoon in zodanige toestand verkeerde, dat hij niet weggezonden mocht worden. Het komt het Centraal College onwaarschijnlijk voor dat dit het geval was. Het Centraal College meent te kunnen aannemen, dat op de avond van de 11de juli nog geen symptomen van de niet opgehelderde aandoening, die tot de dood van de patient hebben geleid, waren waar te nemen. In de periode tussen 17 uur op 11 juli 1972 tot 17 uur op 12 juli 1972 is de patient achtereenvolgens gezien door de dienstdoende arts E. van G.G. en G.D. (die geen medische doch een combinatie van medische en sociale factoren zag om tot opname te adviseren), door de dienstdoende arts van het Y ziekenhuis en door twee huisartsen onderzocht zonder dat deze een zo ernstige aandoening constateerden, dat zij opname noodzakelijk achtten. Daarnaast is de patient gezien door de arts over wie is geklaagd en heeft een co-assistent aan het onderzoek deelgenomen. Ook de getuige I, eerste verpleegkundige, een kennelijk goed-getrainde E.H.B.O.-zuster met achtjarige ervaring, die de patient in ontvangst heeft genomen, heeft in zijn vertrek naar huis per taxi geen bezwaar gezien. Deze feiten leiden het Centraal College tot het oordeel, dat het aannemelijk is, dat de catastrofale wending in de ziekte van de patient pas in de nacht van 12 op 13 juli 1972 is opgetreden en dat geen ander handelen of nalaten is aan te wijzen, dat enige directe samenhang met diens overlijden heeft dan het felt, dat de arts D niet gewaarschuwd is in de nacht van 12 op 13 juli Nu aldus het uitgangspunt van het verwijt aan de arts over wie is geklaagd blijkt weg te vallen kan de beslissing waarvan beroep niet in stand blijven. Daargelaten kan met name worden een onderzoek naar de vraag of zij zich beter had moeten ori~nteren omtrent de psycho-sociale omstandigheden van de patient. Eenmaal gegeven de situatie, waarvan het Centraal College aanneemt te moeten uitgaan, dat geen verschijnselen waren waar te nemen die opname indiceerden en de arts B tot dezelfde conclusie kwam, was er geen reden psycho-sociale omstandigheden tot wijziging van dat oordeel te laten leiden. dat de beslissing waarvan beroep mitsdien moet worden vernietigd; dat het Centraal College meent, dat deze beslissing met het oog op haar (1974,) MEDISCH CONTACT

12 belang voor bekendmaking in aanmerking komt; Rechtdoende in hoger beroep: Vernietigt de beslissing waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende: Verklaart de klacht ongegrond. Beveelt bekendmaking van deze beslissing door toezending aan het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiene, afd. Externe Betrekkingen, en door aanbieding aan de redactie van het weekblad 'Medisch Contact'. Aldus gegeven op 16 mei 1974 door de heren: Jhr. Mr. P. J. W. de Brauw, voorzitter; G. J. Noome, W. Hoekstra en P. J. Kaiser, leden-geneeskundigen; J. A. de Jong, ply. lid-geneeskundige; in tegenwoordigheid van Mr. P. Mout, secretaris. Voorzitter, w.g.p, de Brauw; Secretaris, w.g.p. Mout. ~g Het Centraal Medisch Tuchtcollege heeft de navolgende beslissing gegeven inzake: X, wonende te Y, Eager; tegen: D, huisarts te Y, arts over wie is geklaagd; Het Centraal Medisch Tuchtcollege; Gezien de stukken waaronder de beslissing van 25 februari 1974 gewezen in deze zaak waarin een nader onderzoek werd bevolen; Gehoord de klager, bijgestaan door Dr. Mr. Dr. W. Schuurmans Stekhoven, advocaat te Naarden; de arts over wie is geklaagd bijgestaan door Mr. W. J. G. Uitterhoeve, advocaat te Rotterdam, alsmede (volgen de namen van de getuigen en de deskundigen); dat klager zich bij een op 10 oktober 1972 ingekomen klaagschrift heeft gewend tot bet Medisch Tuchtcollege in Eerste Aanleg te Z, met een klacht zakelijk inhoudende, dat de arts over wie is geklaagd in grove mate nalatig is geweest door, ondanks de ernstige toestand van Jan X, het nemen v.an maatregelen achterwege te laten en dat hij bij zijn onderzoek heeft gezegd, dat hetgeen de patient mankeerde niet veel bijzonders was en dat het zuiver een geval van een af-kick toestand wegens druggebruik was; dat het College in Eerste Aanleg bij een op 26 april 1973 gedateerde beslissing de klacht heeft afgewezen, van welke beslissing klager op 7 mei 1973 mededeling ontving; dat klager bij een op 4 juni en mitsdien tijdig - ingekomen beroepschrift van deze beslissing is in app~l gekomen; dat in hoger beroep - evenals in eerste aanleg - de onderhavige tuchtzaak is gevoegd met die welke door klager aanhangig zijn gemaakt tegen de artsen A, B en C en dat deze gevoegde tuchtzaken mitsdien gezamenlijk en gelijktijdig ter terechtzitting zijn behandeld; dat de behandeling ter terechtzitting van het Centraal Medisch Tuchtcollege in ieder dier gevoegde zaken tot de volgende vaststelling der feitelijke roedracht heeft geleid, waarbij her Centraal College uitgaat van door klager en door de artsen over wie is geklaagd in eerste aanleg afgelegde verklaringen en overgelegde stukken, alsmede van nate melden verklaringen van door bet Centraal College gehoorde getuigen: (volgt een feitelijke uiteenzetting geheel gelijkluidend aan die voorkomende in de beslissing betreffende de arts A); Overwegende dat het College in Eerste Aanleg heeft overwogen: 'dat de arts D in zijn verweer omstandig heeft vermeld waaruit het door hem bij Jan X verrichte lichamelijke onderzoek heeft bestaan, welke zijn bevindingen waren en waarom hij tot het besluit is gekomen om hem niet in een ziekenhuis te laten opnemen, maar om het verloop van de ziekte af te wachten; dat het College van oordeel is, dat niet behoeft te worden getwijfeld aan de juistheid van dit relaas; dat met name begrijpelijk is dat de arts D in sterke mate is be'/nvloed door her feit, dat Jan X de vorige dag specialistisch in het Y ziekenhuis is onderzocht en direct daarna naar huis is gestuurd en door zijn niet onbegrijpelijke veronderstelling dat een drug-intoxicatie niet uitgesloten moest worden geacht; dat onder deze omstandigheden aan de arts D geen verwijt kan worden gemaakt dat hij Jan X niet in een ziekenhuis heeft doen opnemen; dat ook overigens de arts D geen verwijt treft ;' Overwegende dat her Centraal College dit oordeel deer; her Centraal College meent te kunnen aannemen, dat op de avond van de 1 le juli nog geen symptomen van de niet opgehelderde aandoening, die tot de dood van de patient hebben geleid, waren waar te nemen. In de periode tussen 17 uur op 11 juli 1972 tot 17 uur op 12 juli 1972 is de patifint achtereenvolgens gezien door de dienstdoende arts E van G.G. en G.D. (die geen medische doch een combinatie van medische en sociale factoren zag om tot opname te adviseren), door de dienstdoende arts van het Y ziekenhuis en door twee huisartsen onderzocht zonder dat deze een zo ernstige aandoening constateerden,,,doelstellingen"-serie GEBUNDELD Verschenen is een gebundelde uitgave van alle artikelen die gedurende het afgelopen jaar in de serie 'Doelstellingen van de gezondheidszorg" in Medisch Contact werden gepubliceerd. Stof voor deze bundel leverden: Prof. Dr. J. P. Kuiper. Dr. J. Van Mansvelt, Dr. L. Th. S. Kortbeek, Dr, Y. van der Widen. Dr. J. T. Buma, Prof. Dr. G. A. Lindeboom, Prof. Dr. H. H. W. Hogerzeil. Prof. Dr. H. J. J. Leenen, Prof. Dr. A. G. M. van Mel, cn. Prof. Dr. R. L. Zielhuis, Dr. H. Festen, Prof. Dr. H. J. Dokter/Dr. H. Ph. Milikowski. Drs. A. Chr. J. Brand en Dr. P. Siderius. Behmgstellenden voor deze doelstellingenbundel waarwm de kosten (incl. verzending) f 6,- bedragen vet~zoeken wij hun interesse kenbaar te maken aan de redactiesecretaresse van Medisch Contact, Lomanlaan 103, Utrecht, tel , toeste1215. (1974) MEDISCH CONTACT

13 dat zij opname noodzakelijk achtten. Daarnaast is de patient gezien door de psychiatrische assistent en heeft een co-assistent aan het onderzoek deelgenomen. Ook de getuige I, eerste verpleegkundige, een kennelijk goed-getrainde E.H.B.O.-zuster met achtjarige ervaring, die de patient in ontvangst heeft genomen, heeft in zijn vertrek naar huis per taxi geen bezwaar gezien. Deze feiten leiden het Centraal College tot het oordeel, dat het aannemelijk is, dat de catastrofale wending in de ziekte van de patient pas in de nacht van 12 op 13 juli 1972 is opgetreden en dat geen ander handelen of nalaten is aan te wijzen, dat enige directe samenhang met diens overlijden heeft dan het feit, dat de arts D niet gewaarschuwd is in de nacht van 12 op 13 juli dat uit het bovenstaande volgt, dat de beslissing waarvan beroep moet worden bevestigd; dat het Centraal College meent, dat deze beslissing met het oog op haar belang voor bekendmaking in aanmerking komt; Rechtdoende in hoger beroep: Verwerpt het beroep; Bevestigt de beslissing waarvan beroep; Beveelt bekendmaking van deze beslissing door toezending aan het Minis- terie van volksgezondheid en milieuhygiene, afdeling externe betrekkingen, en door aanbieding aan de redactie van het weekblad 'Medisch Contact'. Aldus gegeven op 16 mei 1974 door de heren: Jhr. Mr. P. J. W. de Brauw, voorzitter; G. J. Noome, W. Hoekstra en P. J. Kaiser, leden-geneeskundigen; J. A. de Jong, plv. lid-geneeskundige; in tegenwoordigheid van Mr. P. Mout, secretaris. Voorzitter, w.g.p, de Brauw, Secretaris, w.g.p. Mout. Advies over de organisatie van tuberculosebestrijding Het systeem van de georganiseerde tuberculosebestrijding in Nederland heeft tot indrukwekkende resultaten geleid. Ook in de huidige situatie kan zo'n georganiseerde bestrijding die in grote lijn werkt volgens het bestaande systeem niet worden gemist. Dit schrijft de Centrale Raad voor de Volksgezondheid in zijn aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygi~ne uitgebrachte advies over de organisatie van de tuberculosebestrijding. Het opheffen van het bestaande systeem zou, ondanks de betrekkelijk geringe incidentie van tuberculose, tot onverantwoorde risico's aanleiding geven. Onder meer kan er worden gewezen op: het feit dat jaarlijks een nagenoeg constant aantal van ongeveer vijfentwintighonderd gevallen wordt opgespoord, de grotere kwetsbaarheid van de bevolking wegens het toenemende aantal niet besmette personen (Mantoux-negatieven), dat in landen waar de Nederlandse bevolking relatier frequente contacten mee onderhoudt de tuberculose-incidentie aanzienlijk hoger is dan bij ons, het toenemende verschijnsel van het verre internationale toerisme, de aanwezigheid van vele buitenlanders in de Nederlandse samenleving (gastarbeiders, zeevarenden, jeugdtoeristen, etc.). Naar de menin~ van de Raad dient de inhoud van de georganiseerde tubercu- losebestrijding te blijven bestaan uit: actieve preventie, opsporing, ondersteuning van behandeling, nazorg en voorlichting. Bij handhaving van de provinciale organisatievorm kunnen landelijke co6rdinatie en leiding niet worden gemist. Ze dienen betrekking te hebben op de werkwijze op de consultatiebureaus, de inzet van het personeel, alsmede de positiebepaling en situering van de bureaus. De inschakeling van het personeel over de verschillende lokalisaties zal volgens een vast schema dienen te geschieden. Hierbij moet her inzetten van bet personeel over de provinciegrenzen heen, op aanwijzing van de landelijke organisatie, mogelijk zijn. Ten aanzien van de centrale co6rdinerende en leidinggevende taak wordt met name gedacht aan de Geneeskundige Hoofdinspectie van de Volksgezondheid. Deze taak zal dienen te worden uitgevoerd in nauw overleg met de Koninklijke Nederlandse Centrale Vereniging tot Bestrijding der Tuberculose en de provinciale verenigingen. Er wordt volgens her advies een kritisch onderzoek verlangd waarin de mogelijkheid wordt bezien een (groot) aantal districtsconsultatiebureaus om te zetten in kringconsultatiebureaus en eveneens om na te gaan welke kringbureaus kunnen worden opgeheven, zon- der daarbij de kwaliteit van de zorg aan te tasten. Wat de personeelsvoorziening betreft, worden er nieuwe getalsnormen aanbevolen, te weten op vier ~ vijfhonderdduizend inwoners 66n consultatiebureau-arts, 66n districtsverpleegkundige en acht ~ tien personen overig personeel. De Raad meent dat er naar gestreefd moet worden deze normen in 1980 te bereiken. Er dienen verder maatregelen te worden genomen om een regelmatige aanvoer van nieuwe gekwalificeerde artsen te verkrijgen. Momenteel verlangen de subsidievoorwaarden dat een consultatiebureau-arts longarts is. Volgens de Raad is voor de functie van consultatiebureau-arts een sociaal-geneeskundige opleiding voor de tuberculosebestrijding eveneens adequaat. De subsidievoorwaarden zullen aan de nieuwe opleidingswensen moeten worden aangepast. Het is noodzakelijk in de nabije toekomst de tuberculosebestrijding tot een onderdeel te maken van, c.q. uit te breiden tot een bredere sociaal-geneeskundige, overwegend preventief gerichte dienst. Op grond van de huidige gegevens kan de Raad zich nog niet uitspreken over de gewenste inhoud en vorm van de preventie met betrekking tot hart- en vaatziekten, noch over de rol die de consultatiebureaus hierbij kunnen spelen. (1974) MEDISCH CONTACT

14 B edrijfsgezondheidszorg verleden, heden en toekomst De visie van Drs. J. Boersma, minister van Sociale Zaken Historische ontwikkeling Het is dit jaar 100 jaar geleden dat in het Staatsblad de Kinderwet van Van Houten werd gepubliceerd. Dit allereerste begin van sociale wetgeving kwam tot stand, nadat tientallen jaren van allerlei zijden de roep om bescherruing van het kind had geklonken: een stroom van studies, rapporten, enqu6- tes, rekwesten en prijsvragen gingen aan de totstandkoming van deze wet vooraf. In deze jaren waren ook de medici sociaal actief. Zo besprak op de jaarvergadering van de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst in juni 1861 te Hoorn de medicus Coronel het onderwerp 'Arbeid van vrouwen en kinderen in fabrieken'. Naar aanleiding van de door Coronel gesignaleerde wantoestanden stelde de vergadering van de Maatschappij een rekwest op aan de regering, waarin werd aangedrongen op het instellen van een enqu~te naar de toestand der fabrieksarbeiders in her algemeen en van kinderen en vrouwen in het bijzonder. Mede naar aanleiding hiervan stelde Thorbecke in 1863 een Staatscommissie in, waarin onder meet twee geneeskundigen zitting hadden. Deze activiteiten en die van vele andere maatschappelijke groeperingen leidden tenslotte tot een initiatief-voorstel van Van Houten. Het uiteindelijk aanvaarde wetje behelsde niet m6~r dan een arbeidsverbod voor kinderen jonger dan 12 jaar. In het kader van de arbeidersbescherming kwam in 1889 de Arbeidswet tot stand, een wet die vooral was gericht op de bescherming van vrouwen en kinderen. Krachtens deze wet werd een jaar later de Arbeidsinspectie ingesteld, die haar werk op 1 maart 1890 aanving. In de daaropvolgende jaren kwamen steeds meer de gezondheid en de veiligheid van alle arbeiders in de belangstelling. Dat leidde in 1895 tot de geboorte van de Veiligheidswet. Het medische element binnen de Ar- Kortgeleden vatte de Stichting Bedrijfsgeneeskundige Dienst voor de Bouwnijverheid (B.G.B.) haar werkzaamheden officieel aan. Ter gelegenheid daarvan hield minister Boersma van Sociale Zaken een rede, waarin hij achtereenvolgens sprak over de geschiedenis van de bedrijfsgezondheidszorg, het doel van die zorg en de ontwikkeling van de bedrijfsgeneeskunde in de komende jaren. Zijn rede wordt hierbij volledig afgedrukt. beidsinspectie deed zijn intrede acht jaar later, dus in 1903, met de benoeming van de eerste medische adviseur bij de Arbeidsinspectie. Met diens benoeming was de grondslag gelegd voor de huidige medische afdeling van de Arbeidsinspectie. Deze is jarenlang de enige instantie geweest die een stuk preventieve gezondheidszorg in de bedrijven heeft uitgevoerd. In 1928 kwam de eerste industrie'le bedrijfsgeneeskundige dienst tot stand en wel bij Philips in Eindhoven. De instelling van deze dienst vormt een logische voortzetting en verdieping van de Arbeidersbescherming, waarvoor reeds de wettelijke grondslagen aanwezig waren. Een actief aandeel in de oprichting ervan hadden met name: Dr. Anton Philips, Ir. Fetter (destijds hoofd Sociale Zaken bij Philips en in 1946 benoemd tot Directeur-Generaal van de Arbeid) en Dr. Burger. De laatste heeft deze dienst uitgebouwd tot een model voor de gezondheidszorg in de bedrijven. Tevens bestond er nauwe samenwerking met Dr. Kranenburg, medisch adviseur bij de Arbeidsinspectie. Na de Tweede Wereldoorlog kwam de ontwikkeling van de bedrijfsgezondheidszorg krachtig op gang. Vooral de Nederlandse Vereniging voor Arbeidsen Bedrijfsgeneeskunde heeft sterk geijverd voor een wettelijke regeling. Zij werd daarbij gesteund door de Arbeidsinspectie. Dit leidde er toe dat in 1962 bepalingen omtrent de preven- tieve gezondheidszorg in bedrijven in de Veiligheidswet en de Stuwadoorswet van kracht werden. Bepaalde categorie~n van bedrijven werd daarbij de verplichting opgelegd een bedrijfsgeneeskundige dienst aan de onderneming te verbinden. Deze verplichting geldt nu voor bedrijven met 750 of meer arbeiders en voor bepaalde loodverwerkende bedrijven, ongeacht bet aantal werknemers. De verplichting tot het instellen van een bedrijfsgeneeskundige dienst strekt zich in feite nu niet uit tot de bouwnijverheid. Gezien de aard van het werk en de omstandigheden waaronder het werk in de bouwnijverheid moet worden verricht, is het echter ten zeerste gewenst dat de aandacht voor de gezondheid en het welzijn van haar werkers wordt ge'intensiveerd. Het stemt tot grote voldoening, dat werkgevers en werknemers nu - zonder enige wettelijke verplichting - het initiatief hebben genomen om de bedrijfsgezondheidszorg in de bouwnijverheid ter hand te nemen. Het is vooral om deze reden, dat ik met reel genoegen gevolg heb gegeven aan de uitnodiging van uw stichtingsbestuur om vandaag de offici~le start te geven aan de bedrijfsgezondheidszorg in uw bedrijfstak. Doel bedrijfsgezondheidszorg De basis waarop de bedrijfsgezond- (1974) MEDISCH CONTACT

15 heidszorg moet steunen is niet primair de verwachting omtrent invloeden op het arbeidsverzuim. De bedrijfsgezondheidszorg moet zijn gebaseerd op de solidariteitsgedachte.prof. Burger drukte zich een aantal jaren geleden ongeveer als volgt uit: Her is een eis van sociale rechtvaardigheid, dat de mens zijn dagelijks brood moet kunnen verdienen in een arbeidsmilieu en met arbeidsmethodes die zo goed mogelijk zijn aangepast aan zijn lichamelijke en geestelijke vermogens, zulks in her belang van een goede gezondheid. Her realiseren van een goede arbeidssituatie is daarenboven van wezenlijk belang voor bet arbeidsklimaat in de onderneming en vormt een fundamentele bijdrage tot het optimaliseren van het arbeidsverzuim. De verwachting van een daling van her arbeidsverzuim is op zichzelf niet onjuist, maar men moet daarbij wel bedenken dat aan het verzuimverschijnsel talrijke wijzigingen in de maatschappelijke sfeer ten grondslag liggen die voor een groot deel buiten de actieradius van de bedrijfsgezondheidszorg vallen. De bedrijfsgezondheidszorg heeft in her verleden haar plaats binnen de industrie moeten zoeken of er zelfs voor moeten strijden. De bedrijfsgezondheidszorg heeft nu een eigen identiteit verkregen. Deze eigen identiteit betekent echter niet dat zij zich binnen de onderneming ge'isoleerd zou opstellen. Integendeel! In dit verband wil ik gaarne wijzen op de recente nota van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde*, die zeer duidelijk en onomwonden stelt dat de bedrijfsgezondheidszorg onderdeel moet zijn van een ge'integreerd sociaal beleid in de onderneming. Een sociaal beleid dat gericht is op het tot stand brengen van een werkgemeenschap met voor de mens optimale omstandigheden, opdat hij in deze werkgemeenschap ook optimaal kan functioneren. Naar mijn opvatting vormt de bedrijfsgezondheidszorg een belangrijke pijler bij het realiseren van een modern sociaal beleid in de onderneming. Toekomstige ontwikkellng Het verheugt mij te kunnen constate- * Zie M.C. nr. 19 (1974) 29, blz Red. ren dat analoge gedachten blijkbaar ook leven bij werkgevers- en werknemersorganisaties in de bouwwereld, blijkens het initiatief om te komen tot een stichting die de bedrijfsgezondheidszorg gaat behartigen. U hebt hiermede wel een zware taak op u genomen. Hiervoor is een aantal redenen aan te geven. In de eerste plaats betreft het hier een zeer grote bedrijfstak met circa werknemers, over geheel Nederland verspreid en met werknemers die op steeds wisselende plaatsen werken. Dit kenmerk van uw bedrijfstak heeft uiteraard grote organisatorische moeilijkheden. De door u gekozen oplossing, waarbij een deel van de activiteiten plaatsvindt in de woonplaats van de werknemer en een ander deel op de bouwplaats, lijkt vruchtbaar voor de bijzondere structuur van de bouwnijverheid. In de tweede plaats is uw initiatief gestart in een tijd met een groot tekort aan goed opgeleide bedrijfsartsen. Om het huidige bestand in de Nederlandse industrie te handhaven moeten er per jaar 50 nieuwe bedrijfsartsen worden opgeleid. Voegt men daarbij het aantal bedrijfsartsen dat nodig is om de initiatieven tot oprichting van nieuwe bedrijfsgezondheidsdiensten te doen slagen, dan kan men rustig stellen dat tot 1980 globaal 70 nieuwe bedrijfsartsen per jaar moeten worden opgeleid. Ten einde dit te kunnen realiseren zullen bijzondere maatregelen moeten worden getroffen. Ook binnen het overheidsapparaat bezint men zich nu op de mogelijkheden om op korte termijn de impasse met betrekking tot het tekort aan bedrijfsartsen te doorbreken. U bent zich deze moeilijkheden van organisatorische aard en van mankracht blijkbaar zeer goed bewust geweest. Immers bij uw opzet van de bedrijfsgezondheidszorg in de bouwnijverheid hebt u gekozen voor een fasering in opzet en uitvoering. Dit stelt u in de gelegenheid uw organisatie geleidelijk verder uit te breiden overeenkomstig de aanwezige mogelijkheden en zo nodig het ontwikkelingsprogramma bij te sturen. De organisatie van de bedrijfsgezondheidszorg in de bouwnijverheid vertoont een aantal kenmerken, waardoor deze zich onderscheidt van de bedrijfsgezondheidszorg in andere bedrijfstakken. Juist om deze reden is de overheid in deze ontwikkeling bijzonder ge'fnteresseerd en zal zij in de komende vier jaar, waarin de bedrijfsgezondheidszorg in de bouwnijverheid trapsgewijs zal worden opgebouwd, niet alleen met belangstelling volgen maar waar mogelijk daadwerkelijk steun aan deze ontwikkelingen geven. Vandaag start de eerste landelijke actie van de Bedrijfsgezondheidsdienst voor de Bouwnijverheid te weten, de keuring van torenkraanbestuurders, als uitvloeisel van het gevoerde C.A.O.-overleg. Ik wil u met deze start van harte gelukwensen en voorts de wens uitspreken dat u er in zult slagen in de komende jaren de bedrijfsgezondheidszorg uit te bouwen tot een niveau overeenkomstig de eisen die aan een modern sociaal beleid kunnen worden gesteld! Oudere werknemers Aan 50- tot 65-jarigen bezit ons land een arbeidspotentieel van ruim 1,8 miljoen mensen: meer dan mannen en bijna vrouwen. Zij vormen ongeveer een vijfde deel van onze beroepsbevolking. Werkloos is circa 7% van de jarigen, ruim 12% van de jarigen en haast 25% van de jarigen onder de mannen; het aantal niet in het arbeidsproces ingeschakelde vrouwen van jaar beloopt 79?a 88%. Ongeveer een kwart van de mannen tussen 55 en 64 jaar is v66r zijn pensionering uit het arbeidsproces verdwenen. Op elke 100 verzekerden van jaar moet de Gemeenschappelijke Medische Dienst jaarlijks adviseren over ruim 3 werknemers, die dan al een jaar ziek zijn; op elke 100 verzekerden van jaar over ruim 8 werknemers. Jaarlijks worden in Nederland ruim mannen in de leeftijd van jaar voor 80% of meer arbeidsongeschikt verklaard. Ieder jaar komt 5-7% van de ouderen in aanmerking voor taakverlichting of beperkte plaatsing; dat houdt in overplaatsing naar lichamelijk lichter werk, veelal in indirecte functies die eenvoudiger van aard zijn, met minder tempodruk en in dagdienst. Maar lichter werk betekent veelal minder loon; alleen door bemiddeling van de bedrijfsarts is (1974) MEDISCH CONTACT

16 er kans op een aanvullende uitkering op grond van de sociale wetten. (Nog gecompliceerder wordt het, wanneer men werkt in een bedrijf met een groot werkloosheidsrisico. Liever dan een lager betaalde baan - met bij werkloosheid een lagere W.W.-uitkering - wordt dan soms de voorkeur gegeven aan afvloeiing via ziekte en invaliditeit.) Conclusies: 1. Het is vooral nodig te onderkennen, dat bet geen normale zaak is dat ouderen zonder specifieke, gerichte aandacht hun pensioen halen; daarvoor is de uitval te groot. Kortom: onderzoek de restcapaciteit van de voor 80% of meer arbeidsongeschikt verklaarden, maar ook hun sociale omstandigheden en hun individuele motivatie en situatiebeleving. 2. Nodig is een nadere lokalisering van de probleemgevallen om meet zicht te krijgen op de oorzaken van vroegtijdige uitschakeling. 3. Onnodige belemmeringen die de positie van de ouderen op de arbeidsmarkt verzwakken moeten zoveel rnogelijk worden weggenomen. Bevorder dus een soepele en betaalbare overgang van het ene pensioenfonds naar het andere en creser bij- en herscholingscursussen voor vijftigplussers. De bedrijfsgeneeskunde kan hierbij een aanzienlijke rol spelen. Om overbelasting tijdig te constateren zou een periodiek geneeskundig onderzoek kunnen worden gehouden, inclusief een onderzoek naar her psychosociaal functioneren van de betreffende werknemers. Verder zou d66r een confrontatie met de individuele probleemgevallen h66n moeten worden gezocht naar mogelijke structurele oorzaken. Over de aard en de gevolgen van langdurige blootstelling aan psychisch schadelijke arbeidsinvloeden is bij lange na niet zoveel bekend als over de gevolgen van langdurige blootstelling aan fysiek schadelijke invloeden. Juist op dit punt zouden problemen van oudere werknemers aanwijzingen kunnen geven voor een meet fundamentele preventie. Tot zover, heel in het kort, de psycholoog Drs. J. F. J. Janmaat, in een inleiding voor de Nederlandse Vereniging van Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde, afgedrukt in N.V.A.B.-Informatie juni Nieuwe Medische Informatiekaart der K.N.M.G. Na geruime tijd van voorbereiding is beschikbaar gekomen de nieuwe Medische Informatiekaart van de Maatschappij Geneeskunst. Anders dan de oude kaart, bestaat de nieuwe versie uit meerdere delen: - een vaste omslag bevattende alle rain of meer constante gegevens; - een medicamentenkaart, te gebruiken wanneer een pafii~nt iangdurig sterk werkende geneesmiddelen gebruikt; - een vaecinatiekaart, uit te reiken zodra de patii~nt wordt ge'immuniseerd; - een lransptantatie-verklaring waarmee de patii~nt zijn instemming betuigt met orgaantransplantatie na zijn dood. De laatste drie kaarten zijn Iosse inlegbladen, behorende bij de omslag; her geheel zit in een plastic hoesje. Per set bedragen de kosten f 1,-- (inclusief plastic hoes). Losse kaarten en plastic etuis kosten respcctievelijk f 0,25 en f 0,10 per stuk. De mogelijkheid staat open om andere gcgevens in de omslag te leggen; anti-slollingskaarlen, electrocardiogram, etc. De nieuwe kaarten kunnen vanaf heden per briefkaart bij de K.N.M.G. in Utrecht worden besteld. Een voorbeeld van de verlangde bestel- en betaalwijze vindt u hieronder afgedrukt. Bij toezending ontvangt men automatisch een bestelkaart voor de volgende bestelling. Tevens worden formulieren meegezonden waarop de patii~nt, voor uitreiking, een aantal gegevens kan invullen. Dat vergemakkelijkt de opmaak van de medische informatiekaart door praktijkassistente of secretaresse. Model-Bestelkaart aan K.N.M.G. te Utrecht Verzoeke aan onderstaand adres spoedigst te zenden:... Medische informatiekaarten /~ 25 ct. f... Medicamentenkaarten,,. 25 ct. f... Vaccinatiekaarten,, 25 ct. f... Transplantatiekaarten,, 25 ct. f... Plastic etuis,, 10 ct. f... Volledige sets inclusief elui',,, 100 ct. f... Aanvraagformulieren van patienten (gratis) blokletters invullen a.u.b. Totaal Naam:... Adres:... Plaats:... Tel. nr.:... Het verschuldigde bedrag werd overgeschreven t.g.v. Postrekening nr t. n.v.k.n.m.g. te Utrecht. Datum:... (handtekening) (1974) MEDISCH CONTACT

17 Geschiedenis der geneeskunde Enkele brieven van Petrus Camper aan Paulus de Wind Petrus Camper werd geboren op 11 mei 1722 te Leiden. Hij studeerde en promoveerde in dezelfde stad. Zijn dissertatie: de quibusdam oculi partibus verdedigde Camper in Hij had een brede belangstelling en een grote werkkracht, waardoor hij op verschillende gebieden van de geneeskunde zijn sporen verdiende: behalve praktizerend arts was hij chirurg, analoom, obstetricus, antropoloog en zo61oog. Bovendien heeft Camper in verschillende plaatsen het hoogleraarsambt bekleed, te weten in Franeker, Amsterdam en Groningen. Ook in het buitenland was hij bekend, onder andere doordat hij lid was van verschillende genootschappen. Met Boerhaave was Camper de enige Nederlander die tot lid van de Acad6mie des Sciences te Parijs werd benoemd. Campers wetenschappelijk oeuvre is zeer omvangrijk. Op 7 april 1789 is hij te 's-gravenhage overleden en in de Pieterskerk te Leiden heeft men hem begraven. Franeker den 30 November Hoog Geleerde Heer! Ik ben UEdl. zeer verpligt voor de gedaane communicatie, ik heb te geliik in UEdl. Kunde en Stoutheid geadmireert. UEdl. moet zeekerlijk wijnig vertrouwt hebben Ol) de Chirurgijns aldaar, zoude UEdl. zulk eene operatie aan UEdl. eijgene Beminde doen. Ik [eliciteer UEdl. met het Succks. Daar is zeerlijk niets beeter dan de hand en hoe zeer men de beugels aanpriist, kan men zeer wel aantoonen dat ze onnut zijn. UEdl. wagt nu iets van mii, dog ik moet tot mijn leetweesen zeggen dat hier niets voorvalt. tk ben thans beesig met her werk van den fameuse Smellie in het Latin over te zetten, en heb reets eene derde af, ik zal er verscheijdeme figuren bi] doen en zoo het UEdl. niet mishaagde UEdl, Methode in eene hoot. Binne kort vlije ik mij UEdL te zullen konnen een Contra praesent van den Tang van Smeltie doen, omdat ik ze alle dagen verwagt. Ik heb overal hier omtrent vernoomen naar Calculosi, dog geen een eenige gevonden, "t welk remarcabel is dat de ziekte hier zeer raar is, misschien van de Karemelk, welke hier de ordinaire drank is. lk moet binnen kort om affaires een toer naar Leiden doen zoude anders reeds aan bet anatomiseren zijn. UEdl. Broeder heeft UEdl. zeekerlijk eenige klijnigheden wegens miin manier UEdl. gezegt, zoo ats hem verzorgt hadde bijv. hoe de machine is welke ik gemaakt hebben om te doceren de Verlossing ec. Zoo UEdl. egret eene accurater beschri.iving begeerde behoeft het UEdl. slegts een woord te kosten. De vrouwen verlossen bier zeer gemakkelijk zodat nog geene geleegenheid gehad hebbe iets te doen. lk heb d'eere mij te recommanderen en UEdl. te verzeekeren dat ik met de auer sinceerste agtinge ben UEDI Zeer Verpligte Dienaer Camper Franeker 30 Nov 1751 P.S. verzoeke mone Groetens aan UEdl. Broeder mede aan de Heer Correvout Aan de buitenzijde: ~g :g Den Zeer Geleerde Heer Den Heer Hovius zeer vermaart M.D. te Amsterdam om verder te besorgen aan den Hoog Geleerde Heer Paulus de Wind M.D. Anat a Chirurg & Leer: te Middelburg Paulus de Wind werd geboren te Middelburg op 8 mei 1714; op 22 januari 1771 overleed hij in de zelfde stad. Evenals Petrus Camper was hij een veelzijdig geleerde, getuige zijn verschillende waardigheden: praktizerend arts, stadsdokter, chirurg, obstetricus en lithomist. Zijn wetenschappelijk oeuvre is veel minder omvangrijk dan dat van Petrus Camper. Behalve zijn dissertatie: de abortu (1734) en zijn werkje: 't Geklemd hoofd geredt (z.j. [ 1752]) heeft hij slechts enkele artikelen voor de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem en voor het Zeeuws Genootschap te Middelburg bijgedragen. Daarentegen zijn onder andere uitvoerige casusbeschrijvingen van steenoperaties en een uiteenzetting over de verhouding van de geneeskunde tot bet landsbestuur in manuscript bewaard gebleven. Dat Paulus de Wind onder zijn collega's in aanzien stond, blijkt onder andere uit zijn correspondentie met B. S. Albinus, Van Swieten, Gaubius, J. Lind en anderen. II Hoog Geleerde Heer lk gebrui]ke de vrijheid UEdl. een tang van Smellie - toe te zenden, welke ik hoop dat UEdl. beeter bevallen zal dan d'eerste. Ik soude UEdl: eerie diescriptie van des sells gebruijk er bi] doen waar her n&t dat mij de Anatomische en andere lessen zulks beletten. UEdl. verliest daar minder bij omdat SmeUie - zelfs zijn werk al uijtgegeven heeft. hetwelk ik besig ben in het Latijn te translateeren, van zints zijnde verscheijde noten en figuuren bi] te doen. Zoodraa het af zal zi]n zal ik de eere hebben UEdl. een toe te zenden. Ontfang onderwiflen dit gering praesent als (1974) MEDISCH CONTACT 29 t285

18 een teken van de hooge agting met welke ik ben Hoog Geleerde Heer UEdl Zeer Gehoorzame Dienaer Camper Kanttekeningen van mevr. drs. C. M. Verkroost Franeker den 2 Maart 1752 Groet UEdl. beminde en andere kenissen van mq De Heeren Hogendorp; Tulken dc P.S. het zeem van de bladen kan er af of om gelaten worden, en op dezelfde wijze vernieuwd worden Mevr. Drs. C. M. Verkroost is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Medisch-Encyclopedisch Instituut van de Vrije Universiteit (hoofd: Prof. Dr. G. A. Lindeboom) te Amsterdam. De hier besproken brieven zijn opgenomen in de boekerij van de K.N.M.G., in bruikleen bij de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, onder de nummers M. G. Ell80, 181,182en 184. III Amsterdam 28 Julij 1752 Zeer Geleerde Heer! lk heb niet dan met het uijterste genoegen UEdl. uiflgegeve werk geleezen. Het verlangen 't welke ik lange gehad hebbe, om met UEdl. kennis te maaken, en het nut, 't welk ik mij daar uijt voorspelde hebben mij doen de vrijheid gebruijken UEdl. deesen door onz beijder vriend Hovius toe te zenden UEdl: zeer vriendelijk verzoekende een instrument te willen laten maaken door UEdlens werkman, en het voor mij aan Dr. Hovius te zenden; ik zal met de uijterste dankbaarheid restitutie doen van het uijtge$choote geld. Dit is het gene waarnaa ik thans bijzonder verlange, en waarmede UEdl: mij singulier kan verpligten. Voor het overige MijnHeer zal niemand meer met UEdl: correspondentie en vriendschap zich vereert agten, dan die met de uijterste eerbied zig noemt Zeer Geleerde Heer UEdl. Zeer Gehoorzaame Dienaer Petras Camper Smellie: William Smellie ( ) werd in Lanark, Zuid-Schotland, geboren. Hij was de eerste obstetricus van Groot-Grittannifi, en schreef een leerboek getiteld: 'Treatise on the theory and practice of midwifery' (1752). Calculosi: calculosis - steenziekte. broeder: Gerard de Wind ( ). Hij promoveerde in 1752 te Leiden op het proefschrift 'de Hydrocele' en werd later hoogleraar in de ontleed-, heel- en vroedkunde aan het Athenaeum te Middelburg. II Het werk van Smellie 1752 verscheen te Londen (zie I). III werk: 't Geklemd hoofd geredt, z.j. [1752]. Hovius: Jacobus Hovius ( ) promoveerde te Leiden in Later (na vergunning in 1752) heeft hij een collectie botten met ziekelijke veranderingen samengesteld, welke in 1773 door A. Bonn werd beschreven en in het Anatomisch Museum der Universiteit te Amsterdam wordt bewaard. Zijn publikaties betreffen geneesmiddelen en de inenting tegen kinderpokken (1762; 1767). IV Mauriceau: F. Mauriceau, Frans verloskundige ( ). Drs. C. M. Verkroost IV Amsterdam den 29 Junij 1759 Zeer Geleerde Heer Ik vond mij verpligt UEds: beleefdheid te beantwoorden met het zenden van de Uiit- ~,aaf van Mariceau waarbij ik eenige verhandelingen gevoegt hebbe. Ik heb d'ener mi] in UEds: aanhoudende vriendschap te beveelen, terwifl ik altoos met groote agting blijven sal Zeer Geleerde Heer UEdl. zeer Gehoorz: en zeer verpligte Dienaer,,DOELSTELLINGEN"-SERIE GEBUNDELD Verschenen is een gebundelde uitgave van alle artikelen die gedurende het afgelopen jaar in de serie 'Doelstellingen van de gezondheidszorg ' in Medisch Contact werden gepubliceerd. Stof voor deze bundel leverden: Prof. Dr. J. P. Kuiper, Dr. J. Van Mansvelt, Dr. L. Th. S. Kortbeek, Dr. Y. van der Wielen, Dr. J. T. Buma, Prof. Dr. G. A. Lindeboom, Prof. Dr. H. H. W. Hogerzeil, Prof. Dr. H. J. J. Leenen, Prof. Dr. A. G. M. van Melsen, Prof. Dr. R. L. Zielhuis, Dr. H. Festen, Prof. Dr. H. J. Dokter/Dr. H. Ph. Milikowski, Drs. A. Chr. J. Brand en Dr. P. Siderius. Belangstellenden voor deze doelstellingenbundel waarvan de kosten (incl. verzending) f 6, - bedragen verzoeken wij hun interesse kenbaar te maken door overmaking van dit bedrag op postgironummer der K.N.M.G. of op de AMRO-bank, rekeningnummer Petrus Camper (1974) MEDISCH CONTACT

19 I ll 0 Medisch Contact ll / Officieel KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER GENEESKUNST Lomanlaan 103, Utrecht. Telefoon (tien lijnen). Dagelijks Bestuur - Dr. A. E. Leuftink, voorzitter, Dr. J. L. A. Boelen, ondervoorzitter, W. van Bork, Dr. J. A. Dallmeijer, Dr. H. W. A. Sanders, leden; S. van Randen (voorzitter L.H.V.), J. J. R. Buirma (voorzitter L.A.D.) en Dr. C. H. van Erk (ondervoorzitter L.S.V.). Secretariaat - J. Diepersloot, secretaris-generaal; secretarissen: Drs. P. Brandes, Mr. W. B. van der Mijn, Dr. H. Roelink, Mr. B. Schultsz; N. G. Huetink, hoofd van de administratie. Bureau voor waarneming en vestiging - Van tot uur: mevr. M. A. Bosman-Fontijn en mej. J. A. M. de G~aaf, tel Afdeling comptabiliteit - J. A. Alst; Postgiro nummer der K.N.M.G.: 58083; AMRO-bank nummer: Ledenregister - N. W. G. Pastoor (ook voor alle mutaties). Bureau buitenland Mr. H. A. Veenstra, directeur; mej. M. Th. van der Meulen, 8ecretaresse. Stichting Ondersteuningsfond8 (O.F.) - H. Frese, secretaris-penningmeester, Tussenlanen 23, Bergambacht, telefoon ; postgironummer t.n.v, de penningmeester van de Stichting Ondersteuningsfonds te Bergambacht. Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstverband (L.A.D.) - Mr. J. J. Wittcveen, directeur; mevr. M. v. Brussel-Teunissen, secretaresse. Landelijke Huisartsen Vereniging (L.H.V.) - Mr. N. de Graaff, directeur; mevr. M. J. Blok, chef de bureau. Landclijkc ~peciali,ten ~ ercniging IL.S.~.~ \h. 11.I Overbeek, directeur; me j. G. A. C, Enzerink, secretaresse. Centraal college voor de erkenning en registratie van medische specialisten (C.C.) W.J. de Jager, secretaris; mej. J. Th. M. Bruggink, secretaresse, Specialisten Registratie Commissie (S.R.C.) - Dr. L. P. H. J. de Vink, secretaris; mevr. G. G. A. Brunger, 8ecretaresse. College voor Sociale Geneeskunde (C.S.G.) - W. J. de Jager, 8ecretaris; mej. J. Th. M. Bruggink, secretaresse. Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie (S.G.R.C.) - Mr. W. G. van tier Putten, secretaris; mevr. H. van der Horst-Huussen, secretaresse. College voor Huisartsgeneeskunde (C.H.G.) - Dr. H. Roelink, 8ecretaris; mej. L. Beljaars, secretaresse. Huisarts Registratie Commissie (H.R.C.) - J. I. van der Leeuw, secretaris; mevr. M. M. van Hilten, secretaresse. Onderlinge Levensverzekering Maatschappij voor Artsen (O.L.M.A,) - Drs. S. Duursma, directeur; J. van Elzelingen Skabo-Brun, onderdirecteur, Keizersgraeht 259, Amsterdam, telefoon ; mevr. E. M. Scheltema de Heere, secretaresse; stafmedewerkers: R. Th. van tier Garden, Klembergerweg 9, Epse-Gorssel, telefoon ; E. J. M. Ghering, Leyparkweg 41, Tilburg, telefoon Stichting Beroepspensioenfondsen Artsen (S.B.A.) - J. M. G. Hoes, directeur; mej. Mr. H. van Boxtel, directiesecretaris; telefoon en (1974) MEDISCFI CONTACT

20 Jaarverslag over 1973 VAN HET CENTRAAL COLLEGE Jaarverslag over 1973 van het Centraal College voor de erkenning en registratie van medische specialisten. Het Centraal College voor de erkenning en registratie van medische specialisten vergaderde in 1973 in totaal dertien maal. Er werden 11 avondvergaderingen gehouden, waaronder 1 extra, en 2 studiedagen. Voor de studiedagen werden weer de plaatsvervangende leden van bet College en de leden van de Commissie van Uitvoering van de Specialisten Registratie Commissie uitgenodigd. Op de studiedagen, gehouden in juni en in november, werden algemene onderwerpen besproken, veelal aan de hand van uitgebrachte rapporten. In de avondvergaderingen kwamen, behalve een aantal incidentele vraagstukken, de bij her Centraal College ingediende voorstellen inzake de opleidingseisen voor een aantal specialismen aan de orde. Belangrijke onderwerpen van de studiedagen waren het rapport inzake opleidingscommissies, bet rapport uitgebracht door het Nationaal Ziekenhuisinstituut over de medische specialisten in Nederland, de revalidatie, het rapport van de Staatscommissie medische beroepsuitoefening en de opleiding tot specialist in voile dagtaak. In 1972 heeft het Centraal College behandeld het rapport van de studiecommissie meervoudig opleiderschap, voorzitter Prof, Dr. J. Gerbrandy, dat uit twee gedeelten bestond: her meervoudig opleiderschap en het instellen van opleidingscommissies. Wat betreft de invoering van een meervoudig opleiderschap was het Centraal College zeer gereserveerd, zodat het besloot deze aangelegenheid te laten rusten. Over de vraag of het aanbeveling verdiende opleidingscommissies te formeren, was de unanieme mening dat het wenselijk was zulks in bepaalde opleidingsinrichtingen te bevorderen. Aan de studiecommissie werd gevraagd deze aangelegenheid nader uit te werken. De commissie werd uitgebreid met twee vertegenwoordigers van het hoofdbestuur van de Landelijke Vereniging van Assistent-Geneeskundigen en haar werd een nieuwe opdracht gegeven. Her door deze studiecommissie opleidingscommissies uitgebrachte rapport werd met de commissie besproken op de studiedag van 30 juni. Met de inhoud van her rapport kon het Centraal College zich geheel verenigen, zowel wat betreft de conclusies als de aanbevelingen, ook met de conclusie dat een eis tot insteiling van opleidingscommissies vooralsnog niet kon worden gesteld. Besloten werd het rapport aan de S.R.C. ter advies en commentaar te zenden met her verzoek het tot uitvoering te brengen. De S.R.C. werd gemachtigd het insteilen van opleidingscommissies in daartoe, naar haar oordeel, ge~igende gevallen verplicht te stellen, indien zij zulks gewenst en uitvoerbaar zou achten. De S.R.C. ging geheel met de strekking van het rapport akkoord en voegde er nog enkele punten inzake het instellen en fungeren van opleidingscommissies aan toe 1). In het jaarverslag 1971 is vermeld dat het Centraal College met erkentelijkheid had aanvaard een voorstel en aanbod van het Nationaal Ziekenhuisinstituut om een onderzoek in te stellen naar de bestaande en te verwachten vacatures onder de specialistenplaatsen in Nederland. Voor de nadere uitwerking daarvan werd in overleg met het N.Z.I. een begeleidingscommissie ingesteld. In het verslagjaar ontving het Centraal College het door het Nationaal Ziekenhuisinstituut uitgebrachte concept-rapport Medische specialisten in Nederland (enkele kwantitatieve aspecten van de in erkende specialismen werkzame specialisten volgens de situatie van mei 1972). Dit concept-rapport werd in de ochtendzitting van de studiedag van 30 juni uitvoerig en diepgaand besproken. Bij deze bespreking waren aanwezig de projectleider, Dr. J. J. Poeisz, hoofd van de sectie planning en statistiek van het N.Z.I., een vertegenwoordiging van her hoofdbestuur der Maatschappij voor Geneeskunst en vertegenwoordigers van het centraal bestuur der Landelijke Specialisten Vereniging. Het concept-rapport werd naar aanleiding van de gehouden bespreking op een aantal plaatsen gewijzigd of aangevuld. In de middagbijeenkomst van de studiedag van 10 november besprak her Centraal College in aanwezigheid van Dr. J. J. Poeisz met enkele van zijn medewerkers, en van leden van de begeleidingscommissie her definitieve rapport, z) Tijdens de bespreking wees de heer Poeisz o.m. op het volgende: Onderscheid moet worden gemaakt tussen: le een benadering van het aantal specialisten dat kan worden verwacht op basis van de aantallen in opleiding zijnden, en 2e een benadering van de behoefte aan medische specialisten. Her eerste, het aanbod, is re~el vast te stellen, zoals in het rapport is weergegeven. Voor de komende 5 en 10 jaar is een redelijke schatting te maken van het aantal specialisten dat in her register van erkende specialisten zal worden ingeschreven. Bij een benadering van de behoefte aan medische specialisten, waarvoor een regelmatige registratie van het aantal specialisten nodig is, zijn er veel problemen. Er zal moeten worden uitgegaan van de specialistische activiteiten en werkzaamheden. Bij een onderzoek hiernaar zijn er variabele factoren, zoals de bevolkingsomvang en samenstelling, het morbiditeitspatroon, veranderingen in de behandelingsmethoden, in de uitoefening van de praktijk en in de organisatie van her werk. Wil een prognose van de behoefte waarde hebben, dat moeten al deze factoren in ogenschouw worden genomen, waarbij met vrij brede marges rekening zal moeten worden gehouden. Het Centraal College aanvaardde bet rapport in grote dank en besloot in zijn decembervergadering aan het N.Z.I. te vragen het uitgevoerde onderzoek met regelmaat te herhalen en zich over een onderzoek naar de behoefte aan (1974) MEDISCH CONTACT

21 medische specialisten nader te bezinnen. De directeur van het N.Z.I. zegde toe een schrijven dienomtrent aan her Centraal College te doen toekomen. In het verslagjaar werd opnieuw gesproken over de revalidatie en het specialisme revalidatie. In het jaarverslag 1972 is vermeld dat het Centraal College had besloten her rapport uitgebracht door de studiecommissie revalidatie, voorzitter Prof. Dr. H. Verbiest, ter beoordeling en commentaar te zenden aan het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Revalidatie en Fysische Geneeskunde en aan enkele andere instanties. De ontvangen commentaren, in her bijzonder dat van het bestuur der Vereniging, werden met de studiecommissie revalidatie besproken in de ochtendzitting van de studiedag van 30 juni. In deze bespreking werd ingegaan op o.m. de positie van de revalidatiearts ~n de kliniek, het functioneren van revalidatiecentra, de gewenste opleiding tot revalidatiearts, het samenspel tussen revalidatiearts en orgaanspecialist en tenslotte de vraag of de revalidatie als medisch specialisme zou moeten blijven bestaan. Na ampel beraad was de conclusie van het Centraal College dat de inschrijving in het register van erkende specialisten voor het specialisme revalidatie niet moet worden gesloten, hetgeen aan het bestuur van de Vereniging werd medegedeeld. War betreft de indertijd door het bestuur van de Vereniging voorgestelde opleidingseisen, welke mede aanleiding waren geweest tot her instellen van de studiecommissie revalidatie, was het Centraal College van mening dat deze niet meer in overeenstemming waren met de stand van zaken. Het College besloot daarom het bestuur te verzoeken de opleidingseisen opnieuw te formuleren en een nieuw voorstel in te dienen. In de ochtendbijeenkomst van de studiedag van 10 november werd her rapport van de Staatscommissie medische beroepuitoefening uitvoerig met de heren G. A. C. Bosch en Mr. W. B. van der Mijn, vertegenwoordigers van de Maatschappij voor Geneeskunst in de Staatscommissie, besproken. Dit gesprek was een voortzetting van de in het jaarverslag 1972 vermelde vertrouwelijke gedachtenwisseling. De bespreking was opnieuw gewijd aan her vraagstuk van beroeps- of titelbescherming, aan het medisch tuchtrecht en aan de registratie. De ondervoorzitter van het Centraal College Prof. Dr. C.L.C. van Nieuwenhuizen heeft, mede namens het College, een voordracht gehouden op het door de Maatschappij voor Geneeskunst georganiseerde symposion d.d. 8 december 1973 over het rapport van de Staatscommissie 3). In twee avondvergaderingen en op de studiedag van 30 juni kwam opnieuw aan de orde her indertijd tot het Centraal College gerichte verzoek van het hoofdbestuur van de Vereniging van Nederlandse Vrouwelijke Artsen de mogelijkheid te scheppen dat in individueel te beoordelen gevallen een uitzondering wordt gemaakt op de eis dat de opleiding tot specialist in volle dagtaak moet plaatsvinden, een vraagstuk dat ook in 1970 en 1971 was besproken. Eind 1971 was aan de besturen van de landelijke wetenschappelijke specialistenverenigingen advies gevraagd over de vraag of voor een vrouwelijke arts met kleine kinderen de mogelijkheid kon worden geopend een specialistische opleiding in gedeeltelijke dagtaak gedurende een bepaalde tijd te volgen. De van de besturen der Verenigingen ontvangen antwoorden, welke nogal verschillend waren, werden in het verslagjaar besproken. Na overleg met de S.R.C. werd besloten aan het hoofdbestuur van de Vereniging van Nederlandse Vrouwelijke Artsen mede te delen dat, onder bepaalde omstandigheden en van geval tot geval te beoordelen, (b.v. door moeders met kleine kinderen) een gedeelte van de opleiding tot specialist in deeltijdse dagtaak karl worden gevolgd, zij het onder bepaalde voorwaarden (ten minste een halve dagtaak, met een evenredige verlenging van de opleiding, in totaal maximaal 12 maanden, en met toestemming van de S.R.C.). In de avondvergaderingen werden behandeld het verzoek tot instelling van een specialisme cardio-pulmonale chirurgie en de ingediende voorstellen inzake de opleidingseisen voor de specialismen cardio-pulmonale chirurgie, gastro-enterologie, orthopaedie, radiodiagnostiek, radiotherapie en radiologie, urologie, oogheelkunde en allergologie. De in 1972 begonnen bespreking van een verzoek en voorstel van de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie tot erkenning van een specialisme cardio-pulmonale chirurgie werd afgerond. Her Centraal College besloot, mede gezien de door her bestuur der Vereniging voorgestelde opleidingseisen, de cardio-pulmonale chirurgie als specialisme te erkennen. Het desbetreffende besluit no werd vastgesteld in de vergadering van 15 januari 19734). De vaststelling van de opleidingseisen voor dit specialisme nam nogal war tijd in beslag. Het voorstel van het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie benevens een door het bestuur der Vereniging ingediend gewijzigd voorstel, kwam in vijf vergaderingen aan de orde en werd tweemaal in kleine kring besproken. In de vergadering van 16 april had een gezamenlijke bespreking met een delegatie van het bestuur der Vereniging plaats, in het bijzonder over de vraag of een studie van de kliniek van hart-, vaat- en longziekten verplicht moest worden gesteld. Tenstotte stelde het Centraal College in zijn vergadering van 21 met 1973 bij besluit no de opleidingseisen voor het specialisme cardio-pulmonale chirurgie vast 5~. Voortgezet werd de in 1972 begonnen behandeling van het door het bestuur van de Vereniging van Nederlandse Maag-darmartsen ingediende voorstel uitgewerkt inzake de opleidingseisen voor het specialisme gastro-enterologie (maag-darmartsen). Aan het bestuur der Vereniging werden schrfftelijk enkele vraagpunten voorgelegd, o.a. over de duur van de opleiding en de aantekening r6ntgenologie, en de correspondentie met her bestuur werd met het voorstel in twee vergaderingen besproken. In de vergadering van 16 april 1973 stelde het Centraal College bij besluit no de opleidingseisen voor het specialisme gastro-enterologie vast 6~. Besloten werd voor dit specialisme de aantekening r6ntgenologie te laten vervallen, waarmede de Vereniging zich had kunnen verenigen. Voorts besloot het Centraal College dat het zich in de (1974) MEDISCH CONTACT

22 komende 5 jaar opnieuw over de opleidingseisen zou gaan beraden, in bet bijzonder met betrekking tot de vraag of moet worden overwogen het specialisme gastro-enterologie terug te brengen tot de inwendige geneeskunde en als een apart onderdeel van dit specialisme op te nemen en voorts over de duur van de opleiding. Aan het bestuur van de Vereniging werd verzocht zijn inzichten en die van de Vereniging dienomtrent binnen niet al te lange tijd aan het Centraal College mede te delen. Nadat in 1971 een voorstel van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging inzake de opleidingseisen voor het specialisme orthopaedie was besproken en de opmerkingen en vragen van her Centraal College aan bet bestuur der Vereniging waren medegedeeld, diende het bestuur begin 1972 een herzien voorstel inzake de opleidingseisen in. Dit voorstel werd in twee vergaderingen behandeld, mede aan de hand van een met het bestuur der Vereniging gevoerde correspondentie over een paar vraagpunten. Het besluit no inzake de opleidingseisen voor het specialisme orthopaedie werd vastgesteld in de vergadering van het Centraal College d.d. 21 mei 19737~. Besloten werd aan het bestuur der Vereniging te verzoeken binnen 5 jaar een voorstel in te dienen inzake het vereiste aantal kinderbedden, welk aantal niet in her besluit was opgenomen. Het bestuur van de Nederlandse vereniging voor radiologie richtte tot het Centraal College her verzoek aan de in 1971 vastgestelde besluiten inzake de specialismen radiodiagnostiek (no ), radiotherapie (no ) en radiologie (no ) de opleidingsinrichtingen-b toe te voegen. Tevens werd voorgesteld dan enkele onvolkomenheden en getallen in deze besluiten te herzien. Aangezien toevoeging van aparte besluiten inzake de opleidingsinrichtingen-b een vrijwel onleesbaar en onoverzichtelijk geheel zouden vormen, waren bij het schrijven van het bestuur der Vereniging de in kleine kring opgestelde ontwerpen voor nieuwe besluiten gevoegd, ter vervanging van de bestaande. Het Centraal College kon zich met het verzoek en voorstel van het bestuur der Vereniging verenigen en besprak de ontwerp-besluiten. In zijn vergadering van 9 juli stelde het de besluiten no , no en no , inzake de opleidingseisen voor de specialismen radiodiagnostiek, radiotherapie en radiologie, vast 8~. Van het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Urologie ontving het Centraal College een schrijven naar aanleiding van de in 1972 met een delegatie van het bestuur gehouden gezamenlijke bespreking. In dit schrijven werd een uiteenzetting gegeven over de achtergrond voor een totale opleidingsduur van 6 jaar, een basisopleiding in de heelkunde van 2 jaar en de structuur en de inrichting van de urologische opleiding met een samenwerking tussen unive~sitaire en niet-universitaire inrichtingen. Besloten werd deze punten te bespreken in een bijeenkomst in kleine kring van vertegenwoordigers van het bestuur der Vereniging, het C entraal College en de S.R.C. Het Centraal College besprak in twee vergaderingen het naar aanleiding van deze bespreking gemaakte voorstel inzake de opleidingseisen voor het specialisme urologie en stelde in zijn vergadering d.d. 17 december 1973 her desbetreffende besluit no vast 9~. Besloten werd de structuur en de duur van de opleiding binnen de eerstkomende 5 jaar opnieuw in studie te nemen. Aan het bestuur van de Vereniging werd gevraagd binnen niet al te lange tijd zijn inzichten en die van de Vereniging over deze aangelegenheid aan het Centraal College te doen toekomen. Bericht werd ontvangen dat de ledenvergadering van het Nederlands oogheelkundig gezelschap zich met het door het bestuur van het Genootschap bij het Centraal College ingediende voorstel inzake de opleidingseisen voor het specialisme oogheelkunde had kunnen verenigen. Het College nam daarop dit voorstel, dat reeds een paar maal aan de orde was geweest, weer in behandeling 1~ In een viertal vergaderingen werd gesproken over het specialisme allergologie (allergische ziekten) en de opleiding daarvoor. In 1972 hadden met een vertegenwoordiging van de Nederlandse Vereniging voor AUergologie in kleine kring besprekingen plaats gehad. In het verslagjaar werd een voorstel inzake de opleidingseisen voor het specialisme bij het Centraal College ingediend, met daarbij gevoegd een memorandum van de hand van de voorzitter der Vereniging. Tijdens de bespreking van dit voorstel kwamen enkele vragen aan de orde: de bestaansreden van het specialisme, de afgrenzing ervan t.o.v, andere specialismen die zich ook met de allergologie bezig houden en de toekomst van het specialisme. Met de voorgestelde verkorting van de opleidingsduur van vijf tot vier jaar kon het Centraal College zich gaarne verenigen. Na een bespreking met een vertegenwoordiging van het bestuur der Vereniging, kwam her Centraal College tot het oordeel dat voldoende duidelijk was aangetoond dater plaats is voor het specialisme allergologie en dat aan het bestaansrecht van dit specialisme niet behoeft te worden getwijfeld. Aan het bestuur der Vereniging werd verzocht de ingediende opleidingseisen kritisch te bekijken en een nieuw voorstel in te dienen. Het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose wendde zich tot het Centraal College inzake de opleiding voor het specialisme longziekten en tuberculose, bestaande uit twee jaar opleiding in de inwendige geneeskunde en drie jaar in de geneeskunde van longziekten en tuberculose. Aan het College werd gevraagd te willen bevorderen dat de opleiding in de inwendige geneeskunde zou worden ingekort teneinde de specifieke opleiding op het terrein van de longartsen te kunnen verlengen, aangezien deze naar de mening van de opleiders te kort was. Na ampel beraad besloot het Centraal College niet aan dit verzoek te moeten voldoen, o.m. niet omdat het een gehele wijziging van het bij zijn besluit no vastgestelde opleidingsschema met zich mee zou brengen, waarvoor een nieuw besluit nodig zou zijn. Behalve bovengenoemde opleidingseisen kwam in de avondvergaderingen een aantal andere onderwerpen, verband houdende met de opleiding, erkenning en registratie van medische specialisten, aan de orde. Van de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen werd ontvangen een schrijven inzake een komend tekort aan opleidingsplaatsen, zulks mede onder verwijzing naar de in 1972 gezonden correspondentie met de minister van onderwijs en wetenschappen inzake een dreigend tekort aan specialisten ll~. (1974) MEDISCH CONTACT

23 In een uitvoerig antwoord aan de staatssecretaris wees her Centraal College o.m. op bet volgende: In de universitaire opleidingsinrichtingen kunnen door een verruiming van het personeelsbeleid en opheffing van de personeelsstop meet assistenten worden geplaatst. Dit zal echter, naar het zich laat aanzien, met het oog op een goede specialistische opleiding niet een belangrijk aantal zijn, gezien de verhouding in de universitaire inrichtingen tussen her aantal assistent-geneeskundigen en het aantal bedden, n.1. 1 assistent per 6 bedden. In de niet-universitaire opleidingsinrichtingen kunnen meer artsen tot specialist worden opgeleid dan thans het geval is, Dit blijkt uit de gegevens van de S.R.C. over het aantal assistenten en bedden per l januari 1972 in deze inrichtingen en is ook op te maken uit het rapport van het N.Z.I. inzake medische specialisten in Nederland. Een absolute voorwaarde voor vergroting van het aantal opleidingsplaatsen in niet-universitaire inrichtingen is echter dat deze inrichtingen met de daarin werkzame opleiders meer financi~le steun ontvangen bij het plaatsen en opleiden van assistenten tot specialist. Bij de opleiders in de niet-universitaire inrichtingen is er zeffs bezorgdheid over de financifile consequenties die voor hen verbonden zijn aan handhaving van de huidige opleidingscapaciteit. Voorts blijkt uit de gegevens van de S.R.C. dat het aantal buitenlandse artsen in opleidingsinrichtingen op 1 januari 1972 fond 12% bedroeg van bet totale aantal assistenten. Deze buitenlandse artsen, die meestal eerst onder beperkende voorwaarden zijn toegelaten tot de uitoefening van geneeskunst en aan wie veelal later de bevoegdheid wordt verleend bier te lande de geneeskunst uit te oefenen, volgen vrijwel zonder uitzondering een specialistische opleiding en nemen daardoor een opleidingsplaats in beslag. Een afschrift van bet antwoord aan de staatssecretaris werd gezonden aan de staatssecretaris van volksgezondheid en milieuhygi~ne en aan bet Interfacultair Overleg Geneeskunde. In het jaarverslag 1972 is vermeld dat het departement van onderwijs en wetenschappen in een aantal gevallen een subsidie zou verlenen ter tegemoetkoming in de kosten van de honorering van een chef de clinique in niet-universitaire opleidingsinrichtingen. In het verslagjaar deelde de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen mede dat deze regeling ook voor 1973 zou gelden, waarbij aan het Centraal College werd verzocht een mededeling terzake in Medisch Contact op te nemen12). ' De voorzitter gaf in de januarivergadering een uiteenzetring van een aantal vraagstukken, waarmede her Centraal College zich zou moeten bezig houden 13). De ondervoorzitter ste/de, in zijn kwaliteit van lid van het permanente comit6 van artsen in de E.E.G., het Centraal College regelmatig op de hoogte van de vorderingen met betrekking tot de vrije circulatie van artsen in de E.E.G.-landen en van de zich daarbij voordoende moeilijkheden en vraagstukken 14). In zijn in de januarivergadering gehouden uiteenzetting sprak de voorzitter ook over de aantekening (van aantekening tot toezegging, specialisatie binnen een specialisrne). Dit vraagstuk werd, mede naar aanleiding van de discussie over de opleidingseisen voor her specialisme gastro-enterologie en aan de hand van een notitie van Prof. Dr. M. C. Colenbrander, lid van het Centraal College, in twee vergaderingen besproken. Tenslotte werd besioten aan de studiecommissie opleidingsduur specialismen, enz. voorzitter Dr. C. L. C. van Nieuwenhuizen, te vragen deze aangelegenheid met voorrang te behandelen. Het vraagstuk of de geriatrie als medisch specialisme zou moeten worden erkend, kwam opnieuw aan de orde. In 1970 had het Centraal College besloten deze aangelegenheid weer in bespreking te nemen wanneer her rapport, uit te brengen door een door de Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstverband en de Algemene Nederlandse Vereniging voor Sociale Geneeskunde ingestelde studiecommissie geriatrie ter bestudering van de geriatrie in al zijn facetten, zou zijn verschenen. Tegen het einde van het verslagjaar deed het centraal bestuur van de L.A.D. het rapport van de studiecommissie geriatrie aan her Centraal College toekomen. Bijgevoegd was de correspondentie met de centrale besturen van de Landelijke Huisartsen Vereniging en de Landelijke Specialisten Vereniging en met de studiecommissie geriatrie. Een vijftal geneesheer-directeuren van verpleeghuizen had zich inmiddels ook tot her Centraal College gewend. Na een bespreking in kleine kring met de geneesheer-directeuren ontving het Centraal College van het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Gerontologie een schrijyen inzake de geriatrie, waarin enkele voorstellen werden gedaan teneinde een oplossing voor de moeilijke kwestie te vinden. Na een uitvoerige discussie kwam her Centraal college niet tot de conclusie dat de geriatrie als medisch specialisme zou moeten worden erkend. Aangezien in de onderscheiden stukken herhaaldelijk wordt gesproken over de sociaal geneeskundige facetten van de geriatrie, besloot het Centraal College deze aangelegenheid aan het College voor Sociale Geneeskunde voor te leggen. Verder werd besloten een vertegenwoordiging van de Nederlandse Vereniging voor Gerontologie en van de Nederlandse Vereniging van Geriaters voor een gezamenlijke bespreking met het Centraal College uit te nodigen. Over het vraagstuk van de nucleaire geneeskunde, dat reeds enkele malen door het Centraal College was besproken, had in ldeine kring een gesprek plaats. Naar aanleiding van dit gesprek besloot het College een studiecommissie, onder voorzitterschap van Dr, C. L. C. van Nieuwenhuizen, in te stellen. Aan de studiecommissie werd verzocht het Centraal College van advies te dienen over de vraag of de kennis van de nucleaire geneeskunde als onderdeel van het opleidingsprogramma voor bepaalde specialismen moet worden ingevoerd en zo ja voor welke specialismen, dan wel of de nucleaire geneeskunde als een apart medisch specialisme moet worden erkend. In het jaarverslag 1972 is vermeld dat de contactcommissie C.C./S.R.C./L.V.A.G. was verzocht zich nogmaals te beraden over een beoordeling door assistent-geneeskundigen van de opleiding en over het daarvoor te gebruiken formulier. Her resultaat van dit beraad was dat de contactcommissie bij het Centraal College een nieuw voorstel met een gewijzigd formulier indiende, zulks ter completering en als (1974) MEDISCH CONTACT

24 tegenhanger van de beoordeling door de opleider van de assistent-geneeskundigen. Het Centraal College, dat her formulier in twee vergaderingen besprak en er enkele wijzigingen in aanbracht, be sloot deze aangelegenheid aan de S.R.C. voor te leggen. Van de S.R.C. werd bericht ontvangen dat zij zich er mede kon verenigen. De S.R.C. deed reglementair aan het Centraal College toekomen een aanvraag tot inschri]ving in her register op grond van de in artikel 1018 van her huishoudelijk reglement der Maatschappij voor Geneeskunst genoemde bijzondere theoretische kennis en praktische bekwaamheid. Het Centraal College besloot, gezien de door de S.R.C. verstrekte gegevens, zich niet tegen inschrijving in het register te verzetten. Met belangstelling werd kennis genomen van het van de S.R.C. ontvangen, zeer instructieve, jaarlijkse overzicht van het bedden- en assistentenbestand op 1 januari De door de S.R.C. verstrekte gegevens waren op de studiedag van 10 november 1973 nogmaals aanleiding tot een uitvoerige discussie over het te verwachten aantal artsen, de beschikbare opleidingsplaatsen tot specialist en de vraag of al degenen die worden opgeleid een plaats als specialist zullen vinden. Een aangelegenheid die overigens ook reeds de voile aandacht van het hoofdbestuur der Maatschappij voor Geneeskunst had, aangezien hetzelfde geldt voor huisartsen en sociaal geneeskundigen. Het hoofdbestuur der Maatschappij voor Geneeskunst verzocht het Centraal College een adviserend lid en een plaatsvervangend adviserend lid aan te wijzen in het College voor Huisartsgeneeskunde. Aangewezen werden Prof. Dr. M. C. Colenbrander als adviserend lid en Dr. W. van Zeben als diens plaatsvervanger. Van de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen werd het verzoek ontvangen een vertegenwoordiger en een plaatsvervanger aan te wijzen in de commissie assistent-geneeskundigen. Deze commissie, in te stellen door de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen en de staatssecretaris van Volksgezondheid en milieuhygi~ne, zal onder voorzitterschap van Prof. Dr. J. F. Rang, moeten bestuderen de rechtspositie van de assistent-geneeskundigen in opleiding tot specialist. Het Centraal College besloot H. van Giffen aan te wijzen als vertegenwoordiger en de secretaris van her College als diens plaatsvervanger. Wat betreft de samenstelling van de commissie vroeg het Centraal College zich overigens af of deze voldoende in overeenstemming was met de in het schrijven van de staatssecretaris aangegeven problematiek, welke vooral en wellicht het sterkst tot uiting komt bij de in niet-academische ziekenhuizen werkzame opleiders van specialisten en assistent-geneeskundigen. De secretaris van bet Centraal College nam, met toestemming van het College zitting in de door de Gezondheidsraad ingestelde Commissie deskundigheidseisen te stellen aan artsen die ioniserende stralen uitzendende toestellen gebruiken. Deze commissie heeft tot opdracht de indertijd met het toenmalige ministerie van sociale zaken en volksgezondheid overeengekomen regeling inzake de krachtens de Kernenergiewet vereiste vergunning voor her gebruik van ioniserende stralen uitzendende toestellen opnieuw te bezien. In de samenstelling van het Centraal College vond in het verslagjaar een aantal wijzigingen plaats. Drie van degenen die vanaf de instelling van het Centraal College in 1961 adviserend lid waren, Dr. A. J. Piekaar, Prof. Dr. J. C. M. Hattinga Verschure en P. A. de Groot, legden hun functie neer. Dr. A. J. Piekaar (ministerie van onderwijs en wetenschappen) werd, wegens zijn benoeming tot directeur-generaal voor het wetenschapsbeleid, opgevolgd door Dr. Mr. Dr. G. J. Leibbrandt, directeur-generaal voor het wetenschappelijk onderwijs 15). Prof. Dr. J. C. M. Hattinga Verschure (Nationale Ziekenhuisraad) werd vervangen door D. J. R. Jellema, arts, Enschede. P. A. de Groot, arts (Nationale Ziekenhuisraad) werd opgevolgd door Dr. J. J. Hirdes, Eindhoven. Op verzoek en tot genoegen van het Centraal College, zegde de heer de Groot toe de vergaderingen als adviseur te blijven bijwonen in zijn functie van directeur van het Nationaal Ziekenhuis-instituut. Prof. Dr. R. H. Cormane, lid namens de medische faculteit van de U. van Amsterdam, werd opgevolgd door Prof. Dr. J. Bethlem. Het hoofdbestuur der Maatschappij benoemde, op voordracht van her centraal bestuur van de Landelijke Specialisten Vereniging, tot lid als opvolger van Prof. Dr. C. B. A. J. Puylaert, H. van Giffen die reeds plaatsvervangend lid was, tot plaatsvervangend lid A. M. Smeets, 's Gravenhage, en in de vacature ontstaan door het overlijden van Dr. J. Hage tot plaatsvervangend lid Dr. P. H. van Setten, Utrecht 16). Prof. Dr. G. A. Lindeboom was in het verslagjaar voorzitter van het Centraal College en Dr. C. L. C. van Nieuwenhuizen, ondervoorzitter. Voor het jaar 1974 werd als voorzitter gekozen Prof. Dr. C. L. C. van Nieuwenhuizen en als ondervoorzitter Prof. Dr. G. A. Lindeboom. Utrecht, 17 september Prof. Dr. C. L. C. van Nieuwenhuizen, voorzitter Prof. Dr. G. A. Lindeboom, ondervoorzitter. Voetnoten 1) Het rapport van de studiecommissie opleidingscommissies is verschenen in (1973) Medisch Contact 28, ) Een korte samenvatting van het door het Nationaal Ziekenhuisinstituut uitgebrachte rapport Medische Specialisten in Nederland is opgenomen in (1973) Medisch Contact, 28, ) Zie ook her jaarverslag 1972 van het Centraal College in (1973) Medisch Contact 28 blz en Het rapport van de Staatscommissie medische beroepsuitoefening is in de verslagen en rapporten 1973 Volksgezondheid verschenen als no 15. Van de hand van Mr. W. B. van der Mijn zijn enkele artikelen naar aanleiding van dit rapport gepubliceerd in (1 973) Medisch Contact 28, 969, 28, 999 en 28, De voordracht van de ondervoorzitter van het Centraal College is opgenomen in (1974)Medisch Contact 29, ) Het besluit no inzake de erkenning voor het specialisme cardio-pulmonale chirurgie is gepubliceerd in (1973) Medisch Contact, 28, 460. (1974) MEDISCH CONTACT

25 5) Her besluit no inzake de opleidingseisen voor het specialisme cardio-pulmonale chirurgie is gepubliceerd in (1973) Medisch Contact, 28, ) Het besluit no inzake het specialisme gastro-enterologie is gepubliceerd in (1973) Medisch Contact, 28, ) Het besluit no inzake het specialisme orthopaedie is gepubliceerd in (1973) Medisch Contact 28, ) De besluiten no , no en no inzake de specialismen radiodiagnostiek, radiotherapie en radiologie zijn gepubliceerd in (1974) Medisch Contact 29, 24. 9) Het besluit no inzake het specialisme urologie is gepubliceerd in (1974) Medisch Contact 29, ) In zijn vergadering d.d. 21 januari 1974 heeft her Centraal College her besluit no inzake het specialisme oogheelkunde vastgesteld. Dit besluit is gepubliceerd in (1974) Medisch Contact 29, ) Zie het jaarverslag 1972 in (1973) Medisch Contact 28, blz e kolom en voor een samenvatting van de correspondentie met de minister (1972) Medisch Contact 39, blz. 1028, en (1973) Medisch Contact, 28, ) De publikatie over subidifiring van een chef de clinique i~ verschenen in (1973) Medisch Contact 28, ) De uiteenzetting van de voorzitter over een aantal vraagstukken is opgenomen in (1974) Medisch Contact, 28, ) In (1973) Medisch Contact 28, 605 is van de hand van Dr. C. L. C. van Nieuwenhuizen een artikel verschenen over de vrije uitwisseling van artsen in E.E.G. landen. 15) In een bijzondere bijeenkomst van het hoofdbestuur der Maatschappij voor Geneeskunst, gehouden op 2 februari 1974, is van Dr. Piekaar afscheid genomen, waarbij hem de zilveren legpenning der Maatschappij is uitgereikt. Een kort verslag van deze bijeenkomst is verschenen in (1974) Medisch Contact 29, 218. Het Centraal College heeft op 20 april 1974 in een informele bijeenkomst met een diner van Dr. Piekaar en andere afgetreden leden afscheid genomen. Een kort berichtje hierover is opgenomen in (1974) Medisch Contact ) In 1974 is de samenstelling van het Centraal College gewijzigd door de volgende mutaties: Prof. Dr. S. A. de Lange, die plaatsvervangend lid was namens de medische faculteit van de Erasmus Universiteit te Rotterdam heeft als lid Prof. Dr. J. Gerbrandy opgevolgd. Tot plaatsvervangend lid namens deze faculteit is benoemd Prof. Dr. J. C. Birkenh/iger. Prof. Dr. K. Breur, plaatsvervangend lid namens de medische faculteit van de U. van Amsterdam, is opgevolgd door Prof. Dr. R. J. A. M. van Dongen. In de vacature ontstaan door het overlijden van Prof. Dr. A. Verjaal, is namens de medische faculteit van de R.U. te Leiden tot plaatsvervangend lid benoemd Prof. Dr. W. Luyendijk. Het hoofdbestuur van de Maatschppij heeft, op voordracht van het Centraal Bestuur der L.S.V. tot plaatsvervangend lid benoemd Dr. B. P. M. Schulte, Tilburg, als opvolger van Dr. J. M. A. van der Drift. Dientengevolge was de samenstelling van her Centraal College op 1 juni 1974 de volgende (tussen haakjes de plaatsvervangers): Prof. Dr. J. Bethlem Amsterdam - Universiteit van Amsterdal~ (Prof. Dr. R. J. A. M. van Dongen, Bilthoven). Em. Bingen, Nijmegen - Maatschappij voor Geneeskunst (J. H. J. M. Pernet, Nijmegen). Prof. Drs. P. W. Boer, Groningen - R.U. Groningen (Prof. Dr. J. W. F. Beks, Groningen). Prof. Dr. M. C. Colenbrander, Leiden - R.U. Leiden (prof. Dr. W. Luyendijk, Leiden). Prof. Dr. J. F. Crul, Nijmegen - K.U. Nijmegen (prof. Dr. W. J. H. Schmidt, Nijmegen). W. B. Gerritsen, Leischendam - Ministerie van volksgezondheid en milieuhygi~ne (Mr. J. de Vries, Leidschendam). H. van Giffen, Zwolle - Maatschappij voor Geneesklmst (Dr. P. H. van Setten, Utrecht). Dr. M. N. van der Heyde, Arnhem - Geneeskunst (Dr. H. A. J. Lernmens, Maastricht). Maatschappij voor Dr. J. J. Hirdes, Eindhoven - Nationale Ziekenhuisraad (Mr. J. W. Filippo, Leiden). D. J. R. Jellema, Enschede - Nationale Ziekenhuisraad (C. F. J. Lampe, IJmuiden-Oost). Prof Dr. A. Kemp, Utrecht - R.U. Utrecht (Prof. Dr. H. Verbiest, Utrecht). Prof. Dr. S. A. de Lange, Rotterdam - Erasmus Universiteit Rotterdam (Prof. Dr. J. C. Birkenhiiger, Rotterdam). Dr. Mr. Dr. G. J. Leibbrandt, 's Gravenhage - Ministerie van onderwijs en wetenschappen (B. T. G. de Jong, 's Gravenhage). Prof. Dr. G. A. Lindeboom, Amsterdam - V.U. Amsterdam (Prof. Dr. R. J. Scholtmeyer, Amsterdam). Prof. Dr. C. L. C. van Nieuwenhuizen, Utrecht - Maatschappij voor Geneeskunst (Dr. J. P. M. Lelkens, Spekholzerheide). Dr. J. Th. Planten, Leeuwarden - Maatschappij voor Geneeskunst (A. M. Smeets, 's Gravenhage). Dr. D. Wolvius, Utrecht - Maatschappij voor Geneeskunst (Dr. H. F. Heins, Rotterdam). Dr. W. van Zeben, 's Gravenhage - Maatschappij voor Geneeskunst (Dr. B. P. M. Schulte, Tilburg). (1974) MEDISCH CONTACT

26 VAN DE S.R.C. Jaarverslag over 1973 Jaarverslag over 1973 van de Specialisten Registratie Commissie Bij het samenstellen van het jaarverslag 1973 en het bestuderen van de grote verscheidenheid in de aan de Specialisten Registratie Commissie voorgelegde vragen, voorstellen en onderwerpen heeft uw secretaris zich afgevraagd hoe het mogelijk is geweest dat in her achter ons liggende jaar zoveel werk is verzet, in acht nemende dat de medewerkers op het Bureau der S.R.C. bij voortduring te kampen hadden met een tekort aan personeel. Het was dan ook helaas onvermijdelijk dat wij op het gebied der administratieve afwerking der stukken zeer achter geraakten, temeer daar er naast de in dit verslag vermelde feiten van velerlei zijden een stroom van verzoeken om informatie op allerlei gebied ons Bureau bereikte, welke verzoeken helaas in veel gevallen niet op korte termijn konden worden beantwoord. Samenstelling van de S.R.C. en de Commissle van Ultvoering In her verslagjaar vonden door het vertrek van oude getrouwe leden reel mutaties plaats. Zoals in her vorige jaarverslag reeds aangekondigd, legden Prof. Dr. G. den Otter en Dr. J. Goedbloed, beiden jarenlang lid van de S.R.C. en de Commissie van Uitvoering, hun functie neer. Dr. H. Rottinghuis, Prof. Dr. J. van der Veen, Dr. L. P. H. van der List alsmede Dr. A. C. de Vet, vertrokken eveneens. Een woord van oprechte dank aan deze collegae is hier vooral aan hen, die als leden van de Commissie van Uitvoering het directe werk der S.R.C. verrichtten, op zijn plaats daar zij zich allen beijverd hebben voor her werk der S.R.C. In hun plaats werden door de verschillende wetenschappeiijke specialisten verenigingen benoemd de collegae: Dr. A. P. Brinkhorst, voor her specialisme Heelkunde, terwijl Dr. J. Th. H. Grond als plaatsvervangend vertegenwoordiger voor dit specialisme werd benoemd; Prof. Dr. J. Janssens voor het specialisme Verioskunde en Gynaecologie en Dr. J. C. Seelen als plaatsvervangend vertegenwoordiger; Dr. K. van Walbeek voor het specialism e Oogheelkunde; plaatsvervangend vertegenwoordiger werd Dr. A. M. Leeman; Prof. Dr. M. F. Michel voor het specialisme Laboratoriumonderzoek, hoofdvak Bacterio- Iogie met als plaatsvervangend vertegenwoordiger Dr. J. Bijlmer; Prof. Dr. W. Luyendijk voor het specialisme Neurochirurgie en plaatsvervangend vertegenwoordiger Dr. R. Braakman; A. J. C. M. Brandenburg voor het specialisme Orthopedie; J. A. G. van IJzerloo werd plaatsvervangen d vertegenwoordiger voor het specialisme Rheumatologie; H. Schrijver volgde Dr. M. Plooij op als plaatsvervangend vertegenwoordiger voor her specialisme Inwendige Geneeskunde. Na de instelling van her nieuwe specialisme Cardio-Pulmonale Chirurgie werd Dr. A. Eygelaar lid van de S.R.C., terwijl Prof. Dr. L. K. M. Lacquet bereid was ais plaatsvervangend vertegenwoordiger voor dit specialisme op te treden. AIs leden van de Commissie van Uitvoering werden in de plaats van Prof. Dr. G. den Otter en Dr. J. Goedbloed aangewezen Dr. A. P. Brinkhorst en Dr. M. J. Woerdeman. Bij afwezigheid van Dr. Brinkhorst zal in diens plaats Dr. E. E. Twiss als lid van de Commissie van Uitvoering optreden. Naast al deze veranderingen mocht de S.R.C. zich verheugen in de toetreding van een drietal adviserende leden, afgevaardigd door de Sectie Opleidingsziekenhuizen van de Geneeskundige Vereniging tot bevordering van her Ziekenhuiswezen, te weten Dr. A. M. van der Reep, Dr. H. Mullink en K. Visser, terwijl door genoemde Sectie als.hun plaatsvervangers werden aangewezen P. H. Coumau, N. K. Cath en Dr. H. van Andel. Met medewerking van het Centraal Bestuur van de Landelijke Specialisten Vereniging stelde Mr. H. J. Overbeek, de directeur van het Bureau der L.S.V., zich als juridisch adviseur van de S.R.C. beschikbaar. Algemene Zaken In de loop van 1973 bezochten 93 collegae het Bureau van de S.R.C. om inlichtingen betreffende hun opleiding en/of problemen daaromtrent te verkrijgen. Op 2 maart vond een gesprek plaats met leden van her Concilium Radiologicum en de radiologen Prof. Dr. H. C. Stamen Dr. J. Kok over de positie van de in Tilburg in opleiding zijnde assistent-geneeskundigen, tengevolge van de benoeming van de opleider Prof. Dr. C. B. A. J. Puylaert tot hoogleraar in Utrecht. Van S.R.C.-zijde waren de voorzitter en secretaris bij deze bespreking aanwezig, waarbij voor de gerezen problemen in onderling overleg een oplossing werd gevonden. De moeilijkheden gerezen tengevoige van een intrekking van de opleidingsbevoegdheid voor her specialisme Heelkunde werden door de Commissie van Uitvoering met de betrokken opleider besproken en tot een oplossing gebracht. Op 10 mei vond, samen met de secretaris van het Centraal College, een bespreking plaats met Prof. Dr. W. H. Brummelkamp inzake een visitatie van de afdeling Plastische en Reconstructieve Chirurgie in het Binnengasthuis te Amsterdam. Eveneens vonden met de secretaris van her Centraal College enkele voorbesprekingen plaats met vertegenwoordigers van de specialismen Cardio-Pulmonale Chirurgie, Keel-, Neus- en Oorheelkunde en Allergologie betreffende de voor deze specialismen aan de opleiders te steuen eisen. (1974) MEDISCH CONTACT

27 Op verzoek van de geneeskundig hoofdinspecteur van de Volksgezondheid Dr. R. Drion had op 23 oktober op bet ministerie van Volksgezondheid een bespreking plaats over bet grote aantal buitenlandse artsen dat in Nederland in opleiding is. Aanwezig waren een vertegenwoordiging van de geneeskundige hoofdinspectie, van het departement van Volksgezondheid en Milieuhygii~ne, van her departement van Onderwijs en Wetenschappen en van de Commissie Buitenlandse Geneeskundigen, de directeur van het Bureau der L.S.V., de secretaris van de S.R.C. en de secretaris van het Centraal College. De geneeskundig hoofdinspecteur deed de toezegging aan dit probleem aandacht te besteden. Op 23 november werd met de Kamer voor de Psychiatrie door uw secretaris een bespreking gevoerd inzake interpretatie van de in her besluit no. I van het Centraal College opgenomen voorschriften ten aanzien van 'de kennisname van het werk van de kinderpsychiatrische voorzieningen in het rayon der opleiding'. Geadviseerd werd tot indiening van een verzoek bij bet Centraal College tot verruiming van deze omschrijving en wel in die zin, dat gedurende de voorgeschreven twee jaar opleiding in de klinische en poliklinische psychiatrie enige tijd kennis van de kinderpsychiatrie kan worden genomen. CommisMe van Uitvoering Deze Commissie vergaderde op 3 mei, 21 augustus, 18 september en 22 november. 3 mei: Besproken werd de opleiding in de Inwendige Geneeskunde van een collega te Arnhem, in aanwezigheid van Dr. D. Wolvius en Dr. E. E. Twiss. Tevens werd in deze vergadering met Prof. F. C. Stam en A. Hustinx gesproken over een opleiding Sociale Psychiatrie bij een sociaal psychiatrische dienst. 21 augustus en 18 september: Uitvoerige besprekingen vonden plaats met het Concilium Orthopaedicum en het Bestuur der Nederlandse Orthopaedische Vereniging inzake het al of niet toekennen van opleidingsbevoegdheid aan een buitenlandse specialist bij diens eventuele benoeming tot hoogleraar in de Orthopedie aan de Universiteit van Amsterdam. Uit de bespreking in de vergadering van 21 augustus resulteerde het verzoek aan een hoogleraar in de Orthopedie en een orthopedisch chirurg, lid van de S.R.C., om in het buitenland een onderzoek in te stellen en aan de S.R.C. hun bevindingen te rapporteren. 22 november: Op deze datum had op verzoek van de S.R.C. een bespreking plaats met de visitatiecommissie voor bet specialisme oogheelkunde en de afgevaardigde voor dit specialisme in de S.R.C. over intrekking van een opleidingsbevoegdheid. De S.R.C. had namelijk in haar plenovergadering ernstige twijfels uitgesproken over de kwaliteit van deze opleiding in verband met de grote hiaten die bij de visitatie waren gebleken en dientengevolge de aangelegenheid verwezen naar de Commissie van Uit-voering. De Commissie van Uitvoering besloot de visitatiecommissie te vragen haar rapport in te trekken en een nieuw onderzoek in te stellen, zulks mede omdat er in de opleidingsinrichtingen reeds maatregelen ter verbetering van de toestand waren genomen. In deze vergadering werd nogmaals gesproken over de reeds in de vergadering van 3 mei aan de orde geweest zijnde opleiding Sociale Psychiatrie bij een sociaal-psychiatrische dienst. Bij deze bespreking was aanwezig het hoofd van de dienst die mededeelde dat uitgebreide veranderingen hadden plaatsgevonden en dat een nieuwe huisvesting was toegezegd. Pienovergaderingen der S.R.C. Deze werden gehouden op 23 februari, 26 mei, 22 september en 7 december. In deze vergaderingen werden besproken de voorstellen, voorgelegd door bet Centraal College, betreffende de opleidingseisen voor de specialismen Gastro-Enterologie, Urologie, Oogheelkunde, Orthopedie, de instelling van bet specialisme Cardio-Pulmonale Chirurgie, alsmede de opleidingseisen voor bet laatstgenoemde specialisme. Tegen de in de opleidingseisen voor het specialisme Gastro-Enterologie opgenomen aantekening R6ntgenologie had de S.R.C. bezwaar, hetgeen aan her Centraal College werd medegedeeld. Her Centraal College heeft dit bezwaar kunnen delen, zodat de aantekening RiSntgenoiogie niet in de opleidingseisen is opgeno- men. In de opteidingseisen voor bet specialisme Cardio-Pulmohale Chirurgie zou de S.R.C. gaarne zien opgenomen een verplichte studie van de kliniek van hart- en Iongziekten, welk idee trouwens ook bij het Centraal College leefde. Na overleg met vertegenwoordigers van de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie is tenslotte in her opleidingsschema opgenomen dat in bet keuzejaar tenminste een halfjaar aan de klinische studie van hart-, vaat- en longziekten moet worden besteed met dien verstande dat hiervoor vrijstelling kan worden verleend. De opleidingseisen voor het specialisme Oogheelkunde gaven geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Wat betreft de opleidingseisen voor bet specialisme Urologie kon de S.R.C. zich ermede verenigen dat de opleiding van 6 jaar zal bestaan uit 3 jaar Heelkunde, gevolgd door 3 jaar Urologie. De voorgeschreven nauwe samenwerking tussen erkende afdelingen Urologie van een universitair en een niet-universitair ziekenhuis achtte de S.R.C. van groot belang. De S.R.C. kon zich eveneens verenigen met een opleidingsduur van 6 jaar voor het specialisme Orthopedie, verdeeld in 2 jaar Heelkunde gevotgd door 4 jam" Orthopedie. Tegen de voorgestelde aanvulling van de opleidingseisen voor de specialismen Radiodiagnostiek, Radiotherapie en Radiologie, inhoudende dat de opleiding ook voor een deel in een opleidir~gsinrichting-b kan worden gevolgd, had de S.R.C. geen bezwaar. C-formulier Over de waarde van het C-formulier werd in 66n der plenovergaderingen een duidelijk standpunt ingenomen, namelijk wanneer een opleider aan het einde van de opleiding niet zeker is van de kennis en kunde van de bij hem in opleiding zijnde assistent-geneeskundige, hij g66n C-formulier mag afgeven. In dat geval zal A 24 van het (1974) MEDISCH CONTACT

28 besluit no van het Centraal College inzake de 'Algemene Eisen' van toepassing moeten worden gebracht. Begeleidingsconunissie Het rapport betreffende het onderwerp 'Begeleidingscommissie' werd ampel besproken en goedgekeurd met dien verstande, dat dit rapport aan de diverse visitatiecommissies zal worden toegezonden met het verzoek her met de desbetreffende opleiders te bespreken en hen te wijzen op de wenselijkheid tot insteiling van een dergelijke Commissie. Andere onderwerpen Het formulier betreffende de beoordeling van de opleiding door de assistent-geneeskundigen ontmoette bij verschillende leden nogal wat weerstand, doch de S.R.C. ging uiteindelijk met her voorgestelde formulier accoord mits titel en onderschrift een andere vorm zouden krijgen. Eveneens kwamen ter discussie de door het Centraal College toegezonden voorstellen inzake part-time opleiding van vrouwelijke assistent-geneeskundigen. Een door de S.R.C. aanbevolen wijziging werd door genoemd College overgenomen. Een groot gedeelte van de plenovergadering van 22 september werd in beslag genomen door her reeds genoemde probleem inzake de tot hoogleraar in de Orthopedie aan de Universiteit van Amsterdam te benoemen buitenlandse specialist. Hierbij waren twee vragen aan de orde, namelijk of de buitenlandse specialist voor het specialisme Orthopedie in her register van erkende specialisten kon worden ingeschreven en of hij, nadat hij in het register was ingeschreven en tot hoogleraar in de Orthopedie zou zijn benoemd, als opleider voor dat specialisme kon worden erkend. Op advies van het Concilium Orthopaedicum besloot de S.R.C., onder toepassing van B. 10 van de voorschriften inzake in her buitenland opgeleide medische specialisten, bedoelde specialist voor het specialisme Orthopedie in te schrijven nadat deze de volledige bevoegdheid in Nederland de geneeskunst uit te oefenen zou hebben verkregen en de taaltest, als bedoeld in B.5 van de voorschriften, met goed gevoig zou hebben afgelegd. Ten aanzien van het tweede punt, erkenning als opleider na inschrijving in her register van erkende specialisten, was de beslissing van de S.R.C. na een uitvoerige discussie afwijzend, gehoord het Bestuur van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging en gezien het rapport dat de beide orthopaeden die in het buitenland een onderzoek hadden ingesteld, hadden uitgebracht. De S.R.C. zag geen reden B.3 van het besluit no van her Centraal College inzake de Algemene Eisen van toepassing te verklaren. Na ampel beraad werd de volgende beslissing genomen: 'de S.R.C. besluit in haar vergadering van 22 september 1973 indien bedoelde buitenlandse specialist, nadat hij in het register voor het specialisme Orthopedie is ingeschreven, aanvraagt om als opleider te worden erkend, op deze aanvraag afwijzend te beslissen.' In de vergadering van 7 december deelde de voorzitter mede, contact te hebben gehad met de voorzitter van het Hoofdbestuur en de secretaris-generaal van de K.N.M.G. over eventuele samenvoeging van de secretariaten van de S.R.C., de S.G.R.C. en de H.R.C. onder leiding van een jurist. Op grond van bet feit dat het secretariaat van de S.R.C. een specifieke instelling is met 26 specialismen, waren de ieden van de S.R.C. van mening dat de voorgesteide samenvoeging van de secretariaten onmogelijk zou kunnen plaatsvinden, temeer daar er toch een specialist nodig zal zijn om de ingewikkelde problematiek betreffende de diverse specialismen die het bureau der S.R.C. te verwerken krijgt, te kunnen behandelen. Rapport Nationaal Ziekenhuis Instituut In deze vergadering werd tevens het rapport van het Nationaal Ziekenhuis Instituut betreffende bet bestand van de medische specialisten in Nederland uitvoerig besproken. Momenteel registreert de S.R.C. ongeveer 400 specialisten per jaar, zodat dit over een periode van + 10 jaar her respectabele aantal van 4000 zal kunnen bedragen. De door het Nationaal Ziekenhuis Instituut berekende behoefte, bestaande uit 1) vervanging en 2) uitbreiding totdat aan de wensen van staven en directies van ziekenhuizen is voldaan, blijkt duidelijk onder deze getallen te liggen, zodat er mogelijk een overschot zal kunnen ontstaan. Zelfs indien het mogelijk zou zijn meer jonge specialisten te plaatsen, onder meer bijvoorbeeld door een verkorting van de arbeidstijd van de werkzame specialisten, dan blijft toch de toekomst zorgelijk, gezien her feit dat er in de komende 10 jaren een golf van artsen, waarvan circa 50% zich zal specialiseren, afstudeert. In dit verband zal het dan ook dringend nodig zijn deze ontwikkeling nauwlettend gade te slaan en het 'behoefte'-element aan specialisten in Nederland grondig te bestuderen. In het rapport assistenten en beddenbestand van 1972 werd aandacht besteed aan de verhouding assistenten werkzaam in Universiteitsklinieken en in A-klinieken ten opzichte van het aantai voor de opleiding beschikbare bedden. De verhouding is in de eerste groep 1:5,8 bedden; in de tweede groep 1 : 20,8 bedden. In de verschillende plenovergaderingen werden 91 visitatie-rapporten besproken. Aan 48 opleiders werd de bevoegdheid voor een nieuwe opleiding verleend en aan 38 opleiders werd verlenging der opleiding verleend. In 66n geval nam de S.R.C. een beslissing inzake een opleiding voor het specialisme Oogheelkunde, welke afweek van het advies der visitatiecommissie. Zoals reglementair is voorgeschreven hoorde de Commissie van Uitvoering de visitatiecommissie. De getallen van het aantal visitaties zijn gemakkelijk neer te schrijven, wetend echter hoeveel werk en tijd hieraan besteed wordt wil uw secretaris toch gaarne namens de S.R.C. de leden der visitatiecommissies van harte dankzeggen voor hun medewerking. Voorts werden nog 9 individuele gevallen behandeld inzake bepaalde wensen van artsen die in het buitenland hun opleiding hadden genoten en zich hier wilden specialiseren en vestigen. Her is nuttig om na het lezen van de genoemde getallen nog (1974) MEDISCH CONTACT

29 eens te wijzen op het rapport van her Nederlands Ziekenhuis Instituut, waarin onder andere wordt vermeld dat van de 263 in Nederland werkende buitenlandse collegae, er nu 180 in het Nederlands Specialisten Register zijn ingeschreven. Beroepszaken Het beroep, ingesteld door een opleider tegen een afwijkende beslissing van de S.R.C. werd door betrokkene, gezien het verweerschrift van de S.R.C., ingetrokken. Verder werd in het verslagjaar geen beroep tegen beslissingen van de S.R.C. ingesteld. Bemiddeling In 8 gevallen werd de bemiddeling van de S.R.C. ingeroepen en een bemiddelingscommissie ingesteld. Het betrof hier: 1 assistent-geneeskundige in opleiding voor het specialisme Dermatologie; 1 assistent-geneeskundige in opleiding voor het specialisme Laboratoriumonderzoek, hoofdvak Bacteriologie; 1 assistent-geneeskundige in opleiding voor het specialisme Cardiologie; 2 assistent-geneeskundigen in opleiding voor het specialisme Psychiatrie; 1 assistent-geneeskundige in opleiding voor het specialisme Zenuw- en Zielsziekten, hoofdvak Psychiatrie; 2 assistent-geneeskundigen in opleiding voor her specialisme Chirurgie. In 7 gevallen werd gebruik gemaakt van de mogelijkheid gedurende een bepaalde periode de opleiding voor hetzelfde specialisme bij een andere erkende opleider voort te zetten. een bespreking plaats met de secretaris van de Commissie, waarbij uw secretaris inzake de lopende en nieuwe aanvragen om subsidie een voorlopig advies gaf. Inmiddels is door het Centraal College een oproep voor een hernieuwde aanvrage om subsidie in Medisch Contact no. 1973/42, bladzijde 1199 geplaatst. Contract Commissie In het verslagjaar werd driemaal vergaderd, waarbij: a) een concept-contract tussen opleiders en assistent-geneeskundigen en b) een concept-arbeidsovereenkomst tussen directies van opleidingsziekenhuizen en assistent-geneeskundigen werden opgesteld. Deze concepten werden aan de inmiddels door de staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, mede namens de staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygi~ne ingestelde Commissie assistent-geneeskundigen ter hand gesteld. Taaltest Door medewerking van diverse leden der S.R.C. werd een 'opstel' inzake een gesprek van de betreffende specialist met de patifint, bedoeld voor de verschillende specialismen, samengesteld en door het taalinstituut 'Berkenhoyen' te de Bilt, verwerkt. De taaltest wordt thans door genoemd instituut afgenomen. In twee van de gevauen in her verslagjaar geschiedde een afwijzing; deze afgewezen kandidaten mochten na 3 maanden een her-'examen' doen. Bij definitieve inschrijving in het Nederlands Specialisten Register werd zowel aan de kandidaat als aan de opleider bet eindresultaat van deze test toegezonden. Commissie van Onderzoek (A. 19 van de Atgemene Eisen te stellen aan de opleiding van specialisten) Deze Commissie heeft onder voorzitterschap van Dr. J. W. Kamerling de zaak van de assistent-geneeskundige in opleiding in de Anaesthesie onderzocht en heeft haar advies tot verlenging van de opleiding voorgelegd aan de plenovergadering der S.R.C., die het advies van de Commissie van Onderzoek overnam. Contactcommissie C.C. - S.R.C. - L.V.A.G. Deze Commissie kwam op 14 mei bijeen waarbij de problemen van de beoordelingsformulieren nogmaals werden besproken, evenals de problemen rondom de opleiding in de Orthopedie te Amsterdam welke door de assistent-geneeskundigen naar voren werden gebracht. Ook werd van gedachten gewisseld over de financi~le vergoeding van nacht- en weekend diensten. Commissie Chef de Clinique Wegens ziekte van de voorzitter van deze Commissie had Psychialrie Door Dr. J. M. J. Tans werd dit jaar een lijst samengesteld van zenuwartsen c.q. neurologen bij wie ingevolge het besluit no van het Centraal College door de assistent-geneeskundige die voor het specialisme Psychiatrie wordt opgeleid, de stage Neurologie geheel of gedeeltelijk kan worden gevolgd onder supervisie van een erkende neurologische opleider. U.E.M.S. Deze Union vergaderde op 6 en 7 april te Londen waaraan de afgevaardigden Dr. H. van Giffen, Dr. D. Wolvius, uw secretaris en Mr. H. J. Overbeek deelnamen, evenals aan de tweede vergadering der Union welke op 2 en 3 november te Versailles werd gehouden. Er zijn grote problemen aan de orde, nu v66r de intrede van Engeland, Ierland en Denemarken in de E.E.G., de oorspronkelijke E.E.G.-landen niet tot een gemeenschappelijk standpunt inzake uitwisseling van specialisten zijn kunnen komen. In een publikatie in Medisch Contact no. 1973/20, bladzijde 605 heeft Prof. Dr. C. L. C. van Nieuwenhuizen een duidelijk overzicht gegeven van de vele te verwachten moeilijkheden. (1974) MEDISCH CONTACT

30 Internes des H6pitaux Door uw secretaris werd deelgenomen aan een 'round table' conferentie welke op verzoek van het Bestuur van deze Vereniging in Avignon werd gehouden. Vertegenwoordigingen Voorzitter en secretaris vertegenwoordigden de S.R.C. op de receptie wegens het 75-jarige bestaan van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging. Drs. A. Hustinx vertegenwoordigde de S.R.C. op de receptie ter ere van het 25-jarig bestaan der Ursula-Kliniek, en de voorzitter vertegenwoordigde de S.R.C. op het feest ter ere van het 100-jarige bestaan van het Ziekenhuis St. Joannes de Deo te 's-gravenhage. Voorts zij vermeld dat H. M. de Koningin uw secretaris benoemde tot Officier in de Orde van Oranje Nassau, welke onderscheiding hem door Z. E. minister Dr. L. B. J. Stuyt persoonlijk werd uitgereikt. Alvorens u nog een indruk te geven van het overige administratieve werk van ons Bureau wordt aan de vaste medewerkers, Mevrouw T. Brunger en de Heer L. H. N. van der Plas, op deze plaats de hartelijke dank gebracht voor hun ijver en inzet. Overzicht werkzaamheden Ingekomen brieven: 2653, uitgegane brieven: Het jaarlijks aan de opleiders gezonden aantal mutatiestaten ter registratie van het beddenbestand, vaste medewerkers en assistent-geneeskundigen, bedroeg meer dan 400. Het uit deze mutatiestaten opgemaakte beddenbestand werd in een rapport in november 1973 aan het Centraal College, aan de S.R.C. en aan de Opleiders aangeboden. Aan de in 749 mutatiestaten genoemde, doch nog niet bij de S.R.C. aangemelde, derhalve niet-geregistreerde assistent-geneeskundigen, werd een inschrijvingsformulier gezonden. Na ontvangst hiervan werd het o.a. daarin voorkomende opleidingsschema reglementair voorgelegd aan de Commissie van Uitvoering, waaraan eventueel toegevoegd de vertegenwoordiger van de desbetreffende Wetenschappelijke Specialisten Verenigingen. Voorts werden op het Bureau 63 stencils verzorgd, benevens de documentaties INTERNATIONALE AUTO-EMBLEMEN zijn voor leden van de Maatschappij GRATIS verkrijgbaar op het Bureau der Maatschappij, Lomanlaan 103, Utrecht (tel , toestel 123). Het Maatschappij-embleem (internafionaal model), vervaardigd van astralon of een embleem van plakplastic zal op aanvraag door bet secretariaat van de K.N.M.G. worden toegezonden, waarbij ervan wordt uitgegaan dat elk K.N.M.G.-lid recht heeft op 66n gratis exemplaar. voor de vergaderingen der Commissie van Uitvoering, voor de Bemiddelingscommissie, voor de Commissie van Onderzoek, voor de Contactcommissie en de plenovergaderingen. Inschrijvingen in het Nederlands Specialisten Register In het verslagjaar werden 401 specialisten in het Register van erkende specialisten ingeschreven. Een gedetailleerd overzicht hiervan treft U aan achter dit verslag. Dr. L. P. H. J. de Vink, secretaris der Specialisten Registratie Commissie AANTAL IN 1973 INGESCHREVEN SPECIALISTEN waarvan buiten- Sl~i~lismen a~tal landers Allergische ziekten Anaesthesie Cardiologie Cardiopulmonale Chirurgie Chirurgie Dermatologie Inwendige Geneeskunde Keel-, Neus- en Oorheelkunde Kindergeneeskunde Laboratoriumonderzoek: hoofdvak Bacteriologie hoofdvak Pathologische Anatomie hoofdvak Klinische Chemie... 1 Longziekten en Tuberculose... 3 Maag-, Darm- en Stofwisselingsziekten... 2 Neurochintrgie... 1 Oogheelkunde Orthopedie... 8 Plastische Chirurgie... 3 Radiodiagnostiek Radiologie Radiotherapie Revalidatie Rheumatologie... 2 Urologie Verloskunde en Gynaecologie Zenuw- en Zielsziekten 'nieuwe stijl' waarvan met aant. Klinische Neurofys... 1 Zenuw- en Zielsziekten: hoofdvak Neurologie... 5 waarvan met aant. Klinische Neurofys... 4 hoofdvak Psychiatrie Neurologie waarvan met aant. Klinische Neurofys... 4 Psychiatrie Totaal (1974) MEDISCH CONTACT

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE 230/2018 ECLI:NL:TGZRZWO:2019:19 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG Beslissing in de zaak onder nummer van: 230/2018 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE Beslissing d.d. 18 januari 2019 naar aanleiding

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201010673/1 A/1. Datum uitspraak: 25 juni 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE C2010.295 CENTRAAL TUCHTCOLLEGE voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer C2010.295 van: , wonende te , appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: R. Melchers,

Nadere informatie

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG 057/2018 ECLI:NL:TGZRZWO:2018:110 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG Beslissing in de zaak onder nummer van: 057/2018 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE Beslissing d.d. 7 juni 2018 naar aanleiding

Nadere informatie

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG 2017/453 ECLI:NL:TGZRAMS:2018:36 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG Beslissing in de zaak onder nummer van: 2017/453 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM Beslissing naar

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VOOR DE OCTROOIGEMACHTIGDEN Postbus 3219, 2280 GE Rijswijk telefoon fax

RAAD VAN TOEZICHT VOOR DE OCTROOIGEMACHTIGDEN Postbus 3219, 2280 GE Rijswijk telefoon fax RAAD VAN TOEZICHT VOOR DE OCTROOIGEMACHTIGDEN Postbus 3219, 2280 GE telefoon 070-3905578 fax 070-3905171 BESCHIKKING A. - B. 1. Bij brief van 13 augustus 1999 heeft de heer A. bij de Raad van Toezicht

Nadere informatie

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 13 maart 2007 binnengekomen klacht van: A, verblijvende te B, k l a g e r,

Nadere informatie

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG GP2013/13 ECLI:NL:TGZRGRO:2014:22 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG Beslissing in de zaak onder nummer van: GP2013/13 Rep.nr. GP2013/13 8 juli 2014 Def. 068 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE

Nadere informatie

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE 006/2009 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE Beslissing in de zaak onder nummer van: 006/2009 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE Beslissing d.d. 23 december 2010 naar aanleiding van de op 21 januari 2009 ingekomen klacht

Nadere informatie

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E C2017.142 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer C2017.142 van: A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg, tegen C., specialist

Nadere informatie

Beslissing d.d. 17 juli 2008 naar aanleiding van de op 17 september 2007 ingekomen klacht van

Beslissing d.d. 17 juli 2008 naar aanleiding van de op 17 september 2007 ingekomen klacht van REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE Beslissing d.d. 17 juli 2008 naar aanleiding van de op 17 september 2007 ingekomen klacht van A, wonende te B, k l a g e r -tegen- C, huisarts te D, gemachtigde: mr. L.

Nadere informatie

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE. Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 7 juni 2011 binnengekomen

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE. Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 7 juni 2011 binnengekomen G2010/51 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE Beslissing in de zaak onder nummer van: G2010/51 Rep.nr. G 2010/51 6 december 2011 Def. 159 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN Het College heeft

Nadere informatie

OORDEEL. Het klachtenformulier is gedateerd 14 april 2009 en bij het secretariaat ingeboekt op 15 april 2009 onder nummer

OORDEEL. Het klachtenformulier is gedateerd 14 april 2009 en bij het secretariaat ingeboekt op 15 april 2009 onder nummer Dossiernummer 32-2009 OORDEEL Verzoeker de heer E. namens mevrouw O. te Almelo. Datum verzoek Het klachtenformulier is gedateerd 14 april 2009 en bij het secretariaat ingeboekt op 15 april 2009 onder nummer

Nadere informatie

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248 Rapport Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248 2 Klacht Verzoekster klaagt erover dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in haar brief aan verzoekster van 25 februari 2000 heeft

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2003.0351 (005.03) ingediend door: hierna te noemen klaagster', tegen: hierna te noemen verzekeraar'. De Raad van Toezicht

Nadere informatie

Verordening op de behandeling van klachten Baanbrekers

Verordening op de behandeling van klachten Baanbrekers Verordening op de behandeling van klachten Baanbrekers 1 Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1 BEGRIPS- EN ALGEMENE BEPALINGEN... 3 HOOFDSTUK 2 BEHANDELING SCHRIFTELIJKE KLACHTEN... 4 HOOFDSTUK 3 KLACHTENREGISTRATIE

Nadere informatie

Uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen.

Uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen. 1408 Uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen. Het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen, hierna te noemen het College, heeft het

Nadere informatie

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE. Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 9 augustus 2012 ingekomen klacht van

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE. Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 9 augustus 2012 ingekomen klacht van G2012/87 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE Beslissing in de zaak onder nummer van: G2012/87 Rep. nr. G2012/87 26 februari 2013 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN Het College heeft het volgende

Nadere informatie

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG 2015-079 ECLI:NL:TGZRSGR:2016:21 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG Beslissing in de zaak onder nummer van: 2015-079 Datum uitspraak: 1 maart 2016 Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

Nadere informatie

Raad van Toezicht NVI, Nederlandse Vereniging van Incasso-ondernemingen Postbus 279 1400 AG BUSSUM T: 035-6994210 F: 035-6945045

Raad van Toezicht NVI, Nederlandse Vereniging van Incasso-ondernemingen Postbus 279 1400 AG BUSSUM T: 035-6994210 F: 035-6945045 Raad van Toezicht NVI, Nederlandse Vereniging van Incasso-ondernemingen Postbus 279 1400 AG BUSSUM T: 035-6994210 F: 035-6945045 Uitspraak van de Raad van Toezicht van de Nederlandse Vereniging van Incassoondernemingen,

Nadere informatie

Raad van Toezicht Haarlem van de Nederlandse Vereniging van Makelaars in onroerende goederen en vastgoeddeskundigen NVM

Raad van Toezicht Haarlem van de Nederlandse Vereniging van Makelaars in onroerende goederen en vastgoeddeskundigen NVM Informatie aan niet-opdrachtgever. Ontbindende voorwaarde. Contractsbepalingen. Zelfstandig oordeel van de Raad van Toezicht t.o.v. arrest van het Gerechtshof. Klaagster heeft een woning gekocht die beklaagde

Nadere informatie

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083 Rapport Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083 2 Klacht Op 11 juli 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Amerongen, met een klacht over een gedraging van de griffie

Nadere informatie

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071 Rapport Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071 2 Klacht Op 18 januari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Groningen, met een klacht over een gedraging van regionale

Nadere informatie

- het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties;

- het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties; RAAD VAN TUCHT VERENIGING VAN REGISTERCONTROLLERS Datum uitspraak: 4 november 2014 Zaaknummer: RvT VRC 2014-02 de heer [klager], wonende te [woonplaats 1] gemachtigde: de heer mr. R.M. Braat K L A G E

Nadere informatie

CR 12/2415 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

CR 12/2415 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM. CR 12/2415 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM. Niet-ontvankelijkheid klager. Al eerder over feiten geoordeeld. Tijdsverloop van acht

Nadere informatie

Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid 2011

Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid 2011 Bijlage: Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid 2011 Artikel 1 Begripsomschrijving Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder: a. bevoegd gezag: het orgaan dat in

Nadere informatie

SAMENVATTING. 104771 - Klacht over medewerking aan AMK-onderzoek; PO

SAMENVATTING. 104771 - Klacht over medewerking aan AMK-onderzoek; PO SAMENVATTING 104771 - Klacht over medewerking aan AMK-onderzoek; PO Een vader klaagt dat de IB'er zonder indicatie en overleg onjuiste informatie heeft verschaft aan het AMK en aan de logopedist en de

Nadere informatie

De heer S., aangesloten makelaar, verbonden aan [naam makelaarskantoor], [adres] beklaagde.

De heer S., aangesloten makelaar, verbonden aan [naam makelaarskantoor], [adres] beklaagde. Taxatie. Onjuiste Taxatiewaarde. Belangenbehartiging opdrachtgever. Ongepast optreden. Klager en zijn (ex-)echtgenote hebben beklaagde in het kader van hun echtscheiding gevraagd hun woning te taxeren.

Nadere informatie

Zaaknummer: 2000/026 en 2000/026.1 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 22 mei 2000 X tegen het college van bestuur van de Universiteit Leiden

Zaaknummer: 2000/026 en 2000/026.1 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 22 mei 2000 X tegen het college van bestuur van de Universiteit Leiden Zaaknummer: 2000/026 en 2000/026.1 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 22 mei 2000 Partijen: X tegen het college van bestuur van de Universiteit Leiden Trefwoorden: Algemeen verbindend voorschrift,

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN Afdeling belastingrecht Locatie Arnhem nummer 13/01077 uitspraakdatum: 20 mei 2014 Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van drs.

Nadere informatie

A, verblijvende te B, bijgestaan door mr. A.R. van Dolder, advocaat te Heerhugowaard,

A, verblijvende te B, bijgestaan door mr. A.R. van Dolder, advocaat te Heerhugowaard, REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE Beslissing van 4 september 2008 naar aanleiding van de op 29 augustus 2006 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven ingekomen en vervolgens naar

Nadere informatie

Klachtencommissie Governance en Beloning MBO

Klachtencommissie Governance en Beloning MBO UITSPRAAK NUMMER 2011-1 Inzake het klaagschrift d.d. 25 oktober 2010 ingediend door. wonende te Arnhem (verder te noemen: klager); tegen de Raad van Toezicht en het College van Bestuur van de Stichting

Nadere informatie

Informatie aan niet-opdrachtgever. Beëindiging huurovereenkomst. Terugbetaling waarborgsom.

Informatie aan niet-opdrachtgever. Beëindiging huurovereenkomst. Terugbetaling waarborgsom. Informatie aan niet-opdrachtgever. Beëindiging huurovereenkomst. Terugbetaling waarborgsom. Klager heeft bij het sluiten van een huurovereenkomst, aan de makelaar van de verhuurder (beklaagde) een waarborgsom

Nadere informatie

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure.

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure. Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure. De koper van een woning (klager) verwijt de verkopend makelaar (beklaagde)

Nadere informatie

ingevolge artikel 14 van de statuten van de vereniging

ingevolge artikel 14 van de statuten van de vereniging REGLEMENT op de tuchtrechtspraak voor de leden van IIA-Nederland ingevolge artikel 14 van de statuten van de vereniging De raad van tucht Artikel 1 1 De raad van tucht is belast met de behandeling van

Nadere informatie

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 oktober 2008 binnengekomen klacht van: A wonende te B klaagster tegen: C verpleegkundige

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2006.0691 (013.06) ingediend door: hierna te noemen klaagster, tegen: hierna te noemen verzekeraar. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

Bijlage 7 Regl. v.orde v.h. College van Beroep voor de Examens

Bijlage 7 Regl. v.orde v.h. College van Beroep voor de Examens Bijlage 7 Reglement van Orde van het College van Beroep voor de Examens Regeling ter uitvoering van het bepaalde in artikel 54 van de Structuurregeling van de Radboud Universiteit Nijmegen. HOOFDSTUK 1.

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 54 d.d. 29 maart 2010 (mr. drs. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. B.F. Keulen, en dr. B.C. de Vries) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie

van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden

van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden U I T S P R A A K 12-17 van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden inzake het beroep van XXX, appellant tegen de Examencommissie van de opleiding Talen en Culturen van Japan,

Nadere informatie

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 21 juli 2006 binnengekomen klacht van: A beiden wonende te B klagers gemachtigde C

Nadere informatie

Zaaknummer : 2013/129

Zaaknummer : 2013/129 Zaaknummer : 2013/129 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 13 november 2013 Partijen : Appellante tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden : Bindend negatief studieadvies, finale geschillenbeslechting,

Nadere informatie

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET KATHOLIEK ONDERWIJS. Advies Klachtnummer 2015 N-3/8 8 april 2015

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET KATHOLIEK ONDERWIJS. Advies Klachtnummer 2015 N-3/8 8 april 2015 LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET KATHOLIEK ONDERWIJS Advies Klachtnummer 2015 N-3/8 8 april 2015 School stelt zich ten opzichte van gescheiden vader partijdig op. Moeder krijgt informatie die de vader

Nadere informatie

DE RAAD VAN TUCHT VOOR REGISTERACCOUNTANTS EN ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN TE 'S-GRAVENHAGE

DE RAAD VAN TUCHT VOOR REGISTERACCOUNTANTS EN ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN TE 'S-GRAVENHAGE 1315/08.10 DE RAAD VAN TUCHT VOOR REGISTERACCOUNTANTS EN ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN TE 'S-GRAVENHAGE heeft de volgende uitspraak gedaan inzake de klacht van: Stichting SOBI, gevestigd te Nieuwersluis,

Nadere informatie

18.125T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 25 februari 2019

18.125T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 25 februari 2019 18.125T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 25 februari 2019 Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd

Nadere informatie

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van ACCOUNTANTSKAMER BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van mr. X, wonende en kantoorhoudende te [plaats1], K L A G E R,

Nadere informatie

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar.

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar. Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar. In het kader van het uit elkaar gaan van klager en zijn partner moet de gemeenschappelijke woning getaxeerd

Nadere informatie

SAMENVATTING ADVIES Klacht over informatieverstrekking en klachtbehandeling; PO

SAMENVATTING ADVIES Klacht over informatieverstrekking en klachtbehandeling; PO SAMENVATTING 105698 - Klacht over informatieverstrekking en klachtbehandeling; PO Een gescheiden vader klaagt erover dat de school hem onvoldoende informeert over zijn kinderen en informatie aan de Raad

Nadere informatie

CR 10/2364 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

CR 10/2364 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM. CR 10/2364 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM. Ontruiming woonruimte. Afvoeren inboedel. Klaagster is eigenaresse van een pand dat

Nadere informatie

12-53 RvT Utrecht RAAD VAN TOEZICHT TE UTRECHT VAN NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS IN ONROERENDE GOEDEREN NVM

12-53 RvT Utrecht RAAD VAN TOEZICHT TE UTRECHT VAN NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS IN ONROERENDE GOEDEREN NVM 12-53 RvT Utrecht RAAD VAN TOEZICHT TE UTRECHT VAN NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS IN ONROERENDE GOEDEREN NVM Gedeeltelijk onvoldoende belangenbehartiging bij verkoop. Geen onderzoek gedaan naar bijzondere

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2003.1733 (052.03) ingediend door: hierna te noemen 'klager', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

MAKELAARDIJ ONROEREND GOED L B.V.

MAKELAARDIJ ONROEREND GOED L B.V. Niet elke onderneming binnen één groep lid NVM. Indruk gewekt NVM-lid te zijn. Vermeende onvoldoende communicatie. Klager huurt van een eigenaar een bedrijfsruimte in welk kader hij te maken heeft met

Nadere informatie

Reglement van het Veterinair Tuchtcollege

Reglement van het Veterinair Tuchtcollege Reglement van het Veterinair Tuchtcollege Dit reglement geldt in aanvulling op het bepaalde in de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 c.q. in aanvulling op de Wet Dieren (nadat de daarin

Nadere informatie

KLACHTEN- EN GESCHILLEN PROCEDURE

KLACHTEN- EN GESCHILLEN PROCEDURE KLACHTEN- EN GESCHILLEN PROCEDURE Inhoudsopgave KLACHTENPROCEDURE... 3 Artikel 1. Klachtenregeling... 3 Artikel 2. Behandeling van de klacht... 3 Artikel 3. Beroep op het bestuur... 3 Artikel 4. Beroep

Nadere informatie

De Raad van Toezicht te Hilversum van de Nederlandse Vereniging van Makelaars in onroerende goederen NVM U I T S P R A A K

De Raad van Toezicht te Hilversum van de Nederlandse Vereniging van Makelaars in onroerende goederen NVM U I T S P R A A K Verkoop na scheiding partners. Vermeend onvoldoende contact met een der opdrachtgevers. Beweerdelijk ten onrechte courtagenota verzonden. Twee partners die uiteengaan geven aan de makelaar opdracht om

Nadere informatie

2006/111 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer 2006/111 van: 1. A., 2. B.

2006/111 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer 2006/111 van: 1. A., 2. B. C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer van: 1. A., 2. B., beiden wonende te C., appellanten, klagers in eerste aanleg, gemachtigden: D. en E.,

Nadere informatie

Klachtenregeling ME/CVS-Stichting Nederland

Klachtenregeling ME/CVS-Stichting Nederland Klachtenregeling ME/CVS-Stichting Nederland De ME/CVS-Stichting Nederland doet haar uiterste best om haar donateurs zo goed mogelijk van dienst te zijn. Toch is het mogelijk dat er zaken fout gaan of niet

Nadere informatie

Vertrouwensbeginsel, terugwerkende kracht Artikelen: WHW art lid 1,3 en 4, Uitvoeringsbesluit WHW art. 2.1 en 2.2 lid 1, Awb art.

Vertrouwensbeginsel, terugwerkende kracht Artikelen: WHW art lid 1,3 en 4, Uitvoeringsbesluit WHW art. 2.1 en 2.2 lid 1, Awb art. Zaaknummer: 1997/209 Rechter(s): mrs. Loeb, Martens, Nijenhof Datum uitspraak: 14 januari 1998 Partijen: X tegen het college van bestuur van de Rijksuniversiteit Trefwoorden: Vertrouwensbeginsel, terugwerkende

Nadere informatie

CENTRALE RAAD VAN BEROEP

CENTRALE RAAD VAN BEROEP CENTRALE RAAD VAN BEROEP KBW 1994/1 U I T S P R A A K in het geding tussen: het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, appellant, en A., wonende te B., gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Onder

Nadere informatie

REGLEMENT KLACHTENREGELING VERSIE D.D. 8 NOVEMBER 2018 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG

REGLEMENT KLACHTENREGELING VERSIE D.D. 8 NOVEMBER 2018 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG REGLEMENT KLACHTENREGELING VERSIE D.D. 8 NOVEMBER 2018 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG KLACHTENPROCEDURE BIJ HET FONDS Artikel 1 Begripsbepaling De begripsomschrijvingen

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. 2000/103 Mo i n d e k l a c h t nr. 012.00 ingediend door: hierna te noemen 'klager', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

Reglement Klachtencommissie Friesland College

Reglement Klachtencommissie Friesland College Reglement Klachtencommissie Friesland College I. definities Aangeklaagde: een ieder die deel uitmaakt van de instelling, zowel personeel als cursist en tegen wie een klacht is ingediend. Bevoegd gezag:

Nadere informatie

Verweerder heeft op 7 november 1995 een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft op 7 november 1995 een verweerschrift ingediend. Zaaknummer: 1995/147 Rechter(s): mrs. Loeb, Martens, dr Brommer Datum uitspraak: 4 maart 1996 Partijen: X tegen het college van bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen Trefwoorden: Fatale datum, bekendmaking

Nadere informatie

Mededelings- en onderzoeksplicht. Erfdienstbaarheid van weg t.b.v. het naburige perceel.

Mededelings- en onderzoeksplicht. Erfdienstbaarheid van weg t.b.v. het naburige perceel. 18-102 Rvt Amsterdam 200 BELANGENBEHARTIGING OPDRACHTGEVER Mededelings- en onderzoeksplicht. Erfdienstbaarheid van weg t.b.v. het naburige perceel. Klagers hebben beklaagde een opdracht tot dienstverlening

Nadere informatie

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 Rapport Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 2 Klacht Op 11 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Y, ingediend door de heer mr. G. Meijers, advocaat

Nadere informatie

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging ECLI:NL:RVS:2017:84 Instantie Raad van State Datum uitspraak 18-01-2017 Datum publicatie 18-01-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201604839/1/A2 Eerste

Nadere informatie

REGELING KLACHTENCOMMISSIE ONGEWENST GEDRAG OMGEVINGSDIENST GRONINGEN

REGELING KLACHTENCOMMISSIE ONGEWENST GEDRAG OMGEVINGSDIENST GRONINGEN REGELING KLACHTENCOMMISSIE ONGEWENST GEDRAG OMGEVINGSDIENST GRONINGEN Kwartiermaker RUD Groningen April 2013 1 Het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Groningen; gelet op de instemming van de BOR

Nadere informatie

Beslissing in de zaak onder nummer C van:

Beslissing in de zaak onder nummer C van: c2013.473 ECLI:NL:TGZCTG:2014:300 CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG Beslissing in de zaak onder nummer van: c2013.473 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing

Nadere informatie

lid van de vereniging : een aspirant-lid, gewoon lid dan wel buitengewoon lid van de vereniging;

lid van de vereniging : een aspirant-lid, gewoon lid dan wel buitengewoon lid van de vereniging; Reglement Tuchtzaken Het Reglement Tuchtzaken is laatstelijk gewijzigd en vastgesteld op 15 juni 2011 door het besluit van de algemene ledenvergadering Algemeen Preliminair Begripsomschrijving Voor de

Nadere informatie

1.2 Belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder [naam 1], heeft een op 1 december 2016 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.2 Belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder [naam 1], heeft een op 1 december 2016 gedateerd verweerschrift ingediend. Uitspraak Commissie van Beroep 2017-024 d.d. 3 juli 2017 (mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, drs. P.H.M. Kuijs AAG en mr. R.J.F. Thiessen, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate,

Nadere informatie

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van: de heer F. H. aangesloten NVM-Makelaar, kantoorhoudende te H, beklaagde.

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van: de heer F. H. aangesloten NVM-Makelaar, kantoorhoudende te H, beklaagde. Onjuiste informatie: garage niet geïsoleerd. Verwijzing naar verkeerd artikel in koopakte en tekening in spiegelbeeld. Klager koopt een woning die bij beklaagde in verkoop was. Hij verwijt de makelaar

Nadere informatie

Reglement klachten- en geschillenprocedure Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Handel in Bouwmaterialen

Reglement klachten- en geschillenprocedure Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Handel in Bouwmaterialen Reglement klachten- en geschillenprocedure Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Handel in Bouwmaterialen november 2007 Inleidende bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen De begripsomschrijvingen zoals

Nadere informatie

Waardebepaling tegen de zin van een van de twee opdrachtgevers gemeld.

Waardebepaling tegen de zin van een van de twee opdrachtgevers gemeld. Waardebepaling tegen de zin van een van de twee opdrachtgevers gemeld. Klaagster en haar partner gaan uit elkaar. In dat kader moet de gezamenlijke woning worden verkocht. Als na geruime tijd geen verkoop

Nadere informatie

De Klachtencommissie heeft op grond van de beschikbare informatie de volgende feiten als vaststaand aangenomen:

De Klachtencommissie heeft op grond van de beschikbare informatie de volgende feiten als vaststaand aangenomen: Klachtencommissie Huisartsenzorg Midden-Nederland Uitspraak Kern: de ongeruste patiënt of ouder die voor de tweede keer in korte tijd of dezelfde dag naar de huisartsenpraktijk belt en het belang van registratie

Nadere informatie

Klacht over informatieverstrekking aan jeugdzorg en ex-partner ongegrond omdat de school zorgvuldig gehandeld heeft.

Klacht over informatieverstrekking aan jeugdzorg en ex-partner ongegrond omdat de school zorgvuldig gehandeld heeft. 108179 - Klacht over informatieverstrekking aan jeugdzorg en ex-partner ongegrond omdat de school zorgvuldig gehandeld heeft. ADVIES inzake de klacht van: [klager] te [woonplaats], ouder van [de leerling],

Nadere informatie

Bij verweerschrift van 4 mei 2016 heeft verweerster, mede onder verwijzing naar correspondentie met klager, gereageerd op de klacht.

Bij verweerschrift van 4 mei 2016 heeft verweerster, mede onder verwijzing naar correspondentie met klager, gereageerd op de klacht. Raad van Toezicht Nederlandse Vereniging van Gecertificeerde Incasso-ondernemingen Postbus 279 1400 AG BUSSUM T: 035-6994210 Uitspraak van de Raad van Toezicht van de Nederlandse Vereniging van Gecertificeerde

Nadere informatie

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG G2017/124 ECLI:NL:TGZRGRO:2018:9 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG Beslissing in de zaak onder nummer van: G2017/124 Rep.nr. G2017/124 13 maart 2018 Def. 032 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE

Nadere informatie

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep van de heer B. te Y..

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep van de heer B. te Y.. No. CvB 2013/10 HET COLLEGE VAN BEROEP van het Nederlands Instituut van Psychologen heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep

Nadere informatie

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201108441/1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2016:2097

ECLI:NL:CRVB:2016:2097 ECLI:NL:CRVB:2016:2097 Instantie Datum uitspraak 03-06-2016 Datum publicatie 08-06-2016 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 14-5893 WIA Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN Rep.nr. G2008/29 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 24 april 2008 binnengekomen klacht van: MEVROUW A, wonende te

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2003.5890 (155.03) ingediend door: hierna te noemen 'klager, hierna te noemen de tussenpersoon. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633 ECLI:NL:CBB:2002:AE1633 Instantie Datum uitspraak 09-04-2002 Datum publicatie 17-04-2002 Zaaknummer AWB 00/25 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie College van Beroep voor het bedrijfsleven

Nadere informatie

Informatie niet-opdrachtgever. Mededelings- en onderzoeksplicht. Perceelsoppervlakte.

Informatie niet-opdrachtgever. Mededelings- en onderzoeksplicht. Perceelsoppervlakte. Informatie niet-opdrachtgever. Mededelings- en onderzoeksplicht. Perceelsoppervlakte. De koper van een woning (klager) verwijt de makelaar van de verkoper (beklaagde) dat hij bij de berekening van de woonoppervlakte

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201 202059/1 /V4. Datum uitspraak: 17 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het

Nadere informatie

Klachtenregeling Alopecia Vereniging

Klachtenregeling Alopecia Vereniging Klachtenregeling Alopecia Vereniging De Alopecia Vereniging doet haar uiterste best om haar leden zo goed mogelijk van dienst te zijn. Toch is het mogelijk dat er zaken fout gaan of niet zoals afgesproken.

Nadere informatie

DE COMMISSIE GEDRAGSCODE BOUWEND NEDERLAND

DE COMMISSIE GEDRAGSCODE BOUWEND NEDERLAND 60004 DE COMMISSIE GEDRAGSCODE BOUWEND NEDERLAND heeft het volgende overwogen en beslist omtrent het op 21 februari 2013 binnengekomen verzoek van de besloten vennootschap SCHIJF BOUW B.V., gevestigd te

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. 1. Procedure Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2011-359 d.d. 28 december 2011 (mevrouw mr. E.M. Dil-Stork, voorzitter, mevrouw mr. P.M. Arnoldus-Smit en mr. J.W.H. Offerhaus, leden, en mr.

Nadere informatie

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162 Rapport Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162 2 Klacht Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht op 6 mei 2006 hebben gereageerd op zijn verzoek om

Nadere informatie

Begripsbepalingen: Artikel 1 Tuchtreglement Artikel 2 Tuchtrechtspraak Artikel 3 Bevoegdheid Artikel 4 Strafbaarheid...

Begripsbepalingen: Artikel 1 Tuchtreglement Artikel 2 Tuchtrechtspraak Artikel 3 Bevoegdheid Artikel 4 Strafbaarheid... TUCHTREGLEMENT VAN DE ATLETIEK- EN RECREATIESPORTVERENIGING THOR Vastgesteld door de Algemene Ledenvergadering op 22 november 2010 Inhoud Begripsbepalingen:... 2 Artikel 1 Tuchtreglement... 2 Artikel 2

Nadere informatie

ADVIES. mevrouw A te B, ouder van C, voormalig leerling van obs D te B, klaagster

ADVIES. mevrouw A te B, ouder van C, voormalig leerling van obs D te B, klaagster 107827 - klacht over onprofessioneel handelen leerkracht. ADVIES inzake de klacht van: mevrouw A te B, ouder van C, voormalig leerling van obs D te B, klaagster tegen - mevrouw E, leerkracht groep 7/8

Nadere informatie

Coöperatieve Rabobank Rotterdam U.A., gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Coöperatieve Rabobank Rotterdam U.A., gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-239 d.d. 13 juni 2014. (Prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. L.T.A. van Eck, secretaris) Samenvatting Aangeslotene heeft een met

Nadere informatie

SAMENVATTING Klacht over onzorgvuldig handelen directie en MR bij invoering continue rooster; PO

SAMENVATTING Klacht over onzorgvuldig handelen directie en MR bij invoering continue rooster; PO SAMENVATTING 104849 - Klacht over onzorgvuldig handelen directie en MR bij invoering continue rooster; PO Een aantal ouders klaagt erover dat de directeur onzorgvuldig heeft gehandeld door aan de MR een

Nadere informatie

Reglement Klachtencommissie Huidpatiënten Nederland

Reglement Klachtencommissie Huidpatiënten Nederland Reglement Klachtencommissie Huidpatiënten Nederland Huidpatiënten Nederland doet haar uiterste best om haar leden zo goed mogelijk van dienst te zijn. Toch is het mogelijk dat er zaken fout gaan of niet

Nadere informatie

16.053Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.053Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ 16.053Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd

Nadere informatie

Rapport. Datum: 13 april 1999 Rapportnummer: 1999/157

Rapport. Datum: 13 april 1999 Rapportnummer: 1999/157 Rapport Datum: 13 april 1999 Rapportnummer: 1999/157 2 Klacht Op 10 november 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A. te Uden, ingediend door de heer mr. K.E. Leoni, advocaat

Nadere informatie

U I T S P R A A K en

U I T S P R A A K en U I T S P R A A K 0 9-0 3 3 en 0 9-0 4 1 van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden inzake de beroepen van de heer XXX te Breda, appellant tegen de Centrale Examencommissie Geneeskunde,

Nadere informatie

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder. Zaaknummer : 2013/068 Rechter(s) : mrs. Nijenhof, Olivier, Borman Datum uitspraak : 6 november 2013 Partijen : Appellante tegen CBE Hogeschool Utrecht Trefwoorden : Beleidsvrijheid, in stand laten rechtsgevolgen,

Nadere informatie

Beheerovereenkomst. Extra betaalde werkzaamheden vanouds verricht. De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

Beheerovereenkomst. Extra betaalde werkzaamheden vanouds verricht. De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van: Beheerovereenkomst. Extra betaalde werkzaamheden vanouds verricht. Klager is sinds enige jaren eigenaar van een tweetal panden die voorheen eigendom van klagers vader waren. Beklaagde voert al sinds jaar

Nadere informatie

REGLEMENT LANDELIJK ORGAAN WETENSCHAPPELIJKE INTEGRITEIT 2018

REGLEMENT LANDELIJK ORGAAN WETENSCHAPPELIJKE INTEGRITEIT 2018 REGLEMENT LANDELIJK ORGAAN WETENSCHAPPELIJKE INTEGRITEIT 2018 Preambule Het Reglement Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit 2018 (verder: Reglement LOWI) is vastgesteld op 20 maart 2018 door de

Nadere informatie