ŠkodaOctavia INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ŠkodaOctavia INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER"

Transcriptie

1 ŠkodaOctavia INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER

2 Inleiding U hebt gekozen voor een Škoda - wij danken u hartelijk voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een auto met ultramoderne techniek en talrijke opties, waarvan u vast en zeker bij dagelijks gebruik maximaal plezier zult beleven. Met het oog hierop adviseren wij u dan ook, dit instructieboekje aandachtig door te lezen, zodat u uw auto snel en grondig leert kennen. Mocht u verdere vragen met betrekking tot uw auto of eventuele problemen hebben, verzoeken wij u contact op te nemen met een Škoda-dealer/vakgarage of de importeur. Daar zijn vragen, opmerkingen en kritiek altijd welkom. Afwijkende nationale wettelijke regelingen hebben voorrang op de informatie gegeven in deze handleiding. Wij wensen u veel plezier met uw Škoda en altijd een goede reis. Uw Škoda Auto

3 2 Inleiding Wagendocumentatie In de meegeleverde documentatie van uw auto vindt u naast dit instructieboekje ook een serviceplan en aanwijzingen voor hulp onderweg. Bovendien kunnen al naargelang het model en de uitvoering verschillende gebruiksaanwijzingen en extra aanwijzingen aanwezig zijn (bijv. radioinstructieboekje). Als u één van bovengenoemde documenten mist, verzoeken wij u direct contact op te nemen met een Škoda-dealer, waar men u graag zal helpen. Er moet rekening mee worden gehouden dat de gegevens op het kenteken steeds voorrang hebben op de gegevens in dit instructieboekje. Gebruiksaanwijzing Dit instructieboekje beschrijft de huidige omvang van de uitrusting. Enkele van de hier genoemde uitrustingen worden later geïntroduceerd of zijn alleen bedoeld voor bepaalde exportlanden. De afbeeldingen kunnen in enkele onbelangrijke details afwijken van uw auto; de afbeeldingen moeten echter alleen maar worden gezien als algemene informatie. Naast de informatie met betrekking tot de bediening staan in het instructieboekje ook belangrijke gebruiks- en onderhoudstips ten behoeve van uw veiligheid alsmede voor het behouden van de inruilwaarde van uw auto. Hier staan belangrijke tips en helpinformatie in. Bovendien staat hierin hoe u met uw auto veilig, economisch en milieuvriendelijk kunt rijden. Het serviceplan bevat: gegevens van de auto, onderhoudsintervallen, overzicht van de onderhoudswerkzaamheden, bewijs van uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden, Bevestiging van de mobiliteitsgarantie (geldt alleen in bepaalde landen) belangrijke aanwijzingen met betrekking tot de garantie. De bevestigingen van de uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden zijn een van de voorwaarden voor een eventuele garantieaanspraak. Geef het serviceplan dan ook altijd af als u uw auto bij een erkende Škodadealer afgeeft. Als het serviceplan is zoekgeraakt of op is, neem dan contact op met de erkende Škoda-dealer waar u de auto regelmatig voor onderhoud aanbiedt. Hier ontvangt u dan een duplicaat waarin de tot nu toe uitgevoerde onderhoudsbeurten worden bevestigd. Hulp onderweg Hierin staan de belangrijkste telefoonnummers in bepaalde landen en de adressen en telefoonnummers van de Škoda-importeurs. Let, met het oog op de veiligheid, ook beslist op de informatie met betrekking tot accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen bladzijde 215. Maar ook de andere hoofdstukken van dit instructieboekje zijn belangrijk, want een vakkundige behandeling van de auto draagt - naast regelmatig onderhoud - bij aan het behouden van een goede inruilwaarde en is bovendien in de meeste gevallen één van de voorwaarden voor het recht op een garantieaanspraak.

4 Inhoudsopgave 3 Inhoudsopgave Structuur van dit instructieboekje (toelichtingen) Bediening Cockpit Overzicht De beknopte informatie Basisfuncties en belangrijke aanwijzingen Instrumenten en controlelampjes Overzicht instrumentenpaneel Toerenteller Snelheidsmeter Koelvloeistoftemperatuurmeter Brandstofmeter Kilometertotaalteller Service-interval-indicatie Digitale klok Schakeladvies voor verandering van versnelling* Multi-functie-indicatie (boordcomputer)* Informatiedisplay* Auto-Check-Control* Controlelampjes Ontgrendelen en vergrendelen Sleutel Batterij van de radiografische afstandsbediening vervangen Elektronische Wegrijbeveiliging (wegrijblokkering) Kinderslot Centrale vergrendeling Afstandsbediening* Synchronisati van de afstandsbediening Alarmsysteem* Elektrische ruitbediening* Elektrisch schuif-/kanteldak* Verlichting en zicht Verlichting Binnenverlichting: Zicht Ruitenwisser- en ruitensproeier Buitenspiegel Stoelen en opbergen Stoelen vooraan Elektrische voorstoelen instellen* Hoofdsteunen Middelste hoofdsteun achter Achterbank Pedalen Bagageruimte Scheidingsnet* (Combi) Imperiaal* Blikjeshouder Bonhouder Asbak* Sigarettenaansteker*, stopcontacten Opbergvakken (dashboardkastjes) Overzicht dashboardkastje aan de voorpassagierszijde.... Koeling dashboardkastje voorpassagierszijde*.. Opbergvak aan de bestuurderszijde Opbergvak op het dashboard* opbergvak in middenconsole, voor* Opbergnet in middenconsole, voor* Brillenkoker* Opbergvak in de voorportieren Opbergvak onder voorpassagiersstoel* Armleuningen van de voorstoelen met opbergvak* Armleuning van achterzittingen met opbergvak* opbergvak in middenconsole, achter* Rugleuning achterbank met luik voor ski's*..... Uitneembare doorlaadzak* Zijvak* Opbergvak achter de achterzittingen* (Combi).. Kledinghaakje* Verwarming en airconditioning Luchtuitstroomroosters Verwarming Climatic* (halfautomatische airconditioning)... Climatronic* (automatische airco) Extra verwarming (interieurvoorverwarming en interieurvoorventilatie)* Wegrijden en rijden Stuurwielstanden instellen Contactslot Motor starten Motor afzetten Schakelen (schakelbak) Handrem Parkeerhulp achter* Parkeerhulp voor en achter* Snelheidsregelsysteem (SRS)* Automatische versnellingsbak Automatische versnellingsbak* Communiceren Multifunctioneel stuurwiel* Mobiele telefoons en mobilofoons Universele telefoonvoorbereiding GSM II* Gesproken bediening Universele telefoonvoorbereiding GSM III*..... Taalbediening Verbinding met het internet Muziekweergave via Bluetooth Multimedia Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

5 4 Inhoudsopgave Veiligheid Passieve veiligheid Basisprincipes Juiste zitpositie Veiligheidsgordels Waarom veiligheidsgordels? Het natuurkundige principe van een frontale aanrijding Belangrijke veiligheidsinstructies bij de omgang met veiligheidsgordels Hoe worden veiligheidsgordel goed gedragen?. Airbagsysteem Beschrijving van het airbagsysteem Voorairbags Zijairbags* Hoofdairbags* Airbag uitschakelen Veilig vervoer van kinderen Wat u moet weten als u kinderen vervoert!..... Kinderzitje Bevestiging kinderzitje met ISOFIX -systeem.... Bevestiging kinderzitje met het Top Tether -systeem en voor het rijden... Intelligente techniek Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)* Remmen Rembekrachtiger Antiblokkeersysteem (ABS) Remassistent* Assistenten voor rijden op hellende wegen*.... Elektromechanische stuurbekrachtiging Controle bandenspanning* Roetfilter* (dieselmotor) Rijden en milieu De eerste kilometer en daarna Katalysator Economisch en milieubewust rijden Milieu-aspecten Rijden in het buitenland Voorkomen van schade aan de auto Rijden door water op straten Rijden met aanhangwagen Gebruik aanhangwagen Gebruikvoorschriften Verzorging en reiniging van de auto Algemeen Verzorging buitenzijde auto Verzorging binnenzijde auto Brandstof Benzine Biobrandstof Ethanol E85* Diesel Tanken Controleren en navullen Motorruimte Motorolie Koelsysteem Remvloeistof Accu Ruitensproeiersysteem Wielen en banden Wielen Accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen Accessoires en onderdelen Technische wijzigingen Auto's van de categorie N Raad en daad Raad en daad Verbanddoos* en Gevarendriehoek* (Octavia).. Verbanddoos* en gevarendriehoek* (combi)... Brandblusser* Boordgereedschap Bandenreparatieset* Reservewiel* Wiel verwisselen Starthulp Weg- en aanslepen Zekeringen en gloeilampen Elektrische zekeringen Gloeilampen Technische gegevens Technische gegevens Algemene aanwijzingen Gebruikte afkortingen Rijprestaties Gewichten Identificatiegegevens Brandstofverbruik volgens ECE-voorschriften en EUrichtlijnen Afmetingen Motoroliespecificaties ,2 l/77 kw TSI - EU ,4 l/59 kw - EU ,4 l/90 kw TSI - EU ,6 l/75 kw - EU4, EU ,8 l/118 kw TSI - EU5, EU2 DDK (1,8 l/112 kw TSI - EU5) ,0 l/147 kw TSI - EU5, EU2 DDK ,6 l/77 kw TDI CR - EU ,9 l/77 kw TDI PD - EU4, EU ,0 l/103 kw TDI CR - EU4, EU ,0 l/125 kw TDI CR - EU

6 Inhoudsopgave 5 Trefwoordenlijst Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

7 6 Structuur van dit instructieboekje (toelichtingen) Structuur van dit instructieboekje (toelichtingen) Dit instructieboekje is systematisch opgebouwd om het vinden en opnemen van de benodigde informatie te vergemakkelijken. Hoofdstuk, inhoudsopgave en trefwoordenregister De tekst van dit instructieboekje is in relatief korte paragrafen ingedeeld, die in overzichtelijke hoofdstukken zijn samengevoegd. Het actuele hoofdstuk staat rechtsonder op de pagina geaccentueerd. De aan de hand van de hoofdstukken ingedeelde inhoudsopgave en het uitgebreide trefwoordenregister achter in het instructieboekje helpen u de gewenste informatie snel te vinden. Hoofdstukken De meeste alinea's gelden voor alle auto's. Omdat de uitvoeringsvarianten echter zeer veelvuldig kunnen zijn, is het niet te voorkomen, dat ondanks de indeling in alinea's soms ook uitvoeringen worden genoemd waar uw auto niet mee is uitgerust. Samenvatting en uitleg Elke alinea is voorzien van een kop. Er volgt beknopte informatie (in groot cursief schrift) waarover het in deze alinea gaat. De afbeelding wordt meestal gevolgd door een uitleg (in relatief groot schrift) die in klare taal uitlegt hoe u te werk moet gaan. Uit te voeren handelingen worden aangegeven met een koppelteken. Richtingaanwijzingen Alle richtingaanwijzingen zoals links, rechts, voor, achter zijn gebaseerd op de rijrichting van de auto. Het hoofdstuk gaat op de volgende bladzijde verder. en Alle vier de typen aanwijzingen die in de tekst worden gebruikt staan altijd aan het einde van het betreffende hoofdstuk vermeld. De belangrijkste aanwijzingen worden aangeduid met de kop ATTENTIE. Deze ATTENTIE-aanwijzingen attenderen op een ernstige kans op ongevallen of letsel. In de tekst vindt u vaak een dubbele pijl die wordt gevolgd door een klein attentiesymbool. Dit symbool attendeert op een ATTENTIE-aanwijzing aan het einde van de alinea die beslist moet worden opgevolgd. Voorzichtig! Een voorzichtig-aanwijzing attendeert op mogelijke defecten aan uw auto (bijv. defecte versnellingsbak), of attendeert op de kans op een ongeval. Milieu Een milieu-aanwijzing attendeert op de milieubescherming. Hier vindt u bijv. adviezen voor een lager brandstofverbruik. Een normale aanwijzing attendeert op algemene en belangrijke informatie. Symboolverklaring De zo gekenmerkte onderdelen behoren seriematig alleen bij bepaalde modellen of zijn alleen bij bepaalde modellen als extra leverbaar. Eind van een hoofdstuk.

8 7 Bediening Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

9 8 Cockpit Afb. 1 Een aantal op de foto weergegeven uitrustingen gelden alleen maar voor bepaalde type-uitvoeringen of zijn als optie leverbaar.

10 Cockpit 9 Cockpit Overzicht Door dit overzicht zult u snel vertrouwd raken met de meters/controlelampjes en de bedieningselementen. A1 elektrische ruitbediening* A2 Elektrische buitenspiegelverstelling* A3 Luchtuitstroomroosters A4 Hendel voor multifunctieschakelaar: knipperlicht, groot licht en parkeerlicht, grootlichtsignaal snelheidsregelsysteem* A5 Stuurwiel: met claxon A6 A7 A8 met bestuurdersairbag met bedieningstoetsen voor radio, navigatie en telefoon* Instrumentenpaneel: Instrumenten en controlelampjes Hendel voor multifunctieschakelaar: Multi-functie-indicatie* Ruitenwissers en -sproeiers Draaiknop voor verwarming bestuurdersstoel* A9 Luchtuitstroomroosters A10 Schakelaar voor alarmlichten A11 Opbergvak op het dashboard* A12 Afhankelijk van de uitrusting: Radio* Navigatie* A13 A14 A15 A16 Draaiknop voor verwarming voorpassagiersstoel* Opbergvak aan de voorpassagierszijde Schakelaar voor airbag voorpassagier* (in opbergvakje voorpassagier) Airbag voorpassagier* A17 Zekeringenkast (aan zijde van dashboard) A18 Lichtschakelaar A19 Draaiknop voor dashboardverlichting en draaiknop voor lichtbundelhoogteverstelling , 56 A20 Ontgrendelingshendel voor motorkap A21 Opbergvak aan de bestuurderszijde A22 Hendel voor stuurwielverstelling A23 A24 Contactslot Afhankelijk van de uitrusting: Bediening voor verwarming Bediening voor Climatic* Bediening voor Climatronic* A25 ASR-schakelaar A26 A27 Parkeerhulp voor en achter* Afhankelijk van de uitrusting: 113 versnellingshendel (schakelbak) keuzehendel (automatische versnellingsbak*) A28 Bandenspanningscontrolesysteem* A29 Afhankelijk van de uitrusting: Asbak, voor - hoge middenconsole* Opbergvak* A30 Controlelampje voor uitschakeling airbag voorpassagier* Bij auto's die af fabriek met een radio, of navigatiesysteem zijn uitgerust, is een aparte handleiding voor de bediening van deze apparaten bijgevoegd. Bij auto's met stuur rechts wijkt de plaatsing van de bedieningselementen voor een deel af van de in bladzijde 8, afb. 1 weergegeven plaatsing. De symbolen komen echter overeen met die op de bedieningselementen van auto's met stuur links. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

11 10 De beknopte informatie De beknopte informatie Basisfuncties en belangrijke aanwijzingen Stuurwielstand instellen Inleiding Het hoofdstuk 'De beknopte informatie' dient alleen voor een snelle kennismaking met de belangrijkste bedieningselementen van de auto. Alle aanwijzingen in de volgende hoofdstukken van de handleiding moeten beslist in acht genomen worden. Auto ont- en vergrendelen Afb. 3 Verstelbaar stuurwiel: Hendel aan de stuurkolom / de juiste afstand van de bestuurder tegenover het stuurwiel Afb. 2 Radiografische afstandsbediening A1 Auto ontgrendelen A2 Kofferklep ontgrendelen A3 Auto vergrendelen A4 Sleutel uitklappen/inklappen Zie voor verdere aanwijzingen bladzijde 44, Wagen ont- en vergrendelen. De stand van het stuurwiel is in hoogte en lengterichting instelbaar. Klap de hendel onder de stuurkolom naar beneden afb. 3 - links. Plaats het stuurwiel in de gewenste stand (hoogte en hoek). Druk de hendel naar boven tot aan het etiket. Zie voor verdere aanwijzingen bladzijde 108, Stuurwielstanden instellen. Stel het stuurwiel zo af dat de afstand tussen het stuurwiel en het borstbeen minstens 25 cm bedraagt afb. 3 - rechts. Als deze minimale afstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar! Het stuurwiel mag nooit tijdens de rit worden versteld! Om veiligheidsredenen moet de hendel altijd vast naar boven zijn gedrukt zodat de stand van het stuurwiel onder het rijden niet onbedoeld kan wijzigen - kans op ongevallen!

12 De beknopte informatie 11 Hoogteverstelling veiligheidsgordels A1 Stoel in lengterichting instellen A2 Zittinghoogte instellen* A3 Hoek van de rugleuning instellen A4 Lendensteun instellen* Zie voor verdere aanwijzingen bladzijde 67, Voorstoelen instellen. Afb. 4 Voorstoel: Hoogteverstelling veiligheidsgordels Schuif de doorvoerplaat in de gewenste richting naar boven of naar beneden afb. 4. Controleer na de instelling door met een ruk aan de gordel te trekken of de doorvoerplaat correct is geborgd. Stel de bestuurdersstoel alleen bij stilstaande auto in - kans op ongevallen! Elektrische verstelling buitenspiegel* Zie voor verdere aanwijzingen bladzijde 147, Gordelhoogte-instelling. Stel de hoogte van de gordel zo in, dat de schoudergordel ongeveer over het midden van de schouder - maar in geen geval langs de hals - loopt! Afb. 6 Binnenzijde portier: Draaiknop Voorstoel instellen Afb. 5 Bedieningspaneel op stoel Buitenspiegelverwarming Buitenspiegel links en rechts gelijktijdig instellen Buitenspiegel rechts instellen Bediening uitschakelen Beide buitenspiegels inklappen* Zie voor verdere aanwijzingen bladzijde 65, Buitenspiegel. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

13 12 De beknopte informatie Verlichting in- en uitschakelen Knipperlicht- en grootlichtschakelaar Afb. 7 Dashboard: Lichtschakelaar: Afb. 8 De knipperlicht- en grootlichtschakelaar Automatische regeling rijverlichting* Alle verlichting uitschakelen/dagrijverlichting* Stadslicht inschakelen Dimlicht en groot licht inschakelen Mistlichten* Mistachterlicht A Knipperlicht rechts AB Knipperlicht links AC Omschakelen tussen dim- en groot licht AD Lichtsignaal Zie voor verdere aanwijzingen bladzijde 57, De richtingaanwijzer- en grootlichtschakelaar. Ruitenwisserschakelaar Zie voor verdere aanwijzingen bladzijde 51, Verlichting in- en uitschakelen. Afb. 9 Ruitenwisserschakelaar A Intervalschakelaar, gevoeligheid instellen regensensor* A0 Wissen uitgeschakeld A1 Interval-wissen

14 De beknopte informatie 13 A2 A3 A4 A5 Langzaam wissen Snel wissen Eénmaal wissen Wis-/wasautomaat Tanken Achterruitwisser* A6 Interval wissen - iedere 6 seconden A7 Wis-/wasautomaat Zie voor verdere aanwijzingen bladzijde 61, Ruitenwisser. Elektrische ruitbediening* Afb. 10 Schakelaars in bestuurdersportier A schakelaar voor de elektrisch bediende ruit in het bestuurdersportier AB schakelaar voor de elektrisch bediende ruit in het rechter voorportier AC Schakelaar voor de elektrisch bediende ruit in het rechter achterportier AD Schakelaar voor de elektrisch bediende ruit in het linker achterportier AS Veiligheidsschakelaar Zie voor verdere aanwijzingen bladzijde 46, Elektrische ruitbediening*. Afb. 11 Rechterachterzijde: Tankklep openen / tankklep met losgeschroefde tankdop Om de tankdopklep te openen, deze aan de linkerzijde in het midden drukken afb links. Het tankdopslot op de vulpijp door de contactsleutel naar links te draaien ontgrendelen (geldt voor auto's zonder automatische ontgrendeling van de tankdopklep). Schroef de tankdop linksom los en plaats de tankdop van bovenaf op de tankklep afb rechts. Zie voor verdere aanwijzingen bladzijde 195, Tanken. Ontgrendeling van de motorkap Afb. 12 Ontgrendelingshendel voor motorkap Trek aan de ontgrendelingshendel onder het dashboard aan de bestuurderszijde afb. 12. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

15 14 De beknopte informatie Motorkap openen Zie voor verdere aanwijzingen bladzijde 198, Motoroliepeil controleren. Afb. 13 Radiateurgrille: Borghendel / Borging van de motorkap met behulp van de motorkapsteun Trek aan de veiligheidshendel in de pijlrichting A1 afb. 13, de motorklep wordt ontgrendeld. Neem de motorkapsteun uit de houder en zet hem in de daarvoor bestemde opening A2. Zie voor verdere aanwijzingen bladzijde 196, Motorkap openen en sluiten. Motoroliepeil: controleren Afb. 14 Oliepeilstok A Motorolie mag niet bijgevuld worden. AB Motorolie mag bijgevuld worden. AC Motorolie moet bijgevuld worden.

16 Instrumenten en controlelampjes 15 Instrumenten en controlelampjes Overzicht instrumentenpaneel Afb. 15 Instrumentenpaneel A1 A2 A3 A4 A5 Toerenteller bladzijde 15 Snelheidsmeter bladzijde 16 Koelvloeistoftemperatuurmeter bladzijde 16 Display met kilometertotaalteller bladzijde 17 met service-interval-indicatie bladzijde 17 met digitale klok bladzijde 18 met multifunctionele -indicatie* bladzijde 19 met informatiedisplay* bladzijde 22 Knop voor de keuze van de modus (knop draaien) / instelling (knop indrukken): Instellen van uren/minuten Activering/deactivering van de tweede snelheid in mph respectievelijk in km/u* A6 Service interval - Aanduiding van de rustdagen en het aantal kilometers respectievelijk mijlen tot de volgende Inspectie-service / Reset* 1) Dagteller voor voor de afgelegde rijafstand terugstellen Service-intervalindicatie terugzetten Aanduidings modus activeren/deactiveren Brandstofmeter bladzijde 16 Toerenteller Het rode bereik van de snelheidsmeterschaal A1 afb. 15 kenmerkt het bereik, in welke de motoraandrijving begint met het begrenzen van het motortoerental. De motoraandrijving begrenst het motortoerental op een zekere grenswaarde. 1) Geldt voor landen, waarin de waarde in britse maateenheden wordt aangeduid. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

17 16 Instrumenten en controlelampjes Schakel, voor het bereiken van het rode bereik van de snelheidsmeterschaal naar de volgend hogere gang respectievelijk kiest u de keuzehandel instelling D van de automatische versnellingsbak. Vermijd hoge motortoerentallen gedurende de ingansperiode en voor de motor op werkingstemperatuur is verwarmt bladzijde 175. Milieu Door vroegtijdig opschakelen bespaart u brandstof en produceert de auto minder geluid. Snelheidsmeter Waarschuwing bij snelheidsovertreding* Bij het overschrijden van de rijsnelheid van 120 km/uur klinkt een akoestisch waarschuwingssignaal. Als de snelheid weer terugloopt tot onder deze snelheidsgrens, wordt het akoestische waarschuwingssignaal uitgeschakeld. Deze functie geldt alleen voor enkele landen. Koelvloeistoftemperatuurmeter De koelvloeistoftemperatuurmeter A3 bladzijde 15, afb. 15 werkt alleen maar bij ingeschakeld contact. Neem, om schade aan de motor te voorkomen, de volgende aanwijzingen in acht met betrekking tot temperatuurbereiken op de meter: Bereik voor koude motor Als de wijzer in het linkergedeelte van de meterschaal staat heeft de motor zijn bedrijfstemperatuur nog niet bereikt. Vermijd hoge motortoerentallen, vol gas en zware motorbelastingen. Bereik bedrijfswarme motor De motor heeft zijn bedrijfstemperatuur bereikt als de wijzer in het middelste gedeelte van de meterschaal staat. Bij sterke motorbelasting en hoge buitentemperaturen kan de wijzer ook verder naar rechts lopen. Dit kan geen kwaad zolang het waarschuwingssymbool in het instrumentenpaneel niet knippert. Als het symbool op het instrumentenpaneel knippert, is of de koelvloeistof temperatuur te hoog of het koelvloeistof peil te laag. en opvolgen bladzijde 32, Koelvloeistoftemperatuur/Koelvloeistofpeil. Neem de waarschuwingsaanwijzingen in acht bladzijde 197, Werkzaamheden in de motorruimte voordat u de motorkap opent en het koelvloeistofpeil controleert. Voorzichtig! Verstralers en andere aanbouwdelen voor de verseluchtinlaat verslechteren de koelwerking van de koelvloeistof. Bij hoge buitentemperaturen en zware motorbelasting is de kans aanwezig dat de motor oververhit raakt! Brandstofmeter De brandstofmeter A6 bladzijde 15, afb. 15 werkt alleen maar bij ingeschakeld contact. De inhoud van de tank is ongeveer 55 liter of 60 liter 2). Als de wijzer de reservestand heeft bereikt, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingssymbool branden. Er zit nog ca. 9 liter brandstof in de tank. Dit symbool herinnert eraan, dat u moet tanken. Op het informatiedisplay* verschijnt: Please refuel! (Tanken s.v.p.!) Als extra waarschuwingssignaal klinkt een akoestisch signaal. 2) Geldt voor de Octavia Combi 4x4 en Octavia Scout.

18 Instrumenten en controlelampjes 17 Voorzichtig! Rijd de tank nooit helemaal leeg! Een onregelmatige verzorging van het brandstofsysteem kan ertoe leiden dat de motor onregelmatig draait. Er kan dan onverbrande brandstof in het uitlaatsysteem terechtkomen en de katalysator beschadigen. Na het voltanken kan bij een dynamische rit (b.v. veel bochten, remmen, hellingen) de brandstofmeter ca. een deel minder aangeven. Bij het stoppen of bij een minder dynamische rit wordt de juiste hoeveelheid aangegeven. Dit effect is geen storing. Indien bij auto's die met informatiedisplay* zijn uitgerust, en de aanduiding van tweede snelheid in mph resp. in km/u geactiveerd is, wordt de rijsnelheid in plaats van de teller, weergegeven voor de gehele afgelegde rit. Service-interval-indicatie Kilometertotaalteller De indicatie van de afgelegde afstand vindt plaats in kilometers (km). In enkele landen wordt de maateenheid mijlen gebruikt. Terugstelknop Houd de terugstelknop A5 bladzijde 15, afb. 15 ca. 1 seconde ingedrukt, de kilometerdagteller wordt teruggezet op nul. Kilometerdagteller (trip) De kilometerdagteller geeft de afstand weer die is afgelegd nadat de kilometerteller voor de laatste keer op nul is teruggezet - en wel in stappen van 100 m, resp. 1/10 mijl. Kilometertotaalteller De kilometertotaalteller geeft het aantal kilometers, resp. mijlen weer die de auto in totaal heeft afgelegd. Storingindicator Als er sprake is van een storing in het instrumentenpaneel, verschijnt op de display continu Error. Laat de storing zo snel mogelijk door een Škoda-dealer opheffen. Verstel om veiligheidsredenen de kilometerdagteller nooit tijdens het rijden! Afb. 16 Service-interval-indicatie: Volgens de uitrusting van de auto kan de indicatie op de display afwijken. Service-interval-indicatie Voor het bereiken van het service-interval wordt na het aanschakelen van het contact een sleutelsymbool en de nog resterende kilometers aangetoond afb. 16 Gelijktijdig verschijnt een aanduiding over de nog resterende dagen tot het volgende service-interval. Op het informatiedisplay* verschijnt: Service in... km or... days (service na... km of... dagen) De kilometerindicatie of de dagindicatie loopt voor de servicebeurt in stappen van 100 km of hele dagen terug. Als het service-interval is bereikt, verschijnt op de display gedurende 20 seconden een knipperend sleutelsymbool en de tekst Service. Op het informatiedisplay* verschijnt: Service now! (Onderhoud nu!) Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

19 18 Instrumenten en controlelampjes Service-intervalindicatie terugzetten Het terugstellen van de service-intervalindicatie kan pas worden uitgevoerd als op de display van het instrumentenpaneel een servicemelding of ten minste een voorafgaande waarschuwing wordt weergegeven. Wij adviseren het resetten door een Škoda-dealer te laten uitvoeren. De dealer: zet na de betreffende Grote Onderhoud Service het geheugen van de indicatie terug, noteert de onderhoudsbeurt in het serviceplan, plakt de sticker, met de aantekening voor de volgende onderhoudsbeurt aan de zijkant van het instrumentenpaneel aan de bestuurderszijde. De service-interval-indicaties kunnen ook met behulp van de terugstelknop A5 bladzijde 15, afb. 15 terugzetten. Bij auto's die met informatiedisplay* zijn uitgerust roept u deze aanduiding in het volgende menu op bladzijde 23: Setup (instellingen) Service interval (Service) Reset Voorzichtig! Wij adviseren de service-interval-indicatie niet zelf te resetten omdat dit kan leiden tot een verkeerde instelling van de service-interval-indicatie, waardoor er storingen in de auto kunnen optreden. Reset de indicatie nooit tussen de onderhoudsintervallen in omdat er anders verkeerde gegevens worden weergegeven. Bij losgekoppelde autoaccu blijven de waarden van de service-interval-indicatie bewaard. Indien na een herstelling het instrumentenpaneel wordt verwisseld, moet in de teller voor de dienstbeurtaanduiding de correcte waarde worden ingevoerd. Deze werkzaamheden worden door een Škoda-dealer uitgevoerd. Na het resetten van de indicatie met verlengde flexibele onderhoudsintervallen (QG1) worden de gegevens net zoals bij auto's met verlengde vaste onderhoudsintervallen (QG2) weergegeven. Om deze reden adviseren we de service-interval-indicatie alleen door een erkende Škoda-dealer te laten resetten, die het resetten uitvoert met behulp van een elektronicatester. Uitgebreide informatie met betrekking tot de onderhoudsintervallen - zie brochure Serviceplan. Digitale klok Stel de klok in met draaiknop A5 bladzijde 15, afb. 15. Door knop A5 te draaien, selecteert u de weergave die u wilt wijzigen en door de knop in te drukken, legt u de wijziging vast. Bij voertuigen die met informatiedisplay* zijn uitgerust, kan de klok in het menu Time (uur) ingesteld worden bladzijde 25. De tijd mag om veiligheidsredenen niet tijdens het rijden, maar alleen bij stilstaande motor worden ingesteld. Schakeladvies voor verandering van versnelling* Afb. 17 Schakeladvies voor verandering van versnelling Op de display van het instrumentenpaneel wordt een informatie over de geschakelde versnelling A afb. 17 weergegeven.

20 Instrumenten en controlelampjes 19 Om zo min mogelijk brandstof te verbruiken wordt op het display een advies tot het schakelen in een andere versnelling getoond. Als het regelapparaat herkent dat het gunstig is om van versnelling te veranderen, wordt op de display een pijl AB weergegeven. De pijl wijst naar boven of naar beneden, naargelang wordt aanbevolen om naar boven of naar beneden te schakelen. Gelijktijdig word tin de plaats van de actueel ingeschakeld versnelling A de aanbevolen versnelling aangeduid. In bepaalde exportuitvoeringen worden de waarden in het Engelse stelsel weergegeven. Wordt de aanduiding van de snelheid in mph geactiveerd, dan wordt de actuele snelheid* in km/u niet aangetoond op de display. Geheugen Multi-functie-indicatie (boordcomputer)* Inleiding De multifunctionele -indicatie wordt, afhankelijk van de uitrusting van de auto, op de display afb. 18 of op het informatiedisplay weergegeven bladzijde 22. De multifunctionele -indicatie biedt een reeks nuttige informatie: Buitentemperatuur bladzijde 20 Rijtijd bladzijde 21 Actueel brandstofverbruik bladzijde 21 Gemiddeld brandstofverbruik bladzijde 21 Actieradius bladzijde 21 Afgelegde afstand bladzijde 21 Gemiddelde snelheid bladzijde 22 Actuele snelheid* bladzijde 22 Olietemperatuur* bladzijde 22 Waarschuwing bij snelheidsovertreding* bladzijde 22 Bij auto's die met informatiedisplay* zijn uitgerust, is het mogelijk om de aanduiding van sommige informatie uit te schakelen. Afb. 18 Multifunctie-indicator De multifunctionele -indicatie is uitgevoerd met twee automatisch werkende geheugens. In het midden van de displayveld wordt het gekozen geheugen weergegeven afb. 18. De gegevens van het ritgeheugen (geheugen 1) worden weergegeven als op de display een 1 verschijnt. Als er een 2 verschijnt worden de gegevens van het reisgeheugen (geheugen 2) weergegeven. Het omschakelen van de geheugens gebeurd met de hulp van de toets AB bladzijde 20, afb. 19 op de ruitenwisserhendel of met behulp van de toets AD op het multifunctioneel-stuurwiel* bladzijde 20, afb. 19. Ritgeheugen (geheugen 1) Het ritgeheugen verzamelt de rij-informatie vanaf het inschakelen tot aan het uitschakelen van het contact. Als de rit binnen 2 uur na het uitschakelen van het contact wordt voortgezet worden de er dan nog bijkomende waarden meegenomen in de berekening van de actuele rij-informatie. Bij een onderbreking van de rit met meer dan 2 uur wordt het geheugen automatisch gewist. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

21 20 Instrumenten en controlelampjes Reisgeheugen (geheugen 2) Een reisgheugen verzamelt de rijgegvens van en willekeurig aantal individuele ritten tot in totaal 19 uur en 59 minuten of 1 reistraject van km resp., bij wagens die uitgerust zijn met een informatiedisplay* 99 uur en 59 minuten of en reistraject van km. Als een van de genoemde waarden wordt overschreden, wordt het geheugen gewist en start de berekening opnieuw. Het reisgeheugen wordt, in tegenstelling tot het ritgeheugen, niet na een onderbreking van meer dan 2 uur gewist. Als de autoaccu wordt losgekoppeld, worden alle waarden in het geheugen gewist 1 en 2. Bediening met de toetsen aan het multifunctionele wiel* Afb. 19 multifunctionele -indicatie: Bedieningselementen aan de ruitenwisserhendel / bedieningselementen aan het multifunctioneel stuurwiel De tuimelschakelaar A en de toets AB bevinden zich in de ruitenwisserschakelaar afb. 19. Het omschakelen en het terugzetten aan het multifunctioneel stuurwiel gebeurt met het kanterwiel AD afb. 19. Geheugen kiezen Door de toets AB aan de ruitenwisserhandel kort aan te tikken, of door het kort aantikken van de toets AD aan het multifunctionele stuurwiel kiest u het gewenste geheugen uit. Functies met behulp van de ruitenwisserhendel selecteren Druk de ruitenwissertoets A boven of beneden voor langer dan 0,5 seconden in. Daarna roept u na elkaar de individuele functie's van de multifunctionele -aanduiding op. Functies met behulp van het multifunctioneel stuurwiel selecteren Door het indrukken van de toets AC roept u het menu voor de multifunctionele aanduiding op. Draai het kantelwiel AD naar boven of beneden. Daarna roept u na elkaar de individuele functie's van de multifunctionele aanduiding op. Door het herhaaldelijk even aantippen van de toets AD kiest u de gewenste functie. Functie op nul zetten Kies het gewenste geheugen. Druk de knop AB resp. AD langer dan 1 seconde in. Met de toets AB aan de ruitenwisserhendel of met de toets AD aan het multifunctionele stuurwiel worden de volgende waarden van het gekozen geheugen op nul gereset: gemiddeld brandstofverbruik, afgelegde afstand, gemiddelde snelheid, rijtijd. De multifunctionelde aanduiding indicatie kan alleen bij ingeschakeld contact worden bediend. Na het inschakelen van het contact wordt de functie weergegeven die voor het uitschakelen als laatste werd gekozen. Buitentemperatuur De buitentemperatuur wordt bij ingeschakeld contact op de display weergegeven. Als de buitentemperatuur terugloopt tot onder +4 C, verschijnt voor de temperatuurindicatie een ijskristalsymbool (waarschuwing tegen gladheid) en klinkt er een waarschuwingssignaal. Na het drukken van de ruitenwissertoets A op de ruitenwisser

22 Instrumenten en controlelampjes 21 schakelaar afb. 19 resp. de toets AC op het multifunctionele stuurwiel afb. 19 wordt de functie aangeduid die als laatste aangewen was. Ga er niet alleen op basis van de buitentemperatuurindicatie vanuit dat er geen sprake is van ijzel. Denk eraan dat ook bij buitentemperaturen van rond +4 C er sprake kan zijn van ijzel - waarschuwing tegen ijzel! Rijtijd Op de display verschijnt de rijtijd die is verstreken sinds het geheugen voor de laatste keer is gewist. Wanneer u de rijtijd vanaf een bepaald tijdstip meten wil, moet u dit tijdstip in het geheugen op nul zetten, door het drukken op de toets AB op de ruitenwisserhendel bladzijde 20, afb. 19 of het kantelwiel AD op het multifunctionele stuurwiel* bladzijde 20, afb. 19 voor langer dan 1 seconde. De maximal weergavewaarde voor beide geheugens is 19 uur en 59 minuten resp. 99 uur en 59 minuten bij wagens met informatiedisplay*. Als deze waarde wordt overschreden, start de weergave weer vanaf nul. Huidig verbruik Op de display wordt het huidige brandstofverbruik in l/100 km weergegeven. Met behulp van deze weergegeven gegevens kunt u uw rijgedrag aanpassen aan het gewenste verbruik. Bij een stilstaande of langzaam rijdende auto wordt het brandstofverbruik in l/u weergegeven. Tijdens de rit wordt de weergegeven waarde elke 0,5 seconden geactualiseerd. Gemiddeld brandstofverbruik Op de display verschijnt het gemiddelde brandstofverbruik in l/100 km sinds het geheugen voor de laatste keer is gewist bladzijde 19. Met behulp van deze weergegeven gegevens kunt u uw rijgedrag aanpassen aan het gewenste verbruik. Wanneer u het gemiddelde brandstofverbruik voor een bepaalde periode wilt meten, moet u beginnen met de meting van het geheugen op nul te zetten met de toets AB op de ruitenwisserhendel bladzijde 20, afb. 19 of met het kantelwiel AD op het multifunctionele stuurwiel* bladzijde 20, afb. 19. Na het wissen verschijnen op de display gedurende de eerste 100 m streepjes. Tijdens de rit wordt de weergegeven waarde elke 5 seconden geactualiseerd. De verbruikte hoeveelheid benzine wordt niet weergegeven. Actieradius Op de display wordt de geschatte actieradius in kilometers weergegeven. Deze waarde geeft aan welke afstand uw auto met de huidige brandstofvoorraad en met dezelfde rijstijl nog kan afleggen. De weergave vindt plaats in sprongen van 10 km. Na het oplichten van het controlelampje voor de branddstofreserve vervolgt de aanduiding in sprongen van 5 km. Bij de berekening van de actieradius wordt het brandstofverbruik van de laatste 50 km als basis genomen. Als u zuiniger rijdt, wordt de actieradius groter. Wanneer het geheugen op nul wordt gezet (na het ontklemmen van de batterij), wordt de radius met het brandstofverbruik berekend van 10 l/100 km en daarna wordt de waarde met stilstand toepasselijk aangepast. Afgelegde afstand Op de display verschijnt de afgelegde rijafstand sinds het geheugen voor de laatste keer bladzijde 19 is gewist. Wanneer u de afgelegde afstand vanaf een bepaald tijdstip meten wil, moet u dit tijdstip in het geheugen op nul zetten, door het drukken op de toets AB op de ruitenwisserhendel bladzijde 20, afb. 19 of het kantelwiel AD op het multifunctionele stuurwiel* bladzijde 20, afb. 19. De maximale weergavewaarde voor beide geheugens is km resp km bij wagens met informatiedisplay*. Als deze waarde wordt overschreden, start de weergave weer vanaf nul. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

23 22 Instrumenten en controlelampjes Gemiddelde snelheid Op de display verschijnt de gemiddelde snelheid in km/u sinds het geheugen voor de laatste keer is gewist bladzijde 19. Wanneer u het gemiddelde brandstofverbruik voor een bepaalde periode wilt meten, moet u beginnen met de meting van het geheugen op nul te zetten met de toets AB op de ruitenwisserhendel bladzijde 20, afb. 19 of met het kantelwiel AD op het multifunctionele stuurwiel* bladzijde 20, afb. 19. Na het wissen verschijnen op de display gedurende de eerste 100 m streepjes. Tijdens de rit wordt de weergegeven waarde elke 5 seconden geactualiseerd. Actuele snelheid* Op de display wordt de actuele snelheid aangetoond, die met de aanduiding van de snelheidsmeter A2 identiek is bladzijde 15, afb. 15. Olietemperatuur* Als de olietemperatuur lager is dan 50 C of als in het systeem voor de controle van de olietemperatuur een fout aanwezig is, worden in plaats van de olietemperatuur drie streepjes weergegeven. Waarschuwing bij snelheidsovertreding* Waarschuwing bij snelheidsovertreding Door deze functie is het mogelijk een snelheidslimiet in te stellen, bijv. bij het rijden in de stad. Als u de ingestelde snelheidslimiet overschrijdt, wordt uw aandacht hierop gevestigd door een melding op de display. Kies het menupunt Speed warning --- km/u (waarschuwing bij --- km/u). Rij b.v. met een snelheid van 50 km/u. Druk de toets AB op de ruitenwisserhendel bladzijde 20, afb. 19 of het kantelwiel AD op hetmultifunctionele stuurwiel* bladzijde 20, afb. 19. In de informatiedisplay* wordt aangeduid Speed warning 50 km/h (Waarschuwing bij 50 km/u). U kunt de gewenste snelheid ook instellen in stappen van 5 km/u door op de toets A te drukken op de ruitenwisserhendel bladzijde 20, afb. 19 of door aan de draaiknop AD op het multifunctioneel stuurwiel* te draaien bladzijde 20, afb. 19. Druk de toets AB op de ruitenwisserhendel bladzijde 20, afb. 19 of het kantelwiel AD op het multi-functionele stuurwiel* bladzijde 20, afb. 19 om de ingestelde snelheid te bevestigen. Als u nu de ingestelde snelheid overschrijdt, verschijnt op het display Speed 50 km/h exceeded (Snelheid 50 km/u overschreden). Deze melding wordt zo lang aangetoond, tot u de snelheid lager dan de ingestelde limiet hebt verminderd of als u de melding uitschakeld door het drukken van de toets AB op de ruitenwisserhendel bladzijde 20, afb. 19 of het kantelwiel AD op het multifunctionele stuurwiel* bladzijde 20, afb. 19. Als extra waarschuwingssignaal klinkt een akoestisch signaal. De ingestelde snelheidslimiet blijft ook na het uitschakelen van het contact opgeslagen. Informatiedisplay* Inleiding Het informatiedisplay informeert op comfortabele wijze over de actuele bedrijfstoestand van de auto. Bovendien levert het informatiedisplay (afhankelijk van de uitrusting van de auto) gegevens met betrekking tot de radio-, telefoon-. multi-functie-indicatie-, navigatiesysteem, op de MDI-ingang aangesloten apparaat en automatische versnellingsbak. Bij ingeschakeld contact en tijdens het rijden worden in de auto altijd bepaalde functies en statussen gecontroleerd. Functiestoringen of noodzakelijke reparaties of andere informatie wordt door middel van rode symbolen bladzijde 24 en gele symbolen bladzijde 24 weergegeven. Het oplichten van de symbolen is gecombineerd met een akoestisch waarschuwingssignaal. Bovendien verschijnen op het display informatie- en waarschuwingsmeldingen bladzijde 27.

24 Instrumenten en controlelampjes 23 De tekstmelding is in een van de volgende talen mogelijk: Tsjechisch, Engels, Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees, Russisch en Chinees. U kunt de gewenste taal in het instelmenu kiezen. Op het display kunnen (al naargelang de uitrusting) de volgende gegevens worden weergegeven: Hoofdmenu bladzijde 23 Portier-, kofferklep-, achterklep- en motorkapwaarschuwing bladzijde 24 Service-interval-indicatie bladzijde 17 Keuzehendelstand van de automatische versnellingsbak bladzijde 117 Hoofdmenu Afb. 20 Informatiedisplay: Bedieningselementen aan de ruitenwisserhendel / bedieningselementen aan het multifunctioneel stuurwiel Bediening met de toetsen aan de ruitenwisserhendel Het MAIN MENU (HOOFDMENU) wordt geactiveerd door de tuimelschakelaar A afb. 20 langer dan 1 seconde in te drukken. Via de tuimelschakelaar A kunt u uit de menu's kiezen. Na het even aantippen van de schakelaar AB wordt de gekozen informatie weergegeven. Bediening met de toetsen aan het multi-functionele stuurwiel Het MAIN MENU (HOOFDMENU) wordt geactiveerd door de schakelaar afb. 20 langer dan 1 seconde in te drukken. Door het draaien van het kantelwiel AD kunt u de verschillende menu's kiezen. Na het kort aantikken van het kantelwiel AD wordt het gekozen menu vertoond. Door het kort aantikken van de toets AC komt u op een hoger niveau, door het aantikken van de toets AC voor langer dan een seconde roept u het MAIN MENU (HOOFDMENU) op. U kunt (al naargelang de uitrusting van de auto) de volgende menu's kiezen: MFD (boordcomputer) bladzijde 19 Audio (Audio)* Navigation (navigatie)* Phone (Telefoon)* bladzijde 125 Aux. Heating (interieurvoorverwarming)* bladzijde 104 Assistants (Assistenten)* bladzijde 53 Vehicle status (Voertuigstatus) bladzijde 24 Setup (Instellingen) bladzijde 25 Het menupunt Audio (Audio) verschijnt alleen als de radio* is ingeschakeld. Het menupunt Navigation (navigatie) verschijnt alleen als het navigatiesysteem* is ingeschakeld. Het menupunt Aux. Heating (interieurvoorverwarming) verschijnt alleen als de auto is voorzien van een interieurvoorverwarming*. Het menupunt Assistants (assistenten) verschijnt alleen als de auto is voorzien van bochtverlichting*. Indien op het informatiedisplay waarschuwingen getoond worden, deze meldingen met de AB toets op de ruitenwisserhendel resp. met de AD toets op het multifunctioneel stuurwiel bevestigen om naar het hoofdmenu te gaan. AC Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

25 24 Instrumenten en controlelampjes Als het informatiedisplay niet wordt bediend, schakelt het menu steeds na 10 seconden een niveau hoger in. De bediening van de/het af fabriek ingebouwde radio* resp. navigatiesysteem* staat in een aparte gebruiksaanwijzing beschreven die deel uitmaakt van de documentatie. Portier-, kofferklep-, achterklep- en motorkapwaarschuwing Het portierwaarschuwings-, kofferklep-/achterklep- en motorkapwaarschuwingssymbool gaat branden als minstens één portier, de kofferklep/achterklep of de motorkap niet is gesloten. Het symbool geeft aan welk portier, resp. of de kofferklep/achterklep of motorkap niet gesloten is. Het symbool dooft zodra de portieren, de kofferklep/achterklep en de motorkap geheel zijn gesloten. Bij een geopend portier of kofferklep/achterklep en een snelheid boven de 6 km/h klinkt een waarschuwingssignaal. Auto-Check-Control* Toestand auto De Auto-Check-Control controleert de staat van bepaalde functies en autocomponenten. De controle vindt bij ingeschakeld contact continu plaats, zowel bij stilstaande auto alsook tijdens het rijden. Functiestoringen, dringend noodzakelijke reparaties, onderhoudswerkzaamheden of andere meldingen worden op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. Deze indicaties zijn al naargelang de prioriteit ingedeeld in rode en gele lichtsymbolen. De rode symbolen geven een gevaar aan (prioriteit 1) terwijl de gele een waarschuwing aangeven (prioriteit 2). Daarnaast verschijnen als aanvulling op de symbolen aanwijzingen voor de bestuurder bladzijde 27. Verschijnt in het menu Vehicle status (voertuigstatus), dan is er ten minste een foutmelding. Na het selecteren van dit menu wordt de eerste van de storingmeldingen weergegeven. Als er meerdere storingmeldingen zijn, wordt op het display onder de melding bijv. 1/3 weergegeven. Dat betekent dat de eerste van in totaal drie meldingen wordt weergegeven. Controleer de aangegeven storingmeldingen zo snel als mogelijk is. Zolang de functiestoringen niet zijn opgeheven, verschijnen de symbolen steeds weer. Na de eerste melding worden de symbolen zonder aanwijzingen voor de bestuurder weergegeven. Als er een storing optreedt, klinkt naast de weergave van het symbool en de tekst ook een waarschuwingssignaal: Prioriteit 1 - drie waarschuwingstonen Prioriteit 2 - één waarschuwingstoon Rode symbolen Een rood symbool geeft een gevaar aan. Stoppen. Zet de motor af. Controleer de aangegeven functie. Doe, in geval van nood een beroep op de vakkundige hulp van uw Škoda-dealer. Betekenis van de rode symbolen: Motoroliedruk te laag bladzijde 31 Als er een rood symbool verschijnt, weerklinken drie opeenvolgende waarschuwingstonen. Gele symbolen Oververhitte koppelingen van de automatische versnellingsbak DSG* Controleer de betreffende functie zo snel mogelijk. Betekenis van de gele symbolen: bladzijde 36

26 Instrumenten en controlelampjes 25 Motoroliepeil controleren, motoroliesensor defect bladzijde 36 remvoering versleten bladzijde 34 Probleem met motoroliedruk Als er een geel symbool verschijnt, weerklinkt één waarschuwingssignaal. Als er sprake is van meerdere functiestoringen met prioriteit 5, verschijnen deze symbolen na elkaar en zijn ze steeds gedurende circa 2 seconden zichtbaar. Instellingen Laat het systeem direct door een servicebedrijf controleren. Samen met dit symbool wordt de informatie over het maximale toegelaten motortoerental aangeduid. U kunt met behulp van het informatiedisplay bepaalde instellingen zelf wijzigen. De actuele instelling is op het informatiedisplay in het betreffende menu boven onder de streep weergegeven. U kunt (al naargelang de uitrusting van de auto) de volgende menu's kiezen: Language (Taal / Lang.) MFD Data (MFA DATA) Convenience (Comfort) Lights & Vision (Licht & Zicht) Time (Tijd) Winter tires (Winterbanden) Units (Eenheden) Assistants (Assistenten) Alt. speed dis. (alternatieve afstands snelheid) Service interval (Service) Factory setting (Fabrieksinstell.) Back (Terug) Na het selecteren van het menupunt Back (terug) komt u één niveau hoger in het menu. Taal Hiermee kunt u instellen in welke taal de waarschuwings- en informatieteksten moeten worden weergegeven. Aanduidingen van de MFA Hier kunt u enkele aanwijzingen van de multi-functionele aanduidingen uit-, resp. inschakelen. Comfort* U kunt (al naargelang de uitrusting van de auto) de volgende functies instellen: Rain closing (Sluiten bij regen) Door open (Portier openen) ATA confirm (DWA-Quitt.) Window op. (bediening van de ruiten) Hier kunt u bij auto's met regensensor de functie voor de automatische sluiting van de ruiten venster en het schuif- /kanteldak bij regen in- of uitschakelen. Als het niet regent en de functie is ingesteld, zullen de ruiten, inclusief het schuif-/kanteldak na ca. 12 uur worden gesloten. Hier kunt u de functies voor één portier openen en de automatische sluiting in- of uitschakelen. Hier kunt u instellen of bij de activering of deactivering van het alarmsysteem als extra een signaaltoon moet klinken. Hiermee kunt u de comfortbediening van alleen de ruit voor het bestuurdersportier of van alle portierruiten instellen. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

27 26 Instrumenten en controlelampjes Mirror down (spiegel in de onderste stand) Mirror adjust. (spiegelverstelling) Factory setting (Fabrieksinstell.) Hier kunt de functie spiegelverstelling aan de voorpassagierszijde bij het inschakelen van de achteruitversnelling in- of uitschakelen a). Hier kunt u de functie buitenspiegelinstelling links en rechts gelijktijdig in- of uitschakelen. Na het selecteren van dit menu wordt de comfortinstelling teruggezet op de instelling af fabriek. Op het informatiedisplay verschijnt: Convenience factory settings restored (Fabrieksinstellingen voor comfortinstelling hersteld!) a) Deze functie is alleen aanwezig bij auto's met elektrisch instelbare bestuurdersstoel. Assisteren Hier kunt u de tonen van de akoestische signalen van de parkeerhulp* aanpassen. Secundaire snelheid Hier kunt u de secundaire snelheid in mph resp. in km/h inschakelen 3). Onderhoud Hier kunt u de nog resterende kilometers en dagen tot de volgende onderhoudsbeurt laten aantonen en het onderhoudsbeurt interval terug zetten. Werk instelling Na het kiezen van het menupunt Fabrieksinstelling wordt de fabrieksinstelling van de informatiedisplay hersteld. Verlichting en zicht Hier kunt u instellen hoe lang de verlichting bij de functie Coming/Leaving-Home aan moet blijven. Bovendien kunt u hier de functie's dagrijlicht en comfort knipperen inresp. uitschakelen. Na het selecteren van het menupunt Factory setting (Instelling af fabriek) wordt de fabrieksinstelling voor de verlichting opnieuw ingesteld. Tijd Hier kunt u de tijd, het tijdsformaat (12- of 24-uursweergave) en de omschakeling zomer-/wintertijd instellen. Winterbanden Hiermee kunt u instellen bij welke snelheid een waarschuwingstoon moet klinken. Deze functie gebruikt u bijv. voor winterbanden, waarvan de toelaatbare maximumsnelheid lager is dan de maximumsnelheid van uw auto. Bij het overschrijden van de snelheid verschijnt op het informatiedisplay*: Winter tyres max. speed... km/h (winterbanden maximaal... km/uur) Eenheden Hiermee kunt u de eenheden voor temperatuur, brandstofverbruik en afgelegde afstand instellen. 3) Geldt voor landen, waarin de waarde in britse maateenheden wordt aangeduid.

28 Instrumenten en controlelampjes 27 Controlelampjes Overzicht De controlelampjes geven bepaalde functies, resp. storingen aan. Afb. 21 Instrumentenpaneel met controlelampen Knipperlichten (links) bladzijde 28 Knipperlichten (rechts) bladzijde 28 Mistlichten* bladzijde 29 Grootlicht bladzijde 29 Dimlicht bladzijde 29 Mistachterlicht bladzijde 29 Snelheidsregelsysteem* bladzijde 29 Gloeilampenuitval bladzijde 29 Roetfilter* (dieselmotor) bladzijde 29 Airbagsysteem bladzijde 30 Controlesysteem voor uitlaatgassen bladzijde 30 Elektromechanische stuurbekrachtiging bladzijde 30 Motoroliedruk bladzijde 31 Controle van de motorelektronica (benzinemotor) bladzijde 31 Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

29 28 Instrumenten en controlelampjes Voorgloeisysteem (Dieselmotor) bladzijde 31 Koelvloeistoftemperatuur/koelvloeistofpeil bladzijde 32 Aandrijfslipregeling (ASR) bladzijde 32 Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)* bladzijde 33 Aandrijfslipregeling (ASR) uitschakelen bladzijde 32 Vergrendeling van de keuzehendel* bladzijde 33 Bandenspanning* bladzijde 33 Antiblokkeersysteem (ABS) bladzijde 33 Motorkap bladzijde 34 Verklikkerlichtje van het waarschuwingssysteem van de veiligheidsgordels bladzijde 34 Remblokdikte* bladzijde 34 Kofferklep bladzijde 34 Geopend portier bladzijde 35 Vloeistofpeil in ruitensproeierinstallatie* bladzijde 35 Remsysteem: bladzijde 35 dynamo bladzijde 35 Motoroliepeil bladzijde 36 Brandstofreserve bladzijde 36 Als de brandende controlelampjes en de betreffende beschrijvingen en waarschuwingsaanwijzingen worden genegeerd, kan dit tot ernstig letsel of tot schade aan de auto leiden. De motorruimte van de auto is een gevaarlijke omgeving. Bij werkzaamheden in de motorruimte, bijv. controleren en bijvullen van de bedrijfsvloeistoffen, kunnen letsel, verbrandingen, ongevallen en brand ontstaan. Neem beslist de waarschuwingsaanwijzingen in acht bladzijde 197, Werkzaamheden in de motorruimte. De schikking van de controlelampjes is afhankelijk van het motormodel. De in de volgende beschrijving van de functie weergegeven symbolen vindt u als controlelampje op het instrumentenpaneel. Functiestoringen worden op het display van het instrumentenpaneel door middel van rode symbolen (prioriteit 1 gevaar) of gele symbolen (prioriteit 2 waarschuwing) weergegeven. Knipperlichtinstallatie Afhankelijk van de stand van de knipperlichtschakelaar knippert het linker of rechter controlelampje. Als er een gloeilamp voor een knipperlicht uitvalt, knippert het controlelampje bijna twee keer zo snel. Bij ingeschakelde alarmlichten knipperen alle knipperlichten alsmede de beide controlelampjes.

30 Instrumenten en controlelampjes 29 Zie voor nog meer aanwijzingen met betrekking tot de knipperlichtinstallatie bladzijde 57. Mistlampen* Het controlelampje brandt bij ingeschakelde mistlampen bladzijde 55. Groot licht Het controlelampje brandt bij ingeschakeld groot licht of bij ingeschakeld lichtsignaal. Zie voor nog meer aanwijzingen met betrekking tot het grootlichtsysteem bladzijde 57. Dimlicht Het controlelampje brandt bij ingeschakeld dimlicht bladzijde 51. Mistachterlicht Het controlelampje brandt bij ingeschakelde mistachterlichten bladzijde 55. Snelheidsregelsysteem* Het controlelampje brandt als het snelheidsregelsysteem actief is. Lampdefect Het controlelampje gaat bij een defecte gloeilamp branden: tot 2 seconden na het inschakelen van het contact, bij het inschakelen van de defecte gloeilamp. Op het informatiedisplay* weergegeven tekst, bijv.: Check front right dipped beam! (Dimlicht, rechtsvoor controleren!) Het parkeerlicht achter en de verlichting van het kenteken hebben meerdere gloeilampen. Het controlelampje licht alleen dan op, wanneer alle gloeilampen van het kenteken, resp. het parkeerlicht (in een achterlicht eenheid) defekt zijn. Controleer daarom regelmatig de functie van de gloeilampen. Roetfilter* (dieselmotor) Als het controlelampje gaat branden, geeft dit aan dat door het frequent rijden van korte ritten het roetfilter met roet is verstopt. Om het dieselpartikelfilter te reinigen moet het voertuig met een gelijkmatige snelheid van minstens 60 km/h rijden bij een toerental van tpm gedurende 15 minuten of totdat het waarschuwingslampje dooft terwijl in 4de of 5de versnelling wordt gereden (automatische versnellingsbak: stand S) wanneer de verkeerssituatie zulks toelaat. Hierdoor loopt de uitlaatgastemperatuur op en worden de in het roetfilter neergeslagen roetdeeltjes verbrand. Let hierbij altijd op de geldende snelheidsbeperkingen. Nadat het roetfilter met succes is gereinigd gaat het controlelampje uit. Als het filter niet met succes werd gereinigd, gaat het controlelampje niet uit en begint het controlelampje te knipperen. Op het informatiedisplay* verschijnt Diesel - particle filter: Owner's manual! (roetfilter gebruikers handleiding!). Hierna schakelt het motorregelapparaat het noodprogramma voor de motor in, waarin slechts een beperkt motorvermogen beschikbaar is. Na het uitschakelen en weer inschakelen van het contact gaat het controlelampje branden. Neem direct contact op met de Škoda-dealer. Als u het controlelampje dat weer gaat branden, en de hierbij behorende beschrijvingen en waarschuwingen negeert, kan dit leiden tot letsel of tot schade aan de auto. Pas uw snelheid altijd aan aan de weersomstandigheden, de staat van het wegdek en het terrein en aan de verkeerssituatie. De via het controlelampje kenbaar gemaakte adviezen mogen u er nooit toe verleiden de wetteljke regelingen in het wegverkeer te negeren. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

31 30 Instrumenten en controlelampjes Voorzichtig! Zolang het controlelampje brandt, moet rekening worden gehouden met een hoger brandstofverbruik en onder bepaalde omstandigheden ook met het teruglopen van het motorvermogen. Meer informatie met betrekking tot het roetfilter bladzijde 173. Airbagsysteem Controle van het airbagsysteem Het controlelampje gaat bij het inschakelen van het contact enkele seconden branden. Als het controlelampje niet uitgaat of tijdens het rijden gaat branden of knipperen, is er sprake van een systeemstoring. Dat geldt ook als het controlelampje bij het inschakelen van het contact niet gaat branden. Op het informatiedisplay* weergegeven tekst: Error: Airbag (Fout: airbag) De paraatheid van het airbagsysteem wordt elektronisch gecontroleerd, ook als een airbag is uitgeschakeld. Voor-, zij- of de hoofdairbag zonder veiligheidsgordel met behulp van de elektronicatester uitgeschakeld, geeft het volgende: Het controlelampje gaat na het inschakelen van het contact 4 seconden branden en knippert aansluitend nog 12 seconden met een interval van 2 seconden. Op het informatiedisplay* weergegeven tekst: Airbag/belt tensioner deactivated (airbag,veiligheidsgordel uitgeschakeld!) Als de airbag met de airbagschakelaar* in het bergvak werd uitgeschakeld, geldt het volgende: het controlelampje brandt na het inschakelen van het contact gedurende 4 seconden, het uitschakelen van de airbags wordt dit op het middenstuk van het dashboard door het gaan branden van het controlelampje (Airbag uitgeschakeld) aangegeven bladzijde 158. Als er sprake is van een storing, moet het airbagsysteem direct door een Škodadealer worden gecontroleerd. Anders is de kans aanwezig dat de airbags bij een aanrijding niet worden geactiveerd. Uitlaatgascontrolesysteem Het controlelampje gaat branden na het inschakelen van het contact. Als het controlelampje na het starten van de motor niet uitgaat of tijdens de rit brandt of knippert, is er sprake van een storing in een uitlaatgasrelevant component. Het door de motorregeling gekozen noodprogramma stelt u in staat voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Škoda-dealer te rijden. Elektromechanische stuurbekrachtiging Het controlelampje gaat bij het inschakelen van het contact enkele seconden branden. Als het controlelampje na het inschakelen van het contact of tijdens de rit constant brandt, is er sprake van een storing in de elektromechanische stuurbekrachtiging. Als de gele controlelamp brandt, is er sprake van een gedeeltelijke uitval van de stuurbekrachtiging en kunnen de krachten nodig voor de besturing hoger zijn. Als de rode controlelamp brandt, is de stuurbekrachtiging geheel uitgevallen (het verdraaien van het stuurwiel kost aanzienlijk meer kracht). Zie voor meer informatie bladzijde 172. Als de stuurbekrachtiging is uitgevallen, neem dan contact op met een Škodadealer.

32 Instrumenten en controlelampjes 31 Als nadat de motor opnieuw is gestart en nadat even is gereden de gele controlelamp uitgaat, is het niet nodig contact op te nemen met een Škoda-dealer. Als de accukabels werken losgemaakt en weer werden aangesloten, zal na het inschakelen van het contact het gele controlelampje gaan branden. Na even te hebben gereden moet het controlelampje uitgaan. Motoroliedruk Het controlelampje gaat bij het inschakelen van het contact enkele seconden branden. 4) Als het controlelampje na het starten van de motor niet uitgaat of tijdens het rijden gaat knipperen, stop dan en zet de motor af. Controleer het oliepeil en vul zo nodig motorolie bij bladzijde 199, Motorolie bijvullen. Als extra waarschuwingssignaal klinkt drie maal een akoestisch signaal. Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van motorolie niet mogelijk is, mag de reis niet worden vervolgd. Laat de motor uitgeschakeld en roep de hulp in van een Škoda-dealer, omdat dit anders kan leiden tot zware motorschade. Als het controlelampje knippert niet verder rijden, ook al is de oliehoeveelheid in orde. Laat de motor ook niet stationair draaien. Roep de hulp van de dichtstbijzijnde Škoda-dealer in. Op het informatiedisplay* weergegeven tekst: Oil Pressure: Engine off! Owner's manual (Oliedruk: motor afzetten! Instructieboekje!) Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de auto dan op een veilige afstand ten opzichte van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlichten in. 4) Bij auto's met informatiedisplay zal na het inschakelen van het contact het controlelampje niet branden, dit brandt alleen als er een storing aanwezig is of als het motoroliepeil te laag is. Bediening Veiligheid en voor het rijden Vervolg Het rode oliedrukcontrolelampje werkt niet als oliepeilindicatie! Daarom moet het oliepeil regelmatig, bij voorkeur bij elke tankstop, worden gecontroleerd. Controle van de motorelektronica (benzinemotor) Het controlelampje (Electronic Power Control) gaat bij het inschakelen van het contact gedurende een aantal seconden branden. Als het controlelampje na het starten van de motor niet uitgaat of blijft branden, is er sprake van een storing in de motorregeling. Het door de motorregeling gekozen noodprogramma stelt u in staat voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Škoda-dealer te rijden. Op het informatiedisplay* weergegeven tekst: Engine fault. Workshop! (Motorstoring. werkplaats!) Voorgloei-installatie (dieselmotor) Bij een koude motor gaat het controlelampje bij het inschakelen van het contact (voorgloeistand) A2 branden bladzijde 108. Nadat het controlelampje is uitgegaan kan de motor worden gestart. Bij een op bedrijfstemperatuur zijnde motor of bij buitentemperaturen boven +5 C gaat het voorgloeicontrolelampje slechts ca. 1 seconde branden. Dat betekent dat de motor direct kan worden gestart. Als het controlelampje niet gaat of permanent blijft branden, is er sprake van een storing in het voorgloeisysteem. Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met een Škoda-dealer. Als het controlelampje tijdens de rit gaat knipperen, is er sprake van een storing in het motormanagement. Het door de motorregeling gekozen noodprogramma stelt u in staat voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Škoda-dealer te rijden. Op het informatiedisplay* weergegeven tekst: Engine fault. Workshop! (Motorstoring. werkplaats!) Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

33 32 Instrumenten en controlelampjes Koelvloeistoftemperatuur/Koelvloeistofpeil Het controlelampje gaat bij het inschakelen van het contact enkele seconden branden. 5) Als het controlelampje niet uitgaat of tijdens het rijden gaat knipperen, is de koelvloeistoftemperatuur te hoog of het koelvloeistofpeil te laag. Als extra waarschuwingssignaal klinken drie pieptonen. Stop in dat geval, zet de motor af en controleer het koelvloeistofpeil en vul zo nodig vloeistof bij. Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van koelvloeistof niet mogelijk is, mag de reis niet worden vervolgd. Laat de motor uitgeschakeld en roep de hulp in van een Škoda-dealer, omdat dit anders kan leiden tot zware motorschade. Als het koelvloeistofpeil binnen het voorgeschreven bereik ligt, kan een te hoge temperatuur zijn veroorzaakt door een storing aan de koelluchtventilator. Controleer de zekering voor de koelluchtventilator en vervang deze zo nodig bladzijde 229, Zekeringenoverzicht in motorruimte. Als het controlelampje niet uitgaat terwijl het koelvloeistofpeil en ook de ventilatorzekering in orde zijn, mag de reis niet worden vervolgd. roep de hulp van een Škodadealer in. Neem de verdere aanwijzingen in acht bladzijde 200, Koelsysteem. Op het informatiedisplay* weergegeven tekst: Check coolant! Owner's manual (Koelmiddel controleren! Instructieboekje!) Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de auto dan op een veilige afstand ten opzichte van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlichten in bladzijde 56. 5) Bij auto's met informatiedisplay zal na het inschakelen van het contact het controlelampje niet gaan branden, maar alleen als de koelvloeistoftemperatuur te hoog of het koelvloeistofpeil te laag is. Vervolg Draai voorzichtig de dop op het koelvloeistofexpansiereservoir los. Bij hete motor staat het koelsysteem onder druk - kans op verbranding. Laat de motor daarom afkoelen voordat u de dop losdraait. Raak de koelluchtventilator niet aan. De koelluchtventilator kan ook bij uitgeschakeld contact vanzelf worden ingeschakeld. Aandrijfslipregeling (ASR) Het controlelampje gaat bij het inschakelen van het contact enkele seconden branden. Bij het regelproces knippert het controlelampje tijdens de rit. Indien in het systeem een storing is, licht het controlelampje continu op. Omdat het ASR-systeem met het ABS werkt, brandt bij het uitvallen van het ABS ook het ASR-controlelampje. Als het controlelampje gelijk na het starten van de motor gaat branden, kan het ASR-systeem om technische redenen zijn uitgeschakeld. In dit geval kunt u het ASRsysteem door het uit- en inschakelen van het contact opnieuw inschakelen. Als het controlelampje uitgaat, is het ASR-systeem weer volledig bedrijfszeker. Verdere informatie met betrekking tot de ASR bladzijde 169, Aandrijfslipregeling (ASR). Als de accukabels werden losgemaakt en weer werden aangesloten, zal na het inschakelen van het contact het gele controlelampje gaan branden. Na even te hebben gereden moet het controlelampje uitgaan. Aandrijfslipregeling (ASR) uitschakelen Door het indrukken van de toets bladzijde 169, afb. 150 wordt het ASR-systeem uitgeschakeld en licht de controlelamp op.

34 Instrumenten en controlelampjes 33 Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)* Het controlelampje gaat bij het inschakelen van het contact enkele seconden branden. Als het ESP-systeem helpt om het voertuig te stabiliseren, dan knippert de controlelamp in het instrumentenpaneel. Indien in het ESP-systeem een storing is, licht het controlelampje continu op. Omdat het ESP-systeem met het ABS werkt, brandt bij het uitvallen van het ABS ook het ESP-controlelampje. Als het controlelampje gelijk na het starten van de motor gaat branden, kan het ESP-systeem om technische redenen zijn uitgeschakeld. In dit geval kunt u het ESPsysteem door het uit- en inschakelen van het contact opnieuw inschakelen. Als het controlelampje uitgaat, is het ESP-systeem weer volledig bedrijfszeker. Meer details met betrekking tot het ESP bladzijde 167, Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)*. Elektronisch sperdifferentieel (EDS)* EDS maakt deel uit van het ESP. Een EDS-storing wordt door het gaan branden van het ESP-controlelampje op het instrumentenpaneel aangegeven. Neem direct contact op met de erkende Škoda-dealer. Zie voor nog meer aanwijzingen met betrekking tot het EDS bladzijde 168, Elektronische differentieelblokkering (EDS en XDS)*. Als de accukabels werden losgemaakt en weer werden aangesloten, zal na het inschakelen van het contact het gele controlelampje gaan branden. Na even te hebben gereden moet het controlelampje uitgaan. Keuzehendelblokkering* Als het groene controlelampje brandt, moet het rempedaal worden ingedrukt. Dit is nodig om de keuzehendel vanuit de stand P of N in een andere stand te kunnen plaatsen. Verdere informatie met betrekking tot de keuzehendelblokkering bladzijde 117. Bandenspanning* Het controlelampje gaat branden, als in één van de banden de bandenspanning wezenlijk is teruggelopen. Verlaag de snelheid en controleer, resp. corrigeer zo snel mogelijk de bandenspanning van alle banden bladzijde 209. Bij een knipperend controlelampje is er sprake van een systeemstoring. Neem contact op met een Škoda-dealer en laat de storing opheffen. Meer details met betrekking tot het systeem voor de controle van de bandenspanning bladzijde 172. Bij een brandend controlelampje moet direct de snelheid worden verlaagd en heftige stuur- en remmanoeuvres moeten worden vermeden. Bij de eerste mogelijkheid stoppen en de staat van de banden en de bandenspanning controleren. Onder bepaalde omstandigheden (bijv. bij een sportieve rijstijl, op gladde of onverharde wegen) kan het controlelampje vertraagd of helemaal niet gaan branden. Als de accukabels werken losgemaakt, zal na het inschakelen van het contact het gele controlelampje gaan branden. Na even te hebben gereden moet het controlelampje uitgaan. Antiblokkeersysteem (ABS) Het controlelampje geeft de bedrijfszekerheid van het ABS aan. Het controlelampje gaat na het inschakelen van het contact of tijdens het starten enkele seconden branden. Het lampje gaat uit, nadat een automatische testprocedure is beëindigd. Storing in het ABS systeem Als het ABS-controlelampje binnen enkele seconden na het inschakelen van het contact niet uitgaat of helemaal niet gaat branden of tijdens het rijden gaat branden, is Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

35 34 Instrumenten en controlelampjes het systeem niet in orde. De auto wordt met het normale remsysteem afgeremd. Neem zo snel mogelijk contact op met een Škoda-dealer en pas uw rijstijl aan omdat u niet weet hoe ernstig het defect is. Meer details met betrekking tot het ABS bladzijde 171, Antiblokkeersysteem (ABS). Storing in het gehele remsysteem Als het ABS-controlelampje samen met het remsysteemcontrolelampje (bij niet aangetrokken handrem) gaat branden, is niet alleen het ABS maar ook een ander deel van het remsysteem defect. Als het remsysteemcontrolelampje samen met het ABS-controlelampje gaat branden, stop dan direct en controleer het remvloeistofpeil in het remvloeistofreservoir bladzijde 202, Remvloeistof. Als het vloeistofpeil tot onder de MIN-markering is gedaald, rijd dan niet verder - kans op ongevallen! Roep deskundige hulp in. Let bij het openen van de motorkap en het controleren van het remvloeistofpeil op de aanwijzingen bladzijde 197, Werkzaamheden in de motorruimte. Als het remvloeistofpeil in orde is, is de regelfunctie van het ABS-systeem uitgevallen. De achterwielen kunnen dan bij het remmen zeer snel blokkeren. Dit kan onder bepaalde omstandigheden tot het uitbreken van de achterkant van de auto leiden - slipgevaar! Rijd voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Škodadealer en laat de storing opheffen. Motorkap Het controlelampje brandt als de motorkap is ontgrendeld. Wanneer u gedurende de rit de motorklep opent, wordt het controlelampje opgelicht en er klinkt een akoestisch waarschuwingssignaal. Dit controlelampje brandt ook bij uitgeschakeld contact. Het controllampj licht max. 5 minuten lang op. Bij voertuigen met informatiedisplay* worden deze controlelampjes door een voertuig symbool verplaatst bladzijde 24. Gordelwaarschuwingslampje Het controlelampje gaat na het inschakelen van het contact branden, om de bestuurder resp. de passagier eraan te herinneren de veiligheidsgordel om te doen. Het controlelampje gaat pas uit als de bestuurder de veiligheidsgordel heeft omgedaan. Als u de veiligheidsgordel niet draagt, klinkt bij snelheden boven de 20 km/h een permanente waarschuwingstoon terwijl gelijktijdig het controlelampje knippert. Als de veiligheidsgordel binnen 90 seconden niet wordt omgedaan, wordt de waarschuwingstoon uitgeschakeld, en brandt het controlelampje continu. Meer informatie met betrekking tot de veiligheidsgordels bladzijde 145, Veiligheidsgordels. Remblokdikte* Het controlelampje gaat bij het inschakelen van het contact enkele seconden branden. 6) Als het controlelampje gaat branden, ga dan naar een Škoda-dealer en laat de remblokken van alle wielen controleren. Op het informatiedisplay* weergegeven tekst: Check brake pads! (Remblokken controleren!) Kofferklep Het controlelampje gaat branden als bij ingeschakeld contact de kofferklep openstaat. Wanneer u gedurende de rit de motorklep opent, wordt het controlelampje opgelicht en er klinkt een akoestisch signaal. Dit controlelampje brandt ook bij uitgeschakeld contact. Het controllampj licht max. 5 minuten lang op. Bij voertuigen met informatiedisplay* worden deze controlelampjes door een voertuig symbool verplaatst bladzijde 24. 6) Bij auto's met informatiedisplay zal na het inschakelen van het contact het controlelampje niet branden, dit brandt alleen als er sprake is van een storing.

36 Instrumenten en controlelampjes 35 Portier open Het controlelampje gaat branden bij het openen van een of meerdere portieren of bij het openen van de kofferklep/achterklep. Wanneer u gedurende de rit een van de portieren, wordt het controlelampje opgelicht en er klinkt een akoestisch signaal. Dit controlelampje brandt ook bij uitgeschakeld contact. Het controllampj licht max. 5 minuten lang op. Bij voertuigen met informatiedisplay* worden deze controlelampjes door een voertuig symbool verplaatst bladzijde 24. Ruitensproeiervloeistofpeil* Het controlelampje brandt bij ingeschakeld contact bij een te laag vloeistofpeil in het ruitensproeierreservoir. Ruitensproeiervloeistof bijvullen bladzijde 207. Op het informatiedisplay* weergegeven tekst: Top up wash fluid! (Ruitensproeiervloeistof bijvullen!) Remsysteem Het controlelampje knippert, resp. brandt bij een te laag remvloeistofpeil, bij een storing in het ABS of bij een aangetrokken handrem. Als het controlelampje knippert en er klinkt drie maal een akoestisch signaal (niet bij een aangetrokken handrem), stop dan en controleer het remvloeistofpeil. Op het informatiedisplay* weergegeven tekst: Brake fluid: Owner's manual (Remvloeistof: Instructieboekje!) Bij een ABS-storing die ook betrekking heeft op de werking van het remsysteem (bijv. de remdrukverdeling), gaat het ABS-controlelampje samen met het remsysteemcontrolelampje branden. Houd er rekening mee dat niet alleen het ABS, maar ook een ander deel van het remsysteem defect is. Als extra waarschuwingssignaal klinkt drie maal een akoestisch signaal. Op weg naar de dichtstbijzijnde Škoda-dealer/vakgarage moet rekening worden gehouden met een hogere rempedaaldruk, een langere remweg en een grotere vrije slag van het rempedaal. Zie voor nog meer aanwijzingen met betrekking tot het remsysteem bladzijde 170, Remmen. Aangetrokken handrem Het controlelampje brandt ook bij een aangetrokken handrem. Bovendien wordt een akoestische waarschuwing gegeven als u met de auto minstens 3 seconden met een snelheid van meer dan 6 km/h hebt gereden. Op het informatiedisplay* weergegeven tekst: Release parking brake! (Parkeerrem lossen!) Let bij het openen van de motorkap en het controleren van het remvloeistofpeil op de aanwijzingen bladzijde 197, Werkzaamheden in de motorruimte. Als het remsysteemcontrolelampje enkele seconden na het inschakelen van het contact niet uitgaat of tijdens het rijden gaat branden, stop dan direct en controleer het remvloeistofpeil in reservoir bladzijde 202. Als het vloeistofpeil tot onder de MIN-markering is gedaald, rijd dan niet verder - kans op ongevallen! Roep deskundige hulp in. Dynamo Het controlelampje gaat branden na het inschakelen van het contact. Het controlelampje moet na het aanslaan van de motor uitgaan. Als het controlelampje na het starten van de motor niet uitgaat of tijdens het rijden gaat branden moet u de dichtstbijzijnde Škoda-dealer bezoeken. Omdat daarbij de autoaccu wordt ontladen, moet u alle niet beslist noodzakelijke stroomverbruikers uitschakelen. Voorzichtig! Als tijdens het rijden behalve het controlelampje ook nog het controlelampje (koelsysteemstoring) op het display gaat branden, moet direct worden gestopt en de motor worden afgezet - kans op motorschade! Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

37 36 Instrumenten en controlelampjes Motoroliepeil Controlelampje brandt Als het controlelampje brandt is het oliepeil waarschijnlijk te laat. Controleer zo snel mogelijk het oliepeil, resp. vul olie bij bladzijde 199, Motorolie bijvullen. Als extra waarschuwingssignaal klinkt een pieptoon. Op het informatiedisplay* weergegeven tekst: Check oil level! (Oliepeil controleren!) Als de motorkap langer dan 30 seconden open blijft staan, gaat het controlelampje uit. Als er geen motorolie wordt bijgevuld, gaat het controlelampje na ongeveer 100 km weer branden. Controlelampje knippert Als er een storing aan de motoroliepeilsensor optreedt, wordt dit na het inschakelen van het contact bovendien door een akoestisch signaal en het meerdere malen gaan branden van het controlelampje aangegeven. De motor direct door een Škoda-dealer laten controleren. Op het informatiedisplay* weergegeven tekst: Oil sensor. Workshop! (Oliesensor. Werkplaats!) Temperatuur van de koppelingen van de automatische versnellingsbak DSG* Als de temperatuur van de koppelingen van de automatische versnellingsbak DSG te hoog is, wordt in de informatiedisplay* het symbool en de waarschuwingstekst weergegeven: Gearbox overheated: Stop! Owner's man.! (Versnellingsbak oververhit. Stop! Instructieboekje!) Als extra waarschuwingssignaal klinkt een akoestisch signaal. Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de auto dan op een veilige afstand ten opzichte van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlichten in. Voorzichtig! Als de koppelingen van de automatische versnellingsbak oververhit zijn, stop de wagen dan en schakel de motor uit. Wacht tot het symbool met de waarschuwingstekst dooft - gevaar voor schade aan de versnellingsbak! Na het doven van het symbool en de waarschuwingstekst kunt u de rit voortzetten. Brandstofreserve Het controlelampje brandt, zodra er minder dan 9 liter in de brandstoftank aanwezig is. Als extra waarschuwingssignaal klinkt een akoestisch signaal. Op het informatiedisplay* weergegeven tekst: Please refuel! Range...km (Tanken a.u.b.! Bereik...km) De tekst in het informatiedisplay* gaat pas uit, verdwijnt pas nadat er is getankt en er een kort stukje is gereden.

38 Ontgrendelen en vergrendelen 37 Ontgrendelen en vergrendelen Sleutel Houd de groef in de sleutel absoluut schoon omdat verontreinigingen (textielvezels, stof e.d.) de werking van de slotcilinders alsmede van het contactslot negatief kunnen beïnvloeden. Neem bij verlies van een sleutel contact op met een erkende Škoda-dealer die zorgt voor de levering van een reservesleutel. Afb. 22 Sleutelset zonder afstandsbediening / sleutelset met afstandsbediening Batterij van de radiografische afstandsbediening vervangen Met de auto worden twee sleutels meegeleverd. Afhankelijk van de uitrusting kan de auto met sleutels zonder radiografische afstandsbediening afb links of met radiografische afstandsbediening* afb rechts uitgerust zijn. Als u de auto verlaat - ook al is het maar voor even - haal dan in ieder geval de sleutel uit het contactslot. Dat geldt vooral als er kinderen in de auto achterblijven. De kinderen zouden anders de motor kunnen starten of elektrische systemen (bijv. elektrisch bediende ruiten) kunnen bedienen - kans op ongevallen! Haal de contactsleutel pas uit het contactslot als de auto tot stilstand is gekomen! Het stuurslot zou anders ongewild kunnen vergrendelen - kans op ongevallen! Voorzichtig! Elke sleutel bevat elektronische componenten, bescherm de sleutels dan ook tegen vocht en harde schokken. Afb. 23 Radiografische afstandsbediening - Deksel verwijderen / Batterij verwijderen Elke radiografische afstandsbediening heeft een batterij die onder het deksel AB is ondergebracht afb. 23. Als de batterij leeg is, knippert na het indrukken van een toets van de afstandsbediening de rode controlelamp A niet afb. 22. Vervang de batterij als volgt: Klap de sleutel uit. Druk het deksel op de plaatsen van de pijlen A1 voorzichtig los afb. 23. Verwijder de lege batterij uit de sleutel door de batterij naar beneden te drukken op de plaats van de pijl A2 afb. 23. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

39 38 Ontgrendelen en vergrendelen Plaats de nieuwe batterij. Let erop dat het + teken op de batterij naar onderen moet wijzen. De juiste polariteit is op de afdekking van het batterijvak weergegeven. Breng het deksel van het batterijvak op de sleutel aan en druk erop tot dit hoorbaar vastklikt. Kinderslot Het kinderslot voorkomt dat de achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend. Milieu Verwijder de defecte accu milieuvriendelijk. Zorg voor de correcte polariteit bij het verplaatsen van de batterij. De vervangingsbatterij moet qua specificatie overeenkomen met de originele batterij. Als u na de vervanging van de batterij de auto niet met de afstandsbediening kunt openen of sluiten, moet het systeem worden gesynchroniseerd bladzijde 45. Elektronische Wegrijbeveiliging (wegrijblokkering) De elektronische wegrijbeveiliging voorkomt het gebruik van uw auto door onbevoegden. In de kop van de sleutel bevindt zich een elektronische chip. Met behulp hiervan wordt de wegrijbeveiliging gedeactiveerd als de sleutel in het contactslot wordt gestoken. Als u de contactsleutel uit het contactslot trekt, wordt de elektronische wegrijbeveiliging automatisch geactiveerd. Uw motor kan alleen maar met een passend gecodeerde originele Škoda-sleutel worden gestart. De achterportieren zijn met een kinderslot uitgerust. Het kinderslot wordt met de autosleutel in- en uitgeschakeld. Kinderslot inschakelen Steek de contactsleutel in de sleuf in het achterportier en draai de contactsleutel in de richting van de pijl afb. 24. Kinderslot uitschakelen Draai de sleuf met de autosleutel naar rechts tegen de pijlrichting in. Bij ingeschakeld kinderslot is de hendel voor het openen van de portieren van binnenuit geblokkeerd. U kunt het portier alleen maar van buitenaf openen. Centrale vergrendeling Omschrijving Afb. 24 Kinderslot op achterportieren Bij het openen en sluiten worden door de centrale sluiting alle deuren en de klep van de benzinetank* gezamenlijk gesloten of geopoend (voor zover in het menu Setup (Instellingen) - Convenience (comfort) Informatiedisplay* niet iets anders is inge-

40 Ontgrendelen en vergrendelen 39 steld). De kofferbakklep wordt bij het openen ontgrendeld. Dit kan door het indrukken van de handgreep boven de kentekenplaat worden geopend bladzijde 42. De centrale vergrendeling kan worden bediend: van buitenaf met de contactsleutel bladzijde 40, met behulp van de toets voor de centrale vergrendeling bladzijde 41, met de afstandsbediening bladzijde 44. Controlelampje in bestuurdersportier bij auto's zonder alarmsysteem Na het vergrendelen van de auto gaat na 2 seconden het controlelampje knipperen. Na het vergrendelen van de auto met een gedeactiveerde Safe-beveiliging gaat het controlelampje pas na 30 seconden knipperen. Controlelampje in bestuurdersportier bij auto's met alarmsysteem Na het afsluiten van de auto knippert het controlelampje gedurende 2 seconden snel, daarna langzamer. Als de auto is vergrendeld en de safe-beveiliging bladzijde 39 is niet actief, knippert het controlelampje in het bestuurdersportier ca. 2 seconden snel, gaat uit en begint na ca. 30 seconden langzaam te knipperen. Als het controlelampje eerst ca. 2 seconden lang snel knippert, daarna ca. 30 seconden gaat branden en aansluitend hierop langzaam gaat knipperen, is er in het systeem van de centrale vergrendeling of van de interieurbewaking* bladzijde 46 sprake van een storing. Neem contact op met een Škoda-dealer. Comfortschakeling ruiten Bij het ontgrendelen en vergrendelen van de auto kunnen de elektrisch bediende ruiten worden geopend en gesloten bladzijde 48. Individuele portieropening* Via deze functie is het mogelijk alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen. De andere portieren en de tankdopklep* blijven vergrendeld en worden pas na het nogmaals openen ontgrendeld. Indien gewenst kunt u de mogelijkheid tot het openen van individuele portieren door een Škoda-dealer laten instellen. Bij wagens met informatiedisplay* kan men deze functie inschakelen in het menu Setup (instellingen) - Convenience (comfort) - Door open (portieropeningen). Automatisch vergrendelen en ontgrendelen* Alle portieren en de kofferklep/achterklep worden vanaf een snelheid van ca. 15 km/h automatisch vergrendeld. Als de contactsleutel uit het contactslot wordt getrokken, wordt de auto automatisch weer ontgrendeld. Bovendien kan de auto door de bestuurder worden ontgrendeld door het indrukken van de centralevergrendelingstoets of door aan de portierkruk te trekken. Indien gewenst kunt u de mogelijkheid tot het automatisch sluiten door een vakgarage laten activeren. De vergrendeling van de portieren voorkomt onwillekeurig openen in een ongewone situatie (ongeval). Vergrendelde portieren voorkomen ook het ongewenst binnendringen van buitenstaanders - bijv. op kruispunten. Ze maken het hulpverleners in geval van nood echter moeilijker in de auto te komen - levensgevaar! Bij een aanrijding waarbij de airbag(s) is (zijn) geactiveerd worden de vergrendelde portieren automatisch ontgrendeld om hulpverleners toegang tot de auto te verschaffen. Bij het uitvallen van de centrale vergrendeling kunnen alleen de voorportieren met de sleutel worden ont- en vergrendeld. De andere portieren en de kofferklep/achterklep kunnen handmatig worden vergrendeld of ontgrendeld. Noodvergrendeling van het portier bladzijde 42. Noodontgrendeling van de kofferklep/achterklep bladzijde 43. Safe-beveiliging De centrale vergrendeling is met een Safe-beveiliging 7) uitgerust. Als u de auto van buitenaf afsluit, worden de portiersloten automatisch geblokkeerd. Met de portier- Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

41 40 Ontgrendelen en vergrendelen handgreep kunnen de portieren noch van buitenaf, noch van binnenuit worden geopend. Daardoor wordt het openbreken van de auto bemoeilijkt. De safe-beveiliging kunt u door dubbele vergrendeling binnen 2 seconden buiten werking stellen. Indien de safe-beveiliging uitgeschakeld wordt, knippert het controlelampje in het bestuurdersportier ca. 2 seconden snel, gaat uit en begint na ca. 30 seconden weer langzaam te knipperen. Als de auto weer wordt is ont- en vergrendeld, is de Safe-beveiliging weer in werking. Als de auto is vergrendeld en de Safe-beveiliging is gedeactiveerd, kunnen de portieren als volgt van binnenuit worden geopend: Door aan de portierkruk te trekken wordt het portier ontgrendeld. Door nogmaals aan de portierkruk te trekken gaat het portier open. Bij van buitenaf vergrendelde auto's met geactiveerde Safe-beveiliging mogen geen personen en huisdieren in de auto achterblijven omdat van binnenuit noch de portieren, noch de ruiten kunnen worden geopend. De vergrendelde portieren maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in de auto te komen - levensgevaar! Het alarmsysteem* wordt bij het vergrendelen van de auto ook als de safe-beveiliging is gedeactiveerd, geactiveerd. De interieurbewaking* wordt hierbij echter niet geactiveerd. Met behulp van de sleutel ontgrendelen Afb. 25 Sleutelbewegingen voor het ont- en vergrendelen Draai de sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier in rijrichting (ontgrendelingsstand) A afb. 25. Trek aan de portierhandgreep en open voorzichtig het portier. Alle portieren (bij auto's met alarmsysteem alleen het bestuurdersportier) en de tankdopklep* worden ontgrendeld. De kofferklep/achterklep wordt ontgrendeld. De via het portiercontact geschakelde binnenverlichting gaat branden. De Safe-beveiliging wordt gedeactiveerd. De ruiten gaan open zolang de sleutel in de ontgrendelingsstand wordt gehouden*. Bij auto's met alarmsysteem is de ruitbediening alleen binnen 45 seconden na de uitschakeling van het alarmsysteem mogelijk. Het controlelampje in het bestuurdersportier stopt met knipperen als de auto niet met een alarmsysteem* bladzijde 45 is uitgerust. Als de auto is voorzien van een alarmsysteem* moet na het ontgrendelen van het portier binnen 15 seconden de sleutel in het contactslot worden gestoken en moet het contact worden ingeschakeld om het alarmsysteem te deactiveren. Als binnen 15 seconden het contact niet wordt ingeschakeld, wordt alarm gegeven. 7) Geldt slechts voor enkele landen.

42 Ontgrendelen en vergrendelen 41 Met behulp van de sleutel vergrendelen Draai de sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier tegen de rijrichting in (vergrendelingsstand) AB bladzijde 40, afb. 25. De portieren, de kofferklep/achterklep en de tankdopklep* worden vergrendeld. De via de portiercontacten geschakelde binnenverlichting wordt uitgeschakeld. De ruiten en het elektrische schuif-/kanteldak* worden gesloten zolang de sleutel in de vergrendelingsstand wordt gehouden. De Safe-beveiliging wordt direct geactiveerd. Het controlelampje in het bestuurdersportier begint te knipperen. Is minstens een portier geopend, dan kan men de auto niet vergrendelen. Schakelaar voor centrale vergrendeling Afb. 26 Middenconsole: Schakelaars voor centrale vergrendeling Als de auto niet van buitenaf werd vergrendeld, kunt u deze met behulp van de tuimelschakelaar op de middenconsole ook bij uitgeschakeld contact ontgrendelen en vergrendelen. Alle portieren en de kofferklep/achterklep ontgrendelen Druk op de schakelaar A2 afb. 26. In de schakelaar gaat het symbool uit. Als uw auto met behulp van de schakelaar A1 werd vergrendeld, geldt het volgende: Het openen van de portieren en de kofferklep/achterklep van buitenaf is niet mogelijk (vanuit veiligheidsoogpunt, bijv. bij het stoppen bij een kruispunt). U kunt de portieren van binnenuit afzonderlijk ontgrendelen en weer openen door aan de portierhendel te trekken. Zolang een deur geopend is 8), kan de auto niet worden afgesloten om te voorkomen dat de sleutel per ongeluk in de auto blijft liggen. Bij een aanrijding waarbij de airbag(s) is (zijn) geactiveerd worden de van binnenuit vergrendelde portieren automatisch ontgrendeld om hulpverleners toegang tot de auto te verschaffen. Door het indrukken en vasthouden van de toets A1, of A2 kunt u de ruiten via de comfortbediening sluiten of openen bladzijde 48. De centrale vergrendeling werkt ook bij uitgeschakeld contact. Alle portieren en de kofferklep/achterklep worden vergrendeld. Omdat echter bij vergrendelde portieren in geval van nood hulpverlening van buitenaf wordt bemoeilijkt, moeten kinderen nooit zonder toezicht in de auto worden achtergelaten. Vergrendelde portieren maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in de auto te komen - levensgevaar! Als de safe-beveiliging is geactiveerd, werken de portierkruk en de schakelaars voor de centrale vergrendeling niet. Alle portieren en de kofferklep/achterklep vergrendelen Druk op de schakelaar A1 afb. 26. Het symbool in de toets gaat branden. 8) Geldt niet voor de achterklep. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

43 42 Ontgrendelen en vergrendelen Noodvergrendeling van de portieren Kofferklep/achterklep Afb. 27 Achterportier: Noodvergrendeling van het portier Afb. 28 Kofferklep-/achterklephandgreep Aan de voorzijde van de portieren die niet zijn uitgevoerd met een slotcilinder, bevindt zich een noodslotmechanisme; dit is pas zichtbaar na het openen van het portier. Vergrendeling Bouw de afdekplaat A uit afb. 27. Steek de sleutel in de opening onder de afdekplaat en druk de arrêteerarm AB tot aan de aanslag naar binnen. Breng de afdekplaat weer aan. Na het sluiten van het portier kan dit van buitenaf niet meer worden geopend. Bij een niet-ingeschakeld kinderslot is het mogelijk het portier van binnenuit te openen door tweemaal de portierkruk uit te trekken. Bij een ingeschakeld kinderslot is het nodig, naast het twee keer uittrekken van de portierkruk, het portier ook van buitenaf nog te openen. Na het ontgrendelen van de auto met de sleutel of met behulp van de radiografische afstandsbediening kan de kofferklep/achterklep worden geopend door op de handgreep boven de kentekenplaat te drukken. Openen van de kofferklep/achterklep Druk op de handgreep afb. 28 en til tegelijkertijd de kofferklep/achterklep op. Sluiten van de kofferklep/achterklep Trek de kofferklep/achterklep naar beneden en sluit deze met een lichte zwaaiende beweging. Op de bekleding aan de binnenzijde van de kofferklep/achterklep bevindt zich een handgreep, die het sluiten vergemakkelijkt. Controleer of de kofferklep/achterklep na het sluiten goed is vergrendeld. Anders zou de kofferklep/achterklep tijdens het rijden plotseling open kunnen gaan, ook als het slot van de kofferklep/achterklep werd vergrendeld - kans op ongelukken! Rijd nooit met een openstaande of net niet gesloten kofferklep omdat er dan uitlaatgassen in het interieur kunnen komen - kans op vergiftiging! Druk bij het sluiten van de kofferklep/achterklep niet op de achterruit, deze zou kunnen springen - kans op letsel!

44 Ontgrendelen en vergrendelen 43 Na het sluiten van de kofferklep wordt deze binnen 2 seconden automatisch vergrendeld en wordt het alarmsysteem* geactiveerd. Dit geldt alleen, als de auto voor het sluiten van de kofferklep/achterklep was vergrendeld. Bij het wegrijden, vanaf een snelheid boven 5 km/h, wordt de werking van de handgreep boven de kentekenplaat gedeactiveerd. Na het stoppen en openen van een portier wordt de werking van de handgreep weer geactiveerd. Noodontgrendeling van de kofferklep/achterklep (Octavia) Afb. 29 Noodontgrendeling van de kofferklep/achterklep In geval van een storing aan de centrale vergrendeling kunt u de kofferklep/achterklep als volgt openen: Klap de rugleuning naar voren bladzijde 72. Neem de gevarendriehoek* A afb. 29 weg. Druk de bedieningshendel in de richting van de pijl om de kofferklep/achterklep te ontgrendelen. De bedieningshendel bevindt zich onder de afdekkap AB. Open van buitenaf de kofferklep. Noodontgrendeling van de kofferklep/achterklep (combi) In geval van een storing aan de centrale vergrendeling kunt u de kofferklep/achterklep als volgt openen: Klap de rugleuning naar voren bladzijde 72. Klap de afdekklep van het slot naar boven afb. 30. Druk met behulp van een smal voorwerp, bijv. een schroevendraaier, de bedieningsarm A tot aan de aanslag in de richting van de pijl; de kofferklep/achterklep wordt ontgrendeld. Open van buitenaf de kofferklep. Afstandsbediening* Omschrijving Met de afstandsbediening kunt u: de auto ont- en vergrendelen, de kofferklep/achterklep ontgrendelen, de ruiten elektrisch openen en sluiten. Afb. 30 Noodontgrendeling van de kofferklep/achterklep De zender met de batterij is in de handgreep van de sleutel met radiografische afstandsbediening ondergebracht. De ontvanger bevindt zich in het interieur van de auto. Het bereik van de afstandsbediening bedraagt ca. 10 m. Bij zwakke batterijen is het bereik van de afstandsbediening minder. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

45 44 Ontgrendelen en vergrendelen De sleutel heeft een uitklapbare sleutelbaard die wordt gebruikt voor het handmatig ont- en vergrendelen van de auto en voor het starten van de motor. Bij de vervanging van een verloren sleutel en na reparatie of vervanging van de ontvanger moet het systeem door een erkende Škoda-dealer worden geïnitialiseerd. Pas dan kunt u de afstandsbediening weer gebruiken. Bij ingeschakeld contact wordt de afstandsbediening automatisch gedeactiveerd. De werking van de afstandsbediening kan door beïnvloeding door zenders die zich in de buurt van de auto bevinden en op dezelfde frequentie werken (bijv. gsm's, tvzenders) tijdelijk worden gestoord. Als de centrale vergrendeling of het alarmsysteem pas op een afstand van minder dan 3 m op de afstandsbediening reageert, moet de batterij worden vervangen, bij voorkeur door een erkende Škoda-dealer. Indien het berijdersportier is geopend, kan de auto niet met de radiografische afstandsbediening vergrendeld worden. Wagen ont- en vergrendelen Auto ontgrendelen Druk ongeveer 1 seconde lang op knop A1 afb. 31. Auto vergrendelen Druk ongeveer 1 seconde lang op knop A3. Afb. 31 Radiografische afstandsbediening Safe-beveiliging deactiveren Druk tweemaal binnen 2 seconden de schakelaar A3 in. Zie voor meer informatie bladzijde 39. Ontgrendeling van de kofferklep/achterklep Druk ongeveer 2 seconde lang op knop A2. Zie voor meer informatie bladzijde 42. Uitklappen van de sleutel Toets A4 indrukken. Inklappen van de sleutel Druk op toets A4 en klap de sleutelbaard in het huis. Het ontgrendelen van de auto wordt aangegeven door het tweemaal knipperen van de knipperlichten. Als u de auto met de knop A1 ontgrendelt en daarna binnen 30 seconden geen portier of kofferklep/achterklep opent, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. Hierdoor wordt ongewild ontgrendelen van de auto voorkomen. Bovendien worden bij het openen van de auto de aan de sleutel toegekende standen van de elektrisch bediende stoelen en buitenspiegels* ingesteld. De opgeslagen instelling van bestuurdersstoel en buitenspiegels wordt opgevraagd. Aanduiding van de vergrendeling De correcte vergrendeling van de auto wordt door het eenmaal knipperen van de knipperlichten aangegeven. Indien u de auto door het indrukken van toets A3 vergrendelt en enkele portieren of de achterklep niet gesloten zijn, knipperen de knipperlichten pas na het sluiten. Bij van buitenaf vergrendelde auto's met geactiveerde Safe-beveiliging mogen geen personen in de auto achterblijven omdat van binnenuit noch de portieren, noch de ruiten kunnen worden geopend. De vergrendelde portieren maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in de auto te komen - levensgevaar!

46 Ontgrendelen en vergrendelen 45 Gebruik de radiografische afstandsbediening alleen als de portieren en de kofferklep/achterklep zijn gesloten en als u visueel contact met de auto hebt. In de auto mag u de vergrendelingstoets van de radiografische afstandsbediening niet indrukken als de sleutel nog niet in het contactslot is gestoken, zodat de auto niet per vergissing wordt gesloten en daarbij het alarmsysteem* wordt ingeschakeld. Als dit toch mocht gebeuren, druk dan op de ontgrendelingstoets van de radiografische afstandsbediening. Synchronisati van de afstandsbediening Als de auto bij het indrukken van de afstandsbediening niet wordt ontgrendeld, is het mogelijk dat de code van de sleutel en het regelapparaat in de auto niet meer met elkaar corresponderen. Dat kan gebeuren als de knoppen van de afstandsbediening meerdere malen buiten het werkingsgebied van het systeem zijn ingedrukt of als de batterij van de afstandsbediening is vervangen. Daarom is het nodig de code als volgt te synchroniseren: Willekeurige toets op de afstandsbediening indrukken. na het indrukken van de toets moet het portier binnen 1 minuut met behulp van de sleutel worden ontgrendeld. Alarmsysteem* Omschrijving Het alarmsysteem verhoogt de beveiliging tegen inbraakpogingen in de auto. Het systeem activeert akoestische en optische waarschuwingssignalen bij een poging tot inbraak in de auto. Hoe wordt het alarmsysteem geactiveerd? Het alarmsysteem wordt bij het vergrendelen van de auto met de sleutel op het gesloten bestuurdersportier of met de radiografische afstandsbediening automatisch geactiveerd. Het systeem is na circa 30 seconden na het vergrendelen geactiveerd. Hoe wordt het alarmsysteem gedeactiveerd? Het alarmsysteem wordt bij het openen van de auto alleen bij gebruikmaking van de radiografische afstandsbediening gedeactiveerd. Als de auto niet binnen 30 seconden na het versturen van het radiosignaal wordt geopend, wordt het alarmsysteem weer geactiveerd. Als de auto met behulp van een sleutel via het bestuurdersportier wordt ontgrendeld, moet binnen 15 seconden na het ontgrendelen van het portier de sleutel in het contactslot worden gestoken en het contact worden ingeschakeld om het alarmsysteem te deactiveren. Als binnen 15 seconden het contact niet wordt ingeschakeld, wordt alarm gegeven. Wanneer wordt alarm gegeven? Van de vergrendelde auto worden de volgende onderdelen bewaakt: motorkap, kofferklep/achterklep, portieren, contactslot, hellingshoek van de auto* bladzijde 46, Interieur* bladzijde 46, Spanningsval in het boordnet. Als één van de beide accupolen bij een ingeschakeld alarmsysteem wordt losgekoppeld, wordt het alarm onmiddellijk geactiveerd. Hoe wordt het alarm uitgeschakeld? Het alarm wordt uitgeschakeld als u de auto met behulp van de radiografische afstandsbediening opent of als u het contact inschakelt. De levensduur van de batterij voor de alarmclaxon bedraagt 6 jaar. Verdere informatie bekomt u bij een vakbedrijf. Om er zeker van te zijn dat het alarmsysteem helemaal goed werkt, moet u voor het verlaten van de auto controleren of alle portieren, alle ruiten en het elektrische schuif-/kanteldak* zijn afgesloten. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

47 46 Ontgrendelen en vergrendelen De codering van de radiografische afstandsbediening en de ontvanger sluit het gebruik van de radiografische afstandsbediening van andere auto's uit. Interieurbewaking* en afsleepbewaking* Elektrische ruitbediening* Schakelaars in bestuurdersportier Afb. 32 Toets voor interieurbewaking en afsleepbewaking Interieurbewaking en wegsleepbewaking uitschakelen Contact uitschakelen. Bestuurdersportier openen. Druk de toets op de middenstijl aan de bestuurderszijde afb. 32 in, de kleur van de verlichting van het symbool gaat van rood naar oranje. Vergrendel de auto binnen 30 seconden. De interieurbewaking en de wegsleepbewaking worden automatisch weer ingeschakeld bij de eerstvolgende vergrendeling van de auto. Schakel de interieurbewaking en de wegsleepbeveiliging uit, als de mogelijkheid aanwezig is dat het alarm wordt geactiveerd door bewegingen (bijv. door kinderen of huisdieren) in het interieur of als de auto wordt vervoerd (bijv. per spoor of boot) of moet worden weggesleept. De geopende lade voor brillen vermindert de werking van de interieurbewaking. Om de volledige functionaliteit van de interieurbewaking te waarborgen, sluit, voor het vergrendelen van de auto, de lade voor brillen. De elektrische ruitbediening werkt alleen bij ingeschakeld contact. Afb. 33 Schakelaars in bestuurdersportier Ruiten openen De ruit wordt geopend door licht op de betreffende toets in het portier te drukken. Als de toets wordt losgelaten, wordt de procedure gestopt. Bovendien kunt u de ruit door het indrukken van de schakelaar tot aan de aanslag automatisch openen (volledig open). Bij het opnieuw indrukken van de toets blijft de ruit direct staan. Ruiten sluiten De ruit wordt gesloten door voorzichtig aan de betreffende toets te trekken. Als de toets wordt losgelaten, wordt de sluitprocedure gestopt. Bovendien kan de ruit door de schakelaar tot aan de aanslag uit te trekken automatisch worden gesloten (volledig sluiten). Bij het opnieuw uittrekken van de toets blijft de ruit direct staan. De toetsen voor de elektrisch bediende ruiten bevinden zich in de armleuning van het bestuurdersportier afb. 33, het rechtervoorportier en in de achterportieren* bladzijde 47.

48 Ontgrendelen en vergrendelen 47 Schakelaars van de elektrisch bediende ruiten in de armleuning van de bestuurder A schakelaar voor de elektrisch bediende ruit in het bestuurdersportier AB schakelaar voor de elektrisch bediende ruit in het rechter voorportier AC schakelaar voor de elektrisch bediende ruit in het rechter achterportier* AD schakelaar voor de elektrisch bediende ruit in het linker achterportier* AS veiligheidsschakelaar* Veiligheidsschakelaar* Door het indrukken van de veiligheidsschakelaar AS bladzijde 46, afb. 33 kunnen de toetsen voor de ruitbediening in de achterportieren worden uitgeschakeld. Door het opnieuw indrukken van de veiligheidsschakelaar AS zullen de toetsen voor de ruitbediening in de achterportieren weer functioneren. Zodra de schakelaar in de achterportieren buiten werking zijn gesteld brandt het controlelampje in de veiligheidsschakelaar AS. Als u de auto van buitenaf afsluit, mogen er geen personen in de auto achterblijven omdat de ruiten in geval van nood niet van binnenuit kunnen worden geopend. Het systeem is met een krachtbegrenzing uitgerust bladzijde 48. Als tijdens het sluiten weerstand wordt ondervonden, wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit enkele centimeters terug. Sluit daarna de ruit voorzichtig! Als dit wordt nagelaten kan letsel door inklemmen worden veroorzaakt! Als er op de achterbankzittingen kinderen worden vervoerd, wordt geadviseerd de elektrische ruitbediening van de achterportieren uit te schakelen (veiligheidsschakelaar) AS bladzijde 46, afb. 33. Als u het contact uitschakelt, kunt u de ruiten nog ca. 10 minuten openen of sluiten. Gedurende deze tijd werkt de automatische ruitbediening. Als u het bestuurders- of voorpassagiersportier opent, is de elektrische ruitbediening helemaal uitgeschakeld. Maak voor het ventileren van het interieur tijdens het rijden bij voorkeur gebruik van het geïnstalleerde verwarmings-, airconditioning- en ventilatiesysteem. Als de ruiten openstaan, kan er stof of ander vuil in de auto terechtkomen en bovendien kan bij bepaalde snelheden windgeruis ontstaan. Toetsen in voorpassagiersportier en in de achterportieren Afb. 34 Plaatsing van de toetsen van het voorpassagiersportier In elk van deze portieren bevindt zich een toets voor de betreffende ruit. Ruiten openen Druk de betreffende toets aan de onderzijde iets in en houd deze in deze stand totdat de ruit de gewenste stand heeft bereikt. Bovendien kunt u de ruit door de toets beneden in te drukken tot aan de aanslag automatisch openen (volledig openen). Bij het opnieuw indrukken van de toets blijft de ruit direct staan. Ruiten sluiten Druk de betreffende toets aan de bovenzijde iets in en houd deze in deze stand totdat de ruit de gewenste stand heeft bereikt. Bovendien kunt u de ruit door de toets aan de bovenzijde te drukken tot aan de aanslag automatisch sluiten (volledig sluiten). Bij het opnieuw indrukken van de toets blijft de ruit direct staan. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

49 48 Ontgrendelen en vergrendelen Het systeem is met een krachtbegrenzing uitgerust bladzijde 48. Als tijdens het sluiten weerstand wordt ondervonden, wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit enkele centimeters terug. Sluit daarna de ruit voorzichtig! Als dit wordt nagelaten kan letsel door inklemmen worden veroorzaakt! Als u het contact uitschakelt, kunt u de ruiten nog ca. 10 minuten openen of sluiten. Gedurende deze tijd werkt de automatische ruitbediening. Als u het bestuurders- of voorpassagiersportier opent, is de elektrische ruitbediening helemaal uitgeschakeld. Als het kinderslot is ingeschakeld, wordt de verlichting voor de schakelaar voor de ruitbediening in de achterportieren* niet geactiveerd. Krachtbegrenzing van de elektrisch bediende ruiten De elektrisch bediende ruiten zijn uitgevoerd met een krachtbegrenzing. Deze reduceert het gevaar van inknelletsel bij het sluiten van de ruit. Als tijdens het sluiten weerstand wordt ondervonden, wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit enkele centimeters terug. Als het obstakel het sluiten van de ruiten gedurende 10 seconden verhindert wordt de sluitprocedure opnieuw onderbroken en zal de ruit enkele centimeters openen. Als u probeert de ruit te sluiten binnen 10 seconden nadat deze voor de tweede keer weer enkele centimeters is opengegaan terwijl het obstakel nog niet is weggenomen, wordt de sluitprocedure slechts gestopt. Binnen deze tijd is het niet mogelijk de ruit automatisch te sluiten. De krachtbegrenzing is nog ingeschakeld. De krachtbegrenzing is pas uitgeschakeld als binnen de volgende 10 seconden wordt geprobeerd de ruit te sluiten - de ruit wordt nu met volle kracht gesloten! Als u langer dan 10 seconden wacht, is de krachtbegrenzing weer ingeschakeld. Sluit de ruiten voorzichtig! Als dit wordt nagelaten kan letsel door inklemmen worden veroorzaakt! Ruitcomfortbediening Bij het ont- en vergrendelen van de auto kunnen de elektrisch bediende ruiten als volgt worden geopend en gesloten (schuif-/kanteldak alleen sluiten): Ruiten openen Houd de sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier in de ontgrendelingsstand of druk de ontgrendelingstoets van de radiografische afstandsbediening in totdat alle ruiten zijn geopend. Ruiten sluiten Houd de sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier in de vergrendelingsstand of druk de vergrendelingstoets van de radiografische afstandsbediening in totdat alle ruiten zijn gesloten. Door het loslaten van de sleutel of de vergrendelingstoets kunt u het openen of sluiten van de ruiten direct onderbreken. Het systeem is met een krachtbegrenzing uitgerust bladzijde 48. Als tijdens het sluiten weerstand wordt ondervonden, wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit enkele centimeters terug. Sluit daarna de ruit voorzichtig! Als dit wordt nagelaten kan letsel door inklemmen worden veroorzaakt! Bij auto's met alarmsysteem is het comfort-openen van de ruiten met behulp van de contactsleutel in de slotcilinder alleen mogelijk binnen 45 seconden na het deactiveren van het alarmsysteem of na het activeren van het alarmsysteem. Functiestoringen Elektrische ruitbediening uitgevallen Als de autoaccu is losgekoppeld en daarna weer is aangesloten, werkt de elektrische ruitbediening niet. Het systeem moet worden geactiveerd De functie moet als volgt weer worden geactiveerd:

50 Ontgrendelen en vergrendelen 49 Contact inschakelen. Druk de corresponderende schakelaar boven en houd deze zo lang ingedrukt tot de ruit gesloten is. Laat de schakelaar los. Druk opnieuw de corresponderende schakelaar boven en houd deze ca. 3 seconden lang ingedrukt. Rijden in de winter In de winter kan ijsvorming bij het sluiten van de ruiten tot een extra weerstand leiden waardoor de ruit bij het sluiten stopt en enkele centimeters terugkeert. Om de ruit te kunnen sluiten moet de krachtbegrenzer uitegschakeld worden bladzijde 48, Krachtbegrenzing van de elektrisch bediende ruiten. Het systeem is met een krachtbegrenzing uitgerust bladzijde 48. Als tijdens het sluiten weerstand wordt ondervonden, wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit enkele centimeters terug. Sluit daarna de ruit voorzichtig! Als dit wordt nagelaten kan letsel door inklemmen worden veroorzaakt! Elektrisch schuif-/kanteldak* Omschrijving Afb. 35 Draaischakelaar voor het elektrische schuif-/kanteldak Het schuif-/kanteldak wordt met de draaischakelaar afb. 35 bediend en werkt alleen bij ingeschakeld contact. De draaischakelaar heeft meerdere standen. Als het contact wordt uitgeschakeld, kan het schuif-/kanteldak nog ca. 10 minuten daarna worden geopend, gesloten of gekanteld. Zodra u echter één van de voorportieren opent, kan het schuif-/kanteldak niet meer worden bediend. Als de accu werd losgemaakt en weer werd aangesloten, kan het gebeuren dat het schuif-/kanteldak niet geheel sluit. Daarom moet u de draaischakelaar, in de schakelaarstand A plaatsen en ca. 10 seconden lang aan de voorzijde indrukken. Openschuiven en opklappen Comfortstand Draai de schakelaar in stand AC afb. 35. Compleet openschuiven Draai de schakelaar in stand AB en houd hem in deze stand (veerstand). Kantelen Draai de schakelaar in stand AD. Als het schuif-/kanteldak zich in de comfortpositie bevindt, vermindert de intensiteit van het windgeluid sterk. Het zonnescherm wordt bij het openschuiven van het dak automatisch meegeopend. U kunt de jaloezie bij gesloten schuif-/kanteldak met de hand open- of dichtschuiven. Voorzichtig! Tijdens de winter moet u vóór het openen eventueel ijs en sneeuw in de buurt van het schuif-/kanteldak verwijderen om beschadiging van het openingsmechanisme te voorkomen. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

51 50 Ontgrendelen en vergrendelen Sluiten Noodbediening Schuif-/kanteldak dichtschuiven/sluiten Draai de schakelaar in stand A bladzijde 49, afb. 35. Veiligheidssluiting Het schuif-/kanteldak is van een krachtbegrenzer voorzien. Als een hindernis (bijv. ijs) het sluiten verhindert, stopt het schuif-/kanteldak en gaat weer helemaal open. Het schuif-/kanteldak kan zonder krachtbegrenzer geheel worden gesloten door de schakelaar aan de voorzijde in stand A bladzijde 49, afb. 35 in te drukken totdat het schuif-/kanteldak geheel is gesloten. Sluit het schuif-/kanteldak voorzichtig - kans op letsel! Centrale bediening comfort Een open schuif-/kanteldak kunt u ook van buitenaf sluiten. Houd de sleutel in het slot van het bestuurdersportier in de sluitstand of druk de sluittoets van de afstandsbediening zo lang in dat het schuif-/kanteldak is gesloten. Als de sleutel of de vergrendelingstoets wordt losgelaten, wordt het sluiten onderbroken. Sluit het schuif-/kanteldak voorzichtig - kans op letsel! Bij de comfortsluiting werkt de krachtbegrenzer niet. Afb. 36 Uitsnede van het dakraam: Plaatsen waar schroevendraaier/noodbediening kan worden aangebracht Bij een defect systeem kan het schuif-/kanteldak met de hand worden gesloten, resp. worden geopend. Plaats een schroevendraaier met het platte blad voorzichtig tegen de achterzijde van de afdekkap voor de elektrische aandrijving, op de plaatsen van de pijlen A1 afb. 36. Trek de afdekkap naar beneden toe los. Steek een 4-mm-inbussleutel tot aan de aanslag in de opening A2 afb. 36 en sluit, resp. open het schuif-/kanteldak. Druk de afdekkap weer op zijn plaats door eerst de plastic nokjes op hun plaats aan te brengen en daarna de afdekkap naar boven te drukken. Laat de storing door een dealer opheffen. Na elke noodbediening moet het schuif-/kanteldak in de basisstand worden gebracht. Daarom moet de draaischakelaar, in de schakelaarstand A worden gedraaid bladzijde 49, afb. 35 en circa 10 seconden lang aan de voorzijde worden ingedrukt.

52 Verlichting en zicht 51 Verlichting en zicht Verlichting Verlichting in- en uitschakelen Bij auto's met stuur rechts wijkt de plaatsing van de schakelaars voor een deel af van de in afb. 37 weergegeven plaatsing. De symbolen die de schakelaarstanden aangeven, zijn evenwel gelijk. Rijd nooit met stadslicht - kans op ongevallen! Het stadslicht is niet fel genoeg om het wegdek voor u voldoende te verlichten of om door andere verkeersdeelnemers te worden gezien. Schakel daarom in het donker of bij slecht zicht altijd het dimlicht in. Stadslicht inschakelen Draai de schakelaar in stand. Dim- en groot licht inschakelen Draai de schakelaar in stand. Druk de grootlichthendel voor het inschakelen van het grote licht naar voren bladzijde 57, afb. 43. Verlichting uitschakelen (uitgezonderd dagrijverlichting) Draai de schakelaar in stand 0. Afb. 37 Dashboard: Lichtschakelaar: Het dimlicht brandt alleen maar bij ingeschakeld contact. Na het uitschakelen van het contact wordt het dimlicht automatisch uitgeschakeld en brandt alleen het stadslicht. Bij auto's met afzonderlijke lampen * voor dagrijlicht in de mistlampen of in de voorbumper brandt het stadslicht in de stand 0 van de lichtschakelaar ook niet bij ingeschakeld contact. Als u bij ingeschakelde verlichting de contactsleutel uit het contactslot trekt en het bestuurdersportier opent, klinkt er een akoestisch signaal. Met het sluiten van het bestuurdersportier (contact uit) wordt het akoestische waarschuwingssignaal via het portiercontact uitgeschakeld. De auto kan met ingeschakeld stadslicht worden geparkeerd. Als u de auto langere tijd parkeert, adviseren wij de verlichting uit te schakelen of alleen het parkeerlicht aan te laten. Het inschakelen van de hiervoor beschreven verlichting mag alleen in overeenstemming met de wettelijke voorschriften plaatsvinden. Als in de lichtschakelaar een storing ontstaat wordt het dimlicht automatisch ingeschakeld. Bij koel of vochtig weer kunnen de koplampen aan de binnenzijde tijdelijk beslaan. Verantwoordelijk hiervoor is het temperatuurverschil tussen de binnen- en buitenzijde van het koplampglas. Bij een ingeschakeld dimlicht is het strooiglas na korte tijd al vrij van condensaanslag. Het is nog mogelijk dat het koplampglas bij de randen nog is beslagen. Dit geldt ook voor het achterlicht en de richtingaanwijzers. De condensvorming heeft geen invloed op de levensduur van de verlichting. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

53 52 Verlichting en zicht DAY LIGHT * (dagrijlicht) Automatische regeling rijverlichting* Dagrijlicht inschakelen Schakel het contact aan zonder de lichtschakelaar uit de positie 0 resp. te draaien. Fuctie dagrijverlichting uitschakelen Tot 3 seconden na het inschakelen van het contact trekt u de knipperlichthendel aan het stuurwiel en tergelijkertijd schakelt u naar onder en hou ze in deze positie gedurende tenminste 3 seconden. Fuctie dagrijverlichting activeren Tot 3 seconden na het inschakelen van het contact trekt u de knipperlichthendel aan het stuurwiel en tergelijkertijd schakelt u naar boven en hou ze in deze positie gedurende tenminste 3 seconden. Bij auto's die met een informatiedisplay* zijn uitgerust, kunt u de functie dagrijverlichting ook activeren, resp uitschakelen in het menu: Setup (instellingen) Lichten & Vision (licht & zicht) Bij wagens met afzonderlijke lampen* voor dagrijlicht in de mistampen of in de voorbumper branden bij de geactiveerde functie dagrijlicht het stadslicht (noch vooraan; noch achteraan) en de kenplaatverlichting niet. Als de wagen niet met afzonderlijke lampen* voor dagrijlicht is uitgerust, wordt het dagrijlicht door de combinatie van dimlicht, stadslicht (vooraan en achteraan), inclusief kenplaatverlicht geactiveerd. In enkele landen eisen de nationale wettelijke bepalingen dat bij geactiveerde functie dagrijlicht ook het standlicht samen met de afzonderlijke lampen* voor het dagrijlicht brandt. Bij ingeschakelde dagrijverlichting is de verlichting van het instumentenpaneel uitgeschakeld, maar ze wordt bij duisternis in de positie toch ingeschakeld en de dimverlichting brandt met volle helderheid (100% van het vermogen). Automatische regeling rijverlichting* inschakelen Draai de schakelaar afb. 38 in stand. Automatische regeling rijverlichting* inschakelen Schakel de verlichtingsschakelaar in de stand 0, of. Afb. 38 Dashboard: Lichtschakelaar: Wanneer de verlichtingsschakelaar in de stand is, verlicht bij het inschakelen van het contact het symbool naast de verlichtingsschakelaar. Wanneer het nachtrijlicht met de licht sensor geactiveerd is, verlicht naast de verlichtingsschakelaar het symbool. Wanneer de verlichting automatisch wordt ingeschakeld, brandt zowel het stads- als dimlicht alsmede de kentekenplaatverlichting. Wanneer de automatische rijverlichting* ingeschakeld is, wordt het licht met de lichtsensor in de houder van de achteruitkijkspiegel geregeld. Als de lichtintensiteit terugloopt tot onder de ingestelde waarde, bijv. bij het overdag binnenrijden van een tunnel, gaan automatisch het dimlicht en het stadslicht alsmede de kentekenplaatverlichting branden. Als de lichtintensiteit weer is opgelopen tot boven de ingestelde waarde, wordt de verlichting automatisch uitgeschakeld. Snelwegverlichting Als de automatische rijlichtregeling* is ingeschakeld en de snelheid minimaal 10 seconden boven de 140 km/uur ligt, wordt automatisch het stads- en dimlicht ingeschakeld.

54 Verlichting en zicht 53 Als de snelheid minimaal 2 minuten lager is dan 65 km/uur, wordt de verlichting weer uitgeschakeld. Verlichting bij regen Wanneer u de ruitenwisser in de stand regensensor* voor langer dan 10 seconden of in de stand voortdurend wissen (stand 2 of 3) bladzijde 61 voor langer dan 15 seconden inschakeld, wordt het stads- en dimlicht automatisch ingeschakeld. De verlichting schakelt uit, wanneer voor langer dan 4 minuten de ruitenwisser in het gebruik regensensor* of in het gebruik voordurend wissen niet ingeschakeld is. De automatische rijlichtregeling werkt alleen als assistent. Het ontslaat de bestuurder niet van de plicht de verlichting te controleren en zo nodig de verlichting overeenkomstig de verlichtingsvoorwaarden in te schakelen. De lichtsensor detecteert bijv. geen regen of mist. Onder deze omstandigheden bevelen wij aan om het dimlicht in te schakelen! Plak voor de lichtsensor geen sticker, om te voorkomen dat de werking wordt beïnvloed of dat deze wordt uitgeschakeld. Voor het gebruik van de automatische rijlichtregeling gelden dezelfde principes als voor de handmatig ingeschakelde verlichting bladzijde 51. Bochtverlichting* De bochtverlichting dient voor het verlichten van bochten door het meedraaien van de lichtconus van de koplampen met xenonlicht*. Deze functie wordt bij een snelheid vanaf 10 km/uur actief. Het draaien van de koplampen kan uit-/ingeschakeld worden via het menupunt Assistant (assistent) in het hoofdmenu van de informatiedisplay* bladzijde 23. Indien de bochtverlichting defect is, worden de koplampen automatisch in een noodstand geklapt, die een eventuele verblinding van het tegemoet komende Vervolg verkeer voorkomt. Hiermee wordt ook de lengte van de verlichte rijbaan ingekort. Rijd dan ook voorzichtig en neem zo snel mogelijk contact op met een Škoda-dealer. Coming-homefunctie De functie maakt het mogelijk om in de duisternis om de verlichting van het voertuig voor een korte periode in te schakelen na het verlaten van het voertuig. Coming-homefunctie inschakelen De lichtschakelaar is in de positie automatische rijverlichtingsbesturing en het dimlicht brandt. Contact uitschakelen. Na het openen van het bestuurdersportier schakelt u de functie Coming-Home in. Sluit alle portieren en de kofferruimteklep resp. sluit de auto af. Na een korte periode schakelen alle lichten uit. De functie coming/leaving home schakelt al naargelang de uitrusting de volgende verlichting in: stadslicht, dimlicht, instapverlichting in de buitenspiegels, kentekenplaatverlichting. Coming-homefunctie De verlichting schakelt 10 seconden na het afsluiten van alle portieren en de kofferklep/achterklep uit. Als een portier of de kofferklep/achterklep open blijft staan, gaat de verlichting 60 seconden na het uitschakelen van het contact uit. De functie coming home wordt door middel van de lichtsensor in de steun voor de binnenspiegel aangestuurd. Als de lichtintensiteit hoger is dan de ingestelde waarde Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

55 54 Verlichting en zicht van de lichtsensor, wordt de coming-homefunctie na het uitschakelen van het contact niet ingeschakeld. Als de coming-/leaving-homefunctie continu is ingeschakeld, wordt de accu vooral bij korte ritten zwaar belast. Het inschakelen van de hiervoor beschreven verlichting mag alleen in overeenstemming met de wettelijke voorschriften plaatsvinden. U kunt de verlichtingsduur van de coming-homefunctie met behulp van het informatiedisplay* veranderen. Leaving-homefunctie De functie maakt het mogelijk de verlichting in te schakelen bij het benaderen van de auto. Leaving-homefunctie inschakelen De lichtschakelaar staat in de stad automatische groot lichtregeling. Ontgrendel de auto met behulp van de radiografische afstandsbediening - de verlichting gaat branden. De functie leaving home schakelt al naargelang de uitrusting de volgende verlichting in: stadslicht, dimlicht, instapverlichting in de buitenspiegels, kentekenplaatverlichting. Na het ontgrendelen van de auto met behulp van de radiografische afstandsbediening zal de verlichting 10 seconden gaan branden. De leaving-homefunctie wordt ook uitgeschakeld na het inschakelen van het contact of na het vergrendelen van de auto. Als binnen 30 seconden geen portier wordt geopend, gaat de verlichting uit en wordt de auto automatisch vergrendeld. Als de leaving-homefunctie continu is ingeschakeld, wordt de accu vooral bij korte ritten zwaar belast. Het inschakelen van de hiervoor beschreven verlichting mag alleen in overeenstemming met de wettelijke voorschriften plaatsvinden. U kunt de verlichtingsduur van de leaving-homefunctie met behulp van het informatiedisplay* veranderen. Touristisch licht* Deze modus maakt het mogelijk, in landen met tegenovergesteld verkeerssysteem, links/rechts, te rijden zonder het tegemoetkomende verkeer te verblinden. Bij actieve modus touristisch licht is het draaien van de koplampen gedeactiveerd. De modus touristisch licht activeren / deactiveren: via het informatiedisplay* in het menu: Setup (instellingen) Lights & Vision (Licht en zicht) Travel mode (reismodus) Off (uit) Switched on (Ingeschakeld) Leaving-homefunctie De functie leaving home wordt door middel van de lichtsensor in de steun voor de binnenspiegel aangestuurd. Als de lichtintensiteit hoger is dan de ingestelde waarde van de lichtsensor, wordt de leaving-homefunctie na het ontgrendelen van de auto met behulp van de radiografische afstandsbediening niet ingeschakeld.

56 Verlichting en zicht 55 Mistlampen* de mistlichten zijn niet ingeschakeld, achteruitversnelling niet ingeschakeld. Wanneer u bij een actieve functie CORNER de achteruitversnelling inschakeld, lichten beide mistlichten op. Mistachterlicht Inschakelen van de mistlampen Draai eerst de lichtschakelaar in de stand of afb. 39. Trek de lichtschakelaar in de stand A1. Afb. 39 Dashboard: Lichtschakelaar: Bij ingeschakelde mistlampen brandt op het instrumentenpaneel het controlelampje bladzijde 27. Mistlicht met afbuigverlichting CORNER * De mistlichten met de functie CORNER zijn voor de betere verlichting van de plaatsen in de nabijheid van de auto gedurende het afbuigen, parkeren enz. bestemd. De mistlichten met de functie CORNER worden na het kantelwiel, resp. na het inschakelen van het knipperlicht 9) onder volbrenging van de volgende bedieningen geregeld: de auto staat stil en de motor loopt of het beweegt met een snelheid van max. 40 km/uur, het dagrijlicht is niet ingeschakeld, het nachtrijlicht is ingeschakeld of de lichtschakelaar is in de positie en de intensiteit van het omgevingslicht veroorzaakt het inschakelen van het nachtrijlicht; Inschakelen van het mistachterlicht Draai eerst de lichtschakelaar in de stand of afb. 39. Trek de schakelaar in stand A2. Bij ingeschakelde mistlampen brandt op het instrumentenpaneel het controlelampje bladzijde 27. Als u met een af fabriek ingebouwde trekhaak en met een aanhangwagen met mistachterlicht rijdt, brandt automatisch alleen maar het mistachterlicht van de aanhangwagen. Het mistachterlicht bevindt zich in het achterlicht aan de bestuurderszijde. Voorzichtig! U mag het mistachterlicht alleen maar bij slecht zicht inschakelen zodat het achteropkomende verkeer niet wordt verblind (neem de betreffende wettelijke bepalingen in acht). 9) Bij een conflict van de beide inschakelvarianten, b.v. wanneer het stuurwiel naar links gedraaid is en het rechtse knipperlicht ingeschakeld is, heeft het knipperlicht de hogere prioriteit. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

57 56 Verlichting en zicht Dashboardverlichting* De helderheid (intensiteit) van de dashboardverlichting kunt u regelen. Dashboardverlichting Afb. 40 Dashboard: Dashboardverlichting Schakel de verlichting in. Draai de draaiknop afb. 40 op de gewenste lichtsterkte voor de dashboardverlichting. Voor het informatiedisplay* bladzijde 22 wordt de lichtsterkte automatisch ingesteld. De regeling van de dashboardverlichting door de draaiknop is alleen mogelijk wanneer de lichtintensiteit onder de ingestelde waarde van de lichtsensor zakt. Lichtbereikverstelling van de koplampen Bij ingeschakeld dimlicht kunt u het bereik van de lichtbundel van de koplampen aan de belasting van de auto aanpassen. Verdraai de draaiknop afb. 41 zo lang dat het dimlicht zo is ingesteld dat de andere verkeersdeelnemers niet worden verblind. Instelstanden De standen komen ongeveer overeen met de volgende beladingstoestand: A- auto voorin bezet, bagageruimte leeg. A1 auto volledig bezet, bagageruimte leeg. A2 auto volledig bezet, bagageruimte beladen. A3 bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen. Voorzichtig! Stel de lichtbundelhoogteverstelling zodanig in dat het tegemoetkomende verkeer niet wordt verblind. De met xenonlicht* uitgeruste koplampen passen zich bij het inschakelen van het contact en tijdens het rijden automatisch aan de belading en de rijsituatie van de auto aan (bijv. accelereren, remmen). Auto's die zijn uitgevoerd met xenonlicht* zijn niet voorzien van een manuele regelknop voor de lichtbundelhoogteverstelling. Schakelaar voor alarmlichten Afb. 42 Dashboard: Schakelaar gelijktijdige noodknipperlichten Afb. 41 Dashboard: Lichtbundelhoogteverstelling Druk de schakelaar afb. 42 in om de alarmlichten in- of uit te schakelen.

58 Verlichting en zicht 57 Bij ingeschakelde alarmlichten knipperen alle knipperlichten van de auto gelijktijdig. Het controlelampje voor de knipperlichten en het controlelampje in de schakelaar knipperen eveneens. Het alarmsysteem kunt u ook bij uitgeschakeld contact inschakelen. Bij een ongeval waarbij een airbag wordt geactiveerd worden de alarmlichten automatisch ingeschakeld. Let bij het gebruik van de alarmlichten op de wettelijke bepalingen. Schakel de alarmlichten in als u bijvoorbeeld: de staart van een file bereikt, pech hebt of in geval van nood, De richtingaanwijzer- en grootlichtschakelaar Met behulp van de knipperlicht- en grootlichtschakelaar schakelt u ook het stadslicht en het lichtsignaal in. De knipperlicht- en grootlichtschakelaar heeft de volgende functies: Knipperlicht rechts en links Afb. 43 De knipperlicht- en grootlichtschakelaar Druk de schakelaar naar boven A of naar beneden AB afb. 43. Als u slechts driemaal wilt knipperen*, druk dan de schakelaar even tot aan het bovenste of onderste drukpunt en laat de schakelaar weer los (het zogenaamde comfortknipperen). Deze functie kan op het informatiedisplay* bladzijde 22 worden geactiveerd/gedeactiveerd. Knipperen voor het wisselen van rijbaan - druk de richtingaanwijzerhendel alleen tot aan het drukpunt naar boven of naar beneden en houd hem vast, om slechts kortstondig te knipperen. Groot licht Schakel het dimlicht in. Druk de hendel naar voren in de richting van de pijl AC (geveerde positie). Schakel het groot licht uit door de hendel naar het stuurwiel in de pijlrichting AD te drukken (geveerde positie). Lichtsignaal Trek de hendel naar het stuurwiel toe (geveerde stand) in pijlrichting AD - Groot licht en controlelamp op instrumentenpaneel branden. Stadslicht Contact uitschakelen. Druk de hendel naar boven of naar beneden - het rechter- of linkerparkeerlicht wordt ingeschakeld. en met betrekking tot de lichtfuncties De knipperlichten werken alleen maar bij ingeschakeld contact. Het betreffende controlelampje of op het instrumentenpaneel knippert mee. Aan het einde van een bocht wordt het knipperlicht automatisch uitgeschakeld. Als er een gloeilamp voor een knipperlicht uitvalt, knippert het controlelampje bijna twee keer zo snel. Bij ingeschakeld parkeerlicht brandt het stadslicht en het achterlicht aan de betreffende zijde van de auto. Het parkeerlicht brandt alleen maar bij ingeschakeld contact. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

59 58 Verlichting en zicht Voorzichtig! Gebruik het grote licht of het lichtsignaal alleen maar als de andere verkeersdeelnemers daardoor niet worden verblind. Wanneer u het rechtse of het linkse knipperlicht ingeschakeld hebt en u hebt het contact uitgeschakeld, wordt het parkeerlicht niet automatisch ingeschakeld. Gebruik de hierboven beschreven verlichtings- en signaalsystemen alleen in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. Binnenverlichting: Binnenverlichting voor en achter* Afb. 44 Uitsnede van het dakraam: Binnenverlichting voor en achter Voro de belichting van de voor- en achterkant van het interieur van de auto gelden dezelfde basisregels. Bij de uitvoering zonder leeslampjes de schakelaar A naar rechts drukken, het symbool O verschijnt. Portiercontactschakeling Druk de schakelaar A naar rechts, het symbool verschijnt. Bij uitvoeringen zonder leeslampjes moet de schakelaar A in de middenstand worden gedrukt. Leeslampjes* Druk op één van de schakelaars AB om het rechter- of linkerleeslampje in of uit te schakelen. De binnenverlichting wordt ingeschakeld zodra de auto wordt ontgrendeld of een portier wordt geopend of als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen. De verlichting wordt ongeveer 30 seconden na het sluiten van alle portieren uitgeschakeld. Bij het vergrendelen van de auto of bij het inschakelen van het contact wordt de binnenverlichting uitgeschakeld. Dit geldt alleen als de schakelaar voor de betreffende binnenverlichting in de stand voor de portiercontactstand staat. Bij geopend portier wordt de binnenverlichting na circa 10 minuten uitgeschakeld om te voorkomen dat de autoaccu wordt ontladen. Als de schakelaar in de stand staat (permanent branden), zal de binnenverlichting uiterlijk na 10 minuten worden uitgeschakeld - hiermee wordt voorkomen dat de autoaccu wordt ontladen. Wij adviseren de gloeilampen door een Škoda-dealer/servicedealer te laten vervangen. Binnenverlichting inschakelen Druk de schakelaar A naar links, het symbool afb. 44 verschijnt. Binnenverlichting uitschakelen Druk de schakelaar A in de middenstand O.

60 Verlichting en zicht 59 Binnenverlichting achter Waarschuwingslamp voorportier* Afb. 45 Plafonnière achter Afb. 46 Voorportier: Waarschuwingslamp De binnenverlichting, achter afb. 45 wordt door het verschuiven van de schakelaar op het symbool, O of in de middenstand bediend. Voor de binnenverlichting achter gelden dezelfde principes als voor de binnenverlichting voor bladzijde 58. Wij adviseren de gloeilampen door een Škoda-dealer te laten vervangen. Verlichting van het dashboardkastje aan de passagierskant* Bij het openen van de klep van het dashboardkastje gaat het lampje in het dashboardkastje branden. De lamp wordt bij ingeschakeld stadslicht automatisch ingeschakeld en zal bij het sluiten van de klep weer worden uitgeschakeld. De waarschuwingslamp bevindt zich in de onderste portierbekleding afb. 46. De waarschuwingslamp brandt altijd bij het openen van het voorportier. De lamp gaat ca. 10 minuten nadat het portier is geopend uit - op deze wijze wordt voorkomen dat de autoaccu wordt ontladen. Bij enkele modellen is in plaats van de waarschuwingslamp alleen een reflector gemonteerd. Bagageruimteverlichting* De verlichting wordt bij het openen van de kofferklep/achterklep automatisch ingeschakeld. Als de klep langer dan ongeveer 10 minuten geopend blijft, dan wordt de verlichting automatisch terug uitgeschakeld. Instapverlichting* De verlichting bevindt zich aan de onderzijde van de buitenspiegel. De lichtstraal is naar de instapruimte van het voorportier gericht. De verlichting gaat branden nadat de portieren zijn ontgrendeld of bij het openen van de bagageruimteklep. De verlichting gaat na het inschakelen van het contact of na 30 seconden nadat alle portieren en de motorkap en de kofferklep/achterklep zijn gesloten, uit. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

61 60 Verlichting en zicht Als een portier, de motor- of de kofferklep/achterklep open blijven staan, wordt de verlichting bij uitgeschakeld contact binnen 2 minuten uitgeschakeld. Als de instapverlichting brandt, raak dan niet het glas aan - kans op verbranding! Zicht De plaats en de vorm van de schakelaar kan al naargelang de uitrusting van de auto verschillen. Als de boordspanning terugloopt, wordt de achterruitverwarming automatisch uitgeschakeld om voldoende elektrische energie over te hebben voor de motorregeling. Zonnekleppen Achterruitverwarming Afb. 47 Schakelaar voor achterruitverwarming De achterruitverwarming wordt door het indrukken van de schakelaar afb. 47 in- of uitgeschakeld - het controlelampje in de schakelaar brandt of gaat uit. De achterruitverwarming werkt alleen bij draaiende motor. Na 10 minuten schakelt de achterruitverwarming automatisch uit. Milieu Zodra de ruit ontdooid is moet de verwarming uitgeschakeld worden. Het daardoor lagere stroomverbruik heeft een gunstig effect op het brandstofverbruik bladzijde 179, Stroom sparen. Afb. 48 Zonneklep: Uitzwenken / dubbele zonneklep De zonnekleppen voor de bestuurder of de voorpassagier kunnen uit de houder worden getrokken en in de richting van de pijl A1 afb. 48 naar de portieren worden gezwenkt. De make-upspiegels* in de zonnekleppen zijn voorzien van een afdekkapje. Schuif de afdekkap in de richting van de pijl A2. Bij auto's die zijn uitgevoerd met dubbele zonnekleppen* kan na het neerklappen van de zonneklep nog een hulpklep in de richting van de pijl A3 worden uitgeklapt. De zonnekleppen mogen niet naar de zijruiten worden gezwenkt in het werkingsgebied van de hoofdairbags als er voorwerpen aan zijn bevestigd, zoals bijv. een ballpoint. Als de hoofdairbags worden geactiveerd, zouden dan de inzittenden gewond kunnen raken.

62 Verlichting en zicht 61 Oprolbare zonwering* Ruitenwisser- en ruitensproeier Ruitenwisser Met de ruitenwisserschakelaar bedient u de ruitenwissers en de wis- /wasautomaat. Afb. 49 Uitrollen / oprolbare zonwering uitbouwen De oprolbare zonwering bevindt zich in een behuizing op de hoedenplank/bagageruimteafdekhoes. Indien nodig, kan de behuizing met de oprolbare zonwering worden uitgebouwd uit de hoedenplank/bagageruimteafdekhoes. Eruit trekken Trek de oprolbare zonwering aan de lus A naar buiten en haak deze vast in de houders AB afb. 49. Oprollen Neem de oprolbare zonwering uit de houders AB en houd deze bij de lus A zo vast dat de zonwering langzaam en zonder te beschadigen kan worden opgerold in de behuizing op de hoedenplank/bagageruimteafdekhoes. Demontage Haak de bevestigingselementen los uit de hoedenplank/bagageruimteafdekhoes AC. Rol de oprolbare zonwering weer in de behuizing op de hoedenplank/bagageruimteafdekhoes. Druk de borg in de richting van de pijl A1 en neem de oprolbare zonwering in de richting van de pijl A2 uit de behuizing. Afb. 50 Ruitenwisserschakelaar De ruitenwisserschakelaar afb. 50 kent de volgende standen: Tip-wissen Als u de voorruit slechts even wilt wissen, druk dan de ruitenwisserschakelaar in de verende stand A4. Als u de ruitenwisserschakelaar langer dan 1 seconde in de onderste stand houdt, wist de ruitenwisser sneller. Intervalwissen Druk de hendel naar boven in de stand A1. Stel met behulp van de schakelaar A de gewenste pauze tussen de afzonderlijke wisbewegingen in. Langzaam wissen Druk de hendel naar boven in de stand A2. Snel wissen Druk de hendel naar boven in de stand A3. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

63 62 Verlichting en zicht Wis-/wasautomaat voor de voorruit Trek de hendel naar het stuurwiel in de verende stand A5, de ruitensproeierinstallatie sproeit direct, de ruitenwissers wissen iets later. Bij een snelheid boven 120 km/uur werken de ruitensproeiers en ruitenwissers gelijktijdig. Laat de hendel los. De ruitensproeier stopt en de wissers wissen nog 3 tot 4 keer (afhankelijk van de tijd dat de ruitensproeier was ingeschakeld). Bij een snelheid boven 2 km/uur wordt 5 seconden na de laatste wisserslag de wisser nog eenmaal* ingeschakeld om de laatste druppels van de ruit te wissen. Deze functie kan door een Škoda-dealer/servicedealer worden geactiveerd/gedeactiveerd. Regensensor* Plaat de hendel in stand A1. Met de schakelaar A kunt u de gevoeligheid van de sensor individueel instellen. Achterruitenwisser* Druk de hendel weg van het stuurwiel in de stand A6, de ruitenwisser wist elke 6 seconden. Wis-/wasautomaat voor de achterruit* Druk de hendel van het stuurwiel helemaal naar voren toe in de verende stand A7, de ruitensproeierinstallatie sproeit direct, de ruitenwissers wissen iets later. Zolang de hendel in deze stand wordt gehouden, werken zowel de ruitenwisser als de ruitensproeier. Na het loslaten van de hendel stopt de ruitensproeier en wist de wisser nog 2 tot 3 keer (afhankelijk van de tijd dat de ruitensproeier was ingeschakeld). Na het loslaten blijft de hendel in de stand A6 staan. Ruitenwissers uitschakelen Zet de hendel weer in de basisstand A0. Bij elke uitschakeling van de ruitenwisser of na elke derde uitschakeling van het contact veranderd het naar verwisselen naar rusttoestand van de ruitenwisser, dat voorkomt een voortijdige verslijting van de wisserrubbers. De ruitenwissers en de ruitensproeiers werken alleen maar bij ingeschakeld contact en een gesloten motorkap 10). Als de interval-wisstand is ingeschakeld, worden de intervallen ook snelheidsafhankelijk geregeld. De regensensor* regelt automatisch de pauze tussen de afzonderlijke wisserbewegingen, afhankelijk van de regenintensiteit. Na het inschakelen van de achteruitversnelling wordt bij ingeschakelde voorruitruitenwisser de achterruit eenmaal gewist. De ruitensproeiers voor de voorruit worden bij ingeschakeld contact verwarmd*. Bijvullen van de ruitensproeiervloeistof bladzijde 207. Winterstand Als de ruitenwisser in de ruststand staat, kan deze niet worden weggeklapt van de voorruit. Om deze reden adviseren wij, in de winter de ruitenwisser zo uit te lijnen dat deze gemakkelijk kan worden weggeklapt van de voorruit. Deze ruststand kan als volgt worden ingesteld: Schakel de ruitenwisser in. Contact uitschakelen. De ruitenwisser blijft in die stand staan waarin hij stond toen het contact werd uitgeschakeld. Als winterstand kunt u ook de servicestand gebruiken bladzijde 63. Voor helder zicht en veilig rijden zijn goede ruitenwisserbladen beslist noodzakelijk bladzijde 63. Gebruik de ruitensproeierinstallatie niet bij lage temperaturen voordat vooraf de voorruit werd verwarmd. De ruitensproeiervloeistof zou anders kunnen vastvriezen op de voorruit en het zicht naar voren beperken. De regensensor functioneert alleen als assistent. De bestuurder wordt niet van de plicht ontslagen de ruitenwissers, afhankelijk van de zichtomstandigheden, handmatig in te schakelen. 10) Bij auto's die geen contactschakelaar voor de motorklep hebben werkt de ruitenwisser- en ruitensproeierinstallatie ook bij geopende motorklep.

64 Verlichting en zicht 63 Voorzichtig! Bij vorst moet u, voordat u de ruitenwissers voor de eerste keer inschakelt, controleren of de ruitenwisserbladen niet zijn vastgevroren! Als de ruitenwissers worden ingeschakeld terwijl de ruitenwisserbladen zijn vastgevroren, kunnen zowel de wisserbladen als de ruitenwissermotor worden beschadigd! Als de langzame A2 of snelle A3 wisserstand is ingeschakeld bladzijde 61, afb. 50 en de snelheid van de auto loopt terug tot onder 4 km/uur, wordt automatisch de eerstvolgende lagere wisserstand ingeschakeld. Als de snelheid weer oploopt tot boven 8 km/uur wordt de vorige wisstand weer ingeschakeld. Bij een obstakel op de voorruit probeert de wisser het obstakel weg te schuiven. Als het obstakel de wisser blijft blokkeren, zal de wisser na 5 cycli blijven staan, om beschadiging van de wisser te voorkomen. Verwijder het obstakel en schakel de ruitenwisser opnieuw in. Automatische achterruitwisser* (Combi) Als de ruitenwisserhendel in de stand A2 bladzijde 61, afb. 50 resp. A3 staat, voert de achterruitwisser bij een snelheid van meer dan 5 km/u om de 30 seconden, resp. 10 seconden een wisprocedure uit. Bij actieve regensensor* (de hendel staat in stand A1 ) is de functie alleen actief wanneer de ruitenwisser voor in continu bedrijf werkt (geen pauzes tussen het wissen). Activering/uitschakeling De functie van de automatische achterruitwisser wordt geactiveerd/uitgeschakeld in de informatiedisplay* in het menu: Setup (instellingen) Lichten & Vision (licht & zicht) Rear wiper (Achterruitwisser) De functie van de automatische achterruitwisser geldt alleen voor Combi-wagens die met een informatiedisplay* zijn uitgerust. De functie is in de fabriek geactiveerd. Koplampsproeiers* De koplampen worden gereinigd na de eerste en vijfde keer inschakelen van de voorruitsproeiers, als het dim- of grote licht is ingeschakeld en de ruitenwisserschakelaar ca. 1 seconde in de stand A5 bladzijde 61, afb. 50 wordt gehouden. Voor het reinigen komen de koplampsproeiers door de waterdruk uit de bumper. Met regelmatige tussenpozen, bijv. na het tanken, moet hardnekkig vastzittend vuil (bijv. insectenresten) van het koplampglas worden verwijderd. Let op de volgende aanwijzingen bladzijde 188, Koplampglazen. Om ook in de winter een goede werking te kunnen garanderen moet u met een ontdooiingsspray sneeuw en ijs van de sproeierhouders verwijderen. Wisserbladen voor voorruit vervangen Afb. 51 Wisserblad voor voorruit De wisserarm kan in de ruststand niet worden weggeklapt van de voorruit. Voor het vervangen van het ruitenwisserrubber moet de wisserarm in de servicestand worden geplaatst. Servicestand bij vervanging ruitenwisserbladen Sluit de motorkap. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

65 64 Verlichting en zicht Schakel het contact in en weer uit. Druk daarna binnen 20 seconden de ruitenwisserschakelaar in de stand A4 bladzijde 61, afb de wisserarmen draaien in de servicestand. Wisserblad wegnemen Klap de ruitenwisserarm weg van de ruit en zet het wisserblad haaks op de wisserarm. Neem het wisserblad in de richting van de pijl bladzijde 63, afb. 51 weg. Wisserblad bevestigen Schuif het nieuwe wisserblad over de wisserarm en draai het wisserblad in verticale positie. Controleer of het wisserblad goed is bevestigd. Plaats de ruitenwisserarm tegen de voorruit en schakel het contact in. Door de ruitenwisserschakelaar in de geveerde stand A4 bladzijde 63, afb. 51 te drukken of door met een grotere snelheid dan 4 km/u te rijden, gaan de ruitenwisserarmen in de ruststand terug. Voor goed zicht zijn in goede staat verkerende wisserbladen beslist noodzakelijk. Wisserbladen mogen niet door stof, insectenresten en conserveringswas zijn verontreinigd. Schrapen of het trekken van strepen door de ruitenwisserbladen kan te wijten zijn aan wasresten die op de ruit achterblijven bij het wassen van de auto in een automatische wasstraat. Daarom moeten, steeds nadat de auto in een automatische wasstraat is gewassen, waarbij tevens was is aangebracht, de lippen van de ruitenwisserbladen worden ontvet. Als de wisserarmen voor de voorruit zijn opgeklapt mag het contact niet worden ingeschakeld. De ruitenwissers zouden terugkeren in de ruststand en hierbij de lak van de motorkap beschadigen. Als met de ruitenwissers niet voorzichtig wordt omgegaan, is de kans op beschadiging van de voorruit aanwezig. Vervolg Om streepvorming te voorkomen moet u de wisserbladen regelmatig met een ruitenreiniger reinigen. Bij sterke vervuiling, bijv. insectenresten, moeten de ruitenwisserbladen met een spons of een doek worden schoongemaakt. Om veiligheidsredenen moet u de wisserbladen jaarlijks een- tot tweemaal vervangen. Deze zijn bij de erkende Škoda-dealer leverbaar. Wisserblad voor achterruit vervangen Wisserblad wegnemen Klap de ruitenwisserarm weg van de ruit en zet het wisserblad haaks op de wisserarm afb. 52. Houd de wisserarm met een hand bij het bovenste deel vast. Ontgrendel met de andere hand de borging A in de richting van de pijl en neem het wisserblad uit de wisserarm. Wisserblad bevestigen Plaats het wisserblad op de wisserarm en vergrendel de borging A. Controleer of het wisserblad goed is bevestigd. Hier gelden dezelfde opmerkingen als bladzijde 63. Afb. 52 Wisserblad voor achterruit

66 Verlichting en zicht 65 Buitenspiegel Binnenspiegel handmatig dimbaar Basisafstelling voorbereiden Zet de hendel aan de onderzijde van de spiegel naar voren. Spiegel dimmen Trek de hendel aan de onderzijde van de spiegel naar achteren. Automatisch dimmende binnenspiegel* Het automatische dimmen van de spiegel functioneert alleen maar storingvrij als de oprolbare zonwering* voor de achterruit in het huis op de hoedenplank is opgerold, resp. de lichtinval op de binnenspiegel niet door andere voorwerpen wordt beïnvloed. Plak voor de lichtsensor geen sticker, zodat de werking van het automatische dimmen niet wordt beïnvloed of dat deze wordt uitgeschakeld. Als u het automatische dimmen van de binnenspiegel uitschakelt, wordt ook het dimmen van de buitenspiegel uitgeschakeld. Buitenspiegel De buitenspiegels kunnen elektrisch worden ingesteld*. Afb. 53 Automatisch dimmende binnenspiegel Inschakelen van het automatische dimmen Druk de toets AB in - het controlelampje A brandt afb. 53. Uitschakelen van het automatische dimmen Druk opnieuw de toets AB in - het controlelampje A gaat uit. Als het automatische dimmen is ingeschakeld, zal de spiegel, afhankelijk van de lichtinval van achteren, automatisch dimmen. De spiegel is niet voorzien van een hendel aan de onderzijde van de spiegel. Na het inschakelen van de achteruitversnelling schakelt de spiegel altijd terug naar de normale stand. De buitenspiegelverwarming werkt alleen bij draaiende motor en tot een buitentemperatuur van +20 C. Buitenspiegelverwarming Zet de draaiknop in de stand afb. 54. Afb. 54 Binnenzijde portier: Draaiknop Buitenspiegel links en rechts gelijktijdig instellen Zet de draaiknop in de stand. De beweging van de spiegel is identiek aan de beweging van de draaiknop. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

67 66 Verlichting en zicht Buitenspiegel rechts instellen Zet de draaiknop in de stand. De beweging van de spiegel is identiek aan de beweging van de draaiknop. Bediening uitschakelen Zet de draaiknop in de stand. Beide buitenspiegels inklappen* Zet de draaiknop in de stand. Verwijderbare buitenspiegel* met behulp van de sleutels met radiografische afstandsbediening Wanneer alle ruiten gesloten zijn, drukt u de sluittoets A3 op de radiografische afstandsbediening bladzijde 44, afb. 31 gedurende ca. 2 seconden. Spiegelvlak van de voorpassagiersbuitenspiegel kantelen* Als de draaiknop in stand bladzijde 65, afb. 54 staat en de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, kantelt het spiegelvlak iets naar beneden. Daardoor is bij het inparkeren de trottoirrand zichtbaar. De spiegel keert weer terug in zijn uitgangsstand, nadat de draaiknop vanuit de stand in een andere stand wordt geplaatst of zodra de snelheid hoger is dan 15 km/h. Memory voor buitenspiegels* Bij auto's met memory voor de bestuurdersstoel wordt de betreffende instelling van de buitenspiegels bij het opslaan van de stoelstand automatisch mee opgeslagen bladzijde 68. Convexe (bolvormige) of asferische (verschillende bollingen) buitenspiegels vergroten het gezichtsveld. Voorwerpen in de spiegel lijken echter wel kleiner. Daarom zijn deze spiegels maar in beperkte mate geschikt voor het inschatten van de afstand ten opzichte van de van achteren naderende auto. Gebruik, indien mogelijk de binnenspiegel om de afstand van de van achteren komende auto te bepalen. Als de buitenspiegels met de afstandbediening* van de autosleutel worden ingeklapt, keren ze na het inschakelen van het contact terug in de rijpositie. Als de buitenspiegels met de draaiknop bladzijde 65, afb. 54 worden ingeklapt, kunt u ze alleen met de draaiknop in de rijpositie terugzetten. Als de buitenspiegels met de afstandbediening* van de autosleutels worden ingeklapt en de draaiknop staat voor het inschakelen van het contact in de positie voor inklappen, blijven de spiegels bij het inschakelen van het contact in de ingeklapte positie. Het terugklappen in de rijpositie vindt pas plaats nadat de draaiknop in een andere positie is geplaats dan de positie voor inklappen. Raak de spiegelvlakken van de buitenspiegels niet aan als de spiegelverwarming is ingeschakeld. Mocht de elektrische instelling een keer uitvallen, dan kunt u beide buitenspiegels met de hand instellen door op de rand van het spiegelvlak te drukken. Neem bij een storing aan de elektrische spiegelinstelling contact op met een vakbedrijf. Automatisch dimbare buitenspiegel aan de bestuurderszijde* De buitenspiegels worden samen met de automatisch dimmende binnenspiegel gedimd. Als het automatische dimmen is ingeschakeld, zal de spiegel, afhankelijk van de lichtinval van achteren, automatisch dimmen. Na het inschakelen van de achteruitversnelling schakelt de spiegel altijd terug naar de normale (niet dimbare) stand. Het automatische dimmen van de spiegel functioneert alleen maar storingvrij als de oprolbare zonwering* voor de achterruit is opgerold, resp. de lichtinval op de binnenspiegel niet door andere voorwerpen wordt beïnvloed. Plak voor de lichtsensor geen sticker, zodat de werking van het automatische dimmen niet wordt beïnvloed of dat deze wordt uitgeschakeld. Als u het automatische dimmen van de binnenspiegel uitschakelt, wordt ook het dimmen van de buitenspiegel uitgeschakeld.

68 Stoelen en opbergen 67 Stoelen en opbergen Stoelen vooraan Basisprincipes De voorstoelen kunnen op vele manieren worden ingesteld en daardoor aan de lichaamsbouw van de bestuurder en de voorpassagier worden aangepast. De juiste instelling van de stoelen is bijzonder belangrijk voor: het veilig, snel bereiken van de bedieningselementen een ontspannen, niet-vermoeiende lichaamshouding de maximale bescherming door de veiligheidsgordels en het airbagsysteem. Neem nooit meer personen mee dan het aantal zitplaatsen dat uw auto telt. Elke inzittende moet de bij de zitplaats behorende veiligheidsgordel correct dragen. Kinderen moeten met behulp van een hiervoor geschikt kinderzitje zijn beveiligd bladzijde 159, Veilig vervoer van kinderen. De voorstoelen en alle hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de lichaamsgrootte worden ingesteld, terwijl ook de veiligheidsgordels altijd correct moeten worden gedragen om u en uw passagiers een optimale bescherming te bieden. Houd de voeten tijdens het rijden altijd in de voetenruimte - leg de voeten nooit op het dashboard, in de ruitsponning of op de zittingen! Dat geldt vooral voor de passagiers. Bij een remactie of een aanrijding stelt u zich dan aan een verhoogd letselrisico bloot. Bij een inschakeling van de airbag kunt u door de verkeerde zithouding dodelijk letsel oplopen! Voor de bestuurder en de voorpassagier is het belangrijk dat een afstand van minstens 25 cm van het stuurwiel, resp. van het dashboard wordt aangehouden. Als deze minimale afstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar! Bovendien moeten de voorstoelen en de hoofdsteunen altijd in overeenstemming met de lichaamsgrootte zijn ingesteld. Vervolg Zorg ervoor dat zich geen voorwerpen in de voetenruimte bevinden omdat deze voorwerpen bij een rij- of remactie tussen de pedalen kunnen komen. U zou dan niet in staat zijn te koppelen, te remmen of gas te geven. Voorstoelen instellen Afb. 55 Bedieningspaneel op stoel Stoel in lengterichting instellen Trek de hendel A1 afb. 55 omhoog en schuif daarbij de stoel in de gewenste positie. Laat de hendel A1 los en verschuif de stoel totdat de vergrendeling hoorbaar inklikt. Zittinghoogte instellen* Als u de stoel hoger wilt zetten, trek de hendel A2 dan naar boven of maak pompbewegingen met de hendel. Als u de stoel lager wilt zetten, druk de hendel A2 dan naar beneden of maak pompbewegingen met de hendel. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

69 68 Stoelen en opbergen Hoek van de rugleuning instellen Ontlast de leuning (niet tegen de leuning leunen) en draai de knop A3 afb. 55 om de juiste hoek van de rugleuning in te stellen. Elektrische voorstoelen instellen* Stoelen instellen Lendensteun instellen* Draai aan het wiel A4 totdat u de optimale welving van de stoelbekleding ter hoogte van de lendenen hebt ingesteld. De bestuurdersstoel moet zo worden afgesteld dat de pedalen met licht gebogen knieën geheel kunnen worden ingedrukt. De leuning van de bestuurdersstoel moet zo worden ingesteld dat het bovenste punt van het stuurwiel met licht gebogen armen kan worden bereikt. Stel de bestuurdersstoel alleen bij stilstaande auto in - kans op ongevallen! Ga voorzichtig te werk bij het instellen van de stoelen! Door ondoordachte instellingen kan letsel door knellen ontstaan. Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, omdat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve zin worden beïnvloed - kans op letsel! Afb. 56 Zijaanzicht: Bedieningselementen voor het instellen van de stoel/ schakelaar voor de instelling van de stoel Neem voor het instellen de juiste zitpositie in bladzijde 67. Stoel in lengterichting instellen Druk de schakelaar A afb. 56 naar voren of naar achteren A1. Stoelhoogte instellen Druk de schakelaar A naar boven of naar beneden. Hoek van de zitting instellen Druk schakelaar A naar voren A2 of naar achteren A3. Instelling van de rugleuning Druk de schakelaar AB in de richting van de gewenste instelling. Lendensteun instellen Om de bolling van de lendensteun te vergroten, moet de schakelaar AC aan de voorzijde afb. 56 worden ingedrukt. Om de bolling van de lendensteun te verkleinen, moet de schakelaar AC aan de achterzijde worden ingedrukt.

70 Stoelen en opbergen 69 Om de bolling van de lendensteun hoger te plaatsen, moet de schakelaar AC aan de bovenzijde worden ingedrukt. Om de bolling van de lendensteun lager te plaatsen, moet de schakelaar AC aan de onderzijde worden ingedrukt. Instelling opslaan Met de schakelaar A wordt de stoel naar boven/beneden en naar voren/achteren ingesteld, met de schakelaar AB wordt de rugleuning naar voren of naar achteren bewogen. Stel de bestuurdersstoel alleen bij stilstaande auto in - kans op ongevallen! Voorzichtig bij het instellen van de stoel! Door ondoordacht of ongecontroleerd instellen kan letsel door knellen ontstaan. Omdat de stoelen ook kunnen worden ingesteld bij uitgeschakeld contact (ook als de contactsleutel uit het contactslot is getrokken), moeten kinderen nooit zonder toezicht in de auto worden achtergelaten. Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, omdat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve zin worden beïnvloed - kans op letsel! Als de aandrijving tijdens de instelling wordt onderbroken, druk dan de schakelaar nogmaals in de betreffende richting en vervolg de instelling. Afb. 57 Bestuurdersstoel: Geheugentoetsen en de SET-toets Stoel- en buitenspiegelinstellingen voor vooruitrijden opslaan Contact inschakelen. Stel de stoel in bladzijde 68. Stel de beide buitenspiegels in bladzijde 65. Druk op de toets SET A afb. 57. Druk een van de geheugentoetsen AB binnen 10 seconden na het indrukken van de toets SET in - een bevestigingstoon bevestigt het opslaan van de stoelinstelling. Buitenspiegelinstelling voor achteruitrijden opslaan* Contact inschakelen. Plaats de spiegelschakelaar in de stand bladzijde 65. Schakel de achteruitversnelling in. Stel de rechter buitenspiegel in de gewenste stand in bladzijde 65. Versnelling uitschakelen. De ingestelde stand van de buitenspiegels wordt opgeslagen. Geheugentoetsen De stoelmemory biedt de mogelijkheid de individuele standen van de bestuurdersstoel en de buitenspiegel in het geheugen op te slaan. Elk van de drie geheugentoetsen AB afb. 57 kan aan een individuele stand worden toegekend, d.w.z. in totaal drie. Na het indrukken van de betreffende geheugentoets AB worden de stoel en de buiten- Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

71 70 Stoelen en opbergen spiegel automatisch in die standen geplaatst die aan deze toets zijn toegekend bladzijde 70. Noodstop U kunt op elk moment de instelling onderbreken, door een willekeurige toets op de bestuurdersstoel in te drukken. Wij adviseren bij de bezetting met de geheugentoetsen met de voorste toets te beginnen en aan elke verdere bestuurder een geheugentoets toe te wijzen. Bij elke nieuwe opslag onder dezelfde toets wordt de tot nu toe hieronder opgeslagen instelling gewist. Bij elke nieuwe opslagprocedure van de stoel- en buitenspiegelinstellingen voor vooruitrijden moet ook de individuele instelling van de rechter buitenspiegel voor het achteruitrijden opnieuw worden opgeslagen. Radiografische afstandsbediening van de geheugentoetsen toewijzen Na het opslaan van de stoel- en spiegelinstellingen hebt u 10 seconden tijd om de radiografische afstandsbediening aan de betreffende geheugentoets toe te wijzen. Sleutel uit contact trekken. Druk op de ontgrendelingstoets bladzijde 44. De instelling is onder de gekozen geheugentoets opgeslagen. Om de in het geheugen opgeslagen instellingen ook via de radiografische afstandsbediening te kunnen opvragen, moet aan de radiografische afstandsbediening een geheugentoets worden toegewezen. Zo nodig kunt u nog een radiografische afstandsbediening bij de erkende Škodadealer bestellen en de radiografische afstandsbediening dan aan een andere geheugentoets toewijzen. Als de radiografische afstandsbediening al eerder aan een andere geheugentoets is toegewezen, wordt deze door de nieuwe toewijzing gewist. Als u de radiografische afstandsbediening aan een geheugentoets toewijst die al aan een andere radiografische afstandsbediening is toegewezen, wordt ook hier de oude toewijzing door de nieuwe gewist. De toewijzing van de radiografische afstandsbediening aan een geheugentoets blijft echter na een nieuwe toewijzing van de stoelen en de buitenspiegels gehandhaafd. Stoel- en spiegelinstellingen opvragen De opgeslagen instellingen kunnen zowel via de geheugentoetsen als via de radiografische afstandsbediening* worden opgevraagd. Opvragen via de geheugentoetsen Om de in het geheugen opgeslagen instelling op te roepen hebt u twee mogelijkheden: Memory-tipautomaat: Druk even op de gewenste geheugentoets AB bladzijde 69, afb. 57. De stoel en de buitenspiegel worden automatisch in de in het geheugen opgeslagen standen geplaatst (dit geldt alleen als het contact is ingeschakeld en de snelheid lager is dan 5 km/uur). Memorytoets indrukken: Druk en houd de gewenste geheugentoets AB ingedrukt totdat de stoel en de buitenspiegel in de in het geheugen opgeslagen standen zijn geplaatst. Opvragen via de radiografische afstandsbediening AIs het bestuurdersportier is gesloten en het contact is uitgeschakeld, druk dan even op de ontgrendelingstoets op de radiografische afstandsbediening bladzijde 44 en open daarna het bestuurdersportier. De stoel en de buitenspiegels gaan nu automatisch naar de opgeslagen posities.

72 Stoelen en opbergen 71 Buitenspiegelinstelling voor achteruitrijden opvragen* Draai voor het inschakelen van de achteruitversnelling de draaiknop voor de buitenspiegelinstelling in de stand bladzijde 65. De spiegel keert weer terug in zijn uitgangsstand, nadat de draaiknop vanuit de stand in een andere stand wordt geplaatst of zodra de snelheid hoger is dan 15 km/h. Noodstop U kunt op elk moment de instelling onderbreken, door een willekeurige toets op de bestuurdersstoel in te drukken. Als de kantelhoek van de stoelleuning tegenover het zitvlak groter is dan 102, wordt de leuning bij het oproepen, door kort indrukken van de geheugentoets, na het bereiken van deze hoek gestopt. Na het bereiken van de opgeslagn kanteling is het noodzakelijk om de geheugentoets in te drukken en ingedrukt te houden tot de stoel in een van de opgeslagen posities staat. Hoofdsteunen Hoogte van de hoofdsteunen instellen Pak de hoofdsteun met beide handen aan de zijkant vast en schuif de hoofdsteun in de richting van de pijl A naar boven of naar beneden afb. 58. Als de hoofdsteun naar beneden moet worden verschoven, moet de borgknop met een hand worden ingedrukt in de richting van de pijl A2 en met de andere hand de hoofdsteun naar beneden worden gedrukt. Hoofdsteun uit- en inbouwen Trek de hoofdsteun tot aan de aanslag uit de leuning (bij de achterste hoofdsteunen de rugleuning naar voren klappen). Druk de borgknop in de pijlrichting A2 afb. 58 en trek de hoofdsteun los. Voor het weer inbouwen de hoofdsteun zo ver naar beneden in de leuning duwen dat de borgknop hoorbaar inklikt. De stelling van de voor- en achterhoofdsteunen zijn verstelbaar in hoogte. De middelste hoofdsteun, achter kan in twee standen worden ingesteld. De hoofdsteunen moeten zijn ingesteld in overeenstemming met de lichaamsgrootte. Correct afgestelde hoofdsteunen bieden samen met de veiligheidsgordels een effectieve bescherming voor de inzittenden bladzijde 142, Juiste zitpositie. De hoofdsteunen moeten correct zijn ingesteld om de inzittenden bij een aanrijding effectief te kunnen beschermen. Rijd nooit met uitgebouwde hoofdsteunen - kans op letsel! Als de achterzittingen zijn bezet, mogen de hoofdsteunen achter niet in de onderste stand staan. Afb. 58 Hoofdsteunen: Instellen - links / Uitnemen - rechts De optimale bescherming wordt verkregen als de bovenkant van de hoofdsteun op dezelfde hoogte ligt als het bovenste deel van uw hoofd. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

73 72 Stoelen en opbergen Middelste hoofdsteun achter Achterbank Achterbank naar voren klappen Afb. 59 Achterbank: middelste hoofdsteun In enkele landen wordt door de nationale wetgeving geëist dat de achterbank is uitgerust met bevestigingsogen voor kinderzitjes met het Top Tether -systeem bladzijde 165. Bij auto's die zijn uitgevoerd met dergelijke bevestigingsogen is er een afwijkende volgorde voor het uitbouwen van de middelste hoofdsteun. Uit- en inbouwen van de achterste middelste hoofdsteunen Trek de hoofdsteun tot aan de aanslag uit de leuning. Druk de borging in de richting van pijl A in, druk gelijktijdig met een platte schroevendraaier met een bekbreedte van max. 5 mm de borging in de opening AB en trek de hoofdsteun los. Voor het weer inbouwen de hoofdsteun zo ver naar beneden in de leuning duwen dat de borgknop hoorbaar inklikt. De hoofdsteunen moeten correct zijn ingesteld om de inzittenden bij een aanrijding effectief te kunnen beschermen. Rijd nooit met uitgebouwde hoofdsteunen - kans op letsel! Als de achterzittingen zijn bezet, mogen de hoofdsteunen achter niet in de onderste stand staan. Afb. 60 Zitvlak naar vorn klappen / zitleuning vergrendelen Voor het vergroten van de bagageruimte kan de achterbankzitting worden neergeklapt, of kan de zitting worden weggenomen. Bij auto's met een gedeelde achterbank* kunnen de achterzittingen indien nodig ook stuk voor stuk worden neergeklapt. Stoelen naar voren klappen Voor het neerklappen van de achterstoelen past u de instelling van de voorstoelen zo aan, dat ze door de neergeklapte achterstoelen niet beschadigd worden. Trek de zitting in de richting van de pijl A1 omhoog en klap hem in de richting van de pijl A2 naar voren afb. 60. Druk de ontgrendelingsknop A in en klap de rugleuning naar voren. Als de voorstoelen te ver naar achteren staan, adviseren wij de hoofdsteunen uit de rugleuning van de achterbank te trekken voordat de leuning wordt neergeklapt. Berg de uit de rugleuning getrokken hoofdsteunen zo op dat deze niet kunnen worden beschadigd of vuil kunnen worden. Let op de aanwijzingen bladzijde 75.

74 Stoelen en opbergen 73 Stoelen in de uitgangspositie brengen Vervolg zijbekleding worden gelegd. Voorkom dat de veiligheidsgordel tussen de leuning en de zijbekleding wordt ingeklemd en daardoor wordt beschadigd. Zitting verwijderen Afb. 61 Rugleuning vergrendelen Stoelen in de uitgangspositie brengen Bouw de hoofdsteunen in de iets opgetilde leuning in. Leg de achterste, aan de zijkant geplaatste veiligheidsgordel AC achter de rand van de zijbekleding afb. 61. Klap aansluitend hierop de leuning terug tot de borgknop in de borging valt - controleer dit door aan de leuning te trekken. Controleer of de rode pen AB niet meer zichtbaar is afb. 60. Stoelen in de uitgangspositie brengen Na het terugklappen van de zitvlakken en leuningen moeten de gordels en gordelsloten zich in hun oorspronkelijke posities bevinden - ze moeten direct kunnen worden gebruikt. De rugleuningen moeten altijd goed zijn vergrendeld, zodat er bij plotseling remmen geen voorwerpen uit de bagageruimte naar voren kunnen glijden - kans op letsel! Let erop dat de leuningen correct zijn vergrendeld. Alleen dan kan de driepunts-veiligheidsgordel voor de middelste zitting goed zijn werk doen. Voordat de leuningen in de geborgde stand worden teruggeklapt, moet de veiligheidsgordel achter die zich aan de zijkant bevindt achter de rand van de Afb. 62 Zittingen verwijderen De bagageruimte bij auto's met gedeelde achterbank* kan nog meer worden vergroot door de achterbank weg te nemen. Demontage Klap de zitting naar voren. Druk de draadbeugel in de richting van de pijl afb. 62 en neem de zitting uit de steun. Inbouwen Druk de draadbeugel in de richting van de pijl en plaats deze in de steun. Klap de zitting terug in de uitgangsstand. Voorzichtig! Bij auto's met verwarmde achterzittingen* is het nodig de steker voor de voeding los te trekken voordat de achterbank wordt weggenomen. Bij het terug inbouwen moet de steker weer worden aangesloten. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

75 74 Stoelen en opbergen Armleuning van achterzittingen* De armleuning kunt u voor meer comfort aan de lus naar beneden klappen afb. 63. Stoelverwarming* Afb. 63 Achterbank: Armleuning Door een druk schakelt u de verwarming op de hoogste itensiteit, die door het oplichten van drie controlelampjes in de schakelaar worden aangewezen. Door het herhaal drukken van de schakelaar wordt de itensiteit van de verwarming veminderd tot het uitschakelen. De itensiteit van de verwarming wordt door het aantal verlichte controlelampjes in de schakelaar getoond. Als u de verwarming op de hoogste intensiteit - stand 3 inschakelt, wordt na 10 minuten automatisch naar stand 2 overgeschakeld (in de schakelaar branden twee controlelampen). Als u of een passagier een beperkte pijn- en/of temperatuurwaarneming hebt/heeft, b.v. door gebruik van medicijnen, verlamming of op grond van chronische aandoeningen (b.v. diabetes), adviseren wij, geen gebruik te maken van de stoelverwarming. Dit zou kunnen leiden tot moeilijk te genezen brandwonden aan rug, zitvlak en benen. Als u desondanks de stoelverwarming wilt gebruiken, adviseren wij u, bij langere ritten regelmatig een pauze in te lassen, zodat in bovengenoemde gevallen het lichaam zich kan herstellen van de belastingen die tijdens het rijden ontstaan. Neem voor de beoordeling van uw concrete situatie contact op met de u behandelende arts. Afb. 64 Dashboard: Knop voor verwarming van de voorstoel/achterbank De leuningen en zittingen van de voorstoelen en de beide buitenste achterzittingen kunnen elektrisch worden verwarmd. Door het drukken op de oppervlakte van de regeling op de plaats waar het symbool bladzijde 74, afb links is, kunt u de stoelverwarming van de bestuurder, resp. bijbestuurder inschakelen en reguleren. Door het drukken van de regelaar bladzijde 74, afb rechts kan de verwarming van de linker- of rechterachterzitting worden ingeschakeld en geregeld. Voorzichtig! Om de verwarmingselementen van de stoelverwarming niet te beschadigen, mag u niet op de stoelen knielen en moet puntbelasting worden voorkomen. Wanneer de stoelen niet bezet zijn of wanneer er voorwerpen geplaatst zijn, zoals b.v. een kinderzitje, een tas o.i.d., gebruikt u dan de verwarming niet. Er kan een storing in de verwarmingselementen van de stoelverwarming optreden. Reinig de stoelen niet met vocht bladzijde 190. Wij adviseren, de stoelverwarming alleen bij draaiende motor in te schakelen. Daardoor wordt er een minder groot beroep op de accucapaciteit gedaan. Als de boordspanning terugloopt, wordt de stoelverwarming automatisch uitgeschakeld om voldoende elektrische energie over te hebben voor de motorregeling.

76 Stoelen en opbergen 75 Pedalen Breng, met het oog op een veilige bediening van de pedalen alleen vloermatten uit het originele Škoda-accessoireprogramma aan. De pedalen moeten zonder belemmeringen kunnen worden bediend! Storingen aan het remsysteem kunnen tot een langere pedaalslag leiden. Geen matten of andere extra vloerbedekking in de buurt van de pedalen leggen omdat alle pedalen volledig moeten kunnen worden ingetrapt en ongehinderd in hun uitgangsstand moeten kunnen terugkomen - kans op ongevallen! Er mogen daarom geen voorwerpen op de vloer worden gelegd die onder de pedalen kunnen glijden. U zou dan niet meer in staat zijn te remmen, te koppelen of gas te geven - kans op ongevallen! Bagageruimte Bagageruimte beladen In het belang van goede rijeigenschappen moet op het volgende worden gelet: Verdeel de bagage zo gelijkmatig mogelijk. Zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren leggen Zet de bagage vast met de bevestigingsogen of met het bevestigingsnet* bladzijde 76. Bij een aanrijding krijgen kleine en lichte voorwerpen een zo hoge kinetische energie, dat zij ernstig letsel kunnen veroorzaken. De grootte van de kinetische energie is afhankelijk van de rijsnelheid en het gewicht van het voorwerp. De rijsnelheid is hierbij de meest beslissende factor. voorstellen wat voor letsel er zou ontstaan als dit door het interieur vliegende projectiel een inzittende raakt. Berg voorwerpen op in de bagageruimte en zet bagage vast met de bevestigingsogen. Losse voorwerpen in het interieur kunnen bij een plotselinge manoeuvre of bij een aanrijding naar voren vliegen en de inzittenden of andere verkeersdeelnemers verwonden. Dit gevaar wordt nog groter als rondvliegende voorwerpen door een opblazende airbag worden geraakt. In dit geval kunnen de teruggeworpen voorwerpen de inzittenden verwonden - levensgevaar. Realiseert u zich dat bij het transport van zware voorwerpen de rijeigenschappen zich wijzigen door de verplaatsing van het zwaartepunt. Snelheid en manier van rijden moeten daarom daaraan worden aanpast. De lading moet op zo'n manier in de bagageruimte worden ondergebracht dat bij plotselinge rij- en remacties geen voorwerpen naar voren kunnen glijden - kans op letsel! Rijd nooit met een openstaande of net niet gesloten kofferklep omdat er dan uitlaatgassen in het interieur kunnen komen - kans op vergiftiging! Overschrijd in geen geval de toegestane asbelasting en het toegestane totaalgewicht van de auto - kans op ongevallen! Laat geen personen plaatsnemen in de bagageruimte! Voorzichtig! Let erop dat de verwarmingsdraden van de achterruitverwarming niet door schurende voorwerpen kunnen worden beschadigd. De bandenspanning moet aan de belading worden aangepast bladzijde 209. Voorbeeld: Een niet-vastgezet voorwerp met een gewicht van 4,5 kg krijgt bij een frontale aanrijding met een snelheid van 50 km/uur een energie die 20 keer zo groot is als zijn eigen gewicht. Dit betekent dat er een kracht van ca. 90 kg ontstaat. U kunt zich Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

77 76 Stoelen en opbergen Auto's van de categorie N1 Bij wagens van de categorie N1, die niet van een beschermrooster voorzien zijn, moet voor de bevestiging van de lading een vastsjorset gebruikt worden die voldoet aan de norm EN (1-4). Sjorogen Bij de Octavia's zijn de bovenste voorste bevestigingsogen achter op de achterbankrugleuning aangebracht bladzijde 76, afb links. Bevestigingsnetten - netprogramma Octavia* Afb. 66 Bevestigingsnet: Dwarstas / langstas Afb. 65 Bagageruimte: Sjorogen Octavia / Combi Aan de zijkanten van de bagageruimte bevinden zich ogen voor het vastsjorren van de bagagestukken. Aan deze ogen kan ook een vloernet* voor het vastzetten van kleine voorwerpen worden bevestigd. Het vloernet* is samen met de montagehandleiding in een foedraal onder de vloerbedekking van de bagageruimte achter het reservewiel aangebracht. De te vervoeren lading moet zodanig bevestigd worden, dat ze tijdens de rit en het remmen niet kan bewegen. Als de bagage of voorwerpen met een hiertoe niet geschikte of beschadigde bevestigingsriem wordt vastgezet, kan bij het remmen of bij een aanrijding letsel ontstaan. Om te voorkomen dat de bagage naar voren kan schuiven, moet altijd worden gebruikgemaakt van hiertoe geschikte riemen die veilig aan de bevestigingsogen zijn bevestigd. Bevestigingsvoorbeelden van de bevestigingsnetten als dfraagtas afb. 66 links en langstas afb rechts. Het bevestigingsnet is in een bergvak achter het reservewiel onder de bodembekleding van de bagageruimte ondergebracht. Door de sterkte van het net is het mogelijk de tas te beladen met voorwerpen tot 1,5 kg. Zwaardere voorwerpen worden niet voldoende beveiligd - kans op letsel en beschadiging van het net! Voorzichtig! Plaats in de netten geen voorwerpen met scherpe randen - kans op beschadiging van het net.

78 Stoelen en opbergen 77 Bevestigingsnetten - netprogramma Octavia* Inklapbare dubbele haken* (Octavia) Afb. 68 Bagageruimte: Inklapbare dubbele haken Afb. 67 Bevestigingsnet: Indeling / deling van de bagageruimte Bevestigingsvoorbeelden van het bevestigingsnet als langstas afb links en als deling van de bagageruimte met behulp van het net afb rechts. Het bevestigingsnet is in een bergvak achter het reservewiel onder de bodembekleding van de bagageruimte ondergebracht. Al naargelang de uitrusting van de auto vindt u aan een of beide zijden van de bagageruimte een opklapbare dubbele haak voor de bevestiging van kleinere bagagestukken, bijv. tassen e.d. afb. 68. Aan elke kant van de dubbele haak kunt u bagagestukken tot maximaal 5 kg bevestigen. Door de sterkte van het net is het mogelijk de tas te beladen met voorwerpen tot 1,5 kg. Zwaardere voorwerpen worden niet voldoende beveiligd - kans op letsel en beschadiging van het net! Inklapbare haken (Combi) Voorzichtig! Plaats in de netten geen voorwerpen met scherpe randen - kans op beschadiging van het net. Afb. 69 Bagageruimte: Inklapbare haken Aan beide zijden van de bagageruimte bevinden zich inklapbare haken voor de bevestiging van kleinere bagagestukken zoals tassen e.d. afb. 69. Aan de haak kan een bagagestuk met een gewicht tot zo'n 10 kg worden opgehangen. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

79 78 Stoelen en opbergen Vloerbedekking van de bagageruimte vastzetten Afb. 70 Bagageruimte: Bevestiging van de vloerbedekking Octavia / Combi In het opbergnet mogen alleen voorwerpen (met een maximaal gewicht van 1,5 kg) worden opgeborgen. Zware voorwerpen worden niet voldoende geborgd - kans op letsel! In het bagagenet mogen geen voorwerpen met scherpe randen worden vervoerd, deze kunnen het bagagenet beschadigen. Kofferklep/achterklep * (Octavia) De hoedenplank achter de hoofdsteunen achterin kan alleen worden gebruikt voor het deponeren van lichte voorwerpen. Op de vloerbedekking van de bagageruimte bevindt zich een lus (Octavia) of een haak (combi). De opgetilde vloerbedekking kan, bijv. om het reservewiel te kunnen bereiken, met een haak worden vastgehaakt aan de bekleding van de kofferklep/achterklep (Octavia) afb. 70, resp. aan het frame van de achterklep (Combi) afb. 70. Bagagenet* (Octavia) Afb. 72 Uitbouwen van de hoedenplank Afb. 71 Bagageruimte: Bagagenet Het bagagenet is bedoeld voor het vervoer van lichte voorwerpen. Als u grotere stukken bagage wilt vervoeren, kan zo nodig de hoedenplank worden uitgebouwd. Haak de bevestigingsbanden los A1 afb. 72. Plaats de afdekking in horizontale positie. Trek de hoedenplank horizontaal naar achteren uit de houders A2. Bij het weer inbouwen de hoedenplank eerst in de houders A2 schuiven en daarna de bevestigingsbanden A1 vasthaken aan de kofferklep. U kunt de uitgebouwde hoedenplank opbergen achter de rugleuning van de achterbank.

80 Stoelen en opbergen 79 Op de hoedenplank mogen geen voorwerpen worden neergelegd, die de inzittenden in gevaar zouden kunnen brengen bij plotseling remmen of bij een aanrijding. Voorzichtig! Let erop dat de verwarmingsdraden van de achterruitverwarming niet beschadigd raken door op de achterklep neergelegde voorwerpen. Bij het openen van de bagageruimteklep wordt ook de hoedenplank opgetild. Demontage Voor het vervoeren van grotere bagagestukken kan de oprolbare hoedenplank worden uitgebouwd door het schuifelement van de zijde in pijlrichting A3 te drukken en de hoedenplank in pijlrichting A4 te verwijderen. Op de hoedenplank mogen geen voorwerpen worden neergelegd. Bagageruimte m.b.v. variable laadvloer* indelen Oprolbare hoedenplank (Combi) Afb. 74 Bagageruimte: Bagageruimte met variabele laadvloer onderdelen De bagageruimte kan m.b.v. de variabel laadvloer ingedeeld worden. Til een gedeelte bij de steun op en borg deze door in de groeven te schuiven afb. 74. Afb. 73 Bagageruimte: oprolbare afdekking van de bagageruimte / oprolbare afdekking van de bagageruimte uitnemen Eruit trekken Trek de oprolbare hoedenplank in de richting van de pijl A1 tot aan de aanslag in de borgstand afb. 73. Oprollen Druk de hoes in de richting van de pijl A2, de hoes rolt zich automatisch op. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

81 80 Stoelen en opbergen Variabele laadbodem in de bagageruimte* uitbouwen Scheidingsnet* (Combi) Gebruik van het scheidingsnet achter de achterzittingen Afb. 75 Bagageruimte: Variabele laadvloer uitbouwen / Draagrails uitbouwen De variabele bodem maakt de omgang met grote bagage makkelijker. U kan de variabele laadvloer indien nodig uitbouwen. Ontgrendel de bodem door de veiligheidsogen A naar links te draaien met ca. 90 afb. 75. Door het bewegen in pijlrichting kunt u de laadvloer opvouwen en verwijderen. Ontgrendel de draagrails AB door het draaien van de plug-on bevestigingsogen AC naar rechts tot ca. 90. Let er op dat bij het inbouwen van de variabele laadvloer, dat de draagrails en de variabele laadvloer correct zijn bevestigd. Is dit niet het geval, is er een gevaar voor verwonding aan de passagiers. De maximale belasting van de variabele bodem bedraagt 75 kg. Afb. 76 Neerklappen van de bagageruimteafdekhoes / scheidingsnet uittrekken Eruit trekken Klap de bagageruimteafdekhoes achter de achterzittingen neer afb links. Trek het scheidingsnet met de lip A uit het huis AB in de richting van de steunen AC. Plaats de dwarsstang in één van de opnamen AC en druk de dwarsstang naar voren. Op dezelfde wijze wordt ook de dwarsstang aan de andere zijde bevestigd, opname AC. Klap de bagageruimteafdekhoes naar beneden. Oprollen Klap de bagageruimteafdekhoes achter de achterzittingen los afb. 76. Trek de dwarsstang eerst aan de ene en daarna aan de andere zijde iets naar achteren en neem de dwarsstangen uit de opnamen AC. Houd de dwarsstang zo, dat het scheidingsnet langzaam en zonder beschadiging oprolt in het huis AB. Klap de bagageruimteafdekhoes naar beneden.

82 Stoelen en opbergen 81 Als u de gehele bagageruimte wilt gebruiken, kan de bagageruimteafdekhoes worden uitgebouwd bladzijde 79, afb. 73. Controleer of de dwarsstang in de voorste stand in de opnamen AC is gestoken! Let erop dat de achterbankleuning correct is vergrendeld. Alleen dan kan de driepunts-veiligheidsgordel voor de middelste zitting goed zijn werk doen. Gebruik van het scheidingsnet achter de voorstoelen Houd de dwarsstang zo, dat het scheidingsnet langzaam en zonder beschadiging oprolt in het huis AB. Klap de achterzitting terug in zijn uitgangspositie. Na het terugklappen van de zitvlakken en leuningen moeten de gordelsloten en de gordels zich in hun oorspronkelijke posities bevinden - ze moeten direct kunnen worden gebruikt. De rugleuningen moeten altijd goed zijn vergrendeld, zodat er bij plotseling remmen geen voorwerpen uit de bagageruimte naar voren kunnen glijden - kans op letsel! Let erop dat de achterbankleuning correct is vergrendeld. Alleen dan kan de driepunts-veiligheidsgordel voor de middelste zitting goed zijn werk doen. Controleer of de dwarsstang in de voorste stand in de opnamen AC is gestoken! Behuizing scheidingsnet In- en uitbouwen Afb. 77 Scheidingsnet uittrekken Eruit trekken Klap de achterbank naar voren bladzijde 72. Trek het scheidingsnet met de lip A uit het huis AB afb. 77. Plaats de dwarsstang in de opname AC eerst aan de ene zijde en druk de dwarsstang naar voren. Op dezelfde wijze wordt ook de dwarsstang aan de andere zijde bevestigd, opname AC. Oprollen Trek de dwarsstang eerst aan de ene en daarna aan de andere zijde iets naar achteren en neem de dwarsstangen uit de opnamen AC afb. 77. Afb. 78 Achterbank: Behuizing scheidingsnet Demontage Klap de achterbank naar voren bladzijde 72. Open het rechter achterportier. Schuif de scheidingsnetbehuizing A afb. 78 in de richting van de pijl A1 en neem deze in de richting van de pijl uit de opnamen op de rugleuning A2. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

83 82 Stoelen en opbergen Inbouwen Plaats de uitsparingen van de scheidingsnetbehuizing in de steunen van de achterbankleuningen. Schuif de scheidingsnetbehuizing tegen de richting van de pijl in A1 tot aan de aanslag. Klap de achterzitting terug in zijn uitgangspositie. Imperiaal* Omschrijving Als er bagage of lading op het dak moet worden vervoerd, moet op het volgende worden gelet: Voor de auto werd een speciaal imperiaalsysteem ontwikkeld, met het oog hierop kunnen alleen door Škoda Auto vrijgegeven imperialen worden gemonteerd. Met de basisimperiaal kan een compleet Škoda-imperiaalsysteem worden samengesteld. Voor het transport van bagage, fietsen, surfplanken, ski's en boten zijn om veiligheidsredenen de bijbehorende extra componenten nodig. De basisuitvoering van het imperiaalsysteem en de andere componenten zijn als accessoire bij de erkende Škoda-dealer leverbaar. Voorzichtig! Als u andere imperiaalsystemen gebruikt of de dragers niet volgens voorschrift monteert is daardoor ontstane schade aan de auto uitgesloten van de garantie. Neem daarom beslist de meegeleverde montagehandleiding van het imperiaalsysteem in acht. Bij auto's met elektrisch schuif-/kanteldak moet erop worden gelet dat het geopende schuif-/kanteldak niet tegen de daklading aankomt. Let erop dat de geopende kofferklep niet tegen de lading op het dak stoot. Milieu Door de hogere luchtweerstand neemt het brandstofverbruik toe. Verwijder het imperiaal daarom na gebruik. Als een combi af fabriek niet is uitgevoerd met een dakreling kan deze bij de Škodadealers/vakgarages naderhand worden aangebracht, die de montage vakkundig uitvoeren. Bevestigingspunten (Octavia) Voer de montage en demontage volgens de meegeleverde handleiding uit. Als iets niet duidelijk is, neem dan contact op met uw Škoda-dealer/vakgarage. Afbeelding geldt niet voor combi's. Daklading Afb. 79 Bevestigingspunten voor de basisimperiaal Verdeel de belading gelijkmatig over de imperiaal. De toegestane dakbelasting (inclusief het imperiaalsysteem) van 75 kg en het toegestane totaalgewicht van de auto mogen niet worden overschreden. Bij gebruik van imperiaalsystemen met een geringere belastbaarheid kunt u niet volledig profiteren van de toegestane dakbelasting. In die gevallen mag u de imperiaal

84 Stoelen en opbergen 83 maar belasten tot de maximale gewichtsgrens die in de montagehandleiding wordt genoemd. De lading op het dak moet goed worden bevestigd - kans op ongevallen! U mag de toegestane daklading, de toegestane asbelasting en het toegestane totaalgewicht van uw auto in geen geval overschrijden - kans op ongevallen! Realiseert u zich goed dat de rijeigenschappen wijzigen bij het vervoeren van zware, resp. omvangrijke voorwerpen op de imperiaal door de verplaatsing van het zwaartepunt, resp. door het grotere aangrijpingsvlak van de wind - kans op ongevallen! Pas uw rijstijl en de snelheid daarom beslist aan de omstandigheden aan. Vervolg Gebruik geen breekbare bekers (bijv. glas, porselein). U zou daardoor bij een aanrijding gewond kunnen raken. Voorzichtig! Laat de flesjes in de bekerhouder tijdens het rijden niet openstaan. Bij remmen kan de vloeistof uit de fles komen en hierbij de auto aantasten. Bekerhouder in de middenconsole, achter* Blikjeshouder Bekerhouder in de middenconsole, voor Afb. 81 Middenconsole achter: Blikjeshouder Druk op het paneel bij A afb de bekerhouder komt naar buiten. Trek de bekerhouder tot aan de aanslag naar buiten. Stel de bekerhouder door het verschuiven van de borgplaat AB af. In de holtes kunnen twee blikjes worden geplaatst afb. 80. Afb. 80 Middenconsole, voor: Blikjeshouder Plaats geen bekers met hete drank in de bekerhouder. Als de auto rijdt, kan de hete drank worden gemorst - kans op brandwonden! Zet geen hete dranken in de bekerhouder als de auto in beweging is. De hete dranken kunnen morsen - kans op brandwonden! Gebruik geen breekbare bekers (bijv. glas, porselein). U zou daardoor bij een aanrijding gewond kunnen raken. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

85 84 Stoelen en opbergen Bonhouder Asbak openen Druk op het onderste deel van het deksel van het asbakje - zie positie bladzijde 84, afb. 83. A Asbaklade verwijderen Druk de asbaklade bij AB in (de asbak komt naar buiten) en kan worden weggenomen. Afb. 82 Voorruit: Parkeerkaarthouder De bonhouder dient b.v. ter bevestiging van de parkeerbon op parkeerplaatsen waar moet worden betaald. Voor het begin van de rit moet de bon altijd worden verwijderd, zodat het zicht van de bestuurder niet wordt gehinderd. Asbaklade aanbrengen Plaats de asbaklade in de opname en druk deze in. Leg nooit brandbare voorwerpen in de asbak - brandgevaar! Asbak, achter - lage middenconsole Asbak* Asbak voor Afb. 84 Lage middenconsole: Asbak achter Asbak openen Pak het asbakdeksel bij de onderste rand A vast en klap dit in de richting van de pijl afb. 84 op. Afb. 83 Middenconsole: Asbak vooraan / asbak voor uitnemen Asbak wegnemen Pak de asbak bij de handgreep AB vast en neem hem naar boven toe weg.

86 Stoelen en opbergen 85 Asbak plaatsen Plaats de asbak in de console en druk hem in. Leg nooit brandbare voorwerpen in de asbak - brandgevaar! Sigarettenaansteker*, stopcontacten Sigarettenaansteker Het stopcontact van de sigarettenaansteker kan ook voor andere elektrische apparaten worden gebruikt. Asbak, achter - hoge middenconsole* Afb. 86 Middenconsole: Sigarenaansteker Asbak openen Druk op het bovenste deel van het deksel van de asbak bij A afb. 85. Asbaklade verwijderen Druk het deksel van het asbakje lichtjes tot de aanslag naar beneden. Pak de asbaklade bij het klepje AB vast en neem de asbak weg. Asbaklade aanbrengen Plaats de asbaklade in de opname en druk deze in. Afb. 85 Hoge middenconsole: Asbak achter Aan de binnenzijde van het deksel van het asbakje is een bekerhouder aangebracht. Leg nooit brandbare voorwerpen in de asbak - brandgevaar! Bediening van de sigarettenaansteker Druk de knop van de sigarettenaansteker naar binnen afb. 86. Wacht totdat de knop weer naar buiten springt. Neem de sigarettenaansteker er direct uit en gebruik hem. Steek de sigarettenaansteker weer in het stopcontact. Gebruikg van het stopcontact Verwijder de sigarettenaansteker resp. de afdekking van het stopcontact. Steek de steker van het elektrische apparaat in het stopcontact. Het 12 V stopcontact kan ook voor andere elektrische accessoires met een vermogen tot 120 watt worden gebruikt. Wees voorzichtig bij het gebruik van de sigarettenaansteker! Door ondoordacht of ongecontroleerd gebruik van de sigarettenaansteker kunnen verbrandingen ontstaan. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

87 86 Stoelen en opbergen Vervolg De sigarettenaansteker en het stopcontact werken ook bij uitgeschakeld contact en als de contactsleutel uit het contact is getrokken. Laat kinderen dan ook nooit zonder toezicht in de auto achter. Voorzichtig! Gebruik ter voorkoming van beschadiging van het stopcontact alleen passende stekers. Bij stilstaande motor en ingeschakelde verbruikers wordt de autoaccu ontladen - kans op een lege accu! Zie voor verdere aanwijzingen bladzijde 215, Accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen. Contactdoos in bagageruimte (combi) Afb. 87 Bagageruimte: Contactdoos Open het afdekkapje van het stopcontact afb. 87. Steek de steker van het elektrische apparaat in het stopcontact. Het stopcontact mag alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektrische accessoires met een vermogensafname van maximaal 120 watt worden gebruikt. Bij stilstaande motor wordt daarbij echter de accu ontladen. Hier gelden dezelfde opmerkingen als bladzijde 85, Sigarettenaansteker*, stopcontacten. Zie voor verdere aanwijzingen bladzijde 215, Accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen. Opbergvakken (dashboardkastjes) Overzicht In uw auto treft u de volgende opbergruimtes aan: dashboardkastje aan de voorpassagierszijde bladzijde 87 Opbergvak aan de bestuurderszijde bladzijde 88 Opbergvak op het dashboard* bladzijde 88 opbergvak in middenconsole, voor* bladzijde 88 Brillenkoker* bladzijde 89 Opbergvak in de voorportieren bladzijde 89 Opbergvak onder voorpassagiersstoel* bladzijde 90 armleuning van voorstoel met opbergvak* bladzijde 90 Armleuning van achterzittingen met opbergvak* bladzijde 91 opbergvak in middenconsole, achter* bladzijde 91 Rugleuning met luik voor ski's* bladzijde 91 Skizak* bladzijde 92 Zijvak* bladzijde 92 Opbergvak achter de achterzittingen* (Combi) bladzijde 93 Kledinghaak* bladzijde 93

88 Stoelen en opbergen 87 Leg niets op het dashboard. Deze voorwerpen zouden tijdens de rit (bij accelereren of rijden in de bocht) kunnen verschuiven of vallen en uw aandacht van de verkeerssituatie afleiden - kans op ongevallen! Let erop dat er tijdens het rijden geen voorwerpen vanuit de middenconsole of vanuit andere opbergruimten in de voetruimte terecht kunnen komen. U zou dan niet meer in staat zijn te remmen, te koppelen of gas te geven - kans op ongevallen! dashboardkastje aan de voorpassagierszijde Vervolg Plaats tijdens het rijden geen bekers met hete drank in de bekerhouder. Gemorste drank kan de elektrische installatie en de bekleding aantasten. Hete drank kan brandwonden veroorzaken. Koeling dashboardkastje voorpassagierszijde* Het dashboardkastje is bij auto's met een airco uitgerust met een afsluitbare luchttoevoer. Afb. 88 Dashboard: dashboardkastje aan de voorpassagierszijde Dashboardkastje aan voorpassagierszijde openen en sluiten Druk op de handgreep van het deksel afb het deksel klapt naar beneden. Zwenk de klep naar boven totdat hij hoorbaar vergrendelt. Aan de binnenzijde van het deksel bevinden zich klemmen voor een pen en notitieblokje. Afb. 89 Opbergvak: bediening van de koeling Met de draaischakelaar afb. 89 opent, resp. sluit u de luchttoevoer. Wanneer de luchttoevoer open en de airconditioning ingeschakeld is, stroomt gekoelde lucht in het dashboardkastje. Als de luchttoevoer bij een uitgeschakelde airconditioning wordt geopend, stroomt er aangezogen verse lucht of lucht vanuit het interieur in het dashboardkastje. Als de verwarming is ingeschakeld, of als u niet gebruikmaakt van de koeling, adviseren wij de luchttoevoer uit te schakelen. Om veiligheidsredenen moet het opbergvak tijdens het rijden altijd zijn gesloten. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

89 88 Stoelen en opbergen Opbergvak aan de bestuurderszijde Afb. 90 Dashboard: Opbergvak aan de bestuurderszijde Het dashboardkastje wordt door het optillen van de handgreep en door het uitklappen in de richting van de pijl afb. 90 geopend. Het opbergvak vormt geen vervanging voor een asbak en mag dan ook niet als zodanig worden gebruikt - brandgevaar! Om veiligheidsredenen moet het uittrekbare opbergvak tijdens het rijden altijd zijn gesloten. Leg in het opbergvak geen licht ontvlambare voorwerpen of voorwerpen die gevoelig zijn voor warmte (bijv. aansteker, spuitbusjes, brillen, blikjes met koolzuurhoudende dranken). opbergvak in middenconsole, voor* Om veiligheidsredenen moet het opbergvak tijdens het rijden altijd zijn gesloten. Opbergvak op het dashboard* Afb. 92 Middenconsole, voor: Opbergvak Druk op het onderste deel van het deksel van het opbergvak bij A afb het deksel klapt op. Het opbergvak vormt geen vervanging voor een asbak en mag dan ook niet als zodanig worden gebruikt - brandgevaar! Afb. 91 Dashboard: Opbergvak Druk op het midden van het opbergvak afb het deksel klapt op. Bij bepaalde uitvoeringen is het opbergvak niet voorzien van een deksel.

90 Stoelen en opbergen 89 Opbergnet in middenconsole, voor* Druk op het deksel van het opbergvak, het deksel klapt naar beneden toe open afb. 94. De brillenkoker mag alleen bij het wegnemen of aanbrengen van voorwerpen worden opengemaakt en moet verder gesloten blijven. Afb. 93 Middenconsole, voor: Opbergnet Opbergvak in de voorportieren Het opgergnet aan de middenconsole, voor afb. 93 is voor het transport van kleine voorwerpen bedoeld. In het opbergnet mogen alleen voorwerpen (met een maximaal gewicht van 0,5 kg) worden opgeborgen. Zware voorwerpen worden niet voldoende geborgd - kans op letsel! In het bagagenet mogen geen voorwerpen met scherpe randen worden vervoerd, deze kunnen het bagagenet beschadigen. Brillenkoker* Afb. 95 Opbergvak in de voorportieren Bij AB van het opbergvak van het voorportier bevindt zich een flessenhouder. Om ervoor te zorgen dat de werking van de zijairbags niet kan worden beïnvloed mag het deel A afb. 95 van het opbergvak alleen worden gebruikt voor het opbergen van voorwerpen die niet uitsteken. Afb. 94 Uitsnede van het dakraam: Brillenkoker Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

91 90 Stoelen en opbergen Opbergvak onder voorpassagiersstoel* Opbergvak sluiten Open het deksel tot aan de aanslag, pas dan kan het naar beneden worden geklapt. Hoogte instellen Klap eerst het deksel naar beneden en haak dan de armleuning in de richting van de pijl in een van de 4 vergrendelstanden. Het opbergvak is bedoeld voor het opbergen van kleine voorwerpen tot 1,5 kg. Trek voor het openen de sluiting omhoog en trek de klep open afb. 96. Voor het sluiten van de klep de sluiting omhoogtrekken en de klep dichtdrukken. Armleuningen van de voorstoelen met opbergvak* Afb. 97 Armleuning: Opbergvak / Koeling van het opbergvak De armleuning is qua hoogte en lengte instelbaar. Opbergvak openen Afb. 96 Voorpassagiersstoel: Opbergvak Klap het deksel van de armleuning in de richting van de pijl op afb links. Afstelling in lengterichting Schuif het deksel in de gewenste stand. Luchtinlaat openen Trek de sluiting A naar boven. Luchtinlaat sluiten Schuif de sluiting A tot aan de aanslag naar beneden. Bij auto's met airconditioning is het opbergvak uitgerust met een afsluitbare inlaat voor verwarmde lucht. Bij geopende luchttoevoer stroomt in het opbergvak lucht met een temperatuur die gelijk is aan die van de lucht die uit de luchtroosters stroomt, afhankelijk van de temperatuurinstelling. De luchttoevoer in het opbergvak is afhankelijk van de stand van de draaiknop voor de luchtverdeling. In deze stand stroomt de maximale hoeveelheid lucht door het opbergvak (ook afhankelijk van de stand van de aanjagerschakelaar). Het opbergvak kan bijv. voor het koelen van blikjes enz. worden gebruikt. Als u de luchttoevoer in het opbergvak niet wilt gebruiken, moet het afsluitdeksel altijd zijn gesloten. Schuif voor het aantrekken van de handrem het deksel van de armleuning tot aan de aanslag naar achteren.

92 Stoelen en opbergen 91 Armleuning van achterzittingen met opbergvak* Rugleuning achterbank met luik voor ski's* Afb. 98 Armleuning van de achterzittingen In de armleuning bevindt zich een opbergvak*. Open het vak door de knop aan de voorzijde in te drukken en het deksel op te tillen afb. 98. opbergvak in middenconsole, achter* Afb. 100 Achterbank: Handgreep van het luik / Bagageruimte: Ontgrendelingsknop Na het opklappen van de armleuning en het luik verschijnt in de rugleuning van de achterbank een uitsparing, waardoor lange voorwerpen kunnen worden geschoven, bijv. ski's e.d.. De armleuning en het luik kunnen zowel vanuit het interieur als vanuit de bagageruimte worden opgeklapt. Openen vanuit het interieur Klap de armleuning van de achterbank met behulp van de lus neer bladzijde 74. Trek de handgreep tot aan de aanslag naar boven en klap het luik naar beneden toe open bladzijde 91, afb links. Afb. 99 Middenconsole achter: Opbergvak Het opbergvak is uitgevoerd met een uitneembare inzet. Open het opbergvak door aan de bovenste rand van het opbergvak A in de richting van de pijl afb. 99 te trekken. Het opbergvak vormt geen vervanging voor een asbak en mag dan ook niet als zodanig worden gebruikt - brandgevaar! Openen vanuit de bagageruimte Schuif de ontgrendelingsknop naar beneden bladzijde 91, afb rechts en klap het luik (met de armleuning) naar voren. Sluiten Klap het luik en de armleuning tot aan de aanslag naar boven - het luik moet hoorbaar worden vergrendeld. Let erop dat de armleuning na het sluiten altijd is geborgd. Dit is het geval als het rode vlak boven de ontgrendelingsknop A vanuit de bagageruimte niet meer zichtbaar is. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

93 92 Stoelen en opbergen Uitneembare doorlaadzak* De uitneembare doorlaadzak dient uitsluitend voor het transport van ski's. Laden Afb. 101 Zekering van de uitneembare skizak Open de kofferklep/achterklep. Klap de achterste armleuning en het luik in de zitleuning naar beneden bladzijde 91, Rugleuning achterbank met luik voor ski's*. Breng de lege skizak zo aan dat het uiteinde met de ritssluiting in de bagageruimte ligt. Schuif de ski's vanuit de bagageruimte in de skizak. Vastzetten Trek de trekband A aan het vrije uiteinde rond de ski's voor de bindingen vast afb Klap de rugleuning wat naar voren. Leid de borgband AB door de opening in de rugleuning rond het bovenste deel van de rugleuning. Klap aansluitend de rugleuning terug tot de vergrendelingsknop vergrendeltcontroleer dit door aan de rugleuning te trekken. Steek de borgband AB in het slot AC tot dat hoorbaar vastklikt. Bij auto's die met een scheidingsnet uitgerust zijn, leid u de borgband AB bij ingerold scheidingsnet rond de scheidingsnetbehuizing. Na de bevestiging van het scheidingsnet is het niet meer mogelijk om het scheidingsnet uit te rollen. Nadat de skizak is gevuld met ski's moet deze met behulp van de bevestigingsriem AB worden geborgd. De trekband A moet de ski's vast omgeven. Let erop dat de bevestigingsriem A de ski's voor de binding omgeeft (zie ook de opdruk op de uitneembare skizak). De uitneembare doorlaadzak is geschikt voor vier paar ski's. Het totale gewicht van de getransporteerde ski's mag niet meer dan 17 kg bedragen. De ski's en stokken met de punten maar achteren in de skizak plaatsen. Als er meerdere skiparen in de skizak zijn geplaatst moet erop worden gelet dat de bindingen op gelijke hoogte liggen. Vouw de lege (droge) skizak goed op, leg deze in de bagageruimte en borg hem zodat hij niet kan verschuiven. De skizak mag nooit vochtig worden opgevouwen of vochtig worden weggelegd. Zijvak* Afb. 102 Bagageruimte: Zijvak Het vak wordt geopend door de sluitingen in de richting van de pijl te draaien.

94 Stoelen en opbergen 93 In dit opbergvak bevindt zich de cd-wisselaar*. Opbergvak achter de achterzittingen* (Combi) Zorg ervoor dat opgehangen kleding het zich naar achteren niet belemmert. Hang alleen maar lichte kleding op en let erop dat er geen zware of scherpe voorwerpen in de zakken zitten. De maximale toelaatbare belasting van de haakjes bedraagt 2 kg. Gebruik geen kleerhaken voor het ophangen van de kleding omdat dan de effectiviteit van de hoofdairbags* nadelig wordt beïnvloed. Afb. 103 Uitbouwen van het opbergvak Demontage Neem eerst de uitrolbare afdekking van de bagageruimte weg bladzijde 79. Pak het vak met beide handen vast en neem dit weg door dit in de richting van de pijl te trekken afb Inbouwen Schuif het vak tot aan de aanslag in de arrêtering. Breng de uitrolbare afdekking van de bagageruimte terug aan. Leg in het opbergvak alleen kleine en lichte voorwerpen met een totaalgewicht van maximaal 3 kg. Zwaardere voorwerpen kunnen bij een aanrijding uit het vak worden geslingerd - kans op letsel! Met het oog hierop moet het opbergvak altijd zijn afgedekt met het voorste deel van de bagageruimteafdekhoes. Kledinghaakje* De kledinghaakjes bevinden zich op de middelste zuilen en op de greep van de dakhemel boven de achterportieren. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

95 94 Verwarming en airconditioning Verwarming en airconditioning Luchtuitstroomroosters De aangegeven informatie geldt voor alle auto's. Luchtuitstroomroosters sluiten Verdraai de staande wiel in de eindstand. Luchtstroom wijzigen Voor het wijzigen van de hoogte van de luchtstroom moet met behulp van de staande gekartelde draaiknop de stand van het rooster worden gewijzigd. Om de luchtstroom naar de zijkant te geleiden, moet de staande gekartelde draaiknop op het luchtuitstroomrooster naar rechts of links worden gedraaid. De luchtuitstroomroosters 3, 4 afb. 104 en 6 afb. 105 kunnen apart worden geopend en gesloten. De luchtuitstroomroosters 6 zijn alleen aangebracht in auto's met een hoge middenconsole. Afb. 104 Luchtuitstroomroosters, voor Uit de geopende luchtuitstroomroosters stroomt al naargelang de regelaar van de verwarming resp airconditioning* en al naargelang de buitentemperatuur verwarmde, resp. onverwarmde, resp. gekoelde lucht. De luchtuitstroomroosters 2 zorgen in de ventilatie- en koelstand voor een comfortabele (tochtvrije) ventilatie van het interieur, ook als de luchtuitstroomroosters 4 dicht staan. Afb. 105 Luchtuitstroomroosters, achter Luchtuitstroomroosters openen Draai de staande gekartelde draaiknop (niet in de eindstand).

96 Verwarming en airconditioning 95 Verwarming Bediening Het verwarmingssysteem zorgt voor de lucht in het interieur en verwarmt dit naar behoefte. Achterruitverwarming Toets A2 indrukken. Zie voor meer informatie bladzijde 60, Achterruitverwarming. Extra verwarming (interieurvoorverwarming)* Druk de toets A3 in om de extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie) direct in/uit te schakelen. Zie voor meer informatie bladzijde 104, Extra verwarming (interieurvoorverwarming en interieurvoorventilatie)*. Het luchtinlaatrooster vóór de voorruit moet vrij zijn van ijs, sneeuw of bladeren zodat de verwarming en ventilatie goed kunnen functioneren. De verwarmingscapaciteit is afhankelijk van de temperatuur van de koelvloeistof, de maximale verwarmingscapaciteit wordt dan ook pas bij bedrijfswarme motor geleverd. Om het beslaan van de ruiten te voorkomen moet de aanjager steeds zijn ingeschakeld. Afb. 106 Verwarming: Bedieningselementen Temperatuur instellen Draai de draaiknop A afb. 106 naar rechts om de temperatuur te verhogen. Draai de draaiknop A naar links om de temperatuur te verlagen. Aanjager regelen Draai de aanjagerschakelaar AB in één van de standen 1 t/m 4 om de aanjager in te schakelen. Draai de aanjagerschakelaar AB in de stand 0 om de aanjager uit te schakelen. Als u de verseluchttoevoer wilt sluiten, gebruik dan de toets A1 - Circulatiebedrijf. Laat de circulatiestand niet te lang ingeschakeld, omdat de verbruikte lucht kan leiden tot vermoeidheid van bestuurder en passagiers, de aandacht kan doen verslappen en kan leiden tot het beslaan van de ruiten. De kans op ongevallen neemt toe. Schakel de circulatiefunctie uit zodra de ruiten beginnen te beslaan. Voor het ontwasemen van de voorruit en de zijruiten wordt de gehele verwarmingscapaciteit gebruikt. Er wordt geen warme lucht naar de beenruimte geleid. Hierdoor kan het verwarmingscomfort iets worden aangetast. De verbruikte lucht ontsnapt via ontluchtingsopeningen achter in de bagageruimte. Regeling voor de luchtverdeling Met de luchtverdeelknop AC wordt de juiste richting van de uitstromende lucht geregeld bladzijde 94. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

97 96 Verwarming en airconditioning Verwarming instellen Aanbevolen instellingen voor de verwarmingsbedieningselementen voor: Instellingen Voorruit en zijruiten ontwasemen Voorruit en zijruiten van aanslag reinigen De snelste verwarming Aangename verwarming Verseluchttoevoer - ventilatie Tot de aanslag naar rechts Gewenste temperatuur Tot de aanslag naar rechts Gewenste temperatuur Tot bij de aanslag naar links Instelling van de draairegelaars A AB AC 3 niet inschakelen 2 of 3 niet inschakelen Toets A1 Luchtventielen 3 Luchtventielen 4 Openen en naar de zijruit richten Openen en naar de zijruit richten Sluiten Sluiten 3 kort inschakelen Opening Opening 2 of 3 niet inschakelen Opening Sluiten Gewenste stelling niet inschakelen Opening Opening

98 Verwarming en airconditioning 97 Circulatiefunctie Bij de circulatiefunctie wordt de lucht uit het interieur aangezogen en hier ook weer ingeblazen. Bij de circulatiefunctie wordt voorkomen dat verontreinigde buitenlucht in het interieur terechtkomt, b.v. tijdens het rijden door een tunnel of in een file. Circulatiefunctie inschakelen Druk de toets in - het controlelampje in de toets bladzijde 95, afb. 106 gaat branden. Circulatiefunctie uitschakelen Druk opnieuw de toets in - het controlelampje in de toets gaat uit. Als de luchtverdelingsknop AC in de stand bladzijde 95, afb. 106 staat, wordt de circulatiefunctie automatisch uitgeschakeld. Door het opnieuw indrukken van de druktoets kan ook in deze stand de circulatiefunctie weer worden ingeschakeld. Laat de circulatiestand niet te lang ingeschakeld, omdat de verbruikte lucht kan leiden tot vermoeidheid van bestuurder en passagiers, de aandacht kan doen verslappen en kan leiden tot het beslaan van de ruiten. De kans op ongevallen neemt toe. Schakel de circulatiefunctie uit zodra de ruiten beginnen te beslaan. Climatic* (halfautomatische airconditioning) Omschrijving De Climatic is een gecombineerd koel- en verwarmingssysteem. Dit maakt een optimale regeling van de luchttemperatuur in elk jaargetijde mogelijk. Beschrijving van de Climatic Een storingvrije werking van de Climatic is belangrijk voor uw veiligheid en het rijcomfort. De koeling (airco) werkt alleen als de toets AC bladzijde 98, afb. 107 A1 is ingedrukt en aan de volgende voorwaarden is voldaan: motor draait, buitentemperatuur hoger dan ca. +2 C en aanjagerschakelaar ingeschakeld (stand 1 t/m 4). Bij ingeschakelde koeling (airco) neemt de temperatuur en de luchtvochtigheid in de auto af. Daardoor wordt bij hoge buitentemperaturen en een hoge luchtvochtigheid het welzijn van de inzittenden van de auto vergroot. In het koude jaargetijde wordt het beslaan van de ruiten voorkomen. De verwarmingscapaciteit is afhankelijk van de temperatuur van de koelvloeistof, de maximale verwarmingscapaciteit wordt dan ook pas bij bedrijfswarme motor geleverd. Om het koelende effect te vergroten, kan kortstondig voor de circulatiefunctie worden gekozen. Uit de luchtuitstroomroosters kan bij ingeschakelde koeling (airco) onder bepaalde omstandigheden lucht met een temperatuur van ca. 5 C stromen. Bij langdurige en ongelijkmatige verdeling van de luchtstroom uit de luchtuitstroomroosters en grote temperatuurverschillen, bijv. bij het uitstappen uit de auto, kunnen personen die hier vatbaar voor zijn last krijgen van verkoudheidsverschijnselen. Het luchtinlaatrooster vóór de voorruit moet vrij zijn van ijs, sneeuw of bladeren, zodat verwarming en ventilatie goed kunnen functioneren. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

99 98 Verwarming en airconditioning Na het inschakelen van de airconditioning kan er condenswater van de verdamper druppelen en onder de auto een plas vormen. Dat is normaal en geen teken van lekkage! Bediening Voor de verkeersveiligheid is het van belang dat alle ruiten vrij zijn van ijs, sneeuw en condens. Lees daarom goed hoe de verwarming en ventilatie moeten worden bediend, hoe de ruiten moeten worden ontwasemd en ontdooid en hoe het interieur moet worden afgekoeld. Laat de circulatiestand niet te lang ingeschakeld, omdat de verbruikte lucht kan leiden tot vermoeidheid van bestuurder en passagiers, de aandacht kan doen verslappen en kan leiden tot het beslaan van de ruiten. De kans op ongevallen neemt toe. Schakel de circulatiefunctie uit zodra de ruiten beginnen te beslaan. Wij adviseren bij ingeschakelde circulatiefunctie niet te roken in de auto omdat de uit het interieur van de auto aangezogen rook op de verdamper van de airconditioning neerslaat. Dat leidt tijdens het gebruik van de airconditioning tot permanente geurtjes die alleen maar met grote moeite en hoge kosten (vervanging van de verdamper) ongedaan kunnen worden gemaakt. Afb. 107 Climatic: Bedieningselementen Temperatuur instellen Draai de draaiknop A afb. 107 naar rechts om de temperatuur te verhogen. Draai de draaiknop A naar links om de temperatuur te verlagen. Aanjager regelen Draai de aanjagerschakelaar AB in één van de standen 1 t/m 4 om de aanjager in te schakelen. Draai de aanjagerschakelaar AB in de stand 0 om de aanjager uit te schakelen. Als u de verseluchttoevoer wilt sluiten, gebruik dan de toets A4 - Circulatiebedrijf bladzijde 100. Regeling voor de luchtverdeling Met de luchtverdeelknop AC wordt de juiste richting van de uitstromende lucht geregeld bladzijde 94. Koeling in- en uitschakelen Druk op de toets AC A1 afb In de toets gaat het controlelampje branden.

100 Verwarming en airconditioning 99 Door het opnieuw indrukken van de schakelaar AC, wordt de koeling (airco) uitgeschakeld. Het controlelampje in de toets gaat uit. Achterruitverwarming Druk op de toets A2. Zie voor meer informatie bladzijde 60, Achterruitverwarming. Extra verwarming (interieurvoorverwarming) Druk de toets A3 in om de extra verwarming (interieurvoorverwarming en - ventilatie) direct in/uit te schakelen. Zie voor meer informatie bladzijde 104, Extra verwarming (interieurvoorverwarming en interieurvoorventilatie)*. De ingestelde temperatuur wordt automatisch aangehouden, behalve wanneer de draaiknop tegen de linker- of rechteraanslag staat: Rechteraanslag - maximale verwarmingscapaciteit, Linkeraanslag - maximale koelcapaciteit, Om het beslaan van de ruiten te voorkomen moet de aanjager steeds zijn ingeschakeld. Voor het ontwasemen van de voorruit en de zijruiten wordt de gehele verwarmingscapaciteit gebruikt. Er wordt geen warme lucht naar de beenruimte geleid. Hierdoor kan het verwarmingscomfort iets worden aangetast. De verbruikte lucht ontsnapt via ontluchtingsopeningen achter in de bagageruimte. Als de koeling (airco) gedurende een langere periode niet is ingeschakeld, kunnen op de verdamper geuren ontstaan ten gevolge van afzettingen. Schakel de koeling - ook in het koude jaargetijde - minstens eenmaal per maand gedurende circa 5 minuten in de hoogste aanjagerstand in om deze geurtjes te voorkomen. Open gelijktijdig even een ruit. Neem de aanwijzingen met betrekking tot de circulatiefunctie in acht bladzijde 100. Climatic instellen Geadviseerde instellingen voor de Climatic-bedieningselementen voor de betreffende functies: Instellingen Instelling van de draairegelaars Voorruit en zijruiten ontwasemen aanbevolen 22 C 3 uitgeschakeld niet inschakelen Voorruit en zijruiten van aanslag reinigen knop A AB AC A1 A4 Gewenste temperatuur 2 ingeschakeld niet inschakelen Luchtventielen 3 Openen en naar de zijruit richten Openen en naar de zijruit richten De snelste verwarming aanbevolen 22 C 2 uitgeschakeld kort inschakelen Opening Aangename verwarming Gewenste temperatuur 2 of 3 uitgeschakeld niet inschakelen Opening Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

101 100 Verwarming en airconditioning Instellingen Instelling van de draairegelaars knop A AB AC A1 A4 Luchtventielen 3 snelste afkoeling aanbevolen 22 C kort 4, dan 2 of 3 ingeschakeld kort inschakelen Opening optimale afkoeling Verseluchttoevoer - ventilatie Gewenste temperatuur Tot bij de aanslag naar links 1, 2 resp. 3 ingeschakeld niet inschakelen openen en naar het dak richten Gewenste stelling uitgeschakeld niet inschakelen Opening Circulatiefunctie Bij de circulatiefunctie wordt de lucht uit het interieur aangezogen en hier ook weer ingeblazen. Bij de circulatiefunctie wordt voorkomen dat verontreinigde buitenlucht in het interieur terechtkomt, b.v. tijdens het rijden door een tunnel of in een file. Circulatiefunctie inschakelen Druk de toets A4 bladzijde 98, afb. 107 in - het controlelampje in de toets gaat branden. Circulatiefunctie uitschakelen Druk opnieuw de toets in - het controlelampje in de toets gaat uit. Als de luchtverdelingsknop AC in de stand bladzijde 98, afb. 107 staat, wordt de circulatiefunctie automatisch uitgeschakeld. Door het opnieuw indrukken van de druktoets kan ook in deze stand de circulatiefunctie weer worden ingeschakeld. Laat de circulatiestand niet te lang ingeschakeld, omdat de verbruikte lucht kan leiden tot vermoeidheid van bestuurder en passagiers, de aandacht kan doen verslappen en kan leiden tot het beslaan van de ruiten. De kans op ongevallen neemt toe. Schakel de circulatiefunctie uit zodra de ruiten beginnen te beslaan. Economisch gebruik van de airconditioning In de koelstand vraagt de compressor van de airconditioning motorvermogen, wat invloed heeft op het brandstofverbruik. Als het interieur van de geparkeerde auto door de zonnestraling sterk is opgewarmd, adviseren wij de ruiten of portieren even te openen om de warme lucht te laten ontsnappen. De koeling (airco) bij voorkeur niet tijdens het rijden inschakelen als de ruiten openstaan. Als de gewenste temperatuur in het interieur ook kan worden bereikt zonder de koeling (airco) in te schakelen moet worden gekozen voor verseluchttoevoer. Milieu Als u brandstof bespaart, vermindert u ook de uitstoot van schadelijke stoffen. Functiestoringen Als de koeling (airco) bij buitentemperaturen van meer dan +5 C niet werkt, is er sprake van een storing. Dat kan de volgende oorzaken hebben: De zekering voor de airconditioning is defect. Controleer de zekering en vervang deze zo nodig bladzijde 228. De koeling (airco) wordt automatisch tijdelijk uitgeschakeld, omdat de koelvloeistoftemperatuur van de motor te hoog is opgelopen bladzijde 16.

102 Verwarming en airconditioning 101 Als u de storing niet zelf kunt opheffen of als de koelcapaciteit terugloopt, schakel dan de koeling (airco) uit. Neem contact op met een Škoda-dealer. Climatronic* (automatische airco) Omschrijving De Climatronic is een automatisch werkend verwarmings-, ventilatie-, en koelsysteem dat zorgdraagt voor een maximaal comfort voor de inzittenden. De Climatronic behoudt automatisch een comfort-temperatuur aan. Hiertoe worden de temperatuur van de uitstromende lucht, de aanjagerstanden en de luchtverdeling automatisch gewijzigd. De installatie houdt ook rekening met toename van de temperatuur door zonnestralen zodat met de hand naregelen overbodig is. De automatische regeling bladzijde 102 zorgt voor maximaal welzijn in elk jaargetijde. Beschrijving van de Climatronic De koeling (airco) werkt alleen als aan de volgende voorwaarden is voldaan: motor draait, buitentemperatuur hoger dan ca. +2 C, AC ingeschakeld. Bij ingeschakelde koeling (airco) neemt de temperatuur en de luchtvochtigheid in de auto af. Daardoor wordt bij hoge buitentemperaturen en een hoge luchtvochtigheid het welzijn van de inzittenden van de auto vergroot. In het koude jaargetijde wordt het beslaan van de ruiten voorkomen. De verwarmingscapaciteit is afhankelijk van de temperatuur van de koelvloeistof, de maximale verwarmingscapaciteit wordt dan ook pas bij bedrijfswarme motor geleverd. Om het koelende effect te vergroten, kan kortstondig voor de circulatiefunctie worden gekozen bladzijde 103. Het luchtinlaatrooster vóór de voorruit moet vrij zijn van ijs, sneeuw of bladeren, zodat verwarming en ventilatie goed kunnen functioneren. Om bij een hoge belasting van de motor de koeling te garanderen, wordt de aircocompressor bij een hoge koelvloeistoftemperatuur uitgeschakeld. Na het inschakelen van de airconditioning kan er condenswater van de verdamper druppelen en onder de auto een plas vormen. Dat is normaal en geen teken van lekkage! Aanbevolen instelling voor alle jaargetijden: Stel de gewenste temperatuur in, wij bevelen 22 C aan. Druk op de toets AUTO bladzijde 102, afb Stel de luchtuitstroomroosters 3 en 4 zo in dat de luchtstroom iets naar boven is gericht. Voor de verkeersveiligheid is het van belang dat alle ruiten vrij zijn van ijs, sneeuw en condens. Lees daarom goed hoe de verwarming en ventilatie moeten worden bediend, hoe de ruiten moeten worden ontwasemd en ontdooid en hoe het interieur moet worden afgekoeld. Laat de circulatiestand niet te lang ingeschakeld, omdat de verbruikte lucht kan leiden tot vermoeidheid van bestuurder en passagiers, de aandacht kan doen verslappen en kan leiden tot het beslaan van de ruiten. De kans op ongevallen neemt toe. Schakel de circulatiefunctie uit zodra de ruiten beginnen te beslaan. Als de koeling (airco) gedurende een langere periode niet is ingeschakeld, kunnen op de verdamper geuren ontstaan ten gevolge van afzettingen. Schakel de koeling - ook in het koude jaargetijde - minstens eenmaal per maand gedurende circa 5 minuten in de hoogste aanjagerstand in om deze geurtjes te voorkomen. Open gelijktijdig even een ruit. Wij adviseren bij ingeschakelde circulatiefunctie niet te roken in de auto omdat de uit het interieur van de auto aangezogen rook op de verdamper van de airconditioning neerslaat. Dat leidt tijdens het gebruik van de airconditioning tot permanente geurtjes die alleen maar met grote moeite en hoge kosten (vervanging van de verdamper) ongedaan kunnen worden gemaakt. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

103 102 Verwarming en airconditioning De verbruikte lucht ontsnapt via ontluchtingsopeningen achter in de bagageruimte. Bij auto's die van de fabriek met Radio* of Navigatie* uitgerust zijn, wordt de informatie van de Climatronic ook op het display aangetoond. Deze functie kan uitgeschakeld worden, zie handleiding van de radio* resp. van het navigatiesysteem*. Economisch gebruik van de koeling bladzijde 100. Functiestoringen bladzijde 100. Overzicht van de bedieningselementen De bedieningselementen maken een gescheiden instelling van de temperatuur voor de linker- en rechterzijde mogelijk. Afb. 108 Climatronic: Bedieningselementen De toetsen A1 Voorruit ontvriezen A2 luchtstroom gericht op de ruiten A3 luchtstroom op het bovenlichaam A4 luchtstroom in de voetruimte A5 Circulatiefunctie met luchtkwaliteit sensor A6 Achterruitverwarming Knop/draaiknop A7 A8 A9 A10 A11 A12 A13 A14 Instelling van de temperatuur voor de linkerzijde, bediening van de Verwarming van de linkervoorstoel* Automatische stand AUTO uitschakelen Climatronic OFF Instelling van het aanjagertoerental Toets voor direct in-/uitschakelen van de extra verwarming (interieurvoorverwarming)* bladzijde 104 In-/uitschakelen van de temperatuur instelling in dubbel gebruik DUAL Koeling in- en uitschakelen AC Instelling van de temperatuur voor de rechterzijde, bediening van de Verwarming van de rechtervoorstoel* Onder het bovenste toetsenbereik bevindt zich de interieur temperatuursensor. Plak of dek deze sensor niet af, omdat dan de werking van de Climatronic negatief kan worden beïnvloed. Automatische stand De automatische stand dient ertoe de temperatuur constant te houden en te voorkomen dat de ruiten aan de binnenzijde beslaan. Automatische stand inschakelen Stel de temperatuur in tussen +18 C en +26 C. Stel de luchtuitstroomroosters 3 en 4 bladzijde 94, afb. 104 zo in dat de luchtstroom iets naar boven is gericht. Druk op de toets AUTO. In de rechter- of linker bovenhoek licht een controlelampje op, afhankelijk van welke uitrusting het laatst gekozen was. Als de controlelampkes in de rechter bovenhoek van de toets AUTO oplichten, werkt Climatronic in HIGH -uitrusting. De HIGH -werking is de standaard instelling van Climatronic. Door het opnieuw drukken op de toets AUTO verwisseld de Climatronic naar de LOW werking en de controlelampjes in de linker bovenhoek lichten op. De Climatronic gebruikt in deze werking weinig blaastoertallen. Dat is in consideratie met het

104 Verwarming en airconditioning 103 geluid meer confortabel, maar men moet er ook rekening mee houden, dat de effictiveit van de airconditiong minder wordt, voornamelijk met een volledig bezette auto. Door het opnieuw drukken van de toets AUTO verwisseld u naar de HIGH - werking. De automatische stand wordt uitgeschakeld door een toets voor de luchtverdeling in te drukken of door het aanjagertoerental te verhogen of te verlagen. De temperatuur wordt desondanks toch afgeregeld. Koeling in- en uitschakelen Koeling in- en uitschakelen Druk op de toets AC bladzijde 102, afb In de toets gaat het controlelampje branden. Door het opnieuw indrukken van de schakelaar AC, wordt de koeling (airco) uitgeschakeld. Het controlelampje in de toets gaat uit. Alleen de functie ventilatie blijft actief, waardoor geen lagere temperatuur dan de buitentemperatuur kan bereikt worden. Temperatuur instellen De interieurtemperatuur voor de linker- en rechterzijde kan apart worden ingesteld. U kunt na het inschakelen van het contact met behulp van de draaiknop A7 de temperatuur voor beide zijden instellen. Als u de temperatuur voor de rechterzijde wilt instellen, verdraai dan de draaiknop A14. De controlelampjes in de toets DUAL lichten op, het wordt aangeduid dat verschillende temperaturen voor de linker- en de rechterzijde ingesteld kunnen worden. Als de controlelampjes in de toets DUAL oplichten, kan met de draaiknop A7 de temperatuur voor beide zijden niet instellen. U stelt de instelling van deze toets opnieuw in, als u de toets DUAL drukt. De controlelampjes in de toets, die de mogelijkheid geven om verschillende temperaturen voor de linker- of rechterzijde in te stellen toont aan, verloopt. De interieurtemperatuur kan tussen +18 C en +26 C worden ingesteld. Binnen dit bereik wordt de interieurtemperatuur automatisch geregeld. Als u een mindere temperatuur dan +18 C kiest, licht bij de aanvang van het nummeriekd scala een blauw symbool op. Als u een hogere temperatuur dan +26 C kiest, licht aan het einde van de numerieke scala een rood symbool op. In beide eindstanden draait de Climatronic met maximale koel-, resp. verwarmingscapaciteit. Hierbij vindt geen temperatuurregeling plaats. Bij langdurige en ongelijkmatige verdeling van de luchtstroom uit de luchtuitstroomroosters (vooral bij de benen) en grote temperatuurverschillen, bijv. bij het uitstappen uit de auto, kunnen personen die hier vatbaar voor zijn last krijgen van verkoudheidsverschijnselen. Circulatiefunctie Bij de circulatiefunctie wordt de lucht uit het interieur aangezogen en hier ook weer ingeblazen. Bij ingeschakelde automatische circulatiefunctie meet een luchtkwaliteit sensor de concentratie van van schadelijk stoffen in de ingezogen lucht. Bij de circulatiefunctie wordt voorkomen dat verontreinigde buitenlucht in het autointerieur terechtkomt, bijv. tijdens het rijden door een tunnel of in de file. Wordt er bij ingeschakelde automatische circulatiefunctie door de luchtkwailteit sensor een duidelijke toename in de concentratie van schadelijke stoffen waargenomen, wordt tijdelijk de circulatiefunctie ingeschakeld. Wanneer de van schadelijke stoffen terug op het nomale niveau is, wordt de circulatiefunctie automatisch uitgeschakeld, zodat er in het interieur van de auto opnieuw verse lucht kan toegevoerd worden. Circulatiefunctie inschakelen Druk meerdere keren de toets in, tot het controlelampje aan de linkerzijde van de toets oplicht. Automatische circulatiefunctie inschakelen Druk herhalende malen op de toets, tot het controlelampje op de rechterzijde van de toets oplicht. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

105 104 Verwarming en airconditioning Automatische circulatiefunctie tijdelijk uitschakelen Wanneer de luchtkwaliteit sensor bij onaangename geuren de circulatiefunctie niet automatisch inschakelt, kunt u deze zelf inschakelen door de toets * in te drukken. In de toets licht het controlelampje aan de linkerzijde op. Circulatiefunctie uitschakelen Druk de toets AUTO of meerdere keren de toets in tot de controlelampjes in de toets doven. Laat de circulatiestand niet te lang ingeschakeld, omdat de verbruikte lucht kan leiden tot vermoeidheid van bestuurder en passagiers, de aandacht kan doen verslappen en kan leiden tot het beslaan van de ruiten. De kans op ongevallen neemt toe. Schakel de circulatiefunctie uit zodra de ruiten beginnen te beslaan. Als de voorruit is beslagen druk dan op de toets A1 bladzijde 102, afb Als de voorruit niet meer is beslagen de toets AUTO indrukken. De automatische circulatiefunctie functioneert alleen, indien de buitentemperatuur hoger is dan ca. 2 C. Aanjager regelen Er zijn zeven aanjagerstanden beschikbaar. De Climatronic regelt automatisch de aanjagerstanden op basis van de interieurtemperatuur. De aanjagerstanden kunt u echter ook met de hand aan uw behoeftes aanpassen. Druk opnieuw de toets op de linkerzijde (aanjagertoerental verminderen) resp. op de rechterzijide (aanjagertoerental verhogen). Wanneer u de aanjager uitschakeld, wordt de climatronic uitgeschakeld. Het ingestelde aanjagertoerental wordt door het gaan branden van het betreffende aantal controlelampjes boven de toets weergegeven. De verbruikte lucht kan tot vermoeidheid leiden bij bestuurder en passagiers, de aandacht doen verslappen en in bepaalde gevallen leiden tot het beslaan van de ruiten. De kans op ongevallen neemt toe. Schakel de Climatronic niet langer dan noodzakelijk is uit. Schakel de Climatronic direct in zodra de ruiten beginnen te beslaan. Voorruit ontwasemen Voorruit ontwasemen - inschakelen Druk op de toets bladzijde 102, afb Voorruit ontwasemen - uitschakelen Druk opnieuw op de toets of de toets AUTO. De temperatuurregeling vindt automatisch plaats. Uit de luchtuitstroomroosters 1 stroomt meer lucht. Extra verwarming (interieurvoorverwarming en interieurvoorventilatie)* Omschrijving en belangrijke aanwijzingen De extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie) verwarmt, resp. ventileert het interieur onafhankelijk van de motor. Extra verwarming (interieurvoorverwarming) De extra verwarming (interieurvoorverwarming) werkt in combinatie met de Climatic resp. Climatronic. Deze kan zowel bij stilstand, bij afgezette motor als voorverwarming van de auto alsook tijden het rijden (alleen gedurende de periode dat de motor zijn bedrijfstemperatuur nog niet heeft bereikt) worden gebruikt.

106 Verwarming en airconditioning 105 De extra verwarming (interieurvoorverwarming) verwarmt door het verbranden van de brandstof uit de brandstoftank de koelvloeistof. De koelvloeistof verwarmt de lucht die (als het aanjagertoerental tenminste niet op nul is ingesteld) in het interieur stroomt. Interieurvoorventilatie De interieurvoorventilatie maakt het mogelijk om bij een uitgeschakelde motor verse lucht in het interieur te voeren, waardoor de interieurtemperatuur naar beneden wordt gebracht (bijv. bij een auto die in de zon geparkeerd is). De interieurvoorverwarming mag niet in een afgesloten ruimte worden ingeschakeld - gevaar voor vergiftiging! De extra verwarming mag tijdens het tanken niet zijn ingeschakeld - brandgevaar. De uitlaatpijp van de extra verwarming bevindt zich onder de auto. Parkeer de auto als u de interieurvoorverwarming wilt inschakelen dan ook niet zo dat de uitlaatgassen van de interieurvoorverwarming in aanraking kunnen komen met licht ontvlambare materialen (bijv. droog gras) of gemakkelijk ontvlambare stoffen (bijv. weggelekte brandstof). Als de extra verwarming is ingeschakeld, wordt er brandstof uit de brandstoftank verbruikt. De extra verwarming mag dan ook niet worden gebruikt als er weinig brandstof in de tank zit. De uitlaatpijp van de extra verwarming die zich onder de auto bevindt mag niet zijn verstopt en de uitlaatgasstroom mag niet zijn geblokkeerd. Als de interieurvoorverwarming en -ventilatie is ingeschakeld wordt de autoaccu ontladen. Als de interieurvoorverwarming en -ventilatie gedurende een langere periode meerdere malen werd ingeschakeld moet de auto enkele kilometers rijden om de accu weer op te laden. De interieurvoorverwarming schakelt de aanjager pas in zodra de koelvloeistof een temperatuur van ca. 50 C heeft bereikt. Bij lagere buitentemperaturen kan bij de motorruimte waterdamp worden gevormd. Dat is een normaal effect en heeft dan ook geen enkele betekenis. Bediening Veiligheid en voor het rijden Na het uitschakelen van de extra verwarming blijft de waterpomp nog even draaien. De interieurvoorverwarming en -ventilatie wordt niet uit-, resp. niet ingeschakeld als de accu niet voldoende is geladen. De extra verwarming (interieurvoorverwarming) wordt niet ingeschakeld als op het display verschijnt of voor het uitschakelen van het contact verscheen: Please refuel! (Tanken a.u.b.!). Om ervoor te zorgen dat de extra verwarming goed kan functioneren moet de luchtinlaat voor de voorruit vrij zijn van ijs, sneeuw of bladeren. Omdat na het inschakelen van de interieurvoorverwarming de warme lucht in de auto stromen kan, laat u de norrmale gekozen temperatuur (wij bevelen 22 C) ingesteld. Wij adviseren de luchtstroom in de stand in te stellen. Bij auto's met DPF (roetfilter) zorgt de warme koelvloeistof ook voor de verwarming van de motor. Direct in-/uitschakelen Afb. 109 Toets voor direct in-/uitschakelen van de extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie) op het Climatic-bedieningspaneel De extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie) kan op elk moment direct met de toets op het Climatic bedieningspaneel afb. 109 og het Climatronic bedieningspaneel in- of uitgeschakeld worden. Indien u de interieurvoorverwarming en -ventilatie niet uitschakelt, schakelt deze automatisch na het verlopen van de in het menu Running time (inschakelduur) ingestelde inschakeltijd uit. Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

107 106 Verwarming en airconditioning Bediening Om ervoor te zorgen dat de extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie) volgens uw idee functioneert is het nodig voor de programmering hiervan een basisinstelling uit te voeren. Basisafstelling voorbereiden Op het display kiest u in het Main menu (hoofdmenu) het menupunt Aux. heating (interieurvoorverwarming). In het menu Aux. heating (interieurvoorverwarming) kiest u het menupunt Weekday (dag van de week) en stelt u de actuele dag in. Door het selecteren van het menupunt Back (terug) gaat u een niveau hoger in het programma, dat wil zeggen in het menu Aux. Heating (interieurvoorverwarming). In het menu Aux. Heating (interieurvoorverwarming) kiest u het menupunt Running time (inschakelduur) waarna de gewenste inschakelduur in stappen van 5 minuten kunnen worden ingevoerd. De looptijd kan 10 tot 60 minuten bedragen. Door het selecteren van het menupunt Back (terug) gaat u naar het menu Aux. heating (interieurvoorverwarming). In het menu Aux. heating (interieurvoorverwarming) kiest u het menupunt Mode (functie). In het menu Mode (functie) kiest u de gewenste functie Heating (verwarmen) of Ventilation (ventileren). Programmering Voor de programmering van de extra verwarming (interieurverwarming en -ventilatie) zijn in het menu Aux. Heating (interieurvoorverwarming) drie geprogrammeerde inschakeltijden beschikbaar: Pre-set time 1 (geprogrammeerde inschakeltijd 1) Pre-set time 2 (geprogrammeerde inschakeltijd 2) Pre-set time 3 (geprogrammeerde inschakeltijd 3) In elke geprogrammeerde inschakeltijd kunnen de dag en de tijd (uren en minuten) voor het inschakelen van de interieurvoorverwarming, resp. -ventilatie worden ingesteld. Bij de selectie van de dag is er tussen zondag en maandag een lege positie. Indien deze lege positie gekozen wordt, gebeurt de activering zonder de dag van de week in acht te nemen. Als u het menu voor de geprogrammeerde inschakeltijd verlaat; door het selecteren van het menu Back (terug) of het langer dan 10 seconden het display niet bedienen, worden de ingestelde waarden in het geheugen opgeslagen, maar de geprogrammeerde inschakeltijd wordt niet geactiveerd. De beide andere geprogrammeerde inschakeltijden kunnen op dezelfde wijze worden geprogrammeerd en in het geheugen worden opgeslagen. Als u na het instellen van de gewenste waarden het menu Activate (activeren) selecteert, verschijnt op het display Pre-set time (weekday, hours, minute) activated! (geprogrammeerde inschakeltijd (dag, uren, minuten) geactiveerd!) en wordt de ingestelde inschakeltijd actief. Er kan altijd maar één geprogrammeerde inschakeltijd actief zijn. De laatst geprogrammeerde inschakeltijd blijft actief. Nadat de interieurvoorverwarming op de ingestelde tijd wordt geactiveerd moet opnieuw een inschakeltijd geactiveerd worden. De wijziging van de actieve inschakeltijd wordt na de selectie van het menupunt Activate (activeren) in het menu Aux. heating (interieurvoorverwarming) door de selectie van een van de inschakeltijden uitgevoerd. De voorwaarden voor het correct inschakelen van de extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie) op de geprogrammeerde inschakeltijd is de juiste instelling van de actuele tijd en de dag van de week bladzijde 106. Als het systeem is ingeschakeld, brandt in de toets voor het direct in-/uitschakelen van de extra verwarming een controlelampje. De geactiveerde verwarming/ventilatie schakelt na verloop van de inschakeltijd uit of kan eerder door het indrukken van de toets voor het direct in-/uitschakelen van de extra verwarming bladzijde 105 worden uitgeschakeld. De willekeurige inschakeltijd kan uitgeschakeld worden door het menupunt Deactivate (uitschakeling) in het menu Activate (activeren) te selecteren.

108 Verwarming en airconditioning 107 Met behulp van het menupunt Factory setting (instelling af fabriek) in het menu Aux. heating (interieurvoorverwarming) is het mogelijk de instelling af fabriek weer te activeren. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

109 108 Wegrijden en rijden Wegrijden en rijden Stuurwielstanden instellen Vervolg Houd tijdens het rijden het stuurwiel met de beide handen aan de zijkant op de buitenrand in de stand van 9 uur en 3 uur vast. Houd het stuurwiel nooit in de 12-uursstand of in een andere stand vast (bijv. in het midden of aan de binnenste stuurwielrand). In een dergelijk geval zou, bij het activeren van de bestuurdersairbag, letsel kunnen worden opgelopen aan armen, handen en hoofd. Contactslot Afb. 110 Verstelbaar stuurwiel: Hendel onder de stuurkolom De stand van het stuurwiel is in hoogte en lengterichting instelbaar. Stel de bestuurdersstoel in bladzijde 11. Klap de hendel onder het stuurwiel naar beneden afb links. Plaats het stuurwiel in de gewenste stand (hoogte en hoek). Druk de hendel naar boven tot aan het etiket. Het stuurwiel mag nooit tijdens de rit worden versteld! De bestuurder moet een minimale afstand van 25 cm ten opzichte van het stuur aanhouden afb rechts. Als deze minimale afstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar! Om veiligheidsredenen moet de hendel altijd vast naar boven zijn gedrukt zodat de stand van het stuurwiel onder het rijden niet onbedoeld kan wijzigen - kans op ongevallen! Als het stuurwiel meer in de richting van het hoofd wordt versteld, zal bij een aanrijding de bestuurdersairbag minder bescherming bieden. Controleer of het stuurwiel naar de borst is gericht. Afb. 111 Contactslotstanden Benzinemotoren A1 - contact uitgeschakeld, motor afgezet, de stuurinrichting kan worden geblokkeerd A2 - contact ingeschakeld A3 - motor starten Dieselmotoren A1 - onderbreking van de brandstoftoevoer, contact uitgeschakeld, motor afgezet, de stuurinrichting kan worden geblokkeerd A2 - motor voorgloeien, contact ingeschakeld Tijdens het voorgloeien mogen er geen grotere elektrische verbruikers zijn ingeschakeld - anders wordt de autoaccu onnodig belast.

110 Wegrijden en rijden 109 A3 - motor starten Voor alle auto's geldt: Stand A1 Voor het blokkeren van de stuurinrichting terwijl de contactsleutel uit het slot is genomen moet het stuurwiel worden verdraaid tot de blokkeerpen hoorbaar in de vergrendeling valt. In principe moet u altijd de stuurinrichting blokkeren (op slot zetten) als u uw auto verlaat. Zo wordt een eventuele diefstal van uw auto bemoeilijkt. Stand A2 Als de contactsleutel niet of slechts met moeite in deze stand kan worden gedraaid, draai dan het stuurwiel iets heen en weer - de stuurblokkering wordt daardoor ontlast. Stand A3 In deze stand wordt de motor gestart. Gelijktijdig worden het ingeschakelde dim- of grote licht of andere elektrische verbruikers met een hoog verbruik kortstondig uitgeschakeld. Na het loslaten van de sleutel keert de contactsleutel weer terug in stand A2. Elke keer als de motor weer moet worden gestart, moet de contactsleutel in stand A1 worden teruggedraaid. De startherhalingsblokkering in het contactslot voorkomt dat de startmotor bij draaiende motor in de starterkrans grijpt en daardoor wordt beschadigd. Uittrekblokkering contactsleutel (automatische versnellingsbak) U kunt de contactsleutel na het uitschakelen van het contact alleen maar uit het contactslot trekken als de keuzehendel in stand P staat. Tijdens het rijden met een stilstaande motor moet de contactsleutel altijd in stand A2 (contact ingeschakeld) staan. Deze stand wordt door het gaan branden van de controlelampjes aangegeven. Als dit niet het geval is, kan onverwacht het stuurwiel worden vergrendeld - kans op ongevallen! Trek de contactsleutel pas uit het contactslot, als de auto stilstaat (handrem aantrekken of keuzehendel in stand P). Het stuurwielslot kan direct aangrijpen - kans op ongevallen! Bediening Veiligheid en voor het rijden Vervolg Als u de auto verlaat - ook al is het maar voor even - neem dan in ieder geval de sleutel uit het contactslot. Dat geldt vooral als er kinderen in de auto achterblijven. De kinderen zouden anders de motor kunnen starten of elektrische systemen (bijv. elektrische ruitbediening) kunnen inschakelen - kans op ongelukken of letsel! Motor starten Algemeen U kunt de motor alleen maar met de originele contactsleutel starten. Voor het starten de versnellingshendel in de vrijstand plaatsen (bij automatische versnellingsbak in de keuzehendelstand P of N) en de handrem vast aantrekken. Voor het starten is het nodig om het koppelingspedaal in te drukken en dit ingedrukt te houden tot de motor start. Als u de motor zonder ingetrapt koppelingspedaal start, springt de motor niet aan en op de display van het instrumentenpaneel verschijnt een melding over de noodzakelijkheid om het koppelingpedaal in te drukken. Zodra de motor aanslaat, de contactsleutel direct loslaten - anders zou de startmotor kunnen worden beschadigd. Na het starten van de koude motor kan er even sprake zijn van extra motorgeluid, omdat er eerst oliedruk moet worden opgebouwd in de hydraulische klepstoters. Dat is een normaal effect en heeft dan ook geen enkele betekenis. Als de motor niet aanslaat... Als starthulp kunt u de accu van een andere auto gebruiken bladzijde 223. Alleen auto's met een schakelbak kunnen worden aangesleept. De sleepafstand mag niet meer dan 50 meter bedragen bladzijde 227. Laat de motor nooit in een ongeventileerde of afgesloten ruimte draaien. De uitlaatgassen van de motor bevatten onder andere het geur- en kleurloze kool- Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

111 110 Wegrijden en rijden Vervolg monoxide, een giftig gas - levensgevaarlijk! Koolmonoxide kan leiden tot bewusteloosheid en zelfs tot de dood. Laat nooit uw auto met draaiende motor onbeheerd achter. Voorzichtig! De startmotor mag alleen worden ingeschakeld (contactsleutelstand A3 ) als de motor stilstaat. Als de startmotor direct na het uitzetten van de motor wordt ingeschakeld, kan de startmotor of de motor worden beschadigd. Vermijd hoge toerentallen, vol gas en sterke motorbelasting zolang de motor zijn bedrijfstemperatuur nog niet heeft bereikt - kans op motorschade! Bij auto's met katalysator mag de motor niet worden gestart door de auto aan te slepen over een afstand van meer dan 50 meter. Milieu Laat de motor nooit warmdraaien terwijl de auto stilstaat. Rijd direct weg. Hierdoor komt de motor sneller op bedrijfstemperatuur en is de uitstoot aan schadelijke stoffen geringer. Benzinemotoren Deze motoren zijn uitgevoerd met een inspuitsysteem dat automatisch bij elke buitentemperatuur het juiste benzine-luchtmengsel levert. Geef voor en tijdens het starten van de motor geen gas. Als de motor niet aanslaat, de startprocedure na ca. 10 seconden onderbreken en na ca. een halve minuut herhalen. Als de motor desondanks nog niet aanslaat, kan de zekering voor de elektrische benzinepomp defect zijn. Controleer de zekering en vervang deze zo nodig bladzijde 228. Roep de hulp van de dichtstbijzijnde Škoda-dealer in. Bij zeer hete motor kan het na het aanslaan van de motor nodig zijn, iets gas te geven. Dieselmotoren Voorgloei-installatie Dieselmotoren zijn met een voorgloei-installatie uitgerust waarvan de voorgloeitijd automatisch wordt geregeld op basis van de koelvloeistof- en buitentemperatuur. Na het inschakelen van het contact gaat het voorgloeicontrolelampje branden. Tijdens het voorgloeien mogen er geen grotere elektrische verbruikers zijn ingeschakeld - anders wordt de autoaccu onnodig belast. Direct nadat het voorgloeicontrolelampje is uitgegaan, moet de motor worden gestart. Bij een op bedrijfstemperatuur zijnde motor, resp. bij buitentemperaturen boven de +5 C zal het voorgloeicontrolelampje slechts ca. 1 seconde branden. Dat betekent dat de motor direct kan worden gestart. Als de motor niet aanslaat, de startprocedure na ca. 10 seconden onderbreken en na ca. een halve minuut herhalen. Als de motor desondanks nog niet aanslaat, kan de zekering voor het dieselvoorgloeisysteem defect zijn. Controleer de zekering en vervang deze zo nodig bladzijde 228. Roep de hulp van de dichtstbijzijnde Škoda-dealer in. Starten na een leeggereden brandstoftank Als de brandstoftank geheel is leeggereden, kan het starten na het tanken van de dieselolie langer duren dan gebruikelijk - tot zo'n 1 minuut -. Dat komt omdat het brandstofsysteem tijdens het starten eerst moet worden gevuld. Motor afzetten De motor zet u door de contactsleutel in de stand A1 te draaien uit bladzijde 108, afb Zet nooit de motor af, voordat de auto stilstaat - kans op ongevallen!

112 Wegrijden en rijden 111 Vervolg De rembekrachtiger werkt alleen bij draaiende motor. Bij afgezette motor is meer kracht nodig voor het indrukken van het rempedaal. Omdat u hierbij niet, zoals gewend, kunt stoppen, zou dit kunnen leiden tot een ongeval en ernstig letsel. Voorzichtig! Na een langdurige hoge motorbelasting moet u aan het einde van de rit de motor niet direct afzetten maar deze nog ongeveer 2 minuten stationair laten draaien. Zo voorkomt u het ophopen van de warmte bij de afgezette motor. Na het afzetten van de motor kan ook bij uitgeschakeld contact de koelluchtventilator nog ca. 10 minuten doordraaien. De koelluchtventilator kan zichzelf echter ook na enige tijd weer inschakelen, als de koelvloeistoftemperatuur door de stuwwarmte oploopt of als bij warme motor de motorruimte door sterke zonnestraling nog eens extra wordt verwarmd. Bij werkzaamheden in de motorruimte is dan ook de grootste voorzichtigheid geboden bladzijde 197, Werkzaamheden in de motorruimte. Schakel de achteruitversnelling alleen maar bij stilstaande auto in. Trap het koppelingspedaal in en houd dat helemaal ingetrapt. Wacht een ogenblik voordat u de achteruitversnelling inschakelt om schakelgeluiden te voorkomen. Bij ingeschakelde achteruitversnelling en ingeschakeld contact branden de achteruitrijlampen. Schakel tijdens het rijden nooit de achteruitversnelling in - kans op ongevallen! Tijdens het rijden mag de hand niet op de versnellingshendel rusten. De druk van de hand wordt overgebracht op de schakelvorken in de versnellingsbak. Dit kan op den duur leiden tot voortijdige slijtage van de schakelvorken. Druk het koppelingspedaal bij het schakelen altijd geheel in, om onnodige slijtage en beschadigingen te voorkomen. Handrem Schakelen (schakelbak) Afb. 113 Middenconsole: Handrem Handrem aantrekken Afb. 112 Schakelpatroon: 5- of 6- versnellingsschakelbak Trek de handremhendel helemaal naar boven. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

113 112 Wegrijden en rijden Handrem lossen Trek de handremhendel iets naar boven en druk gelijktijdig de blokkeerknop afb. 113 in. Druk de hendel met ingedrukte knop helemaal naar beneden. Bij aangetrokken handrem en ingeschakeld contact brandt het handremcontrolelampje. Als per vergissing met aangetrokken handrem wordt weggereden, weerklinkt een waarschuwingstoon en op het informatiedisplay* verschijnt de aanwijzing: Release parking brake! (Parkeerrem lossen!) De handremwaarschuwing wordt actief als langer dan 3 seconden met een snelheid boven de 6 km/u wordt gereden. Zorg ervoor dat de aangetrokken handrem volledig is gelost. Een maar gedeeltelijk geloste handrem kan tot oververhitting van de achterremmen leiden en daardoor de werking van het remsysteem negatief beïnvloeden - kans op ongevallen! Bovendien leidt dit tot voortijdige slijtage van de remvoering, achter. Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter. De kinderen zouden dan bijvoorbeeld de handrem los kunnen zetten of de auto in de vrijstand kunnen zetten. De auto zou zich in beweging kunnen zetten - kans op ongevallen! Voorzichtig! Als de auto tot stilstand is gekomen, altijd eerst de handrem aantrekken en daarna als extra een versnelling inschakelen (schakelbak) of de keuzehendel in de stand P plaatsen (automaat). Parkeerhulp achter* De parkeerhulp waarschuwt voor obstakels achter de auto. Afb. 114 Parkeerhulp: Detectiebereik van de sensoren, achter De akoestische parkeerhulp bepaalt met behulp van ultrasone sensoren de afstand tussen de achterbumper en een obstakel achter de auto. De tonen van de parkeerhulp kunnen in het menu informatie display* aangepast worden bladzijde 25. De sensoren bevinden zich in de achterbumper. Bereik van de sensoren De afstandswaarschuwing start bij een afstand van ongeveer 160 cm tot aan het obstakel (bereik A afb. 114). Als de afstand korter wordt, worden ook de tussenpozen tussen de toonimpulsen korter. Vanaf een afstand van ca. 30 cm (bereik AB ) is een constante toon hoorbaar - gevarenzone. Vanaf hier mag u niet verder achteruit rijden! Is de auto uitgerust met een ingebouwde trekhaak*, begint de grens van het gevaarbereik - constante toon - 5 cm verder achter de auto. De auto kan door een ingebouwde, verwijderbare aanhangerwaarschuwing langer worden. Bij auto's die van de fabriek met Radio* of Navigatiesysteem* uitgerust zijn, wordt de afstand van de hindernis grafisch op het display aangetoond. Bij voertuigen die van de fabriek met aanhangerwaarschuwing worden de sensoren bij gebruik van de aanhanger gedeactiveerd. De bestuurder wordt door een grafische aanduiding (voertuig met aanhanger) op het display van de Radio* of de navigatie* hier opmerkzaam gemaakt. Bij Radio* of Navigatiesysteem*, die door de fabriek zijn ingebouwd, kunnen die ingesteld worden, dat bij het activeren van de parkeerhulp het volume luidsterkte verandert, zie gebruiksaanleiding Radio* respectievelijk Navigatiesysteem*. Hierdoor verberterd de hoorbaarheid van de parkeerhulp.

114 Wegrijden en rijden 113 Inschakelen De parkeerhulp wordt bij ingeschakeld contact bij het inschakelen van de achteruitversnelling automatisch geactiveerd. Dit wordt door een korte bevestigingstoon aangegeven. Parkeerhulp voor en achter* De parkeerhulp waarschuwt voor obstakels voor en achter de auto. Uitschakelen De parkeerhulp wordt door het uit de achteruitversnelling nemen gedeactiveerd. De parkeerhulp kan de aandacht van de bestuurder niet vervangen. De verantwoording bij het parkeren en dergelijke rijmanoeuvres ligt bij de bestuurder. Controleer daarom voor het achteruitrijden of er zich achter de auto geen kleine obstakels, bijv. een steen, klein paaltje, aanhangwagendissel o.i.d. bevindt. Dit obstakel zou buiten het gedetecteerde gebied kunnen liggen. Af ent die kunnen bepaalde oppervlaktes van bepaalde artikels of van kleding onder bepaalde omstandighede het signaal van de parkeerhulp niet reflecteren. Daarom kunnen deze artikelen of personen, die zulke kleding dragen, niet herkend worden door de sensoren van de parkeerhulp. Bij het rijden met een aanhangwagen is de parkeerhulp uitgeschakeld (geldt voor auto's met een af fabriek ingebouwde trekhaak*). Als ongeveer drie seconden na het inschakelen van het contact en bij ingeschakelde achteruitversnelling een waarschuwingssignaal weerklinkt en er zich geen obstakel in de buurt van de auto bevindt, is er sprake van een systeemstoring. Laat de storing door een Škoda-dealer opheffen. De sensoren moeten schoon en ijsvrij worden gehouden zodat de parkeerhulp kan functioneren. Afb. 115 Activeer de parkeerhulp / registratiebereik van de voorste sensoren De akoestische parkeerhulp bepaalt met behulp van ultrasone sensoren de afstand tussen de voor- of achterbumper en een obstakel. De sensoren bevinden zich in de voor- en achterbumper. De signaaltonen voor de parkeerhulp van de voorbumper zijn hoger dan die van de parkeerhulp voor de achterbumper. De tonen van de parkeerhulp kunnen in het menu informatie display* aangepast worden bladzijde 25. Bereik van de sensoren De afstandswaarschuwing begint bij een afstand van circa 120 cm tot aan het obstakel voor de auto (bereik A afb. 115) en circa 160 cm ten opzichte van het obstakel achter de auto (bereik A ). Als de afstand korter wordt, worden ook de tussenpozen tussen de toonimpulsen korter. Vanaf een afstand van ca. 30 cm (bereik AB ) is een constante toon hoorbaar - gevarenzone. Vanaf dit moment mag U de rit niet voortzetten! Is de auto uitgerust met een ingebouwde trekhaak*, begint de grens van het gevaarbereik - constante toon - 5 cm verder achter de auto. De auto kan door een ingebouwde, verwijderbare aanhangerwaarschuwing langer worden. Bij auto's die van de fabriek met Radio* of Navigatiesysteem* uitgerust zijn, wordt de afstand van de hindernis grafisch op het display aangetoond. Bij voertuigen die van de fabriek met aanhangerwaarschuwing zijn ingebouwd worden de sensoren achter bij gebruik van de aanhanger gedeactiveerd. De bestuurder wordt door een grafische aanduiding (voertuig met aanhanger) op het display van de Radio* of de navigatie* hier opmerkzaam gemaakt. Bij Radio* of Navigatiesysteem*, die door de fabriek zijn Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

115 114 Wegrijden en rijden ingebouwd, kunnen die ingesteld worden, dat bij het activeren van de parkeerhulp het volume luidsterkte verandert, zie gebruiksaanleiding Radio* respectievelijk Navigatiesysteem*. Hierdoor verberterd de hoorbaarheid van de parkeerhulp. Inschakelen De parkeerhulp wordt bij ingeschakeld contact bij het inschakelen van de achteruitversnelling of door het indrukken van de toets bladzijde 113, afb. 115 geactiveerd - in de toets brandt het symbool. De activering wordt door een korte bevestigingstoon aangegeven. Uitschakelen De parkeerhulp wordt na het indrukken van de toets bladzijde 113, afb links of bij een snelheid boven de 10 km/uur uitgeschakeld - het symbool in de toets gaat uit. De parkeerhulp kan de aandacht van de bestuurder niet vervangen. De verantwoording bij het achteruit rijden en dergelijke rijmanoeuvres ligt bij de bestuurder. Controleer daarom tijdens het manoeuvreren of er zich voor of achter de auto geen kleine obstakels, zoals bijv. stenen, een klein paaltje, aanhangwagendissel o.i.d. bevindt. Dit obstakel zou buiten het gedetecteerde gebied kunnen liggen. Af ent die kunnen bepaalde oppervlaktes van bepaalde artikels of van kleding onder bepaalde omstandighede het signaal van de parkeerhulp niet reflecteren. Daarom kunnen deze artikelen of personen, die zulke kleding dragen, niet herkend worden door de sensoren van de parkeerhulp. Bij het rijden met een aanhangwagen werkt alleen de parkeerhulp aan de voorzijde (geldt alleen bij auto's met een af fabriek ingebouwde trekhaak*). Als na activering van het systeem ca. drie seconden lang een waarschuwingstoon klinkt en er zich in de buurt van de auto geen hindernis bevindt, is er sprake van een systeemstoring. Deze storing wordt daarnaast door het knipperen van het symbool in de toets bladzijde 113, afb links aangegeven. Laat de storing door een Škoda-dealer opheffen. De sensoren moeten schoon en ijsvrij worden gehouden zodat de parkeerhulp kan functioneren. Als de parkeerhulp is geactiveerd en de keuzehendel van de automatische versnellingsbak in de stand AP staat, wordt de akoestische signalering onderbroken (de auto kan niet rijden). Snelheidsregelsysteem (SRS)* Inleiding Het snelheidsregelsysteem (SRS) houdt de ingestelde snelheid, hoger dan 30 km/uur (20 mph), constant, zonder dat het gaspedaal hoeft te worden ingedrukt. Dit gebeurt natuurlijk alleen maar in de mate waarin motorvermogen, resp. motorremvermogen dit mogelijk maken. Met behulp van het snelheidsregelsysteem kunt u - vooral op lange afstanden - de gaspedaalvoet ontlasten. Om veiligheidsredenen mag het snelheidsregelsysteem bij intensief verkeer en een slechte staat van het wegdek (zoals bijv. bij gladheid, split) niet worden gebruikt kans op ongevallen! Om een onbedoeld gebruik van het snelheidsregelsysteem te voorkomen, moet dit systeem na het gebruik steeds worden uitgeschakeld. Wagens met handgeschakelde versnellingsbak: Als u bij een ingeschakeld snelheidsregelsysteem de vrijstand van de versnellingsbak inschakelt, moet u altijd het koppelingspedaal intrappen! Anders zou de motor onbedoeld met een te hoog toerental kunnen gaan draaien. Bij het rijden op steilere hellingen kan het snelheidsregelsysteem de snelheid niet constant houden. Door het eigen gewicht van de auto neemt de snelheid toe. Schakel daarom tijdig terug naar een lagere versnelling of rem de auto met de voetrem af. Bij auto's met automatische versnellingsbak kan het snelheidsregelsysteem niet worden ingeschakeld als de keuzehendel in stand P, N of R staat.

116 Wegrijden en rijden 115 Snelheid opslaan Afb. 116 Bedieningshendel: Tuimel- en schuifschakelaar van het snelheidsregelsysteem Het snelheidsregelsysteem wordt bediend met behulp van de schakelaar A en de tuimelschakelaar AB in de linkerhendel van de multifunctieschakelaar. Druk de schakelaar A afb. 116 in de stand ON. Na het bereiken van de gewenste snelheid de tuimelschakelaar AB in de stand SET drukken. Na het loslaten van de tuimelschakelaar AB vanuit de stand SET, wordt de in het geheugen opgeslagen snelheid zonder het gaspedaal aan te raken constant aangehouden. U kunt de snelheid door het indrukken van het gaspedaal verhogen. Na het loslaten van het pedaal loopt de snelheid weer terug naar de eerder opgeslagen waarde. Dit geldt echter niet als u de snelheid gedurende een periode van langer dan 5 minuten met meer dan 10 km/uur overschrijdt. De opgeslagen snelheid wordt uit het geheugen gewist. De snelheid moet opnieuw worden opgeslagen. De snelheid kan men op de gebruikelijke wijze verlagen. Door het indrukken van het rem- of koppelingspedaal wordt het systeem tijdelijk uitgeschakeld bladzijde 115. De in het geheugen opgeslagen snelheid mag alleen weer worden hervat als deze voor de dan bestaande verkeersomstandigheden niet te hoog is. Opgeslagen snelheid wijzigen De snelheid kunt u ook zonder het gaspedaal in te drukken wijzigen. Sneller De opgeslagen snelheid kunt u zonder dat het gaspedaal hoeft te worden ingedrukt of worden losgelaten door het indrukken van de tuimelschakelaar AB afb. 116 in de stand RES verhogen. Als u de tuimelschakelaar in de stand RES ingedrukt houdt, wordt de snelheid continu verhoogd. Na het bereiken van de gewenste snelheid laat u de tuimelschakelaar los. Daardoor wordt de nieuw bereikte snelheid in het geheugen opgenomen. Langzamer De opgeslagen snelheid kunt u door de tuimelschakelaar AB in de stand SET te drukken verlagen. Als de tuimelschakelaar in de stand SET ingedrukt wordt gehouden, wordt de snelheid continu verlaagd. Na het bereiken van de gewenste snelheid laat u de tuimelschakelaar los. Daardoor wordt de nieuw bereikte snelheid in het geheugen opgenomen. Als de tuimelschakelaar bij een lagere snelheid dan 30 km/u wordt losgelaten, wordt de snelheid niet meer in het geheugen opgeslagen, het geheugen wordt gewist. De snelheid moet na een snelheidsverhoging tot boven de 30 km/u opnieuw door het indrukken van de tuimelschakelaar AB in de stand SET in het geheugen worden opgeslagen. Snelheidsregelsysteem tijdelijk uitschakelen Het snelheidsregelsysteem schakelt u door het rem- of koppelingspedaal in te drukken tijdelijk uit, bij auto's met automatische versnellingsbak alleen met behulp van het rempedaal. Het snelheidsregelysteem kunt u ook tijdelijk uitschakelen door de schakelaar A in de middenstand te drukken. De in het geheugen opgeslagen snelheid blijft in het geheugen staan. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

117 116 Wegrijden en rijden De in het geheugen opgeslagen snelheid wordt weer hervat zodra het rem- of koppelingspedaal wordt losgelaten, bij auto's met automatische versnellingsbak alleen na het loslaten van het rempedaal en nadat de tuimelschakelaar AB bladzijde 115, afb. 116 even in stand RES wordt gedrukt. De in het geheugen opgeslagen snelheid mag alleen weer worden hervat als deze voor de dan bestaande verkeersomstandigheden niet te hoog is. Snleheidsregelsysteem volledig uitschakelen Druk de schakelaar A bladzijde 115, afb. 116 naar rechts in de stand OFF.

118 Automatische versnellingsbak 117 Automatische versnellingsbak Automatische versnellingsbak* en voor het rijden met de automatische 6- versnellingsbak* Uw auto is uitgerust met een conventionele automatische 6-versnellingsbak. De maximumsnelheid wordt bereikt in de 6e versnelling. De 6e versnelling dient als economisch rijprogramma wat erop is gericht het brandstofverbruik te reduceren. Het op- en terugschakelen gebeurt automatisch. U kunt de versnellingsbak echter ook in de Tiptronic-stand zetten. In deze stand is het mogelijk handmatig te schakelen bladzijde 121. Wegrijden en rijden Druk het rempedaal in en houd dit ingedrukt. Houd de blokkeerknop (knop in handgreep van keuzehendel) ingedrukt, zet de keuzehendel in de gewenste stand, bijv. D bladzijde 119 en laat de blokkeerknop weer los. Wacht een ogenblik tot de versnellingsbak heeft geschakeld (lichte inschakelschok voelbaar). Laat het rempedaal los en geef gas. Stoppen Bij een tijdelijke stop, bijv. voor een kruising, hoeft de keuzehendel niet in stand N te worden geplaatst. Het is voldoende om de stilstaande auto met de rem tegen te houden. De motor mag hierbij alleen stationair draaien. Parkeren Trap op het rempedaal en houd dit ingedrukt. Handrem stevig aantrekken. Houd de blokkeerknop in de keuzehendel ingedrukt en zet de keuzehendel in de stand P en laat de blokkeerknop los. De motor kan alleen maar in de keuzehendelstand P of N worden gestart bladzijde 109. Bij het parkeren op een vlakke weg is het voldoende de keuzehendelstand P in te schakelen. Bij een aflopende weg moet eerst de handrem worden aangetrokken en daarna pas de keuzehendelstand P worden ingeschakeld. Daardoor bereikt u dat het blokkeermechanisme niet al te sterk wordt belast en de keuzehendel gemakkelijker uit stand P kan worden gehaald. Als per ongeluk tijdens het rijden de keuzehendel in de stand N is geplaatst, moet het gaspedaal worden losgelaten en moet worden gewacht tot de motor stationair draait, voordat de keuzehendel weer in een rijstand kan worden geplaatst. Geef geen gas als u bij stilstaande auto en draaiende motor de keuzehendelstand wilt wijzigen - kans op ongevallen! Schakel tijdens het rijden nooit de keuzehendel in stand R of P - kans op ongevallen! Bij een stilstaande auto en draaiende motor is het in alle keuzehendelstanden (behalve P en N) nodig, de auto met het rempedaal tegen te houden omdat ook bij stationair toerental de krachtoverbrenging niet geheel wordt onderbroken - de auto kruipt. en voor het rijden met de automatische versnellingsbak DSG* De afkorting DSG betekent direct shift gearbox (direct aangestuurde schakelbak). Voor de krachtoverbrenging tussen de motor en de versnellingsbak zorgen twee onafhankelijke koppelingen. Deze vervangen de koppelomvormer van de conventionele automatische versnellingsbak. De schakeling hiervan is zo afgestemd dat bij het scha- Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

119 118 Automatische versnellingsbak kelen van de versnellingsbak geen schokken ontstaan en de vermogensoverdracht van de motor naar de voorwielen niet wordt onderbroken. Het op- en terugschakelen gebeurt automatisch. U kunt de versnellingsbak echter ook in de Tiptronic-stand zetten. In deze stand is het mogelijk handmatig te schakelen bladzijde 121. Wegrijden en rijden Druk het rempedaal in en houd dit ingedrukt. Houd de blokkeerknop (knop in handgreep van keuzehendel) ingedrukt, zet de keuzehendel in de gewenste stand, bijv. D en laat de blokkeerknop weer los. Laat het rempedaal los en geef gas. Stoppen Bij een tijdelijke stop, bijv. voor een kruising, hoeft de keuzehendel niet in stand N te worden geplaatst. Het is voldoende om de stilstaande auto met de rem tegen te houden. De motor mag hierbij alleen stationair draaien. Parkeren Trap op het rempedaal en houd dit ingedrukt. Handrem stevig aantrekken. Houd de blokkeerknop in de keuzehendel ingedrukt en zet de keuzehendel in de stand P en laat de blokkeerknop los. De motor kan alleen maar in de keuzehendelstand P of N worden gestart bladzijde 109. Bij temperaturen onder -10 C kan de motor alleen in de keuzehendelstand P worden gestart. Bij het parkeren op een vlakke weg is het voldoende de keuzehendelstand P in te schakelen. Bij een aflopende weg moet eerst de handrem worden aangetrokken en daarna pas de keuzehendelstand P worden ingeschakeld. Daardoor bereikt u dat het blokkeermechanisme niet al te sterk wordt belast en de keuzehendel gemakkelijker uit stand P kan worden gehaald. Als per ongeluk tijdens het rijden de keuzehendel in de stand N is geplaatst, moet het gaspedaal worden losgelaten en moet worden gewacht tot de motor stationair draait, voordat de keuzehendel weer in een rijstand kan worden geplaatst. Geef geen gas als u bij stilstaande auto en draaiende motor de keuzehendelstand wilt wijzigen - kans op ongevallen! Schakel tijdens het rijden nooit de keuzehendel in stand R of P - kans op ongevallen! Als u op een helling moet stoppen, probeer dan nooit de auto met een ingeschakelde versnelling met behulp van gas geven op zijn plaats te houden, dat wil zeggen met behulp van een slippende koppeling. Dit kan leiden tot oververhitting van de koppeling. Als door overbelasting de kans op oververhitting van de koppeling ontstaat, wordt de koppeling automatisch ontkoppeld en rolt de auto naar achteren - kans op ongevallen! Als op een helling moet worden gestopt, moet het rempedaal worden ingedrukt en ingedrukt worden gehouden om zo het terugrollen van de auto te voorkomen. Voorzichtig! De dubbele koppeling bij de automatische versnellingsbak DSG is uitgevoerd met een overbelastingsbeveiliging. Als u gebruikmaakt van de functie up-hill, waarbij de auto stilstaat of langzaam bergopwaarts rijdt, staan de koppelingen bloot aan een hogere warmtebelasting. Als dit leidt tot oververhitting van de koppelingen is dit herkenbaar aan het knipperen van de keuzehendelindicatie en het schokken van de koppelingen en uiteindelijk worden de koppelingen geopend. De krachtoverbrenging van de motor naar de voorwielen wordt onderbroken, waardoor de auto niet meer wordt aangedreven. Als de koppeling automatische vrijkomt, moet het rempedaal worden ingedrukt, enkele seconden worden gewacht, waarna de rit kan worden vervolgd.

120 Automatische versnellingsbak 119 Keuzehendelstanden Afb. 117 Keuzehendel/Informatiedisplay: Keuzehendelstanden De actuele keuzehandel instelling wordt in het informatie display van het combiinstrument aangetoond afb rechts. In de standen D en S verschijnt op het display bovendien de zojuist ingeschakelde versnelling. AP - parkeerblokkering In deze stand zijn de aangedreven wielen mechanisch geblokkeerd. De parkeerblokkering mag alleen maar bij stilstaande auto worden ingeschakeld. Om de keuzehendel in deze stand te zetten of weer uit deze stand te nemen moet de blokkeerknop in de keuzehendel en gelijktijdig het rempedaal worden ingedrukt. Als de accu geheel is ontladen, kan de keuzehendel niet uit stand P worden genomen. AR - achteruitversnelling De achteruitversnelling mag alleen bij stilstaande auto en stationair toerental worden ingeschakeld. Voor het inschakelen van de stand R vanuit de standen P of N moet het rempedaal worden ingetrapt en moet gelijktijdig de blokkeerknop worden ingedrukt. Als het contact is ingeschakeld en de keuzehendel in de stand R staat, branden de achteruitrijlampen. AN - Neutraal (onbelaste stand) In deze stand staat de versnellingsbak in de onbelaste stand. Als u de keuzehendel vanuit de stand N (als de keuzehendel langer dan 2 seconden in deze stand stond) wilt verplaatsen naar de stand D of R, moet bij snelheden beneden de 5 km/h, alsmede bij een stilstaande auto en bij ingeschakeld contact het rempedaal worden ingedrukt. AD - permanente stand voor vooruitrijden In deze stand worden de vooruitversnellingen afhankelijk van motorbelasting, rijsnelheid en dynamisch schakelprogramma automatisch op- en teruggeschakeld. Voor het inschakelen van stand D vanuit N moet bij snelheden lager dan 5 km/h, resp. bij stilstaande auto het rempedaal worden ingetrapt. Onder bepaalde omstandigheden (bijv. bij het rijden in de bergen of met een aanhangwagen) kan het zinvol zijn, tijdelijk op het handschakelprogramma bladzijde 121 over te gaan om de overbrengingsverhouding met de hand aan de rijomstandigheden aan te passen. AS - stand voor sportief rijden Door laat opschakelen wordt het vermogenspotentieel van de motor volledig benut. Het terugschakelen vindt bij hogere motortoerentallen plaats dan in de stand D. In de stand S wordt de 6e versnelling niet ingeschakeld, omdat de topsnelheid in de 5e versnelling wordt bereikt 11). Bij het plaatsen van de keuzehendel in stand S vanuit stand D moet de blokkeerknop in de handgreep van de keuzehendel worden ingedrukt. Schakel tijdens het rijden nooit de keuzehendel in stand R of P - kans op ongevallen! Bij een stilstaande auto en draaiende motor is het in alle keuzehendelstanden (behalve P en N) nodig, de auto met het rempedaal tegen te houden omdat ook bij stationair toerental de krachtoverbrenging niet geheel wordt onderbroken - de auto kruipt. Als bij stilstaande auto een rijversnelling is ingeschakeld mag in geen geval achteloos gas worden gegeven (bijv. met de hand vanuit de motorruimte). De 11) Geldt voor auto's met automatische versnellingsbak DSG. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

121 120 Automatische versnellingsbak Vervolg auto zal dan direct gaan rijden - soms ook als de handrem vast is aangetrokken - kans op ongevallen! Voordat u of andere personen de motorkap openen en aan de draaiende motor gaan werken, moet de keuzehendel in stand P worden geplaatst en de handrem stevig worden aangetrokken - kans op ongevallen! Neem beslist de waarschuwingsaanwijzingen in acht bladzijde 197, Werkzaamheden in de motorruimte. Vergrendeling van de keuzehendel Automatische keuzehendelblokkering Bij ingeschakeld contact is de keuzehendel in de standen P en N geblokkeerd. Om de hendel vanuit deze stand te deblokkeren moet het rempedaal worden ingedrukt. Als herinnering voor de bestuurder gaat bij de keuzehendelstanden P en N het controlelampje bladzijde 33 op het instrumentenpaneel branden. Het tijdvertragingselement zorgt ervoor dat bij het vlot schakelen door de stand N (bijv. van R naar D) de keuzehendel niet wordt geblokkeerd. Hierdoor is het bijv. mogelijk een vastzittende auto door snel naar voren/naar achteren te rijden los te rijden. Als de keuzehendel bij niet-ingedrukt rempedaal langer dan 2 seconden in de stand N staat, grijpt de keuzehendelblokkering aan. De keuzehendelblokkering werkt alleen bij stilstaande auto en bij snelheden tot 5 km/h. Bij hogere snelheden wordt de blokkering in de stand N automatisch uitgeschakeld. Blokkeerknop De blokkeerknop in de handgreep van de keuzehendel voorkomt dat er per vergissing enige versnellingen kunnen worden ingeschakeld. Als u de blokkeerknop indrukt, wordt de keuzehendelblokkering opgeheven. Blokkering contactsleutel tegen uittrekken uit contactslot U kunt de contactsleutel na het uitschakelen van het contact alleen maar uit het contactslot trekken als de keuzehendel in stand P staat. Bij een uit het contactslot getrokken sleutel is de keuzehendel in de stand P geblokkeerd. Kick-downfunctie De kick-downfunctie maakt maximale acceleratie mogelijk. Als het gaspedaal geheel wordt ingedrukt, wordt, om het even welk rijprogramma is ingeschakeld, de kick-downfunctie geactiveerd. Deze functie is boven het rijprogramma geplaatst, zonder rekening te houden met de actuele keuzehendelstand (D, S of Tiptronic), en dient voor de maximale acceleratie van de auto, waarbij volledig wordt gebruikgemaakt van het maximale vermogen van de motor. De versnellingsbak schakelt, afhankelijk van de rijstand, een of zelfs meerdere versnellingen terug en de auto accelereert. Het overschakelen naar ee hogere versnelling gebeurt pas als het maximaal voorgeschreven motortoerental wordt bereikt. Denk erom dat bij een glad, glibberig wegdek de aangedreven wielen door het inschakelen van het kick-downsysteem kunnen doordraaien - slipgevaar! Dynamisch schakelprogramma De automatische versnellingsbak van uw auto wordt elektronisch gestuurd. Het op- en terugschakelen van de versnellingen gebeurt automatisch op basis van het vooraf ingestelde rijprogramma. Bij een ingehouden rijstijl kiest de versnellingsbak het meest economische rijprogramma. Door vroegtijdig opschakelen en laat terugschakelen wordt het brandstofverbruik gunstig beïnvloed. Bij een sportieve rijstijl met snelle gaspedaalbewegingen, bij snel accelereren, vaak wisselende snelheden en het volledig gebruiken van de topsnelheid, zal na het indrukken van het gaspedaal (kick-downfunctie) de versnellingsbak zich aan deze rijstijl aanpassen en zal eerder terugschakelen, vaak ook met meerdere versnellingen dan in de conventionele rijstijl. De keuze van het meest gunstige programma is een continu verlopend proces. Onafhankelijk daarvan is het echter mogelijk door het gaspedaal snel in te drukken, een dynamischer schakelprogramma te selecteren of terug te schakelen. Daarbij schakelt de versnellingsbak terug naar een versnelling die overeenkomt met de rijsnelheid, waardoor vlot accelereren mogelijk is (bijv. bij het inhalen) zonder dat het gaspedaal

122 Automatische versnellingsbak 121 tot aan de kick-downstand hoeft te worden ingetrapt. Nadat de bak weer is opgeschakeld, wordt bij de dan geldende rijstijl het oorspronkelijke programma weer ingesteld. Bij het rijden in de bergen wordt de keuze van de versnellingen aangepast aan de hellingen en afdalingen. Daardoor wordt voorkomen dat de bak bij bergopwaarts rijden tussen de versnellingen heen en weer gaat schakelen. Bij het bergafwaarts rijden is het mogelijk in de Tiptronic-stand terug te schakelen om volledig gebruik te kunnen maken van het remmoment van de motor. Tiptronic De Tiptronic stelt de bestuurder in staat de versnellingen ook met de hand in te schakelen. Het omschakelen naar handmatig schakelen kan zowel bij stilstaande auto als tijdens het rijden gebeuren. Bij versnelling schakelt de vesnellingsbak automatisch over naar de hogere snelheid kort voor het bereiken van het maximale toegelaten motor toerental. Als een lagere versnelling dan de huidige wordt gekozen, schakelt de automaat pas terug als de motor niet meer met een te hoog toerental kan draaien. Als het kick-downsysteem wordt geactiveerd, schakelt de versnellingsbak op basis van snelheid en motortoerental naar een lagere versnelling. Handmatig schakelen op het multi-functioneel stuurwiel* Afb. 119 Multifunctioneel stuurwiel: met de hand schakelen Afb. 118 Keuzehendel: manueel schakelen / informatiedisplay: met de hand schakelen De ingezette keuzehendel instelling wordt samen met de ingezette snelheid in het informatie display van het Combi-instrument vertoond afb rechts. Overschakelen naar handmatig schakelen Druk de keuzehendel vanuit stand D naar rechts. Na het omschakelen wordt in het display de actuele ingezette snelheid aangetoond. Opschakelen Tik de keuzehendel (in de Tiptronic-stand) naar voren afb. 118 A+. Terugschakelen Tik de keuzehendel (in de Tiptronic-stand) naar achteren A-. Overschakelen naar handmatig schakelen Druk de keuzehendel vanuit stand D naar rechts. Na het omschakelen wordt in het display de actuele ingezette snelheid aangetoond. Opschakelen Druk de rechtse ruitenwisser + afb. 119 voor multifunctioneel stuurwiel. Terugschakelen Druk de linkse ruitenwisser - afb. 119 voor multifunctioneel stuurwiel. Tijdelijk overschakelen naar handmatig schakelen Als de keuzehendel zich in de positie D of S bevindt. drukt u de linkse ruitenwisser - of de rechtse ruitenwisser + voor multifunctioneel stuurwiel. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

123 122 Automatische versnellingsbak Wanneer u de ruitenwissers - of + gedurende een periode niet gebruikt, wordt het handmatig schakelen uitgeschakeld. U kan ook het tijdelijke omschakelen naar het handmatig schakelen, uitschakelen, indien u de rechtse ruitenwisser + langer als een seconde ingegdrukt houdt. Noodprogramma Bij een systeemstoring is een noodprogramma beschikbaar. Bij storingen aan de elektronica van de versnellingsbak werkt de versnellingsbak met een hierbij behorend noodprogramma. Dit wordt aangegeven door het oplichten, resp. uitgaan van alle segmenten op het display. Een storing kan leiden tot onderstaand effect: De versnellingsbak schakelt slechts in een bepaalde versnelling. De achteruitversnelling R kan niet worden gebruikt. Het handmatige schakelprogramma (Tiptronic) is in de noodstand uitgeschakeld. Als de versnellingsbak is omgeschakeld naar het noodprogramma dient u zo snel mogelijk een Škoda-dealer op te zoeken om de storing te laten opheffen. Keuzehendel - noodontgrendeling Handrem stevig aantrekken. Open hiervoor het opbergvak in de middenconsole, voor* of de asbak, voor. De afdekkap links- en rechtsvoor voorzichtig omhoog trekken. De afdekkap aan de achterzijde naar boven trekken. Druk met een vinger het gele kunststofdeel in de richting van de pijl afb Druk gelijktijdig de vergrendeltoets in de handgreep van de keuzehendel en plaats de hendel in de stand N (als de keuzehendel terug in de stand P wordt geplaatst, wordt hij opnieuw vergrendeld). Aan- en wegslepen Aanslepen Bij auto's met een automatische versnellingsbak kan de motor niet worden gestart door het aanslepen bladzijde 224. Bij een ontladen autoaccu kan, met behulp van startkabels, de accu van een andere auto worden gebruikt voor het starten bladzijde 223. Wegslepen Als u de auto moet afslepen, moeten beslist de aanwijzingen in acht worden genomen bladzijde 224. Afb. 120 Keuzehendel-noodontgrendeling Als de voeding is onderbroken (bijv. bij een lege accu, defecte zekering) of bij een defect aan de keuzehendelblokkering, kan de keuzehendel niet meer op de normale wijze uit de stand P worden genomen en kan de auto niet worden verplaatst. De keuzehendel moet behulp van de noodontgrendeling worden ontgrendeld.

124 Communiceren 123 Communiceren Multifunctioneel stuurwiel* Radio en navigatie op het multifunctioneel stuurwiel bedienen Afb. 121 Multifunctioneel stuurwiel: Bedieningstoetsen De knoppen voor de bdiening van de basisfuncties van de in de fabriek ingebouwde radio en van het navigatiesysteem bevinden zich op het multifunctionele stuurwiel* afb De radio en navigatie kunnen natuurlijk ook achteraf op de uitrusting bediend worden. Een beschrijving vindt u in de handleiding van uw radio. Is het parkeerlicht ingeschakeld, dan zijn ook de toetsen op het multifunctionele stuurwiel verlicht. De knoppen gelden steeds voor de bedrijfsmodus waarin de radio of het navigatiesysteem op dat moment staat. Door het indrukken van de toetsen kunnen de volgende functies worden geactiveerd. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

125 124 Communiceren knop Actie Radio, verkeersmelding CD / CD-wisselaar / MP3 Navigatie A1 A1 even indrukken: Geluid uit - / inschakelen/ Activering en uitschakeling van de gesproken bediening a) lang drukken uit- / inschakelen* geen functie A1 naar boven draaien Geluidsvolume verhogen A1 A2 A2 A3 A3 A4 naar onder draaien even indrukken Geluidsvolume verlagen Schakel over naar de volgende opgeslagen radiozender Schakel over naar de volgende opgeslagen verkeersmelding Onderbreking van de verkeersmelding Schakel over naar de volgende titel lang drukken Onderbreking van de verkeersmelding sneller vooruitspoelen even indrukken Schakel over naar de volgende opgeslagen radiozender Schakel over naar de volgende opgeslagen verkeersmelding Onderbreking van de verkeersmelding Schakel over naar de volgende titel lang drukken Onderbreking van de verkeersmelding snel terugspoelen Audiobron wisselen A5 A5 even indrukken lang drukken Hoofdmenu oproepen A6 A6 even indrukken: lang drukken Onderbreking van de verkeersmelding geen functie A6 A6 naar boven draaien naar onder draaien Aanduiding van de opgeslagen/bereikbare zenders naar boven bladeren Onderbreking van de verkeersmelding Aanduiding van de opgeslagen/bereikbare zenders naar beneden bladeren Onderbreking van de verkeersmelding Schakel over naar de volgende titel Schakel over naar de volgende titel geen functie a) Geldt voor het navigatiesysteem Columbus.

126 Communiceren 125 De luidsprekers in de auto zijn qua constructie afgestemd op een uitgangsvermogen van radio of navigatiesysteem van 4x20 W. Bij de uitrusting Soundsystem* zijn de luidsprekers op een uitgangsvermogen van de versterker 4x40 W + 6x20 W afgestemd. Mobiele telefoons en mobilofoons Het inbouwen van mobiele telefoons en mobilofoons mag alleen door een servicedealer worden uitgevoerd. Škoda Auto staat het gebruik van mobiele telefoons en mobilofoons met een deskundig geïnstalleerde buitenantenne en een maximaal zendvermogen tot 10 Watt toe. Over mogelijkheden voor de montage en het bedrijf van telefoons en zendapparatuur met een vermogen van meer dan 10 W kunt u zich bij de servicedealer informeren. Hij kan u meedelen welke technische mogelijkheden er zijn om mobiele telefoons en mobilofoons naderhand in te bouwen. Bij het gebruik van een mobiele telefoon in de wagen, die niet in de telefoonadapter aangebracht is en daarmee geen verbinding met de buitenantenne heeft, kan de elektromagnetische straling de actuele grenswaarde overschrijden. Als voor uw mobiele telefoon een passende adapter verkrijgbaar is, gebruik uw mobiele telefoon dan uitsluitend in de adapter, zodat de straling van uw mobiele telefoon in uw wagen tot een minimum daalt. Daardoor verbetert de kwaliteit van de verbinding. Bij het gebruik van mobiele telefoons of mobilofoons kunnen storingen in de elektronica van uw auto optreden. De oorzaak hiervan kan zijn: geen buitenantenne, verkeerd geïnstalleerde buitenantenne, Zendvermogen van meer dan 10 Watt. Het gebruik van mobiele telefoons of mobilofoons zonder speciale buitenantenne resp. verkeerd geïnstalleerde buitenantenne kan tot een verhoging van de sterkte van de elektromagnetische velden in het interieur leiden. Gelieve in de eerste plaats aandacht te besteden aan het besturen van uw voertuig! Mobilofoons, mobiele telefoons of houders mogen niet op de afdekkappen van de airbags of binnen hun werkingsgebied worden gemonteerd. Bij een aanrijding zou dit tot persoonlijk letsel kunnen leiden. Laat nooit een mobiele telefoon op een stoel, op het instrumentenbord of op een andere plaats liggen vanwaar hij bij een plots remmanoeuvre, een ongeval of een botsing, weggeslingerd kan worden. Daarvoor kunnen de inzittenden van de wagen gewond geraken. Let op de nationale voorschriften voor het gebruik van mobiele telefoons in de wagen. Universele telefoonvoorbereiding GSM II* Inleiding De universele telefoonvoorbereiding GSM II is een ingebouwde handsfreesysteem, ze biedt een comfortbediening door middel van gesproken commando's, via het multifunctionele stuurwiel* of navigatiesysteem*. Alle communicatie tussen een telefoon en de handenvrije installatie van uw voertuig werkt alleen met behulp van de Bluetooth -technologie. De adapter* dient voor het opladn van de telefoon en voor de overdracht van het signaal naar de buitenantenne van de wagen. Om een optimale signaaloverdracht te waarborgen, moet u de telefoon met adapter* altijd in de telefoonhouder laten. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

127 126 Communiceren Daarnaast kan het volume tijdens een gesprek op elk moment individueel met behulp van de instelknop van de radio* resp. het navigatiesysteem* of met behulp van de functietoetsen op het multifunctionele stuurwiel* worden gewijzigd. Besteed in eerste instantie uw aandacht aan het verkeer! Als bestuurder draagt u de volle verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid. Gebruik het telefoonsysteem alleen dan als u uw auto op elk moment volledig onder controle hebt. Neem de verdere aanwijzingen in acht bladzijde 125, Mobiele telefoons en mobilofoons. Als u vragen heeft, verzoeken wij u contact op te nemen met uw erkende Škodadealer. Intern telefoonboek Bestanddeel van de telefoonvoorbereiding met spraakbesturing is een intern telefoonboek. In het interne telefoonboek zijn 2500 vrije geheugenplaatsen beschikbaar. Dit interne telefoonboek kunt u, afhankelijk van het type mobiele telefoon gebruiken. Na de eerste verbinding van de telefoon begint de telefoon het telefoonboek vanuit de telefoon en vanuit de SIM-kaart in het geheugen van het regelapparaat te laden. Bij elke verdere verbinding van de telefoon met ht handsfreesysteem wordt het betrokken telefoonboek geactualiseerd. De actualisering kan enkele minuten duren. Tijdens deze tijd staat het telefoonboek, dat bij de laatste voltooide actualisering opgeslagen werd, ter beschikking. Nieuwe in het geheugen opgeslagen telefoonnummers worden pas na beëindiging van de actualisering weergegeven. Als het aantal geladen contacten 2500 overschrijdt, is het telefoonboek niet volledig. Als de telefoon tijdens de actualisering wordt gebruikt (bijv. binnenkomend of uitgaand gesprek, dialoog via spraakbediening) wordt de actualisering onderbroken. Na beëindiging van het telefoongebruik begint de actualisering opnieuw. Taalopname voor een contact opslaan Voor elke invoer in het menu Phone book (telefoonboek) kunt u met behulp van Voice Tag (taalinvoer) - Record (opnemen) een eigen taalinvoer voor de taalbediening opslaan. Een eigen taalinvoer kunt u ook met behulp van de taalbediening in het menu Verdere opties opslaan. Verbinding van de mobiele telefoon met handsfreesysteem Om een mobiele telefoon met het handsfreesysteem te verbinden, moet de telefoon aangekoppeld worden op het handsfreesysteem. Specifiekere informatie hieromtrent staat in de handleiding van uw mobiele telefoon. Voor de koppeling dienen de volgende stappen uitgevoerd te worden: Activeer in uw telefoon de Bluetooth en de zichtbaarheid van de mobiele telefoon. Contact inschakelen. In het informatiedisplay kiest u het menu Phone (telefoon) - Phone search (telefoon zoeken) en wacht u tot het regelapparaat klaar is met zoeken. Kies in het menu van de gevonden apparaten uw mobiele telefoon. Bevestig de PIN (standaard 1234). Als het handsfreesysteem zich op het display van de mobiele telefoon meldt (standaard met SKODA_BT), moet binnen 30 seconden de PIN (standaard 1234) worden ingevoerd en moet worden gewacht tot de koppeling tot stand is gebracht 12). Na beëindiging van de koppeling bevestigt u in de informatiedisplay de opstelling van het nieuwe gebruikersprofiel. Als er geen plaats meer vrij is voor de opstelling van het nieuwe gebruikersprofiel, wis dan een bestaand gebruikersprofiel. Als u er niet in geslaagd bent om uw mobiele telefoon met de handenvrije instllatie binnen de 3 minuten na het inschakeln van het contact te koppelen, schakel het 12) De meeste mobiele telefoons beschikken over een menu waarbij de machtiging voor de Bluetooth -verbinding plaatsvindt door het invoeren van een code. Als de invoer voor de autorisering nodig is, moet deze altijd bij het opnieuw herstellen van de Bluetooth-verbinding plaatsvinden.

128 Communiceren 127 contact dan uit en terug aan. De zichtbaarheid van het handsfreesysteem wordt voor 3 minuten terug hersteld. De zichtbaarheid van de Bluetooth -eenheid wordt automatisch uitgeschakeld als de wagn zich in beweging zet of als de mobiele telefoon met de eenheid verbindt. Tijdens de koppeling mag er gaan andere mobiele telefoon met het handsfreesysteem zijn verbonden. Tot maximaal vier mobiele telefoons kunnen worden gekoppeld aan het handsfreesysteem, waarbij slechts een mobiele telefoon Bluetooth kan communiceren met het handsfreesysteem. Verbinding met een al gekoppelde mobiele telefoon Na het inschakelen van het contact wordt de verbinding bij de al gekoppelde mobiele telefoon automatisch tot stand gebracht 12). Controleer op het mobiele systeem, of de automatische verbingding gemaakt is. Verbinding losmaken Door uittrekken van de contacsleutel. Door afkoppelen van het apparaat in het informatiedisplay. Door afkoppelen van het apparaat in de mobiele telefoon. Verbindingsproblemen oplossen Als het systeem meldt No paired phone found (Geen gekoppelde tel. gevonden), controleer dan de bedrijfstoestand van de telefoon: Is de telefoon ingeschakeld? Is de pincode ingetoetst? Is Bluetooth actief? Is de zichtbaarheid van de mobiele telefoon actief? Werd de telefoon al met het handsfreesysteem gekoppeld? Bij het transport door de lucht moet de Bluetooth -functie van het handsfreesysteem door een Škoda-dealer worden uitgeschakeld! Geldt niet voor alle mobiele telefoons die kunnen communiceren via Bluetooth. Of uw telefoon compatibel is met een universele telefoonvoorbereiding GSM II, kunt u bij de erkende Škoda dealer vragen. Als voor uw mobiele telefoon een passende adapter verkrijgbaar is, gebruik uw mobiele telefoon dan uitsluitend in de adapter, zodat de straling van uw mobiele telefoon in uw wagen tot een minimum daalt. Het plaatsen van de mobiele telefoon in de adapter garandeert een optimale zenden ontvangstcapaciteit en biedt gelijktijdig het voordeel van het continu laden van de batterij. De reikwijdte van de Bluetooth -verbinding met het handsfreesysteem is beperkt tot het wageninterieur. De reikwijdte is ook van lokale omstandigheden, zoals bijv. hindernissen tussen de apparaten en van de interferentie met andere apparatuur afhankelijk. Als de mobiele telefoon bijv. in de binnenzak van een jack zit, kan dit tot problemen bij het tot stand brengen van de Bluetooth -koppeling met het handsfreesysteem of bij de dataoverdracht leiden. Telefoon met de adapter aanbrengen* Afb. 122 Universele voorbereiding voor de telefoon Af fabriek wordt alleen een telefoonhouder* meegeleverd. Een adapter voor de telefoon kunt u bij uw Škoda dealer uit het originele Škoda accessoireprogramma kopen. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

129 128 Communiceren Telefoon met de adapter aanbrengen Schuif eerst de adapter A in de richting van de pijl bladzijde 127, afb. 122 tot aan de aanslag in de houder. Druk de adapter voorzichtig naar beneden tot deze goed vastklikt. Plaats de telefoon in de adapter A (volgens de handleiding van de fabrikant). Telefoongesprekken met behulp van de adapter* bedienen. Telefoon met adapter uit houder nemen Druk gelijktijdig de vergrendelingen aan de zijkant van de houder in en neem de telefoon met de adapter hieruit bladzijde 127, afb Voorzichtig! Het uit de adapter nemen van de mobiele telefoon tijdens het gesprek kan leiden tot het verbreken van de verbinding. Door het uit de adapter nemen wordt de verbinding met de af fabriek gemonteerde antenne onderbroken, waarmee de kwaliteit van de zend- en ontvangstsignalen terugloopt. Bovendien wordt het laadproces van de accu van de telefoon onderbroken. Afb. 123 Afbeelding: Adapter met een toets / adapter met twee toetsen Door de knop PTT kort in te drukken (Knop push to talk) op adapter* afb. 123 wordt de spraakbediening van de telefoon geactiveerd. Op sommige adapters* bevindt zich naast de PTT-toets ook nog een SOS-toets afb. 123 rechts. Nadat de toets gedurende 2 seconden ingedrukt wordt, wordt het nummer 112 (noodoproep) gekozen. De afgebeelde adapters zijn slechts voorbeelden. Bediening van de telefoon op het multifunctioneel stuurwiel* Afb. 124 Multifunctioneel stuurwiel: Bedieningstoetsen voor de telefoon Zodat de bestuurder bij het bedienen van de telefoon zo weinig mogelijk afgeleid wordt van het verkeer, zijn er op het stuurwiel toetsen voor de eenvoudige bediening van de basis functies van de telefoon aangebracht afb Dit geldt alhoewel alleen, als uw auto vanuit de fabriek is uitgerust met telefoon voorbereiding. Is het parkeerlicht ingeschakeld, dan zijn ook de toetsen op het multifunctionele stuurwiel verlicht. Overzicht van de verschillende functies tegenover het multifunctionele stuurwiel zonder telefoonbediening bladzijde 123.

130 Communiceren 129 knop Actie Werking A1 even indrukken: Activering en deactivering van de spraakbediening (PTT toets - Push to talk) Afbreking van de weergegeven melding A1 A1 A2 A2 A3 A3 A4 A4 A4 A4 naar boven draaien naar onder draaien even indrukken lang drukken even indrukken lang drukken even indrukken: lang drukken naar boven draaien naar onder draaien Geluidsvolume verhogen Geluidsvolume verlagen Gesprek aannemen, gesprek beeindigen, invoer in het hoofdmenu van de telefoon, lijst van gekozen nummers, spraakbediening uitschakelen Gesprek afwijzen, privé-gesprek Teruggang in het menu voor een hoger niveau (afhankelijk van de actuele positie in het menu) Verlaten van het telefoonmenu Selectie van het menupunt Naar de volgende beginletter in het telefoonboek Het laatst gekozen menu, Naam De volgende menukeuze, Naam De toetsen bediende de functies voor de modus waarin de telefoon staat. Telefoon via het informatiedisplay* bedienen De display van de teksten in het menu Phone (telefoon) is in een van de volgende talen mogelijk: Tsjechisch, Engels, Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Russisch, Portugees. In het menu Bluetooth (Bluetooth) kunt u de volgende menupunten kiezen: Phone book (Telefoonboek) Dial number (Draai nummer) Call register (Oproeplijst) Voice mailbox (Voice mailbox) Bluetooth (Bluetooth) Settings (Instellingen) Back (Terug) Phone book (Telefoonboek) In het menupunt Phone book (telefoonboek) is de lijst met de gedownloade contacten uit het telefoongeheugen en de SIM kaart van de mobiele telefoon. In het interne telefoonboek zijn 2500 vrije geheugenplaatsen beschikbaar. Dial number (Draai nummer) In het menupunt Dial number (Draai nummer) kunt u telefoonnummers opslaan. Met behulp van het kantelwiel kiest u na elkaar de gewenste nummers en bevestig deze door het drukken op het kantelwiel. U kunt de nummers 0-9, de symbolen +,, # en de functies Delete (wissen), Call (oproep), Cancel (Annuleren). Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

131 130 Communiceren Call register (Oproeplijst) In het menupunt Call register (Oproeplijst) kunt u de volgende menupunten kiezen: Missed calls (Gemiste oproepen) Received calls (Ontvangen oproepen) Last calls (Laatste oproepen) Voice mailbox (Voice mailbox) In het menu Voice mailbox (spraakmailbox) is het mogelijk om het nummer van de spraakmailbox in te stellen en daarna de nummers te kiezen. Bluetooth (Bluetooth) In het menu Bluetooth (Bluetooth) kunt u de volgende items kiezen: User (Gebruiker) - het overzicht van de opgeslagen gebruiker New user (Nieuwe gebruiker) - zoeken van nieuwe telefoonnummers die zich in het ontvangstbereik bevinden Visibility (Zichtbaarheid) - Inschakelen van de zichtbaarheid van het telefoonsysteem voor andere systemen Media player (Media Player) Active device (geactiveerd apparaat) Paired devices (Gekoppelde apparaten) Search (zoeken) Phone name (Telefoonnaam) - de mogelijkheid om de naam van de telefoon te veranderen (vooraf ingesteld als SKODA-BT) Settings (Instellingen) In het menu Settings (Instellingen) kunt u de volgende items kiezen: Phone book (Telefoonboek) Update (Actualiseren) List (Lijst) Surname (Achternaam) Firstname (Vornaam) Ring tone (Beltoon) Back (Terug) Teruggang in het hoofdmenu van de telefoon. Gesproken bediening Inleiding De periode waarin het telefoonsysteem in staat is spraakcommando's aan te nemen en de spraakcommando's uit te voeren wordt DIALOOG genoemd. Het systeem geeft akoestische (gesproken) terugmeldingen en leidt u zo nodig door de betreffende functies. gesproken bediening inschakelen (dialoog) U kunt het gesprek op ieder moment door de PTT-toets op de adapter* bladzijde 128, afb. 123 of op het multifunctioneel stuurwiel* bladzijde 128 starten. Als het systeem uw commando niet herkent, geeft het systeem het eerste deel van de help weer en maakt daarmee een nieuwe invoer mogelijk. Na de 2de foutieve poging geeft het systeem het tweede deel van de help weer. Na de 3e poging volgt het antwoord Cancel (Annuleren) en de dialoog wordt beëindigd. Gesproken bediening uitschakelen (dialoog) U kunt het gesprek op ieder moment door de PTT-toets op de adapter* bladzijde 128, afb. 123 of op het multifunctioneel stuurwiel* bladzijde 128 starten. Als het systeem en gesproken commando verwacht, kunt u de dialoog door het commando CANCEL (ANNULEREN) beëindigen. Door het indrukken van de PTT-toets tijdens de melding, wordt nu de net weergegeven melding beëindigd en daardoor is het mogelijk om het verwachte commando eerder uit te spreken. Bij een inkomend gesprek wordt de dialoog direct gestopt enb u kunt het gesprek met de toets op het multifunctioneel stuurwiel* of d.m.v. de toets voor inkomend gesprek direct op uw telefoon aannemen.

132 Communiceren 131 De optimale verstaanbaarheid van de spraakcommando's is afhankelijk van de volgende factoren: Spreek met een normale toon zonder overmatige klemtoon en pauzes. Vermijd een verkeerde uitspraak. Sluit de portieren, de ruiten en het schuifdak, om storende buitengeluiden te dempen of tegen te gaan. Bij hogere snelheden adviseren wij, harder te praten, om boven het hogere omgevingsgeluid uit te komen. Voorkom tijdens de dialoog andere geluiden in de auto, bijv. door gelijktijdig pratende inzittenden. Niet praten als het systeem een mededeling geeft. De microfoon voor de spraakbediening is in het bovendeel aangebracht en is gericht op de bestuurder en de voorpassagier. Hierdoor kunnen zowel de bestuurder als de voorpassagier de telefoon bedienen. Bij auto's die af fabriek een navigatiesysteem met gesproken bediening hebben, is de gesproken bediening alleen via het navigatiesysteem mogelijk. De beschrijving van de spraakbediening staat in de handleiding van uw navigatiesysteem. Spraakcommando's De spraakbediening is in een van de volgende talen mogelijk: Tsjechisch, Engels, Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Russisch, Portugees, Nederlands. Spraakcommando's voor de bediening van het regelapparaat van de telefoon Spraakcommando HELP CALL XYZ PHONE BOOK CALL REGISTER DIAL NUMBER REDIAL MUSIC OTHER OPTIONS SETTINGS CANCEL Actie Na dit commando geeft het systeem alle mogelijke commando's weer. Met dit commando roept u het contact uit het telefoonboek op bladzijde 132. Na dit commando kunt u bv. het telefoonboek laten weergeven, een gesproken invoer voor het contact aanpassen of wissen en zo verder. Lijst van de gekozen nummers, oproepen tijdens afwezigheid enz. Na dit commando kan een telefoonnummer worden gegeven waarmee de verbinding met de gewenste deelnemer tot stand wordt gebracht. Na dit commando kiest het systeem het laatst gedraaide nummer. Weergave van de muziek uit de mobiele telefoon of een ander gekoppeld apparaat. Submenu PHONE BOOK (TELEFOONBOEK), CALL LISTS (OPROEPLIJSTEN) en SETTINGS (INSTELLIN- GEN). Keuze voor het instellen van Bluetooth, dialoog enz. De dialoog wordt beëindigd. Na het invoeren van dit commando DIAL NUMBER (NUMMER KIEZEN) vraagt het systeem u een telefoonnummer in te voeren. Het telefoonnummer kan als een aaneengesloten gesproken cijferreeks (volledig nummer), in de vorm van cijferreeksen (gescheiden door korte spraakpauzes) of door afzonderlijk ingesproken cijfers worden ingevoerd. Na elke cijfervolgorde (gescheiden door een korte pauze) worden de tot nu herkende cijfers door het systeem herhaald. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

133 132 Communiceren De cijfers 0-9, symbolen +,, # zijn toegestaan. Het systeem herkent geen samengevoegde cijfercombinaties zoals bijv. drieëntwintig, maar alleen afzonderlijk gesproken cijfers (twee, drie). Namen opbellen Druk op de PTT-toets. Spreek na de signaaltoon het commando CALL XYZ (XYZ opbellen) in. Bijvoorbeeld voor het opbellen van een naam uit het telefoonboek Spraakcommando CALL XYZ bijv. WORK CALL XYZ WORK Muziekweergave via Bluetooth Mededeling Say home, work, mobile XYZ work is dialed. XYZ work is dialed. De universele telefoonvoorbereiding GSM II maakt de muziekweergave via Bluetooth van de apparaten mogelijk, zoals MP3-Player, mobiele telefoon of Notebook. Om de muziekweergave via Bluetooth mogelijk te maken, is het nodig om het apparaat met het handsfreesysteem te koppelen in het menu Phone (telefoon) - Bluetooth (Bluetooth) - Media player (Media Player). De bediening van de muziekweergave uit het verbonden apparaat kan via het handsfreesysteem met de taalbediening bladzijde 131 of direct via het verbonden apparaat gebeuren. Het te verbinden apparaat moet de Bluetooth profiel A2DP ondersteunen, zie bedrijfshandleiding van het te verbinden apparaat. Universele telefoonvoorbereiding GSM III* Inleiding De universele telefoonvoorbereiding GSM III is een ingebouwde handsfreesysteem, ze biedt een comfortbediening door middel van gesproken commando's, via het multifunctionele stuurwiel* of navigatiesysteem*. Alle communicatie tussen een telefoon en het handsfree systeem van uw wagen loopt alleen met behulp van Bluetooth, bij gebruik van HFP - Hands Free Profile resp. rsap - remote SIM Access Profile. Universele telefoonvoorbereiding GSM III omvat de volgende functies: Intern telefoonboek bladzijde 133. Comfortbediening met het multifunctioneel stuurwiel* bladzijde 135 met weergave in de informatiedisplay bladzijde 136. Taalbediening van de telefoon, inclusief de taalkeuze van telefooncontacten bladzijde 137. Internetverbinding bladzijde 138. Muziekweergave van telefoon of andere multimedia-apparaten bladzijde 139. Weergave van SMS bladzijde 136. Het volume kunt u op ieder moment d.m.v. de bedieningsknop van de radios* of met de functietoetsen op het multifunctioneel stuurwiel* wijzigen. Besteed in eerste instantie uw aandacht aan het verkeer! Als bestuurder draagt u de volle verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid. Gebruik het telefoonsysteem alleen dan als u uw auto op elk moment volledig onder controle hebt. Neem de verdere aanwijzingen in acht bladzijde 125, Mobiele telefoons en mobilofoons. Als u vragen heeft, verzoeken wij u contact op te nemen met uw erkende Škodadealer.

134 Communiceren 133 Intern telefoonboek Bestanddeel van de telefoonvoorbereiding met spraakbesturing is een intern telefoonboek. In het interne telefoonboek zijn 2000 vrije geheugenplaatsen beschikbaar. Dit interne telefoonboek kunt u, afhankelijk van het type mobiele telefoon gebruiken. Na de eerste verbinding van de telefoon begint de telefoon het telefoonboek vanuit de telefoon en vanuit de SIM-kaart in het geheugen van het regelapparaat te laden. Wanneer het telefoonboek van de mobiele telefoon meer dan indragen bevat, meldt het systeem bij het downloaden Phone book not fully loaded (Telefoonboek niet volledig geladen). Bij elke verdere verbinding van de telefoon met ht handsfreesysteem wordt het betrokken telefoonboek geactualiseerd. De actualisering kan enkele minuten duren. Tijdens deze tijd staat het telefoonboek, dat bij de laatste voltooide actualisering opgeslagen werd, ter beschikking. Nieuwe in het geheugen opgeslagen telefoonnummers worden pas na beëindiging van de actualisering weergegeven. Als de telefoon tijdens de actualisering wordt gebruikt (bijv. binnenkomend of uitgaand gesprek, dialoog via spraakbediening) wordt de actualisering onderbroken. Na beëindiging van het telefoongebruik begint de actualisering opnieuw. Taalopname voor een contact opslaan Voor elke invoer in het menu Phone book (telefoonboek) kunt u met behulp van Voice Tag (taalinvoer) - Record (opnemen) een eigen taalinvoer voor de taalbediening opslaan. Een eigen taalinvoer kunt u ook met behulp van de taalbediening in het menu Verdere opties opslaan. Verbinding van de telefoon met het handsfree systeem Om een mobiele telefoon met het handsfreesysteem te verbinden, moet de telefoon aangekoppeld worden op het handsfreesysteem. Specifiekere informatie hieromtrent staat in de handleiding van uw mobiele telefoon. Voor de koppeling dienen de volgende stappen te worden uitgevoerd. Koppeling van de telefoon met het handsfree systeem via het profiel HFP Activeer in uw telefoon de Bluetooth en de zichtbaarheid van de mobiele telefoon. Contact inschakelen. In het informatiedisplay kiest u het menu Phone (telefoon) - Phone search (telefoon zoeken) en wacht u tot het regelapparaat klaar is met zoeken. Kies in het menu van de gevonden apparaten uw mobiele telefoon. Geef in uw telefoon binnen 30 seconden de 16 delige PIN van de controle in, die op het informatiedisplay* vertoond worden, en bevestig deze volgens de aanduiding op het display van uw telefoon. Voor het opslaan van een nieuwe gebruiker resp. voor het downloaden van het telefoonboek en de identificatiegegeven van de SIM-kaart in het regelapparaat volgt u de aanwijzingen op de informatiedisplay* en op de mobiele telefoon. Koppeling van de telefoon met het handsfree systeem via het profiel rsap Activeer in uw telefoon de Bluetooth en de zichtbaarheid van de mobiele telefoon. Met enkele mobiele telefoons is het noodzakelijk om eerst de rsap functie in te schakelen. Contact inschakelen. In het informatiedisplay kiest u het menu Phone (telefoon) - Phone search (telefoon zoeken) en wacht u tot het regelapparaat klaar is met zoeken. Kies in het menu van de gevonden apparaten uw mobiele telefoon. Geef in uw telefoon binnen 30 seconden de 16 delige PIN van de controle in, die op het informatiedisplay* vertoond worden, en bevestig deze volgens de aanduiding op het display van uw telefoon. Wanneer uw SIM kaart door een PIN code geblokkeers is, voert u de PIN van de SIM kaart van uw telefoon in. De telefoon wordt gekoppeld aan de controle (bij de eerste verbinding kan alleen op de informatiedisplay* en met stilstaande auto kiezen, of de PIN wordt opgeslagen). Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

135 134 Communiceren Voor de eerste opslag van een nieuwe gebruiker, volgt u de aanwijzingen op het informatiedisplay. Om het telefoonboek te downloaden en de identificatie data van de SIM kaart in de controle te bevestigen vernieuw de aanvraag rsap in uw mobiele telefoon. Na de verbinding van de telefoon met het handsfree systeem met behulp van het profiel rsap meldt de telefoon zich vanuit het GSM-net af, de communicatie met het net verloopt alleen via het regelapparaat. In de telefoon blijft alleen de interface voor Bluetooth actief. In dit geval kan men alleen het verwijderen van de regeleenheid, het uitschakelen van de Bluetooth verbinding of het noodgeval nummer 112 kiezen (geldt alleen voor enkele landen). De telefoon verbindt bij voorkeur via het profiel rsap. Als de PIN opgeslagen werd, wordt bij de volgende inschakeling de ontsteking van de telefoon automatisch gevonden en met het handsfree systeem verbonden. Controleer op uw mobiele telefoon of deze automatisch verbonden werd. Verbinding losmaken De verbinding met het handsfree systeem wordt verbroken: Door de sleutel uit het contact te nemen (gedurende een telefoongesprek wordt de verbinding niet verbroken). Na het verbreken van de verbinding in de telefoon. Door afkoppelen van het apparaat in de informatiedisplay*. Bij auto's die van de fabriek uitgerust zijn met radio of navigatie, is het mogelijk de telefoon na het uitnemen van de sleutel uit het contact door het aantikken van de pictogrammen op het toetsscherm van de radio 13) resp. de navigatie te beeindige, zie de gebruiksaanwijzing voor radio resp. voor navigatie. Vervolg Bij het transport door de lucht moet de Bluetooth -functie van het handsfreesysteem door een Škoda-dealer worden uitgeschakeld! In het geheugen van de control kunnen tot drie gebruikers opgeslagen worden, waarbij het handsfreesysteem altijd slecht met een actief communiceren kan. In het geval van het tergelijkertijd koppelen van een vierde mobiele telefoon, moet u een gebruiker verwijderen. Geldt niet voor alle mobiele telefoons die kunnen communiceren via Bluetooth. Of uw telefoon compatibel is met een universele telefoonvoorbereiding GSM III, kunt u bij de erkende Škoda dealer vragen. Bij het aansluiten aan de controle volgt u de aanwijzingen op uw mobiele telefoon. De reikwijdte van de Bluetooth -verbinding met het handsfreesysteem is beperkt tot het wageninterieur. De reikwijdte is ook van lokale omstandigheden, zoals bijv. hidernissen tussen de apparaten en van de interferentie met andere apparatuur afhankelijk. Besteed in eerste instantie uw aandacht aan het verkeer! Als bestuurder draagt u de volle verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid. Gebruik het telefoonsysteem alleen dan als u uw auto op elk moment volledig onder controle hebt - kans op ongevallen! 13) Geldt niet voor de radio's Swing en Blues.

136 Communiceren 135 Bediening van de telefoon op het multifunctioneel stuurwiel* Afb. 125 Multifunctioneel stuurwiel: Bedieningstoetsen voor de telefoon Zodat de bestuurder bij het bedienen van de telefoon zo weinig mogelijk afgeleid wordt van het verkeer, zijn er op het stuurwiel toetsen voor de eenvoudige bediening van de basis functies van de telefoon aangebracht afb Dit geldt alhoewel alleen, als uw auto vanuit de fabriek is uitgerust met telefoon voorbereiding. Is het parkeerlicht ingeschakeld, dan zijn ook de toetsen op het multifunctionele stuurwiel verlicht. Overzicht van de verschillende functies tegenover het multifunctionele stuurwiel zonder telefoonbediening bladzijde 123. knop Actie Werking A1 even indrukken: Activering en deactivering van de spraakbediening (PTT toets - Push to talk) Afbreking van de weergegeven melding A1 naar boven draaien Geluidsvolume verhogen A1 A2 A2 A3 A3 A4 A4 A4 A4 A4 A4 naar onder draaien even indrukken lang drukken even indrukken lang drukken even indrukken: lang drukken naar boven draaien naar onder draaien snel naar boven draaien snel naar onder draaien Geluidsvolume verlagen Gesprek aannemen, gesprek beeindigen, invoer in het hoofdmenu van de telefoon, lijst van gekozen nummers, spraakbediening uitschakelen Gesprek afsluiten, lijst van de laatste oproepen, invoer in het hoofdmenu van de telefoon, lijst van gekozen nummers Teruggang in het menu voor een hoger niveau (afhankelijk van de actuele positie in het menu) Verlaten van het telefoonmenu Menukeuze bevestigen Het laatst gekozen menu, Naam De volgende menukeuze, Naam Naar de vorige beginletter in het telefoonboek Naar de volgende beginletter in het telefoonboek Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

137 136 Communiceren De toetsen bediende de functies voor de modus waarin de telefoon staat. Telefoon via het informatiedisplay* bedienen De display van de teksten in het menu Phone (telefoon) is in een van de volgende talen mogelijk: Duits, Engels, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees en Tsjechisch. In het menu Bluetooth (Bluetooth) kunt u de volgende menupunten kiezen: Phone book (Telefoonboek) Dial number (Draai nummer) Call register (Oproeplijst) Voice mailbox (Voice mailbox) Messages (Boodschappen) 14) Bluetooth (Bluetooth) Settings (Instellingen) Back (Terug) Phone book (Telefoonboek) In het menupunt Phone book (telefoonboek) is de lijst met de gedownloade contacten uit het telefoongeheugen en de SIM kaart van de mobiele telefoon. In het interne telefoonboek zijn 2000 vrije geheugenplaatsen beschikbaar. Dial number (Draai nummer) In het menupunt Dial number (Draai nummer) kunt u telefoonnummers opslaan. Met behulp van het kantelwiel kiest u na elkaar de gewenste nummers en bevestig deze door het drukken op het kantelwiel. U kunt de nummers 0-9, de symbolen +, *, # en de functies Delete (wissen), Call (oproep), Back (Terug). Call register (Oproeplijst) In het menupunt Call register (Oproeplijst) kunt u de volgende menupunten kiezen: Missed calls (Gemiste oproepen) Received calls (Ontvangen oproepen) 14) Koppeling van de telefoon met het handsfree systeem via het profiel rsap. Last calls (Laatste oproepen) Delete lists (Verwijder lijsten) Voice mailbox (Voice mailbox) In het menu Voice mailbox (spraakmailbox) is het mogelijk om het nummer van de spraakmailbox in te stellen en daarna de nummers te kiezen. Messages (Boodschappen) In het menupunt Messages (Boodschappen) is een lijst van de ingekomen tekst boodschappen. Bluetooth (Bluetooth) In het menu Bluetooth (Bluetooth) kunt u de volgende items kiezen: User (Gebruiker) - het overzicht van de opgeslagen gebruiker New user (Nieuwe gebruiker) - zoeken voor gebruikers die zich in het ontvangstbereik bevinden Visibility (Zichtbaarheid) - Inschakelen van de zichtbaarheid van het telefoonsysteem voor andere systemen Media player (Media Player) Extras (Extra's) Modem - Overzicht van de actieve en gekoppelde apparaten voor het verbinding met het internet. Phone name (Telefoonnaam) - de mogelijkheid om de naam van het handsfre systeem te veranderen (vooraf ingesteld als SKODA_BT) Settings (Instellingen) In het menu Settings (Instellingen) kunt u de volgende items kiezen: Phone book (Telefoonboek) Update (Actualiseren) Select memory (Kies geheugen) SIM & phone (SIM & Mobiele telefoon) SIM card (SIM-Kaart) Mobile phone (Mobiele telefoon)

138 Communiceren 137 List (Lijst) Surname (Achternaam) Firstname (Vornaam) Own number (Eigene Nummer) - de mogelijkheid om de weergave van het eigen nummer op de opgeroepen uitrusting te onderdrukken Signal settings (Signaalinstellingen) Ring tone (Beltoon) Volume (Volume) Phone settings (Telefoon instellingen) Select operator (Kies de operator) Automatic (Automatisch) Manual (Handmatig) Network mode (Netwerkmodus:) Off time (Off time) SIM mode (SIM-modus) - geldt voor telefoons met het profiel rsap, waarin twee SIM-kaarten kunnen worden gestoken - de mogelijkhiedkiezen welke SIMkaart met het handsfree systeem verbonden zijn moet, de mogelijkheid om de naam voor de SIM-kaarten te kiezen. SIM mode 1 (SIM-modus 1) SIM mode 2 (SIM-modus 2) GPRS (GPRS) - Instellingen van het toegangspunt voor een internetaansluiting kunnen bij de netwerkexploitant worden opgevraagd Switch off ph. (Tel. uitschakelen) - het uitschakelen van de telefooneenheid (Telefoon blijft aangekoppeld) Back (Terug) Teruggang in het hoofdmenu van het informatiedisplay. Taalbediening Inleiding De periode waarin het telefoonsysteem in staat is spraakcommando's aan te nemen en de spraakcommando's uit te voeren wordt DIALOOG genoemd. Het systeem geeft akoestische (gesproken) terugmeldingen en leidt u zo nodig door de betreffende functies. Het volume kunt u op ieder moment d.m.v. de bedieningsknop van de radio's* resp. navigatiesysteem* of met de functietoetsen op het multifunctioneel stuurwiel* wijzigen. Gesproken bediening inschakelen (dialoog) U kunt op elk gewenst moment de dialoog door het indrukken van de PTT-toets op het multifunctionele stuurwiel* starten bladzijde 135. Als het systeem uw commando niet herkent, geeft het systeem het eerste deel van de help weer en maakt daarmee een nieuwe invoer mogelijk. Na de 2de foutieve poging geeft het systeem het tweede deel van de help weer. Na de 3e poging volgt het antwoord Procedure cancelled (proces annuleren) en de dialoog wordt beëindigd. Gesproken bediening uitschakelen (dialoog) U kunt op elk gewenst moment de dialoog door het indrukken van de PTT-toets op het multifunctionele stuurwiel* beëindigen bladzijde 135. Als het systeem en gesproken commando verwacht, kunt u de dialoog door het commando CANCEL (ANNULEREN) beëindigen. Door het indrukken van de PTT-toets tijdens de melding, wordt nu de net weergegeven melding beëindigd en daardoor is het mogelijk om het verwachte commando eerder uit te spreken. Bij een inkomend gesprek wordt de dialoog direct onderbroken en kunt u het gesprek met de toets op het multifunctioneel stuurwiel* aannemen. De optimale verstaanbaarheid van de spraakcommando's is afhankelijk van de volgende factoren: Spreek met een normale toon zonder overmatige klemtoon en pauzes. Vermijd een verkeerde uitspraak. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

139 138 Communiceren Sluit de portieren, de ruiten en het schuifdak, om storende buitengeluiden te dempen of tegen te gaan. Bij hogere snelheden adviseren wij, harder te praten, om boven het hogere omgevingsgeluid uit te komen. Voorkom tijdens de dialoog andere geluiden in de auto, bijv. door gelijktijdig pratende inzittenden. Niet praten als het systeem een mededeling geeft. De microfoon voor de spraakbediening is in het bovendeel aangebracht en is gericht op de bestuurder en de voorpassagier. Hierdoor kunnen zowel de bestuurder als de voorpassagier de telefoon bedienen. Bij auto's die af fabriek een navigatiesysteem met gesproken bediening hebben, is de gesproken bediening alleen via het navigatiesysteem mogelijk. De beschrijving van de spraakbediening staat in de handleiding van uw navigatiesysteem. Spraakcommando's De spraakbediening is in een van de volgende talen mogelijk: Duits, Engels, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees en Tsjechisch. Spraakcommando's voor de bediening van het regelapparaat van de telefoon Spraakcommando HELP CALL NAME DIAL NUMBER REDIAL Actie Na dit commando geeft het systeem alle mogelijke commando's weer. Na dit commando kan een naam worden gegeven waarmee de verbinding met de gewenste deelnemer tot stand wordt gebracht. Na dit commando kan een telefoonnummer worden gegeven waarmee de verbinding met de gewenste deelnemer tot stand wordt gebracht. Het laatst gekozen telefoonnummer wordt gekozen. Spraakcommando LISTEN TO ALL THE NAMES READ NEWS SHORT DIALOG LONG DIALOG CANCEL Andere taalcommando's? Spraakcommando REPEAT BACK DELETE Verbinding met het internet Actie Het systeem leest contacten in het telefoonboek voor Het systeem leest de berichten voor die tijdens de verbinding van de telefoon met het handsfree systeem werden ontvangen. De hulp is duidelijk verminderd (goede kennis van de bediening wordt verondersteld). De hulp is niet vermindert (aangepast voor instappers). De dialoog wordt beëindigd. Actie De ingevoerde cijfers worden herhaald. Het systeem vraagt vervolgens om eventueel please proceed cijfers of commando's in te voeren. De laatst ingevoerde cijfervolgorde wordt gewist. De vooraf ingevoerde cijferblokken worden herhaald. Het systeem vraagt vervolgens via een akoestische output please proceed voor het invoeren van verdere cijfers of commando's. Alle ingevoerde cijfers worden gewist. Met het internet kan een verbinding via een Notebook of PDA tot stand worden gebracht. Het handsfree systeem ondersteunt de technologieën GPRS, EDGE en UMTS/3G. Een verbinding met het internet is alleen via een telefoon mogelijk die via het profiel rsap is gekoppeld.

140 Communiceren 139 Het verloop voor het tot stand brengen van de verbinding kan volgens type en versie van het besturingssyteem en het type van het aan te sluiten apparaat verschillend zijn. Voor de succesvolle verbinding met het internet is een overeenkomstige kennis van het besturingssysteem van het aan te sluiten apparaat noodzakelijk. Afsluiten van de verbinding De mobiele telefoon met het handsfree systeem koppelen. In het menu Phone (telefoon) - Settings (instellingen) - GPRS (GPRS) stelt u het toegangspunt in (volgens de exploitant, gewoonlijk Internet ). In het menu Phone (telefoon) - Bluetooth (Bluetooth) - Visibility (zichtbaarheid) schakelt u de zichtbaarhid van het handsfre system voor andere apparaten in. Op het aan te sluiten apparaat laat u naar beschikbare Bluetooth -apparaten zoeken. In de lijst van de gevonden apparaten kiest u het handsfree systeem (standaard SKODA_BT ) uit. Op het aan te sluiten apparaat geeft u een wachtwoord in en bekijkt u mogelijke aanwijzingen op het aan te sluiten apparaat resp. in de informatiedisplay. In de internetverkenner geeft u het gewenste internetadres in. Het besturingssysteem nodigt u uit om de telefoonnummers voor de internettoegang in te voeren (volgens exploitant, gewoonlijk *99# ). Muziekweergave via Bluetooth Het te verbinden apparaat moet de Bluetooth profiel A2DP ondersteunen, zie bedrijfshandleiding van het te verbinden apparaat. Multimedia Ingangen AUX-IN* en MDI* De ingang AUX-IN bevindt zich onder de armleuning* van de voorstoelen en is met gemarkeerd. De MDI-ingang bevindt zich in het opbergvak aan de voorpassagierszijde. De ingangen AUX-IN en MDI dienen om de externe audiobronnen aan te sluiten (b.v. ipod of mp3-player) en voor het afspelen van de muziek van deze apparaten via de af fabriek ingebouwde radio* of navigatiesysteem*. De beschrijving van de bediening staat in de handleiding van uw radio* of navigatiesysteem*. De luidsprekers in de auto zijn qua constructie afgestemd op een uitgangsvermogen van radio of navigatiesysteem van 4x20 W. Bij de uitrusting Soundsystem* zijn de luidsprekers op een uitgangsvermogen van de versterker 4x40 W + 6x20 W afgestemd. De universele telefoonvoorbereiding GSM III maakt de muziekweergave via Bluetooth van de apparaten mogelijk, zoals MP3-Player, mobiele telefoon of Notebook. Om de muziekweergave via Bluetooth mogelijk te maken, is het nodig om het apparaat met het handsfreesysteem te koppelen in het menu Phone (telefoon) - Bluetooth (Bluetooth) - Media player (Media Player). De muziekweergav wordt op het aangesloten apparaat bediend. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

141 140 Communiceren Cd-wisselaar* Alle cd's uitwerpen Houd de toets A langer dan 2 seconden ingedrukt om de cd's uit te werpen. Alle cd's in de cd-wisselaar worden achtereenvolgend uitgeworpen. Afb. 126 CD-wisselaar De cd-wisselaar voor radio en navigatiesysteem bevindt zich in het linkerzijvak van de bagageruimte. Schuif de cd in de cd-lade AB altijd met de bedrukte zijde naar boven gericht. Druk de cd nooit met geweld in de cd-lade, de cd wordt automatische in de lade getrokken. Na het laden van een cd in de cd-wisselaar moet u even wachten tot de LED van de betreffende toets AD gaat branden. Hierna is de cd-lade AB voor het laden van de volgende cd vrijgegeven. Als u een positie hebt gekozen waar zich al een cd bevindt, wordt deze cd uitgeworpen. Neem de uitgeworpen cd weg en laadt de gewenste cd. Een cd laden Tip de toets AC aan en schuif de cd (compact disk) in de cd-lade AB. De cd wordt automatisch in de eerst volgende vrije positie in de cd-wisselaar geladen. De LED in de betreffende toets AD stopt met knipperen. Cds laden Houd de toets AC langer dan 2 seconden ingedrukt en schuif alle cd's achtereenvolgend in de cd-lade (maximaal 6 CD's) in de CD-schacht AB. De LED's in de toetsen AD knipperen niet meer. Een cd op een bepaalde positie laden Tip de toets AC kort aan. De LED's in de toetsen AD branden bij de al bezette posities en knipperen bij de vrije posities. Tip de gewenste toets AD aan en schuif de cd in de cd-lade AB. Een cd uitwerpen Tip de toets A kort in om een cd uit te werpen. Voor de bezette plaatsen branden nu de LED's in de toetsen AD. Tip de betreffende toets AD aan. De cd wordt uitgeworpen.

142 Passieve veiligheid 141 Veiligheid Passieve veiligheid Basisprincipes Veiligheid komt op de eerste plaats Passieve veiligheidsmaatregelen verlagen het risico op letsel in ongevalssituaties. In dit hoofdstuk vindt u belangrijke informatie, tips en aanwijzingen met betrekking tot het thema passieve veiligheid in uw auto. We hebben hier alles samengevat wat u bijvoorbeeld over veiligheidsgordels, airbags, kinderstoeltjes en de veiligheid van kinderen moet weten. Neem daarom de aanwijzingen en waarschuwing in dit hoofdstuk in acht in uw eigen belang en in het belang van de mede-inzittenden. In dit hoofdstuk staat belangrijke informatie voor de bestuurder en diens passagiers voor de omgang met de auto. Meer informatie met betrekking tot de veiligheid die uw en uw mede-inzittenden aangaan, vindt u in het volgende hoofdstuk in dit instructieboekje. De complete documentatie moet altijd in de auto aanwezig zijn. Dit is vooral belangrijk als u de auto verhuurt of verkoopt. Veiligheidsuitrustingen De veiligheidsuitrustingen maken deel uit van de bescherming voor de inzittenden en kunnen de kans op letsel bij een ongeval reduceren. Uw veiligheid en de veiligheid van uw passagiers mag u niet op het spel zetten. In het geval van een aanrijding kunnen de veiligheidsuitrustingen de kans op letsel reduceren. Bij de onderstaande opsomming staat een deel van de veiligheidsuitrusting die in uw auto is aangebracht: driepunts-veiligheidsgordels voor alle zitplaatsen, Bediening Veiligheid en voor het rijden Gordelkrachtbegrenzer voor de voorstoelen en de buitenste achterzittingen*, gordelspanner voor voorstoelen, instelling gordelhoogte voor de voorstoelen, voorairbag voor de bestuurder en de voorpassagier*, zijairbags*, hoofdairbags*, verankeringspunten voor kinderzitjes met het ISOFIX -systeem verankeringspunten voor kinderzitjes met het Top Tether -systeem, In hoogte instelbare hoofdsteunen, instelbare stuurkolom. De genoemde veiligheidsuitrustingen werken samen om u en uw passagiers in een gevaarlijke situatie de best mogelijke bescherming te bieden. De veiligheidsuitrustingen helpen u of uw passagier niet als u of uw passagiers een verkeerde zithouding innemen of deze uitrustingen niet correct afstellen of gebruiken. Met het oog hierop geven wij u de informatie waarom deze uitrustingen zo belangrijk zijn, hoe zij bescherming bieden, waar bij het gebruik op moet worden gelet en hoe u en uw passagiers het meest effectief gebruik kunnen maken van de aanwezige veiligheidsuitrustingen. Deze handleiding bevat belangrijke waarschuwingen, waarop uw en uw passagiers moeten letten om de kans op letsel te verkleinen. Veiligheid geldt voor iedereen! Voor elke rit De bestuurder draagt altijd de verantwoording voor zijn passagiers en voor de bedrijfszekerheid van de auto. Voor uw eigen veiligheid en voor de veiligheid van uw passagiers moet voor elke rit op de onderstaande punten: worden gelet. Controleer of de verlichting en de knipperlichten correct functioneren. Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

143 142 Passieve veiligheid Controleer de bandenspanning. Zorg ervoor dat alle ruiten een goed zicht naar buiten bieden. Zet de meegevoerde bagage goed vast bladzijde 75, Bagageruimte beladen. Controleer of er geen voorwerpen zijn die de bediening van de pedalen kunnen beïnvloeden. Stel de spiegel, de voorstoel en de voorstoel op uw lichaamsgrootte af. Wijs uw passagiers erop dat zij de hoofdsteunen aanpassen aan hun lichaamsgrootte. Bescherm kinderen door middel van een geschikt kinderzitje en een juist gedragen veiligheidsgordel bladzijde 159, Veilig vervoer van kinderen. Neem de juiste zitpositie in bladzijde 142, Juiste zitpositie. Attendeer uw passagiers erop dat ook zij een goede zithouding aannemen. Doe de veiligheidsgordel op de juiste wijze om. Wijs ook uw passagiers erop dat zij de veiligheidsgordel op de juiste wijze moeten dragen bladzijde 147, Hoe worden veiligheidsgordel goed gedragen?. Wat beïnvloedt de rijveiligheid? De rijveiligheid wordt in hoge mate bepaald door de rijstijl en het gedrag van alle inzittenden. Als bestuurder bent u voor uzelf en uw passagiers verantwoordelijk. Als uw rijveiligheid wordt beïnvloed brengt u niet alleen uzelf maar ook de andere verkeersdeelnemers in gevaar. Let dan ook op de volgende aanwijzingen. Laat uw aandacht niet van het verkeer afleiden, bijv. door passagiers of door een telefoongesprek. Neem nooit plaats achter het stuur als uw rijvaardigheid, bijv. door medicamenten, alcohol, drugs of iets dergelijks wordt beïnvloedt. Houdt u zich aan de verkeersregels en de voorgeschreven snelheden. Pas de rijsnelheid steeds aan de staat van het wegdek, alsmede aan de verkeersen weersomstandigheden aan. Las tijdens een lange rit regelmatig een pauze in - uiterlijk om de twee uur. Juiste zitpositie Juiste zithouding van de bestuurder De juiste zitpositie van de bestuurder is belangrijk voor veilig en ontspannen rijden. Afb. 127 De juiste afstand van de bestuurder ten opzichte van het stuurwiel Voor uw eigen veiligheid en om de kans op letsel bij een aanrijding te verkleinen adviseren wij de volgende instelling: Stel het stuurwiel zo af dat de afstand tussen het stuurwiel en het borstbeen minstens 25 cm bedraagt afb links. Stel de bestuurdersstoel in lengterichting zodanig in dat de pedalen met licht gebogen knie geheel kunnen worden ingetrapt. Stel de leuning zo af dat u het stuurwiel op het bovenste punt met licht gebogen armen kunt vastpakken. Stel de hoofdsteun zo af dat de bovenzijde van de hoofdsteun indien mogelijk op dezelfde hoogte als het bovenste deel van uw hoofd ligt afb rechts. Doe de veiligheidsgordel op de juiste wijze om bladzijde 147, Hoe worden veiligheidsgordel goed gedragen?. Handmatige instelling bestuurdersstoel bladzijde 11, Voorstoel instellen. Elektrische instelling bestuurdersstoel bladzijde 68, Elektrische voorstoelen instellen*.

144 Passieve veiligheid 143 De voorstoelen en alle hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de lichaamsgrootte worden ingesteld, terwijl ook de veiligheidsgordels altijd correct moeten worden gedragen om u en uw passagiers een optimale bescherming te bieden. De bestuurder moet een minimale afstand van 25 cm ten opzichte van het stuur aanhouden bladzijde 142, afb. 127 links. Als deze minimale afstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar! Houd tijdens het rijden het stuurwiel met de beide handen aan de zijkant op de buitenrand in de stand van 9 uur en 3 uur vast. Houd het stuurwiel nooit in de 12-uursstand of in een andere stand vast (bijv. in het midden of aan de binnenste stuurwielrand). In een dergelijk geval zou, bij het activeren van de bestuurdersairbag, letsel kunnen worden opgelopen aan armen, handen en hoofd. Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, omdat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve zin worden beïnvloed - kans op letsel! Zorg ervoor dat zich geen voorwerpen in de voetenruimte bevinden omdat deze voorwerpen bij een rij- of remactie tussen de pedalen kunnen komen. U zou dan niet in staat zijn te koppelen, te remmen of gas te geven. Juiste zitpositie van de voorpassagier De voorpassagier moet een minimale afstand van 25 cm ten opzichte van het dashboard aanhouden zodat de airbag bij een activering de grootst mogelijke veiligheid biedt. Voor de veiligheid van de voorpassagier en om de kans op letsel bij een aanrijding te verkleinen adviseren wij de volgende instelling: Zet de stoel van de voorpassagier zo ver mogelijk naar achteren. Stel de hoofdsteun zo af dat de bovenzijde van de hoofdsteun indien mogelijk op dezelfde hoogte als het bovenste deel van uw hoofd ligt bladzijde 142, afb rechts. Doe de veiligheidsgordel op de juiste wijze om bladzijde 147, Hoe worden veiligheidsgordel goed gedragen?. Bij wijze van uitzondering kunt de airbag voor de voorpassagier uitschakelen bladzijde 157, Airbag uitschakelen. Handmatige instelling voorpassagiersstoel bladzijde 11, Voorstoel instellen. Elektrische instelling voorpassagiersstoel bladzijde 68, Elektrische voorstoelen instellen*. De voorstoelen en alle hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de lichaamsgrootte worden ingesteld, terwijl ook de veiligheidsgordels altijd correct moeten worden gedragen om u en uw passagiers een optimale bescherming te bieden. De voorpassagier moet een minimale afstand van 25 cm ten opzichte van het dashboard aanhouden. Als deze minimale afstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar! Houd de voeten tijdens het rijden altijd in de voetenruimte - leg de voeten nooit op het dashboard, in de ruitsponning of op de zittingen! Bij een remactie of een aanrijding stelt u zich dan aan een verhoogd letselrisico bloot. Bij een inschakeling van de airbag kunt u door de verkeerde zithouding dodelijk letsel oplopen! Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, omdat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve zin worden beïnvloed - kans op letsel! Juiste zithouding voor de passagiers op de achterbankzittingen De passagiers op de achterbankzittingen moeten rechtop zitten, de voeten in de voetenruimte houden en de veiligheidsgordels op de juiste wijze dragen. Om de kans op letsel bij een plotseling remmen of bij een aanrijding te voorkomen moeten de passagiers op de achterzittingen op het volgende letten: Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

145 144 Passieve veiligheid Stel de hoofdsteunen zo af dat de bovenzijde van de hoofdsteun, indien mogelijk, op dezelfde hoogte als het bovenste deel van uw hoofd ligt bladzijde 142, afb rechts. Doe de veiligheidsgordel op de juiste wijze om bladzijde 147, Hoe worden veiligheidsgordel goed gedragen?. Maak gebruik van een geschikt kinderzitjesysteem als u kinderen in de auto meeneemt bladzijde 159, Veilig vervoer van kinderen. De hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de lichaamsgrootte worden ingesteld om u en uw passagiers een optimale bescherming te bieden. Houd de voeten tijdens het rijden altijd in de voetenruimte - leg de voeten nooit op ruitsponningen of op de zittingen. Bij een remactie of een aanrijding stelt u zich dan aan een verhoogd letselrisico bloot. Bij een inschakeling van de airbag kunt u door de verkeerde zithouding dodelijk letsel oplopen! Als de passagiers op de achterbankzittingen niet rechtop zitten, neemt door het niet goed zitten van de veiligheidsgordel de kans op letsel toe. Voorbeelden van een verkeerde zitpositie Een verkeerde zitpositie kan voor de inzittenden leiden tot ernstig letsel of zelfs tot de dood. Veiligheidsgordels kunnen alleen als deze op de juiste wijze worden gedragen hun optimale bescherming bieden. Verkeerde zithoudingen reduceren de beschermende werking van de veiligheidsgordel aanzienlijk en verhoogt de kans op letsel door een verkeerde loop van de veiligheidsgordel. Als bestuurder draagt u de verantwoording voor uzelf en voor de passagiers, en vooral voor kinderen. Sta nooit toe dat een passagier tijdens het rijden een verkeerde zithouding aanneemt. De volgende opsomming bevat een aantal voorbeelden van welke zithoudingen gevaarlijk zijn voor de inzittenden. Deze opsomming is niet compleet, maar wij willen graag uw interesse voor dit thema opwekken. Daarom nooit tijdens de rit: in de auto gaan staan, op de zittingen staan, op de zittingen knielen, de leuning vlak naar achteren leggen, op het dashboard leunen, op de achterbank gaan liggen, alleen op het voorste deel van de zitting gaan zitten, naar opzij gericht plaatsnemen, uit de ruitsponning hangen, de voeten buiten de ruitsponning houden, de voeten op het dashboard leggen, de voeten op het stoelkussen leggen, in de voetenruimte meerijden, zonder omgelegde veiligheidsgordel meerijden, zich in de bagageruimte ophouden. Door een verkeerde zithouding stelt de inzittende zich bloot aan levensgevaarlijk letsel als de airbag wordt geactiveerd en hem hierbij raakt. Neem voor het begin van de rit de juiste zitpositie in en wijzig deze zithouding tijdens de rit niet. Wijs uw passagiers erop dat zij een juiste zithouding aannemen en deze houding ook tijdens de rit niet wijzigen.

146 Veiligheidsgordels 145 Veiligheidsgordels Waarom veiligheidsgordels? Afb. 128 Bestuurder met veiligheidsgordel Het is bewezen dat veiligheidsgordels goede bescherming bieden bij ongelukken afb In de meeste landen is het gebruik van veiligheidsgordels daarom wettelijk voorgeschreven. Veiligheidsgordels die correct worden gedragen, houden de inzittenden van de auto in de juiste zitpositie afb De gordels reduceren de bewegingsenergie in aanzienlijke mate. Verder voorkomen ze ongecontroleerde bewegingen die op zich al zwaar letsel tot gevolg kunnen hebben. Auto-inzittenden met correct gedragen veiligheidsgordels profiteren in sterke mate van het feit dat de bewegingsenergie optimaal via de gordels wordt opgevangen. Verder waarborgen de structuur van de voorzijde van de auto en andere passieve veiligheidskenmerken van uw auto, zoals het airbagsysteem, een reducering van de bewegingsenergie. De ontstane energie wordt daardoor verminderd en het risico van letsel kleiner. Ongevalsstatistieken bewijzen dat goed zittende gordels het risico van letsel verkleinen en de kans op overleven bij een zware aanrijding vergroten bladzijde 145. Bij het vervoer van kinderen moet u rekening houden met speciale veiligheidsaspecten bladzijde 159, Wat u moet weten als u kinderen vervoert!. Doe de gordel vóór elke rit, ook in stadsverkeer, altijd om! Dat geldt ook voor de mede-inzittenden op de achterbankzittingen - kans op letsel! Ook zwangere vrouwen moeten altijd de veiligheidsgordel dragen. Alleen dat biedt de beste bescherming voor het ongeboren kind bladzijde 147. Het verloop van de gordelband is voor de beschermende werking van de veiligheidsgordel van grote betekenis. Hoe de veiligheidsgordel moet worden gedragen staat op de volgende bladzijden beschreven. Neem bij het gebruik van de veiligheidsgordels de afwijkende wettelijke bepalingen in acht. Het natuurkundige principe van een frontale aanrijding Afb. 129 De bestuurder zonder veiligheidsgordel vliegt naar voren / de passagier zonder veiligheidsgordel op de achterbank vliegt naar voren Het natuurkundige principe van een frontale aanrijding is eenvoudig te verklaren: Zodra de auto in beweging is, ontstaat zowel bij de auto als bij de inzittenden van de auto bewegingsenergie, de zogenaamde kinetische energie. De grootte van de kineti- Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

147 146 Veiligheidsgordels sche energie hangt in belangrijke mate af van de snelheid en het gewicht van de auto en de inzittenden van de auto. Bij toenemende snelheid en toenemend gewicht moet bij een aanrijding meer energie worden geabsorbeerd. De snelheid van de auto is echter toch de belangrijkste factor. Als de snelheid bijvoorbeeld van 25 km/h tot 50 km/h wordt verdubbeld, wordt de bewegingsenergie verviervoudigd. De veelgehoorde mening dat het mogelijk is het lichaam bij een lichte aanrijding met de handen tegen te houden, is verkeerd. Al bij geringe aanrijdingssnelheden worden krachten op het lichaam werkzaam die niet meer kunnen worden opgevangen. Ook al rijdt u maar met een snelheid van 30 km/h tot 50 km/h, dan nog zijn bij een ongeluk krachten op het lichaam werkzaam die gemakkelijk meer dan N (Newton) kunnen bedragen. Dat komt overeen met een gewichtsbelasting van één ton (1000 kg). Bij een frontale aanrijding worden inzittenden die geen gordel dragen naar voren geslingerd en klappen zonder controle tegen delen van de auto in het interieur zoals stuurwiel, dashboard, voorruit bladzijde 145, afb links. De inzittenden zonder gordel kunnen onder bepaalde omstandigheden zelfs uit de auto worden geslingerd. Dit kan leiden tot dodelijk letsel. Ook voor de passagiers op de achterbank is het belangrijk een gordel te dragen, omdat zij bij een aanrijding zonder controle door de auto worden geslingerd. Een mede-inzittende op de achterbankzitting die geen gordel draagt brengt niet alleen zichzelf in gevaar, maar ook degene die vóór hem zit bladzijde 145, afb rechts. Belangrijke veiligheidsinstructies bij de omgang met veiligheidsgordels De juiste omgang met de veiligheidsgordels verkleint aanzienlijk de kans op letsel! De gordelband mag niet zijn ingeklemd of verdraaid of langs scherpe kanten schuren. Het verloop van de gordelband is voor de maximale beschermende werking van de veiligheidsgordel van grote betekenis bladzijde 147. Vervolg Met een veiligheidsgordel mogen nooit twee personen gelijktijdig (ook geen kinderen) worden vastgemaakt. De veiligheidsgordels bieden alleen maar maximale bescherming in de juiste zitpositie bladzijde 142, Juiste zitpositie. De gordelband mag niet over vaste of breekbare voorwerpen (bijv. bril, ballpoint, bos sleutels) lopen omdat daardoor letsel kan ontstaan. Dikke kleding (bijv. een regenjas over het colbertjasje) heeft een negatieve invloed op het correct dragen en de werking van de veiligheidsgordels. Het gebruik van klemmen of andere voorwerpen voor het instellen van de veiligheidsgordels (bijv. voor het inkorten van de gordels bij kleinere personen) is verboden. De slotgesp mag alleen in het bij de betreffende zitting behorende slotdeel worden gestoken. Het verkeerd omdoen van de veiligheidsgordel beïnvloedt de beschermende werking hiervan en de kans op letsel neemt toe. De leuningen van de voorstoelen mogen niet te ver naar achteren staan, omdat anders de werking van de veiligheidsgordel teniet kan worden gedaan. De gordelband moet schoon worden gehouden. Een vuile gordelband kan de werking van de gordeloprolautomaat nadelig beïnvloeden bladzijde 191, Veiligheidsgordels. De geleider van de slotgesp mag niet door papier of iets dergelijks zijn verstopt omdat dan de gordelgesp niet vast kan klikken. Controleer regelmatig de staat van uw veiligheidsgordels. Als het gordelweefsel, de gordelverbindingen, de oprolautomaten of het slotdeel is beschadigd, moet de betreffende veiligheidsgordel door een Škoda-dealer worden vervangen. De veiligheidsgordels mogen niet worden uitgebouwd een ook mag er niet op enige wijze wijzigingen aan worden aangebracht. Probeer niet de veiligheidsgordel zelf te repareren. Beschadigde veiligheidsgordels die bij een aanrijding zijn belast en daardoor zijn uitgerekt, moeten worden vervangen - bij voorkeur door een Škodadealer. Bovendien moeten ook de gordelbevestigingspunten worden gecontroleerd.

148 Veiligheidsgordels 147 Vervolg In een aantal landen kunnen veiligheidsgordels worden gebruikt waarvan de werking afwijkt van de op de volgende bladzijden beschreven veiligheidsgordels. Hoe worden veiligheidsgordel goed gedragen? Driepunts-veiligheidsgordels omdoen Eerst de gordel omdoen, daarna starten! Het schoudergordeldeel mag nooit over de hals lopen maar moet ongeveer over het midden van de schouder lopen en goed tegen het bovenlichaam aanliggen. Het heupgordeldeel moet vóór het bekken worden gelegd, mag niet over de buik lopen en moet altijd strak tegen het lichaam aanliggen afb links. De gordel zo nodig uitlijnen. Bij zwangere vrouwen moet het gedeelte van de de heupgordel zo diep mogelijk tegen het bekken liggen, zodat er geen druk op de onderbuik wordt uitgeoefend afb rechts. Let altijd op het goede verloop van de veiligheidsgordels. Een verkeerd gedragen veiligheidsgordel kan zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel leiden. Een te los gedragen veiligheidsgordel kan tot letsel leiden, omdat uw lichaam bij een ongeval door de bewegingsenergie verder naar voren komt en dan abrupt door de gordel wordt afgeremd. Steek de slotgesp alleen maar in het bij de betreffende zitplaats horende slotdeel. Als u dat niet doet, heeft dat een negatieve invloed op de beschermende werking en neemt het verwondingsrisico toe. Gordelhoogte-instelling Afb. 130 Gordelbandverloop van de schouder- en heupgordel Stel de voorstoel en de hoofdsteun goed in voordat u de gordel omdoet bladzijde 71. Trek de gordelband langzaam aan de slotgesp over borst en bekken. Steek de slotgesp in het bij de stoel horende gordelslot totdat hij hoorbaar inklikt. Trek bij wijze van proef aan de gordel om te controleren of de gordel goed in het slot is vergrendeld. Elke driepunts-veiligheidsgordel is met een oprolautomaat uitgerust. Deze automaat waarborgt volledige bewegingsvrijheid als er langzaam aan de gordel wordt getrokken. Bij plotseling remmen blokkeert de automaat evenwel. Hij blokkeert de gordel ook bij het accelereren, bij het rijden in de bergen en door bochten. Ook zwangere vrouwen moeten altijd veiligheidsgordels dragen. Afb. 131 Voorstoel: Hoogteverstelling veiligheidsgordels Met behulp van de gordelhoogte-instelling kan het verloop van de driepunts-veiligheidsgordel ter hoogte van de schouder aan het lichaam worden aangepast. Schuif de doorvoerplaat in de gewenste richting naar boven of naar beneden afb Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

149 148 Veiligheidsgordels Controleer na de instelling door met een ruk aan de gordel te trekken of de doorvoerplaat correct is geborgd. Stel de hoogte van de gordel zo in, dat de schoudergordel ongeveer over het midden van de schouder - maar in geen geval langs de hals - loopt. Voor het aanpassen van het verloop van de gordelband kan op de voorstoelen ook de stoelhoogteverstelling worden gebruikt. Veiligheidsgordels afdoen Afb. 132 Losmaken van de slotgesp van het gordelslot Druk op de rode knop in het gordelslot afb De slotgesp springt door veerdruk naar buiten. Leid de gordel met de hand terug zodat de oprolautomaat de gordelband ten slotte gemakkelijk kan oprollen. Een kunststofknop in de gordel houdt de gordelgesp zo dat hij makkelijk kan worden vastgepakt. Driepunts-veiligheidsgordel voor de middelste achterzitting Uw auto is af fabriek uitgevoerd met een driepunts-veiligheidsgordel op de middelste achterzitting. Deze gordel wordt op precies dezelfde wijze gebruikt als de driepuntsveiligheidsgordels die links, resp. rechts (vóór en achter) zijn gemonteerd. De driepunts-veiligheidsgordel voor de middelste zitting achter kan alleen goed functioneren als de rugleuningen van de achterbankzittingen correct zijn vergrendeld bladzijde 72. Gordelspanners De veiligheid van de bestuurder en de voorpassagier die een gordel dragen wordt door de gordelspanners op de oprolautomaten van de voorste driepunts veiligheidsgordels vergroot, als aanvulling op het airbagsysteem. Bij frontale aanrijdingen vanaf een bepaalde zwaarte worden de driepunts veiligheidsgordels automatisch strak gespannen. De gordelspanners kunnen ook worden geactiveerd als de veiligheidsgordels niet worden gedragen. De gordelspanner wordt bij een ernstige frontale aanrijding geactiveerd. Bij de activering wordt in de oprolautomaat een poederlading ontstoken. Via een mechanisch systeem wordt de gordelband in de oprolautomaat getrokken, waardoor de gordel strak wordt gespannen. Bij een lichte aanrijding voor of achter, wanneer de auto over de kop slaat of bij een ongeluk, waarbij geen grote negatieve versnellingen werken, volgt geen activering van de gordelspanner. Bij een zijcollitie wordt alleen de gordelband van de voorstoel aan de zijde van het ongeluk verlost. Alle werkzaamheden aan het systeem en het uit- en inbouwen van systeemonderdelen vanwege andere reparatiewerkzaamheden mogen alleen door een Škoda-dealer/vakgarage worden uitgevoerd. Het systeem biedt slechts bescherming bij één aanrijding. Als de gordelspanners zijn geactiveerd, moet het hele systeem worden vervangen.

150 Veiligheidsgordels 149 Vervolg Als de auto wordt verkocht moet deze bedieningshandleiding aan de koper worden meegegeven. Bij het activeren van de gordelspanners komt rook vrij. Dat is geen teken dat de auto in brand staat. Bij het verschroten van de auto of van afzonderlijke onderdelen van het systeem moeten beslist de betreffende veiligheidsvoorschriften in acht worden genomen. Deze voorschriften zijn bij de Škoda-dealers/vakgarages bekend en daar kunt u ook uitvoerige informatie krijgen. Bij het verschroten van de auto of delen van het veiligheidssysteem is het belangrijk op de nationale wettelijke veiligheidsvoorschriften te letten. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

151 150 Airbagsysteem Airbagsysteem Beschrijving van het airbagsysteem Algemene aanwijzingen met betrekking tot het airbagsysteem Het voorairbagsysteem biedt in aanvulling op de driepunts-veiligheidsgordels extra bescherming voor hoofd en borst van de bestuurder en voorpassagier bij middelzware frontale aanrijdingen. Bij zware aanrijdingen van opzij verminderen de zij-* en hoofdairbags* de kans op letsel voor de inzittenden aan de zijde van de aanrijding. Het airbagsysteem staat alleen na het inschakelen van het contact paraat. De paraatheid van het airbagsysteem wordt elektronisch gecontroleerd. Elke keer als het contact wordt ingeschakeld, gaat het airbagcontrolelampje enkele seconden branden. Het airbagsysteem bestaat (al naargelang de uitrusting van de auto) uit: een elektronisch regelapparaat, voorairbag voor de bestuurder en de voorpassagier*, zijairbags*, hoofdairbags*, van een airbag controlelamp in het instrumentenpaneel, een schakelaar voor de airbag van de voorpassagier* bladzijde 158, een controlelampje voor uitschakeling airbag voor de voorpassagier* op het middenstuk van het dashboard bladzijde 158. Er is sprake van een storing aan het airbagsysteem als: bij het inschakelen van het contact het airbagcontrolelampje niet gaat branden, na het inschakelen van het contact het controlelampje na ongeveer 4 seconden niet dooft, na het inschakelen van het contact het airbagcontrolelampje uitgaat en weer gaat branden, het airbagcontrolelampje tijdens het rijden gaat branden of knippert, het airbagcontrolelampje van de uitgeschakelde airbag voor de voorpassagier* op het middenstuk van het dashboard knippert. Opdat de inzittenden van de auto bij activering van de airbags maximale bescherming genieten, moeten de voorstoelen overeenkomstig de lichaamsgrootte correct zijn ingesteld bladzijde 142, Juiste zitpositie. Als u tijdens het rijden geen veiligheidsgordels draagt, te ver naar voren leunt of een andere verkeerde zithouding aanneemt, stelt u zich bij een aanrijding aan een verhoogd risico op letsel bloot. Als er sprake is van een storing, moet het airbagsysteem direct door een Škoda-dealer worden gecontroleerd. Anders loopt u het risico dat de airbags bij een aanrijding niet worden geactiveerd. Aan de onderdelen van het airbagsysteem mogen geen wijzigingen worden aangebracht. Het is verboden de afzonderlijke delen van het airbagsysteem te manipuleren omdat dan de kans bestaat dat een airbag wordt geactiveerd. Het airbagsysteem biedt slechts bescherming voor één ongeval. Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen. Het airbagsysteem is gedurende de gehele levensduur onderhoudsvrij. Geef bij verkoop van de auto de complete autodocumentatie aan de koper mee. Denk eraan dat ook de documenten met betrekking tot een eventueel uitgeschakelde voorpassagiersairbag daarbij horen! Bij het verschroten van de auto of afzonderlijke onderdelen van het airbagsysteem moeten beslist de daarvoor geldende veiligheidsvoorschriften in acht worden genomen. Deze voorschriften zijn bij de erkende Škoda-dealers bekend. Bij het verschroten van de auto of onderdelen van het airbagsysteem moeten de nationaal geldende voorschriften beslist in acht worden genomen.

152 Airbagsysteem 151 Wanneer worden de airbags geactiveerd? Het airbagsysteem is zodanig ontworpen dat bij hevige frontale aanrijdingen de bestuurders- en voorpassagiersairbag worden geactiveerd. Bij krachtige aanrijdingen van opzij worden de zijairbag* en de hoofdairbag* aan de zijde van de aanrijding geactiveerd. In speciale gevallen kunnen de voor- als ook de zij- en hoofdairbags tegelijk geactiveerd worden. Bij lichte frontale aanrijdingen of aanrijdingen van opzij, bij staartbotsingen en bij het over de kop slaan van de auto worden de airbags niet geactiveerd. Activeringsfactoren Het is niet mogelijk in grote lijnen voor elke situatie geldende activeringsvoorwaarden voor het airbagsysteem vast te leggen omdat de omstandigheden bij ongevallen zeer verschillend zijn. Een belangrijke rol spelen hierbij factoren, zoals de aard van het voorwerp waar de auto tegenaan rijdt (hard, zacht), aanrijdingshoek, snelheid enz. Beslissend voor de activering van de airbags is de bij een aanrijding optredende vertraging. Het regelapparaat analyseert het verloop van de aanrijding en activeert het betrokken veiligheidssysteem. Als de tijdens de aanrijding optredende en gemeten vertragingswaarden van de auto onder de in de regeleenheid vastgelegde referentiewaarden blijven, worden de airbags niet geactiveerd hoewel de auto door de aanrijding wel degelijk sterk kan zijn vervormd. De airbags worden niet geactiveerd bij: uitgeschakeld contact, lichte frontale aanrijding, lichte aanrijding van opzij, aanrijding van achteren, overkop slaan. Bij het opblazen van de airbag komt een grijswit, onschadelijk gas vrij. Dat is absoluut normaal en duidt niet op brand in de auto. Als bij een ongeval de airbags worden geactiveerd: gaat de binnenverlichting branden (als de schakelaar voor de binnenverlichting in de portiercontactstand staat), worden de alarmlichten ingeschakeld, worden alle portieren ontgrendeld, en wordt de brandstoftoevoer naar de motor onderbroken. Voorairbags Beschrijving van de voorairbags Het airbagsysteem is geen vervanging voor de veiligheidsgordel! Afb. 133 Bestuurdersairbag in het stuur/passagiersairbag in het dashboard De voorairbag voor de bestuurder is in het stuurwiel ondergebracht afb links. De voorairbag voor de voorpassagier* is in het dashboard boven het dashboardkastje ondergebracht afb rechts. Beide inbouwplaatsen zijn met het opschrift AIRBAG gemarkeerd. Het voorairbagsysteem biedt in aanvulling op de driepunts-veiligheidsgordels extra bescherming voor hoofd en borst van de bestuurder en voorpassagier bij middelzware frontale aanrijdingen bladzijde 152. De airbag is geen vervanging van de veiligheidsgordel, maar maakt deel uit van het totale passieve veiligheidsconcept van de auto. Bedenk wel dat de maximale beschermende werking van de airbag alleen wordt verkregen in combinatie met veiligheidsgordels die ook daadwerkelijk worden gedragen. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

153 152 Airbagsysteem De veiligheidsgordels hebben naast hun normale functie ook nog de taak de bestuurder en de voorpassagier bij een frontale aanrijding in een zodanige positie te houden dat de voorairbag maximale bescherming kan bieden. Daarom moeten de veiligheidsgordels niet alleen op grond van wettelijke voorschriften maar ook om veiligheidsredenen altijd worden gedragen bladzijde 145, Waarom veiligheidsgordels?. Na het activeren van de voorairbag voor de voorpassagier moet het dashboard worden vervangen. Werking van de voorairbags De kans op letsel voor hoofd en bovenlichaam wordt door de volledig opgeblazen airbags verminderd. volledig opgeblazen luchtzak duiken, wordt hun voorwaartse beweging gedempt en de kans op letsel voor hoofd en bovenlichaam verminderd. De speciaal ontwikkelde luchtzak laat gecontroleerd wegstromen van het gas toe (afhankelijk van de belasting door de betreffende persoon) om hoofd en bovenlichaam op te vangen. Na een aanrijding is de luchtzak daardoor zo ver leeggestroomd dat het zicht naar voren weer vrij is. Bij het opblazen van de airbag komt een grijswit, onschadelijk gas vrij. Dat is absoluut normaal en duidt niet op brand in de auto. Bij de activering ontwikkelt de airbag zulke grote krachten, dat bij een niet-correcte stoelinstelling of zithouding letsel kan ontstaan bladzijde 152. Belangrijke veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot het voorairbagsysteem De juiste omgang met het airbagsysteem verkleint aanzienlijk de kans op letsel! Afb. 134 Gasgevulde airbags Het airbagsysteem is zodanig ontworpen dat bij zware frontale aanrijdingen de bestuurders- en voorpassagiersairbag* worden geactiveerd. In speciale ongeval omstanigheden kunnen de voor-, zij- en hoofdairbag tegelijk ingeschakeld worden. Als de airbags worden geactiveerd, worden de luchtzakken met drijfgas gevuld en ontvouwen ze zich vóór de bestuurder en de voorpassagier afb Het opblazen van de airbag gebeurt in fracties van seconden en met hoge snelheid om bij een aanrijding extra bescherming te kunnen bieden. Als de bestuurder en voorpassagier in de Afb. 135 Veilige afstand tot het stuurwiel Neem kinderen nooit onbeveiligd op de voorstoel van de auto mee. Als de airbags bij een aanrijding worden geactiveerd, zouden kinderen ernstig letsel kunnen oplopen of zelfs worden gedood! Voor de bestuurder en de voorpassagier is het belangrijk dat er een afstand van minstens 25 cm ten opzichte van het stuurwiel, resp. het dashboard wordt

154 Airbagsysteem 153 Vervolg aangehouden afb Als deze minimale afstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar! Bovendien moeten de voorstoelen en de hoofdsteunen altijd in overeenstemming met de lichaamsgrootte zijn ingesteld. Bij het gebruik van een kinderzitje op de stoel van de voorpassagier waarbij het kind met de rug in de rijrichting zit (in meerdere landen bij gebruik van een kinderzitje waarbij het kind in de rijrichting zit) moet beslist de airbag voor de voorpassagier worden uitgeschakeld bladzijde 157, Airbag uitschakelen. Als dit wordt nagelaten, het kind door de geactiveerde voorairbag voor de voorpassagier zwaar tot dodelijk letsel oplopen. In enkele landen verlangen de nationale wettelijke voorschriften ook het uitschakelen van de zij- of hoofdairbags voor de voorpassagier. Neem bij het vervoer van een kind op de voorpassagiersstoel de betreffende nationale voorschriften met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht. Tussen de voorin zittende personen en het werkingsgebied van de airbag mogen zich geen andere personen, huisdieren of voorwerpen bevinden. Het stuurwiel en het oppervlak van de airbagmodule in het dashboard aan de voorpassagierszijde mag niet worden beplakt of van een bekledingslaag worden voorzien of anderszins worden bewerkt. Deze delen mogen alleen maar met een droge of met water bevochtigde doek worden gereinigd. Op de afdekkingen van de airbagmodules of in de onmiddellijke nabijheid daarvan mogen geen onderdelen worden gemonteerd zoals bekerhouders, telefoonhouders e.d. Aan de onderdelen van het airbagsysteem mogen geen wijzigingen worden aangebracht. Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem en het uit- en inbouwen van de systeemcomponenten in verband met andere reparatiewerkzaamheden (bijv. het uitbouwen van het stuurwiel) mogen alleen door een Škoda-dealer/servicedealer worden uitgevoerd. Breng nooit wijzigingen aan de voorbumper of aan de carrosserie aan. Leg nooit voorwerpen bovenop de airbag aan de voorpassagierszijde op het dashboard neer. Zijairbags* Beschrijving van de zijairbags De zijairbag zorgt bij een aanrijding van opzij samen met de hoofdairbag voor een betere bescherming van de inzittenden. Afb. 136 Inbouwplaats van de zijairbag in de bestuurdersstoel De zijairbags zijn in de leuningbekleding van de voorstoelen ondergebracht afb Het zijairbagsysteem biedt in aanvulling op de driepunts-veiligheidsgordel extra bescherming voor het bovenlichaam (borst, buik en bekken) van de inzittenden bij zware aanrijdingen van opzij bladzijde 154. Buiten de normale beschermings functie hebben de De veiligheidsgordels ook nog de taak de voorpassagier bij een aanrijding van opzij in een zodanige positie te houden dat de zijairbag maximale bescherming kan bieden. Daarom moeten de veiligheidsgordels niet alleen op grond van wettelijke voorschriften maar ook om veiligheidsredenen altijd worden gedragen. Bij elke activering van de zijairbags worden ter vergroting van de bescherming van de inzittenden aan de betreffende zijde de hoofdairbag* automatisch meegeactiveerd. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

155 154 Airbagsysteem Werking van de zijairbags De kans op letsel voor het bovenlichaam wordt door de volledig opgeblazen airbags verminderd. Afb. 137 Gasgevulde zijairbag Als de zij airbags in werking worden gesteld worden tegelijktertijd de ook de hoofdairbags* en de gordelspanner automatisch geactiveerd afb Als een airbag wordt geactiveerd, wordt de luchtzak met drijfgas gevuld. Het opblazen van de airbag gebeurt in fracties van seconden en met hoge snelheid om bij een aanrijding extra bescherming te kunnen bieden. Bij het opblazen van de airbag komt een grijswit, onschadelijk gas vrij. Dat is absoluut normaal en duidt niet op brand in de auto. Als de inzittende in de volledig opgeblazen airbag duikt, wordt de op hem uitgeoefende belasting gedempt en wordt het verwondingsrisico voor het gehele bovenlichaam (borst, buik en bekken) aan de naar de deur gerichte zijde verminderd. Belangrijke veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot de zijairbag De juiste omgang met het airbagsysteem verkleint aanzienlijk de kans op letsel! Bij het gebruik van een kinderzitje op de stoel van de voorpassagier waarbij het kind met de rug in de rijrichting zit (in meerdere landen bij gebruik van een Vervolg kinderzitje waarbij het kind in de rijrichting zit) moet beslist de airbag voor de voorpassagier worden uitgeschakeld bladzijde 157, Airbag uitschakelen. Als dit wordt nagelaten, het kind door de geactiveerde voorairbag voor de voorpassagier zwaar tot dodelijk letsel oplopen. In enkele landen verlangen de nationale wettelijke voorschriften ook het uitschakelen van de zij- of hoofdairbags voor de voorpassagier. Neem bij het vervoer van een kind op de voorpassagiersstoel de betreffende nationale voorschriften met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht. Uw hoofd mag zich nooit in het gebied bevinden waarin de zijairbags worden opgeblazen. U zou daardoor bij een ongeval zwaar letsel kunnen oplopen. Dit geldt vooral voor kinderen die zonder geschikt kinderstoeltje worden vervoerd bladzijde 161, Veiligheid van kinderen en zijairbag*. Als kinderen tijdens het rijden een verkeerde zitpositie innemen, staan ze bij een aanrijding bloot aan een hogere kans op letsel. Dit kan dodelijk letsel tot gevolg hebben bladzijde 159, Wat u moet weten als u kinderen vervoert!. Tussen de personen en het werkingsgebied van de airbag mogen zich geen andere personen, huisdieren of voorwerpen bevinden. Aan de portieren mag geen toebehoor zoals b.v. blikjeshouders aangebracht zijn. Het airbagregelapparaat werkt met druksensoren die in de voorportieren zijn geplaatst. Met het oog hierop mogen zowel aan de portieren als aan de portierbekleding geen wijzigingen (bijv. het extra inbouwen van luidsprekers) worden aangebracht. De hierbij ontstane beschadigingen kunnen de werking van het airbagsysteem in negatieve zin beïnvloeden. Alle werkzaamheden aan de voorportieren en de portierbekleding mogen alleen door een Škodadealer/vakgarage worden uitgevoerd. Bij een aanrijding van opzij zullen de zijairbags niet correct functioneren, als de sensoren de oplopende luchtdruk binnen de portieren niet correct kunnen meten omdat de lucht door grotere afgesloten openingen in de portierbekleding kan ontsnappen. Nooit met een weggenomen portierbekleding rijden. Nooit met de auto rijden als onderdelen van de portierbekleding zijn verwijderd en de hierdoor ontstane openingen niet correct zijn afgesloten. Nooit rijden als de luidsprekers in de portieren werden verwijderd, tenzij de luidsprekeruitsparingen op de juiste wijze werden afgesloten.

156 Airbagsysteem 155 Vervolg Altijd controleren of de openingen goed zijn afgedekt of zijn opgevuld als er extra luidsprekers of andere uitrustingsdelen in de portierbekleding worden ingebouwd. De werkzaamheden altijd door een erkende Škoda-dealer/vakgarage laten uitvoeren. Aan de kledinghaken in de auto mag alleen maar lichte kleding worden opgehangen. Laat geen zware en scherpe voorwerpen in de zakken van de kledingstukken zitten. Oefen geen grote krachten op de stoelleuningen uit, door hier bijv. krachtig tegen te stoten of de voeten hier tegen af te zetten, omdat het systeem dan kan worden beschadigd. De zijairbags zouden dan eventueel niet kunnen worden geactiveerd! U mag in geen geval hoezen over de bestuurders- of voorpassagiersstoel trekken die niet nadrukkelijk door Škoda Auto zijn vrijgegeven. Omdat de luchtzak uit de stoelleuning naar buiten komt, zou bij gebruik van niet-vrijgegeven stoel of stoelhoezen de beschermende werking van uw zijairbags aanzienlijk kunnen verminderen. Beschadigingen van de originele stoelbekleding in de buurt van de zijairbagmodules moeten direct door een Škoda-dealer worden gerepareerd. De airbagmodules in de voorstoelen mogen geen beschadigingen, scheuren of diepe krassen vertonen. Met geweld openen is niet toegestaan. Alle werkzaamheden aan de zijairbag en het uit- en inbouwen van systeemdelen in verband met andere reparatiewerkzaamheden (bijv. het uitbouwen van stoelen) mogen alleen door een Škoda dealer/škoda servicedealer worden uitgevoerd. Hoofdairbags* Beschrijving van de hoofdairbags De hoofdairbag zorgt bij een aanrijding van opzij samen met de zijairbag voor een betere bescherming van de inzittenden. Afb. 138 Inbouwplaats van de hoofdairbags De hoofdairbags zijn aan beide zijden in het interieur boven de portieren aangebracht afb Beide inbouwplaatsen zijn met het opschrift AIRBAG gemarkeerd. De hoofdairbag biedt samen met de driepunts-veiligheidsgordels en de zijairbags extra bescherming voor hoofd en hals van de inzittenden bij middelzware aanrijdingen van opzij bladzijde 156. De veiligheidsgordels hebben naast hun normale functie ook nog de taak de bestuurder en de passagiers bij een aanrijding van opzij in een zodanige positie te houden dat de hoofdairbag maximale bescherming kan bieden. Daarom moeten de veiligheidsgordels niet alleen op grond van wettelijke voorschriften maar ook om veiligheidsredenen altijd worden gedragen bladzijde 145, Waarom veiligheidsgordels?. In combinatie met andere constructieve elementen (bijv. dwarsverstevigingen in de stoelen, stabiele wagenstructuur) vormen de hoofdairbags de consequente doorontwikkeling van het systeem ter bescherming van de inzittenden bij aanrijdingen van opzij. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

157 156 Airbagsysteem Werking van de hoofdairbags Het verwondingsrisico voor hoofd en hals wordt bij aanrijdingen van opzij door de volledig opgeblazen airbags verminderd. Afb. 139 Gasgevulde hoofdairbag Bij een aanrijding van opzij wordt de hoofdairbag samen met de betreffende zijairbag afb. 139 en de gordelspanner aan de zijde van de aanrijding van de auto geactiveerd. Als het systeem wordt geactiveerd, vullen de airbags zich met gas en bedekken de zijruit inclusief de portierstijl afb De hoofdairbag beschermt dus aan de zijde van de aanrijding zowel de voor- als de achterinzittende. De aanraking van het hoofd met interieurdelen of voorwerpen buiten de auto wordt door de opgeblazen hoofdairbag gedempt. Door vermindering van de belasting van het hoofd en door de minder sterke bewegingen van het hoofd wordt bovendien de belasting van het hoofd verminderd. Ook bij een aanrijding van schuin opzij biedt de hoofdairbag extra bescherming doordat hij de voorste portierstijl afdekt. In speciale ongeval omstanigheden kunnen de voor-, zij- en hoofdairbag gelijktijdig ingeschakeld worden. Het opblazen van de airbag gebeurt in fracties van seconden en met hoge snelheid om bij een aanrijding extra bescherming te kunnen bieden. Bij het opblazen van de airbag komt een grijswit, onschadelijk gas vrij. Dat is absoluut normaal en duidt niet op brand in de auto. Belangrijke veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot de hoofdairbag De juiste omgang met het airbagsysteem verkleint aanzienlijk de kans op letsel! Bij het gebruik van een kinderzitje op de stoel van de voorpassagier waarbij het kind met de rug in de rijrichting zit (in meerdere landen bij gebruik van een kinderzitje waarbij het kind in de rijrichting zit) moet beslist de airbag voor de voorpassagier worden uitgeschakeld bladzijde 157, Airbag uitschakelen. Als dit wordt nagelaten, het kind door de geactiveerde voorairbag voor de voorpassagier zwaar tot dodelijk letsel oplopen. In enkele landen verlangen de nationale wettelijke voorschriften ook het uitschakelen van de zij- of hoofdairbags voor de voorpassagier. Neem bij het vervoer van een kind op de voorpassagiersstoel de betreffende nationale voorschriften met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht. In het gebied waarin de hoofdairbags worden opgeblazen, mogen zich geen voorwerpen bevinden die een belemmering vormen voor het opblazen van de airbags. Aan de kledinghaken in de auto mag alleen maar lichte kleding worden opgehangen. Laat geen zware en scherpe voorwerpen in de zakken van de kledingstukken zitten. Bovendien mogen voor het ophangen van kledingstukken geen klerenhangers worden gebruikt. Het airbagregelapparaat werkt met de sensoren die in de voorportieren zijn geplaatst. Met het oog hierop mogen zowel aan de portieren als aan de portierbekleding geen wijzigingen (bijv. het extra inbouwen van luidsprekers) worden aangebracht. De hierbij ontstane beschadigingen kunnen de werking van het airbagsysteem in negatieve zin beïnvloeden. Alle werkzaamheden aan de voorportieren en de portierbekleding mogen alleen door een Škodadealer/vakgarage worden uitgevoerd. Tussen de mensen en het werkingsgebied van de hoofdairbags mogen zich geen andere mensen (bijv. kinderen) of dieren bevinden. Bovendien mag geen van de inzittenden tijdens het rijden het hoofd uit het raam steken of armen en handen buiten het raam houden.

158 Airbagsysteem 157 Vervolg De zonnekleppen mogen niet naar de zijruiten worden gezwenkt in het werkingsgebied van de hoofdairbags als er voorwerpen aan zijn bevestigd, zoals bijv. een ballpoint. Als de hoofdairbags worden geactiveerd, zouden dan de inzittenden gewond kunnen raken. Door het inbouwen van niet-voorziene accessoires ter hoogte van de hoofdairbags kan bij activering van de airbags de beschermende werking van de hoofdairbags aanzienlijk worden beperkt. Bij het uitvouwen van de geactiveerde hoofdairbag zouden onder bepaalde omstandigheden delen van de gemonteerde accessoires het interieur in kunnen worden geslingerd en daardoor de inzittenden verwonden bladzijde 215, Accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen. Alle werkzaamheden aan de hoofdairbag alsmede het in- en uitbouwen van onderdelen van het airbagsysteem met het oog op andere reparatiewerkzaamheden (bijv. uitbouwen van de hemelbekleding) mogen alleen maar door een Škoda-dealer/vakgarage worden uitgevoerd. Airbag uitschakelen Airbags uitschakelen Laat uitgeschakelde airbags zo snel mogelijk weer inschakelen zodat ze hun beschermende werking weer kunnen uitoefenen. Uw auto heeft de technische mogelijkheid de voorairbag, de zij-* of de hoofdairbag* uit te schakelen (buitengebruikstelling). Laat het uitschakelen van de airbags dan ook door een Škoda-dealer uitvoeren. Bij auto's die zijn voorzien van een schakelaar voor het uitschakelen van de airbags kunt u de voorairbag en de zijairbag voor de voorpassagier met behulp van deze schakelaar uitschakelen bladzijde 158. Het uitschakelen van de airbags is slechts in bepaalde gevallen wenselijk, bijv. als: U bij wijze van uitzondering een kinderzitje op de voorstoel moet plaatsen, waarbij het kind met de rug in de rijrichting zit (in vele landen op basis van afwijkende wettelijke voorschriften als het kind in de rijrichting zit), bladzijde 159, Belangrijke veiligheidsinstructies bij de omgang met kinderzitjes, u ondanks een correcte bestuurdersstoelinstelling geen afstand van minimaal 25 cm tussen het midden van het stuurwiel en het borstbeen kunt aanhouden, door invaliditeit speciale apparatuur in de buurt van het stuurwiel moet worden ingebouwd, u andere stoelen laat monteren (bijv. orthopedische stoelen zonder zijairbags). Controle van het airbagsysteem De paraatheid van het airbagsysteem wordt elektronisch gecontroleerd, ook als een airbag is uitgeschakeld. Als de airbag met behulp van een elektronicatester werd uitgeschakeld: Het airbagcontrolelampje gaat na het inschakelen van het contact 4 seconden branden en knippert aansluitend hierop 12 seconden met een interval van 2 seconden. Als de airbag met de airbagschakelaar* in het bergvak werd uitgeschakeld, geldt het volgende: na het inschakelen van het contact, zal op het instrumentenpaneel het airbagcontrolelampje circa 4 seconden gaan branden, als de airbags zijn uitgeschakeld wordt dit op het middendeel van het dashboard door het gaan branden van het controlelampje aangegeven bladzijde 158, afb rechts. Bij een erkende Škoda-dealer kunt u informeren of en welke airbags volgens de nationale wetgeving in uw auto moeten worden uitgeschakeld. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

159 158 Airbagsysteem Schakelaar voor voorairbag voorpassagier* Controlelampje (airbag uitgeschakeld) Het airbagcontrolelampje bevindt zich op het middenstuk van het dashboard afb rechts. Als de frontairbag voor de voorpassagier is uitgeschakeld zal ca. 4 seconden na het inschakelen van het contact het controlelampje gaan branden. Als het controlelampje knippert, is er een systeemstoring in de airbaguitschakeling voor. Neem beslist direct contact op met een Škoda-dealer/vakgarage. Afb. 140 Opbergvak: Schakelaar voor airbag voorpassagier /controlelamp voor airbaguitschakeling voorpassagier Met behulp van de schakelaar wordt de voorairbag voor de voorpassagier uitgeschakeld. Airbag uitschakelen Contact uitschakelen. Verdraai met behulp van de sleutel de sleuf van de airbagschakelaar in de stand A2 (OFF) afb Controleer of bij ingeschakeld contact het airbagcontrolelampje op het middenstuk van het dashboard brandt afb rechts. De bestuurder is ervoor verantwoordelijk of de airbag is uit- of ingeschakeld. Schakel de airbag alleen bij uitgeschakeld contact uit! Als dit wordt nagelaten kan dit leiden tot een storing in het airbagsysteem. Als het controlelampje (Airbag uitgeschakeld) knippert: Airbag voorpassagierszijde werd bij een aanrijding niet geactiveerd! Laat het systeem direct door een Škoda-dealer controleren. Airbag inschakelen Contact uitschakelen. Verdraai met behulp van de sleutel de sleuf van de airbagschakelaar in de stand A1 (ON) afb Controleer of bij ingeschakeld contact het airbagcontrolelampje op het middenstuk van het dashboard niet brandt afb rechts. De airbag mag alleen bij wijze van uitzondering buiten gebruik worden gesteld bladzijde 157.

160 Veilig vervoer van kinderen 159 Veilig vervoer van kinderen Wat u moet weten als u kinderen vervoert! Inleiding tot het thema Ongevalsstatistieken tonen aan dat het, in het algemeen gesproken, voor kinderen op de achterbankzitting veiliger is dan op de voorpassagiersstoel. Kinderen onder de 12 jaar horen normaal gesproken plaats te nemen op de achterbankzitting (let op eventueel afwijkende nationale wettelijke voorschriften). Al naargelang leeftijd, lichaamslengte en gewicht moeten ze daar door een veiligheidssysteem voor kinderen of door de aanwezige veiligheidsgordels worden beschermd. Het kinderzitje moet om veiligheidsredenen achter de stoel voor de voorpassagier zijn gemonteerd. De natuurkundige wetten van een aanrijding gelden vanzelfsprekend ook voor kinderen bladzijde 145, Het natuurkundige principe van een frontale aanrijding. In tegenstelling tot volwassenen zijn de spieren en botten van kinderen nog niet helemaal volgroeid. Kinderen staan daarom bloot aan een hogere kans op letsel. Om deze kans op letsel te verkleinen, mogen kinderen alleen maar in de speciale kinderzitjes worden vervoerd! Gebruik alleen maar kinderzitjes die officieel zijn goedgekeurd, geschikt voor kinderen en die voldoen aan de ECE-R 44 norm, waarin kinderzitjes in 5 klassen zijn ingedeeld bladzijde 161. Veiligheidssystemen voor kinderen die zijn getest volgens de ECE-R 44 norm, hebben op het stoeltje een niet verwijderbaar keurmerk (grote E in een cirkel, daaronder het keuringsnummer). Wij adviseren, kinderzitjes uit het originele Škoda-accessoireprogramma te gebruiken. Deze kinderzitjes werden voor het gebruik in Škoda-auto's ontwikkeld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44 norm. Voor het inbouwen en het gebruik van kinderzitjes moeten de wettelijke voorschriften en de aanwijzingen van de betreffende kinderzitjesfabrikant in acht worden genomen bladzijde 159. Bediening Veiligheid en voor het rijden Afwijkende nationale wettelijke bepalingen gaan vóór de in dit instructieboekje, resp. in dit hoofdstuk opgenomen informatie. Belangrijke veiligheidsinstructies bij de omgang met kinderzitjes De juiste omgang met de kinderzitjes verkleint aanzienlijk de kans op letsel! Alle inzittenden van een auto - vooral kinderen - moeten tijdens het rijden de gordels goed om hebben. Kinderen met een lichaamslengte onder de 1,50 m of lichter dan 36 kg mogen zonder kinderzitje niet gebruikmaken van een normale veiligheidsgordel, omdat deze letsel aan buik en hals zou kunnen veroorzaken. Let ook op de nationale voorschriften. In geen geval mogen kinderen ook geen baby's! op schoot worden meegenomen. U kunt een kind veilig laten meerijden in een geschikt kinderzitje bladzijde 161, Kinderzitje! Er mag in een kinderzitje maar één kind zijn vastgemaakt. Laat het kind nooit zonder toezicht in een kinderzitje zitten. Bij bepaalde, buiten heersende, klimatologische voorwaarden kunnen in de auto levensgevaarlijke temperaturen ontstaan Sta uw kind nooit toe dat hij niet vastzittend in een auto wordt meegenomen. Kinderen mogen tijdens het rijden ook nooit in de auto staan of op hun knieën zitten. Bij een aanrijding wordt het kind dan door de auto geslingerd en kan zichzelf en andere inzittenden daardoor levensgevaarlijk verwonden. Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of een verkeerde zithouding innemen, staan ze bij een aanrijding bloot aan een hogere kans op letsel. Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

161 160 Veilig vervoer van kinderen Vervolg Dat geldt vooral voor kinderen die op de voorpassagiersstoel worden vervoerd als het airbagsysteem bij een aanrijding wordt geactiveerd. Dit kan levensgevaarlijk of zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben. Het verloop van de gordelband is voor de maximale beschermende werking van de veiligheidsgordel van grote betekenis bladzijde 147, Hoe worden veiligheidsgordel goed gedragen?. Neem beslist de aanwijzingen van de fabrikant van het kinderzitje met betrekking tot het correcte verloop van de gordelband in acht. Een verkeerd gedragen veiligheidsgordel kan zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel leiden. Er moet worden gecontroleerd of de veiligheidsgordels correct over het lichaam lopen. Bovendien moet erop worden gelet, dat de gordelband niet door eventuele scherpe randen kan worden beschadigd. Bij het gebruik van een kinderzitje op de stoel van de voorpassagier, waarbij het kind met de rug in de rijrichting zit, moet (moeten) beslist de frontairbag (- airbags) worden uitgeschakeld bladzijde 158. Als dit wordt nagelaten, het kind door de geactiveerde voorairbag voor de voorpassagier zwaar tot dodelijk letsel oplopen. In enkele landen verlangen de nationale wettelijke voorschriften ook het uitschakelen van de zij- en hoofdairbags. Neem bij het vervoer van een kind op de voorpassagiersstoel de betreffende nationale voorschriften met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht. Gebruik van kinderzitjes op de voorpassagiersstoel Kinderzitjes moeten altijd op de achterbankzitting worden bevestigd. Afb. 141 Sticker op de middelste carrosseriestijl aan de voorpassagierszijde Wij adviseren om veiligheidsredenen, veiligheidssystemen voor kinderen zo veel mogelijk op de achterbankzittingen te monteren. Als echter toch een kinderzitje op de voorpassagiersstoel moet worden gebruikt, moet u, overeenkomstig het ingebouwde airbagsysteem, op de volgende waarschuwingsaanwijzingen letten. Attentie - groot gevaar! Gebruik op de voorpassagiersstoel nooit een kinderzitje waarbij het kind met de rug in de rijrichting zit. Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waarin de voorairbags voor de voorpassagier worden opgeblazen. De airbag kan bij activering het kind zwaar, zelfs levensgevaarlijk verwonden. Op dit feit attendeert een sticker die op de middenstijl aan de zijde van de voorpassagier is geplakt afb De sticker is na het openen van het portier voor de voorpassagier zichtbaar. Voor enkele landen is de sticker ook op de zonneklep van de voorpassagier aangebracht. Bij het gebruik van een kinderzitje op de stoel van de voorpassagier, waarbij het kind met de rug in de rijrichting zit, moet (moeten) beslist de frontairbag (- airbags) worden uitgeschakeld bladzijde 157, Airbag uitschakelen. Als dit wordt nagelaten, het kind door de geactiveerde voorairbag voor de voorpassagier zwaar tot dodelijk letsel oplopen. Neem bij het vervoer van een kind op de voorpassagiersstoel de betreffende nationale voorschriften met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht. Als de voorairbag voor de voorpassagier met behulp van de elektronicatester door een Škoda-dealer wordt uitgeschakeld, blijven de zij- en hoofdairbag voor de voorpassagier* ingeschakeld. In enkele landen schrijven de nationale wettelijke bepalingen voor dat naast de voorairbag voor de voorpassagier ook de zij- of hoofdairbags van de voorpassagier worden uitgeschakeld. Neem de eventueel afwijkende nationale wettelijke voorschriften met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht. Bij gebruik van een kinderzitje op de voorpassagiersstoel waarbij het kind in de rijrichting zit, moet de voorpassagiersstoel in de achterste stand worden geplaatst. Bij auto's met een in hoogte verstelbare voorpassagiersstoel moet de zitting in de hoogste stand worden geplaatst. Als dit niet wordt opgevolgd kan, bij de activering van de airbag voor de voorpassagier het kind op de voorpassagiersstoel zwaar tot dodelijk letsel

162 Veilig vervoer van kinderen 161 Vervolg oplopen. Laat de airbag(s) zo nodig buiten werking stellen bladzijde 157, Airbag uitschakelen. Zodra het kinderzitje op de voorpassagiersstoel niet meer wordt gebruikt, moeten de voorpassagiersairbags weer worden ingeschakeld zodat hij weer functioneert. Veiligheid van kinderen en zijairbag* Kinderen mogen zich nooit in het gebied bevinden waarin zij- en hoofdairbags worden opgeblazen. Afb. 142 Het niet goed vastgemaakte kind in een niet-correcte zithouding - in gevaar gebracht door de zijairbag / Het met een kinderzit reglementair beveiligd kind De zijairbags bieden de inzittenden van de auto bij aanrijdingen van opzij meer bescherming. Om deze bescherming ook daadwerkelijk te kunnen bieden, moet het opblazen van de zijairbag in een fractie van een seconde plaatsvinden bladzijde 154, Werking van de zijairbags. Daarbij ontwikkelt het systeem zo'n sterke kracht dat inzittenden die niet rechtop zitten letsel kunnen oplopen door de luchtzak of door voorwerpen die zich in het gebied bevinden waarin de zijairbag wordt opgeblazen. Dit geldt vooral voor kinderen als deze niet volgens de wettelijke voorschriften worden vervoerd. Het kind is op de stoel met een voor zijn leeftijd geschikt kinderzitje beveiligd. Tussen het kind en het gebied waarin de zij- en hoofdairbags worden opgeblazen, is voldoende ruimte. De airbag biedt maximale bescherming. Bij het gebruik van een kinderzitje op de stoel van de voorpassagier waarbij het kind met de rug in de rijrichting zit (in meerdere landen bij gebruik van een kinderzitje waarbij het kind in de rijrichting zit) moet beslist de airbag voor de voorpassagier worden uitgeschakeld bladzijde 157. Als dit wordt nagelaten, het kind door de geactiveerde voorairbag voor de voorpassagier zwaar tot dodelijk letsel oplopen. In enkele landen verlangen de nationale wettelijke voorschriften ook het uitschakelen van de zij- en hoofdairbags. Neem bij het vervoer van een kind op de voorpassagiersstoel de betreffende nationale voorschriften met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht. Ter voorkoming van zwaar letsel moeten kinderen altijd in de auto worden vastgezet met een veiligheidssysteem dat in overeenstemming is met de leeftijd, het gewicht en de lichaamslengte van het kind. Kinderen mogen zich nooit met het hoofd in het gebied bevinden waarin de zijairbags worden opgeblazen - kans op letsel! Geen voorwerpen in het werkingsgebied van de zijairbags leggen - kans op letsel! Kinderzitje Indeling van de kinderzitjes in groepen Er mogen alleen maar kinderzitjes worden gebruikt die officieel zijn goedgekeurd en voor het kind geschikt zijn. Voor kinderzitjes geldt de ECE-R 44 norm. ECE-R betekent: Richtlijn van de economische commissie voor Europa (Economic Commission for Europe - Regulation). Kinderzitjes die zijn getest volgens de ECE-R 44 norm, hebben op het stoeltje een niet verwijderbaar keurmerk (grote E in een cirkel en daaronder het keuringsnummer). De kinderzitjes zijn in 5 klassen ingedeeld: Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

163 162 Veilig vervoer van kinderen Groep Gewicht kg bladzijde tot 13 kg bladzijde kg bladzijde kg bladzijde kg bladzijde 164 Kinderzitjes volgens klasse 0/0+ Kinderen met een lichaamslengte langer dan 150 cm kunnen zonder zitkussen van de in de auto aanwezige veiligheidsgordels gebruikmaken. Gebruik van kinderzitjes Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes op de betreffende stoelen volgens de ECE-R 44 norm: Kinderzitje volgens klasse 0 AU A+ AT en 3 bijrijdersstoel Achterbank buitenste zitting Achterbankzitting midden AU A+ AU A+ AT AU AU A+ AU A+ AT AU AU A+ AU A+ AT AU AU AU AU universele categorie - stoel is geschikt voor alle toegelaten kinderzitjes. De stoel kan met behulp van bevestigingsogen voor het ISOFIX* -systeem worden uitgevoerd. De gedeelde achterbank - de zitting kan zijn uitgevoerd met bevestigingsogen voor het Top Tether* -systeem bladzijde 165. Afb. 143 Kinderzitje volgens klasse 0/0+ Voor baby's tot ongeveer 9 maanden met een gewicht tot 10 kg, resp. baby's tot ongeveer 18 maanden met een gewicht tot 13 kg zijn kinderzitjes die in de ligstand kunnen worden gezet het meest geschikt afb Omdat deze kinderzitjes zo zijn gemonteerd dat het kind met de rug in de rijrichting zit, mogen ze niet op de voorpassagiersstoel worden gebruikt bladzijde 160, Gebruik van kinderzitjes op de voorpassagiersstoel. Als u bij wijze van uitzondering een kinderzitje op de voorpassagiersstoel wilt plaatsen waarbij het kind met de rug in de rijrichting zit (in meerdere landen bij gebruik van een kinderzitje waarbij het kind in de rijrichting zit) moeten beslist de airbags voor de voorpassagier buiten gebruik worden gesteld, door een Škoda-dealer/vakgarage of met behulp van de schakelaar voor de voorpassagiersairbag* bladzijde 158, Schakelaar voor voorairbag voorpassagier* In een aantal landen schrijven de nationale wettelijke bepalingen voor dat naast het uitschakelen van de voorairbag ook de zij- of hoofdairbags worden uitgeschakeld. Neem de eventueel afwijkende nationale wettelijke voorschriften met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht. Als dit niet wordt opgevolgd kan, bij de activering van de airbag voor de voorpassagier het kind op de voorpassagiersstoel zwaar tot dodelijk letsel oplopen.

164 Veilig vervoer van kinderen 163 Vervolg Zodra het kinderzitje op de voorpassagiersstoel niet meer wordt gebruikt, moet de voorpassagiersairbag weer worden ingeschakeld zodat deze weer functioneert. Kinderzitjes volgens klasse 1 Afb. 144 In een rijrichting geïnstalleerd kinderzitje met veiligheidskussen volgens klasse 1 op de achterbank Vervolg of met behulp van de schakelaar voor de voorpassagiersairbag* bladzijde 158, Schakelaar voor voorairbag voorpassagier* In een aantal landen schrijven de nationale wettelijke bepalingen voor dat naast het uitschakelen van de voorairbag ook de zij- of hoofdairbags worden uitgeschakeld. Neem de eventueel afwijkende nationale wettelijke voorschriften met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht. Als dit niet wordt opgevolgd kan, bij de activering van de airbag voor de voorpassagier het kind op de voorpassagiersstoel zwaar tot dodelijk letsel oplopen. Zodra het kinderzitje op de voorpassagiersstoel niet meer wordt gebruikt, moet de voorpassagiersairbag weer worden ingeschakeld zodat deze weer functioneert. Kinderzitjes volgens klasse 2 Kinderzitjes volgens klasse 1 zijn bedoeld voor baby's en peuters tot ca. 4 jaar met een gewicht tussen 9-18 kg. Voor kinderen die behoren tot het onderste deel van deze groep zijn bij voorkeur kinderzitjes geschikt waarbij het kind met de rug in de rijrichting zit. Voor kinderen die bovenin de groep 0+ vallen zijn bij voorkeur kinderzitjes geschikt waarbij het kind in de rijrichting zit afb Kinderzitjes waarbij het kind met de rug in de rijrichting zit, mogen niet op de voorpassagiersstoel worden gebruikt bladzijde 160, Gebruik van kinderzitjes op de voorpassagiersstoel. Als u bij wijze van uitzondering een kinderzitje op de voorpassagiersstoel wilt plaatsen waarbij het kind met de rug in de rijrichting zit (in meerdere landen bij gebruik van een kinderzitje waarbij het kind in de rijrichting zit) moeten beslist de airbags voor de voorpassagier buiten gebruik worden gesteld, door een Škoda-dealer/vakgarage Bediening Veiligheid en voor het rijden Afb. 145 Een in de rijrichting ingebouwd kinderzitje volgens klasse 2 op de achterbankzitting Het meest geschikt voor kinderen tot ongeveer 7 jaar met een gewicht tussen kg zijn kinderzitjes in combinatie met de driepunts-veiligheidsgordels afb Neem bij het vervoer van een kind op de voorpassagiersstoel de betreffende nationale voorschriften met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht. Indien nodig, moet de airbag worden uitgeschakeld, door een Škoda-dealer/vakgarage Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

165 164 Veilig vervoer van kinderen Vervolg of met behulp van de schakelaar voor de voorpassagiersairbag* bladzijde 158, Schakelaar voor voorairbag voorpassagier* Het schoudergedeelte van de veiligheidsgordel moet ongeveer over het midden van de schouder lopen en stevig tegen het bovenlichaam aanliggen. Het mag in geen geval over de hals lopen. De heupgordel moet voor het bekken langs lopen en daar stevig tegenaan liggen. Deze mag in geen geval over de buik lopen. Trek zo nodig de heupgordel voor het bekken na. Neem de eventueel afwijkende nationale wettelijke voorschriften met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht. Kinderzitjes volgens klasse 3 Vervolg door een Škoda-dealer/vakgarage of met behulp van de schakelaar voor de voorpassagiersairbag* bladzijde 158, Schakelaar voor voorairbag voorpassagier* Het schoudergedeelte van de veiligheidsgordel moet ongeveer over het midden van de schouder lopen en stevig tegen het bovenlichaam aanliggen. Het mag in geen geval over de hals lopen. De heupgordel moet voor het bekken langs lopen en daar stevig tegenaan liggen. Deze mag in geen geval over de buik lopen. Trek zo nodig de heupgordel voor het bekken na. Neem de eventueel afwijkende nationale wettelijke voorschriften met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht. Bevestiging kinderzitje met ISOFIX -systeem Afb. 146 Een in de rijrichting ingebouwd kinderzitje volgens klasse 3 op de achterbankzitting Het meest geschikt voor kinderen vanaf ongeveer 7 jaar met een gewicht tussen kg en een lichaamslengte korter dan 150 cm zijn kinderzitjes (zitkussentjes) in combinatie met de driepunts veiligheidsgordels afb Kinderen met een lichaamslengte langer dan 150 cm kunnen zonder zitkussen van de in de auto aanwezige veiligheidsgordels gebruikmaken. Neem bij het vervoer van een kind op de voorpassagiersstoel de betreffende nationale voorschriften met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht. Indien nodig, moet de airbag worden uitgeschakeld, Afb. 147 Bevestigingsogen (ISOFIX-systeem) / het ISOFIX-kinderzitje wordt in de gemonteerde montagegeleider geschoven Tussen de leuning en de zitting van de voorpassagiersstoel bevinden zich twee bevestigingsogen* voor de bevestiging van een kinderzitje met het ISOFIX -systeem. Bij de achterste buitenste zittingen bevinden de bevestigingsogen zich onder het kussen. De plaatsen zijn met plaatjes met het opschrift ISOFIX afb links gemarkeerd. Kinderzitje inbouwen Open de ritssluiting tussen de zitting en de rugleuning van de buitenste achterzittingen.

166 Veilig vervoer van kinderen 165 Steek de montagegeleider A op de bevestigingsogen AB tussen leuning en zitting afb Schuif de vergrendelarmen van het kinderzitje in de bevestigingsogen in de richting van de pijl A1, tot ze hoorbaar vastklikken. afb Controleer aan beide zijden van het kinderzitje de montage door aan het kinderzitje te trekken. Kinderzitjes met het ISOFIX -systeem kunnen snel, gemakkelijk en veilig worden gemonteerd. Neem bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje beslist de handleiding van de fabrikant van het kinderzitje in acht. Kinderzitjes met het ISOFIX -systeem kunnen in de auto met behulp van het ISOFIX - systeem alleen dan worden ingebouwd en bevestigd, als deze kinderzitjes voor uw model volgens ECE-R 44 norm zijn vrijgegeven. Kinderzitjes met ISOFIX -systeem zijn leverbaar bij de Škoda-dealers/vakgarages, waar u deze ook kunt laten inbouwen. Een exacte montage-instructie wordt met het kinderzitje meegeleverd. De bevestigingsogen zijn alleen voor kinderzitjes met het ISOFIX -systeem ontwikkeld. Bevestig daarom nooit andere kinderzitjes, gordels of voorwerpen aan de bevestigingsogen - dat is levensgevaarlijk! Vraag voor het gebruik van een kinderzitje met ISOFIX -systeem dat u voor een andere auto had aangeschaft, aan uw erkende Škoda-dealer of dit kinderzitje voor uw auto geschikt is. Enkele kinderzitjes met ISOFIX -systeem kunnen met behulp van normale driepunts-veiligheidsgordels worden bevestigd. Neem bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje beslist de handleiding van de fabrikant van het kinderzitje in acht. Kinderzitjes met ISOFIX -systeem zijn op dit moment leverbaar voor kinderen met een lichaamsgewicht van 9 tot 18 kg. Dit komt overeen met een leeftijd van 9 maanden tot 4 jaar. De kinderzitjes kunnen ook met het Top Tether -systeem worden uitgerust bladzijde 165. Bevestiging kinderzitje met het Top Tether -systeem Afb. 148 Achterbankzitting: Top Tether In enkele landen wordt door de nationale wetgeving geëist dat de achterbank is uitgerust met bevestigingsogen voor kinderzitjes met het Top Tether -systeem afb Voer het in- en uitbouwen van het kinderzitje met Top Tether -systeem altijd volgens de meegeleverde handleiding van de fabrikant van het kinderzitje uit. Bevestig de kinderzitjes met behulp van het Top Tether -systeem alleen op de daarvoor bedoelde plaatsen afb In geen geval mag u de auto aanpassen, bijv. door bouten of andere bevestigingen te monteren. Let ook de belangrijke veiligheidsinstructies voor de omgang met kinderzitjes. Het overgebleven deel van de gordel van het Top Tether -systeem bergt u op in het textielen vak dat op het kinderzitje is aangebracht. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

167 166 Veilig vervoer van kinderen

168 Intelligente techniek 167 en voor het rijden Intelligente techniek Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)* Algemeen Afb. 149 ESP-schakelaar Met behulp van het ESP wordt de controle over de auto in rijdynamische grenssituaties verhoogd zoals bijv. bij het accelereren in bochten. Afhankelijk van de staat van het wegdek wordt het slipgevaar gereduceerd en zo de rijstabiliteit van de auto verbeterd. Het systeem werkt bij alle snelheden. In het elektronische stabiliteitsprogramma zijn de volgende systemen geïntegreerd: elektronisch sperdifferentieel (EDS), aandrijfslipregeling (ASR), actieve stuurbekrachtiging (DSR), Antiblokkeersysteem (ABS), remassistent (remkrachtverhoger), Assistent voor rijden op hellende wegen. Het ESP-systeem kan men niet uitschakelen. Door het indrukken van de toets afb. 149 wordt alleen het ASR-systeem uitgeschakeld, de controlelamp licht op. Werking Het ESP schakelt bij het starten van de motor automatisch in en voert een zelftest uit. Het ESP-regelapparaat verwerkt de gegevens van de afzonderlijke systemen Het verwerkt bovendien extra meetgegevens die door de uiterst gevoelige sensoren worden aangeleverd: de giersnelheid van de auto om de topas, de acceleratie in dwarsrichting, de remdruk en de stuuruitslag. Op basis van de stuuruitslag en de rijsnelheid wordt de door de bestuurder gekozen rijrichting bepaald, die constant met het werkelijke gedrag van de auto wordt vergeleken. Bij afwijkingen, zoals bijv. bij de neiging tot slippen, remt het ESP het betreffende wiel automatisch af. Door de bij het afremmen van het wiel ontstane krachten wordt de auto weer gestabiliseerd. Bij overstuur (neiging tot het uitbreken van de achterzijde) vindt de remingreep hoofdzakelijk plaats in het voorwiel buiten in de bocht, en bij onderstuur (neiging tot het rechtuitschuiven uit de bocht) bij het achterwiel dat zich aan de binnenzijde van de bocht bevindt. Deze remingreep gaat gepaard met geluid. Tijdens de ingreep in het systeem knippert het controlelampje op het instrumentenpaneel bladzijde 33. Het ESP werkt in combinatie met het ABS bladzijde 171, Antiblokkeersysteem (ABS). Bij een ABS-storing valt ook het ESP uit. Bij een storing aan de ESP brandt op het instrumentenpaneel het ESP-controlelampje bladzijde 33. De natuurkundige grenzen kunnen ook door het ESP niet worden overwonnen. Ook bij auto's met ESP moet u uw rijstijl steeds aan de staat van het wegdek en de verkeerssituatie aanpassen. Dat geldt in het bijzonder op een glad en nat wegdek. De geboden hogere veiligheid mag geen aanleiding zijn tot het nemen van veiligheidsrisico's - kans op ongevallen. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

169 168 Intelligente techniek Om de storingvrije werking van het ESP te garanderen moeten op alle vier de velgen dezelfde banden zijn gemonteerd. Onderlinge verschillen in de afrolomtrek van de band kunnen leiden tot een niet-gewenste reducering van het motorvermogen. Wijzigingen aan de auto (bijv. aan de motor, de remmen, het onderstel of een andere band-velgcombinatie ) kunnen de werking van het ESP beïnvloeden bladzijde 215, Accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen. Elektronische differentieelblokkering (EDS en XDS)* Het elektronisch sperdifferentieel voorkomt het doorslippen van een van de aangedreven wielen. Auto's met ESP zijn uitgerust met een elektronisch sperdifferentieel (EDS). Algemeen Door de EDS wordt bij een in een slechte staat verkerend wegdek het wegrijden vanuit stilstand, het accelereren en het bergopwaarts rijden aanzienlijk vergemakkelijkt, resp. mogelijk gemaakt. Werking Het EDS werkt automatisch, d.w.z. zonder invloed van de bestuurder. Het systeem controleert m.b.v. de ABS-sensoren het toerental van de aangedreven wielen. Als op een gladde ondergrond het aangedreven wiel slechts aan één zijde doorslipt, zal er een verschil in toerental tussen de aangedreven wielen optreden. Het EDS remt het doordraaiende wiel af en het differentieel brengt een groter deel van de aandrijfkracht over op het andere aangedreven wiel. Deze regeling maakt zich door geluid kenbaar. XDS-functie (alleen voor Octavia RS) De XDS-functie is een uitbreiding van de elektronische differentieelblokkering. De XDS-functie reageert niet op een slippende aandrijving, maar op de ontlasting van het voorwiel aan de binnenkant van een bocht bij snel bochtenerk. Door een actieve remingreep op de rem van het wiel aan de binnenkant van het wiel, wordt doordraaien verhinderd. Zo wordt de tractie verbeterd en volgt de wagen langer het gewenste spoor. Bij het accelereren op een glad wegdek, bijv. bij ijzel en sneeuw, voorzichtig gas geven. De aangedreven wielen kunnen ondanks het EDS doorslippen en daardoor de rijstabiliteit beïnvloeden - kans op ongevallen! Ook bij auto's met EDS moet u uw rijstijl steeds aan de staat van het wegdek en de verkeerssituatie aanpassen. De geboden hogere veiligheid mag geen aanleiding zijn tot het nemen van veiligheidsrisico's - kans op ongevallen. Als het ABS- of ESP-controlelampje gaat branden, kan er ook een storing in het EDS zijn. Neem zo snel mogelijk contact op met een Škoda-dealer. Wijzigingen aan de auto (bijv. aan de motor, de remmen, het onderstel of een andere band-velgcombinatie ) kunnen de werking van het EDS beïnvloeden bladzijde 215, Accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen. Oververhitting van de remmen Om te voorkomen dat de schijfrem van het afgeremde wiel te warm wordt, schakelt het EDS bij een extreem sterke belasting automatisch uit. Er kan normaal met de auto worden gereden en deze heeft dezelfde eigenschappen als een auto zonder EDS. Zodra de schijfrem is afgekoeld, schakelt de EDS weer automatisch in.

170 Intelligente techniek 169 Aandrijfslipregeling (ASR) De aandrijfslipregeling verhindert het doordraaien van de aangedreven wielen bij het accelereren. Afb. 150 ASR-schakelaar Algemeen Door de ASR wordt bij een in een slechte staat verkerend wegdek het wegrijden vanuit stilstand, het accelereren en het bergopwaarts rijden aanzienlijk vergemakkelijkt, resp. mogelijk gemaakt. Werking Het ASR schakelt bij het starten van de motor automatisch in en voert een zelftest uit. Het systeem controleert het toerental van de aangedreven wielen met behulp van de ABS-sensoren.. Als de wielen doorslippen, wordt door de automatische reducering van het motortoerental de aandrijfkracht aangepast aan de staat van het wegdek. Het systeem werkt bij alle snelheden. De ASR werkt in combinatie met het ABS bladzijde 171, Antiblokkeersysteem (ABS). Bij een ABS-storing valt ook de ASR uit. Bij een storing aan de ASR brandt op het instrumentenpaneel het ASR-controlelampje bladzijde 32. Tijdens de ingreep in het systeem knippert het controlelampje ASR op het instrumentenpaneel bladzijde 33. Uitschakelen U kunt de ASR indien nodig door het indrukken van de toets afb. 150 uit- en weer inschakelen. Bij een uitgeschakelde ASR brandt op het instrumentenpaneel het ASRcontrolelampje bladzijde 32. De ASR moet normaliter altijd zijn ingeschakeld. Alleen in bepaalde uitzonderingssituaties, als bijv. slip is gewenst, kan het zinvol zijn het systeem uit te schakelen. Voorbeelden: bij het rijden met sneeuwkettingen, bij het rijden in verse sneeuw of op een losse ondergrond, bij het losrijden van een vastzittende auto. Aansluitend hierop moet het ASR weer worden ingeschakeld. De rijstijl moet altijd worden aangepast aan de staat van het wegdek en de verkeerssituatie. De geboden hogere veiligheid mag geen aanleiding zijn tot het nemen van veiligheidsrisico's - kans op ongevallen. Om de storingvrije werking van de ASR te garanderen moeten op alle vier de velgen dezelfde banden zijn gemonteerd. Onderlinge verschillen in de afrolomtrek van de band kunnen leiden tot een niet-gewenste reducering van het motorvermogen. Wijzigingen aan de auto (bijv. aan de motor, de remmen, het onderstel of een andere band-velgcombinatie ) kunnen de werking van het ASR beïnvloeden bladzijde 215, Accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen. Actieve stuurondersteuning (DSR)* Wagens met een ESP zijn van een actief besturingssysteem (DSR) voorzien. Deze functie geeft de chauffeur in kritieke situaties een stuuraanbeveling, om de wagen te stabiliseren. Het actieve besturingssysteem wordt bijv. actief bij sterk afremmen op wegdekken waarbij de stroefheid tussen de linker- en de rechterzijde van het wegdek verschillend is. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

171 170 Intelligente techniek De wagen stuurt ook met deze functie niet zelf! De bestuurder is verder voor de besturing van het voertuig verantwoordelijk! Remmen Wat beïnvloedt de werking van de remmen in negatieve zin? Slijtage De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de gebruiksomstandigheden en de rijstijl. Als vaak in de stad wordt gereden of korte ritten worden gemaakt, of een zeer sportieve rijstijl wordt aangehouden, moet de remblokdikte ook tussen de onderhoudsintervallen door door een Škoda-dealer worden gecontroleerd. Vocht of strooizout In bepaalde situaties, zoals bijv. na het rijden door een diepe plas, bij hevige regenval of na het wassen van de auto, kunnen de remmen door vocht of door ijsvorming op de remschijven en de remblokken in de winter later aangrijpen. De remmen dienen dan ook zo snel mogelijk door meerdere keren te remmen te worden drooggeremd. Ook bij het rijden op wegen waarop strooizout is gestrooid kunnen de remmen later aangrijpen, als u langere tijd niet hebt geremd. Het laagje zout op de remschijven en de remblokken moet bij het remmen eerst worden weggeslepen. Corrosie Corrosie op de remschijven en vervuiling van de remblokken worden door het langdurig stilstaan en matig gebruik bevorderd. Als de remmen gedurende een langere periode maar matig worden gebruikt, alsmede bij eventuele corrosie, adviseren wij, door het meerdere malen sterk afremmen vanuit een hogere snelheid de remschijven schoon te remmen. Storingen in het remsysteem Als u merkt dat de remweg plotseling langer is en het rempedaal een langere slag maakt, is het mogelijk dat een remkring van het tweekringsremsysteem is uitgevallen. Rijd in dit geval direct naar de dichtstbijzijnde Škoda-dealer om de storing te laten verhelpen. Rijd op weg naar de dealer met een lagere snelheid en stel u erop in dat voor het remmen een hogere pedaaldruk nodig is. Laag remvloeistofpeil Bij een te laag remvloeistofpeil kunnen er storingen in het remsysteem optreden. Het remvloeistofpeil wordt elektronisch gecontroleerd bladzijde 35, Remsysteem. Rem de remmen alleen droog en schoon door vanaf een hogere snelheid af te remmen als de staat van het wegdek en de verkeerssituatie dit toestaan. Andere verkeersdeelnemers mogen niet in gevaar worden gebracht. Bij het naderhand monteren van een frontspoiler, van wielsierdoppen enz. moet worden veiliggesteld dat de luchttoevoer naar de voorremmen niet wordt beïnvloed, omdat het remsysteem anders te heet kan worden. Houd er rekening mee, dat nieuwe remblokken tot ca. 200 km nog niet de volle remcapaciteit leveren. Nieuwe remblokken moeten eerst inlopen, voordat zij de optimale frictie ontwikkelen. De iets lagere remcapaciteit kan door een hogere druk op het rempedaal worden gecompenseerd. Deze opmerking geldt ook voor op een later tijdstip vervangen remblokken. Voorzichtig! Laat nooit de remmen aanlopen door de voet op het rempedaal te houden als u niet hoeft te remmen. Dit leidt tot het oververhitten van de remmen en daardoor tot een langere remweg en een hogere slijtage. Verlaag de snelheid voordat u een helling met een hoog hellingspercentage afrijdt en schakel terug naar een lagere versnelling (schakelbak), resp. kies een lagere rijstand (automatische versnellingsbak). Op deze wijze gebruikt u de remwerking van de motor en ontlast u de remmen. Als u daarnaast toch nog moet remmen, houd dan de voet niet continu op het rempedaal, maar rem met intervallen. Bij een noodremming vanuit snelheden van meer dan 60 km/h resp. bij een ABS-activering die langer duurt dan 1,5 seconden, knippert het remlicht automatisch. Nadat de snelheid tot onder 10 km/h gereduceerd is of de auto gestopt is, knippert het remlicht niet meer en de alarmlichten worden ingeschakeld. Na het accelereren of weer wegrijden, worden de alarmlichten automatisch uitgeschakeld.

172 Intelligente techniek 171 Rembekrachtiger De rembekrachtiger versterkt de druk die met het rempedaal wordt opgewekt. De benodigde druk wordt alleen geleverd bij draaiende motor. Zet nooit de motor af, voordat de auto stilstaat. De rembekrachtiger werkt alleen bij draaiende motor. Bij afgezette motor is meer kracht nodig voor het indrukken van het rempedaal. Omdat u hierbij niet, zoals gewend, kunt stoppen, zou dit kunnen leiden tot een ongeval en ernstig letsel. Antiblokkeersysteem (ABS) Het ABS verhindert het blokkeren van de wielen bij het remmen. Algemeen Het ABS levert een belangrijke bijdrage aan de actieve rijveiligheid. T.o.v. auto's zonder ABS-remsysteem blijft de auto bestuurbaar bij sterk afremmen op een gladde weg omdat de wielen niet blokkeren. U mag er echter niet van uitgaan, dat door het ABS onder alle omstandigheden de remweg korter wordt. De remweg kan bijv. op grind of verse sneeuw, ook als u voorzichtig en langzaam rijdt, iets langer worden. Werking Als één wiel een t.o.v. de rijsnelheid te lage rotatiesnelheid bereikt en neigt te blokkeren, wordt de remdruk voor dit wiel verlaagd. Dit regelproces is duidelijk merkbaar aan de pulserende beweging van het rempedaal in combinatie met geluid. Hierdoor wordt u er als bestuurder op geattendeerd, dat de wielen neigen te blokkeren (ABSregelbereik). Om ervoor te zorgen dat het ABS in dit gebied optimaal kan afregelen, moet het rempedaal ingedrukt blijven. In geen geval pompend remmen! Ook het ABS kan de natuurkundige wetten niet overwinnen. Houd hier rekening mee, vooral op een glad of nat wegdek. Als het ABS in het regelgebied Bediening Veiligheid en voor het rijden Vervolg komt, moet de snelheid direct worden aangepast aan de staat van het wegdek en de verkeerssituatie. Het hogere veiligheidspotentieel door het ABS mag geen aanleiding zijn tot het nemen van veiligheidsrisico's - kans op ongevallen! In geval van een storing aan het ABS blijft alleen het normale remsysteem functioneren. Neem zo snel mogelijk contact op met een Škoda-dealer en pas uw rijstijl aan de ABS-storing aan, omdat u niet weet hoe ernstig de storing is of hoe de remwerking beïnvloed wordt. Als in het ABS een storing optreedt, wordt dit door een controlelampje weergegeven bladzijde 33. Wijzigingen aan de auto (bijv. aan de motor, de remmen, het onderstel of een andere band-velgcombinatie ) kunnen de werking van het ABS beïnvloeden bladzijde 215, Accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen. Remassistent* De remassistent (remkrachtverhoger) verhoogt bij sterk afremmen (bijv. in gevaarlijke situaties) de remkracht en maakt een snelle opbouw van de benodigde druk in het remsysteem mogelijk. De meeste bestuurders zullen in een gevaarlijke situatie op tijd remmen, maar drukken het rempedaal niet met genoeg kracht in. Hierdoor kan de maximale remvertraging niet worden bereikt waardoor de auto nog een extra afstand aflegt. De remassistent wordt door het zeer snel indrukken van het rempedaal geactiveerd. Hierdoor ontstaat een veel hogere remdruk dan bij normaal remmen. Hierdoor kan ook bij een verhoudingsgewijs geringe weerstand van het rempedaal binnen de kortste tijd een voldoende hoge druk in het remsysteem worden opgebouwd, die voor de maximale remvertraging nodig is. Voor het verkrijgen van de kortst mogelijke remweg moet het rempedaal blijvend worden ingedrukt. De remassistent draagt er in noodsituaties toe bij, door een snelle drukopbouw in het remsysteem, de remweg te verkorten. Dit systeem benut alle voordelen van het ABS. Na het loslaten van het rempedaal wordt de werking van de remassistent (remkracht- Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

173 172 Intelligente techniek verhoger) automatisch uitgeschakeld en het remsysteem werkt weer op de gebruikelijke wijze. De remassistent (remkrachtverhoger) maakt deel uit van het ESP-systeem. Bij een storing aan het ESP valt ook de remassistent (remkrachtverhoger) uit. Meer details met betrekking tot het ESP bladzijde 167. Ook de remassistent (remkrachtverhoger) kan, wat betreft de remweg, de natuurkundige wetten niet overwinnen. Pas de rijsnelheid aan de staat van het wegdek en de verkeerssituatie aan. De hogere veiligheidsfactor, die de remassistent (remkrachtverhoger) biedt, mag niet leiden tot het nemen van grotere risico's. Bij het uitvallen van de stuurbekrachtiging of bij niet-draaiende motor (wegslepen) blijft de auto volledig bestuurbaar. Voor het sturen is dan echter aanzienlijk meer kracht nodig. Bij een storing in de stuurbekrachtiging licht het controlelampje resp. op het instrumentenpaneel op bladzijde 30. Als de stuurbekrachtiging is uitgevallen, neem dan contact op met een Škodadealer. Controle bandenspanning* Assistenten voor rijden op hellende wegen* De assistent voor het rijden het op hellende wegen vergemakkelijkt het rijden op hellingen. Het systeem ondersteunt het wegrijden, doordat het de door het rempedaal opgewekte remdruk nog ca. 2 seconden na het loslaten van het rempedaal in stand houdt. De bestuurder kan dan ook de voet van het rempedaal nemen en het gaspedaal indrukken en op een helling wegrijden, zonder de handrem te gebruiken. De remdruk loopt geleidelijk terug als er meer gas wordt gegeven. Als de auto niet binnen 2 seconden wegrijdt, zal deze achteruit gaan rollen. De assistent voor het rijden op hellende wegen is actief bij een helling vanaf 5 %, als het bestuurdersportier gesloten is. Het is altijd actief bij het wegrijden in zowel voorwaartse als achterwaartse richting op een helling. Bij het hellingafwaarts rijden is het systeem niet actief. Elektromechanische stuurbekrachtiging Door de stuurbekrachtiging is voor het besturen minder kracht nodig. Bij de elektromechanische stuurbekrachtiging is de bekrachtiging automatisch aangepast aan de snelheid en de stuuruitslag. Afb. 151 Toets voor het instellen van de bandenspanningscontrolewaarde Het bandenspanningscontrolesysteem vergelijkt met behulp van de ABS-sensoren het toerental en zodoende de bandomtrek van de afzonderlijke wielen. Bij een wijziging van de bandomtrek van een wiel gaat het controlelampje op het instrumentenpaneel bladzijde 33 branden en er klinkt een akoestisch signaal. De afrolomvang van het wiel kan veranderen wanneer: de bandenspanning te laag is, de structuur van de band is beschadigd, de auto eenzijdig is beladen, de wielen van één as zwaarder zijn belast (bijv. bij het rijden met een aanhangwagen of bij het bergopwaarts of bergafwaarts rijden), sneeuwkettingen zijn gemonteerd,

174 Intelligente techniek 173 het noodwiel is gemonteerd, één wiel per as werd verwisseld. Basisinstelling van het systeem Na wijziging van d bandenspanning, na het vervangen van een of meerdere wielen, de positiewijziging van een wiel aan de wagen (bv. verwisselen van wielen tussen de assen) of bij het oplichten van de controlelamp tijdens het rijden, moet een basisinstelling van het systeem als volgt uitgevoerd worden. Pomp alle banden op tot aan de voorgeschreven bandenspanning bladzijde 209. Contact inschakelen. Druk de toets bladzijde 172, afb. 151 langer dan 2 seconden in. Tijdens het indrukken van de toets brandt het controlelampje. Tergelijkertijd wordt het geheugen van het systeem verwijderd en de nieuwe kalibrering wordt gestart, dat met een akoestisch signaal en aansluitend verlopen van de controlelampjes bevestigd wordt. Als het controlelampje na de basisafstelling niet uitgaat, is er een storing in het systeem. Neem direct contact op met de Škoda-dealer. Controlelampje brandt Als de bandenspanning van minimaal één wiel t.o.v. de in het geheugen opgeslagen basiswaarde aanzienlijk lager is, brandt het controlelampje. Controlelampje knippert Bij een knipperend controlelampje is er sprake van een systeemstoring. Neem direct contact op met de Škoda-dealer. Bij een brandend controlelampje moet direct de snelheid worden verlaagd en heftige stuur- en remmanoeuvres moeten worden vermeden. Bij de eerste mogelijkheid stoppen en de staat van de banden en de bandenspanning controleren. Voor de correcte bandenspanning is de bestuurder verantwoordelijk. De bandenspanning moet dan ook regelmatig worden gecontroleerd. Vervolg Onder bepaalde omstandigheden (bijv. bij een sportieve rijstijl, op gladde of onverharde wegen) kan het controlelampje vertraagd of helemaal niet gaan branden. Het bandenspanningscontrolesysteem ontslaat de bestuurder niet van zijn verantwoordelijkheid voor de juiste bandenspanning. De bandendrukcontrole: vervangt de regelmatige bandenspanningscontrole niet, omdat het systeem een gelijkmatig drukverlies niet zal herkennen, kan bij een zeer snel teruglopen van de bandenspanning niet waarschuwen, bijv. bij een klapband. In dit geval probeert u de auto voorzichtig zonder heftige stuurbewegingen en zonder al te sterk afremmen tot stilstand brengen. Om een onberispelijke functie van het controlesysteem voor de bandenspanning te waarborgen, is het noodzakelijk om iedere km of 1x jaarlijks de basisinstelling opnieuw uit te voeren. Roetfilter* (dieselmotor) In de roetfilter worden de bij de verbranding van dieselolie gevormde roetdeeltjes verzameld en verbrand. Afb. 152 Sticker met de voertuiggegevens Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

175 174 Intelligente techniek Of uw auto is voorzien van een roetfilter herkent u aan de code 7GG, 7MB of 7MG op de sticker met wagengegevens, zie afb De sticker met autogegevens bevindt zich op de vloer van de bagageruimte en is ook in het serviceplan geplakt. de roetfilter filtert de roetdeeltjes praktisch volledig uit de uitlaatgassen. Het roet wordt in de roetfilter opgeslagen en hier regelmatig verbrand. Om deze procedure te ondersteunen adviseren wij om het maken van korte ritten te vermijden. Een dichtgeslibd roetfilter of een storing wordt door het controlelampje aangegeven. De roetfilter wordt erg heet. Parkeer dan ook niet op plaatsen waarbij de hete filter direct in contact kan komen met droog gras of andere brandbare materialen - brandgevaar! Maak ook nooit gebruik van beschermingsmiddelen voor de wagenonderzijde of corrosiewerende middelen voor uitlaatpijpen, katalysatoren, roetfilter of hitteschilden. Als de motor op bedrijfstemperatuur is, kunnen deze middelen ontsteken - brandgevaar. Door het gebruik van dieselolie met een hoog zwavelpercentage kan de levensduur van de roetfilter aanzienlijk teruglopen. Bij uw dealer kunt u informeren in welke landen dieselolie met een hoog zwavelpercentage wordt geleverd.

176 Rijden en milieu 175 Rijden en milieu De eerste kilometer en daarna Nieuwe motor Gedurende de eerste kilometer moet de motor worden ingereden. Tot km Rijd niet sneller dan 3/4 van de maximumsnelheid van de ingeschakelde versnelling, d.w.z tot 3/4 van het maximummotortoerental. Geef geen vol gas. Vermijd hoge toerentallen. Niet met een aanhangwagen rijden. Van tot km Verhoog de snelheid geleidelijk tot aan de maximumsnelheid van de ingeschakelde versnelling, d.w.z. tot aan het max.toerental. Gedurende de eerste uren heeft de motor een hogere inwendige weerstand dan later, als alle draaiende gedeeltes op elkaar zijn ingelopen. In hoeverre de motor goed wordt ingereden is sterk afhankelijk van de rijstijl tijdens de eerste km. Ook na de inrijperiode moet het rijden met onnodig hoge motortoerentallen worden voorkomen. Het maximumtoerental wordt aangegeven door het begin van het rode vlak op de wijzerschaal van de toerenteller. Bij auto's met schakelbak moet uiterlijk zodra het rode vlak wordt bereikt naar de eerst hogere versnelling worden overgeschakeld. Extreem hoge motortoerentallen worden overigens automatisch afgeregeld. Voor auto's met schakelbak geldt andersom ook: voorkom het rijden met een te laag toerental. Schakel terug als de motor niet meer mooi ronddraait. Voorzichtig! Alle snelheids- en toerentalgegevens gelden alleen bij een op bedrijfstemperatuur zijnde motor. Laat een koude motor nooit met een hoog toerental draaien - dit geldt zowel bij een stilstaande auto als bij het rijden in de diverse versnellingen. Milieu Rijd niet met onnodig hoge toerentallen - vroeg opschakelen helpt brandstof te besparen, verlaagt de geluidsproductie en ontziet het milieu. Nieuwe banden Nieuwe banden moeten worden ingereden, omdat zij in nieuwe staat nog niet over een optimale grip beschikken. Met dit feit moet u tijdens de eerste 500 km rekening houden en bijzonder voorzichtig rijden. Nieuwe remblokken Houd er rekening mee, dat nieuwe remblokken tot ca. 200 km nog niet de volle remcapaciteit leveren. Nieuwe remblokken moeten eerst inlopen, voordat zij de optimale frictie ontwikkelen. De iets lagere remcapaciteit kan door een hogere druk op het rempedaal worden gecompenseerd. Deze opmerking geldt ook voor op een later tijdstip vervangen remblokken. Tijdens de inrijperiode moet ook worden voorkomen dat de remmen zwaar worden belast. Hiertoe rekenen wij o.a. extreem afremmen, vooral vanuit hoge snelheden zoals die bijv. kunnen ontstaan bij het rijden van passen. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

177 176 Rijden en milieu Katalysator Een correcte werking van het uitlaatgasreinigingssysteem (katalysator) is voor een milieuvriendelijk gebruik van de auto van doorslaggevende betekenis. Let op de volgende aanwijzingen: Tank bij auto's met benzinemotor alleen loodvrije benzine bladzijde 192, Soort benzine. Rijd de tank nooit helemaal leeg. Schakel tijdens het rijden het contact niet uit. Vul niet te veel olie in de motor bij bladzijde 199, Motorolie bijvullen. Trek de auto niet over een afstand van meer dan 50 m aan bladzijde 224, Wegen aanslepen. Als de auto in een land moet worden gebruikt waar geen loodvrije benzine leverbaar is, moet bij terugkeer of bij het invoeren in een land waar een katalysator is verplicht, de katalysator worden vervangen. In verband met de hoge temperaturen die rondom de uitlaatgaskatalysator kunnen ontstaan, moet de auto zo worden geparkeerd dat de katalysator niet met licht ontvlambare materialen onder de auto in aanraking kan komen - brandgevaar! Gebruik nooit beschermingsmiddelen voor de wagenonderzijde of anticorrosiemiddelen voor het uitlaatsysteem, de katalysatoren of hitteschilden. Tijdens het rijden kunnen deze materialen vlam vatten - brandgevaar! Voorzichtig! Bij auto's met katalysator mag de tank nooit geheel worden leeggereden. De onregelmatige brandstofvoorziening kan tot het uitblijven van een ontbranding leiden. Er kan dan onverbrande brandstof in het uitlaatsysteem terechtkomen en de katalysator beschadigen. Al één tankvulling met loodhoudende benzine leidt tot het uitvallen van de katalysator. Als u tijdens het rijden merkt dat de motor overslaat, het vermogen terugloopt of dat de motor onregelmatig draait, verlaag dan direct de snelheid en laat de auto door de dichtstbijzijnde Škoda-dealer controleren. De beschreven symptomen kunnen duiden op een storing in het ontstekingssysteem. Er kan dan onverbrande brandstof in het uitlaatsysteem terechtkomen en de katalysator beschadigen. Milieu Ook bij een correct functionerend uitlaatgassysteem kan onder bepaalde omstandigheden tijdens het draaien van de motor een zwavelachtige uitlaatgasgeur worden gevormd. Dit is afhankelijk van het zwavelpercentage in de brandstof. Meestal is de oplossing loodvrije benzine van een ander merk of op een ander tankstation te tanken. Economisch en milieubewust rijden Algemeen De persoonlijke rijstijl is een belangrijke factor. Het brandstofverbruik, de belasting van het milieu en de slijtage aan motor, remmen en banden is in belangrijke mate afhankelijk van drie factoren: persoonlijke rijstijl, individuele gebruikseisen, technische voorwaarden. Door een anticiperende en economische rijstijl kunt u het brandstofverbruik gemakkelijk zo'n 10-15% reduceren. Dit hoofdstuk moet met enkele tips ertoe bijdragen het milieu en gelijktijdig uw portemonnee te ontzien. Vanzelfsprekend wordt het brandstofverbruik ook door factoren bepaald waarop u als bestuurder geen invloed heeft. Het is bijv. normaal dat het verbruik in de winter of onder moeilijke omstandigheden, bij een slecht wegdek, gebruik van een aanhangwagen enz. oploopt.

178 Rijden en milieu 177 De auto heeft af fabriek de technische vereisten voor een zuinig brandstofverbruik en economisch gebruik. Bijzondere nadruk moet worden gelegd op een zo gering mogelijke belasting van het milieu. Om ervoor te zorgen dat deze eigenschappen optimaal worden gebruikt en behouden blijven, is het noodzakelijk, de aanwijzingen in dit hoofdstuk in acht te nemen. Bij het accelereren moet het optimale motortoerental worden aangehouden om een hoog brandstofverbuik en resonanties van de auto te voorkomen. Anticiperend rijden Bij het accelereren gebruikt een auto de meeste brandstof. Voorkom onnodig accelereren en remmen Als u anticiperend rijdt, hoeft u minder te remmen en ten gevolge hiervan ook weer minder te accelereren. Laat de auto uitrollen indien dit mogelijk is, bijvoorbeeld als zichtbaar is dat het eerstvolgende verkeerslicht op rood staat. Energiebesparend schakelen Vroeg opschakelen spaart brandstof. Automatische versnellingsbak Druk het gaspedaal langzaam in. Druk het gaspedaal echter niet tot aan de kickdownstand in. Een effectieve wijze om brandstof te besparen, is vroegtijdig opschakelen. Wie tot aan de maximumversnelling de betreffende versnelling accelereert verbruikt onnodig veel brandstof. De afb. 153 toont de verhouding tussen het brandstofverbruik en de snelheid in de betreffende versnellingen. Het brandstofverbruik in de 1e versnelling is het hoogst en in de 5e, resp. 6e versnelling het laagst. Als bij auto's met automatische versnellingsbak het gaspedaal langzaam wordt ingedrukt, wordt automatisch een economisch programma gekozen. Door vroegtijdig opschakelen en laat terugschakelen wordt het brandstofverbruik laag gehouden. Volg ook de informatie op de multi-functie-indicatie* op bladzijde 19. Vermijd vol gas Langzamer rijden heet brandstof besparen. Afb. 153 Brandstofverbruik in l/100 km en snelheid in km/u Schakelbak Rijd in de eerste versnelling slechts ca. één wagenlengte. Schakel altijd over naar de eerstvolgende hogere versnelling als het toerental ca tot /min bedraagt. Afb. 154 Brandstofverbruik in l/100 km en snelheid in km/u Door met gevoel gas te geven wordt niet alleen het brandstofverbruik aanzienlijk verminderd, maar ook de belasting van het milieu en de slijtage aan de auto worden in positieve zin beïnvloed. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

179 178 Rijden en milieu De maximumsnelheid van uw auto nooit gebruiken. Het brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke stoffen en de rijgeluiden nemen bij hoge snelheden in onevenredige mate toe. De bladzijde 177, afb. 154 toont de verhouding van het brandstofverbruik ten opzichte van de snelheid. Als de mogelijke topsnelheid van uw auto slechts voor driekwart wordt benut, daalt het brandstofverbruik met ongeveer de helft. Stationair draaien reduceren Ook stationair draaien kost brandstof. In de file, voor spoorbomen en bij verkeerslichten die langdurig op rood staan, is het zinvol de motor af te zetten. Al na een motorpauze van seconden is de brandstofbesparing groter dan de hoeveelheid brandstof die voor het opnieuw starten van de motor nodig is. Bij stationair toerental duurt het erg lang totdat de motor zijn bedrijfstemperatuur bereikt. Tijdens de warmdraaifase zijn echter slijtage en de uitstoot aan schadelijke stoffen zeer hoog. Rijd dan ook direct na het starten van de motor weg. Vermijd daarbij echter hoge toerentallen. Regelmatig onderhoud Een slecht afgestelde motor kost onnodig veel brandstof. Door regelmatig onderhoud door uw Škoda-dealer kunnen reeds voor het gebruik van uw auto de voorwaarden voor brandstofbesparing worden geschapen. De staat van het onderhoud van uw auto heeft niet alleen een gunstig effect op de verkeersveiligheid en het behoud van de waarde van uw auto, maar ook op het brandstofverbruik. Een slecht afgestelde motor kan tot zo'n 10 % hoger brandstofverbruik leiden! De geplande onderhoudswerkzaamheden moeten exact volgens het serviceplan door een Škoda-dealer worden uitgevoerd. Controleer ook het oliepeil na het tanken. Het olieverbruik is in belangrijke mate afhankelijk van de belasting en het toerental van de motor. Al naargelang de rijstijl kan het olieverbruik tot 0,5 l/1 000 km bedragen. Het is normaal dat het olieverbruik van een nieuwe motor pas na een bepaalde tijd zijn laagste waarde bereikt. Het olieverbruik van een nieuwe auto kan dan ook pas goed worden beoordeeld na een afstand van ca km. Milieu Door het gebruik van synthetische dunloopoliesoorten kan een extra reducering van het brandstofverbruik worden verkregen. Om lekkages in een vroeg stadium te kunnen opsporen, moet u de grond onder de auto regelmatig controleren. Als daar vlekken van olie of andere bedrijfsvloeistoffen te zien zijn, laat dan de auto door een Škoda-dealer controleren. Minder korte ritten Korte ritten kosten verhoudingsgewijs gezien veel brandstof. Vermijd bij koude motor ritten onder de 4 km. Afb. 155 Brandstofverbruik in l/100 km bij verschillende temperaturen De motor en de katalysator moeten eerst hun optimale bedrijfstemperatuur hebben bereikt, om het verbruik en de uitstoot van schadelijke stoffen op een effectieve wijze te reduceren. De koude motor verbruikt direct na de start ca l brandstof per 100 km. Na ca. één kilometer daalt het verbruik al tot 10 l/100 km. Pas na ca. 4 tot 10 kilometer is de motor op bedrijfstemperatuur (afhankelijk van de buitentemperatuur en van het type motor) en heeft het verbruik zich genormaliseerd. Korte ritten moeten dan ook, indien mogelijk, worden vermeden.

180 Rijden en milieu 179 Van doorslaggevende betekenis is in dit verband ook de omgevingstemperatuur. De bladzijde 178, afb. 155 geeft het brandstofverbruik voor dezelfde afstand, eenmaal bij +20 C en eenmaal bij -10 C weer. Uw auto gebruikt in de winter meer brandstof dan in de zomer. Let op de bandenspanning Een correcte bandenspanning spaart brandstof. Let altijd op de juiste bandenspanning. Door een te lage bandenspanning neemt de rolweerstand toe. Hierdoor loopt niet alleen het brandstofverbruik op, maar ook de bandenslijtage neemt toe en de rijeigenschappen lopen terug. Controleer de bandenspanning altijd bij koude banden. Rijd met de winterbanden niet het gehele jaar, deze verhogen het brandstofverbruik met zo'n 10%. Bovendien produceren deze meer geluid. Geen onnodige ballast Het transport van ballast kost brandstof. Omdat elke kilo meer gewicht het brandstofverbruik verhoogt, loont het zich een blik in de bagageruimte te werpen, om onnodige ballast te voorkomen. Vooral in het stadsverkeer, wanneer er vaker moet worden geaccelereerd, beïnvloedt het gewicht van de auto het brandstofverbruik aanzienlijk. Als vuistregel geldt, dat per 100 kg gewicht het brandstofverbruik met ca. 1 l/100 km toeneemt. Vaak blijft echter ook een dakimperiaal voor het gemak gemonteerd, ofschoon deze niet meer nodig is. Door de verhoogde luchtweerstand verbruikt uw auto met een onbeladen imperiaal bij een snelheid van km ca. 10% meer brandstof dan normaal. Stroom sparen Het opwekken van stroom kost brandstof. Schakel elektrische verbruikers uit als deze niet meer nodig zijn. Met behulp van de dynamo wordt bij draaiende motor stroom opgewekt en aan de verbruikers geleverd. Hoe zwaarder de dynamo door het inschakelen van elektrische verbruikers wordt belast, des te meer brandstof wordt er verbruikt. Schriftelijke controle van het brandstofverbruik Wie zijn brandstofverbruik wil controleren, moet een kilometerregistratie bijhouden. Dit kost relatief weinig tijd en is zeker de moeite waard. U kunt een wijziging (positief of negatief) vroegtijdig vaststellen en - indien nodig - maatregelen treffen. Als een te hoog brandstofverbruik wordt vastgesteld, moet u nagaan, hoe, waar en onder welke omstandigheden sinds de laatste tankstop is gereden. Milieu-aspecten Bij de constructie, de keuze van de materialen en de productie van uw nieuwe Škoda speelt de milieubescherming een beslissende rol. O.a. wordt aan de onderstaande punten veel aandacht besteed. Constructieve maatregelen Demontagevriendelijke uitvoering van de aansluitingen. Vereenvoudigde demontage door de modulaire constructie. Gebruik van zuiverder materialen. Codering van alle kunststofdelen volgens VDA-richtlijn 260. Reductie brandstofverbruik en uitlaatgasemmissie CO 2. Minimalisering van de kans op ontsnappen van brandstof bij een aanrijding. Vermindering van het geluid. Materiaalkeuze Verdergaand gebruik van recyclebare materialen. Airconditioning met fluorkoolwaterstofvrij koelmedium. Geen cadmium. Geen asbest. Reducering van het uitdampen van kunststoffen. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

181 180 Rijden en milieu Fabricage Oplosmiddelvrije conservering van holle ruimtes. Oplosmiddelvrije conservering voor het transport van de fabrikant naar de klant. Gebruik van oplosmiddelvrije lijmen. Geen toepassing van fluorkoolwaterstoffen in de productie. Geen gebruik van kwik. Gebruik van watergedragen lakken. Terugname en verwerking van oude auto's Škoda Auto houdt zich aan de eisen die de markt stelt aan zijn producten met betrekking tot het milieu en zijn natuurlijke hulpbronnen. Alle nieuwe Škoda-auto's zijn voor 95 % recyclebaar (herbruikbaar) en kunnen in principe 15) worden teruggegeven. In vele landen worden landelijk dekkende terugnamesystemen opgebouwd waarbinnen u uw auto voor sloop kunt inleveren. Na de teruggave ontvangt u een bevestiging waarin de milieuverantwoorde verwerking wordt gedocumenteerd. Auto's met speciale op- en aanbouwen Technische documentatie over de uitgevoerde wijzigingen moet door de eigenaar van de auto worden bewaard, zodat deze later kan worden overhandigd aan de bewerker van de oude auto (sloopauto). Op deze wijze is een milieuverantwoorde verwerking gewaarborgd. Meerdere informatie met betrekking tot de terugname en de verwerking van oude auto's (sloopauto's) krijgt u van uw Škoda dealer. Rijden in het buitenland Algemeen In het buitenland kunnen ook andere omstandigheden gelden. In bepaalde landen is het ook mogelijk dat het Škoda-dealernet slechts gedeeltelijk functioneert of nog niet volledig is uitgebouwd. Hierdoor kan het zijn dat bepaalde onderdelen moeilijker leverbaar zijn en dat het personeel van de Škoda-dealer slechts in beperkte mate reparaties kan uitvoeren. Škoda A.G. in de Tsjechische Republiek en de betreffende importeurs verstrekken echter graag alle gewenste inlichtingen inzake de benodigde technische voorbereiding van de auto, noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden en de reparatiemogelijkheden. Loodvrije benzine Auto's met benzinemotor mogen alleen loodvrije benzine tanken bladzijde 176. Informatie met betrekking tot de mogelijkheden voor het tanken van loodvrije benzine kan worden opgevraagd bij automobielclubs. Koplampen Het dimlicht van de koplampen van uw auto is asymmetrisch ingesteld. Dit betekent dat de rand van het wegdek aan de zijde waarop u rijdt, sterker wordt verlicht. Als u in het buitenland op de andere weghelft moet rijden, verblindt u het tegemoetkomende verkeer. Om verblinding van een tegenligger te voorkomen is het noodzakelijk, om de koplichten te laten aanpassen door een erkende Škoda service partner. Aanpassing van de koplampen met Xenon-licht* (geldt alleen voor de auto's die gemaakt zijn voor rechts- en linksrijden) vindt plaats in het menu Setup (Instellingen) Lights & Vision (Licht & zicht) Travel mode (reismodus) in het hoofdmenu van de Informationsdisplay* bladzijde ) Onder voorbehoud van naleving van de nationale wettelijke voorschriften.

182 Rijden en milieu 181 Voorkomen van schade aan de auto Op wegen met een slecht wegdek alsmede bij het tegen een stoeprand rijden, steile opritten e.d. moet u erop letten, dat de laagliggende delen zoals bijv. de spoiler en de uitlaat deze niet raken en daardoor worden beschadigd. Dit geldt vooral voor auto's met een verlaagd onderstel (sportonderstel) en bij een volle belading van de auto. Rijden door water op straten Afb. 156 Oversteken van waadplaatsen Om de wagen bij het rijden door water (bv. overstroomde straten) tegen beschadiging te beschermen, moet u op het volgende letten: Voor u door water rijdt, moet u vaststellen hoe diep het water is. Het water mag maximaal tot aan de dorpelrand van de wagen komen afb Rij maximaal op stapvoetse snelheid. Bij een hogere snelheid kan zich voor de wagen een golf vormen die ertoe kan leiden dat het water in het luchtaanzuigsysteem van de motor, of in andere delen van het water binnendringt. Blijf in geen geval in het water staan, rijd niet achteruit en schakel de motor nooit uit. Vervolg Vermijd onmiddellijk na het rijden door water om plots te remmen of sterke remmanoeuvres te maken. Na het rijden door water moeten de remmen door interval-remmen zo snel mogelijk gereinigd en gedroogd worden. Rem de remmen alleen droog en schoon door vanaf een hogere snelheid af te remmen als de staat van het wegdek en de verkeerssituatie dit toestaan. Andere verkeersdeelnemers mogen niet in gevaar worden gebracht. Voorzichtig! Bij het rijden door water kunnen onderdelen van de auto zoals b.v. de motor, de versnellingsbak, de catalystor, het onderstel of de elektronica zwaar beschadigd worden. Tegemoetkomende wagens veroorzaken golven die de toegelaten waterhoogte voor uw wagen kunnen overschrijden. Onder water kunnen gaten, slijk of stenen verborgen zitten die het rijden door water kunnen bemoeilijkheden of verhinderen. Rijd niet door zout water. Het water kan corrosie veroorzaken. Alle wagendelen die met zout water in contact gekomen zijn onmiddellijk met zoet water afspoelen. Als u door water gereden bent, raden we aan om uw auto in een vakbedrijf te laten nakijken. Het rijden door water, slijk, modder en dergelijke kan de remwerking verminderen en kan de remweg verlengen - gevaar van ongevallen! Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

183 182 Rijden met aanhangwagen Rijden met aanhangwagen Gebruik aanhangwagen Technische voorwaarden De trekhaak moet aan bepaalde voorwaarden voldoen. Uw auto is voornamelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage. Hij kan echter ook - bij de juiste technische uitrusting - worden gebruikt voor het trekken van een aanhangwagen. Als uw auto al af fabriek met een trekhaak werd uitgeleverd, is reeds aan alle technische en wettelijke voorwaarden voldaan. Voor de elektrische aansluiting tussen de auto en de aanhangwagen is uw auto voorzien van een 13-polige contactdoos. Als de te trekken aanhangwagen is voorzien van een 7-polige steker kan worden gebruikgemaakt van een hiervoor bedoelde adapterkabel 16) uit het originele Škoda-accessoireprogramma. Het naderhand inbouwen van een trekhaak moet plaatsvinden aan de hand van de gegevens van de fabrikant. Details over het naderhand inbouwen van een trekhaak en over de vergroting van de capaciteit van het koelsysteem zijn bekend bij de erkende Škoda-dealers. Wij adviseren, de originele de Škoda-trekhaak door een erkende Škoda-dealer te laten inbouwen. Daar zijn alle relevante details met betrekking tot het naderhand inbouwen bekend. Bij een niet-vakkundige inbouw is de kans op ongevallen aanwezig! Gebruiksinstructies Bij het rijden met een aanhangwagen moet op enkele punten worden gelet. Aanhangwagengewicht Het toelaatbare aanhangwagengewicht mag in geen geval worden overschreden. Als het maximaal toelaatbare aanhangwagengewicht niet volledig wordt gebruikt, kunnen verhoudingsgewijs steilere hellingen worden genomen. Het aangegeven aanhangwagengewicht geldt alleen voor hoogtes tot 1000 m boven de zeespiegel. Omdat door de teruglopende luchtdichtheid bij een toenemende hoogte het motorvermogen terugloopt en daarmee ook het klimvermogen, moet het treingewicht met 10 % worden verlaagd per aangevangen m verdere hoogtetoename. Het treingewicht is de som van het gewicht van de (beladen) auto en de (beladen) aanhangwagen. Bij het rijden op grotere hoogtes moet hiermee rekening worden gehouden. De aanhangwagen- en kogeldrukgegevens op het typeplaatje van de trekhaak zijn slechts de testgegevens van de trekhaak. De gegevens die betrekking hebben op de auto en die vaak onder deze waarden liggen vindt u in de documentatie die bij de auto hoort. Verdeling van de belading Verdeel de belading van de aanhangwagen zo, dat de zware voorwerpen zich zo dicht mogelijk bij de as bevinden. Borg de voorwerpen zodat deze niet kunnen gaan schuiven. Bandenspanning Kies de bandenspanning van de auto voor volle belading, bladzijde 209. Zie voor de bandenspanning van de aanhangwagen de adviezen van de fabrikant. Buitenspiegel Als de verkeerssituatie achter de aanhangwagen niet met de standaard spiegels kan worden overzien, moet u extra buitenspiegels laten aanbrengen. Beide buitenspiegels 16) In enkele landen wordt de adapter met de trekhaak meegeleverd.

184 Rijden met aanhangwagen 183 moeten op wegklapbare steunen worden bevestigd. Stel de spiegels zo af, dat deze voldoende zicht naar achteren bieden. Koplampen Controleer voor het begin van de rit bij een aangekoppelde aanhangwagen ook de afstelling van de koplampen. Corrigeer zo nodig de afstelling m.b.v. de lichtbundelhoogteverstelling bladzijde 56. Afneembare kogelkop Bij auto's met af fabriek ingebouwde trekhaak is de kogelkop afneembaar. Deze bevindt zich samen met een aparte montagehandleiding in de reservewielkom in de bagageruimte van de auto. Verdere informatie met betrekking tot de trekhaak bladzijde 184. Wij adviseren bij regelmatig gebruik van een aanhangwagen uw auto ook tussen de onderhoudsintervallen door te laten controleren. Bij het aan- en loskoppelen van de aanhangwagen moet de handrem van de trekkende auto zijn aangetrokken. en voor het rijden Het rijden met aanhangwagen vereist bijzondere voorzichtigheid. Rijd indien mogelijk niet met een lege trekkende auto en een volbeladen aanhangwagen. Rijd niet met de wettelijk toegestane maximumsnelheden. Dit geldt vooral op hellingen. Rem op tijd. Let bij hoge buitentemperaturen op de koelvloeistoftemperatuurmeter. Gewichtsverdeling Bij een lege auto en een beladen aanhangwagen is de gewichtsverdeling zeer ongunstig. Als toch met een dergelijke combinatie moet worden gereden, moet een lage snelheid worden aangehouden. Rijsnelheid Met het oog op de veiligheid adviseren wij niet sneller dan 80 km/uur te rijden. Dit geldt ook voor landen waarin hogere snelheden zijn toegestaan. Omdat met een toenemende snelheid de rijstabiliteit van de combinatie terugloopt, moet bij ongunstige weg-, weers- en windverhoudingen, vooral op hellingen, worden afgezien van de wettelijk toegestane maximumsnelheid. In elk geval moet de snelheid direct worden verlaagd, zodra u ook maar de geringste slingerbeweging van de aanhangwagen bemerkt. Probeer in geen geval de combinatie door te accelereren recht te trekken. Rem op tijd! Bij een aanhangwagen met oplooprem eerst voorzichtig remmen en daarna vlot afremmen. Zo worden remschokken door blokkerende aanhangwagenwielen voorkomen. Schakel op een helling op tijd terug, zodat op de motor kan worden afgeremd. Oververhitting van de motor Als bij hoge buitentemperaturen op een lange helling in een lage versnelling met een hoog motortoerental moet worden gereden, moet vooral op de koelvloeistoftemperatuurmeter worden gelet bladzijde 16, Koelvloeistoftemperatuurmeter. Als de meter van de koelvloeistoftemperatuurmeter meer naar het rechter- of in het rode vlak loopt, moet de snelheid direct worden verlaagd. Als het controlelampje op het instrumentenpaneel knippert, stop dan en zet de motor af. Wacht enkele minuten en controleer het koelvloeistofpeil in het koelvloeistofexpansiereservoir bladzijde 201, Koelvloeistofpeil controleren. Let op de volgende aanwijzingen bladzijde 32, Koelvloeistoftemperatuur/Koelvloeistofpeil. De koelvloeistoftemperatuur kan door het inschakelen van de verwarming worden verlaagd. Het verhogen van de koelcapaciteit van de koelluchtventilator is door het terugschakelen en door het verhogen van het motortoerental niet mogelijk - het toerental van de koelluchtventilator is onafhankelijk van het motortoerental. Ook bij het rijden met een aanhangwagen moet dan ook niet worden teruggeschakeld zolang de motor op een helling zonder dat de snelheid sterk terugloopt blijft trekken. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

185 184 Rijden met aanhangwagen Afneembare trekhaak* Ontgrendel de kogelkop nooit bij een aangekoppelde aanhangwagen. Bij het rijden zonder aanhangwagen moet de kogelkop worden verwijderd. Controleer of de afsluitdop op de bevestigingskoker correct afsluit. Als u de auto met een hogedrukreiniger schoonmaakt, moet de kogelkop eerst worden verwijderd. Overtuig u ervan dat de afsluitdop de bevestigingskoker correct afsluit. Bij het in- en uitbouwen adviseren wij handschoenen te dragen. Afb. 157 Afneembare kogelkop De afneembare kogelkop van de trekhaak is geplaatst in een box voor het boordgereedschap in de kom voor het reservewiel in de bagageruimte. Een montagehandleiding voor het correct demonteren en monteren van de kogelkop van de trekhaak wordt met de kogelkop meegeleverd. Controleer voor elke rit of de kogelkop correct is vergrendeld. De controle vindt plaats door de vergrendelingshendel naar beneden te draaien. Als de vergrendelingshendel slechts weinig (ca. 5 ) kan worden verdraaid, is de vergrendeling in orde. Trek na de controle de vergrendelingshendel weer tot aan de aanslag terug. De trekhaak mag niet worden gebruikt, als deze niet kan worden afgesloten of als de vergrendelingshendel in de vergrendelde stand gemakkelijk kan worden verdraaid. Gebruik geen hulpmiddelen of gereedschap voor het monteren of uitbouwen van de kogelkop. Hierdoor zou het vergrendelingsmechanisme kunnen worden beschadigd, zodat de veiligheid van de trekhaak niet meer is gewaarborgd - kans op ongevallen! Breng geen wijzigingen aan of voer geen reparaties uit aan de kogelkop of aan andere onderdelen van de trekhaak. Neem bij problemen met betrekking tot de bediening contact op met een Škodadealer.

186 Verzorging en reiniging van de auto 185 Gebruikvoorschriften Verzorging en reiniging van de auto Algemeen Verzorging is het behoud van uw auto. Regelmatige, vakkundige verzorging van uw auto zorgt voor het behoud van zijn waarde. Bovendien kan dit ook één van de voorwaarden zijn voor het behouden van het recht op garantie bij eventuele corrosie en lakschade aan de carrosserie. Wij adviseren, de conserveringsmiddelen uit het originele Škoda-assortiment te gebruiken. Neem de gebruiksvoorschriften op de verpakking in acht. Bij verkeerde toepassing kunnen onderhoudsmiddelen schadelijk zijn voor de gezondheid. Onderhoudsmiddelen moeten dan ook buiten het bereik van kinderen worden bewaard - kans op vergiftiging! Milieu Kies bij de aanschaf van onderhoudsmiddelen voor de auto voor milieuvriendelijke producten. De verpakking met resten van onderhoudsmiddelen horen niet bij het huisvuil. Verzorging buitenzijde auto Auto wassen Vaak wassen beschermt de auto. De beste bescherming van de auto tegen schadelijke invloeden van het milieu is vaak wassen en conserveren. Hoe vaak uw auto moet worden gewassen, hangt van veel factoren af zoals: Bediening Veiligheid en voor het rijden gebruiksfrequentie, wijze van parkeren (garage, onder bomen etc.), tijd van het jaar, weersomstandigheden, milieu-invloeden. Hoe langer insectenresten, vogelpoep, hars van bomen, straat- en industriestof, teer, roetdeeltjes, wegenzout en andere agressieve afzettingen op de lak blijven zitten, des te sterker is het vernielende effect. Hoge temperaturen, bijv. door intensieve zonnestraling, versterken het etsende effect. Zo kan het onder bepaalde omstandigheden noodzakelijk zijn de auto wekelijks te wassen. Het is echter ook mogelijk dat een keer per maand wassen voldoende is als de auto van een goede waslaag is voorzien. Aan het einde van de strooiperiode moet ook de onderzijde van de auto beslist grondig worden afgespoeld. Wassen van de auto in de winter: Vocht en ijs in het remsysteem kunnen een nadelig effect op de remwerking hebben - kans op ongevallen! Automatische wasinstallaties De autolak heeft een zodanig weerstandsvermogen dat de auto onder normale omstandigheden probleemloos in automatische wasinstallaties kan worden gewassen. Wel is het zo dat de werkelijke belasting van de lak in sterke mate afhankelijk is van de constructie van de wasinstallatie, de filtering van het waswater en de gebruikte was- en onderhoudsmiddelen. Als de lak er na het wassen mat uitziet of zelfs krassen vertoont, moet u de exploitant van de wasinstallatie hier direct op attenderen. Ga zo nodig naar een andere wasinstallatie. Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

187 186 Verzorging en reiniging van de auto Vóór het wassen van de auto in een automatische wasstraat hoeven, behalve de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen (sluiten van de ruiten en het schuif-/kanteldak e.d.) geen verdere maatregelen te worden genomen. Als uw auto is voorzien van speciale aanbouwdelen - bijv. spoilers, imperiaal, autotelefoonantenne -, kunt u het beste vooraf contact opnemen met de exploitant van de wasinstallatie. Na een wasbeurt in een automatische wasinstallatie met aansluitende conservering moeten de rubbers van de ruitenwisserbladen worden ontvet. Met de hand wassen Bij het wassen met de hand moet het vuil eerst met veel water worden ingeweekt; daarna moet het vuil zo goed mogelijk worden afgespoeld. Daarna reinigt u de auto met een zachte spons, een washand of een wasborstel met geringe druk. Werk daarbij van boven naar beneden - te beginnen met het dak. Reinig de gespoten vlakken van de auto slechts met een geringe druk. Gebruik alleen bij hardnekkig vuil een autoshampoo. Spoel de spons of de washand regelmatig goed uit. Wielen, dorpels en dergelijke maakt u als laatste schoon. Gebruik hiervoor een tweede (andere) spons. Spoel de auto na het wassen goed af en wrijf hem aansluitend hierop droog met een zeem. Was de auto alleen bij uitgeschakeld contact - kans op ongevallen! Bescherm uw handen en armen tegen metaaldelen met scherpe randen als u de onderzijde, de binnenzijde van de wielkuipen of de wieldoppen reinigt - kans op snijwonden. Voorzichtig! Was uw auto niet in de felle zon - kans op lakschade. Als u de auto in de winter met een slang afspuit, let er dan op dat de waterstraal niet direct op de slotcilinders of op de naden van de portieren, de motorkap of de achterklep worden gericht - kans op bevriezen. Gebruik op gespoten delen geen insectensponsjes, ruwe keukensponzen of iets dergelijks - kans op beschadiging van de lak. Milieu Was uw auto alleen op de speciaal daarvoor bedoelde wasplaatsen. Daar wordt ervoor gezorgd dat eventueel met olie verontreinigd vuil water niet in de riolering komt. In bepaalde gebieden is het wassen van auto's buiten zulke wasplaatsen zelfs verboden. Wassen met behulp van een hogedrukreiniger Bij het wassen van de auto met een hogedrukreiniger moeten beslist de bedieningsaanwijzingen voor de hogedrukreiniger worden opgevolgd. Dat geldt vooral voor de druk en de spuitafstand. Houd voldoende afstand ten opzichte van zachte materialen, zoals rubberslangen of dempings-, isolatiemateriaal. Gebruik in geen geval rotorsproeiers of zogenaamde vuilfrezen! Vooral banden mogen nooit met rotorsproeiers worden gereinigd. Zelfs bij een relatief grote spuitafstand en bij een zeer korte inwerktijd kunnen aan de banden zichtbare, maar ook onzichtbare beschadigingen ontstaan - kans op ongevallen! Voorzichtig! De temperatuur van het water mag maximaal 60 C bedragen, omdat anders de auto kan worden beschadigd. Conserveren Een goede conservering beschermt de lak van de auto goed tegen schadelijke milieuinvloeden en lichte mechanische invloeden.

188 Verzorging en reiniging van de auto 187 De auto moet op zijn laatst met een hoogwaardig conserveringsmiddel op vastewasbasis worden behandeld, als op de schone lak geen waterdruppels meer worden gevormd. Er kan een nieuwe laag hoogwaardige harde was op de schone lak worden aangebracht als deze na het wassen goed droog is. Ook wanneer regelmatig wasconserveringsmiddelen worden toegepast, adviseren we de lak minstens tweemaal per jaar met harde was te beschermen. Voorzichtig! Zorg ervoor dat er geen was op de ruiten komt. Polijsten Pas als de lak van uw auto er niet meer goed uitziet en als met conserveringsmiddelen geen glans meer kan worden bereikt, is polijsten (cleanen) noodzakelijk. Als de gebruikte cleaner geen conserverende bestanddelen bevat, moet in aansluiting hierop een laag was op de lak worden aangebracht bladzijde 186. Wij adviseren, de conserveringsmiddelen uit het originele Škoda-assortiment te gebruiken. Voorzichtig! Matgespoten onderdelen of kunststofdelen mogen niet met cleaner of harde was worden behandeld. Poets de lak niet in een stoffige omgeving, omdat de lak zou kunnen worden beschadigd. Verchroomde delen Reinig de verchroomde delen eerst met een vochtige doek en poets deze daarna met een zachte droge doek weer glanzend. Als dit niet voldoende is, gebruik dan een chroomonderhoudsmiddel uit het originele Škoda-accessoireprogramma. Voorzichtig! Poets de verchroomde delen niet in een stoffige omgeving, omdat er anders krassen op kunnen worden gevormd. Lakbeschadigingen Kleine lakbeschadigingen zoals krassen, schrammen of beschadigingen door steenslag direct met lak (Škoda-lakstift) afdekken, voordat zich roest kan vormen. Vanzelfsprekend kunnen deze werkzaamheden ook door de erkende Škoda-dealers worden uitgevoerd. Hiervoor kunnen de erkende Škoda-dealers de bij de kleur van uw auto passende lakstiften of spuitbussen leveren. Het nummer van de originele lak van uw auto staat op de sticker met autogegevens bladzijde 239. Als er toch corrosie is ontstaan, moet deze grondig worden verwijderd. Breng op die plek een anticorrosiegrondlaag en daarna de lak aan. Vanzelfsprekend kunnen deze werkzaamheden ook door de erkende Škoda-dealers worden uitgevoerd. Kunststofdelen Kunststofdelen aan de buitenzijde worden door normaal wassen gereinigd. Als dat niet voldoende is, mogen kunststofdelen ook met speciale oplosmiddelvrije kunststofreinigingsmiddelen worden behandeld. Onderhoudsmiddelen voor lak zijn niet geschikt voor kunststofdelen. Voorzichtig! Oplosmiddel bevattende schoonmaakmiddelen tasten het materiaal aan en kunnen deze beschadigen. Ruiten Gebruik voor het verwijderen van sneeuw en ijs van de ruiten en spiegels alleen maar een plastic ijskrabber. Om daarbij beschadiging van het ruitoppervlak te voorkomen, Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

189 188 Verzorging en reiniging van de auto moet de ijskrabber maar in één richting over de te reinigen ruit heen en weer worden bewogen. Resten van rubber, olie, vet, was of siliconen kunnen met een speciale ruitenreiniger, resp. met een speciale siliconenverwijderaar worden verwijderd. U moet de ruiten ook regelmatig aan de binnenzijde schoonmaken. Gebruik voor het drogen van de ruiten na het wassen van de auto niet de zeem die voor het drogen van de carrosserie is gebruikt. Resten van conserveringsmiddelen op de zeem kunnen de ruiten vuil maken en het zicht verminderen. Er mogen aan de binnenzijde geen stickers op de achterruit worden geplakt, om beschadiging van de verwarmingsdraden van de achterruitverwarming te voorkomen. Wij adviseren, de conserveringsmiddelen uit het originele Škoda-assortiment te gebruiken. Voorzichtig! Verwijder nooit sneeuw of ijs van de ruiten door middel van warm of heet water - kans op scheurvorming in het glas! Koplampglazen Gebruik voor het reinigen van de koplampen geen agressieve reinigings- of chemische oplosmiddelen - kans op beschadiging van de kunststofglazen. Maak gebruik van zeep en schoon, warm water. Voorzichtig! Veeg de koplampen nooit droog af en gebruik voor het reinigen van de kunststofglazen geen scherpe voorwerpen, dit kan tot beschadiging van de beschermcoating en in aansluiting daarop tot scheurtjes in de koplampglazen leiden, bijv. door invloed van chemische middelen. Pakkingen De afdichtrubbers van portieren, kleppen, schuif-/kanteldak en ruiten blijven soepel en hebben een langere levensduur als deze af en toe met een onderhoudsmiddel voor rubber (bijv. een siliconenvrije oliespray) worden behandeld. Bovendien wordt zo voortijdige slijtage van de afdichtrubbers voorkomen en daarmee lekkages. De portieren gaan gemakkelijker open. Goed onderhouden afdichtrubbers vriezen in de winter niet vast. Slotcilinder Voor het ontdooien van slotcilinders adviseren wij de spray, die smeermiddel en anticorrosiemiddel bevat, uit het originele Škoda-accessoireprogramma te gebruiken. Let erop dat er bij het wassen van de auto zo min mogelijk water in de slotcilinders komt. Wielen Stalen velgen Bij het regelmatig wassen van de auto moeten ook de velgen en wielsierdoppen grondig worden gewassen. Zo wordt voorkomen dat remstof, vuil en wegenzout op de velgen gaan vastzitten. Hardnekkig vastklevende remstof kan met een industrieel reinigingsmiddel worden verwijderd. Repareer lakbeschadigingen aan de velgen voordat er roest ontstaat. Lichtmetalen velgen Om ervoor te zorgen dat het decoratieve uiterlijk van de lichtmetalen velgen lange tijd behouden blijft, is regelmatig onderhoud ervan nodig. Vooral wegenzout en remstof moet regelmatig van de lichtmetalen velgen worden verwijderd, anders wordt het lichtmetaal aangetast. Na een grondige wasbeurt behandelt u de velgen met een beschermingsmiddel voor lichtmetalen velgen dat geen zuurhoudende componenten bevat. Wij adviseren, de velgen iedere drie maanden van een harde waslaag te voorzien. Voor het behandelen van de velgen mogen geen middelen worden gebruikt die materiaal wegnemen. Een eventuele beschadiging van de laklaag op de velgen moet direct worden gerepareerd. Wij adviseren, de conserveringsmiddelen uit het originele Škoda-assortiment te gebruiken.

190 Verzorging en reiniging van de auto 189 Denk er bij het reinigen van de wielen aan dat vocht, ijs en wegenzout de werking van de remmen nadelig kunnen beïnvloeden - kans op ongevallen! Sterke vervuiling kan tot onbalans van de wielen leiden. Dit kan leiden tot trillingen die op het stuurwiel worden overgebracht en onder bepaalde omstandigheden tot voortijdige slijtage van de stuurinrichting kunnen leiden. Daarom is het nodig dat dit vuil wordt verwijderd. Conservering auto-onderzijde De onderzijde van de auto heeft een permanente bescherming tegen chemische en mechanische invloeden. Omdat bij het rijden beschadiging van de beschermingslaag niet is uitgesloten, raden we aan de beschermingslaag aan de onderzijde van de auto regelmatig - het beste aan het begin en einde van het koude jaargetijde - te laten controleren en zo nodig te laten bijwerken. De erkende Škoda-dealers hebben de beschikking over de daarvoor benodigde spuitmiddelen, hebben de noodzakelijke apparatuur en kennen de toepassingsvoorschriften. Laat daarom de werkzaamheden voor het bijwerken van de lak of maatregelen met betrekking tot extra carrosseriebescherming door een erkende Škodadealer uitvoeren. Maak ook nooit gebruik van beschermingsmiddelen voor de wagenonderzijde of corrosiewerende middelen voor uitlaatpijpen, katalysatoren, roetfilter of hitteschilden. Als de motor op bedrijfstemperatuur is, kunnen deze middelen ontsteken - brandgevaar! Conservering van holle ruimtes Alle aan corrosie blootgestelde holle ruimtes van de auto zijn af fabriek van conserveringswas voorzien die permanente bescherming biedt. Bediening Veiligheid en voor het rijden Deze conservering hoeft niet te worden gecontroleerd en heeft ook geen nabehandeling nodig. Als bij hoge temperaturen een beetje was uit de holle ruimtes stroomt, verwijder dit dan met een kunststofspatel en verwijder de vlekken met wasbenzine. Bij het gebruik van wasbenzine voor het verwijderen van was moeten de veiligheids- en milieuvoorschriften in acht worden genomen - brandgevaar! Motorruimte Vooral in de winter als veel op wegen wordt gereden waar zout is gestrooid, is een goede bescherming tegen corrosie heel belangrijk. Daarom moet de gehele motorruimte voor en na de strooiperiode grondig worden gereinigd en aansluitend hierop worden geconserveerd om te voorkomen dat het strooizout zijn vernietigende werk kan doen. Erkende Škoda-dealers beschikken over de door de fabriek daarvoor aanbevolen reinigings- en conserveringsmiddelen en zijn met de noodzakelijke installaties uitgerust. Voordat er werkzaamheden in de motorruimte worden uitgevoerd, is het noodzakelijk de aanwijzingen in dit hoofdstuk op te volgen bladzijde 197, Werkzaamheden in de motorruimte. Laat de motor afkoelen voordat de motorruimte wordt gereinigd. Voorzichtig! Het reinigen van de motor mag alleen bij uitgeschakeld contact gebeuren. Vóór het reinigen van de motorruimte wordt aanbevolen de dynamo af te dekken. Milieu Omdat er bij het reinigen van de motor benzine, vet en olieresten worden afgespoeld, moet het vervuilde water met een olieafscheider worden gereinigd. Daarom mag de Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

191 190 Verzorging en reiniging van de auto motor alleen bij een Škoda-dealer/vakgarage of bij een tankstation (als deze hiervoor tenminste zijn toegerust) worden schoongespoten. Verzorging binnenzijde auto Kunststofdelen, kunstleer en stoffen Kunststofdelen en kunstleer kunnen met een vochtige doek worden gereinigd. Als dat niet voldoende is mogen deze delen alleen maar met speciale oplosmiddelvrije kunststofreinigings- en onderhoudsmiddelen worden behandeld. Bekledingsstoffen en de stoffen bekleding van portieren, hoedenplank, hemelbekleding enz. behandelt u met speciale reinigingsmiddelen en zo nodig met droog schuim en een zachte spons of borstel. Wij adviseren, de reinigingsmiddelen uit het originele Škoda-assortiment te gebruiken. Voorzichtig! Oplosmiddel bevattende schoonmaakmiddelen tasten het materiaal aan en kunnen deze beschadigen. Stoffen bekleding van de elektrisch verwarmde stoelen Reinig stoelbekleding niet met vocht omdat dit tot beschadiging van het stoelverwarmingssysteem kan leiden. Reinig de bekleding met speciale middelen, bijv. droog schuim. Natuurlijk leer Natuurlijk leer heeft hele bijzondere aandacht en onderhoud nodig. Leer moet, afhankelijk van het gebruik, van tijd tot tijd aan de hand van de volgende instructies worden behandeld. Normaal reinigen Maak vuile leervlakken met een licht vochtige katoenen of wollen doek schoon. Sterkere vervuiling Reinig sterker vervuilde plaatsen met een in een zeepoplossing geweekte doek (2 eetlepels neutrale zeep op 1 liter water). Zorg ervoor dat het leer op geen enkele plaats door en door vochtig wordt en dat er geen water in de stiknaden komt. Droog het leer met een zachte droge doek af. Vlekken verwijderen Verwijder verse vlekken op waterbasis (bijv. koffie, thee, sappen, bloed enz.) met een absorberende doek of keukenpapier of gebruik bij een reeds opgedroogde vlek de reiniger uit de onderhoudsset. Verwijder verse vlekken op vetbasis (bijv. boter, mayonaise, chocolade enz.) met een zuigende doek of keukenpapier of met de reiniger uit de onderhoudsset als de vlek nog niet in het oppervlak is gedrongen. Gebruik bij ingedroogde vetvlekken een vetoplosserspray. Verwijder speciale vlekken (bijv. ballpoint, viltstift, nagellak, dispersieverf, schoencrème enz.) met een voor leer geschikte speciale vlekkenverwijderaar. Leeronderhoud Behandel het leer elk halfjaar met de bij erkende Škoda-dealers leverbare leeronderhoudsmiddelen. Breng het onderhoudsmiddel heel zuinig aan. Droog het leer met een zachte doek af. Als u vragen hebt over het reinigen en onderhouden van de leren bekleding van uw auto kunt u het beste contact opnemen met een erkende Škoda-dealer. Voorzichtig! U mag het leer in geen geval met oplosmiddelen (bijv. benzine, terpentine), boenwas, schoencrème en dergelijke behandelen. Voorkom dat de auto lange tijd in de felle zon staat om verbleken van het leer te voorkomen. Als de auto langere tijd buiten moet staan, kunt u het leer tegen directe zonnestraling afdekken.

192 Verzorging en reiniging van de auto 191 Scherpe voorwerpen aan kledingstukken zoals ritssluitingen, klinknagels, riemen met scherpe randen kunnen blijvende krassen of schaafsporen in het oppervlak achterlaten. Gebruik regelmatig en na elke reiniging een onderhoudscrème met lichtbescherming en impregneereffect. De crème voedt het leer, maakt het ademend en soepel en brengt vocht in. Tegelijkertijd wordt een beschermlaag voor het oppervlak opgebouwd. Reinig het leer om de 2 tot 3 maanden, verwijder vers vuil. Verwijder net ontstane vlekken van ballpoints, inkt, lippenstift, schoenpoets enz. zo snel mogelijk. Onderhoud ook de leerkleur. Werk afwijkende plekken zo nodig bij met een speciale gekleurde leercrème. Het leder is een natuurlijk materiaal met specefieke eigenschappen. Gedurende het gebruik van de auto kunnen op de leder gedeeltes van de bekleding kleine optische veranderingen ontstaan (zoals b.v. vouwen als gevolg van de belasting van de bekleding). Vervolg Gordels met beschadigingen aan het materiaalweefsel, de verbindingen, de oprolautomaat of het slotdeel kunnen door een erkende Škoda-dealer worden vervangen. Vóór het oprollen moeten automatische gordels helemaal droog zijn. Veiligheidsgordels Houd de veiligheidsgordels schoon! Was vuile veiligheidsgordels met een milde zeepoplossing. Controleer regelmatig de staat van uw veiligheidsgordels. Bij een sterk vervuilde gordelband kan het oprollen van de automatische gordel negatief worden beïnvloed. De veiligheidsgordels mogen voor het reinigen niet worden uitgebouwd. Reinig de veiligheidsgordels nooit chemisch omdat chemische reinigingsmiddelen het weefsel kunnen vernielen. De veiligheidsgordels mogen ook niet met etsende vloeistoffen (zuren e.d.) in aanraking komen. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

193 192 Brandstof Brandstof Benzine Soort benzine Uw auto kan met loodvrije benzine die voldoet aan de norm EN 228 worden gebruikt. De verschillende soorten benzine onderscheiden zich door het octaangetal (RON). De informatie over de RON die uw nmotor nodig heeft, bevindt zich aan de binnenzijde van de tankklep bladzijde 195, afb rechts. Voorgeschreven brandstof - loodvrije benzine 95/91 RON Gebruik loodvrije benzine 95 RON. U kunt ook loodvrije benzine 91 ROZ gebruiken, maar dit leidt tot een licht vermogensverlies. Als u in geval van nood een benzine met een lager dan het voorgeschreven octaangetaal moet tanken, mag u de rit slechts met matige toerentallen en met minder motorbelasting voortzetten. De rit met hoge toerentallen of een hoge motorbelasting kunnen de motor zwaar beschadigen! Tank zo snel mogelijk benzine met het voorgeschreven octaangetal. Voorgeschreven brandstof - loodvrije benzine min. 95 RON Gebruik loodvrije benzine 95 RON. Als geen benzine 95 ROZ beschikbaar is, kan in geval van nood benzine 91 ROZ getankt worden. U mag d rit alleen met matige toerentallen en een minimale motorbelasting voortzetten. De rit met hoge toerentallen of een hoge motorbelasting kunnen de motor zwaar beschadigen! Tank zo snel mogelijk benzine met het voorgeschreven octaangetal. De benzine met lager octaangetal als 91 mag u ook in geval van nood niet gebruiken, anders kan de motor zwaar beschadigd worden! Verdere aanwijzingen met betrekking tot het tanken vindt u op bladzijde 195, Tanken. Loodvrije benzine met een hoger octaangetal Loodvrije benzine met een hoger octaangetal dan het voorgeschreven octaangetaal, kan zonder beperkingen worden gebruikt. Bij wagens met voorgeschreven loodvrije benzine 95/91 RON brengt het gebruik van benzine met een hoger octaangetal dan 95 noch een merkbare vermogensverhoging, noch een lager brandstofverbruik teweeg. Bij wagens met voorgeschreven loodvrije benzine min. 95 RON kan het gebruik van benzine met een hoger octaangetal dan 95 een vermogensverhoging en een een lager brandstofverbruik opleveren. Voorzichtig! Alle Škoda-auto's met benzinemotoren zijn uitgerust met een katalysator en mogen alleen met loodvrije benzine worden gebruikt. Al één tankvulling met loodhoudende benzine leidt tot vernieling van de katalysator! Tank alleen brandstof die voldoet aan de norm EN 228. Als u benzine met een lager dan het voorgeschreven octaangetal gebruikt, kan de motor zwaar worden beschadigd! Biobrandstof Ethanol E85* Ethanol E85* Alleen van toepassing voor auto's met een 1,6/75 kw MultiFuel-motor. Biobrandstof Ethanol E85 bestaat uit 85% bio-ethanol en 15% loodvrije benzine volgens de norm (DIN) EN 228. U kunt biobrandstof Ethanol E85 in elke gewenste verhouding met loodvrije benzine mengen volgens de norm (DIN) EN 228, zie de handleiding. Rijd na het tanken van biobrandstof Ethanol E85 minstens 5 minuten zonder onderbreking zodat het motorregelgedeelte het aandeel van de biobrandstof in het mengsel kan bepalen. Rijd in die tijd niet op topsnelheid of met een hoog toerental en niet volgas. Tijdens dit proces kan het stationaire toerental variëren.

194 Brandstof 193 Als u toch een reservejerrycan mee wilt nemen, houd dan rekening met de wettelijke voorschriften. Om veiligheidsredenen adviseren wij geen jerrycan in de auto mee te nemen. Bij een aanrijding zou de jerrycan kunnen worden beschadigd en zou er brandstof kunnen wegstromen. Rijden in de winter Voorzichtig! Reeds een enkele volle tank met andere biobrandstof dan Ethanol E85 kan de brandstofinstallatie van de motor beschadigen. Als u de auto gedurende langere tijd stilzet, moet u loodvrije benzine tanken volgens (DIN) EN 228, omdat Ethanol E85 kleine hoeveelheden verontreiniging kan bevatten die corrosie kunnen opleveren. Milieu Als u Ethanol E85 gebruikt, vermindert de CO 2 -uitstoot van de auto tot 5%. Omdat de hoeveelheid energie in bio-ethanol minder is dan die in loodvrije benzine, kan het brandstofgebruik bij toepassing van Ethanol E85 tot 33% toenemen. Biobrandstof Ethanol E85 bevat vergeleken met loodvrije benzine slecht weinig toevoegingen. Daarom raden we aan om elke km (bijvoorbeeld voor het olieverversen) de tank te vullen met loodvrije benzine volgens EN 228 en deze leeg te rijden opdat de motor schoon blijft. Let er op dat u de tank niet helemaal leeg rijdt bladzijde 195, Tanken. De interval voor olieverversen is km. Als u bij heel lage temperaturen biobrandstof ethanol E85 gebruikt, moet u de motor voor het starten voorverwarmen. De aansluiting voor de motorverwarming bevindt zich in de voorste bumper naast de mistlamp afb Buitentemperatuur lager dan -10 C lager dan -15 C lager dan -25 C Afb. 158 MultiFuel - aansluiting Duur voorverwarming motor we adviseren tot 1 uur minstens 1 uur minstens 2 uur Als het voorverwarmen van de motor bij buitentemperaturen lager dan -10 C niet mogelijk is, moet het aandeel aan loodvrije benzine volgens EN 228 zo hoog mogelijk zijn. Dat verbetert de eigenschappen van de motor bij een koude start aanzienlijk. Als de tank biobrandstof Ethanol E85 bevat en de motor wordt niet voorverwarmd, kan dat bij temperaturen lager dan -15 C leiden tot zeer slechte starteigenschappen tot aan het niet starten van de motor. Milieu Het gebruik van de motorverwarming bij temperaturen onder de -10 C heeft een positieve invloed op het brandstofverbruik en daarmee op het milieu. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

195 194 Brandstof Een verlengkabel voor de aansluiting aan het lichtnet bevindt zich in de bagageruimte. Diesel Dieselolie Uw wagen mag alleen met Dieselbrandstof worden gebruikt die voldoet aan de norm EN 590 (in Duitsland ook DIN 51628, in Oostenrijk ook ÖNORM C 1590). Brandstoftoevoegingen Brandstoftoevoegingen, zogenaamde vloeibaarheidsverbeteraars (benzine en overeenkomstige middelen), mogen niet aan de dieselolie worden toegevoegd. en met betrekking tot het tanken vindt u op bladzijde 195, Tanken. Voorzichtig! Gebrruik daarom alleen dieselbrandstof die voldoet aan de norm EN 590 (in Duitsland ook DIN 51628, in Oostenrijk ook ÖNORM C 1590). Al een tankvulling met dieselbrandstof die niet aan de norm voldoet, kan beschadiging van motordeln, het smeerstysteem, het brandstof- en uitlaatgassysteem leiden. Als u per vergissing een andere brandstof dan dieselbrandstof volgens de hierboven genoemde normen (bv. benzine) getankt heeft, start u weer de motor nog schakel het contact in! Dit kan zware motorbeschadiging veroorzaken! Contacter een servicebedrijf dat het brandstofsysteem van de motor uitvoert. Water in het brandstoffilter kan leiden tot motorstoringen. Uw auto is niet aangepast voor het gebruik van biodiesel (RME), daarom mag deze brandstof niet worden getankt. Het gebruik van biobrandstof (RME) kan leiden tot defecten aan de motor of aan het brandstofsysteem. Gebruik in de winter Winterdieselolie Door tankstations wordt in de wintermaanden een andere dieselolie dan in de zomermaanden geleverd. Bij het gebruik van zomerdieselolie kunnen bij temperaturen onder 0 C storingen optreden, omdat de dieselolie door paraffineafscheiding te stroperig wordt. Daarom is door de norm EN 590 (in Duitsland ook DIN 51628, in Oostenrijk ook ÖNORM C 1590) voor enkel seizoenen de dieselbrandstofklasse voorgeschreven die in het overeenkomstige seizoen verkocht wordt. Winterdieselolie is bij -20 C nog volledig bedrijfszeker. In landen met andere klimatologische omstandigheden wordt meestal dieselolie aangeboden die andere temperatuureigenschappen bezit. De erkende Škoda-dealers en de tankstations in de betreffende landen zijn op de hoogte van de landelijke dieseloliesamenstelling. Brandstoffiltervoorverwarming De auto is uitgevoerd met een brandstoffiltervoorverwarmingssysteem. Door dit systeem is de betrouwbaarheid van de dieselolie tot ongeveer -25 C gewaarborgd. Voorzichtig! Brandstoftoevoegingen incl. benzine mogen voor de verbetering van de vloeibaarheid niet aan de dieselolie worden toegevoegd.

196 Brandstof 195 Tanken De inhoud van de tank is ongeveer 55 liter of 60 liter 17). Als u toch een reservejerrycan mee wilt nemen, houd dan rekening met de wettelijke voorschriften. Om veiligheidsredenen adviseren wij geen jerrycan in de auto mee te nemen. Bij een aanrijding zou de jerrycan kunnen worden beschadigd en zou er brandstof kunnen wegstromen. Afb. 159 Rechterachterzijde: Tankklep openen / tankklep met losgeschroefde tankdop De tankdopklep wordt automatisch met behulp van de centrale vergrendeling ont- of vergrendeld*. Tankafsluiting openen Druk in het midden van het linkerbereik van de tankklep in de richting van de pijl A1 afb Het tankdopslot op de vulpijp door de contactsleutel naar links te draaien ontgrendelen (geldt voor auto's zonder automatische ontgrendeling van de tankdopklep). Schroef de tankdop linksom los en plaats de tankdop van bovenaf op de tankklep afb rechts. Tankdop sluiten Schroef de tankdop rechtsom tot deze hoorbaar wordt vergrendeld. De tankdop op de brandstofvulpijp door de contactsleutel naar rechts te draaien vergrendelen (geldt voor auto's zonder automatische vergrendeling van de tankdopklep). Sluit de tankdopklep tot deze vastklikt. Aan de binnenzijde van de tankdopklep staat de juiste soort brandstof voor uw auto alsmede de bandenmaat en de bandenspanning. Verdere aanwijzingen met betrekking tot de brandstof bladzijde 192. Voorzichtig! Voor het tanken is het nodig de extra verwarming (interieurvoorverwarming en - ventilatie)* uit te schakelen. Veeg de overgestroomde brandstof van de lak - kans op lakschade! Bij auto's met katalysator mag de tank nooit geheel worden leeggereden. Door de onregelmatige benzinetoevoer kan de motor overslaan en zal de onverbrande brandstof terechtkomen in het uitlaatsysteem, wat kan leiden tot oververhitting en beschadiging van de katalysator. Let er bij het aanbrengen van het tankpistool in de vulpijp op dat de klep in de vulpijp iets wordt opengedrukt. Anders vult u onbedoeld het volume dat dient voor de uitzetting van de brandstof bij het warm worden. Dit kan leiden tot het overlopen van de brandstof of tot beschadiging van de onderdelen van de brandstoftank. Zodra het op de juiste wijze bediende automatische vulpistool voor de eerste keer afslaat, is de brandstoftank vol. Vul niet meer bij - omdat anders het volume nodig voor het uitzetten van de brandstof, wordt gevuld. 17) Geldt voor de Octavia Combi 4x4 en Octavia Scout. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

197 196 Controleren en navullen Controleren en navullen Motorruimte Ontgrendeling van de motorkap Ontgrendeling motorkap Trek aan de ontgrendelingshendel onder het dashboard aan de bestuurderszijde afb De motorkap springt door veerkracht uit zijn vergrendeling. Tegelijkertijd komt er een vergrendelingshendel tevoorschijn uit de radiateurgrille. Motorkap openen en sluiten Afb. 160 Ontgrendelingshendel voor motorkap Motorkap openen Ontgrendel de motorkap afb Controleer voor het openen van de motorkap of de ruitenwisserarmen niet van de voorruit zijn weggeklapt omdat er in dat geval schade aan de lak kan ontstaan. Trek aan de veiligheidshendel in de pijlrichting A1 afb. 161, de motorklep wordt ontgrendeld. Grijp met de hand onder de radiateurgrille en til de motorkap op. Neem de motorkapsteun uit de houder en zet hem in de daarvoor bestemde opening A2. Motorkap sluiten Til de motorkap iets op en haak de motorkapsteun los. Druk de motorkapsteun in de daarvoor bestemde klem. Laat de motorkap vanaf een hoogte van ca. 20 cm in de vergrendeling vallen - motorkap niet nadrukken! Open nooit de motorkap als u ziet dat er stoom of koelvloeistof uit de motorruimte komt - kans op verbranding! Wacht totdat er geen stoom of koelvloeistof meer naar buiten komt. Uit zekerheidsoverwegingen moet de motorkap tijdens het rijden altijd gesloten zijn. Daarom moet na het sluiten van de motorkap altijd worden gecontroleerd of de kap goed is vergrendeld. Als u tijdens het rijden merkt dat de kap niet goed is vergrendeld, stop dan direct en sluit de motorkap - kans op ongevallen! Voorzichtig! Open de motorkap nooit met behulp van de hendel - kans op beschadigingen. Afb. 161 Radiateurgrille: Borghendel / Borging van de motorkap met behulp van de motorkapsteun

198 Controleren en navullen 197 Werkzaamheden in de motorruimte Bij alle werkzaamheden in de motorruimte is bijzondere voorzichtigheid geboden! Bij werkzaamheden in de motorruimte, bijv. controleren en bijvullen van de bedrijfsvloeistoffen, kunnen letsel, verbrandingen, ongevallen en brand ontstaan. Daarom moeten de onderstaand weergegeven waarschuwingen en de algemene veiligheidsregels beslist in acht worden genomen. De motorruimte van de auto is een gevaarlijke omgeving. Open nooit de motorkap als u ziet dat er stoom of koelvloeistof uit de motorruimte komt - kans op verbranding! Wacht totdat er geen stoom of koelvloeistof meer naar buiten komt. Zet de motor uit en trek de contactsleutel uit het contactslot. Handrem stevig aantrekken. Zet bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de vrijstand, bij auto's met automatische versnellingsbak de keuzehendel in de stand P. Laat de motor afkoelen. Zorg ervoor dat er geen kinderen in de buurt van de motorruimte kunnen komen. Mors nooit bedrijfsvloeistoffen over de hete motor. Deze vloeistoffen (bijv. de in de koelvloeistof aanwezige antivries) kunnen ontbranden! Vermijd kortsluiting in het elektrische systeem - vooral op de accu. Grijp nooit in de ventilator van de radiateur zolang de motor warm is. De ventilator kan plotseling worden ingeschakeld! Open nooit de dop van het koelvloeistofexpansiereservoir zolang de motor warm is. Het koelsysteem staat onder druk! Dek de dop van het expansiereservoir bij het losdraaien met een grote doek af om het gezicht, de handen en de armen tegen de hete stoom of de hete koelvloeistof te beschermen. Vervolg Laat geen voorwerpen, zoals bijv. poetsdoeken of gereedschap achter in de motorruimte. Als onder de auto moet worden gewerkt, moet deze tegen wegrollen worden beveiligd en met geschikte bokken op veilige wijze worden ondersteund omdat alleen de krik* niet voldoende is - kans op letsel! Als u testwerkzaamheden moet uitvoeren bij draaiende motor, dan vormen de draaiende delen (bijv. geribde riem, dynamo, koelvloeistofradiateur) en het hoogspanningssysteem een extra gevaar. Let bovendien op het volgende: Raak nooit de elektrische bedrading van het ontstekingssysteem aan. Voorkom beslist dat u met sieraden, losse kledingstukken of lang haar in aanraking komt met draaiende delen van de motor - levensgevaar! Doe dan ook vooraf de sieraden af, bindt de haren bij elkaar en draag nauwsluitende kleding. Neem ook de onderstaand weergegeven waarschuwingen in acht als er werkzaamheden aan het brandstofsysteem of aan het elektrische systeem noodzakelijk zijn: Koppel altijd de autoaccu los van het boordnet. Rook niet. Werk nooit in de buurt van open vuur. Houd altijd een goed werkende brandblusser paraat. Voorzichtig! Let er bij het bijvullen van bedrijfsvloeistoffen op dat de vloeistoffen in geen geval worden verwisseld. Dit kan namelijk tot ernstige storingen en tot schade aan de auto leiden! Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

199 198 Controleren en navullen Overzicht motorruimte De belangrijkste controlepunten Motorolie Motoroliepeil controleren De oliepeilstok geeft het motoroliepeil aan. Afb. 163 Oliepeilstok Afb. 162 Benzinemotor 1,8 l/118 kw TSI A1 A2 A3 Koelvloeistofexpansiereservoir Ruitensproeiervloeistofreservoir Motorolievulopening A4 Motoroliepeilstok A5 Remvloeistofreservoir A6 Accu (onder kap) De indeling van de motorruimte is bij de andere motoren praktisch gelijk. Oliepeil controleren Controleer of de auto op een horizontale ondergrond staat. Zet de motor af. Open de motorkap in Werkzaamheden in de motorruimte op bladzijde 197. Wacht een paar minuten en trek de oliepeilstok uit het blok. Veeg de oliepeilstok met een schone doek af en schuif hem er tot aan de aanslag weer in. Trek de oliepeilstok er vervolgens weer uit en lees het oliepeil af. Oliepeil in vlak U mag geen olie bijvullen. Oliepeil in vlak A AB U kunt olie bijvullen. Het kan gebeuren dat het oliepeil daarna in het vlak A ligt.

200 Controleren en navullen 199 Oliepeil in vlak AC U moet olie bijvullen bladzijde 199. Het is voldoende als het oliepeil daarna in het vlak AB staat. Het is normaal dat de motor olie verbruikt. Afhankelijk van de rijstijl en de bedrijfsomstandigheden kan het olieverbruik tot 0,5 l/1 000 km bedragen. Tijdens de eerste kilometer kan het verbruik ook daarboven liggen. Daarom moet het oliepeil regelmatig, bij voorkeur bij elke tankstop of vóór langere ritten, worden gecontroleerd. Als de motor zwaar wordt belast, zoals bijv. tijdens lange ritten op de autobaan in de zomer, bij het rijden met een aanhangwagen of bij het rijden over passen in het hooggebergte, adviseren wij, het oliepeil in het vlak A - maar niet daarboven - te houden. Een te laag oliepeil wordt door het controlelampje op het instrumentenpaneel* aangegeven bladzijde 31, Motoroliedruk. Controleer in dat geval zo snel mogelijk het oliepeil. Vul de benodigde hoeveelheid olie bij. Voorzichtig! Het oliepeil mag in geen geval boven vlak A liggen. Gevaar voor beschadiging van de katalysator. Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van motorolie niet mogelijk is, mag de reis niet worden vervolgd. Zet de motor af en neem contact op met een Škoda-dealer, om te voorkomen dat zware motorschade ontstaat. Motoroliespecificaties bladzijde 239, Technische gegevens. Motorolie bijvullen Controleer het motoroliepeil bladzijde 198. Schroef de dop van de motorolievulopening af. Vul de geschikte olie bij in porties van 0,5 liter bladzijde 242, Motoroliespecificaties. Controleer het oliepeil bladzijde 198. Bediening Veiligheid en voor het rijden Draai de dop van de vulopening zorgvuldig weer dicht en schuif de peilstok er tot de aanslag in. Tijdens het bijvullen mag er geen olie op hete motoronderdelen terechtkomen - Brandgevaar! Lees en volg voor alle werkzaamheden in de motorruimte de aanwijzingen met betrekking tot gevaar op bladzijde 197, Werkzaamheden in de motorruimte. Milieu Het oliepeil mag in geen geval boven vlak A bladzijde 198 liggen. Anders wordt de olie via de carterontluchting aangezogen en kan deze via het uitlaatsysteem in de atmosfeer terechtkomen. De olie kan in de katalysator verbranden en deze beschadigen. Motorolie verversen De motorolie moet volgens de in het serviceplan aangegeven intervallen of volgens de service-intervalindicatie worden vervangen bladzijde 17, Service-interval-indicatie. Ververs alleen zelf de motorolie als u over de benodigde vakkennis beschikt! Lees en volg voor alle werkzaamheden in de motorruimte de aanwijzingen met betrekking tot gevaar op bladzijde 197, Werkzaamheden in de motorruimte. Laat de motor eerst afkoelen, draag een oogbescherming en handschoenen - gevaar voor brandwonden door hete olie. Voorzichtig! U mag aan de motorolie geen dopes toevoegen - kans op motorschade! Schade die door dergelijke middelen ontstaat komt niet in aanmerking voor garantie. Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

201 200 Controleren en navullen Milieu De olie mag in geen geval in de riolering of in de bodem terechtkomen. Laat, vanwege de problemen bij de afvoer ervan, het vereiste speciale gereedschap en de noodzakelijke kennis, het vervangen van de olie en het oliefilter bij voorkeur door een erkende Škoda-dealer uitvoeren. Als de huid met olie in contact is gekomen, moet de huid aansluitend hierop grondig worden gewassen. Koelsysteem Koelvloeistof De koelvloeistof zorgt voor de koeling van de motor. Het koelsysteem heeft onder normale bedrijfsomstandigheden bijna geen onderhoud nodig. De koelvloeistof bestaat uit water met 40% antivries. Deze mengverhouding garandeert niet alleen dat het koelsysteem is beschermd tegen vorst tot -25 C, maar beschermt ook het koel- en verwarmingssysteem tegen corrosie. Bovendien voorkomt het mengsel kalkafzetting en verhoogt het het kookpunt van de koelvloeistof duidelijk. De concentratie antivries in de koelvloeistof mag u om deze reden ook in de zomer of in landen met een warm klimaat niet verlagen door bijvullen met water. Het antivriespercentage in de koelvloeistof moet minimaal 40 % bedragen. Als vanwege het klimaat een sterkere vorstbescherming noodzakelijk is, kunt u het percentage antivries verhogen, echter slechts tot 60 % (vorstbescherming tot ca. -40 C). Daarna loopt de bescherming tegen bevriezing al weer terug. Auto's voor landen met een koud klimaat (bijv. Zweden, Noorwegen, Finland) krijgen al af fabriek een koelvloeistof met een vorstbescherming tot ongeveer -35 C. Het antivriespercentage moet in deze landen minimaal 50% bedragen. Koelvloeistof Het koelsysteem is af fabriek met koelvloeistof gevuld (kleur lila) die voldoet aan de specificatie TL-VW 774 G. Voor het bijvullen adviseren wij dezelfde antivries - G13 (kleur lila) - te gebruiken. Neem bij vragen met betrekking tot de koelvloeistof of als u een andere koelvloeistof wilt bijvullen, contact op met een erkende Škoda-dealer. De juiste antivries is leverbaar via een erkende Škoda-dealer. Vulhoeveelheid koelvloeistof Benzinemotoren Inhoud 1,2/77 kw TSI - EU5 7,7 1,4 l/59 kw - EU4 7,1 1,4 l/90 kw TSI - EU5 7,7 1,6 l/75 kw - EU4, EU2 7,4 1,8 l/118 kw TSI - EU5, EU2 DDK (1,8 l/112 kw TSI - EU4) 8,6 2,0 l/147 kw TSI - EU5 8,6 Dieselmotoren Inhoud 1,6 l/77 kw TDI CR - EU5 8,4 1,9 l/77 kw TDI PD - EU4, EU3 8,4 1,9 l/77 kw TDI PD DPF - EU4 8,4 2,0 l/103 kw TDI CR DPF - EU4, EU5 8,4 2,0 l/125 kw TDI CR - EU5 8,4 Voorzichtig! Andere koelvloeistofdopes kunnen vooral de bescherming tegen corrosie aanzienlijk verminderen. De door corrosie ontstane storingen kunnen tot verlies van koelvloeistof en aansluitend daarop tot ernstige motorschade leiden.

202 Controleren en navullen 201 Bij auto's die met een onafhankelijke extra verwarming en ventilatie uitgerust zijn, is het volume van de koelvloeistof ca. 1 l meer. Koelvloeistofpeil controleren Lees en volg voor alle werkzaamheden in de motorruimte de aanwijzingen met betrekking tot gevaar op bladzijde 197, Werkzaamheden in de motorruimte. Voorzichtig! Als de oorzaak van de oververhitting niet kan worden gevonden en verholpen moet zo snel mogelijk contact worden opgenomen met een Škoda-dealer, anders kan ernstige motorschade ontstaan. Koelvloeistof bijvullen Afb. 164 Motorruimte: Koelvloeistofexpansiereservoir Het koelvloeistofexpansiereservoir bevindt zich rechts in de motorruimte. Zet de motor af. Open de motorkap bladzijde 196. Controleer het koelvloeistofpeil op het koelvloeistofexpansiereservoir afb Het koelvloeistofpeil moet bij koude motor tussen de markeringen Ab (MIN) en Aa (MAX) liggen. Bij warme motor kan het peil ook iets boven de markering Aa (MAX) liggen. Een te laag koelvloeistofpeil in het expansiereservoir wordt door het controlelampje in het instrumentenpaneel bladzijde 32, Koelvloeistoftemperatuur/Koelvloeistofpeil aangegeven. Toch raden we aan het koelvloeistofpeil van tijd tot tijd direct op het reservoir te controleren. Verlies van koelvloeistof Koelvloeistofverlies duidt in de eerste plaats op lekkages. Volsta niet met het bijvullen van koelvloeistof. Laat het koelsysteem direct door een Škoda-dealer controleren. Als het systeem geheel lekvrij is, kunnen koelvloeistofverliezen alleen maar optreden doordat de koelvloeistof door oververhitting het kookpunt heeft bereikt en via het overdrukventiel in de dop van het expansiereservoir ontsnapt. Bediening Veiligheid en voor het rijden Zet de motor af. Laat de motor afkoelen. Leg een doek op de dop van het koelvloeistofexpansiereservoir afb. 164 en draai de dop voorzichtig linksom los. Vul koelvloeistof bij. Draai de dop dicht tot deze hoorbaar aangrijpt. De koelvloeistof die u bijvult, moet aan bepaalde specificaties voldoen bladzijde 200. Als in geval van nood de antivries G13 niet beschikbaar is, vul dan geen andere antivries bij. Vul in zo'n geval alleen water bij en laat de juiste mengverhouding tussen water en antivries zo snel mogelijk door een Škoda-dealer herstellen. Gebruik voor het bijvullen uitsluitend nieuwe koelvloeistof. Niet tot boven de MAX -markering bijvullen! Overtollige koelvloeistof wordt bij verwarming via de overdrukklep in de afsluitdop van het expansiereservoir uit het koelsysteem gedrukt. Bij een vrij groot koelvloeistofverlies de koelvloeistof alleen maar bij een afgekoelde motor bijvullen. Zo voorkomt u schade aan de motor. Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

203 202 Controleren en navullen Het koelsysteem staat onder druk! Draai de dop van het koelvloeistofexpansiereservoir niet los bij hete motor - kans op verbranding! De antivries en daarmee de hele koelvloeistof is schadelijk voor de gezondheid. Vermijd contact met de koelvloeistof. Ook de dampen van de koelvloeistof zijn schadelijk voor de gezondheid. Bewaar antivries altijd in de originele blikken en op een veilige plaats, buiten bereik van kinderen - kans op vergiftiging! Als u koelvloeistofspatten in de ogen hebt gekregen, spoel de ogen dan direct met schoon water en consulteer zo snel mogelijk een arts. Laat u ook direct medisch behandelen als u per vergissing koelvloeistof hebt gedronken. de warme motorruimte ook nog eens door sterke zonnestraling wordt opgewarmd. Bij werkzaamheden in de motorruimte moet u er rekening mee houden dat de koelluchtventilator plotseling kan inschakelen - kans op letsel! Remvloeistof Remvloeistofpeil controleren Voorzichtig! Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van koelvloeistof niet mogelijk is, mag de reis niet worden vervolgd. Zet de motor af en neem contact op met een Škoda-dealer, om te voorkomen dat zware motorschade ontstaat. Milieu Als de koelvloeistof moet worden afgetapt, mag het niet weer worden gebruikt. De vloeistof moet worden opgevangen en met inachtneming van de milieuvoorschriften worden afgevoerd. Koelluchtventilator De koelluchtventilator kan plotseling inschakelen. De koelluchtventilator wordt door een elektromotor aangedreven en, afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur, aangestuurd. Na het afzetten van de motor kan de koelluchtventilator - ook bij uitgeschakeld contact - nog ongeveer 10 minuten doordraaien. Hij kan ook na enige tijd plotseling weer inschakelen als de koelvloeistoftemperatuur door stuwwarmte is opgelopen of Afb. 165 Motorruimte: remvloeistofreservoir Het remvloeistofreservoir bevindt zich links in de motorruimte. Bij auto's met stuur rechts bevindt het reservoir zich aan de andere zijde van de motorruimte. Zet de motor af. Open de motorkap bladzijde 196. Controleer het remvloeistofpeil in het reservoir afb Het peil moet tussen de markeringen MIN en MAX liggen. Een geringe daling van het vloeistofpeil ontstaat bij het rijden door de slijtage en de automatische bijstelling van de remblokken en is daarom normaal. Als het vloeistofpeil echter binnen korte tijd duidelijk daalt of tot onder de markering MIN zakt, kan dit te wijten zijn aan een lekkage in het remsysteem. Als het remvloeistofpeil te laag is, wordt dit door het oplichten van het controlelampje bladzijde 35,

204 Controleren en navullen 203 Remsysteem in het instrumentenpaneel aangegeven. In dit geval moet direct worden gestopt en mag er niet verder worden gereden! Roep deskundige hulp in. Lees en volg voor alle werkzaamheden in de motorruimte de aanwijzingen met betrekking tot gevaar op bladzijde 197, Werkzaamheden in de motorruimte. Als het vloeistofpeil tot onder de MIN-markering is gedaald, rijd dan niet verder - kans op ongevallen! Roep deskundige hulp in. Milieu Door de problemen met de afvoer (chemisch afval), het benodigde speciale gereedschap en de nodige vakkennis, moet het verversen van de remvloeistof door een Škoda-dealer worden uitgevoerd. Accu Werkzaamheden aan de accu Remvloeistof vervangen Remvloeistof trekt vocht aan. De vloeistof neemt dan ook in de loop van de tijd vocht uit de omringende lucht op. Een te hoog percentage water in de remvloeistof kan de oorzaak van corrosie in het remsysteem zijn. Het percentage water verlaagt bovendien het kookpunt van de remvloeistof. Er mag alleen nieuwe, door Škoda Auto vrijgegeven, originele remvloeistof worden gebruikt. De remvloeistof moet aan een van de volgende normen resp. specificaties voldoen: VW FMVSS 116 DOT4 DIN ISO 4925 CLASS 4 Wij adviseren, het vervangen van de remvloeistof in het kader van een Grote Onderhoud Service door een erkende Škoda-dealer te laten uitvoeren. Bij gebruik van te oude remvloeistof kunnen bij grote belasting van de remmen luchtbellen in het remsysteem ontstaan. Daardoor wordt de remwerking en dientengevolge de rijveiligheid negatief beïnvloed. Voorzichtig! Remvloeistof tast de lak van de auto aan. Afb. 166 Motorruimte: Polyester afdekking van de accu/ kunststofafdekking van de wagenaccu De accu bevindt zich in de motorruimte in een polyester afdekking afb links resp. in een kunststof afdekking* afb rechts. Open de accu-afdekking in pijlrichting A1 afb. 166 resp. druk de vergrendeling A2 aan de zijde van de accu-afdekking, klap de afdekking op en verwijder deze. Het aanbrengen van de accuafdekplaat vindt in omgekeerde volgorde plaats. De rand van de accu-afdekking afb links wordt bij het werken aan de acu tussen de accu en de zijwand van de accu-afdekking gestoken. Het uit- en inbouwen van de accu wordt niet geadviseerd, omdat deze onder bepaalde omstandigheden kan worden beschadigd. Neem contact op met een Škoda-dealer. Bij werkzaamheden aan de accu en aan het elektrische systeem kunnen letsel, verbrandingen, ongevallen en brand ontstaan. Daarom moeten de onderstaand weer- Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

205 204 Controleren en navullen gegeven waarschuwingen en de algemene veiligheidsregels beslist in acht worden genomen. Vervolg Het accuzuur heeft een sterke etsende werking, er moet daarom uiterst zorgvuldig mee worden omgegaan. Draag bij het werken aan de accu beschermende handschoenen, oog- en huidbeschermers. Etsende dampen in de lucht zorgen voor irritatie van de luchtwegen en leiden tot ontstekingen aan bindvlies en luchtwegen. Het accuzuur heeft een etsende werking op tandglazuur, na huidcontact ontstaan diepe wonden die lange tijd nodig hebben om te genezen. Frequent contact met verdunde zuren veroorzaakt huidziektes (ontstekingen, zweren, kloven). Als de zuren in aanraking komen met water, vindt verdunning plaats die gepaard gaat met een aanzienlijke warmteontwikkeling. Kantel de accu niet, want er kan accuzuur uit de ontluchtingsopeningen van de accu lopen. Ogen beschermen door middel van een veiligheidsbril of veiligheidskap! Er is kans op blindheid! Als u accuzuur in de ogen krijgt, moet u het betreffende oog een aantal minuten met schoon water spoelen. Roep daarna direct medische hulp in. Zuurspatten op de huid of kleding zo gauw mogelijk met zeep neutraliseren en daarna met veel water naspoelen. Als u zuur hebt gedronken, direct medische hulp inroepen. Houd kinderen uit de buurt van de accu. Bij het laden van accu's komt waterstof vrij en ontstaat er een uiterst explosief knalgasmengsel. Een explosie kan ook worden veroorzaakt door een vonk die ontstaat bij het loskoppelen van de accu of het lostrekken van een stekerverbinding bij ingeschakeld contact. Door het overbruggen van de accupolen (bijv. door metalen voorwerpen, bekabeling) ontstaat kortsluiting. Eventuele gevolgen van kortsluiting: smelten van loodstrippen, explosie en accubrand, zuurspetters. Open vuur en licht, roken en bezigheden waarbij vonken ontstaan, zijn verboden. Vermijd vonkvorming bij het hanteren van bedrading en elektrische apparatuur. Bij sterke vonkvorming bestaat kans op letsel. Voor alle werkzaamheden aan de elektrische installatie moet de motor, het contact alsmede alle elektrische verbruikers worden uitgezet en moet de accumassakabel (-) op de accu worden losgemaakt. Als u gloeilampen wilt vervangen, moet u de betreffende verlichting uitschakelen. Laadt nooit een bevroren of ontdooide accu op - kans op explosie en bijtende zuren! Vervang een bevroren accu. Gebruik de starthulp nooit bij accu's met te lage elektrolytpeil - kans op explosie en bijtende zuren! Maak nooit gebruik van een beschadigde accu - explosiegevaar! Vervang een beschadigde accu direct. Voorzichtig! U mag de accukabels alleen bij uitgeschakeld contact losmaken, omdat anders de elektrische installatie (elektronische componenten) van de auto kunnen worden beschadigd. Bij het loskoppelen van de accu van het boordnet koppelt u eerst de minpool (-) van de accu los. Pas daarna koppelt u de pluspool (+) los. Bij het weer aansluiten van de accu moet u eerst de pluspool (+) en pas daarna de minpool (-) van de accu aansluiten. U mag de aansluitkabels in geen geval verwisselen - kans op brand in de bedrading. Zorg ervoor dat het accuzuur niet in aanraking komt met de carrosserie, omdat dan de lak kan worden aangetast. Om de accu tegen UV-stralen te beschermen mag de accu niet aan direct daglicht worden blootgesteld. Milieu Een afgedankte accu is schadelijk afval voor het milieu - richt u zich voor de afvoer van accu's tot een Škoda-dealer. Neem ook na het aansluiten van de accu de aanwijzingen in acht bladzijde 206.

206 Controleren en navullen 205 Accu met tweekleurig display Reserve-accu's met tweekleurig display die bij de originele Škoda-onderdelen gekocht worden, hebben de code Dx, waarbij x voor een variabel teken staat. De precieze code kan b.v DB zijn. Accu met driekleurig display Aan de bovenzijde van de accu is een display voor de elektrolytpeil en de laadtoestand, het zogenoemd magisch oog afb De kleur van deze indicatie wijzigt al naargelang de laadtoestand en elektrolytpeil van de accu. Afb. 167 Accu: Scherm Aan de bovenzijde van de accu is een indicatie voor het elektrolytpeil, het zogenoemd magisch oog afb De kleur van deze indicatie wijzigt al naargelang de elektrolytpeil van de accu. Luchtbellen kunnen van invloed zijn op de kleur van het display. Klop daarom voor de controle voorzichtig op het display. Zwarte kleur - elektrolytpeil in orde. Kleurloze of lichtgele kleur - elektrolytpeil te laag, de accu moet worden vervangen. Accu's die ouder zijn dan 5 jaar moeten worden vervangen. Wij adviseren, de controle en het vervangen van de accu door een dealer te laten uitvoeren. Voorzichtig! Bij een stilstand van de auto van langer dan 3 tot 4 weken wordt de accu ontladen, omdat enkele verbruikers ook in ruststand stroom verbruiken (bijv. regelapparaten). U kunt het ontladen van de accu voorkomen, door de minpool van de accu los te koppelen, of de accu doorlopend met een zeer lage laadstroom op te laden. Let bij werkzaamheden aan de accu op de aanwijzingen in Werkzaamheden aan de accu op bladzijde 203. Accu's met tweekleurig display, die af fabriek gemonteerd zijn, zijn met een code gemarkeerd die altijd met 5K0 begint. De precieze code kan b.v. 5K D zijn. Luchtbellen kunnen van invloed zijn op de kleur van het display. Klop daarom voor de controle voorzichtig op het display. Groene kleur - de accu is voldoende geladen. Donkere kleur - de accu moet worden geladen. Kleurloze of gele kleur - elektrolytpeil te laag, de accu moet worden vervangen. Accu's die ouder zijn dan 5 jaar moeten worden vervangen. Wij adviseren, de controle en het vervangen van de accu door een dealer te laten uitvoeren. Voorzichtig! Bij een stilstand van de auto van langer dan 3 tot 4 weken wordt de accu ontladen, omdat enkele verbruikers ook in ruststand stroom verbruiken (bijv. regelapparaten). U kunt het ontladen van de accu voorkomen, door de minpool van de accu los te koppelen, of de accu doorlopend met een zeer lage laadstroom op te laden. Let bij werkzaamheden aan de accu op de aanwijzingen in Werkzaamheden aan de accu op bladzijde 203. Accu's met driekleurig display, die af fabriek gemonteerd zijn, zijn met een code gemarkeerd die altijd met 1J0, 7N0 of 3B0 begint. De precieze code kan b.v. 1J AC zijn. Reserve-accu's met driekleurig display die bij de originele Škoda-onderdelen gekocht worden, hebben de code Ax, waarbij x voor een variabel teken staat. De precieze code kan b.v AB zijn. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

207 206 Controleren en navullen Elektrolytpeil controleren De accu is onder normale bedrijfsomstandigheden praktisch onderhoudsvrij. Bij hoge buitentemperaturen of lange dagelijkse ritten raden we toch aan het accuvloeistofpeil van tijd tot tijd door een Škoda-dealer te laten controleren. Laat na elke keer laden bladzijde 206 ook het elektrolytpeil controleren. Het elektrolytpeil wordt ook in het kader van de Grote Onderhoud Service gecontroleerd. Rijden in de winter Vooral in de winter wordt de accu zwaar op de proef gesteld. Bovendien beschikt hij bij lage temperaturen nog maar over een deel van de startcapaciteit die hij bij normale temperaturen heeft. Een ontladen accu kan al bij temperaturen net onder 0 C bevriezen. Wij adviseren daarom, de accu voor het begin van de winter door een erkende Škoda dealer te laten controleren en zo nodig te laten opladen. Laad nooit een bevroren of ontdooide accu op - kans op explosie en bijtende zuren. Vervang een bevroren accu. Accu laden Een geladen accu is een absolute voorwaarde voor goed starten van de motor. Lees de waarschuwingsaanwijzingen in Werkzaamheden aan de accu op bladzijde 203 en. Schakel het contact en alle stroomverbruikers uit. Alleen bij snelladen : koppel beide aansluitkabels los (eerst min, dan plus ). klem de poolklemmen van de acculader aan op de accupolen (rood = plus, zwart = min ). steek dan pas de steker van het laadapparaat in het stopcontact en schakel het apparaat in. Aan het einde van het laadproces: schakel het laadapparaat uit en trek de steker uit het stopcontact. neem nu pas de poolklemmen van het laadapparaat los. sluit de aansluitkabels weer op de accu aan (eerst plus, dan min ). Bij het laden met geringe stroomsterktes (bijv. met een hobbylader) hoeven de aansluitkabels normaal gesproken niet van de accu te worden losgekoppeld. Neem in ieder geval de aanwijzingen van de fabrikant van het laadapparaat in acht. Voor het geheel laden van de accu moet een laadstroom van 0,1 van de accucapaciteit (of lager) worden ingesteld. Vóór het laden met hoge stroomsterktes, het zogenaamde snelladen, moeten de beide accukabels echter wel worden losgemaakt. Het snelladen van een accu is gevaarlijk in Werkzaamheden aan de accu op bladzijde 203. Dit vereist een speciaal laadapparaat en de noodzakelijke kennis. We adviseren daarom uw accu alleen door een Škoda-dealer via een snellader te laden laden. Een ontladen accu kan al bij temperaturen net onder 0 C bevriezen. We raden aan een ontdooide accu niet meer te gebruiken omdat de accubehuizing door de ijsvorming kan zijn gescheurd en daardoor het accuzuur eruit kan lopen. Bij het laden hoeven de afsluitdoppen van de accu niet te worden geopend. Laad nooit een bevroren of ontdooide accu op - kans op explosie en bijtende zuren. Vervang een bevroren accu. Laad nooit een accu met een te laag elektrolytpeil - kans op explosie en bijtende zuren. Accu los-, resp. vastkoppelen Na het loskoppelen en weer vastkoppelen van de accu zijn aanvankelijk de volgende functies buiten werking of kunnen niet meer storingvrij worden gebruikt:

208 Controleren en navullen 207 Werking Ingebruikneming Elektrische ruitbediening (storingen) bladzijde 48 Radio - codenummer invoeren zie radiohandleiding Uren instellen bladzijde 18 Gegevens van de multi-functie-indicatie* zijn bladzijde 19 gewist Ruitensproeiersysteem Wij adviseren, de auto door een Škoda-dealer te laten controleren, zodat de volledige werking van alle elektrische systemen is gegarandeerd. Accu vervangen Als de accu wordt vervangen, moet de nieuwe accu dezelfde capaciteit, spanning (12 volt), stroomsterkte en dezelfde grootte hebben. De Škoda-dealers beschikken over geschikte accutypen. Door de speciale eisen die worden gesteld aan de afvoer van de oude accu raden we aan de accu alleen maar door een Škoda-dealer te laten vervangen. Milieu Accu's bevatten giftige substanties zoals zwavelzuur en lood. Ze moeten daarom volgens voorschrift worden afgevoerd en horen in elk geval niet bij het huisvuil thuis! Door de speciale eisen die worden gesteld aan de afvoer van de oude accu, adviseren wij, de accu alleen maar door een erkende werkplaats te laten vervangen. Afb. 168 Motorruimte: Ruitensproeiervloeistofreservoir Het ruitensproeierreservoir bevat de reinigingsvloeistof voor de voorruit, resp. achterruit en de koplampsproeiers*. Het reservoir bevindt zich rechtsvoor in de motorruimte afb De inhoud van het reservoir bedraagt ca. 3 liter, bij auto's met koplampreinigingssysteem ca. 5,5 liter. Gewoon water is niet voldoende om de ruiten en de koplampen intensief te reinigen. Wij adviseren daarom schoon water met een ruitenreiniger uit het originele Škodaaccessoireprogramma (in de winter met antivries) te gebruiken om het vastzittende vuil te verwijderen. Neem bij het gebruik van reinigingsmiddelen de gebruiksvoorschriften op de verpakking in acht. Ook als uw auto verwarmbare ruitensproeiers* heeft, moet u in de winter altijd antivries aan het water toevoegen. Als er geen ruitenreiniger met antivries beschikbaar is, kan ook spiritus worden gebruikt. Het percentage spiritus mag daarbij niet meer dan 15 % bedragen. Let er echter op de beveiliging tegen bevriezing bij deze concentratie slechts tot -5 C loopt. Lees en volg voor alle werkzaamheden in de motorruimte de aanwijzingen met betrekking tot gevaar op bladzijde 197, Werkzaamheden in de motorruimte. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

209 208 Controleren en navullen Voorzichtig! U mag de ruitensproeiervloeistof in geen geval mengen met antivries voor de radiateur of andere dergelijke middelen. Als de auto is uitgevoerd met koplampsproeiers, mag aan de ruitensproeiervloeistof alleen een reinigingsmiddel worden toegevoegd dat de polycarbonaatcoating van de koplamp niet aantast. Neem contact op met uw Škoda-dealer; die u informeert welke reinigingsmiddelen kunnen worden gebruikt.

210 Wielen en banden 209 Wielen en banden Wielen Algemene aanwijzingen Nieuwe banden hebben in het begin nog niet de optimale grip en moeten dan ook de eerste 500 km met een matige snelheid en een hierbij behorende voorzichtige rijstijl worden ingereden. Dat komt ook de levensduur van de banden ten goede Op basis van constructiekenmerken en de vorm van het profiel kan de profieldiepte van nieuwe banden - afhankelijk van de uitvoering en het fabrikaat - verschillen vertonen. Om beschadiging van banden en velgen te voorkomen, mogen trottoirs of soortgelijke obstakels alleen maar langzaam en zo mogelijk onder een rechte hoek worden genomen. Controleer de banden regelmatig op beschadigingen (inkepingen, insnijdingen, scheuren en bulten). Verwijder ongerechtigheden uit het bandenprofiel. Beschadigingen aan de band en aan de velg treden vaak ongemerkt op. Ongewone trillingen of zijwaarts trekken van de auto kan duiden op bandenschade. Als u vermoedt dat een band is beschadigd, verlaag dan direct de snelheid en stop! Controleer de banden op beschadigingen (builen, scheuren e.d.). Als er geen beschadigingen zichtbaar zijn, rijd dan langzaam en voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Škoda-dealer om uw auto te laten controleren. Bescherm de banden zodat deze niet in contact kunnen komen met olie, vet en brandstof. Vervang zoekgeraakte ventieldopjes direct. Als de wielen worden verwijderd, moeten deze vooraf worden afgetekend zodat bij het weer monteren de huidige draairichting kan worden gehandhaafd. Bewaar gedemonteerde wielen, resp. banden altijd op een koele, droge en zo mogelijk donkere plaats. Banden die niet op een velg zijn gemonteerd, moeten staande worden bewaard. Draairichtinggebonden banden* De draairichting is door een pijl op de bandwang gekenmerkt. De op deze wijze aangegeven draairichting moet beslist worden aangehouden. Alleen dan kunnen de optimale eigenschappen van deze banden met betrekking tot de grip, het bandengeluid, slijtage en aquaplaning volledig tot hun recht komen. Verdere aanwijzingen met betrekking tot de montage van draairichtinggebonden banden bladzijde 213. Nieuwe banden leveren tijdens de eerste 500 km nog niet de optimale grip, rijd dan ook voorzichtig - kans op ongevallen! Rijd nooit met beschadigde banden - kans op ongevallen! Let op de afwijkende nationale wettelijke bepalingen met betrekking tot de banden. Levensduur van de banden Afb. 169 Open tankdopklep met een tabel van bandenmaten en -spanningwaarden De levensduur van de banden is in belangrijke mate afhankelijk van de onderstaande punten: Bandenspanning Een te lage of te hoge bandenspanning leidt tot een aanzienlijk kortere levensduur van de banden en heeft een zeer ongunstig effect op de wegligging van de auto. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

211 210 Wielen en banden Vooral bij hoge snelheden is de bandenspanning van het allergrootste belang. Controleer de bandenspanning dan ook minstens eenmaal per maand en voor elke grote rit. Denk bij deze gelegenheid ook aan het reservewiel. De bandenspanningswaarden voor zomerbanden staan aan de binnenzijde van de tankdopklep bladzijde 209, afb De bandenspanningswaarden voor winterbanden zijn 20 kpa (0,2 bar) hoger dan die voor de zomerbanden bladzijde 213. De bandenspanningswaarden voor banden met bandmaat 205/50 R17 die voor het gebruik van sneeuwkettingen bedoeld zijn, is identiek met de bandenspanningswarde voor banden met bandnmaat 225/45 R17, zie bladzijde 209, afb Voor de bandenspanning van het reservewiel moet de hoogste bandenspanning die voor de auto is voorgeschreven, worden aangehouden. De bandenspanning van het reserve-noodwiel R 18 bedraagt 420 kpa (4,2 bar). Controleer de bandenspanning altijd bij koude banden. Verlaag bij warme banden de hiermee gepaard gaande hogere bandenspanning niet. Pas bij een grotere wijziging van de belading de bandenspanning overeenkomstig aan. Bij een te geringe bandenspanning wordt de band sterk vervormd. Hierdoor loopt bij hogere snelheden de temperatuur van de band sterk op. Dit kan weer leiden tot het loslaten van het loopvlak en zelfs tot een klapband. Vervang een beschadigde velg of band direct. Banden die ouder zijn dan 6 jaar mogen alleen in geval van nood worden gemonteerd en rijd hiermee voorzichtig. Milieu Een te lage bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik. Slijtage-indicator Rijstijl Snel bochtenwerk, snel accelereren en sterk afremmen (piepende banden) verhogen de bandenslijtage. Wielen balanceren De wielen van een nieuwe auto zijn gebalanceerd. Tijdens het rijden kan echter door verschillende invloeden onbalans ontstaan, die zich kenbaar maakt door trillingen in het stuur. Omdat onbalans ook tot een hogere slijtage van stuurinrichting, wielophanging en banden leidt, moeten de wielen opnieuw worden gebalanceerd. Bovendien moet een wiel na de montage van een nieuwe band en na elke bandenreparatie opnieuw worden gebalanceerd. Uitlijningsfouten Een verkeerde wieluitlijning voor of achter zorgt niet alleen voor een hogere en vaak eenzijdige bandenslijtage, maar heeft ook een negatieve invloed op de rijveiligheid. Neem bij extreme bandenslijtage contact op met uw Škoda-dealer. Afb. 170 Bandenprofiel met slijtageindicator In de groeven van het profiel van de originele band zijn dwars op de draairichting 1,6 mm hoge slijtage-indicatoren aangebracht. Deze slijtage-indicatoren zijn afhankelijk van de fabrikant 6-, 8-maal op gelijke afstanden op de bandomtrek aangebracht afb De markeringen op de wang in de vorm van de letters TWI, driehoekssymbool of andere symbolen, geven de plaats van de slijtage-indicatoren aan. Bij een profieldiepte van 1,6 mm - gemeten in de groeven naast de slijtage-indicatoren - is de wettelijk toegestane minimale profieldiepte bereikt (in een aantal landen kunnen andere waarden gelden).

212 Wielen en banden 211 De banden moeten direct worden vervangen als deze tot aan de slijtageindicatoren zijn versleten - kans op ongevallen! Let op de wettelijk voorgeschreven minimale profieldiepte. Versleten banden beïnvloeden bij hoge snelheden op een nat wegdek de benodigde grip op het wegdek in negatieve zin. Er kan aquaplaning optreden (ongecontroleerde bewegingen van de auto - drijven op een nat wegdek). Wielen verwisselen Afb. 171 Wielen verwisselen Bij een duidelijk sterke slijtage van de voorbanden adviseren wij, de voorwielen en de achterwielen overeenkomstig het schema afb. 171 te verwisselen. Hierdoor kennen alle banden ongeveer dezelfde levensduur. Bij bepaalde slijtageverschijnselen op het loopvlak van de banden kan het zinvol zijn, de wielen kruiselings te verwisselen (alleen bij niet-draairichtinggebonden banden). De medewerkers van de erkende Škoda dealer kennen de verschillende combinatiemogelijkheden. Om tot een gelijkmatige slijtage van alle wielen en een optimale levensduur te komen adviseren wij de wielen elke km te verwisselen. Banden en velgen zijn belangrijke constructie-elementen. Monteer daarom alleen door Škoda Auto vrijgegeven banden en velgen. Deze zijn exact op het type auto afgestemd en dragen in belangrijke mate bij aan een goede wegligging en veilige rijeigenschappen. Monteer op alle 4 de wielen alleen radiaalbanden met dezelfde constructie, maat (afrolomtrek) en hetzelfde profiel per as. De erkende Škoda-dealer beschikt over de actuele informatie over welke bandenmerken voor uw auto zijn vrijgegeven. Wij adviseren, alle werkzaamheden aan banden of wielen door een erkende Škodadealer te laten uitvoeren. Deze beschikt over de benodigde speciale gereedschappen en onderdelen, heeft de vereiste vakkennis en is ingesteld op de opslag en het afvoeren van oude banden. Vele erkende Škoda-dealers beschikken bovendien over een ruim assortiment velgen en banden. De voor uw auto vrijgegeven band-velgcombinaties staan in de documentatie die bij de auto hoort. De typegoedkeuring is afhankelijk van de wetgeving in de afzonderlijke landen. Het kennen van de betekenis van de gegevens op de band vergemakkelijkt het maken van de juiste keuze. Banden zijn op de wang voorzien van bijv. het volgende opschrift: 195 / 65 R T Dit betekent: 195 Bandenbreedte in mm 65 Hoogte-breedteverhouding in % R Codeletter voor bandenconstructie - Radiaal 15 Velgdiameter in inches 91 Draagvermogen T Lettercode snelheid Voor banden gelden de volgende snelheidsbegrenzingen: Nieuwe banden en velgen Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

213 212 Wielen en banden Lettercode snelheid S T U H V W Y Toelaatbare topsnelheid 180 km/u 190 km/u 200 km/u 210 km/u 240 km/u 270 km/u 300 km/u Vervolg reservewiel mag alleen in geval van nood een gebruikte band worden gemonteerd en dan alleen wanneer zeer voorzichtig wordt gereden. In het belang van de verkeersveiligheid banden zo mogelijk niet apart maar minstens per as vervangen. De banden met de grootste profieldiepte moeten altijd op de voorwielen worden gemonteerd. Milieu Oude gebruikte banden moeten volgens voorschrift worden opgeslagen en afgevoerd. De productiedatum staat eveneens op de wang van de band (eventueel alleen aan de binnenzijde van de band). DOT betekent bijvoorbeeld, dat de band in de 20e week van het jaar 2009 is geproduceerd. Als het reservewiel qua uitvoering afwijkt van de gemonteerde banden (bijv. bij winter- of low-sectionband), mag het reservewiel alleen in geval van pech kortstondig en met de overeenkomstige voorzichtige rijstijl worden gebruikt. Het reservewiel moet zo snel mogelijk weer door het normaal gemonteerde wiel worden vervangen. Monteer dan ook uitsluitend die banden of velgen die door Škoda Auto A.G. voor uw auto zijn vrijgegeven. Als dit wordt nagelaten kan de verkeersveiligheid negatief worden beïnvloed - kans op ongevallen! Bovendien kan in Nederland de door de Rijksdienst voor het Wegverkeer verleende typegoedkeuring haar geldigheid verliezen. De toegestane maximumsnelheid van uw banden mag in geen geval worden overschreden kans op een ongeval door een beschadigde band en verlies van controle over de auto. Banden die ouder zijn dan 6 jaar mogen alleen in geval van nood worden gemonteerd en rijd hiermee voorzichtig. Monteer nooit gebruikte banden waarvan de voorgeschiedenis onbekend is. Banden verouderen, ook als deze niet of slechts weinig zijn gebruikt. Op het Om technische redenen kunnen normaal gesproken de velgen van een andere auto niet worden gemonteerd. Dit geldt onder bepaalde omstandigheden zelfs voor de velgen van hetzelfde autotype. Wielbouten De velgen en de wielbouten zijn constructief op elkaar afgestemd. Bij het monteren van andere velgen - bijv. lichtmetalen velgen of velgen met winterbanden - moeten daarom steeds de bijbehorende wielbouten met de juiste lengte en bolvorm onder de boutkop worden gebruikt. De bevestiging van de velgen en de werking van het remsysteem zijn hiervan afhankelijk. Als naderhand wielsierdoppen worden gemonteerd, moet erop worden gelet, dat voldoende luchttoevoer voor de koeling van het remsysteem blijft gegarandeerd. Erkende Škoda-dealers worden constant op de hoogte gehouden over de technische mogelijkheden van de velg-bandcombinaties en wielsierdoppen. Als de wielbouten niet goed worden vastgedraaid kan het wiel tijdens het rijden loslopen - kans op ongevallen! De wielbouten moeten schoon en goed gangbaar zijn. Zij mogen nooit met vet of olie worden ingesmeerd.

214 Wielen en banden 213 Vervolg Als de wielbouten met een te laag aantrekmoment werden vastgedraaid, kan de velg tijdens het rijden loslopen - kans op ongevallen! Een te hoog aantrekmoment kan de bouten en de schroefdraad beschadigen en leiden tot een blijvende vervorming van de draagvlakken op de velg. Voorzichtig! Het voorgeschreven aantrekmoment van de wielbouten is bij stalen en lichtmetalen velgen 120 Nm. Winterbanden Bij winterse omstandigheden worden de rijeigenschappen van de auto door winterbanden duidelijk verbeterd. Zomerbanden bieden door hun constructie (breedte, rubbersamenstelling, profielvorm) bij temperaturen beneden 7 C, minder grip op ijs en sneeuw. Dat geldt vooral voor auto's die voorzien zijn van low-sectionbanden of hogesnelheidsbanden zijn voorzien (codeletter H of V op de flank van de band). Om de best mogelijke rijeigenschappen te verkrijgen, moeten op alle vier de wielen winterbanden worden gemonteerd. Er mogen alleen winterbanden worden gemonteerd, die voor de auto zijn vrijgegeven. De toegestane winterbandmaten staan vermeld in de documentatie die bij de auto hoort. De bandenmaten zijn afhankelijk van de nationale wettelijke voorschriften. Let erop dat de bandenspanning 20 kpa (0,2 bar) hoger moet zijn dan bij zomerbanden bladzijde 209. Winterbanden verliezen hun wintereigenschappen grotendeels, als het profiel tot op ca. 4 mm is afgesleten. Ook door veroudering gaan de eigenschappen van winterbanden achteruit - ook als de profieldiepte nog duidelijk boven de 4 mm ligt. Voor winterbanden gelden snelheidsbeperkingen net zoals voor zomerbanden bladzijde 211,. Er mogen winterbanden met een lagere snelheidscategorie worden gemonteerd op voorwaarde dat de toegestane topsnelheid van deze banden niet wordt overschreden ook niet als de mogelijke topsnelheid van de auto hoger ligt. Bij het overschrijden van Bediening Veiligheid en voor het rijden de toegestane maximumsnelheid van de betreffende bandencategorie kunnen de banden worden beschadigd. Let bij het gebruik van winterbanden op de aanwijzingen bladzijde 209. In plaats van winterbanden kunnen ook zogenaamde all-wheatherbanden worden gemonteerd. Neem als een en ander niet duidelijk is, contact op met een Škoda-dealer, die u kan informeren over de voor uw banden geldende topsnelheid. De toelaatbare topsnelheid van uw winterbanden mag in geen geval worden overschreden - kans op een ongeval door een beschadigde band en het verlies over de controle van de auto. Milieu Monteer tijdig weer de zomerbanden, omdat de rijeigenschappen met zomerbanden op sneeuw- en ijsvrije wegen alsmede bij temperaturen boven 7 C duidelijk beter zijn - kortere remweg, minder afrolgeluid, minder bandenslijtage en lager brandstofverbruik. Let op de afwijkende nationale wettelijke bepalingen met betrekking tot de banden. Draairichtinggebonden banden* De draairichting is door een pijl op de bandwang gekenmerkt. De op deze wijze aangegeven draairichting moet beslist worden aangehouden. Alleen zo kunnen de optimale eigenschappen van deze banden met betrekking tot de grip, het bandengeluid, slijtage en aquaplaning volledig tot hun recht komen. Als het reservewiel bij een lekke band met geen voorgeschreven draairichting of in tegengestelde richting aan de draairichting moet worden gemonteerd, moet bijzonder voorzichtig worden gereden, omdat de optimale eigenschappen van de band in deze situatie niet meer gelden. Dit is vooral bij een nat wegdek belangrijk. Let op de aanwijzingen bladzijde 219, Reservewiel*. Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

215 214 Wielen en banden Bij een lekke band moet deze zo snel mogelijk worden vervangen en moet de juiste draairichting bij alle banden weer worden hersteld. Sneeuwkettingen Wij adviseren sneeuwkettingen uit het originele Škoda-accessoireprogramma te gebruiken. De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen worden gemonteerd. Onder winterse omstandigheden verbeteren de sneeuwkettingen niet alleen de trekkracht, maar ook het remgedrag. De montage van sneeuwkettingen is om technische redenen alleen bij de hiernavolgende velg-bandcombinaties toegestaan. Velgmaat Inpersdiepte (ET) Bandenmaat 6J x 15 a) 47 mm 195/65 6,5J x 15a) 50 mm 195/65 6J x 16 a) 50 mm 205/55 6J x 17 b) 45 mm 205/50 a) Gebruik alleen sneeuwkettingen waarvan de schakels en sloten niet groter zijn dan 15 mm. b) Gebruik alleen sneeuwkettingen waarvan de schakels en sloten niet groter zijn dan 9 mm. Verwijder bij het rijden met sneeuwkettingen de wielsierdoppen. Let voor wat betreft de maximum rijsnelheid met sneeuwkettingen op de nationale wettelijke voorschriften. Let op de gegevens in de meegeleverde montagehandleiding van de sneeuwkettingfabrikant. Voorzichtig! Bij het rijden op sneeuwvrije trajecten moeten de sneeuwkettingen worden verwijderd. Deze hebben invloed op de rijeigenschappen, beschadigen de banden en slijten zeer snel.

216 Accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen 215 Accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen Accessoires en onderdelen Škoda-auto's zijn volgens de nieuwste inzichten van de veiligheidstechniek geconstrueerd. Om dit te behouden mag de uitvoering zoals deze af fabriek is geleverd niet zonder meer worden gewijzigd. Als uw auto naderhand wordt voorzien van accessoires, technische wijzigingen worden uitgevoerd of als op een later moment onderdelen moeten worden vervangen, moet met de volgende aanwijzingen rekening worden gehouden: Voor de aankoop van accessoires en voor het uitvoeren van technische wijzigingen moet steeds het advies worden gevraagd van een erkende Škoda-dealer. Dit geldt vooral bij het aankopen van accessoires in het buitenland. Originele Škoda-accessoires en originele Škoda-onderdelen zijn bij de servicedealers verkrijgbaar die ook de montage van onderdelen vakkundig uitvoeren, die ergens anders verkregen zijn. Alle originele Škoda-accessoires die in de catalogus van originele accessoires staan, zoals bijv. spoilers, transportsystemen, kinderzitjes enz. zijn gehomologeerd. Radio's, antennes en andere elektrische accessoires mogen alleen door een erkende Škoda dealer worden ingebouwd. Als bij uw auto technische wijzigingen moeten worden uitgevoerd, moeten de door Škoda Auto voorgeschreven richtlijnen worden opgevolgd. Hierdoor wordt voorkomen dat er schade aan de auto ontstaat, de verkeers- en de bedrijfszekerheid blijven behouden en de wijzigingen zijn toegestaan. De erkende Škoda-dealers voeren ook deze werkzaamheden vakkundig uit en zullen in bepaalde situaties verwijzen naar een specialist. Schade die door technische wijzigingen die zonder toestemming van Škoda Auto werden doorgevoerd is ontstaan, is uitgesloten van het recht op garantie. Vervolg In uw eigen belang adviseren wij u voor uw Škoda alleen gebruik te maken van uitdrukkelijk vrijgegeven Škoda-accessoires en originele Škoda-onderdelen. Voor deze originele Škoda-onderdelen wordt de betrouwbaarheid, veiligheid en geschiktheid gecontroleerd. Bij het gebruik van andere producten kunnen wij, ondanks een voortdurende observatie van de markt, de geschiktheid hiervan voor uw auto niet garanderen (ook niet in die gevallen waar een attest of een toelating kan worden overlegd). Technische wijzigingen Ingrepen op elektronische componenten en de software hiervan kunnen leiden tot storingen. Door de koppelingen van de elektronische componenten kunnen deze storingen ook niet-direct betreffende systemen beïnvloeden. Dit betekent dat de bedrijfsveiligheid van uw auto aanzienlijk in gevaar kan zijn gebracht, een verhoogde slijtage van de onderdelen kan optreden en ten slotte kan de typegoedkeuring van uw auto vervallen. U hebt er vast wel begrip voor dat Škoda Auto AG voor schade en/of gebreken die ontstaan ten gevolge van ondeskundige handelingen of acties, geen garantie kan verlenen. Wij adviseren dan ook alle werkzaamheden uitsluitend door een geautoriseerde Škoda-dealer met gebruikmaking van originele Škoda-onderdelen te laten uitvoeren. Werkzaamheden of wijzigingen aan uw auto die op een ondeskundige wijze zijn uitgevoerd, kunnen leiden tot storingen - kans op ongevallen! Auto's van de categorie N1 De wagen van categorie N1 is en wagen die voor het transport van ladingen met een maximumgewicht van 3,5 ton gebouwd en gefabriceerd is. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

217 216 Accessoires, wijzigingen en vervanging van onderdelen

218 Raad en daad 217 Raad en daad Raad en daad Verbanddoos* en Gevarendriehoek* (Octavia) Verbanddoos* en gevarendriehoek* (combi) Afb. 172 Plaats van de gevarendriehoek (Octavia) De verbanddoos* kunt u m.b.v. een band aan de rechterzijde van de bagageruimte bevestigen. U kunt de gevarendriehoek met rubberbandjes bevestigen aan de bekleding van de achterwand afb Als u daarnaast de auto nog wilt voorzien van een gevarendriehoek, neem dan contact op met de Škoda-dealer. Afb. 173 Plaats van de gevarendriehoek (combi) Bij de auto's in de combi-uitvoering zijn de verbanddoos en de gevarendriehoek in één vak aan de rechterzijde van de bagageruimte geplaatst. U opent het vak door de sluitingen in de richting van de pijl afb. 173 te draaien. Als u daarnaast de auto nog wilt voorzien van een gevarendriehoek, neem dan contact op met de Škoda-dealer. Let bij de verbanddoos op de houdbaarheidsdatum. Let bij de verbanddoos op de houdbaarheidsdatum. Brandblusser* De brandblusser is met een riem in een steun onder de bestuurdersstoel bevestigd. Lees de instructies die op de brandblusser zijn aangebracht zorgvuldig door. De brandblusser moet door een daartoe bevoegd persoon eenmaal per jaar worden gecontroleerd (let op de eventueel afwijkende wettelijke voorschriften). Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

219 218 Raad en daad Als de brandblusser niet correct is bevestigd zou deze bij een plotselinge manoeuvre of bij een aanrijding door het interieur kunnen worden geslingerd en letsel veroorzaken. De brandblusser moet aan de wettelijk geldende eisen die eraan worden gesteld voldoen. Let op de vervaldatum van de brandblusser. Als de brandblusser na het verlopen van de vervaldatum wordt gebruikt, is de juiste werking niet meer gegarandeerd. De brandblusser behoort slechts tot de leveringsomvang in bepaalde exportuitvoeringen. Boordgereedschap adapter voor veiligheidswielbouten.* Schroevendraaier* voor de uitbouw van de mistlampen vooraan 18). Voordat de krik* weer op zijn plaats wordt aangebracht, moet de krikarm geheel worden ingeschroefd. De af fabriek meegeleverde krik* is alleen bestemd voor uw type auto. Krik in geen geval hiermee zwaardere auto's of andere lasten op - kans op letsel! Controleer of het boordgereedschap goed is bevestigd in de bagageruimte. Let erop dat de box altijd met het bandje is vastgezet. Bandenreparatieset* De bandenreparatieset is bedoeld voor het repareren van kleine bandenlekkages. Tot de bandenreparatieset behoren een compressor,. een spuitbus, een gebruiksaanwijzing en toebehoren. Afb. 174 Bagageruimte: Opbergvak voor het boordgereedschap Het boordgereedschap en de krik* zijn in een box in het reservewiel* afb. 174 of in de ruimte voor het reservewiel ondergebracht. Hier is ook plaats voor de afneembare kogel van de trekhaak*. De box is met een bandje bevestigd op het reservewiel. Tot het boordgereedschap behoren de volgende delen (al naargelang de uitrusting): Draadbeugel voor het lostrekken van de wielsierdoppen, kunststofklem voor wielboutafdekkap, wielsleutel*, sleepoog, Het repareren van de band met behulp van de bandenreparatieset vervangt in geen geval een vakkundige bandenreparatie, deze reparatie is alleen maar bedoeld om de dichtstbijzijnde Škoda-dealer/vakgarage te kunnen bereiken. De reparatie kan direct op de auto plaatsvinden. Lees voor de reparatie beslist de bijgeleverde gebruiksaanwijzing door. De bandenreparatieset is opgeborgen in een textielen hoes. Aan de onderzijde van de hoes bevindt zich een klittenbandsluiting waarmee de hoes zo op de vloerbedekking van de bagageruimte wordt bevestigd dat de zijde van de hoes aan de rechterzijde van de bagageruimte en tegen de achterbankleuning ligt. 18) Geldt voor de Octavia Combi RS en Octavia Scout.

220 Raad en daad 219 Reservewiel* Op de velg van het R 18-noodwiel mogen geen andere zomer- of winterbanden worden gemonteerd. Wiel verwisselen Voorbereidingen Voor de eigenlijke verwisseling van het wiel moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd. Afb. 175 Bagageruimte: Reservewiel Het reservewiel ligt in een kom onder de vloerbedekking van de bagageruimte en is met behulp van een speciale bout vastgezet afb Voor het uitbouwen van het reservewiel moet de box met het boordgereedschap worden weggenomen bladzijde 218, afb Het is belangrijk de bandenspanning van het reservewiel te controleren (bij voorkeur bij elke bandenspanningscontrole - zie de sticker op de tankdopklep bladzijde 209) zodat het reservewiel op elk moment kan worden gemonteerd. Nood-reservewiel Of uw auto is uitgevoerd met een nood-reservewiel herkent u aan de waarschuwingssticker die op de velg van het nood-reservewiel is geplakt. Bij het rijden met het nood-reservewiel moet op de volgende aanwijzingen worden gelet: Na de montage van het wiel mag de waarschuwingssticker niet afgedekt worden. Rijd met dit reservewiel niet sneller dan 80 km/h en rijd bijzonder voorzichtig. Vermijd het accelereren met vol gas, sterk afremmen en snel bochtenwerk. De bandenspanning van dit reservewiel is gelijk aan de bandenspanning van de standaard gemonteerde banden. De bandenspanning voor het noodwiel R 18 moet 420 kpa (4,2 bar) bedragen! Gebruik dit reservewiel alleen tot aan de dichtstbijzijnde Škoda-dealer, omdat dit wiel niet voor continu gebruik is bestemd. Parkeer de auto bij een lekke band zo ver mogelijk weg van het rijdende verkeer. De plaats waar de auto wordt geparkeerd moet vlak zijn. Laat alle medepassagiers uitstappen. Tijdens het verwisselen van het wiel mogen de passagiers niet op de weg staan (bij voorkeur achter de vangrail). Trek de handrem vast aan. Schakel de 1e versnelling in, resp. zet bij auto's met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P. Als er een aanhangwagen is aangekoppeld, moet deze worden afgekoppeld. Neem het boordgereedschap bladzijde 218 en het reservewiel* bladzijde 219 uit de bagageruimte. Als u op de rijbaan staat, schakel dan de alarmlichten in en plaats de gevarendriehoek op de voorgeschreven afstand - let hierbij op de nationale wettelijke voorschriften. U beschermt daarmee niet alleen uzelf maar ook de andere weggebruikers. Bij opgekrikte auto nooit de motor starten - kans op letsel. Voorzichtig! Als u het wiel op een helling moet verwisselen, blokkeer dan het tegenoverliggende wiel met behulp van een steen of iets dergelijks, om zo de auto tegen onverwacht wegrollen te beveiligen. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

221 220 Raad en daad Neem de wettelijke nationale voorschriften in acht. Wiel verwisselen Verwissel het wiel zo veel mogelijk op een horizontaal vlak. Neem de wieldop* bladzijde 220 weg bladzijde 221. Neem bij lichtmetalen velgen de wieldop weg bladzijde 221. Maak eerst de wielbeveiligingsbout* los, en daarna de andere wielbouten bladzijde 221. Krik de auto zo ver op dat het te verwisselen wiel de bodem niet meer raakt bladzijde 222. Draai de wielbouten los en leg deze op een schone ondergrond (doek, papier o.i.d.). Neem het wiel weg. Breng het reservewiel aan en draai de wielbouten handvast. Wagen laten zakken. Draai met behulp van de wielsleutel steeds de tegenover elkaar liggende wielbouten (kruiselings) vast wielbeveiligingsbout* als laatste bladzijde 221. Monteer de wieldop. Alle wielbouten moeten schoon en goed gangbaar zijn. In geen geval mogen de wielbouten worden ingevet of ingeolied! Let bij de montage van draairichtinggebonden banden op de draairichting bladzijde 209. Afsluitende werkzaamheden Na het vervangen van de band moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd. Berg het defecte wiel op en zet het vast in de reservewielkom. Berg het boordgereedschap op zijn plaats op. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning van het gemonteerde reservewiel. Laat het aantrekmoment van de wielbouten zo snel mogelijk met een momentsleutel controleren. Stalen en lichtmetalen velgen moeten met een aantrekmoment van 120 Nm worden vastgezet. Verwissel de beschadigde band resp. informeer bij een vakbedrijf naar de reparatiemogelijkheden. Als de auto achteraf met andere banden dan af fabriek wordt uitgerust, moeten de aanwijzingen op bladzijde 211 in acht worden genomen. Als bij het verwisselen van een wiel wordt geconstateerd, dat de wielbouten zijn geoxideerd en zwaar draaien, moeten de bouten voor het controleren van het aantrekmoment worden vervangen. Rijd tot aan het controleren van het aantrekmoment voorzichtig en alleen met een matige snelheid. Wielsierdop* Lostrekken Haak de draadbeugel uit het boordgereedschap vast aan de versterkte rand van de wielkuip. Schuif de wielsleutel* door de beugel, laat de wielsleutel op de band rusten en trek de wieldop los. Inbouwen Druk de wieldop eerst bij de uitsparing voor het ventiel op de velg. Druk aansluitend hierop de wieldop zo op de velg, dat deze over de gehele omtrek correct aangrijpt.

222 Raad en daad 221 Voorzichtig! Druk de wieldop met de hand aan, sla hier niet op! Bij het slaan, vooral op die plaatsen waar de wieldop nog niet in de velg zit, kan de geleiding en de centrering van de wieldop worden beschadigd. Controleer voor de montage van de wieldop op een stalen velg waarbij een veiligheidsbout is aangebracht, of deze bout in de boring vlak bij het ventiel is aangebracht bladzijde 222. Radzierkappen* Wielbouten met afdekkappen* Afb. 177 Lostrekken van de wielsierdop bij lichtmetalen velgen Lostrekken Demonteer de wielsierkap voorzichtig met behulp van de haak afb Afb. 176 Wegnemen van de afdekkap Wielbouten los- en vastdraaien Voordat de auto wordt opgekrikt, moeten de wielbouten een slag los worden gedraaid. Lostrekken Schuif de kunststofklem zo ver op de afdekkap, dat de groeven aan de binnenzijde van de klem op de kraag van de afdekkap liggen en trek de afdekkap los. Inbouwen Schuif de afdekkappen tot aan de aanslag op de wielbouten. De afdekkappen bevinden zich in de kom van de bagageruimte. Afb. 178 Wiel verwisselen: Wielbouten een slag losdraaien Wielbouten een slag losdraaien Schuif de wielsleutel* tot aan de aanslag op de wielbout 19). 19) Voor het los- en vastdraaien van de veiligheidswielbouten moet de betreffende adapter worden gebruikt bladzijde 222. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

223 222 Raad en daad Pak de sleutel bij het sleuteluiteinde* vast, en draai de bout ca. één omwenteling naar links bladzijde 221, afb Wielbouten vastdraaien Schuif de wielsleutel* tot aan de aanslag op de wielbout 19). Pak de sleutel bij het sleuteluiteinde* vast en draai de bout rechtsom tot deze vastzit. Draai de wielbouten slechts iets los (ca. één slag), zolang de auto niet met behulp van de krik* is opgekrikt - kans op ongevallen! Als de bouten niet met de hand kunnen worden losgedraaid, kunt u voorzichtig met de voet op het uiteinde van de wielsleutel* drukken. Houdt u zich daarbij vast aan de auto en neem een veilige stand aan. Auto opkrikken Om het wiel te kunnen verwijderen, moet de auto met behulp van de krik* worden opgekrikt. Draai de krik* onder het kriksteunpunt zo ver omhoog, dat de klauw van de krik net onder de verticale rand van de dorpel ligt. Lijn de krik* zo uit, dat de klauw hiervan over de rand van de dorpel A valt en de grondplaat AB vlak op de grond ligt. Draai de krik* zo ver naar boven, dat het wiel net vrijkomt van de grond. Een zachte, gladde ondergrond onder de krik* kan ertoe leiden dat de auto van de krik* glijdt. Plaats daarom de krik* op een stevige ondergrond of maak gebruik van een grote stabiele onderlegger. Op een gladde ondergrond, zoals bijv. kinderkopjes of een tegelvloer, moet een stroeve onderlegger (bijv. een rubbermat) worden gebruikt. Krik de auto altijd op terwijl de portieren zijn gesloten - kans op letsel! Voorkom het wegglijden van de krikvoet door gepaste maatregelen - kans op letsel! Als de krik* niet op de voorgeschreven plaats wordt aangebracht, kan dit leiden tot beschadigingen aan de auto. Bovendien kan de krik wegglijden doordat deze niet voldoende grip op de auto heeft - kans op letsel! Als u onder de opgekrikte auto moet werken, moet u daartoe geschikte bokken onder de auto aanbrengen - kans op letsel! Beveiliging van de wielen tegen diefstal* Voor het losdraaien van de wielbeveiligingsbouten is een speciale adapter nodig. Afb. 179 Wiel verwisselen: Kriksteunpunten Kies voor het plaatsen van de krik* het steunpunt dat het dichtst bij de lekke band ligt afb Het steunpunt bevindt zich direct onder het stempel in de dorpel. Het stempel is pas na het openen van het portier zichtbaar. Afb. 180 Wielbeveiligingsbout met adapter

224 Raad en daad 223 Trek de wielsierdoppen/wielsierkappen van de velg of de afdekdop van de wielbeveiligingsbout. Steek de adapter AB met zijn getande zijde tot aan de aanslag zo in de binnenvertanding van de wielbeveiligingsbout A dat alleen nog het buitenzeskant uitsteekt bladzijde 222, afb Druk de wielsleutel* tot aan de aanslag op de adapter AB. Draai de wielbout los of vast bladzijde 221. Breng na het lostrekken van de adapter de wieldop weer aan of schuif de afdekkap op de veiligheidswielbout. Laat het aantrekmoment zo snel mogelijk met een momentsleutel controleren. Stalen en lichtmetalen velgen moeten met een aantrekmoment van 120 Nm worden vastgezet. Bij auto's met wielbeveiligingsbouten (één bout per wiel) kunnen deze bouten alleen met behulp van de meegeleverde adapter worden los- en vastgedraaid. Het is raadzaam om het op de kop van de adapter of op de kop van de veiligheidsbout ingeslagen codenummer te noteren. Aan de hand van dit nummer kunt u, indien nodig, een reserveadapter bij de erkende Škoda dealer bestellen. Wij adviseren, de adapter voor de wielbouten steeds in de auto mee te nemen. Deze moet bij het boordgereedschap worden bewaard. Voorzichtig! Als de wielbeveiligingsbout te vast wordt aangedraaid, kan dit leiden tot beschadiging van de wielbeveiligingsbout en de adapter. De diefstalvertragende wielboutset kunt u via een erkende Škoda-dealer aanschaffen. Starthulp Voorbereiding Als de motor niet aanslaat omdat de accu is ontladen, kan de accu van een andere auto voor het starten worden gebruikt. Daarvoor is echter een starthulpkabel nodig. Beide accu's moeten een nominale spanning van 12 V hebben. De capaciteit (Ah) van de stroom leverende accu mag niet wezenlijk lager zijn dan de capaciteit van de ontladen accu. Starthulpkabel Gebruik alleen starthulpkabels met voldoende grote diameter en met geïsoleerde aansluittangen. Let op de gegevens van de fabrikant. Pluskabel - kleurcodering, over het algemeen rood. Minkabel - kleurcodering, meestal zwart. Een ontladen accu kan al bij temperaturen net onder 0 C bevriezen. Probeer bij een bevroren accu de auto niet te starten door middel van starthulpkabels - kans op explosie! Let op de waarschuwingsaanwijzingen bij werkzaamheden in de motorruimte bladzijde 197, Werkzaamheden in de motorruimte. Tussen de beide auto's mag geen contact bestaan, omdat er anders al bij het aansluiten van de pluspolen een stroomverbinding tot stand zou worden gebracht. De ontladen accu moet volgens voorschrift op de elektrische installatie zijn aangesloten. Schakel de autotelefoon uit, resp. raadpleeg de handleiding van de autotelefoon voor dit soort gevallen. Wij raden u an om de starthulpkabel in een gespecialiseerde winkel van de accufabrikant te kopen. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

225 224 Raad en daad Motor starten Starthulpkabel beslist in de volgende volgorde aansluiten. Pluspolen met elkaar verbinden Sluit het ene uiteinde A1 aan op de pluspool afb. 181 van de ontladen accu A. Sluit het andere uiteinde A2 aan op de pluspool van de stroom leverende accu AB. Minpool en het motorblok met elkaar verbinden Bevestig het ene uiteinde A3 op de minpool van de stroom leverende accu AB. Bevestig het andere uiteinde A4 op een massief, vast met het motorblok verbonden metalen onderdeel of direct op het motorblok zelf. Motor starten Afb. 181 Starten met behulp van de accu van een andere auto: A - ontladen accu, B - stroom leverende accu Start de motor van de stroom leverende auto en laat deze stationair draaien. Start nu de motor van de auto met de ontladen accu. Als de motor niet aanslaat, de startprocedure na ca. 10 seconden onderbreken en na ca. een halve minuut herhalen. Koppel de starthulpkabels op de motor precies in omgekeerde volgorde weer los. De niet-geïsoleerde delen van de pooltangen mogen in geen geval met elkaar in aanraking komen. Bovendien mag de op de pluspool van de accu Vervolg aangesloten starthulpkabel niet met elektrisch geleidende delen van de auto in aanraking komen - kans op kortsluiting! Sluit de starthulpkabel niet op de minpool van de ontladen accu aan. Door vonkvorming bij het starten zou uit de accu stromend knalgas kunnen ontsteken. Breng de starthulpkabels zo aan, dat deze niet door draaiende delen in de motorruimte kunnen worden beschadigd. Buig niet over de accu heen - kans op letsel door chemicaliën! De sluitdoppen van de accucellen moeten zijn vastgeschroefd. Ontstekingsbronnen (open verlichting, brandende sigaretten enz.) uit de buurt van de accu houden - explosiegevaar! Gebruik de starthulp nooit bij accu's met te lage elektrolytpeil - kans op explosie en bijtende zuren! Weg- en aanslepen Algemeen Bij het gebruik van een sleepkabel moet op het volgende worden gelet: Bestuurder van de trekkende auto Geef pas goed gas als de kabel strak staat. Laat de koppeling bij het wegrijden zeer voorzichtig opkomen of geef bij een automatische versnellingsbak voorzichtig gas. Bestuurder van de getrokken auto Schakel het contact in zodat het stuurwiel niet is geblokkeerd en zo de knipperlichten, de claxon, de ruitenwissers en de ruitensproeierinstallatie kunnen worden ingeschakeld. Schakel de vrijstand in of plaats bij een automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand N.

226 Raad en daad 225 Houd er rekening mee dat de rembekrachtiger en de stuurbekrachtiging alleen bij draaiende motor functioneren. Bij stilstaande motor moet het rempedaal met aanzienlijk meer kracht worden ingedrukt en is voor het sturen veel meer kracht nodig. Let erop dat de kabel altijd strak blijft staan. Sleepkabel of sleepstang Het gemakkelijkst en veiligst rijdt u met een sleep stang. Alleen als er geen passende sleepstang beschikbaar is, moet een sleep kabel worden gebruikt. De sleepkabel moet elastisch zijn, zodat beide auto's niet aan schokbelastingen worden blootgesteld. Gebruik daarom alleen uit synthetische garens vervaardigde kabels. Bevestig de sleepkabel alleen aan de daarvoor bedoelde sleepogen bladzijde 225 en bladzijde 226. Rijstijl Voor het slepen is een zekere ervaring nodig. Beide bestuurders moeten op de hoogte zijn van de ins and outs van het slepen. Bestuurders die geen ervaring hebben moeten afzien van het aanslepen of wegslepen. U dient er altijd op te letten dat er geen ontoelaatbare trekkracht en schokkende belasting optreden. Bij het slepen over onverharde wegen bestaat altijd het gevaar dat de bevestigingsdelen worden overbelast en worden beschadigd. Voorzichtig! Als er door een defect geen versnellingsbakolie meer in de versnellingsbak zit, mag de auto alleen met opgetakelde aangedreven wielen of met een autoambulance of aanhangwagen worden vervoerd. Neem bij het aanslepen of wegslepen van de wagen de wettelijke voorschriften in acht, vooral met betrekking tot de in te schakelen signaalvoorzieningen. De sleepkabel mag niet zijn verdraaid omdat onder bepaalde omstandigheden het voorste sleepoog van uw auto zou kunnen worden losgedraaid. Sleepoog voor Het sleepoog ligt in de box van het boordgereedschap. Afb. 182 Voorbumper: Beschermingsrooster/ Montage sleepoog Verwijder de afdekking voorzichtig op de volgende wijze. Steek een vinger in opening A afb Doro in de richting van de pijl te draaien A1 maakt u de afdekking eerst aan de bovenkant los aan de kant van de mistlamp. Daarna maakt u de afdekking los in de richting van pijl A2 ook aan de andere kant en verwijdert u deze. Het sleepoog met de hand linksom tot aan de aanslag schroeven afb rechts en aantrekken. Voor het aantrekken raden we bv. de wielsleutel*, het sleepoog van een andere wagen, of een gelijksoortig voorwerp te gebruiken om door het sleepoog te kunnen steken. Om de afdekking na ht uitdraaien van het sleepoog terug in te bouwen, deze, beginnend aan de kant die naar het kenteken is gericht, aanbrengen. Druk vervolgens de afdekkap aan de kant van de mistlamp dicht. De afdekkap moet goed vastklikken. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

227 226 Raad en daad Voorste sleepoog Octavia RS en Octavia Scout Het sleepoog ligt in de box van het boordgereedschap. Voorzichtig! Het sleepoog moet altijd tot aan de aanslag vastgeschroef en vast aangetrokken worden. In het andere geval kan het sleepoog bij het af- of aanslepen scheuren. Sleepoog achter Afb. 183 Voorste bumper Octivia RS: Beschermrooster / Octavia Scout: Afdekking Octavia RS Steek een vinger in opening A van het rooster afb Door in de richting van de pijl A1 te trekken, ontgrendelt u de afdekking en verwijdert u deze. Schroef het sleepoog met de hand naar links tot aan de aanslag bladzijde 225, afb rechts en trek het zo vast mogelijk aan. Na het losdraaien van het sleepoog, de afdekking terug aanbrengen en vergrendelen. De afdekkap moet goed vastklikken. Octavia Scout Druk op het bovenste deel van de afdekking AB en verwijder dit. Schroef het sleepoog met de hand naar links tot aan de aanslag bladzijde 225, afb rechts en trek het zo vast mogelijk aan. Voor het aantrekken raden we bv. de wielsleutel*, het sleepoog van een andere wagen, of een gelijksoortig voorwerp te gebruiken om door het sleepoog te kunnen steken. Na het losdraaien van het sleepoog, de afdekking terug aanbrengen en vergrendelen. De afdekkap moet goed vastklikken. Afb. 184 Achterbumper: Afdekking uitbouwen / Achterste bumper: Montage sleepoog Door in de richting van de pijl A1 afb. 184 te trekken, ontgrendelt u het onderste gedeelte van de afdekking. Ontgrendel het bovenste gedeelte van de afdekking door te trekken in de richting van de pijl A2 en verwijder vervolgens de afdekking. Schroef het sleepoog met de hand naar links tot aan de aanslag afb rechts en trek het zo vast mogelijk aan. Voor het aantrekken raden we bv. de wielsleutel*, het sleepoog van een andere wagen, of een gelijksoortig voorwerp te gebruiken om door het sleepoog te kunnen steken. Om de afdekking na het losdraaien van het sleepoog weer in te bouwen, plaats eerst het bovenste bereik en druk vervolgens ook het onderste bereik erin. De afdekkap moet goed vastklikken. Voorzichtig! Het sleepoog moet altijd tot aan de aanslag vastgeschroef en vast aangetrokken worden. In het andere geval kan het sleepoog bij het af- of aanslepen scheuren.

228 Raad en daad 227 Wegslepen bij schakelbak Let op de aanwijzingen bladzijde 224. De auto kan met behulp van een sleepstang of een sleepkabel of met een opgetakelde voor- of achteras worden weggesleept. De maximale sleepsnelheid bedraagt 50 km/uur. De maximale sleepsnelheid bedraagt 50 km/h, de maximale toegestane sleepafstand bedraagt 50 km. Als normaal wegslepen niet mogelijk is of als de sleepafstand langer dan 50 km is, moet de auto op een speciale autotransporter of aanhangwagen worden vervoerd. Afslepen bij automatische versnellingsbak Let op de aanwijzingen bladzijde 224. De auto kan met behulp van een sleepstang of een sleepkabel worden weggesleept. Let hierbij op de volgende aanwijzingen: Plaats de keuzehendel in stand N. De maximale sleepsnelheid bedraagt 50 km/uur. De maximaal toegestane sleepafstand bedraagt 50 km. Bij een stilstaande motor werkt de versnellingsbakoliepomp niet; de versnellingsbak wordt dan ook bij hogere snelheden en een grotere sleepafstand niet meer voldoende gesmeerd. Voorzichtig! Als de auto met behulp van een takelwagen wordt weggesleept, mag dat alleen met opgetakelde voorwielen gebeuren. Bij een auto waarbij de achterwielen zij opgetakeld wordt de automatische versnellingsbak beschadigd! (Geldt niet voor de automatische versnellingsbak DSG). Als normaal wegslepen niet mogelijk is of als de sleepafstand langer dan 50 km is, moet de auto op een speciale autotransporter of aanhangwagen worden vervoerd. Een auto met vierwielaandrijving afslepen Let op de aanwijzingen bladzijde 224. De auto kan met behulp van een sleepstang of een sleepkabel of met een opgetakelde vooras worden weggesleept. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

229 228 Zekeringen en gloeilampen Zekeringen en gloeilampen Elektrische zekeringen Zekeringen vervangen Defecte zekeringen moeten worden vervangen. Afb. 185 Deksel zekeringhouder: linkerzijde dashboard De afzonderlijke stroomkringen zijn door middel van smeltzekeringen beveiligd. De zekeringen bevinden zich aan de linkerzijde van het dashboard achter het deksel van de zekeringhouder en onder het deksel links in de motorruimte. Schakel het contact en de betreffende stroomverbruiker uit. Wip het deksel voor de zekeringen bij het dashboard met behulp van een schroevendraaier afb. 185 of het deksel voor de zekeringen in de motorruimte bladzijde 229 los. Controleer welke zekering bij de betrokken verbruiker hoort, bladzijde 230, Zekeringenoverzicht op dashboard of bladzijde 229, Zekeringenoverzicht in motorruimte. Trek de kunststofklem uit de houder in het zekeringdeksel, plaats deze op de betreffende zekering en trek de zekering los. Defecte zekeringen zijn te herkennen aan het gesmolten metaalstripje. Vervang de doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met hetzelfde ampèrage. Breng het zekeringdeksel weer aan. Wij adviseren steeds een doosje met reservezekeringen in de auto mee te nemen. Reservezekeringen kunt u uit het assorciment van Škoda-accessoires resp. bij uw dealer kopen 20). Kleurcode van de zekeringen Kleur Max. stroomsterkte in ampère lichtbruin 5 bruin 7,5 rood 10 blauw 15 geel 20 wit 25 groen 30 oranje 40 rood 50 Voorzichtig! Repareer de zekeringen niet en vervang deze ook niet door zwaardere - brandgevaar! Bovendien kunnen andere delen van de elektrische installatie worden beschadigd. Als een nieuw geplaatste zekering na korte tijd weer doorbrandt, moet de elektrische installatie zo snel mogelijk door een Škoda-dealer worden gecontroleerd. 20) In enkele landen is het doosje met reservezekeringen deel van de basisuitrusting.

230 Zekeringen en gloeilampen 229 Deksel zekeringhouder in motorruimte Zekeringenoverzicht in motorruimte Afb. 186 Deksel zekeringhouder in motorruimte Afb. 187 Schematische weergave van de zekeringhouder in de motorruimte Bij bepaalde auto's moet voor het uitbouwen van het deksel voor de zekeringhouder de accuafdekkap worden uitgebouwd bladzijde 203. Deksel zekeringhouder uitbouwen Verschuif de borgbeugel A afb. 186 tot aan de aanslag, achter de borgbeugel verschijnt het symbool, neem daarna het deksel weg. Deksel zekeringhouder inbouwen Plaats het deksel op de zekeringhouder en schuif de borgbeugel A tot aan de aanslag - achter de beugel wordt het symbool zichtbaar. Voorzichtig! Bij het ont- en vergrendelen van het deksel van de zekeringhouder moet deze aan de zijkanten naar de zekeringhouder worden gedrukt, omdat anders het borgmechanisme kan worden beschadigd. Breng het deksel voor de zekeringhouder in de motorruimte zeer zorgvuldig aan. Als het deksel niet correct wordt aangebracht, kan er water bij de zekeringen komen en ten gevolge daarvan schade veroorzaken! Enkele van de genoemde verbruikers behoren alleen standaard bij bepaalde modeluitvoeringen of zijn alleen voor bepaalde modellen als meeruitvoering leverbaar. Pr. Verbruiker Ampère F1 Niet bezet F2 Regelapparaat voor automatische versnellingsbak DQ F3 Meetkabel 5 F4 Kleppen voor ABS 30/20 F5 Regelapparaat voor automatische versnellingsbak 15 F6 Combi-instrument, ruitenwisserhendel en knipperlichthendel 5 F7 Stroomvoorziening contact 15, startmotor 40 F8 Radio 15 F9 Telefoon 5 F10 Motorregelapparaat, hoofdrelais 5/10 F11 Regelapparaat voor extra verwarming 20 F12 Regelapparaat voor CAN-BUS 5 F13 Motorregelapparaat 15/30 F14 Contact 20 Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

231 230 Zekeringen en gloeilampen a) Pr. Verbruiker Ampère F15 F16 Lambdasonde Relais voorgloeinstallatie Centraal regelapparaat, rechterkoplamp, achterlichteenheid rechts F17 Claxon: 15 F18 Versterker voor digitale soundprocessor 30 F19 Ruitenwissers vóór 30 F20 F21 Waterpomp Klep voor brandstofdosering Lambdasonde Onderdrukpomp /15 20 F22 Koppelingspedaalschakelaar, rempedaalschakelaar 5 F23 Secundaireluchtpomp luchtmassameter Hogedrukbrandstofpomp F24 Absorptie-koolfilter, klep voor uitlaatgasterugvoer 10 F25 ABS-pomp 30/40 F26 Centraal regelapparaat, linkerkoplamp, achterlichteenheid 30 links F27 Secundaireluchtpomp voorgloeisysteem Niet bezet F28 F29 Stroomvoorziening contact F30 Contact X a) 50 Om bij het starten van de motor de accu niet onnodig zwaar te belasten, worden de stroomverbruikers op dit contact automatisch uitgeschakeld Zekeringenoverzicht op dashboard Afb. 188 Schematische weergave van de zekeringhouders in het dashboard Enkele van de genoemde verbruikers behoren alleen standaard bij bepaalde modeluitvoeringen of zijn alleen voor bepaalde modellen als meeruitvoering leverbaar. Pr. Verbruiker Ampère 1 Diagnoseaansluiting, motorregelapparaat, elektrische benzinepomp 10 2 Regelapparaat voor ABS, ESP 5 3 Airbag 5 4 Verwarming, airconditioning, achteruitrijlampen 5 5 Regelapparaat voor lichtbundelhoogteverstelling 5 6 Instrumentenpaneel, regelapparaat voor automatische versnellingsbak, regelapparaat voor elektromechanische 5 stuurbekrachtiging, parkeerhulp, Haldexkoppeling 7 Niet bezet 8 Niet bezet 9 Niet bezet 10 Niet bezet 11 Niet bezet 12 Regelapparaat voor centrale vergrendeling 10

232 Zekeringen en gloeilampen 231 Pr. Verbruiker Ampère 13 Diagnoseaansluiting, lichtschakelaar Regelapparaat voor automatische versnellingsbak, keuzehendelvergrendeling 5 15 Centraal regelapparaat - binnenverlichting 5 16 Climatronic Niet bezet 18 Niet bezet 19 Regelapparaat voor aanhangwagendetectie 5 20 Niet bezet 21 Bochtenlricht linker- en rechterkant Ventilator aanjager voor Climatronic Ruitbediening, voor Sigarenaansteker Achterruitverwarming achterruitverwarming, extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie) 26 Stopcontact in bagageruimte Benzinepomprelais, verstuivers (dieselmotor) Niet bezet 29 Motorregelapparaat, verwarming van de carterontluchting Regelapparaat voor automatische versnellingsbak Onderdrukpomp Ruitbediening achter Elektrisch schuif-/kanteldak Regelapparaat voor comfortfuncties Alarminstallatie Pr. Verbruiker Ampère 36 Koplampsproeier Stoelverwarming, voor Verwarmde achterzitting Niet bezet 40 Ventilator aanjager voor verwarming en airconditioning Achterruitwisser Niet bezet 43 Trekhaak Trekhaak Trekhaak Verwarmde ruitensproeiers 5 47 Relais voor extra verwarming 5 48 Niet bezet 49 Lichtschakelaar: 5 Elektrisch verstelbare stoelen zijn met automatische zekeringen beveiligd, die zelf na het opheffen van de overbelasting na enkele seconden weer automatisch inschakelen. Gloeilampen Gloeilampen vervangen Vóór het vervangen van een gloeilamp moet altijd eerst de betreffende lamp worden uitgeschakeld. Defecte gloeilampen mogen alleen worden vervangen door gloeilampen van hetzelfde type. De typeaanduiding staat op de lampvoet of op het glas van de lamp. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

233 232 Zekeringen en gloeilampen De vervanging van enkele gloeilampen kan niet zelf worden uitgevoerd, omdat hiervoor specialistische kennis nodig is. Om de gloeilampen te kunnen vervangen, moeten andere delen van de auto worden gedemonteerd. Dit geldt vooral voor gloeilampen die alleen vanuit de motorruimte bereikbaar zijn. Wij adviseren dan ook deze gloeilampen door een erkende Škoda-dealer te laten vervangen of een specialist te hulp te roepen. Houd er rekening mee dat in de motorruimte gevaarlijke situaties kunnen ontstaan bladzijde 197, Werkzaamheden in de motorruimte. Wij adviseren steeds een doosje met reservelampen in de auto mee te nemen. Reservelampen kunt u uit het Škoda-accessoires resp. bij uw dealer verkrijgen 21). Er bevindt zich een bergruimte voor de lampen in de doos in het Reservewiel. Auto's met xenonlicht Bij auto's met xenonlicht moet het vervangen van de lampen (dim-, stads- en groot licht) aan de Škoda-dealer worden overgelaten. Lampen - overzicht Koplampen vóór Halogeenkoplamp Xenon-koplamp Dimlicht H7 D1S Grootlicht H1 Stadslicht W5W/W5W BL Dagrijlicht* PY21W SLL/LED a) Knipperlichten PY21W Mistlichten* H8/HB4 a) a) Octavia RS, Octavia Scout Achterlichteenheid (Octavia) Lamp Achteruitrijlampen P21W Knipperlichten PY21W Duplolamp voor rem- en achterlicht P21/4 W Duplolamp voor mistachterlicht- en achterlicht P21/4 W Stadslicht W3W Achterlichteenheid (combi) Lamp Achteruitrijlamp, remlicht, achterlicht en mistachterlicht P21W Knipperlichten PY21W Stadslicht W3W Overige Lamp Zijknipperlichten LED Kentekenplaatverlichting C5W 3. Remlicht LED Instapverlichting W5W binnenverlichting vóór C10W Leeslampjes W5W Binnenverlichting achter C10W Bagageruimtelampje W5W Portierwaarschuwingslampje C5W Licht in het opbergvak C3W 21) In enkele landen is het doosje met reservelampen deel van de basisuitrusting. Gloeilampen H7 en H1 staan onder druk en kunnen bij het vervangen van de gloeilamp springen - kans op letsel!

234 Zekeringen en gloeilampen 233 Vervolg Uitbouwen van de koplamp Wij adviseren bij het vervangen van gloeilampen handschoenen en een veiligheidsbril te dragen. Bij gasontladingslampen* (xenonlampen) is voor wat betreft het hoogspanningsgedeelte specialistische kennis vereist - levensgevaar! Voorzichtig! Het glas van de gloeilamp niet met blote vingers aanraken (ook de allerkleinste vervuiling verkort de levensduur van de gloeilamp). Gebruik een schone doek, servet o.i.d. In deze handleiding is alleen maar het vervangen van die lampen beschreven waarbij dat zonder complicaties mogelijk is. Het vervangen van de andere gloeilampen moet aan een Škoda-dealer * worden overgelaten. Koplampen vóór Afb. 189 Koplampen vóór Montagestand van de lampen Positionering van de gloeilampen in de koplamp, voor afb A - knipperlicht, voor AB - stadslicht en dimlicht AC - groot licht Afb. 190 Koplampen vóór Montagestand van de lampen Om de gloeilamp voor het stads-, dim- en grote licht alsmede voor die van het knipperlicht te kunnen vervangen, moet de koplamp worden uitgebouwd. Uitbouwen van de koplamp Schakel het contact en de verlichting uit. Open de motorkap bladzijde 196. Schroef de kunststofmoer A afb. 190 los. Trek de zekering AB naar boven. Trek de borghendel van de koplamp tot aan de aanslag in de richting van de pijl A1. Trek de steker los en neem de koplamp voorzichtig in de richting van de pijl A2 weg. Het inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van het uitbouwen. Nadat de koplamp is ingebouwd, de koplampafstelling bij een servicedealer laten controleren. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

235 234 Zekeringen en gloeilampen Knipperlicht vóór Stadslicht voor en dimlicht Gloeilamp voor knipperlicht, voor, vervangen Afb. 191 Uitbouwen van de gloeilamp voor het knipperlicht, voor Schakel het contact en de verlichting uit. Koplamp uitbouwen bladzijde 233. Draai de fitting in de richting van de pijl OPEN (openen) en neem deze samen met de gloeilamp voor het knipperlicht weg afb Druk de defecte gloeilamp in de fitting, draai hem naar links en verwijder hem. Druk de nieuwe gloeilamp in de fitting en draai de gloeilamp tot aan de aanslag naar rechts. Plaats de fitting met de nieuwe gloeilamp in de koplamp en borg deze door hem in de richting van de pijl CLOSE (sluiten) naar rechts te draaien. Nadat de koplamp is ingebouwd, de koplampafstelling bij een servicedealer laten controleren. Afb. 192 Uitbouwen van de lampen voor stads- en dimlicht Uitbouwen van de gloeilamp voor het stadslicht Schakel het contact en de verlichting uit. Koplamp uitbouwen bladzijde 233. Neem de afdekkap weg AB bladzijde 233, afb Neem de fitting A weg afb Trek de defecte gloeilamp uit de fitting en breng een nieuwe gloeilamp aan. Plaats de beschermkap. Uitbouwen van de gloeilamp voor dimlicht Schakel het contact en de verlichting uit. Koplamp uitbouwen bladzijde 233. Neem de afdekkap weg AB bladzijde 233, afb De steker met de gloeilamp AB tot aan de aanslag naar links draaien en wegnemen afb De lamp vervangen, de steker met de nieuwe lamp aanbrengen en tot aan de aanslag naar rechts draaien. Plaats de beschermkap.

236 Zekeringen en gloeilampen 235 Om het verwijderen van de fitting met de lamp voor het stadslicht te vergemakkelijken, adviseren wij, eerst de steker van het dimlicht uit te bouwen. Nadat de koplamp is ingebouwd, de koplampafstelling bij een servicedealer laten controleren. Mistlampen en dagrijlicht* Grootlicht Afb. 194 Voorbumper: Beschermrooster / Uitbouw van de mistlamp Steker AB - Lamp voor dagrijlicht* afb Steker AC - Lamp voor mistlamp. Afb. 193 Uitbouwen van de gloeilamp voor groot licht Schakel het contact en de verlichting uit. Koplamp uitbouwen bladzijde 233. Neem de afdekkap weg AC bladzijde 233, afb Trek de steker A afb. 193 los. Druk de draadbeugel AB in de richting van de koplamp en haak deze naar opzij toe los. Neem de gloeilamp AC weg en breng de nieuwe zo aan dat de fixeernokken van de lampsokkel in de uitsparingen van de reflector vallen. Het inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van het uitbouwen. Nadat de koplamp is ingebouwd, de koplampafstelling bij een servicedealer laten controleren. Afdekking uitbouwen Schakel het contact en de verlichting uit. Steek een vinger in opening A afb Doro in de richting van de pijl te draaien A1 maakt u de afdekking eerst aan de bovenkant los aan de kant van de mistlamp. Daarna maakt u de afdekking los in de richting van pijl A2 ook aan de andere kant en verwijdert u deze. Mistlampen uitbouwen Steek uw hand in de opening, waarin het beschermrooster zich bevond en druk de springveer afb. 194 rechts. Verwijder de mistlampen. De steker met de gloeilamp tot aan de aanslag naar links draaien en wegnemen. De lamp vervangen, de steker met de nieuwe lamp aanbrengen en tot aan de aanslag naar rechts draaien. Voor het inbouwen de mistlamp eerst met de nok aan de zijde plaatsen, die verder weg is van het nummerbord. Druk de koplamp bij het kenteken liggende zijde aan. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

237 236 Zekeringen en gloeilampen Om de afdekkap weer in te bouwen, plaatst u eerst een deel van de afdekkap, te beginnen aan de kant met het kenteken. Druk vervolgens de afdekkap aan de kant van de mistlamp dicht. De afdekkap moet goed vastklikken. Mistlamp Octavia RS, Octavia Scout Afdekking van de mislamp Octavia RS, Octavia Scout Afb. 196 Voorbumper: Mistlamp / Mistlamp: Gloeilamp vervangen Afb. 195 Voorbumper: Octavia RS / Octavia Scout Uitbouw van de afdekking - Octavia RS Schakel het contact en de verlichting uit. Steek een vinger in de opening A1 afb. 195 en verwijder de afdekking. Uitbouw van de afdekking - Octavia Scout Schakel het contact en de verlichting uit. In de opening boven de mistlamp A2 steekt u de draadbeugel uit het boordgereedschap en verwijdert u de afdekking. Mistlampen uitbouwen Draai met behulp van de schroevendraaier*, die deel uitmaakt van het boordgereedschap 22), de bouten los afb links. Verwijder de mistlampen. Vervanging van de lampen en mislampen inbouwen Druk op de zekering A1 van de stekker A en verwijder de stekker uit de fitting AB. Drai de fitting AB met de lamp naar links tot de aanslag en verwijder deze. Vervang de lamp en breng de fitting met de nieuwe lamp terug aan in de behuizing en draai ze naar rechts tot de aanslag. Steek de stekker A in de fitting AB. Draai de bouten terug aan en breng de afdekking aan. De afdekkap moet goed vastklikken. 22) Geldt voor de Octavia Combi RS en Octavia Scout.

238 Zekeringen en gloeilampen 237 Achterlichteenheid (Octavia) Achterlichteenheid (combi) Afb. 197 Bagageruimte: Afdekking voor de lamphouder / uitbouw van de lamphouder Gloeilampen in de lamphouder vervangen Schakel het contact en de verlichting uit. Ontgrendel de borging en open de afdekkap van de lampdrager afb links. Druk de borgnok in de richting van de pijl en neem de lampdrager weg afb rechts. Druk de defecte gloeilamp in de fitting, draai hem naar links en verwijder hem. Druk de nieuwe gloeilamp in de fitting en draai de gloeilamp tot aan de aanslag naar rechts. Breng de lampdrager zo aan, dat de borgnokken aangrijpen in het huis. Sluit en vergrendel de afdekkap van de lampdrager. Gloeilamp voor stadslicht vervangen Schakel het contact en de verlichting uit. Ontgrendel de borging en open de afdekkap van de lampdrager afb links. Neem de defecte gloeilamp (pijl A1 of A2 ) uit het huis en vervang deze door een nieuwe. Sluit en vergrendel de afdekkap van de lampdrager. Afb. 198 Bagageruimte: Zijvak / Uitbouwen van de lamphouder Gloeilampen in de lamphouder vervangen Schakel het contact en de verlichting uit. Bouw de klep voor het zijvak uit door de sluiting in de richting van de pijl te verdraaien afb links. Neem de afdekklep van de lampdrager van de bagageruimte weg. Neem de gloeilampen van het achterlicht (pijl A1 en A2 ) weg. Druk de borgnok in de richting van de pijl en neem de lampdrager weg. Druk de defecte gloeilamp in de fitting, draai hem naar links en verwijder hem. Druk de nieuwe gloeilamp in de fitting en draai de gloeilamp tot aan de aanslag naar rechts. Gloeilamp voor stadslicht vervangen Schakel het contact en de verlichting uit. Bouw de klep voor het zijvak uit door de sluiting in de richting van de pijl te verdraaien afb links. Neem de afdekklep van de lampdrager van de bagageruimte weg. Neem de defecte gloeilamp (pijl A1 of A2 afb. 198) uit het huis en vervang deze door een nieuwe. Bouw de lampdragerafdekkap in de bagageruimte in en sluit het zijvak. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

239 238 Zekeringen en gloeilampen

240 Technische gegevens 239 Technische gegevens Technische gegevens Algemene aanwijzingen De gegevens van het kentekenbewijs hebben voorrang op de gegevens in het instructieboekje. Met welke motor uw auto is uitgerust, ziet u op het kentekenbewijs of kunt u navragen bij een erkende Škoda-dealer. Gebruikte afkortingen Afkorting Betekenis kw Kilowatt, maateenheid voor motorvermogen 1 1/min Aantal krukasomwentelingen per minuut Nm Newtonmeter, maateenheid voor motorkoppel g/km Uitgestoten hoeveelheid kooldioxide in grammen per gereden kilometer ROZ Research-octaangetal, maateenheid voor klopvastheid van benzine TSI Benzinemotor met een uitlaatgasturbo en een systeem voor directe inspuiting van brandstof TDI PD Dieselmotor met een uitlaatgasturbo en inspuitsysteem pomp-verstuiver TDI CR Dieselmotor met een uitlaatgasturbo en inspuitsysteem Common-Rail M5/M6 5-/6-versnellingsschakelbak AG6 Automatische 6-versnellingsbak DQ6/DQ7 automatische 6-/7-versnellingsbak DSG DPF Dieseldeeltjesfilter Bediening Veiligheid en voor het rijden Rijprestaties De vermelde prestaties werden gemeten zonder snelheidremmende uitrustingen, zoals b.v. airconditioning. Gewichten Afhankelijk van de omvang van de speciale uitrustingen neemt het laadvermogen af. Tot het ledig gewicht telt een voor 90% gevulde brandstoftank. Tot deze waarde behoort ook een bestuurder met een gewicht van 75 kg. Identificatiegegevens Afb. 199 Sticker met de voertuiggegevens Sticker met de voertuiggegevens De sticker met autogegevens afb. 199 bevindt zich op de vloer van de bagageruimte en is ook in het serviceplan geplakt. De sticker met autogegevens bevat de volgende gegevens: Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

241 240 Technische gegevens A1 A2 A3 A4 A5 Chassisnummer (VIN) Wagentype Versnellingsbakcode, laknummer, interieuruitvoeringscode, motorvermogen, motorcode Gedeeltelijke beschrijving van de auto 7GG, 7MB, 7MG - auto's met DPF bladzijde 173 Chassisnummer (VIN) Het chassisnummer - VIN (voertuigidentificatienummer) is in de motorruimte op de rechter schokdempersteun ingeslagen. Dit nummer staat ook op het plaatje in de hoek linksonder, onder de voorruit. Motornummer Het motornummer is in het motorblok ingeslagen. Stadsverkeer De verbruiksmeting in het stadsverkeer start met het starten van de koude motor. Hierna wordt het normale stadsverkeer gesimuleerd. Buiten de bebouwde kom Bij de meting van het brandstofverbruik buiten de bebouwde kom wordt met de auto, zoals bij het dagelijkse gebruik, meerdere malen in alle versnellingen geaccelereerd en gedecelereerd. De rijsnelheid varieert tussen de 0 tot 120 km/h. Gecombineerd verkeer De verbruikswaarde in het gecombineerde verkeer bestaan voor 37% uit stadsverkeer en 63% uit verkeer buiten de bebouwde kom. Typeplaatje (productieplaatje) Het typeplaatje bevindt zich in het onderste deel van de linkermiddenstijl. Stickers op de tankdopklep De stickers bevinden zich aan de binnenzijde van de tankdopklep en bevatten de volgende gegevens: voorgeschreven type brandstof, bandenmaat, Bandenspanning. Brandstofverbruik volgens ECE-voorschriften en EUrichtlijnen Afhankelijk van de omvang van de speciale uitvoering, de rijstijl, de verkeerssituatie, de weersinvloeden en de staat van de auto kunnen bij het gebruik van de auto in de praktijk brandstofverbruikswaarden worden gemeten die afwijken van de vermelde gegevens.

242 Technische gegevens 241 Afmetingen Afmetingen (in mm) OCTAVIA OCTAVIA GreenLine OCTAVIA RS COMBI COMBI GreenLine COMBI RS COMBI 4x4 SCOUT Lengte Breedte Breedte incl. buitenspiegel Hoogte Vrije hoogte a) 1449 b) a) 125 b) a) De waarde komt overeen met uitvoering met versterkte vering/demping. b) De waarde komt overeen met uitvoering met het SPORT-pakket b) b) a) 1455 b) a) 125 b) b) b) a) a) 179 Wielbasis Spoorbreedte voor/achter 1541/ / / / / / / /1500 Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

243 242 Technische gegevens Motoroliespecificaties De soort motorolie is gebaseerd op nauwkeurige specificaties. Af fabriek is de auto gevuld met een kwalitatief hoogwaardige olie waarmee het hele jaar - behalve in extreme klimaatzones - kan worden gereden. Bij het bijvullen kunt u verschillende oliën met elkaar mengen. Dit geldt niet voor auto's met flexibele onderhoudsintervallen (QG1). De motoroliën worden vanzelfsprekend steeds verder ontwikkeld. Daarom zijn de gegevens in dit instructieboekje gebaseerd op de stand van zaken op het moment van de sluiting van de redactie. Erkende Škoda-dealers worden door Škoda Auto geïnformeerd over de actuele stand van zaken met betrekking tot wijzigingen en dergelijke. Laat het olie verversen daarom door een erkende Škoda-dealer uitvoeren. De hiernaast aangegeven specificaties (VW-normen) moeten afzonderlijk of in combinatie met andere specificaties op het olieblik staan. Motoroliespecificaties voor auto's met flexibele onderhoudsintervallen (QG1) Benzinemotoren Motoroliespecificaties Inhoud a) 1,2/77 kw - EU5 VW ,6 1,4 l/59 kw - EU4 VW , VW ,2 1,4 l/90 kw TSI - EU5 VW , VW ,6 1,6 l/75 kw - EU4, EU2 VW , VW ,5 1,8 l/118 kw TSI - EU5, EU2 DDK (1,8 l/112 kw TSI - EU5) VW ,6 2,0 l/147 kw TSI - EU5 VW ,6 Dieselmotoren Motoroliespecificaties Inhoud a) 1,6 l/77 kw TDI CR - EU5 VW ,3 1,9 l/77 kw TDI PD - EU4, EU3 VW , VW ,8 1,9 l/77 kw TDI PD DPF - EU4 VW ,3 2,0 l/103 kw TDI CR DPF - EU4, EU5 VW ,3 2,0 l/125 kw TDI CR - EU5 VW ,3 Motoroliespecificatie voor auto's met vaste onderhoudsintervallen (QG2) Benzinemotoren Motoroliespecificaties Inhoud a) 1,2/77 kw - EU5 VW ,6 1,4 l/59 kw - EU4 VW , VW ,2 1,4 l/90 kw TSI - EU5 VW , VW ,6 1,6 l/75 kw - EU4, EU2 VW , VW ,5 1,6 l/75 kw MultiFuel - EU4, EU2 VW ,5 1,8 l/118 kw TSI - EU5, EU2 DDK (1,8 l/112 kw TSI - EU5) VW ,6 2,0 l/147 kw TSI - EU5 VW ,6 a) Olie-inhoud met oliefiltervanging. Oliepeil tijdens het vullen controleren, niet te veel bijvullen. Het oliepeil moet tussen de markeringen staan bladzijde 198. Als de bovengenoemde oliën niet beschikbaar zijn kan men eenmalig voor het bijvullen olie volgens ACEA A2 resp. ACEA A3 gebruiken. a) Olie-inhoud met oliefiltervanging. Oliepeil tijdens het vullen controleren, niet te veel bijvullen. Het oliepeil moet tussen de markeringen staan bladzijde 198.

244 Technische gegevens 243 Dieselmotoren Motoroliespecificaties Inhoud a) 1,6 l/77 kw TDI CR - EU5 VW ,3 1,9 l/77 kw TDI PD - EU4, EU3 VW ,8 1,9 l/77 kw TDI PD DPF - EU4 VW ,3 2,0 l/103 kw TDI CR DPF - EU4, EU5 VW ,3 2,0 l/125 kw TDI CR - EU5 VW ,3 Als de bovengenoemde oliën niet beschikbaar zijn kan men eenmalig voor het bijvullen olie volgens ACEA B3 resp. ACEA B4 gebruiken. Voorzichtig! Voor auto's met flexibele onderhoudsintervallen (QG1) mogen alleen de bovenstaande oliën worden gebruikt. Om ervoor te zorgen dat de eigenschappen van de motorolie behouden blijven, adviseren wij voor het bijvullen alleen die olie te nemen die dezelfde specificatie heeft. In een uitzonderingsgeval mag slechts eenmaal maximaal 0,5 l motorolie met de specificatie VW (alleen benzinemotoren) of specificatie VW (alleen dieselmotoren) worden bijgevuld. Andere motoroliën mogen niet worden gebruikt - kans op motorschade! Voor het maken van een lange rit adviseren wij motorolie met de specificatie die is voorgeschreven aan te schaffen en mee te nemen. Zo beschikt u altijd over de juiste motorolie voor het bijvullen. We adviseren gebruik te maken van oliën uit het originele Škoda-assortiment. Zie voor verdere informatie het serviceplan. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

245 244 Technische gegevens 1,2 l/77 kw TSI - EU5 Motor Vermogen kw bij 1/min 77/5000 Max. koppel Nm bij 1/min 175/ Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm 3 ) 4/1197 Rijprestaties Brandstofverbruik (in l/100 km) en CO 2 -uitstoot (in g/km) OCTAVIA M6 OCTAVIA DQ7 Maximale snelheid km/u Acceleratie km/h s 10,8 10,8 10,9 10,9 OCTAVIA M6 OCTAVIA DQ7 In stad 7,1 7,0 7,1 7,0 Buiten stad 4,9 5,2 4,9 5,2 Combinatie 5,7 5,9 5,7 5,9 CO 2 -uitstoot - combinatie COMBI M6 COMBI M6 COMBI DQ7 COMBI DQ7

246 Technische gegevens 245 Gewichten (in kg) OCTAVIA M6 OCTAVIA DQ7 Maximum toegelaten gewicht Gewicht in lege toestand, rijklaar Nuttige last Nuttig laadvermogen bij gebruik van de trekhaak Toelaatbare voorasbelasting Toelaatbare achterasbelasting Toegestaan aanhangwagengewicht, aanhangwagen geremd Toelaatbaar aanhangwagengewicht, aanhangwagen ongeremd a) Hellingen tot 12 % b) Hellingen tot 8% c) Auto's van de groep N a) 1400 b) /1200 c)b) COMBI M6 COMBI DQ a) 1200 a) 1200 a) 1400 b) /1200 c)b) 1400 b) /1200 c)b) 1400 b) /1200 c)b) Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

247 246 Technische gegevens 1,4 l/59 kw - EU4 Motor Vermogen kw bij 1/min 59/5000 Max. koppel Nm bij 1/min 132/3800 Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm 3 ) 4/1390 Rijprestaties Brandstofverbruik (in l/100 km) en CO 2 -uitstoot (in g/km) OCTAVIA M5 Maximale snelheid km/u Acceleratie km/h s 14,2 14,3 OCTAVIA M5 In stad 9,6 9,6 Buiten stad 5,6 5,6 Combinatie 7,0 7,0 CO 2 -uitstoot - combinatie COMBI M5 COMBI M5

248 Technische gegevens 247 Gewichten (in kg) OCTAVIA M5 Maximum toegelaten gewicht 1855/1845 a) Gewicht in lege toestand, rijklaar Nuttige last 675/665 a) 675 Nuttig laadvermogen bij gebruik van de trekhaak 600/590 a) 600 Toelaatbare voorasbelasting Toelaatbare achterasbelasting Toegestaan aanhangwagengewicht, aanhangwagen geremd a) Auto's van de groep N1. b) Hellingen tot 12 % c) Hellingen tot 8% 900 b) 1100 c) /900 a)c) COMBI M b) 1100 c) /900 a)c) Toelaatbaar aanhangwagengewicht, aanhangwagen ongeremd Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

249 248 Technische gegevens 1,4 l/90 kw TSI - EU5 Motor Vermogen kw bij 1/min 90/5000 Max. koppel Nm bij 1/min 200/ Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm 3 ) 4/1390 Rijprestaties Brandstofverbruik (in l/100 km) en CO 2 -uitstoot (in g/km) OCTAVIA M6 OCTAVIA DQ7 Maximale snelheid km/u Acceleratie km/h s 9,7 9,7 9,8 9,8 OCTAVIA M6 OCTAVIA DQ7 In stad 8,5 8,0 8,5 8,0 Buiten stad 5,0 5,3 5,0 5,3 Combinatie 6,3 6,3 6,3 6,3 CO 2 -uitstoot - combinatie COMBI M6 COMBI M6 COMBI DQ7 COMBI DQ7

250 Technische gegevens 249 Gewichten (in kg) OCTAVIA M6 OCTAVIA DQ7 Maximum toegelaten gewicht Gewicht in lege toestand, rijklaar Nuttige last Nuttig laadvermogen bij gebruik van de trekhaak Toelaatbare voorasbelasting Toelaatbare achterasbelasting Toegestaan aanhangwagengewicht, aanhangwagen geremd Toelaatbaar aanhangwagengewicht, aanhangwagen ongeremd a) Hellingen tot 12 % b) Hellingen tot 8% c) Auto's van de groep N a) 1400 b) /1200 c)b) COMBI M6 COMBI DQ a) 1200 a) 1200 a) 1400 b) /1200 c)b) 1400 b) /1200 c)b) 1400 b) /1200 c)b) Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

251 250 Technische gegevens 1,6 l/75 kw - EU4, EU2 Motor Vermogen kw bij 1/min 75/5600 Max. koppel Nm bij 1/min 148/3800 Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm 3 ) 4/1595 Rijprestaties Brandstofverbruik (in l/100 km) en CO 2 -uitstoot (in g/km) OCTAVIA M5 OCTAVIA AG6 Maximale snelheid km/u Acceleratie km/h s 12,3 14,1 12,4 14,2 COMBI M5 COMBI AG6 OCTAVIA M5 OCTAVIA M5 MultiFuel In stad 10,0 9,4/13,0 a) OCTAVIA AG6 COMBI M5 COMBI M5 MultiFuel COMBI AG6 11,2 10,0 9,6/13,2 a) 11,2 Buiten stad 5,8 5,5/7,5 a) 6,1 5,8 5,7/7,7 a) 6,1 Combinatie 7,4 7,0/9,5 a) 7,9 7,4 7,2/9,7 a) 7,9 CO 2 -uitstoot - combinatie /157 a) /162 a) 188 a) Biobrandstof ethanol E85.

252 Technische gegevens 251 Gewichten (in kg) OCTAVIA M5 Maximum toegelaten gewicht 1880/1870 a) a) Auto's van de groep N1. b) Hellingen tot 12 % c) Hellingen tot 8% OCTAVIA AG6 COMBI M5 COMBI AG6 1915/1905 a) Gewicht in lege toestand, rijklaar Nuttige last 675/665 a) 675/665 a) Nuttig laadvermogen bij gebruik van de trekhaak 600/590 a) 600/590 a) Toelaatbare voorasbelasting Toelaatbare achterasbelasting Toegestaan aanhangwagengewicht, aanhangwagen geremd 1200 b) 1400 c) /1200 a)c) 1200 b) 1200 b) 1200 b) 1400 c) /1200 a)c) 1400 c) /1200 a)c) 1400 c) /1200 a)c) Toelaatbaar aanhangwagengewicht, aanhangwagen ongeremd Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

253 252 Technische gegevens 1,8 l/118 kw TSI - EU5, EU2 DDK (1,8 l/112 kw TSI - EU5) Motor Vermogen kw bij 1/min 118/ (112/ ) a) Max. koppel Nm bij 1/min 250/ (250/ ) a) Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm 3 ) 4/1798 a) 1,8 l/112 kw TSI Rijprestaties OCTAVIA M6 Maximale snelheid km/u 223 (219) a) a) 1,8 l/112 kw TSI OCTAVIA DQ7 COMBI M6 COMBI DQ7 COMBI 4x4 M6 SCOUT M6 223 (219) a) 222 (218) a) 222 (218) a) 218 (214) a) 211 (208) a) Acceleratie km/h s 7,8 (8,1) a) 7,8 (8,1) a) 7,9 (8,2) a) 7,9 (8,2) a) 8,1 (8,4) a) 8,4 (8,7) a) Brandstofverbruik (in l/100 km) en CO 2 -uitstoot (in g/km) OCTAVIA M6 OCTAVIA DQ7 COMBI M6 COMBI DQ7 COMBI 4x4 M6 In stad 9,5 9,1 9,5 9,1 10,3 10,2 Buiten stad 5,5 5,4 5,5 5,4 6,2/6,5 a) Combinatie 6,9 6,6 6,9 6,6 7,7/7,9 a) 7,8 CO 2 -uitstoot - combinatie /184 a) 182 a) Auto's van de groep N1. SCOUT M6 6,4

254 Technische gegevens 253 Gewichten (in kg) OCTAVIA M6 OCTAVIA DQ7 COMBI M6 COMBI DQ7 COMBI 4x4 M6 Maximum toegelaten gewicht Gewicht in lege toestand, rijklaar Nuttige last Nuttig laadvermogen bij gebruik van de trekhaak Toelaatbare voorasbelasting Toelaatbare achterasbelasting Toegestaan aanhangwagengewicht, aanhangwagen geremd 1300 a) 1500 b) 1300 c)b) Toelaatbaar aanhangwagengewicht, aanhangwagen ongeremd a) 1500 b) 1300 c)b) 1300 a) 1500 b) 1300 c)b) 1300 a) 1500 b) 1300 c)b) 1500 a) 1600 b) 1500 c)b) SCOUT M a) 1600 b) 1500c) b) a) b) c) Hellingen tot 12 % Hellingen tot 8% Auto's van de groep N1. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

255 254 Technische gegevens 2,0 l/147 kw TSI - EU5, EU2 DDK Motor Vermogen kw bij 1/min 147/ Max. koppel Nm bij 1/min 280/ Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm 3 ) 4/1984 Rijprestaties Brandstofverbruik (in l/100 km) en CO 2 -uitstoot (in g/km) OCTAVIA RS M6 OCTAVIA RS DQ6 COMBI RS M6 Maximale snelheid km/u Acceleratie km/h s 7,2 7,2 7,3 7,3 OCTAVIA RS M6 OCTAVIA RS DQ6 COMBI RS M6 In stad 10,2 10,4 10,2 10,4 Buiten stad 5,9 6,2 5,9 6,2 Combinatie 7,5 7,7 7,5 7,7 CO 2 -uitstoot - combinatie COMBI RS DQ6 COMBI RS DQ6

256 Technische gegevens 255 Gewichten (in kg) OCTAVIA RS M6 Maximum toegelaten gewicht 1915/1980 a) a) Auto's van de groep N1. b) Hellingen tot 12 % c) Hellingen tot 8% OCTAVIA RS DQ6 COMBI RS M6 COMBI RS DQ6 1935/2000 a) 1930/1995 a) 1950/2015 a) Gewicht in lege toestand, rijklaar Nuttige last 555/620 a) 555/620 a) 555/620 a) 555/620 a) Nuttig laadvermogen bij gebruik van de trekhaak 480/545 a) 480/545 a) 480/545 a) 480/545 a) Toelaatbare voorasbelasting Toelaatbare achterasbelasting /1150 a) 1100/1150 a) Toegestaan aanhangwagengewicht, aanhangwagen geremd 1400 b) 1600 c) /1400 a)c) 1400 b) 1400 b) 1400 b) 1600 c) /1400 a)c) 1600 c) /1400 a)c) 1600 c) /1400 a)c) Toelaatbaar aanhangwagengewicht, aanhangwagen ongeremd Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

257 256 Technische gegevens 1,6 l/77 kw TDI CR - EU5 Motor Vermogen kw bij 1/min 77/4400 Max. koppel Nm bij 1/min 250/ Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm 3 ) 4/1598 Rijprestaties OCTAVIA M5 Brandstofverbruik (in l/100 km) en CO 2 -uitstoot (in g/km) OCTAVIA M5 GreenLine OCTAVIA DQ7 COMBI M5 COMBI M5 GreenLine Maximale snelheid km/u Acceleratie km/h s 11,8 11,8 12,0 11,9 11,9 12,1 12,7 OCTAVIA M5 OCTAVIA M5 GreenLine OCTAVIA DQ7 COMBI M5 COMBI M5 GreenLine In stad 5,7 5,5 5,6 5,7 5,5 5,6 6,7 Buiten stad 3,9 3,7 4,2 3,9 3,7 4,2 4,6 Combinatie 4,5 4,4 4,7 4,5 4,4 4,7 5,4 COMBI DQ7 COMBI DQ7 COMBI 4x4 M6 CO 2 -uitstoot - combinatie COMBI 4x4 M6

258 Technische gegevens 257 Gewichten (in kg) OCTAVIA M5 OCTAVIA M5 GreenLine OCTAVIA DQ7 COMBI M5 COMBI M5 GreenLine Maximum toegelaten gewicht Gewicht in lege toestand, rijklaar Nuttige last Nuttig laadvermogen bij gebruik van de trekhaak Toelaatbare voorasbelasting Toelaatbare achterasbelasting Toegestaan aanhangwagengewicht, aanhangwagen geremd 1400 a) 1600 b) /1400 b) c) 1400 a) 1600 b) /1400 b) c) 1400 a) 1600 b) /1400 b) c) 1400 a) 1600 b) /1400 b) c) 1400 a) 1600 b) /1400 b) c) COMBI DQ a) 1600 b) /1400 b) c) COMBI 4x4 M a) 1700 b) /1600 b) c) Toelaatbaar aanhangwagengewicht, aanhangwagen ongeremd a) Hellingen tot 12 % b) Hellingen tot 8% c) Auto's van de groep N1. Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

259 258 Technische gegevens 1,9 l/77 kw TDI PD - EU4, EU3 Motor Vermogen kw bij 1/min 77/4000 Max. koppel Nm bij 1/min 250/1900 Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm 3 ) 4/1896 Rijprestaties Brandstofverbruik (in l/100 km) en CO 2 -uitstoot (in g/km) OCTAVIA M5 OCTAVIA DQ6 Maximale snelheid km/u Acceleratie km/h s 11,8 12,2 11,9 12,3 12,9 OCTAVIA M5 OCTAVIA DQ6 In stad 6,3 7,7 6,3 7,7 7,7 Buiten stad 4,2 5,0 4,2 5,0 4,9 Combinatie 4,9 5,9 4,9 5,9 6,0 COMBI M5 COMBI M5 COMBI DQ6 COMBI DQ6 COMBI 4x4 M6 COMBI 4x4 M6 CO 2 -uitstoot - combinatie

260 Technische gegevens 259 Gewichten (in kg) OCTAVIA M5 Maximum toegelaten gewicht 1955/1945 a) a) Auto's van de groep N1. b) Hellingen tot 12 % c) Hellingen tot 8% OCTAVIA DQ6 COMBI M5 COMBI DQ6 COMBI 4x4 M6 1980/1970 a) Gewicht in lege toestand, rijklaar Nuttige last 675/665 a) 675/665 a) Nuttig laadvermogen bij gebruik van de trekhaak 600/590 a) 600/590 a) Toelaatbare voorasbelasting Toelaatbare achterasbelasting Toegestaan aanhangwagengewicht, aanhangwagen geremd 1400 b) 1600 c) /1400 a)c) 1400 b) 1400 b) 1400 b) 1600 b) 1600 c) /1400 a)c) 1600 c) /1400 a)c) 1600 c) /1400 a)c) 1700 c) /1600 a)c) Toelaatbaar aanhangwagengewicht, aanhangwagen ongeremd Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

261 260 Technische gegevens 2,0 l/103 kw TDI CR - EU4, EU5 Motor Vermogen Rijprestaties Brandstofverbruik (in l/100 km) en CO 2 -uitstoot (in g/km) kw bij 1/min 103/ EU4 103/ EU5 Max. koppel Nm bij 1/min 320/ Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm 3 ) 4/1968 OCTAVIA M6 OCTAVIA DQ6 COMBI M6 COMBI DQ6 COMBI 4x4 M6 Maximale snelheid km/u Acceleratie km/h s 9,5 9,6 9,6 9,7 9,8 10,1 OCTAVIA M6 OCTAVIA DQ6 COMBI M6 COMBI DQ6 COMBI 4x4 M6 In stad 6,1 6,7 6,3 7,0 7,4 7,4 Buiten stad 4,0 4,5 4,3 4,6 5,1 5,1 Combinatie 4,8 5,3 4,9 5,4 5,9 5,9 CO 2 -uitstoot - combinatie SCOUT M6 SCOUT M6

262 Technische gegevens 261 Gewichten (in kg) OCTAVIA M6 Maximum toegelaten gewicht 1995/1985 a) a) Auto's van de groep N1. b) Hellingen tot 12 % c) Hellingen tot 8% OCTAVIA DQ6 COMBI M6 COMBI DQ6 COMBI 4x4 M6 SCOUT M6 2015/2005 a) /2160 a) Gewicht in lege toestand, rijklaar Nuttige last 675/665 a) 675/665 a) /665 a) Nuttig laadvermogen bij gebruik van de trekhaak 600/590 a) 600/590 a) /590 a) Toelaatbare voorasbelasting Toelaatbare achterasbelasting Toegestaan aanhangwagengewicht, aanhangwagen geremd 1400 b) 1600 c) /1400a) c) 1400 b) 1400 b) 1400 b) 1600 b) 1600 b) 1600 c) /1400 a)c) 1600 c) /1400 a)c) 1600 c) /1400 a)c) 1700 c) /1600 a)c) 1700 c) /1600 a)c) Toelaatbaar aanhangwagengewicht, aanhangwagen ongeremd Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

263 262 Technische gegevens 2,0 l/125 kw TDI CR - EU5 Motor Vermogen kw bij 1/min 125/4200 Max. koppel Nm bij 1/min 350/ Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm 3 ) 4/1968 Rijprestaties Brandstofverbruik (in l/100 km) en CO 2 -uitstoot (in g/km) OCTAVIA RS M6 OCTAVIA RS DQ6 COMBI RS M6 Maximale snelheid km/u Acceleratie km/h s 8,3 8,3 8,4 8,4 OCTAVIA RS M6 OCTAVIA RS DQ6 COMBI RS M6 In stad 7,5 7,9 7,5 7,9 Buiten stad 4,6 4,9 4,6 4,9 Combinatie 5,7 6,0 5,7 6,0 CO 2 -uitstoot - combinatie COMBI RS DQ6 COMBI RS DQ6

264 Technische gegevens 263 Gewichten (in kg) OCTAVIA RS M6 Maximum toegelaten gewicht 1950/2015 a) a) Auto's van de groep N1. b) Hellingen tot 12 % c) Hellingen tot 8% OCTAVIA RS DQ6 COMBI RS M6 COMBI RS DQ6 1970/2035 a) 1965/2030 a) 1985/2050 a) Gewicht in lege toestand, rijklaar Nuttige last 555/620 a) 555/620 a) 555/620 a) 555/620 a) Nuttig laadvermogen bij gebruik van de trekhaak 480/545 a) 480/545 a) 480/545 a) 480/545 a) Toelaatbare voorasbelasting Toelaatbare achterasbelasting /1150 a) 1100/1150 a) Toegestaan aanhangwagengewicht, aanhangwagen geremd 1400 b) 1600 c) /1400 a)c) 1400 b) 1400 b) 1400 b) 1600 b) /1400 a)c) 1600 c) /1400 a)c) 1600 c) /1400 a)c) Toelaatbaar aanhangwagengewicht, aanhangwagen ongeremd Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

265 264 Technische gegevens

266 Trefwoordenlijst 265 Trefwoordenlijst A Aan- en wegslepen Automatische versnellingsbak Aandrijfslipregeling Aandrijfslipregeling (ASR) Controlelamp Aanhangwagen Gebruiksinstructies Aanslepen ABS Controlelamp Accessoires Accu , 203 Elektrolytpeil controleren Laden Rijden in de winter Vervangen Accu laden Controlelampjes Achterruit Verwarming Achterruit condensvrij maken Achterruitverwarming Achteruitkijkspiegel Binnenspiegel Buitenspiegel Actieve stuurondersteuning Afgelegde afstand Afneembare trekhaak Afstandsbediening Synchronisatieprocedure Afzetten van de motor Airbag Activering Controlelampje Hoofdairbag Uitschakelen Voorairbag Zijairbag Airbag uitschakelen Airbagsysteem Controlelampje Airconditioning Luchtcirculatiefunctie Luchtuitstroomroosters Alarm Alarmlichten Controlelampjes Alarmsysteem , 56 Antiblokkeersysteem Antiblokkeersysteem (ABS) Controlelamp Armleuning, achter , 91 Armleuningen voor Asbak ASR Controlelamp Assistent voor rijden op hellende wegen Auto wassen Auto-Check-Control Autocomputer Automatische instelling bestuurdersstoel Automatische regeling rijverlichting Automatische versnellingsbak Keuzehendel - noodontgrendeling Kick down Tiptronic , 122 Automatische wasinstallaties B Bagageruimte , 75 Inklapbare dubbele haken Inklapbare haken Sjorogen Banden Winterbanden Bandenreparatieset Bandenspanning Controlelampje Bekerhouder Achter Voor Benzine Benzinemotoren Motor starten Besturing actieve stuurondersteuning Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

267 266 Trefwoordenlijst Bevestigingsnet Combi Octavia Binnenspiegel Binnenverlichting achter , 59 Bagageruimte voor Bochtverlichting Bonhouder Boordcomputer Boordgereedschap Brandstof Benzine Brandstofmeter Dieselolie Brandstofmeter Brandstofreserve Controlelampje Brandstofverbruik Energie besparen Buitenland Buitenspiegels Buitenspiegelverwarming Buitentemperatuur C Centrale vergrendeling Ontgrendelen Vergrendelen Claxon Climatronic Circulatiefunctie Ruiten ontwasemen Climatronic (automatische airco) Cockpit Overzicht Comfortbediening Computer Conserveren Conservering auto-onderzijde Contact Contactslot Controlelampjes D Dagrijlicht Dakantenne Dashboardkastje Verlichting Dashboardverlichting De eerste km Dieselmotoren Motor starten Dieselolie Digitale klok Dimlicht Controlelampjes Display Dynamo Controlelampjes E Economisch rijden EDS Eén portier openen Elektrisch instelbare buitenspiegel Elektrisch schuif-/kanteldak Elektrische energie besparen Elektrische ruitbediening Functiestoringen met centrale vergrendeling Toetsen in bestuurdersportier Toetsen in voorpassagiersportier en in de achterportieren Elektronisch stabiliteitsprogramma Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) Controlelampje Elektronische differentieelblokkering Elektronische wegrijblokkering ESP Controlelampje G Gebruik aanhangwagen Gebruik in de winter Biodiesel Geheugen voor boordcomputer Gereedschap Gevarendriehoek Glazen dak Gloeilampen vervangen

268 Gordel Controlelampje Gordelhoogte-instelling Gordels Gordelspanners Gordelwaarschuwingslampje Groot licht , 57 Controlelampjes GSM , 132 H Handmatig schakelen Handrem Hoeveelheid koelvloeistof Controlelampje Hoofdairbag Hoofdsteunen I Imperiaal Indicaties Informatiedisplay Inparkeren Inrijden Instrumentenpaneel Interieurbewaking Intervalwissen ISOFIX ISOFIX-systeem J Juiste zitpositie K Kanteldak Katalysator Keuzehendel Keuzehendel - noodontgrendeling Keuzehendelblokkering Controlelampje Keuzehendelstanden Kilometertotaalteller Kinderen en veiligheid Kinderslot Kinderzitje Gebruik van kinderzitjes Indeling in groepen ISOFIX-systeem Op de voorpassagiersstoel Veiligheidsaanwijzingen Kledinghaakje Klok Knipperlichten Controlelampjes Koelluchtventilator Koelvloeistof Bijvullen Controlelamp Koelvloeistofstand Controlelampje Trefwoordenlijst 267 Koelvloeistoftemperatuur/koelvloeistofpeil Controlelampjes Koelvloeistoftemperatuurmeter Koffer Kofferklep Controlelampje Verlichting Kofferklep/achterklep Koplampen Koplampsproeiers Mistlampen Koplampen omschakelen/afplakken Koplampsproeiers Krik , 222 Kriksteunen L Laden Lak Lakbeschadigingen Lampen Controlelamp Leeronderhoud Lichtbereikverstelling Lichtsignaal Luik voor ski's M Make-upspiegel Met de hand wassen Milieu Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

269 268 Trefwoordenlijst Milieu-aspecten , 179 Mistachterlicht Controlelampjes Mistlampen Controlelampen Controlelampjes Mistlicht met de functie CORNER Mobiele telefoon , 132 Taalbediening Verbinding met het handnvrij systeem verbinding voor het handsfree systeem Motor afzetten Starten Motor starten Benzinemotoren na een leeggereden tank Motorelektronica Controlelampjes Motorkap , 196 Controlelampjes Motorolie Bijvullen Controlelampje Controleren Verversen Motorolie verversen Motoroliepeil Controlelampje Motoroliepeil controleren Motorruimte Veiligheidsaanwijzingen Multi-functie-indicatie Multifunctioneel stuurwiel Multimedia AUX-IN CD-wisselaar MDI N Noodwiel O Olie Controlelampje Oliepeilstok Ontdooien van de ruiten Ontgrendelen Afstandsbediening Ontgrendeling Opbergruimtes Opbergvakken Oprolbare zonwering Overzicht Cockpit Overzicht motorruimte P Parkeerhulp achter Voor en achter Parkeren Passieve veiligheid Pedalen Polijsten Portier Kinderslot Portier open Controlelampje Profieldiepte R Radio-installaties Reinigen Rem Handrem Remassistent Rembekrachtiger Remblokdikte Controlelampjes Remblokken Controlelampjes Remmen Controlelampje Remvloeistof Reservewiel Richtingaanwijzers Controlelampjes Rijden in de winter Accu Ruiten ontdooien Rijden in het buitenland Roetfilter Controlelampje Ruitbediening

270 Ruiten Ontdooien Ruitensproeierinstallatier Controlelampjes Ruitensproeiers Ruitensproeiersysteem Ruitensproeiervloeistofreservoir Controlelampjes Ruitenwisser S Safe-beveiliging Schakelaar voor centrale vergrendeling Schakeladvies voor verandering van versnelling. 18 Schakelbak schakeling Scheidingsnet Service-indicatie Service-interval-indicatie Sigarettenaansteker Sjorogen Sleutel Sneeuwkettingen Snelheidsmeter Snelheidsregelsysteem Controlelampje Stabiliteitsprogramma Stadslicht , 57 Starten met behulp van externe spanningsbron 224 Starten van de motor Dieselmotoren Starthulp Stoelen instellen , 142 elektrische Stoelverwarming Stuurbekrachtiging Controlelampje Stuurwiel instellen T Tanken Telefoon , 132 Temperatuur buiten Temperatuur instellen Verwarming Tijd instellen Tiptronic Toelichtingen Toerenteller Toestand auto Toetsen in bestuurdersportier Elektrische ruitbediening Top Tether Trekhaak U Uitlaatgas Controlelampjes Uitlaatgascontrole Controlelampjes V Trefwoordenlijst 269 Veiligheid Veiligheid van kinderen Zijairbag Veiligheidsaanwijzingen Motorruimte Veiligheidsgordel Controlelampje Veiligheidsgordels Afdoen Gordelspanners Hoogte-instelling Omdoen Reiniging Veiligheidsaanwijzingen Velgen Ventilatie Interieurvoorventilatie Ver- en ontgrendelen van binnen uit Verbanddoos Verbinding met het internet Verchroomde delen Vergrendelen Afstandsbediening Centrale vergrendeling , 41 Vergrendeling Verlichting automatische Controlelampjes Gloeilampen vervangen In- en uitschakelen Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

271 270 Trefwoordenlijst Lichtbereikverstelling omschakelen / afplakken Verlichting in- en uitschakelen Verlichting van het interieur achter Versnellingsbak Mechanische Vervangen van de wisserbladen Vervoer van kinderen Verwarmde ruitensproeiers Verwarming Circulatiefunctie Extra verwarming (interieurvoorverwarming) 104 Ruiten ontwasemen Verzorging van de auto Vloeistof in ruitensproeierreservoir Controlelampjes Voor elke rit Voorairbag Voorgloei-installatie Controlelampjes Voorkomen van schade aan de auto W Wiel verwisselen Wielbeveiligingsbouten Wielbouten Wieldop Wielen Wielen verwisselen Wielsierdop Winterbanden Wis-/wasautomaat Wisserbladen Wisserbladen vervangen X XDS Xenonlicht Z Zekeringen Zekeringen vervangen Zijairbag Zonnekleppen Waarschuwingssymbolen Wassen Met behulp van een hogedrukreiniger Wegrijblokkering Wegslepen Wiel Reserve Verwisselen

272 Aantekeningen 271 Bediening Veiligheid en voor het rijden Gebruikvoorschriften Raad en daad Technische gegevens

273 Skoda Auto werkt continue aan de doorontwikkeling van alle typen modellen. Heeft u er alstublieft begrip voor, dat daarom ten alle tijde veranderingen van de levering in vorm, uitrusting en techniek mogelijk zijn. De gegevens met betrekking tot de leveringsomvang, het voorkomen, de prestaties, maten, gewichten, brandstofverbruik, normen en functies van de auto beantwoorden aan de stand van de informatie op het moment van sluiting van de redactie. Enkele van de uitvoeringen zijn mogelijkerwijs pas later leverbaar (informatie geeft uw lokale Škoda-dealer) of worden slechts op bepaalde markten aangeboden. Daarom kan er niet gereclameerd worden naar aanleiding van de aanduidingen, afbeeldingen en beschrijvingen in deze gebruiksaanwijzing. Nadruk, kopiëren, vertaling of een ander gebruik, ook uitzonderingen, is zonder schriftelijk toestemming van Skoda Auto niet toegestaan. Alle rechten volgens het auteursrecht blijven uitdrukkelijk aan Skoda Auto voorbehouden. Onder voorbehoud van veranderingen van dit werk. Uitgegeven door: ŠKODA AUTO a.s. ŠKODA AUTO a.s. 2010

274 ŠkodaService ŠkodaOriginele Onderdelen ŠkodaOriginele Accessoires SIMPLY CLEVER

ŠkodaYeti INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER

ŠkodaYeti INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠkodaYeti INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER Inleiding U hebt gekozen voor een Škoda - wij danken u hartelijk voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een auto met ultramoderne techniek en talrijke

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠkodaRoomster INSTRUCTIEBOEKJE

SIMPLY CLEVER. ŠkodaRoomster INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠkodaRoomster INSTRUCTIEBOEKJE Inleiding U hebt gekozen voor een Škoda - wij danken u hartelijk voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een auto met ultramoderne techniek en talrijke

Nadere informatie

ŠkodaFabia INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER

ŠkodaFabia INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠkodaFabia INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER Inleiding U hebt gekozen voor een Škoda - wij danken u hartelijk voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een auto met ultramoderne techniek en talrijke

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠkodaOctavia Tour INSTRUCTIEBOEKJE

SIMPLY CLEVER. ŠkodaOctavia Tour INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠkodaOctavia Tour INSTRUCTIEBOEKJE Inleiding U hebt gekozen voor een Škoda - wij danken u hartelijk voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een auto met ultramoderne techniek en

Nadere informatie

ŠkodaSuperb INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER

ŠkodaSuperb INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠkodaSuperb INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER Inleiding U hebt gekozen voor een Škoda - wij danken u hartelijk voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een auto met ultramoderne techniek en talrijke

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠkodaRoomster INSTRUCTIEBOEKJE

SIMPLY CLEVER. ŠkodaRoomster INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠkodaRoomster INSTRUCTIEBOEKJE Inleiding U hebt gekozen voor een Škoda - wij danken u hartelijk voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een auto met ultramoderne techniek en talrijke

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. SKODA YETI http://nl.yourpdfguides.com/dref/3579831

Uw gebruiksaanwijzing. SKODA YETI http://nl.yourpdfguides.com/dref/3579831 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor SKODA YETI. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de SKODA YETI in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties,

Nadere informatie

ŠkodaOctavia Tour INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER

ŠkodaOctavia Tour INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠkodaOctavia Tour INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER Inleiding U hebt gekozen voor een Škoda - wij danken u hartelijk voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een auto met ultramoderne techniek en

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. SKODA FABIA

Uw gebruiksaanwijzing. SKODA FABIA U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor SKODA FABIA. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de SKODA FABIA in de gebruikershandleiding (informatie,

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. SKODA FABIA

Uw gebruiksaanwijzing. SKODA FABIA U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor SKODA FABIA. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de SKODA FABIA in de gebruikershandleiding (informatie,

Nadere informatie

ŠkodaFabia INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER

ŠkodaFabia INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠkodaFabia INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER Inleiding U hebt gekozen voor een Škoda - wij danken u hartelijk voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een auto met ultramoderne techniek en talrijke

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Roomster INSTRUCTIEBOEKJE

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Roomster INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠKODA Roomster INSTRUCTIEBOEKJE Inleiding U heeft gekozen voor een ŠKODA Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe ŠKODA krijgt u een auto met ultramoderne techniek en talrijke opties,

Nadere informatie

ŠKODA Octavia INSTRUCTIEBOEKJE

ŠKODA Octavia INSTRUCTIEBOEKJE ŠKODA Octavia INSTRUCTIEBOEKJE Inleiding U heeft gekozen voor een Škoda. Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een wagen in uw bezit met de modernste techniek en talrijke uitrustingen,

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠkodaSuperb INSTRUCTIEBOEKJE

SIMPLY CLEVER. ŠkodaSuperb INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠkodaSuperb INSTRUCTIEBOEKJE Inleiding U hebt gekozen voor een Škoda - wij danken u hartelijk voor uw vertrouwen Met uw nieuwe Škoda krijgt u een auto met ultramoderne techniek en talrijke

Nadere informatie

ŠkodaFabia MANUAL DE UTILIZARE SIMPLY CLEVER

ŠkodaFabia MANUAL DE UTILIZARE SIMPLY CLEVER ŠkodaFabia MANUAL DE UTILIZARE SIMPLY CLEVER Inleiding U hebt gekozen voor een Škoda - wij danken u hartelijk voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een auto met ultramoderne techniek en talrijke

Nadere informatie

ŠKODA Fabia INSTRUCTIEBOEKJE

ŠKODA Fabia INSTRUCTIEBOEKJE ŠKODA Fabia INSTRUCTIEBOEKJE Inleiding U heeft gekozen voor een Škoda. Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een wagen in uw bezit met de modernste techniek en talrijke uitrustingen,

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Superb INSTRUCTIEBOEKJE

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Superb INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠKODA Superb INSTRUCTIEBOEKJE Inleiding U heeft gekozen voor een ŠKODA Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe ŠKODA krijgt u een wagen in uw bezit met de modernste techniek en

Nadere informatie

ŠkodaFabia INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER

ŠkodaFabia INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠkodaFabia INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER Inleiding U hebt gekozen voor een Škoda - wij danken u hartelijk voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een auto met ultramoderne techniek en talrijke

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Fabia Instructieboekje

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Fabia Instructieboekje SIMPLY CLEVER ŠKODA Fabia Instructieboekje Voorwoord U heeft gekozen voor een ŠKODA. Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe ŠKODA krijgt u een wagen in uw bezit met de modernste techniek en

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Octavia Instructieboekje

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Octavia Instructieboekje SIMPLY CLEVER ŠKODA Octavia Instructieboekje Voorwoord U heeft gekozen voor een ŠKODA. Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe ŠKODA krijgt u een wagen in uw bezit met de modernste techniek

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Superb Instructieboekje

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Superb Instructieboekje SIMPLY CLEVER ŠKODA Superb Instructieboekje Voorwoord U heeft gekozen voor een ŠKODA Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe ŠKODA krijgt u een wagen in uw bezit met de modernste techniek en

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

ŠKODA Octavia Tour INSTRUCTIEBOEKJE

ŠKODA Octavia Tour INSTRUCTIEBOEKJE ŠKODA Octavia Tour INSTRUCTIEBOEKJE Inleiding U heeft gekozen voor een Škoda. Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een wagen in uw bezit met de modernste techniek en talrijke

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

Manualul dvs. SKODA FABIA

Manualul dvs. SKODA FABIA Puteţi citi recomandări în ghidul utilizatorului, ghidul tehnice sau de ghidul de instalare pentru SKODA FABIA. Veţi găsi răspunsuri la toate întrebările dvs. pe SKODA FABIA în manualul de utilizare (informaţii,

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. SKODA OCTAVIA TOUR

Uw gebruiksaanwijzing. SKODA OCTAVIA TOUR U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor SKODA OCTAVIA TOUR. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de SKODA OCTAVIA TOUR in de gebruikershandleiding

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Yeti INSTRUCTIEBOEKJE

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Yeti INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠKODA Yeti INSTRUCTIEBOEKJE Inleiding U heeft gekozen voor een ŠKODA Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe ŠKODA krijgt u een wagen in uw bezit met de modernste techniek en talrijke

Nadere informatie

ŠkodaOctavia SUPPLEMENT VOOR INSTRUCTIEBOEKJE

ŠkodaOctavia SUPPLEMENT VOOR INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠkodaOctavia SUPPLEMENT VOOR INSTRUCTIEBOEKJE Technische wijzigingen 11/2009 Inleiding 1 Inleiding Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)* Dit supplement is een aanvulling op het instructieboekje

Nadere informatie

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Instructie www.lolkama.com Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Voor het CBR praktijkexamen worden door de examinator, controle vragen gesteld over de banden, motor, dashboard

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Yeti Instructieboekje

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Yeti Instructieboekje SIMPLY CLEVER ŠKODA Yeti Instructieboekje Voorwoord U heeft gekozen voor een ŠKODA. Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe ŠKODA krijgt u een wagen in uw bezit met de modernste techniek en

Nadere informatie

ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice!

ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice! Mobiliteitsservice: 088-2692888 Twijfelt u? Bel dan Van den Udenhout 073-64644444 Lampje Betekenis ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice! Centraal waarschuwingslampje:

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u het instructieboekje

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Bekijk uw instructieboekje via de website van Citroën, rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: In deze handleiding vind je de specifieke voertuigkenmerken van de Suzuki Swift. Algemene dingen kun je in je Ris praktijkboek vinden. Dus hier kun je b.v. vinden met welk knopje je de

Nadere informatie

Voertuig Controle Golf 7

Voertuig Controle Golf 7 Voertuig Controle Golf 7 Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door zodat je

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Citigo Instructieboekje

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Citigo Instructieboekje SIMPLY CLEVER ŠKODA Citigo Instructieboekje Voorwoord U heeft gekozen voor een ŠKODA Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe ŠKODA krijgt u een wagen in uw bezit met de modernste techniek en

Nadere informatie

Handleiding. Bijlage LCD Display. +32 (0)

Handleiding. Bijlage LCD Display. +32 (0) Handleiding Bijlage LCD Display +32 (0) 485 68 25 62 info@turbobike.be www.turbobike.be LCD-Display handleiding Functies 01 Omhoog knop 06 Tijd indicator 02 Aan/uit knop 07 Wandel-assistentie 03 Omlaag

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE LCD DISPLAY INTELLIGENT 800S... 2

INHOUDSOPGAVE LCD DISPLAY INTELLIGENT 800S... 2 E-BIKE HANDLEIDING INHOUDSOPGAVE LCD DISPLAY INTELLIGENT 800S... 2 LCD DISPLAY KEY-DISP KD21C... 5 LCD DISPLAY INTELLIGENT... 8 LCD DISPLAY BAFANG C07.UART... 10 LCD DISPLAY BAFANG (MODUS) DP C10.UART...

Nadere informatie

Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5

Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5 Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5 Inhoud verpakking: Alarmunit Sirene Handzender ( 2 stuks) Kabels incl. zekeringen Zoekfunctie Stil alarm Startblokkering Paniek functie Anti carjacking Aansturing

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Octavia Instructieboekje

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Octavia Instructieboekje SIMPLY CLEVER ŠKODA Octavia Instructieboekje Opbouw van dit instructieboekje (toelichtingen) Dit instructieboekje is systematisch opgebouwd, om zo het vinden van de benodigde informatie te vergemakkelijken.

Nadere informatie

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles ! Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch

Nadere informatie

Voertuig Controle BMW 116d Sportline

Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort Fun2Go Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 17.04 Positie zitting Om de positie van de stoel correct

Nadere informatie

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina".

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek Persoonlijke pagina. Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u de gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING EASYSTART REMOTE

GEBRUIKSAANWIJZING EASYSTART REMOTE Voertuigverwarmingen Technische documentatie NL GEBRUIKSAANWIJZING EASYSTART REMOTE Bedieningselement voor de Eberspächer-standverwarmingen EasyStart Select Bedienungsanleitung EasyStart Remote Gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Duurzaam rijden, samen met ECOdrive

Duurzaam rijden, samen met ECOdrive Duurzaam rijden, samen met ECOdrive Beknopte gebruiksaanwijzing Algemene versie 07-2014 Introductie Het duurzaam ondernemen wordt steeds belangrijker. Veel bedrijven zijn verplicht CO 2 -doelstellingen

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

ŠkodaOctavia Supplement - voor voertuigen met LPG-aandrijving

ŠkodaOctavia Supplement - voor voertuigen met LPG-aandrijving SIMPLY CLEVER ŠkodaOctavia Supplement - voor voertuigen met LPG-aandrijving 01/2011 Aanvulling - voor wagens op LPG (autogas) 1 Aanvulling - voor wagens op LPG (autogas) Dit document vormt een aanvulling

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

Uw auto komt tot leven op internet!

Uw auto komt tot leven op internet! Instructieboekje ! Dankzij de internetsite SERVICE BOX, biedt PEUGEOT u de mogelijkheid uw boorddocumentatie gratis en eenvoudig online te raadplegen. Met het gebruiksvriendelijke SERVICE BOX hebt u altijd

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Citigo INSTRUCTIEBOEKJE

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Citigo INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER ŠKODA Citigo INSTRUCTIEBOEKJE Voorwoord U heeft gekozen voor een ŠKODA Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe ŠKODA krijgt u een wagen in uw bezit met de modernste techniek en talrijke

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

Volkswagen Marine. Scheepsmotoren. Extra bedieningshandleiding Multi-functie-indicatie. SDI en TDI. 2002 Volkswagen Marine

Volkswagen Marine. Scheepsmotoren. Extra bedieningshandleiding Multi-functie-indicatie. SDI en TDI. 2002 Volkswagen Marine Titel_MFA_1004_32_2.qxd 26.10.2004 12:33 Uhr Seite 1 Extra bedieningshandleiding Multi-functie-indicatie Volkswagen Marine Scheepsmotoren SDI en TDI 2002 Volkswagen Marine De teksten, afbeeldingen en normen

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T D U C A T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

Korte introductie van de Vogue E-bike. 1 Motor 2 Display 3 Accu 4 Controller 5 Pedaal sensor. Aan/uit knop

Korte introductie van de Vogue E-bike. 1 Motor 2 Display 3 Accu 4 Controller 5 Pedaal sensor. Aan/uit knop Korte introductie van de Vogue E-bike 1 Motor 2 Display 3 Accu 4 Controller 5 Pedaal sensor Aan/uit knop Om het display aan of uit te schakelen houdt u de aan/uit knop voor 2 seconden lang ingehouden.

Nadere informatie

Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93

Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93 Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93 Inleiding Het Car Access System (CAS) regelt de toegangsmogelijkheden tot de auto.ne De CASregeleenheid

Nadere informatie

REWI AANKOOPKEURING. Bezoekadres. Adres. Keurmeester. Postcode \ Plaats. Bezoekdatum. Telefoonnummer. Bezoektijd. Opdrachtgever.

REWI AANKOOPKEURING. Bezoekadres. Adres. Keurmeester. Postcode \ Plaats. Bezoekdatum. Telefoonnummer. Bezoektijd. Opdrachtgever. REWI AANKOOPKEURING Bezoekadres Adres Postcode \ Plaats Telefoonnummer Keurmeester Bezoekdatum Bezoektijd Opdrachtgever Gegevens voertuig Merk / Model Type Brandstof Kenteken Chassisnummer Datum deel 1A/1B

Nadere informatie

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

GEBRUIKERSHANDLEIDING

GEBRUIKERSHANDLEIDING GEBRUIKERSHANDLEIDING INHOUD 1. Inleiding 2. Batterij en lader 2.1 Het uitnemen en plaatsen van de batterij 2.2 De laadprocedure 2.3 Slaapfunctie batterij 2.4 Tips gebruik batterij 3. De display 3.1 Functies

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

Handleiding. E-Trendy Lithium fietscomputer. 1. Inleiding P. 2

Handleiding. E-Trendy Lithium fietscomputer. 1. Inleiding P. 2 Handleiding E-Trendy Lithium fietscomputer 1. Inleiding P. 2 2. Functie-overzicht en beschrijving bedientoetsen P. 3 2.1 Korte beschrijving van de gebruiks instellingen P. 3 2.2 Beschrijving weergave van

Nadere informatie

Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C)

Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C) COUPÉ EVO DASHBOARD Brandstofmeter met reserveaanduiding Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C) Chroomlook ringen instrumentenpaneel ControlelampjesRichtingaanwijzer links en rechts, mistlampen

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto 1 BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

ŠkodaSuperb SUPPLEMENT VOOR INSTRUCTIEBOEKJE

ŠkodaSuperb SUPPLEMENT VOOR INSTRUCTIEBOEKJE SIMPLY CLEVER Škoda SUPPLEMENT VOOR INSTRUCTIEBOEKJE Technische wijzigingen 12/2009 Inleiding 1 Inleiding Deze aanvulling vult het instructieboekje SUPERB uitgave 05.09 aan (hierna instructieboekje genoemd).

Nadere informatie

Handleiding: instellen en werking LCD display t.b.v. ombouwset 004 en prolithium Velvet. Gefeliciteerd met de aankoop van een R A T - Holland product!

Handleiding: instellen en werking LCD display t.b.v. ombouwset 004 en prolithium Velvet. Gefeliciteerd met de aankoop van een R A T - Holland product! Handleiding: instellen en werking LCD display t.b.v. ombouwset 004 en prolithium Velvet Beste Gebruiker, Gefeliciteerd met de aankoop van een R A T - Holland product! Neemt u a.u.b. deze handleiding zorgvuldig

Nadere informatie

Uitrusting februari 2009

Uitrusting februari 2009 februari 2009 Design Passagiersstoel opklapbaar met verstelbare rugleuning Hoofdsteunen in de hoogte regelbaar Vloerbekleding in vast tapijt Verwarming/ontdooiing met 3 snelheden Dubbele, geforceerde geluidsisolatie

Nadere informatie

BIZOBIKE Display handleiding E-Motion

BIZOBIKE Display handleiding E-Motion BIZOBIKE Display handleiding E-Motion Inhoudsopgave Materiaal & kleur 1 Functies 1 Interface 1 Installatie 1 Powerknop 1 Wandel assistent 2 Achtergrond verlichting 2 Batterij capaciteit 2 Afstand & trip

Nadere informatie

H a n d e l i n g s a n a l y s e R i j s c h o o l T e a m D r i v e - w w w w. r i j s c h o o l t d. n l Pagina 1

H a n d e l i n g s a n a l y s e R i j s c h o o l T e a m D r i v e - w w w w. r i j s c h o o l t d. n l Pagina 1 H a n d e l i n g s a n a l y s e R i j s c h o o l T e a m D r i v e - w w w w. r i j s c h o o l t d. n l Pagina 1 HANDELINGSANALYSE CATEGORIE B Hierna vindt u de handelingsanalyse voor de auto, de rijprocedure

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben

Nadere informatie

Handleiding. Trenergy E-relax fietscomputer. Pagina: 1

Handleiding. Trenergy E-relax fietscomputer.  Pagina: 1 Handleiding Trenergy E-relax fietscomputer www.trenergy.nl Pagina: 1 www.trenergy.nl Pagina: 2 Indeling handleiding Trenergy E-Relax 1. Inleiding P. 4 2. Functie-overzicht bedientoetsen P. 6 2.1 Korte

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G05 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE CENTRALE VERGRENDELING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076)

Nadere informatie

Art-No NL Handleiding

Art-No NL Handleiding Art-No. 18141 NL Handleiding Art-No. 18142 Digitale momentsleutel Art.nr. 18141 3/8 aandrijving, 17-170 Nm Art.nr. 18142 1/2 aandrijving, 20-200 Nm Handleiding Inhoud verpakking: Momentsleutel Batterijen,

Nadere informatie

HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S

HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S HARTELIJK GEFELICITEERD MET UW NIEUWE MINI INHOUDSOPGAVE Over deze handleiding Opmerkingen met betrekking tot de handleiding 6 Gebruikte symbolen 6 Symbool

Nadere informatie

Splash 5 deurs. Samenvatting. Nieuwe look! 5 jaar garantie en assistance Laag verbruik Verhoogde instap Handige stadswagen Groot laadvlak Magic Days

Splash 5 deurs. Samenvatting. Nieuwe look! 5 jaar garantie en assistance Laag verbruik Verhoogde instap Handige stadswagen Groot laadvlak Magic Days Splash 5 deurs Nieuwe look! 5 jaar garantie en assistance Laag verbruik Verhoogde instap Handige stadswagen Groot laadvlak Magic Days Samenvatting Splash 5 deurs 1.0 benzine 5 MT (), Tweewielaandrijving,

Nadere informatie

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference OP Quick start K OLNS 7-07-2008 8:32 Pagina FordKa Kort Owner s overzicht handbook Feel the difference K0468_Service_Portfolio_090508. 09.05.2008 5:52:47 Uhr 604.39.307 PP K OL 8-07-2008 4:03 Pagina S

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS 1. Handleiding voor systeeminstelling - Dutch

Vehicle Security System VSS 1. Handleiding voor systeeminstelling - Dutch Vehicle Security System VSS 1 Handleiding voor systeeminstelling - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen die nodig zijn om de installatie van het alarmsysteem te

Nadere informatie

************************* **************** ******** ***

************************* **************** ******** *** Bij deelname aan het Tussentijdstoets moet je de volgende documenten overhandigen: een geldig theorie certificaat een wettelijk toegestaan, geldig identiteitsbewijs. ************************* ****************

Nadere informatie

Elektrische fiets. Handleiding

Elektrische fiets. Handleiding Elektrische fiets Handleiding 6-7-2009 Inhoudsopgave: Inhoudsopgave:...1 Display:...2 Openen van de Accubehuizing...3 Hoe de accu wordt opgeladen...3 U kunt de accu als volgt opladen:...3 Onderhoud van

Nadere informatie

Volvo 940 Malmö, een eigen identiteit.

Volvo 940 Malmö, een eigen identiteit. Volvo 940 Malmö, een eigen identiteit. Een Volvo 940 Malmö staat borg voor kwaliteit die samen met zijn gedistingeerde uitstraling, een eigen identiteit weerspiegelt in een wereld waarin auto's steeds

Nadere informatie

PEUGEOT PK ALLURE

PEUGEOT PK ALLURE PEUGEOT 308 110PK ALLURE Prijs voertuig : * 15 900 * Excl. kosten van inschrijving en brandstof. vermelding verplicht vanaf 1.1.79 conform decreet 78993 van 4.10.78 Garantie Leeuwekeur Comfort (6 Maand)

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

Volkswagen Golf 1.4TSI ACT 150pk 7-DSG Highline Executive NIEUW

Volkswagen Golf 1.4TSI ACT 150pk 7-DSG Highline Executive NIEUW Volkswagen Golf 1.4TSI ACT 150pk 7-DSG Highline Executive NIEUW w-1.jpg Uitrusting Abs (anti blokkeer systeem) Achterbank neerklapbaar in delen Achteruitrijcamera Airbag bestuurder Airbag passagier Airbags

Nadere informatie