Het gevolg is echter dat elke school en elk stuk gang apart moet worden doorgerekend.

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "Het gevolg is echter dat elke school en elk stuk gang apart moet worden doorgerekend."

Marcella Segers
7 jaren geleden
Aantal bezoeken:

1 brandweer regio ijssel vecht memo aan RPO kopie aan van Jaap Smit doorkiesnummer datum 11 juli 2000 onderwerp vrije gangbreedte in scholen In de praktijk worden we steeds vaker geconfronteerd met scholen (met name basisscholen) waarbij de gangen tevens worden gebruikt voor het onderbrengen van een aantal computerwerkplekken. Deze werkwijze zou zelfs geadviseerd worden door een landelijk onderwijsadviesdienst. In de Modelbouwverordening, bijlage 4, artikel 1, lid 1 is aangegeven dat "De ingangen, doorgangen, uitgangen, nooduitgangen, gangpaden, galerijen, trappen, helling banen en vluchtwegen moeten ten allen tijde over de minimaal vereiste breedte zijn vrijgehouden van obstakels en steeds voldoende stroef zijn. Dit geldt tevens voor het als verlengstuk van de vluchtwegen aan te merken gedeelte van het aansluitend terrein." De vraag die hierbij naar voren komst is wat de "vereiste breedte" is. Deze vraag is te beantwoorden door middel van het toepassen van het Brandbeveiligingsconcept Kantoorgebouwen en Onderwijsgebouwen, bijlage G "Een berekeningsmethode voor de bepaling van de ontruimingstijden bij brand". Het gevolg is echter dat elke school en elk stuk gang apart moet worden doorgerekend. Een praktische oplossing kan zijn het werken met een vuistregel waarbij er wel steeds controle : plaatsvindt of de situatie voldoet aan de beperkingen van deze vuistregel.. Begaling vuistreqel

2 memo bijlagen Vervolgblad 2 Er wordt hierbij uitgegaan van een stuk gang wat voldoet aan de volgende voorwaarden: de gang kan aan beide zijden worden verlaten en is dus niet doodlopend; -aan de gang bevinden zich maximaal 6 leslokalen (deze mogen zich aan één kant of aan beide kanten van de gang bevinden); -één zijde van de gang is voorzien van kapstokken voor jassen en tassen; -het aantal aanwezigen (leerlingen en onderwijzend personeel) bedraagt in dit gedeelte maximaal 200 (bijvoorbeeld 4 lokalen met maximaal 35 en 2 met 30 aanwezigen). Doordat de gang in twee richtingen gebruikt kan worden zijn er maximaal 100 personen aangewezen op één richting. Op basis van de vuistregel dat de breedte van een uitgang in cm bepaald kan worden door het aantal aanwezigen te delen door de factor 0,9 resulteert dit in een breedte van 0,90 m. Deze vuist regel komt voort uit de vroegere AROR (algemene richtlijn ontvluchting en redding) en wordt nog genoemd in bijlage 3 van de toelichting op de modelbouwverordening. Uit proefnemingen blijkt dat men in gangen en trappen gemiddeld een afstand van 0,15 m tot de wand bewaart. Hierdoor bedraagt de effectieve breedte van een verkeersruimte 0,30 m minder dan de werkelijke breedte. De breedte wordt nu dus 0,90 + 0,30 = 1,20 m. In de praktijk wordt de gang van basisscholen ook gebruikt voor het ophangen van jassen. Hiervoor dient een breedte te worden gereserveerd van 0,30 m. Indien beide zijden hiervoor gebruikt worden wordt de extra breedte 0,60 m in plaats van 0,30 m. De vereiste vrije breedte van een gang welke voldoet aan de bovengenoemde voorwaarden bedraagt 1,5 m. Voorstel In te stemmen met het standpunt dat indien een gang aan de genoemde voorwaarden voldoet de 10 vereiste vrije gang breedte 1,5 m bedraagt.

3 brandweer regio ijssel vecht memo aan Regionaal Preventie Overleg 12 juli 2000 kopie aan van Jaap Smit doorkiesnummer datum 4 juli 2000 onderwerp functiebehoud van kabels, kabelgoten / ladderbaan en de slow-whoop Brandmeldinstallaties De norm voor brand meld installaties NEN 2535: 1996 geeft in art de regels voor functiebehoud van kabels. Bij staat: "Kwaliteit van kabels en hun besvestiging waarvoor functiebehoud is geëist moet voldoen aan klasse E 30 volgens DIN 4102 Teil 12." Dit heeft tot gevolg dat de kabels, de kabel goten en de verankering van deze kabelgoten moeten voldoen aan de eis van functiebehoud gedurende 30 min in gedefinieerde brandomstandigheden. Deze eis voor kabels was bekend. De algemene eis is dat de alle kabels behorende tot de brandmeidinstallatie rood moeten zijn of minimaal om de 5 m rood gemerkt zijn. Het is echter van belang te weten dat niet alle rode kabels voldoen aan de eis voor functiebehoud! Nieuw (voor mij althans) was de informatie dat de eis van functiebehoud ook geldt voor een kabelgoot of ladderbaan indien deze wordt toegepast. Een functiebehoud kabel in een nietfunctiebehoud 0 kabel goot of idem ladderbaan heeft dus geen functiebehoud en is weggegooid geld. De eis voor functiebehoud geldt ook voor de verankering. Op deze eis zal ook gecontroleerd moeten worden bij de huidige reeds bestaande installaties. De huidige verwijzing naar de Duitse DIN zal vermoedelijk te zijner tijd worden verandert in een verwijzing naar NEN EN

4 memo bijlagen vervolgblad 2 Functiebehoud voor de slow-whoop Naar aanleiding van ontvangen signalen betreffende het niet vereist zijn van functiebehoud voor de aansturing van een slow-whoop geef ik de volgende informatie door. Als motivatie wordt door de brandweer verwezen naar figuur 1 van de norm NEN2535: Onderdeel 'C': Brandalarmeringsapparatuur (akoestische/optische signaalgevers) zou dan verwijzen naar de slow-whoop. In art wordt aangegeven dat voor de verbinding van naar dit onderdeel functiebehoud noodzakelijk is. Bij de 'Termen en definities' in 3.3 wordt echter expliciet vermeld dat onderdeel 'C' niet is bedoeld voor ontruimingsalarm. Op basis van de volgende verwijzing naar deze norm constateer ik dat de aansturing van een slowwhoop wel met functiebehoud moet worden uitgevoerd. 1. Een ontruimingsalarminstallatie (waarvan een slow-whoop deel uit maakt) is een brand beveiiigings installatie 2. Het genoemde figuur 1 is tevens voorzien van een aansluiting voor automatische brandbeveiligingsinstallaties, 'G' en 'H'. 3. Bij is aangegeven dat er functiebehoud moet zijn voor onder andere: "iedere kabel zoals voor sturingen en doormeldingen, welke functioneel moet zijn na het aflopen van een vertraging voor verkenning van de brand (alarm-organisatie)." Als brand weer interpreteer ik deze tekst zodanig dat de transmissiewegen voor de sturingen van brandbeveiligingsinstallaties moeten voldoen aan de eis van functiebehoud. De praktijk is dat een brandmeldinstallatie bijna altijd voorzien zal moeten zijn van brandalarmeringsapparatuur (slow-whoops). Ontruimingsinstallaties Deze voornorm NEN2575 zal vermoedelijk dit jaar van kracht worden. Ook hier zal de eis van functiebehoud voor kabel en hun bevestiging worden vereist met een verwijzing naar de Duitse DIN. Deze eis geldt dan voor alle verbindingen met uitzondering van die tussen de centrale eenheid en de (brand)melders.

5 brandweer regio ijssel vecht memo aan RPO kopie aan van Jaap Smit doorkiesnummer datum 11 juli 2000 onderwerp WBDBO en spiegelsymmetrie In de praktijk van het adviseren over brandveiligheid wordt er al sinds jaren ook gebruik gemaakt van vuistregels. Deze vuistregels zijn in de regel in de loop der tijd ontstaan uit de praktijk of ze zijn op basis van een aantal uitgangspunten bepaald met behulp van een bepaalde methode. Het gevaar van de laatste werkwijze is echter dat de vuistregel voort blijft leven maar dat de kennis over de voorwaarden (de beperkingen) uitsterft. Een voorbeeld hiervan is de vuistregel welke gehanteerd wordt om na te gaan of er een bepaalde brandwerendheid nodig is aan een buitengevel nabij een erfgrens of dat deze gerealiseerd wordt door afstand. Indien er wordt gebouwd op meer dan 3 m van de erfgrens bedraagt de totale afstand tussen het object en het spiegel symmetrische exemplaar meer dan 6 m. Deze afstand zou voldoende brandwerendheid opleveren zodat er geen eisen meer gesteld hoeven te worden aan de buitengevels. Er zijn mij geen beperkende randvoorwaarden bij deze vuistregel bekend zodat deze regel ongeachte de omvang van de objecten van toepassing is. De praktijk is dat bij grote (lange en hoge) gebouwen de afstandsreductie door afstand een onderlinge afstand van 10 m slechte enkele minuten bedraagt! De conclusie is dat deze vuistregel niet algemeen geldend en dus zo betrouwbaar is dat het gebruik hiervan niet langer verantwoord is! Voorstel

6 memo bijlagen vervolgblad 2 Bij de bepaling van de bijdrage van de onderlinge afstand aan de brandwerendheid moet deze worden aangetoond met een berekening op basis van de norm NEN Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de NPR 6091 (tabellen op basis van de NEN 6068) of de computerprogramma's welke gebasserd zijn op de NEN 6068: Brando of Winfire. De toegepaste uitgangspunten dienen wel gecontroleerd te worden op de juistheid ervan!

Vergelijkbare documenten

VEILIGHEIDSREGIO HAAGLANDEN RAPPORT VAN OPLEVERING BRANDMELDINSTALLATIE

VEILIGHEIDSREGIO HAAGLANDEN RAPPORT VAN OPLEVERING BRANDMELDINSTALLATIE Bestemd voor een brandmeldinstallatie zonder doormelding naar de RAC (Dus zonder eis tot certificering) Pagina 1 van 7 Toelichting