Opel Agila Gebruikershandleiding

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Opel Agila Gebruikershandleiding"

Transcriptie

1 Opel Agila Gebruikershandleiding

2

3 Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten Stoelen, veiligheidssystemen Opbergen Instrumenten en bedieningsorganen Verlichting Infotainment-systeem Klimaatregeling Rijden en bediening Verzorging van de auto Service en onderhoud Technische gegevens Klantinformatie Trefwoordenlijst

4 2 Inleiding Inleiding

5 Inleiding 3 Uw autogegevens Voer hier de gegevens van de auto in zodat ze gemakkelijk te vinden zijn. Deze informatie is beschikbaar in de hoofdstukken "Service en onderhoud" en "Technische gegevens", alsmede op het typeplaatje. Inleiding Uw auto is de intelligente combinatie van vernieuwende techniek, overtuigende veiligheid, milieuvriendelijkheid en zuinigheid. In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw auto veilig en efficiënt te kunnen bedienen. Ervoor zorgen dat uw passagiers ervan op de hoogte zijn dat onjuist gebruik van de auto een ongeval tot gevolg kan hebben en dat er risico bestaat voor persoonlijk letsel. Houd u altijd aan de specifieke wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Deze wetgeving kan afwijken van de informatie in deze gebruikershandleiding. Wanneer wij u in deze gebruikershandleiding adviseren de hulp van een werkplaats in te roepen, raden wij uw Opel Service Partner aan. Elke Opel Service Partner biedt u eersteklas service tegen redelijke prijzen. Ervaren, door Opel geschoolde specialisten werken volgens speciale richtlijnen van Opel. Houd het informatiepakket voor de gebruiker altijd onder handbereik in de auto. Gebruik van deze handleiding Deze handleiding geeft een omschrijving van alle voor dit model beschikbare opties en functies. Mogelijk zijn bepaalde omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties, niet op uw auto van toepassing wanneer er sprake is van een modelvariant, afwijkende landenspecificaties of speciale uitrustingen of accessoires. In het hoofdstuk "Kort en bondig" krijgt u een beknopt overzicht. De inhoudsopgave aan het begin van de handleiding en in de afzonderlijke hoofdstukken geeft aan waar u de informatie die u zoekt kunt vinden. Met behulp van het trefwoordenregister kunt u specifieke informatie zoeken. In deze gebruikershandleiding worden auto's getoond met het stuur links. De bediening van auto's met het stuur rechts is vergelijkbaar. In de gebruikershandleiding worden motoraanduidingen van de fabriek gebruikt. De bijbehorende marktaanduidingen vindt u in het hoofdstuk "Technische gegevens". Richtingaanduidingen in de beschrijvingen, zoals links, rechts, voor of achter moeten altijd met de blik in de rijrichting worden gezien. De displays van het voertuig ondersteunen mogelijkerwijs uw taal niet. Displayteksten en opschriften in het interieur zijn vet gedrukt.

6 4 Inleiding Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig 9 Gevaar Teksten met de vermelding 9 Gevaar wijzen op een mogelijk levensgevaar. Het niet naleven van deze richtlijnen kan levensgevaar inhouden. 9 Waarschuwing Teksten met de vermelding 9 Waarschuwing wijzen op een mogelijk gevaar voor ongelukken of verwondingen. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot verwondingen leiden. Voorzichtig Teksten met de vermelding Voorzichtig wijzen erop dat de auto mogelijk beschadigd kan raken. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot beschadiging van de auto leiden. Symbolen Verwijzingen naar andere pagina's worden aangeduid met 3. 3 betekent "zie pagina". We wensen u vele uren rijplezier. Adam Opel AG

7 Inleiding 5

8 6 Kort en bondig Kort en bondig Basisinformatie Auto ontgrendelen Ontgrendelen met sleutel Ontgrendelen met handzender Sleutel in het slot van het bestuurdersportier naar voren draaien. Bij het openen van de achterklep wordt de hele auto ontgrendeld. Druk op de toets c om de portieren en de bagageruimte te ontgrendelen. De portieren openen door aan de portierhandgrepen te trekken; de achterklep openen door de knop onder de handgreep in te drukken. Handzender 3 18, centrale vergrendeling 3 19, bagageruimte 3 22.

9 Kort en bondig 7 Stoelverstelling Zitpositie Rugleuning voorstoelen Zithoogte Aan handgreep trekken, stoel verschuiven, handgreep loslaten. Stoelinstelling 3 30, zitpositie Gevaar Altijd op minstens 25 cm afstand van het stuurwiel zitten zodat de airbag veilig in werking kan treden. Trek aan de hendel, stel de rugleuning in en laat de hendel los. Laat de stoel hoorbaar vastklikken. Bij het verstellen de rugleuning niet belasten. Stoelinstelling 3 30, zitpositie Pompbeweging van de hendel omhoog: = stoel hoger omlaag: = stoel lager Stoelen 3 30, zitpositie 3 29.

10 8 Kort en bondig Hoofdsteunverstelling Veiligheidsgordel Spiegel verstellen Binnenspiegel Ontgrendelingsknop indrukken, hoogte instellen, vastklikken. Hoofdsteunen Veiligheidsgordel afrollen en in gordelslot vastklikken. De veiligheidsgordel mag niet gedraaid zitten en moet strak tegen het lichaam aanliggen. De rugleuningen mogen niet te ver naar achteren hellen (maximaal ca. 25 ). Om de gordel los te maken, de rode knop van het gordelslot indrukken. Veiligheidsgordels 3 31, airbagsysteem 3 34, zitpositie Hendel aan de onderkant verdraaien om verblinding te verminderen. Binnenspiegel 3 26.

11 Kort en bondig 9 Buitenspiegels Stuurwiel instellen Hendel in de gewenste richting kantelen. Buitenspiegels Desbetreffende buitenspiegel selecteren en verstellen. Elektrisch verstelbare buitenspiegels 3 25, vergrotende buitenspiegels 3 24, buitenspiegels inklappen 3 25, verwarmbare buitenspiegels Hendel omlaagbewegen, stuurwiel instellen, hendel omhoogbewegen en vergrendelen. Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande auto en ontgrendeld stuurslot verstellen. Airbagsysteem 3 34, contactslotstanden 3 85.

12 10 Kort en bondig Overzicht instrumentenpaneel

13 Kort en bondig 11 1 Zijdelingse ventilatieopeningen Ontwasemingsroosters portierruit Afstandsbediening infotainment-systeem Richtingaanwijzers, lichtsignaal, dimlicht en grootlicht Mistachterlicht Instrumenten Bestuurdersairbag Claxon Voorruitwissers, voorruitsproeiers Achterruitwisser/-sproeier Toerenteller Middelste ventilatieopeningen Alarmknipperlichten Controlelamp airbagdeactivering Bovenste opbergvak Infotainment-systeem Passagiersairbag Opbergvak Airbag deactiveren Handschoenenkastje Klimaatregeling Stekkerdoos Aansteker Schakelpook, handgeschakelde versnellingsbak Automatische versnellingsbak Opbergvak Contactslot met stuurslot Stuurwiel instellen Zekeringendoos Ontgrendelingshandgreep motorkap Instellen koplampreikwijdte..67 Mistlampen Traction Control-systeem Stop-startsysteem... 86

14 12 Kort en bondig Buitenverlichting Mistlampen Lichtsignaal, grootlicht en dimlicht Draaien 8 = Stadslichten 9 = Dimlicht of grootlicht OFF = Uit Draaien r = Mistachterlicht OFF = Uit Verlichting Bediening met knop >. De mistlampen kunnen alleen worden ontstoken, wanneer de koplampen of stadslichten worden gevoerd. Lichtsignaal = Hendel naar u toe trekken Grootlicht = Hendel van u af duwen Dimlicht = Hendel naar u toe trekken Grootlicht 3 66, lichtsignaal 3 66.

15 Kort en bondig 13 Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten Claxon Rechts = Hendel omhoog Links = Hendel omlaag Richtingaanwijzers Bediening met knop. Alarmknipperlichten j indrukken.

16 14 Kort en bondig Was-wissystemen Voorruitwissers Voorruitsproeiers Achterruitwisser en achterruitsproeier MIST = ontwasemfunctie OFF = uit INT = instelbare intervalschakeling LO = langzaam HI = snel Voor één enkele wisserslag de hendel omhoogbewegen in de stand OFF. Voorruitwissers 3 52, wisserbladen vervangen Hendel naar u toe trekken. Voorruitsproeiers 3 52, sproeiervloeistof Draaien f = er wordt sproeiervloeistof tegen de achterruit gespoten OFF = uit INT = onderbroken werking ON f = continue werking = er wordt sproeiervloeistof tegen de achterruit gespoten

17 Kort en bondig 15 Klimaatregeling Verwarmbare achterruit, verwarmbare buitenspiegels Ruiten ontwasemen en ontdooien Versnellingsbak Handgeschakelde versnellingsbak Bediening met knop Ü. Verwarmbare achterruit 3 27, verwarmbare buitenspiegels Luchtrecirculatie 4 uitschakelen. Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten. Koeling n aan. Luchtverdeelschakelaar op V zetten. Aanjager op 4 zetten. Verwarmbare achterruit Ü AAN. Verwarming en ventilatie Achteruit: vanuit stilstand de koppeling intrappen en 3 seconden wachten alvorens de achteruitrijversnelling in te schakelen. Kan de versnelling niet worden ingeschakeld, dan koppeling in de neutrale stand laten opkomen, koppeling weer intrappen en nogmaals schakelen. Handgeschakelde versnellingsbak 3 92.

18 16 Kort en bondig Automatische versnellingsbak P = Parkeerstand R = Achteruitversnelling N = Neutrale stand D = Rijstand U kunt de keuzehendel uit P zetten wanneer de ontsteking is ingeschakeld en u het rempedaal intrapt. Automatische versnellingsbak Voordat u wegrijdt Voor het wegrijden controleren Bandenspanning en -staat 3 112, Motoroliepeil en vloeistofniveaus Ruiten, spiegels, rijverlichting en kentekenplaat: vrij van vuil, sneeuw of ijs en gebruiksklaar. Juiste positie van spiegels, stoelen en veiligheidsgordels 3 25, 3 29, Werking van remsysteem (bij lage snelheid), vooral bij vochtige remmen. Motor starten sleutel naar stand ACC draaien verdraai het stuurwiel een beetje, zodat het stuurslot vrijkomt trap de koppeling en rem in automatische versnellingsbak in N of P trap het gaspedaal niet in draai de sleutel naar START en laat de sleutel los Motor starten 3 85.

19 Kort en bondig 17 Stop-startsysteem Als de auto langzaam rijdt of stilstaat en er bepaalde voorwaarden zijn vervuld, activeer dan een Autostop zoals hieronder beschreven: Het koppelingspedaal intrappen zet de keuzehendel in N laat het koppelingspedaal los Als ENG A-STOP op de instrumentengroep groen brandt, duidt dit op een Autostop. Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw intrappen. Stop-startsysteem Parkeren Handrem altijd zonder indrukken van de ontgrendelingsknop stevig aantrekken. Op een aflopende of oplopende helling zo stevig mogelijk. Om voor het bedienen minder kracht te hoeven gebruiken tegelijkertijd het rempedaal intrappen. Motor en contact uitschakelen. Sleutel in het contactslot steken, naar stand LOCK draaien en verwijderen. Stuurwiel verdraaien totdat het stuurslot merkbaar vergrendelt. Bij auto's met automatische versnellingsbak is de sleutel alleen te verwijderen met de keuzehendel in stand P. Wanneer de auto vlak of op een oplopende helling staat, dan voor het uitschakelen van het contact de eerste versnelling inschakelen of de keuzehendel in stand P zetten. Op een oplopende helling bovendien de voorwielen van de stoeprand wegdraaien. Wanneer de auto vlak op een aflopende helling staat, dan voor het uitschakelen van het contact de achteruitversnelling inschakelen of de keuzehendel in stand P zetten. Bovendien de voorwielen naar de stoeprand toedraaien. De auto vergrendelen met knop e op de afstandsbediening. Diefstalbeveiliging inschakelen De auto niet op een licht ontvlambare ondergrond parkeren. De ondergrond kan door de hoge temperatuur van het uitlaatgassysteem mogelijk vlam vatten. Ruiten sluiten. Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in werking treden Sleutels, sloten 3 18, auto een langere tijd stilzetten 3 98.

20 18 Sleutels, portieren en ruiten Sleutels, portieren en ruiten Sleutels, sloten Portieren Antidiefstalbeveiliging Buitenspiegels Binnenspiegel Ruiten Sleutels, sloten Sleutels Reservesleutels Het sleutelnummer staat op de sleutel of op een afneembaar label. Bij het bestellen van reservesleutels moet het sleutelnummer worden vermeld aangezien de sleutels deel uitmaken van de startbeveiliging. Sloten Handzender Wordt gebruikt voor: Centrale vergrendeling Diefstalbeveiliging De afstandsbediening heeft een bereik van ca. 5 meter. Het bereik kan variëren door invloeden van buitenaf. Brandende alarmknipperlichten dienen als bevestiging. Handzender met zorg behandelen, vochtvrij houden, beschermen tegen hoge temperaturen en onnodig gebruik vermijden. Storing Als de centrale vergrendeling niet met de handzender kan worden vergrendeld of ontgrendeld, kan dit het gevolg zijn van het volgende: Bereik overschreden Batterijspanning te laag Storing door radiogolven afkomstig van externe zenders met een hoog vermogen Auto openen 3 19.

21 Sleutels, portieren en ruiten 19 Batterij van de handzender vervangen Zodra de reikwijdte afneemt, de batterij meteen vervangen. Schroef in de afdekking van de sleutel losdraaien en de zender verwijderen. De twee helften van de zender loswerken met een geschikte schroevendraaier. Batterijen horen niet in het huisvuil thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten gerecycled worden. Batterij vervangen (batterijtype CR 1620), let hierbij op de juiste plaatsing. De twee helften van de zender op elkaar plaatsen en deze weer in de houder monteren. Voor een correcte aansluiting zorgen. Afdekking terugplaatsen en de schroef vastdraaien. Centrale vergrendeling Ontgrendelt en vergrendelt de portieren en de achterklep. Ontgrendelen Centrale vergrendeling met sleutelbediening Sleutel in het slot van het bestuurdersportier naar voren draaien. Bij het openen van de achterklep wordt de auto geheel ontgrendeld. De auto kan geheel ontgrendeld worden door de sleutel in tweemaal om te draaien in het slot van het bestuurdersportier.

22 20 Sleutels, portieren en ruiten Centrale vergrendeling met afstandsbediening Vergrendelen Portieren en achterklep vergrendelen. Centrale vergrendeling met sleutelbediening Centrale vergrendeling met afstandsbediening Knop c indrukken. Geprogrammeerd om bij eenmaal indrukken van knop c alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen en bij tweemaal indrukken van knop c alle portieren plus de achterklep te ontgrendelen. Als niet binnen ca. 30 seconden na het ontgrendelen van de auto een van de portieren of de achterklep wordt geopend, wordt de auto automatisch opnieuw vergrendeld. Sleutel in het slot van het bestuurdersportier naar achteren draaien. Knop e indrukken. Centrale vergrendelingsknop Vergrendelt of ontgrendelt alle portieren alsmede de achterklep.

23 Sleutels, portieren en ruiten 21 Interne vergrendelingsknop Kindersloten Knop m indrukken. voor = vergrendelen achter = ontgrendelen Vergrendelt of ontgrendelt de portieren van binnenuit. Om de voorportieren van buitenaf te vergrendelen de interne vergrendelingsknop indrukken en de buitenste portierhandgreep omhooghouden bij het sluiten van het portier. 9 Waarschuwing Gebruik de kindersloten wanneer kinderen op de achterste zitplaatsen worden vervoerd. Om het slot te activeren het portier openen en de slothendel omlaagduwen. Het portier kan niet meer van binnenuit worden geopend. Om het kinderslot te deactiveren de slothendel omhoogduwen.

24 22 Sleutels, portieren en ruiten Portieren Bagageklep Openen De knop onder de handgreep indrukken en de achterklep openen. 9 Waarschuwing Niet met een geopende of op een kier staande achterklep rijden, bijv. bij het vervoer van omvangrijke bagage, omdat er dan giftige uitlaatgassen de auto kunnen binnendringen. Let op Afhankelijk van het gewicht van eventueel gemonteerde accessoires blijft de achterklep mogelijk niet in geopende stand staan. Als de achterklep openstaat bij een ingeschakeld contact, brandt controlelamp y op de instrumentengroep. Centrale vergrendeling Sluiten Binnenste handgreep gebruiken. Achterklep sluiten door deze dusdanig omlaag te duwen dat de klep goed vergrendelt. Alvorens weg te rijden controleren of de achterklep goed dichtzit.

25 Sleutels, portieren en ruiten 23 Noodontgrendeling achterklep Als de centrale vergrendeling niet met de afstandsbediening kan worden bediend, kan de achterklep van binnenuit worden geopend. Achterbank naar voren klappen zodat de achterklep 3 46 bereikbaar wordt en met een geschikte schroevendraaier de noodontgrendelingshendel omhoogdrukken om de achterklep te openen. Antidiefstalbeveiliging Vergrendelingssysteem 9 Waarschuwing Niet inschakelen als er zich personen in de auto bevinden! Ontgrendelen van de binnenzijde is niet mogelijk. Alle portieren worden tegen openen beveiligd. Voor activering van het systeem moeten alle portieren gesloten zijn. Bij het ontgrendelen van de auto wordt de mechanische diefstalbeveiliging uitgeschakeld. Alle portieren kunnen worden ontgrendeld, wanneer het contact naar stand ON wordt gedraaid. Inschakelen Diefstalbeveiliging met sleutel Sleutel in het slot van het bestuurdersportier steken en tweemaal binnen 3 seconden naar de achterkant van de auto draaien. Diefstalbeveiliging met afstandsbediening Binnen 3 seconden tweemaal op knop e van de afstandsbediening drukken.

26 24 Sleutels, portieren en ruiten Startbeveiliging Het systeem is geïntegreerd in het contactslot en het controleert of de auto met de gebruikte sleutel mag worden gestart. Wordt de transponder in de sleutel goedgekeurd, dan kan de motor worden gestart. De startbeveiliging wordt automatisch geactiveerd, wanneer de sleutel naar stand LOCK wordt gedraaid en vervolgens uit het contactslot wordt genomen. De controlelamp o op de instrumentengroep gaat knipperen, nadat de sleutel naar de standen LOCK of ACC is gedraaid, of uit het contactslot is genomen. Knippert controlelamp d nadat het contact is ingeschakeld, dan is er een storing in het systeem: de auto kan niet worden gestart. Contact uitschakelen en sleutel naar stand LOCK draaien en uit het slot nemen. Ca. 2 seconden wachten en de startprocedure herhalen. Als de controlelamp blijft knipperen, kunt u proberen om de motor met de reservesleutel te starten en daarna de hulp van een werkplaats inroepen. Let op De startbeveiliging vergrendelt de portieren niet. De auto na het verlaten altijd vergrendelen Controlelamp d Buitenspiegels Bolle vorm De vergrotende buitenspiegel verkleint de dode hoek. Door de vorm van de spiegel lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn, waardoor afstanden moeilijker zijn in te schatten. Handmatig verstellen Spiegels instellen door de hendel in de gewenste richting te draaien.

27 Sleutels, portieren en ruiten 25 Elektrisch verstelbare buitenspiegels Inklappen Verwarmd Gewenste buitenspiegel kiezen door de bedieningsknop naar links (L) of rechts (R) te draaien. In de middelste stand is geen van de spiegels geselecteerd. Daarna de knop bewegen om de spiegel te verstellen. De bedieningsknop terugdraaien naar de middelste stand om verdere afstelling tegen te gaan. Voor de veiligheid van voetgangers klappen de buitenspiegels bij aanstoten vanaf een bepaalde kracht weg uit de normale stand. Spiegel dan door licht op de spiegelbehuizing te drukken terugduwen. Om in te schakelen toets Ü indrukken. De verwarming werkt bij een draaiende motor en wordt na korte tijd automatisch uitgeschakeld.

28 26 Sleutels, portieren en ruiten Binnenspiegel Handmatige dimfunctie Ruiten Handbediende ruiten De portierruiten zijn met de handslingers te bedienen. Om verblinding te verminderen, de hendel aan de onderkant van de spiegelbehuizing verstellen. Elektrische ruitbediening 9 Waarschuwing Voorzichtig zijn bij het gebruik van de elektrische ruitbediening. Er bestaat verwondingsgevaar, met name voor kinderen. Als er een kind op de passagiersstoel voorin zit, dient u de kinderbeveiliging van de elektrische ruitbediening in te schakelen. Ruiten tijdens het sluiten goed in de gaten houden. Ervoor zorgen dat niets of niemand bekneld raakt. Elektrische ruitbediening is mogelijk met de contactsleutel in stand ON. Schakelaar van de desbetreffende ruit in om de ruit te openen of aan de schakelaar trekken om de ruit te sluiten. Schakelaar kort indrukken of eraan trekken: ruit beweegt omhoog of omlaag zolang de schakelaar bediend wordt. Voor het automatisch openen van de ruit in het bestuurdersportier de schakelaar volledig omlaagdrukken en loslaten. De schakelaar omhoogtrekken om de ruitbeweging te stoppen.

29 Sleutels, portieren en ruiten 27 Bij een stroeve werking, door ijsvorming e.d., meerdere malen aan de schakelaar van de desbetreffende ruit trekken totdat de ruit helemaal dichtstaat. Kinderbeveiliging Achterruitverwarming Afdekkingen van eventueel in de zonnekleppen aanwezige make-upspiegels tijdens het rijden gesloten houden. Schakelaar z indrukken om de elektrische ruitbediening van het passagiersportier voorin uit te schakelen, wanneer er een kind op de stoel zit. Voor het activeren nogmaals op z drukken. Om in te schakelen knop Ü indrukken. De verwarming werkt bij een draaiende motor en wordt na korte tijd automatisch uitgeschakeld. Zonnekleppen Om verblinding te vermijden kunnen de zonnekleppen worden neergeklapt en opzij worden gedraaid.

30 28 Stoelen, veiligheidssystemen Stoelen, veiligheidssystemen Hoofdsteunen Voorstoelen Veiligheidsgordels Airbagsysteem Kinderveiligheidssystemen Hoofdsteunen Stand 9 Waarschuwing Alleen met correct ingestelde hoofdsteunen rijden. stand zetten (bij zeer kleine personen de hoofdsteun juist in de laagste stand zetten). Instellen Hoofdsteunen van voorstoelen Het midden van de hoofdsteun moet zich op ooghoogte bevinden. Is dit bij zeer lange personen niet mogelijk, dan de hoofdsteun in de hoogste Hoogteverstelling Knop aan de zijkant indrukken, hoogte instellen en vergrendelen. Let op Alleen goedgekeurde accessoires aan de hoofdsteun van de passagiersstoel voorin bevestigen. Monteren als de stoel niet in gebruik is.

31 Stoelen, veiligheidssystemen 29 Hoofdsteunen van achterbank Hoogteverstelling Hoofdsteun omhoogtrekken of hoofdsteun omlaagduwen. Voorstoelen Stoelpositie 9 Waarschuwing Alleen met een correct ingestelde stoel rijden. Uw zitvlak zo dicht mogelijk naar de rugleuning schuiven. De afstand tot de pedalen zo instellen dat uw benen bij het intrappen van de pedalen licht gebogen zijn. De passagiersstoel voorin zover mogelijk naar achteren schuiven. Uw schouders zo dicht mogelijk tegen de rugleuning houden. De hoek van de rugleuning zo instellen dat u het stuurwiel met licht gebogen armen gemakkelijk kunt vastpakken. Bij het verdraaien van het stuurwiel contact blijven houden tussen schouders en rugleuning. De rugleuning mag niet te ver achteroverhellen. De aanbevolen hellingshoek bedraagt maximaal ca. 25. Stuurwiel instellen Zithoogte zo instellen, dat u rondom een goed zicht hebt en alle instrumenten goed kunt aflezen. Tussen hoofd en dakrand moet minstens een handbreed aan tussenruimte zitten. De dijen moeten licht op de zitting rusten, zonder druk uit te oefenen. Hoofdsteun instellen Hoogte veiligheidsgordel instellen 3 32.

32 30 Stoelen, veiligheidssystemen Stoelverstelling 9 Gevaar Zithoogte 9 Waarschuwing Stoelen nooit tijdens het rijden verstellen, omdat ze ongecontroleerd kunnen bewegen. Altijd op minstens 25 cm afstand van het stuurwiel zitten zodat de airbag veilig in werking kan treden. Rugleuning voorstoelen Zitpositie Hendel in een pompende beweging bedienen omhoog = stoel omhoog omlaag = stoel omlaag Aan handgreep trekken, stoel verschuiven, handgreep loslaten. Trek aan de hendel, stel de rugleuning in en laat de hendel los. Laat de stoel hoorbaar vastklikken. Bij het verstellen de rugleuning niet belasten.

33 Stoelen, veiligheidssystemen 31 Verwarming Veiligheidsgordels 9 Waarschuwing Veiligheidsgordel vóór elke rit omdoen. Inzittenden die geen gebruik maken van de veiligheidsgordel brengen bij eventuele aanrijdingen medepassagiers en zichzelf in gevaar. Bij ingeschakeld contact knop ß voor de gewenste stoel indrukken. De controlelamp in de knop licht op. Voor uitschakeling dezelfde knop ß nogmaals indrukken. De controlelamp in de knop dooft. Langdurig gebruik van de hoogste instelling wordt afgeraden voor personen met een gevoelige huid. De veiligheidsgordels worden bij snel optrekken of hard remmen geblokkeerd om de inzittenden op hun stoel te houden. Het gevaar voor letsel neemt hierdoor aanzienlijk af. Gordelverklikker X Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor gebruik door slechts één persoon tegelijk. Ze zijn niet geschikt voor kinderen tot een leeftijd van 12 jaar of een lengte van 1,50 m. Alle onderdelen van het gordelsysteem regelmatig op schade en juiste werking controleren. Beschadigde onderdelen laten vervangen. Na een aanrijding de veiligheidsgordels en de gordelspanners door een werkplaats laten vervangen.

34 32 Stoelen, veiligheidssystemen Let op Zorg dat de veiligheidsgordels niet door schoenen of voorwerpen met scherpe randen beschadigd raken klem komen te zitten. Oprolautomaten vrijhouden van vuil. Gordelkrachtbegrenzers De gordelkrachtbegrenzers van de voorstoelen beperken de krachten die inwerken op de inzittenden, doordat de gordels tijdens een botsing geleidelijk worden ontspannen. Gordelspanners De gordelsloten van de voorstoelen worden bij een voldoende zware frontale botsing of bij een aanrijding van achteren strakgetrokken. 9 Waarschuwing Bij onoordeelkundige behandeling (bijv. demontage of montage van de gordels) kunnen de gordelspanners in werking treden. Geactiveerde gordelspanners zijn te herkennen aan de continu brandende controlelamp v Geactiveerde gordelspanners door een werkplaats laten vervangen. Gordelspanners worden slechts eenmaal geactiveerd. Let op Geen accessoires of andere voorwerpen aanbrengen in het werkingsgebied van de gordelspanners. Geen aanpassingen in de gordelspanneronderdelen aanbrengen, anders vervalt de typegoedkeuring van de auto. Driepuntsgordel Vastmaken Gordel uit de oprolautomaat trekken, zonder te verdraaien over het lichaam leggen en de gesp in het slot steken. Heupgordel tijdens het rijden van tijd tot tijd strak trekken door aan de schoudergordel te trekken.

35 Stoelen, veiligheidssystemen 33 Hoogteverstelling Demonteren Loszittende kleding belemmert het strak trekken van de gordel. Geen voorwerpen zoals handtassen of mobiele telefoons tussen de gordel en uw lichaam leggen. 9 Waarschuwing De gordel niet over harde of breekbare voorwerpen in de zakken van uw kleding laten lopen. 1. Gordel iets uittrekken. 2. Vergrendelknop uittrekken. 3. Hoogte instellen en vergrendelen. Hoogte zo instellen dat de gordel over de schouder loopt. Gordel mag niet langs de hals of bovenarm lopen. Niet instellen tijdens het rijden. Om de gordel los te maken, de rode knop van het gordelslot indrukken.

36 34 Stoelen, veiligheidssystemen Veiligheidsgordels van achterbank De veiligheidsgordel van de middelste zitplaats achterin is voorzien van een dubbele sluiting. De kleinere gesp (1) in de juiste sluiting steken en vervolgens de gordel eroverheen trekken en deze waarneembaar vastklikken in de sluiting met het opschrift CENTER (2). Gebruik van de veiligheidsgordel tijdens de zwangerschap 9 Waarschuwing De heupgordel moet zo laag mogelijk over het bekken lopen om druk op de buik te voorkomen. Airbagsysteem Het airbagsysteem bestaat uit meerdere afzonderlijke systemen. Bij het afgaan worden de airbags binnen enkele milliseconden gevuld. Ook het leeglopen van de airbags verloopt zo snel, dat dit tijdens een aanrijding vaak niet eens wordt opgemerkt. 9 Waarschuwing Bij onoordeelkundige behandeling kunnen de airbagsystemen op explosieve wijze in werking treden.

37 Stoelen, veiligheidssystemen 35 Let op Ter hoogte van de middenconsole zitten de regelelektronica van het airbagsysteem en de gordelspanners. In dit gebied geen magnetische voorwerpen plaatsen. Afdekkingen van airbags niet beplakken of met andere materialen bedekken. Elke airbag treedt slechts eenmaal in werking. Geactiveerde airbags onmiddellijk laten vervangen door een werkplaats. Geen aanpassingen in het airbagsysteem aanbrengen, anders vervalt de typegoedkeuring van de auto. Laat het demonteren van stuurwiel, instrumentenpaneel, alle bekleding, portierdichtingen, handgrepen en stoelen over aan een werkplaats in geval een airbag is afgegaan. Bij het ontplooien van de airbags kunnen ontsnappende hete gassen brandwonden veroorzaken. Controlelamp v voor airbagsystemen Frontaal airbagsysteem Het frontairbagsysteem bestaan uit een airbag in het stuurwiel en een airbag in het instrumentenpaneel aan de passagierskant voorin. Deze zijn te herkennen aan het opschrift SRS AIRBAG. Bovendien zit er een waarschuwingsetiket aan de zijkant van het instrumentenpaneel, dat bij een geopend passagiersportier voor zichtbaar is. Het frontairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige aanrijding. Het contact moet ingeschakeld zijn. De voorwaartse beweging van de voorste inzittenden wordt afgeremd, waardoor het gevaar voor letsel aan het bovenlichaam en het hoofd aanzienlijk afneemt. 9 Waarschuwing Alleen bij een correcte zitpositie is optimale bescherming mogelijk Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. Veiligheidsgordel correct omleggen en goed vastzetten. Alleen dan kan de airbag bescherming bieden.

38 36 Stoelen, veiligheidssystemen Zijdelings airbagsysteem 9 Waarschuwing 9 Waarschuwing Het zijairbagsysteem bestaat uit een airbag in de rugleuning van beide voorstoelen. Deze zijn te herkennen aan het opschrift SRS AIRBAG. Het zijairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige aanrijding. Het contact moet ingeschakeld zijn. De kans op letsel aan het bovenlichaam en de heupen bij een zijdelingse aanrijding wordt aanzienlijk verminderd. Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. Let op Op de voorstoelen alleen stoelhoezen gebruiken die voor de auto zijn goedgekeurd. De airbags niet afdekken. Gordijnairbagsysteem De hoofdairbags bestaan uit een airbag aan weerskanten in het dakframe. Ze zijn te herkennen aan het opschrift SRS AIRBAG op de dakstijlen. Het gordijnairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige aanrijding. Het contact moet ingeschakeld zijn. De kans op hoofdletsel bij een zijdelingse aanrijding wordt aanzienlijk verminderd. Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. De haken aan de handgrepen van het dakframe zijn alleen geschikt om lichte kledingstukken, zonder kleerhangers, aan op te hangen. Geen voorwerpen in de kledingstukken bewaren. Airbag deactiveren De frontale en zijdelingse airbags voor de passagiersstoel voor moeten worden uitgeschakeld wanneer op deze stoel een kinderzitje moet worden geplaatst. Het gordijnairbagsysteem, de gordelspanner en alle airbagsystemen van de bestuurder blijven actief.

39 Stoelen, veiligheidssystemen 37 U deactiveert het airbagsysteem van de voorpassagier met een slot aan de zijkant van het instrumentenpaneel, zichtbaar bij een geopend passagiersportier. Gebruik de contactsleutel om de positie te kiezen: * = airbags van voorpassagier zijn gedeactiveerd en gaan niet af bij een aanrijding. De controlelamp * brandt continu. Het is mogelijk een kinderveiligheidssysteem te monteren zoals aangegeven in de tabel V = airbags van voorpassagier zijn actief. U mag geen kinderveiligheidssystemen aanbrengen. 9 Gevaar Levensgevaar voor kinderen in een kinderveiligheidssysteem tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel voorin. Levensgevaar voor volwassenen bij een buiten werking gestelde airbag van de passagiersstoel voorin. Zolang de controlelamp * niet brandt, zullen de airbagsystemen van de passagiersstoel afgaan in geval van een aanrijding. Status alleen wijzigen tijdens stilstand met het contact uitgeschakeld. De status blijft vervolgens tot de volgende wijziging van kracht. Controlelamp airbag-deactivering 3 60.

40 38 Stoelen, veiligheidssystemen Kinderveiligheidssystemen Wij adviseren het Opel-kinderveiligheidssysteem dat specifiek voor montage in uw auto geschikt is. Wanneer u een kinderveiligheidssysteem gebruikt, moet u de gebruikersen montagehandleiding én de instructies bij het kinderveiligheidssysteem opvolgen. Houd u altijd aan de plaatselijke of landelijke voorschriften. In sommige landen is het gebruik van kinderveiligheidssystemen op bepaalde zitplaatsen verboden. 9 Waarschuwing Wanneer een kinderveiligheidssysteem op de passagiersstoel voorin wordt gebruikt, moeten de airbagsystemen voor de passagiersstoel voorin worden uitgeschakeld; zo niet, dan kan het in werking treden van de airbags het leven van het kind in gevaar brengen. Dit is vooral van belang wanneer naar achteren gerichte kinderveiligheidssystemen op de passagiersstoel voorin worden gebruikt. Airbag deactiveren Juiste systeem selecteren Vervoer kinderen zo lang mogelijk tegen de rijrichting in. Hierdoor wordt de nog erg zwakke ruggengraat van het kind bij een ongeval minder belast. Het is goed om een ander systeem te kiezen wanneer het hoofdje op ooghoogte niet meer goed wordt ondersteund. Kinderen tot een leeftijd van 12 jaar of met een lengte tot 1,50 m uitsluitend in een geschikt kinderveiligheidssysteem vervoeren. Aangezien het bij kinderen kleiner dan 1,50 m zelden mogelijk is een veiligheidsgordel goed om te doen, raden wij ten zeerste aan een geschikt kinderveiligheidssysteem te gebruiken, zelfs als dit vanwege de leeftijd van het kind niet meer wettelijk verplicht is. Nooit een kind op schoot houden wanneer u in een auto rijdt. Het kind is bij een aanrijding moeilijk vast te houden. Bij vervoer van kinderen uitsluitend het geschikte kinderveiligheidssysteem, afhankelijk van het lichaamsgewicht, gebruiken. Het kinderveiligheidssysteem dat u gaat monteren, moet geschikt zijn voor het autotype. Het kinderveiligheidssysteem moet op de correcte positie in de auto worden gemonteerd.

41 Stoelen, veiligheidssystemen 39 Laat kinderen alleen aan de trottoirkant van de auto uit- en instappen. Wanneer het kinderveiligheidssysteem niet wordt gebruikt, moet u vastzetten met een veiligheidsgordel of verwijderen. Let op Kinderveiligheidssystemen niet beplakken of met andere materialen afdekken. Een kinderveiligheidssysteem dat tijdens een aanrijding werd belast moet worden vervangen.

42 40 Stoelen, veiligheidssystemen Montageplaatsen kinderveiligheidssystemen Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteem Gewichts- of leeftijdsgroep Groep 0: tot 10 kg of ca. 10 maanden Groep 0+: tot 13 kg of ca. 2 jaar Op passagiersstoel actieve airbag gedeactiveerde airbag Op buitenste zitplaatsen achterin X U 1 U 2 X X U 1 U 2 X Groep I: 9 tot 18 kg X U 1 U 2 X of ca. 8 maanden tot 4 jaar Groep II: 15 tot 25 kg of ca. 3 tot 7 jaar Groep III: 22 tot 36 kg of ca. 6 tot 12 jaar X X U X X X U X Op middelste zitplaats achterin 1 = Alleen wanneer airbagsystemen van passagiersstoel voor gedeactiveerd zijn. Stoel in de hoogste stand zetten. Voor Groep 0 en 0+ dient passagiersstoel voorin zo ver mogelijk naar achteren te staan. Voor Groep I ervoor zorgen dat de veiligheidsgordel in de auto vanaf het bovenste verankeringspunt naar voren toe loopt. 2 = Stoel leverbaar met ISOFIX- en Top-Tether-bevestigingssteunen. U = Universeel bruikbaar in combinatie met een driepuntsveiligheidsgordel. X = Kinderveiligheidssystemen zijn in deze gewichtsgroep niet toegestaan.

43 Stoelen, veiligheidssystemen 41 Toegelaten opties voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderveiligheidssysteem Gewichtsklasse Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen achterin Groep 0: tot 10 kg E ISO/R1 X IL X Groep 0+: tot 13 kg E ISO/R1 X IL X D ISO/R2 X IL X C ISO/R3 X IL X Groep I: 9 tot 18 kg D ISO/R2 X IL X C ISO/R3 X IL X B ISO/F2 X IL, IUF 1 X B1 ISO/F2X X IL, IUF 2 X A ISO/F3 X IL, IUF 1 X Op middelste zitplaats achterin 1 = Hoofdsteun moet zich in de bovenste vergrendelingsstand bevinden of verwijderd zijn en veilig in de bagageruimte opgeborgen zijn. 2 = Hoofdsteun moet verwijderd zijn en veilig in de bagageruimte opgeborgen zijn. IL = Geschikt voor bepaalde ISOFIX-veiligheidssystemen uit de categorieën specifieke auto`, beperkt` of semiuniverseel`. Het ISOFIX-kinderveiligheidssysteem moet zijn goedgekeurd voor het specifieke autotype. IUF = Geschikt voor naar voren gerichte ISOFIX-kinderveiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd voor deze gewichtsklasse. X = Geen ISOFIX-kinderveiligheidssysteem goedgekeurd voor deze gewichtsklasse.

44 42 Stoelen, veiligheidssystemen ISOFIX-maatklasse en zitgelegenheid A - ISO/F3 = Naar voren gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg. B - ISO/F2 = Naar voren gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg. B1 - ISO/F2X = Naar voren gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg. C - ISO/R3 = Naar achteren gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse tot 13 kg. D - ISO/R2 = Naar achteren gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg. E - ISO/R1 = Naar achteren gericht kinderveiligheidssysteem voor jonge kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg.

45 Stoelen, veiligheidssystemen 43 ISOFIXkinderveiligheidssystemen Top-Tetherbevestigingsogen De voor de auto goedgekeurde ISOFIX-kinderveiligheidssystemen aan de bevestigingsbeugels bevestigen. Bij gebruik van ISOFIX - bevestigingsbeugels mogen algemeen voor ISOFIX goedgekeurde kinderveiligheidssystemen worden gebruikt. Aanvullend op de ISOFIX bevestiging zet u de Top-tether-band vast aan de Top-tether-bevestigingsogen. Daarbij moet de bijbehorende gordel tussen de glijstangen van de hoofdsteun lopen. Wanneer u voor de bevestiging Top-Tether gebruikt, mag u universeel goedgekeurde kinderveiligheidssystemen voor Top-Tether gebruiken.

46 44 Opbergen Opbergen Opbergruimten Bagageruimte Dakdragersysteem Beladingsinformatie Opbergruimten Opbergvak instrumentenpaneel Voorzichtig Geen bril, cd's, cd-doosjes of brandbare voorwerpen als aanstekers in het bovenste opbergvak van het instrumentenpaneel plaatsen, wanneer de auto in direct zonlicht of bij hoge temperaturen wordt geparkeerd, omdat het opbergvak zeer warm kan worden. Om het opbergvak boven in het instrumentenpaneel te openen de voorkant van het deksel optillen. Om te sluiten het deksel omlaagduwen totdat het vergrendelt. Boven het handschoenenkastje zit een extra opbergvak.

47 Opbergen 45 Handschoenenkastje Bekerhouders Er bevindt zich een extra bekerhouder achter aan de middenconsole. Opbergvak voor (zonne)bril Het handschoenenkastje tijdens het rijden gesloten houden. Er bevindt zich een bekerhouder vooraan in de middenconsole. Om te openen, neerklappen. Geen zware voorwerpen in het opbergvak leggen.

48 46 Opbergen Bagageruimte Achterste rugleuningen neerklappen Hoedenplank zo nodig verwijderen. Hoofdsteun omlaagduwen door de vergrendeling in te drukken. De afneembare sluiting van de veiligheidsgordel voor de middelste zitplaats vrijgeven door de contactsleutel in de gleuf te steken. De veiligheidsgordel volledig laten oprollen. De gesp in de gleuf van de veiligheidsgordel steken en de losgenomen gesp in de uitsparing in het plafond aanbrengen. Gordels van de buitenste zitplaatsen in de gordelgeleiders steken.

49 Opbergen 47 Aan één kant of beide kanten aan de ontgrendelingshendel trekken en de rugleuningen neerklappen op de zitting. Demonteren Bij de rugleuning uit één stuk aan beide ontgrendelingshendels trekken en de rugleuning neerklappen op de zitting. Rugleuningen weer omhoogklappen door deze zover rechtop te zetten dat ze hoorbaar vastklikken. Gesp voor de veiligheidsgordel van de middelste zitplaats uit de sleuf van de plafondhouder trekken. Gesp in de sluiting steken, met de pijlen tegenover elkaar, totdat deze waarneembaar ingrijpt. Hoedenplank Niets op de hoedenplank leggen. Hoedenplank uit de zijgeleiders trekken.

50 48 Opbergen De hoedenplank is te bewaren in de opbergbak onder de vloer van de bagageruimte. Gevarendriehoek Vastmaken Hoedenplank in de zijgeleiders aanbrengen. Afdekking opbergvak laadvloer De opbergbak in de bagageruimte is uitneembaar. Om te verwijderen aan de handgreep bij de achterklepvergrendeling optillen. Om terug te plaatsen de bak aanbrengen in de steunen achter de rugleuning van de beide buitenste zitplaatsen van de achterbank en de bak vervolgens omlaagduwen in clips aan weerszijden van de bagageruimte. De gevarendriehoek in de opbergbak in de bagageruimte bewaren, in de ruimte meteen achter de achterbank. Om bij de opbergbak in de bagageruimte te komen de vloerbedekking optillen met de centrale lus bij de achterklepvergrendeling en de lus aan de aanwezige haak hangen.

51 Opbergen 49 Verbanddoos Dakdragersysteem Dakdrager Om veiligheidsredenen en ter vermijding van dakschade adviseren wij het voor uw auto goedgekeurde dakdragersysteem te gebruiken. Gebruiksaanwijzing van het dakdragersysteem in acht nemen en dakdragersysteem verwijderen wanneer het niet wordt gebruikt. Beladingsinformatie De verbanddoos in de ruimte links in de opbergbak onder de vloer van de bagageruimte. Zware voorwerpen in de bagageruimte tegen de rugleuningen leggen. Controleren of de rugleuningen naar behoren zijn vergrendeld. Bij stapelbare voorwerpen de zwaarste voorwerpen onderaan leggen. Losse voorwerpen in de laadruimte vastzetten om glijden tegen te gaan.

52 50 Opbergen Bij het vervoeren van voorwerpen in de bagageruimte mogen de rugleuningen van de achterbank niet schuin naar voren geklapt zijn. Bagage niet boven de rugleuningen laten uitsteken. Leg niets op de bagageruimteafdekking of op het instrumentenpaneel en dek de sensor boven op het instrumentenpaneel niet af. De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakelhendel en de bewegingsvrijheid van de bestuurder niet belemmeren. Geen losse voorwerpen in het interieur leggen. Niet met een geopende achterklep rijden. Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal toelaatbare totaalgewicht van de auto (zie typeplaatje 3 129) en het EU- leeggewicht van de auto. De gegevens van uw auto in de gewichtstabel voorin deze handleiding invoeren om het EU-leeggewicht te berekenen. Het EU-leeggewicht omvat ook het gewicht van de bestuurder (68 kg), de bagage (7 kg) en alle vloeistoffen (tank voor 90 % gevuld). Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht. Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de auto en verslechtert het rijgedrag door het hogere zwaartepunt. Lading gelijkmatig verdelen en goed met spanbanden vastzetten. Bandenspanning en rijsnelheid aan de beladingstoestand aanpassen. Spanbanden regelmatig controleren en bijspannen. De toegestane daklast is 35 kg. De dakbelasting is de som van het gewicht van het dakdragersysteem en de lading.

53 Instrumenten en bedieningsorganen 51 Instrumenten en bedieningsorganen Bedieningsorganen Stuurwielverstelling Afstandsbediening op stuurwiel Bedieningsorganen Waarschuwingslampen, meters en controlelampen Boordinformatie Tripcomputer Hendel omlaagbewegen, stuurwiel instellen, hendel omhoogbewegen en vergrendelen. Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande auto en ontgrendeld stuurslot verstellen. Bepaalde functies van het infotainment-systeem kunnen via de afstandsbediening op het stuurwiel worden bediend. Infotainment-systeem 3 71.

54 52 Instrumenten en bedieningsorganen Claxon Voorruitwissers/-sproeiers Voorruitwissers Instelbaar wisinterval j indrukken. MIST = ontwasemfunctie OFF = uit INT = instelbare intervalschakeling LO = langzaam HI = snel Voor één enkele wisserslag: hendel omhoogbewegen vanuit de stand OFF. Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is. Uitschakelen in wasstraten. De hendel in stand INT zetten. Aan het stelwiel draaien om het wisinterval in te stellen: kort = stelwiel omhoog interval lang interval draaien = stelwiel omlaagdraaien

55 Instrumenten en bedieningsorganen 53 Voorruitsproeiers Wis-/wasinstallatie achterruit Buitentemperatuur Hendel naar u toe trekken. Er wordt sproeiervloeistof tegen de voorruit gespoten. Bij auto's met stand INT voor intervalschakeling worden de ruitenwissers automatisch op een lage snelheid ingeschakeld, als deze nog niet ingeschakeld zijn. Draaien: f = er wordt sproeiervloeistof tegen de achterruit gespoten OFF = uit INT = onderbroken werking ON f = continue werking = er wordt sproeiervloeistof tegen de achterruit gespoten De buitentemperatuur verschijnt op het kilometertellerdisplay wanneer het contact wordt ingeschakeld. Wanneer de buitentemperatuur daalt tot rond het vriespunt (0 C), gaat het symbool T op het kilometertellerdisplay branden om te waarschuwen voor gladheid. 9 Waarschuwing Ook bij een aanduiding van enkele graden boven 0 C kan het wegdek al beijzeld zijn.

56 54 Instrumenten en bedieningsorganen Klok De tijd verschijnt op het kilometertellerdisplay wanneer het contact wordt ingeschakeld. Tijd instellen Knop X ca. 2 seconden ingedrukt houden; het klokdisplay staat in de instelmodus. De minuutaanduiding knippert. Op X drukken om het aantal minuten in te stellen. X ca. 5 seconden loslaten om de minuutaanduiding in te stellen. De uuraanduiding knippert. Op X drukken om het aantal uren in te stellen. X ca. 5 seconden loslaten om de uuraanduiding in te stellen. Elektrische aansluitingen In de middenconsole zit een 12V-aansluiting die werkt wanneer het contactslot in stand ACC of ON staat. Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 120 watt. Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagnetische compatibiliteit voldoen aan de DIN-norm VDE Geen accessoires aansluiten die stroom leveren, zoals bijv. laadtoestellen of accu's. Voorzichtig Aansluitbus niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers. Aansteker Werkt wanneer het contactslot in stand ACC of ON staat. Aansteker induwen. Zodra de spiraal gloeit, wordt de aansteker automatisch uitgeschakeld. Aansteker uittrekken.

57 Instrumenten en bedieningsorganen 55 Asbakken Voorzichtig Alleen voor as en niet voor brandbaar afval. Waarschuwingslampen, meters en controlelampen Snelheidsmeter Kilometerteller Geeft de gemeten afstand weer. De verplaatsbare asbak kan in bekerhouder voor of achter in de middenconsole worden geplaatst. Aanduiding van de rijsnelheid.

58 56 Instrumenten en bedieningsorganen Helderheid kilometertellerdisplay Om de helderheid te wijzigen de koplampen inschakelen en de knop MODE meerdere malen indrukken, totdat de blokjes op het kilometertellerdisplay verschijnen die het helderheidsniveau aangeven. = maximale helderheid = minimale helderheid De knop MODE ingedrukt houden om de verschillende helderheidsniveaus cyclisch door te lopen. Dagteller Geeft de gemeten afstand weer sinds de laatste reset. Twee onafhankelijke dagtellers geven de afgelegde afstand na de laatste reset aan. Herhaalde malen op de knop MODE drukken, totdat A of B links op het kilometertellerdisplay verschijnt. Om een dagteller te resetten, de knop MODE ca. 2 seconden ingedrukt houden terwijl de relevante dagteller wordt weergegeven. Toerenteller Weergave van het motortoerental. In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden. Voorzichtig Als de naald in het rode gebied komt, betekent dit dat het maximaal toegestane toerental wordt overschreden. Gevaar voor de motor. Brandstofmeter

59 Instrumenten en bedieningsorganen 57 Geeft het brandstofpeil in de tank aan (F staat voor een volle tank en E voor een lege). Bij een te laag brandstofpeil brandt controlelamp Y. Onmiddellijk bijtanken Tank nooit leegrijden. Door brandstofresten in de tank kan de hoeveelheid brandstof die kan worden bijgetankt kleiner zijn dan de gespecificeerde tankinhoud. Service-display Bij auto s met vaste motorolieverversings- en onderhoudsintervallen verschijnt InSP op het kilometertellerdisplay, wanneer het contact wordt ingeschakeld en onderhoud noodzakelijk is: laat de volgende onderhoudsbeurt binnen een week of 500 km uitvoeren. De hulp van een werkplaats inroepen. Na afloop van het onderhoud het display laten resetten. De hulp van een werkplaats inroepen. Transmissiedisplay De modus of ingeschakelde versnelling verschijnt op het transmissiedisplay. P = Parkeerstand bij automatische versnellingsbak R = Achteruitversnelling N = Neutrale stand D = Rijstand L, 2, 3 = Ingeschakelde versnelling, automatische versnellingsbak

60 58 Instrumenten en bedieningsorganen Controlelampen De beschreven controlelampen zijn niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentuitvoeringen. Bij het inschakelen van het contact lichten de meeste controlelampen korte tijd op bij wijze van functietest. Betekenis kleuren controlelampen: Rood = gevaar, belangrijke herinnering bereik Geel = waarschuwing, aanwijzing, storing Groen Blauw bereik = inschakelbevestiging = inschakelbevestiging

61 Controlelampen in de instrumentengroep Instrumenten en bedieningsorganen 59

62 60 Instrumenten en bedieningsorganen Richtingaanwijzers O knippert groen. Knippert bij ingeschakelde richtingaanwijzer of alarmknipperlichten. Knippert snel: richtingaanwijzer of bijbehorende zekering kapot. Gloeilampen vervangen Zekeringen Richtingaanwijzers Gordelverklikker X van de bestuurdersstoel brandt of knippert rood. Brandt Na het inschakelen van de ontsteking, totdat de veiligheidsgordel wordt omgedaan. Knippert Als de rijsnelheid hoger is dan 15 km/u en blijkt dat de bestuurder de veiligheidsgordel niet draagt, gaat X ca. 90 seconden knipperen en klinkt er een waarschuwingssignaal. X blijft vervolgens branden totdat de bestuurder de veiligheidsgordel heeft omgedaan. 9 Waarschuwing Veiligheidsgordel vóór elke rit omdoen. Inzittenden die geen gebruik maken van de veiligheidsgordel brengen bij eventuele aanrijdingen medepassagiers en zichzelf in gevaar. Veiligheidsgordel omdoen Airbags en gordelspanners v brandt rood. Wanneer het contact is ingeschakeld: v knippert meerdere keren. Als de controlelamp niet gaat branden bij het inschakelen van het contact, blijft branden of tijdens het rijden oplicht, vertonen de gordelspanners of het airbagsysteem een storing. Het is mogelijk dat de airbags en gordelspanners bij een aanrijding niet in werking treden. Geactiveerde gordelspanners of airbags worden aangeduid door aanhoudend branden van v. 9 Waarschuwing Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Gordelspanners, airbagsysteem 3 31, Airbag-deactivering * voor de airbag van de voorpassagier brandt continu of knippert geel. Brandt Wanneer de frontale en zijdelingse airbagsystemen aan de passagierskant vooraan gedeactiveerd zijn. Knippert Wanneer het contact wordt ingeschakeld.

63 Instrumenten en bedieningsorganen 61 9 Gevaar Levensgevaar voor kinderen in een kinderveiligheidssysteem tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel voorin. Levensgevaar voor volwassenen bij een buiten werking gestelde airbag van de passagiersstoel voorin. Airbagsysteem 3 34, gordelspanners Laadsysteem p brandt rood. Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het aanslaan van de motor. Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt niet geladen. Motorkoeling wordt mogelijk onderbroken. De rembekrachtiging weigert mogelijk dienst. De hulp van een werkplaats inroepen. Multifunctionele controlelamp Z brandt geel. Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het aanslaan van de motor. Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssysteem. De toegestane emissiewaarden worden mogelijk overschreden. Onmiddellijk de hulp van een werkplaats inroepen. Remsysteem R brandt rood. Licht op als de handrem wordt gelost en het remvloeistofpeil te laag is Waarschuwing Stoppen. De auto meteen stilzetten. De hulp van een werkplaats inroepen. Brandt nadat het contact is ingeschakeld en de handrem is aangetrokken Antiblokkeersysteem (ABS) u brandt geel. Brandt korte tijd nadat het contact is ingeschakeld. Het systeem is nadat u dooft klaar voor gebruik. Als u na enkele seconden niet dooft of als deze tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling. Als tijdens het rijden u in combinatie met R gaat branden, vertoont het remsysteem een ernstige storing. Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen. Antiblokkeersysteem Stuurbekrachtiging c brandt geel.

64 62 Instrumenten en bedieningsorganen Als c niet gaat branden bij het inschakelen van het contact, blijft branden of tijdens het rijden oplicht, vertoont het stuurbekrachtigingssysteem een storing. De auto kan worden bestuurd, maar er is aanzienlijk meer kracht vereist. De hulp van een werkplaats inroepen. Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) b brandt of knippert geel. Brandt Het systeem vertoont een storing. Verder rijden is mogelijk. De rijstabiliteit kan echter afhankelijk van de staat van het wegdek verslechteren. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Knippert Het systeem grijpt actief in. Het motorvermogen kan worden begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd. Als de accu van de auto losgekoppeld en weer aangesloten werd, is het systeem gedeactiveerd en knippert b eenmaal per seconde. Systeem opnieuw activeren door korte tijd met meer dan 15 km/u te rijden, totdat de lamp stopt met knipperen. Storing elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) ESP brandt geel. Als de lamp tijdens het rijden gaat branden, vertoont het ESP een storing. Het remsysteem van de auto blijft actief, zij het zonder ESP -regeling. De hulp van een werkplaats inroepen. Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) Traction Control-systeem UIT TCSS OFF brandt geel. Brandt continu wanneer het systeem gedeactiveerd wordt. Traction Control-systeem, TCSS Koelvloeistoftemperatuur W brandt of knippert rood. Brandt of knippert (terwijl de motor loopt) als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is. Voorzichtig Stop en zet de motor af wanneer de koelvloeistoftemperatuur te hoog is. Kans op motorschade. Controleer het koelvloeistofpeil meteen. Koelvloeistofpeil Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg, dan de hulp van een werkplaats inroepen. Motoroliedruk I brandt rood.

65 Instrumenten en bedieningsorganen 63 Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het aanslaan van de motor. Brandt bij een draaiende motor Voorzichtig Motorsmering wordt mogelijk onderbroken. Dit kan aanleiding geven tot motorschade en/of tot het blokkeren van de aandrijfwielen. 1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom verlaten zonder hierbij andere weggebruikers te hinderen. 2. Koppelingspedaal intrappen. 3. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N zetten. 4. Contact uitschakelen. 9 Waarschuwing Bij uitgeschakelde motor gaat remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. De sleutel niet uitnemen voordat de auto helemaal stilstaat, omdat het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd. Oliepeil controleren voordat u de hulp van een werkplaats inroept Te laag brandstofpeil Y brandt geel. Brandt wanneer het peil in de brandstoftank te laag is. Katalysator Startbeveiliging d brandt of knippert geel. Brandt d brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het aanslaan van de motor. Knippert Nadat het contact is ingeschakeld: het startbeveiligingssysteem vertoont mogelijk een storing. De motor kan niet worden gestart. Stop-startsysteem ENG A-STOP brandt of knippert geel / groen. Brandt Brandt groen tijdens een Autostop. Als ENG A-STOP geel oplicht, is er sprake van een fout in het Stop-startsysteem. De hulp van een werkplaats inroepen. Knippert Knippert groen tijdens automatisch opnieuw starten. Stop-startsysteem Grootlicht P brandt blauw. Brandt bij ingeschakeld grootlicht en bij lichtsignaal 3 66.

66 64 Instrumenten en bedieningsorganen Koplamphoogteregeling? gaat tijdens het rijden branden om aan te geven dat een storing onmiddellijk aandacht vergt. Zo spoedig mogelijk hulp van een werkplaats inroepen. Instellen koplampreikwijdte Mistlampen > brandt groen. Brandt bij ingeschakelde voorste mistlampen Mistachterlicht r brandt geel. Brandt bij ingeschakeld mistachterlicht Geopende portieren h brandt rood. Brandt bij geopende portieren of een geopende achterklep. Boordinformatie Geluidssignalen Bij het starten van de motor of tijdens het rijden Als de bestuurder de veiligheidsgordel niet heeft omgedaan en de rijsnelheid hoger is dan ca. 15 km/u. Bij gebruik van de richtingaanwijzers. Tijdens een Autostop Als de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet vastzit en het portier aan bestuurderszijde open is. Er wordt een systeemfout waargenomen waardoor automatisch opnieuw starten wordt verhinderd. De motorkap is open. De keuzehendel wordt in een andere positie dan neutraal geplaatst zonder dat het koppelingspedaal wordt ingetrapt. Bij het parkeren van de auto en/ of het openen van het bestuurdersportier Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt. Met de buitenverlichting ingeschakeld (en de contactsleutel verwijderd). Gordelverklikker 3 60.

67 Instrumenten en bedieningsorganen 65 Tripcomputer Boordcomputer De functies zijn te selecteren door de knop MODE op de instrumentengroep meerdere malen in te drukken. Op de knop MODE drukken om een van de volgende functies te selecteren: Actieradius Gemiddeld verbruik Momentaan verbruik Actieradius De actieradius wordt op basis van de aanwezige tankinhoud en het momentane verbruik berekend. Op het display verschijnen gemiddelde waarden. Na het tanken wordt de nieuwe actieradius na korte tijd automatisch bijgewerkt. Als het brandstofpeil gering is, verschijnt --.- op het kilometertellerdisplay. Bovendien begint de controlelamp Y op de instrumentengroep te branden. Gemiddeld verbruik Weergave van het gemiddelde verbruik. De meting kan op elk moment opnieuw worden gestart. Om te resetten de knop MODE enkele seconden ingedrukt houden, terwijl het gemiddelde verbruik op het display staat. Het display geeft korte tijd --.- weer, waarna het gemiddelde verbruik wordt bijgewerkt. Momentaan verbruik Weergave van het actuele verbruik. Totdat de auto in beweging komt staat --.- op het display. Maateenheden instellen U kunt de maateenheden selecteren die moeten worden gebruikt voor brandstofverbruikswaarden. Terwijl de auto stilstaat en het momentane verbruik wordt weergegeven op het display, houdt u de knop MODE enkele seconden ingedrukt om te wisselen tussen L/100km en km/l. Stroomonderbreking Als de voeding werd onderbroken of de accuspanning te ver is gedaald, zullen de waarden verloren gaan die in de boordcomputer zijn opgeslagen.

68 66 Verlichting Verlichting Rijverlichting Binnenverlichting Rijverlichting Lichtschakelaar Grootlicht Lichtschakelaar draaien: 9 = Dimlicht of grootlicht 8 = Zijmarkeringslichten OFF = Uit Controlelamp grootlicht P Om van dimlicht naar grootlicht om te schakelen, duwt u tegen de hendel. Om het dimlicht in te schakelen, duwt u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan. Lichtsignaal Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.

69 Verlichting 67 Koplampverstelling Handmatige koplampverstelling Koplampinstelling in het buitenland Het asymmetrische dimlicht biedt meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant. Stel bij het rijden in landen met linksrijdend verkeer de koplampen bij om tegenliggers niet te verblinden. Koplampen door een werkplaats laten bijstellen. Alarmknipperlichten U kunt de lichtbundelhoogte aanpassen aan de belading om verblinding te voorkomen: draai het kartelwiel in de gewenste stand. 0 = zitplaatsen voorin bezet 1 = alle zitplaatsen bezet 2 = alle zitplaatsen bezet en bagage in de bagageruimte 1) 2 = bestuurdersstoel bezet en bagage in de bagageruimte Dagrijlicht Dagrijlichten maken de auto overdag beter zichtbaar. De lichten branden automatisch wanneer het contact is ingeschakeld. 1) Auto's met automatische versnellingsbak: in stand 1 zetten. Bediening met knop.

70 68 Verlichting Richtingaanwijzers Mistlampen voor Mistachterlicht Hendel omhoog Hendel omlaag = Richtingaanwijzer rechts = Richtingaanwijzer links Als de hendel voorbij het weerstandspunt wordt geduwd, blijft de richtingaanwijzer ingeschakeld. Bij het terugdraaien van het stuurwiel gaat de richtingaanwijzer automatisch uit. De richtingaanwijzer handmatig uitschakelen door de hendel in de oorspronkelijke stand te zetten. Bediening met toets >. De mistlampen kunnen alleen worden ontstoken, wanneer de koplampen of stadslichten worden gevoerd. Binnenste schakelaar naar r draaien. Het mistachterlicht werkt alleen wanneer de koplampen (grootlicht of dimlicht) zijn ingeschakeld. Achteruitrijlichten De achteruitrijlichten gaan branden wanneer het contact is ingeschakeld en de auto in de achteruitversnelling staat.

71 Verlichting 69 Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampafdekkingen kan bij koud en vochtig weer, bij hevige regen of na een wasbeurt korte tijd beslaan. De condens verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te versnellen de verlichting inschakelen. Binnenverlichting Voorzichtig Bij het verlaten van de auto de schakelaar voor de interieurverlichting niet in de stand AAN laten staan om te voorkomen dat de accu uitgeput raakt. Verlichting bagageruimte De verlichting gaat bij openen branden. De verlichting wordt bij het in- en uitstappen vanzelf ingeschakeld en dooft met enige vertraging. Schakelaar als volgt bedienen: OFF = altijd UIT DOOR = automatisch in- en uitschakelen ON = altijd AAN

72 70 Infotainment-systeem Infotainment-systeem Inleiding Radio Audiospelers Telefoon... 78

73 Inleiding Infotainment-systeem 71

74 72 Infotainment-systeem 1. f: Cd uitwerpen 2. 6: Geluidsinstellingen 3. i: Stilte/Stilte opheffen 4. AST: Automatisch zoeken 5. Display 6. Cd-sleuf 7. AF: Alternatieve frequentie 8. PTY: Programmatype 9. TA: Verkeersbericht 10. 3, RDM: Voorkeurzender 3 radio, Willekeurige afspeelvolgorde cd/ mp , TEXT: Voorkeurzender 6 radio, Tekstweergave mp , RPT: Voorkeurzender 2 radio, Track herhalen cd/mp , DISC/FLD+: Voorkeurzender 5 radio, Volgende map mp , -DISC/FLD: Voorkeurzender 4 radio, Vorige map mp , SCN: Voorkeurzender 1 radio, Tracks scannen cd 16. b VOLUME: Indrukken om in- en uit te schakelen, Omdraaien voor het volume 17. CD: Cd-spelermodus 18. FM/AM: Wisselen tussen FM en AM 19. g: Omlaag zoeken radio, Vorige track cd/mp3 20. h: Omhoog zoeken radio, Volgende track cd/mp3 Afstandsbediening op stuurwiel + of -: Volume i: Stilte/Stilte opheffen MODE: Modus wijzigen en systeem inschakelen g: Omlaag zoeken radio, vorige track cd/mp3 h: Omhoog zoeken radio, volgende track cd/mp3 Diefstalalarm Wanneer een elektronische beveiligingscode is ingesteld, kan het toestel na demontage of na loskoppeling van de accu alleen bediend worden als de juiste 4-cijferige code wordt ingevoerd. Bij aflevering geldt de fabriekscode Nieuwe 4-cijferige beveiligingscode instellen 1. Om uit te schakelen op de knop b VOLUME drukken. 2. De knoppen met de nummers 3 en 4 tegelijkertijd indrukken en vasthouden en op de knop b VOLUME drukken. SEC verschijnt op het display. 3. De knop h en de knop met nummer 1 tegelijkertijd indrukken verschijnt op het display. 4. De knop met nummer 1 herhaalde malen indrukken om de waarde van het eerste cijfer te verhogen. Op dezelfde manier de knoppen

75 Infotainment-systeem 73 met de nummers 2, 3 en 4 gebruiken voor het tweede, derde en vierde cijfer. Elk cijfer instellen door de bijbehorende knop herhaalde malen in te drukken totdat de gewenste waarde wordt bereikt. 5. De knop PTY ca. 2 seconden ingedrukt houden om de gekozen beveiligingscode in te voeren. SEC verschijnt opnieuw op het display, waarna het toestel automatisch wordt uitgeschakeld. 4-cijferige beveiligingscode invoeren Na het terugplaatsen van het infotainment-systeem of het opnieuw aansluiten van de accu, dient de 4-cijferige beveiligingscode te worden ingevoerd. SEC verschijnt op het display wanneer het systeem wordt ingeschakeld. Dit gebeurt niet wanneer het systeem binnen 20 seconden uit- en weer ingeschakeld wordt. Om de beveiligingscode in te voeren: 1. De knop h en de knop met nummer 1 tegelijkertijd indrukken verschijnt op het display. 2. Druk herhaalde malen op de knoppen met de nummers 1, 2, 3 en 4 overeenkomend met de vier cijfers van de beveilingscode, totdat de juiste code wordt weergegeven. 3. Houd de knop PTY ca. 2 seconden ingedrukt. Het toestel wordt automatisch uitgeschakeld. Voor bediening het toestel opnieuw inschakelen: het systeem start in de radiomodus. Als 10 keer achtereen de verkeerde beveiligingscode wordt ingevoerd, verschijnt HELP op het display waarna het systeem onbruikbaar wordt. De hulp van een werkplaats inroepen. Ook als u de beveiligingscode vergeten bent de hulp van een werkplaats inroepen. 4-cijferige beveiligingscode wissen De opgeslagen beveiligingscode kan op elk gewenst moment gewist of gewijzigd worden. Om de bestaande beveiligingscode te wissen, de stappen 1 tot 3 onder "Nieuwe 4-cijferige beveiligingscode instellen" herhalen en het volgende doen: 1. Druk herhaalde malen op de knoppen met de nummers 1, 2, 3 en 4 overeenkomend met de vier cijfers van de beveilingscode, totdat de juiste code wordt weergegeven. 2. De knop PTY ca. 2 seconden ingedrukt houden verschijnt op het display, waarna het toestel automatisch wordt uitgeschakeld. Een nieuwe beveiligingscode instellen zoals aangegeven onder "Nieuwe 4-cijferige beveiligingscode instellen".

76 74 Infotainment-systeem Bediening In- en uitschakelen Op de knop b VOLUME drukken. Volume instellen Aan de knop b VOLUME draaien. Stiltefunctie i-knop indrukken. In de cd-modus wordt de weergave gepauzeerd. Op een willekeurige knop drukken om de stiltefunctie op te heffen. Geluidsinstellingen Op de knop 6 drukken om het menu voor geluidinstellingen te openen. Bij het indrukken van de knop verschijnen de instellingen in de volgende volgorde: BAS - Bas TRE - Treble BAL - Balans FAD - Fader AVC - Automatische volumeregeling Om de weergegeven geluidsinstelling te wijzigen, op de knop h of g drukken. Op de knop 6 drukken om het menu te verlaten. Automatische volumeregeling De AVC-functie stemt het volume automatisch af op de rijsnelheid ter compensatie van weggeluiden. In het menu voor geluidsinstellingen is het mogelijk een van de drie niveaus in te stellen of de functie uit te schakelen. Radio AM/FM-radio Het is mogelijk om AM (lange golf en middellange golf) en FM (frequentiemodulatie) te selecteren. Voor elke golflengte is een handmatige en een automatisch opslagfunctie beschikbaar om zenders op te slaan en op te roepen met behulp van de voorkeurtoetsen 1-6. Radiomodus FM/AM-knop indrukken. Golflengten verschijnen in de volgende volgorde wanneer herhaalde malen op de knop wordt gedrukt: FM1, FM2, LW, MW1, MW2. Automatisch zoeken De knop h of g ca. 1 seconde ingedrukt houden. Het toestel stemt af op de volgende te ontvangen radiozender op de geselecteerde golflengte. Als AF voorheen ingeschakeld was, worden alleen RDS-zenders gevonden.

77 Infotainment-systeem 75 Zendergeheugen Voor elke golflengte kunnen 6 zenders worden opgeslagen onder de geheugenlocaties 1-6 voor voorkeurzenders. Zenders handmatig opslaan Op de gewenste golflengte en zender afstemmen. De voorkeurtoets (1-6) waaronder de geselecteerde zender moet worden opgeslagen, ca. 2 seconden lang ingedrukt houden. Eerder opgeslagen zenders worden overschreven. Zenders automatisch opslaan Op de gewenste golflengte afstemmen De knop AST ca. 2 seconden ingedrukt houden. Zes zenders met sterke signalen worden automatisch opgeslagen onder de geheugenlocaties 1-6 voor voorkeurzenders. Eerder opgeslagen zenders worden overschreven. Als AF ingeschakeld is, worden alleen RDS-zenders gevonden. Als er minder dan 6 zenders met sterke signalen te ontvangen zijn, is het aantal voorkeurzenders mogelijk kleiner dan 6. Als er geen zenders met sterke signalen te ontvangen zijn, worden eerder opgeslagen zenders hersteld. Om de automatische opslagfunctie tijdens de zenderopslag te verlaten, opnieuw op de knop AST drukken. Eerder opgeslagen zenders worden niet overschreven. Opgeslagen zenders selecteren Op de gewenste golflengte afstemmen en op de juiste knop voor de voorkeurzender drukken. Als er geen zender opgeslagen ligt onder de geselecteerde knop, verschijnt op het display. Radiodatasysteem (RDS) RDS is een service die het zoeken van FM-zenders vereenvoudigt. RDS-zenders verzenden informatie die automatisch door een RDS-radio worden beoordeeld. In sommige gebieden zijn andere functies beschikbaar die gekoppeld zijn aan RDS, bijv. REG (regionalisatie) en TA (verkeersberichten). AF - alternatieve frequentie Een RDS-programma wordt op meerdere frequenties tegelijk uitgezonden. Met ingeschakelde AF zoekt het systeem automatisch het krachtigste signaal op de te ontvangen frequenties. REG - regionalisatie Sommige RDS-zenders zenden op bepaalde tijden en via diverse frequenties verschillende regionale programma's uit. Met ingeschakelde REG blijft de radio altijd op het geselecteerde regionale programma afgestemd wanneer met behulp van AF naar de frequentie van een radioprogramma met de beste ontvangst wordt gezocht. Met uitgeschakelde REG houdt de radio geen rekening met regionale programma's, wanneer met behulp van AF naar de frequentie van een radioprogramma met de beste ontvangst wordt gezocht.

78 76 Infotainment-systeem AF en REG in- en uitschakelen De instellingen verschijnen in de volgende volgorde wanneer herhaalde malen op de knop AF wordt gedrukt: AF aan/reg uit AF aan/reg aan AF uit/reg uit AF en/of REG verschijnt op het display bij activering. PTY - programmatype Veel RDS-zenders zenden een PTYcode uit waarmee het type programma wordt aangeduid dat wordt uitgezonden, bijv. Nieuws of Sport. De PTY-code maakt het mogelijk om zenders te selecteren op basis van het programmatype. Zenders zoeken op programmatype Op de knop PTY drukken om de modus PTY te selecteren. Aan de knop b VOLUME draaien om het gewenste programmatype te selecteren. Op de knop h of g drukken om te starten met zoeken. Als er geen zender binnen de geselecteerde PTY-code wordt ontvangen, verschijnt NOTHING op het display, gevolgd door PTY. Een andere PTY selecteren zoals hierboven beschreven. TA - verkeersberichten Verkeerszenders zijn RDS-zenders die verkeersberichten uitzenden. Met TA ingeschakeld zoekt het systeem naar zenders die TP (verkeersprogramma's) uitzenden en stemt het eerder op dergelijke zenders af dan op andere. Wanneer TA ingeschakeld is en er wordt op dat moment een verkeersprogramma ontvangen, dan wordt het afspelen onderbroken voor het verkeersbericht en hervat nadat het bericht is beëindigd. TA in- en uitschakelen De knop TA indrukken om verkeersberichten in te schakelen. TA verschijnt op het display. Wanneer op dat moment een verkeersprogramma wordt uitgezonden, verschijnt TP eveneens op het display. Om uit te schakelen de knop opnieuw indrukken. Om een TP-zender (TP SEEK) te zoeken terwijl TA ingeschakeld is, de knop h of g indrukken. Als er binnen ca. 20 seconden geen TP-gegevens worden ontvangen nadat TA ingeschakeld is, vindt TP SEEK automatisch slechts één keer plaats. Als er geen TP-zender wordt ontvangen, verschijnt NOTHING op het display. PS - programmaservicenaam Weergave van programmanaam in plaats van zenderfrequentie. EON - Enhanced Other Networks Met EON kunt u ook wanneer de ingestelde zender zelf geen verkeersinformatie uitzendt toch verkeersinformatie beluisteren. Wanneer een verkeersbericht wordt uitgezonden schakelt het toestel over naar een zender met verkeersberichten die gekoppeld is aan EON. Wanneer EON ingeschakeld is, verschijnt EON op het display.

79 Infotainment-systeem 77 Radio-ontvangst Tijdens de radio-ontvangst kunnen gesis, geruis, signaalvervorming of signaaluitval optreden door: wijzigingen in de afstand tot de zender, ontvangst van meerdere signalen tegelijk door reflecties en, obstakels. Audiospelers Cd-speler De cd-speler kan audio-cd's en, indien voorzien, mp3-cd's. Het cd-type wordt automatisch herkend. Voorzichtig Geen dvd's, cd's met een kleinere diameter en cd's met een afwijkende vorm in de speler plaatsen. Ze kunnen blijven steken of het mechanisme beschadigen. Afhankelijk van het type is het mogelijk dat het systeem cd-r's niet of niet correct kan afspelen. Cd-rw-schijven kunnen niet worden afgespeeld. Cd/Mp3 afspelen Op de knop CD drukken wanneer er al een cd geplaatst is. Om de cd te plaatsen deze in de sleuf aanbrengen, met de bedrukte zijde omhoog, totdat de cd automatisch naar binnen getrokken wordt. Het afspelen van de cd begint en CD IN verschijnt op het display. Volgende of vorige track selecteren Op de knop h drukken om naar de volgende track te gaan en op de knop g drukken om naar de vorige track te gaan. Versneld vooruit-/achteruitspoelen De knop h ingedrukt houden om de huidige track versneld vooruit te spoelen en de knop g om achteruit te spoelen. Track herhalen De knop RPT indrukken om de huidige track te herhalen. RPT verschijnt op het display. Om uit te schakelen knop opnieuw indrukken. Willekeurige afspeelvolgorde Op de knop RDM drukken om de tracks op de schijf in willekeurige volgorde af te spelen. RDM verschijnt op het display. Om uit te schakelen knop opnieuw indrukken.

80 78 Infotainment-systeem Cd scannen De knop SCN indrukken om van elke track op de schijf de eerste paar seconden te beluisteren. SCN verschijnt op het display. Om uit te schakelen knop opnieuw indrukken. Volgende of vorige mp3-map selecteren Als de mp3-cd meerdere mappen bevat, op de knop DISC/FLD+ drukken om naar de volgende map te gaan en op de -DISC/FLD om naar de vorige map te gaan. Mp3-tekst weergeven De onderstaande mp3-tekstgegevens verschijnen achtereenvolgens wanneer de knop TEXT herhaalde malen wordt ingedrukt: Verstreken tijd Mapnaam Bestandsnaam De knop TEXT ca. 2 seconden indrukken om rollende tekst mogelijk te maken. Cd's verwijderen f-knop indrukken. De cd wordt uitgeworpen. Onderhoud en verzorging Als ERROR 1 op het display verschijnt, kan de schijf niet worden gelezen. Als ERROR 3 op het display verschijnt, vertoont de speler een onbekende storing. De geplaatste schijf wordt mogelijk niet uitgeworpen. De hulp van een werkplaats inroepen. Telefoon Mobiele telefoons en zendapparatuur Montage- en gebruiksvoorschriften Bij de montage en het gebruik van een mobiele telefoon moeten de modelspecifieke montagehandleiding en de gebruiksvoorschriften van de fabrikant van de telefoon en de handsfree-carkit in acht genomen worden. Anders kan de typegoedkeuring van de auto vervallen (EU-richtlijn 95/54/ EG). Aanbevelingen voor een storingsvrij gebruik: vakkundig gemonteerde buitenantenne, waardoor de maximale reikwijdte wordt bereikt, maximaal zendvermogen van 10 watt, montage van de telefoon op een geschikte plaats, desbetreffende informatie in acht nemen 3 34.

81 Infotainment-systeem 79 Laat u informeren over de voorziene montageposities voor de buitenantenne of de toestelhouder en de mogelijkheden tot gebruik van toestellen met een zendvermogen van meer dan 10 watt. Het gebruik van een handsfree-carkit zonder buitenantenne voor mobiele telefoons type GSM 900/1800/1900 en UMTS is alleen toegestaan, wanneer het maximale zendvermogen van de mobiele telefoon niet groter is dan 2 watt bij GSM 900 en niet groter is dan 1 watt bij de andere types. Uit veiligheidsoverwegingen wordt telefoneren tijdens het rijden afgeraden. Ook bij handsfree telefoneren kan de aandacht op het verkeer verslappen. Voorzichtig Mobiele telefoons en zendapparatuur kunnen als de voornoemde aanwijzingen niet in acht worden genomen bij gebruik in het interieur zonder buitenantenne aanleiding geven tot functiestoringen in de autoelektronica. 9 Waarschuwing Gebruik van zendapparatuur en mobiele telefoons die niet aan de bovenstaande normen voor mobiele telefoons voldoen en radio's is alleen toegestaan met een buitenantenne op de auto.

82 80 Klimaatregeling Klimaatregeling Klimaatregelsystemen Luchtroosters Onderhoud Klimaatregelsystemen Verwarmings- en ventilatiesysteem Bedieningsorganen voor: Temperatuur Luchtverdeling Luchtdebiet Verwarmbare achterruit Ü Temperatuur Rood bereik = warm Blauw bereik = koud De verwarming werkt pas optimaal als de motor de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt. Luchtverdeling M = naar hoofdhoogte via de verstelbare luchtroosters. L = naar hoofdgebied via middenen zijventilatieopeningen en naar de voetenruimte K = naar de voetenruimte. J = naar voorruit, voorportierruiten, zijventilatieopeningen en de voetenruimte V = naar voorruit, voorportierruiten en zijventilatieopeningen Tussenstanden zijn mogelijk. Luchtdebiet Luchtdebiet instellen door de ventilatorknop in de gewenste stand te zetten.

83 Klimaatregeling 81 Airconditioning Koeling n Wordt bediend met knop n en werkt alleen wanneer de motor draait en de aanjager is ingeschakeld. Het airconditioningsysteem koelt en ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf een buitentemperatuur die iets boven het vriespunt ligt. Er kan zich dan condens vormen en onder de auto op de grond druppelen. Als geen koeling of droging gewenst is, ter besparing van brandstof de koeling uitschakelen. Let op Als de airco is ingesteld op de maximale koeling terwijl de omgevingstemperatuur hoog is, kan mogelijk geen Autostop gebeuren tot de gevraagde temperatuur in de passagiersruimte is bereikt. Als de airco is ingesteld op maximale koeling terwijl de motor in een Autostop is, is het mogelijk dat de motor automatisch herstart. Stop-startsysteem Luchtrecirculatiesysteem 4 Bediening met knop 4. 9 Waarschuwing Als het luchtrecirculatiesysteem is ingeschakeld, vermindert de luchtverversing. Bij het gebruik zonder koeling neemt de luchtvochtigheid toe waardoor de ruiten kunnen beslaan. De kwaliteit van de binnenlucht neemt na verloop van tijd af, wat tot vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden. Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de warme lucht snel kan ontsnappen. koeling n aan, luchtrecirculatiesysteem 4 aan, Luchtverdeelschakelaar op M zetten, draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten, Luchtdebiet op hoogste stand zetten, alle ventilatieopeningen openen.

84 82 Klimaatregeling Ruiten ontwasemen en ontdooien V Luchtroosters Verstelbare luchtroosters Bij ingeschakelde koeling moet er minimaal één luchtrooster geopend zijn om te voorkomen dat de verdamper door gebrek aan luchtcirculatie bevriest. Middelste luchtroosters Zijdelingse luchtroosters Luchtverdeelschakelaar op V zetten, Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten, Luchtdebiet op hoogste stand zetten, Verwarming achterruit Ü inschakelen, Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten richten. De luchtstroom kan naar wens worden afgesteld door de roosters met het centrale stelwiel omhoog, omlaag en opzij te bewegen. De richting van de luchtstroom afstellen door de roosters omhoog of omlaag te bewegen en het stelwiel naar links of rechts te draaien. De opening openen of sluiten door het stelwiel naar links of rechts te draaien. Vaste luchtroosters Er bevinden zich bovendien nog ventilatieopeningen onder de voorruit en de zijruiten, alsook in de voetenruimte.

85 Klimaatregeling 83 Onderhoud Luchtinlaat De luchtinlaat naar de motorruimte onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer vrijgehouden worden. Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen. Pollenfilter Het pollenfilter ontdoet de binnenkomende buitenlucht van stof, roet, stuifmeel en sporen. Regelmatig gebruik airconditioning Om te zorgen dat het systeem goed blijft werken, moet de koeling eenmaal per maand, ongeacht de weersgesteldheid of het seizoen, enkele minuten worden ingeschakeld. Bij te lage buitentemperaturen kan de koeling niet worden ingeschakeld. Service Om de koeling optimaal te laten werken, is het raadzaam het klimaatregelsysteem jaarlijks, te beginnen drie jaar na aflevering van de nieuwe auto, op het volgende te laten controleren: functie- en druktest, werking van de verwarming, lektest, controle van de aandrijfriemen, afvoer van condensor en verdamper reinigen, prestatietest.

86 84 Rijden en bediening Rijden en bediening Rijtips Starten en bediening Uitlaatgassen Automatische versnellingsbak Handgeschakelde versnellingsbak Remmen Rijregelsystemen Brandstof Rijtips Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden Veel systemen werken dan niet meer (bijv. rembekrachtiger, stuurbekrachtiging). Als u op deze manier rijdt, brengt u uzelf en anderen in gevaar. Pedalen Om de pedalen ongehinderd te kunnen bedienen geen matten onder de pedalen leggen. Starten en bediening Nieuwe auto inrijden Tijdens de eerste ritten niet onnodig hard remmen. Tijdens de eerste rit kan er rookontwikkeling optreden door het verdampen van was en olie op het uitlaatsysteem. Na de eerste rit de auto enige tijd buiten parkeren en inademen van de dampen vermijden. Ter verbetering van de motorprestaties is Autostop mogelijk geblokkeerd aan het begin van de rit. Tijdens de inrijperiode liggen het brandstof- en motorolieverbruik mogelijk iets hoger.

87 Rijden en bediening 85 Contactslotstanden LOCK = Contact uit ACC = Stuurslot opgeheven, contact uit ON = Contact aan START = Starten Motor starten Handgeschakelde versnellingsbak: trap de koppeling in; Automatische versnellingsbak: trap de rem in en zet de keuzehendel in P of N; Geen gas geven; Sleutel naar stand START draaien en loslaten. Startpogingen niet langer dan 15 seconden laten duren. Als de motor niet start, 15 seconden wachten alvorens de startprocedure te herhalen. Indien noodzakelijk het gaspedaal bedienen alvorens de startprocedure te herhalen. Om de motor opnieuw te starten of deze af te zetten, de sleutel in het contactslot eerst terugdraaien naar stand LOCK. Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automatisch afgesloten bij overtoeren, d.w.z. bij het tijdens het rijden loslaten van het gaspedaal met een ingeschakelde versnelling.

88 86 Rijden en bediening Stop/Start-systeem Het stop-startsysteem helpt brandstof te besparen en uitlaatemissies te beperken. Wanneer de omstandigheden het toelaten, schakelt het de motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een verkeerslicht of in een file. Het start de motor automatisch zodra u het koppelingspedaal intrapt. Een accusensor zorgt ervoor dat een Autostop alleen wordt uitgevoerd wanneer de accu voldoende geladen is om te kunnen herstarten. Inschakelen Het stop-startsysteem is beschikbaar van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder opgegeven omstandigheden voldaan is. Uitschakelen Deactiveer het Stop-startsysteem handmatig door de knop ENG A- STOP OFF in te drukken. De led in de knop gaat branden, wanneer het systeem gedeactiveerd is. Autostop Als de auto langzaam rijdt of stilstaat, moet u een Autostop als volgt inschakelen: Het koppelingspedaal intrappen zet de keuzehendel in N laat het koppelingspedaal los Indien aan de voorwaarden wordt voldaan wordt de motor uitgeschakeld terwijl het contact aan blijft. Als ENG A-STOP op de instrumentengroep groen brandt, duidt dit op een Autostop. Tijdens een Autostop, blijft de remfunctie behouden. Voorwaarden voor een Autostop Het stop-startsysteem controleert of wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden; zo niet, dan wordt een Autostop verhinderd.

89 Rijden en bediening 87 Het stop-startsysteem is niet manueel uitgeschakeld de motorkap is volledig gesloten het bestuurdersportier is gesloten of de veiligheidsgordel van de bestuurder is vastgemaakt de accu is voldoende geladen en in goede staat de motor is opgewarmd de motorkoeltemperatuur is niet te hoog de omgevingstemperatuur is niet te laag de ontdooifunctie is niet geactiveerd het aircosysteem verhindert geen Autostop het remvacuüm is voldoende de auto is verplaatst sinds de laatste Autostop Een Autostop is mogelijk minder beschikbaar wanneer de omgevingstemperatuur het vriespunt bereikt. Bepaalde instellingen van het aircosysteem kunnen een Autostop verhinderen. Raadpleeg het hoofdstuk van de airco voor meer details. Onmiddellijk na het rijden op de snelweg kan mogelijk geen Autostop gebeuren. Autostop is mogelijk tijdelijk geblokkeerd, als de accu met een externe apparaat werd opgeladen. Nieuwe auto inrijden Accubeveiliging Om het betrouwbaar herstarten van de motor te garanderen, zijn er verschillende ontlaadbeveiligingen van de accu ingevoerd als onderdeel van het stop-startsysteem. Herstarten van de motor door de bestuurder Trap het koppelingspedaal in om de motor te herstarten. Als de keuzehendel uit de stand N is gehaald of aan andere voorwaarden niet wordt voldaan, start dan met de contactsleutel. ENG A-STOP op de instrumentengroep dooft wanneer de motor opnieuw start. Als de keuzehendel uit de stand N wordt gehaald voordat het koppelingspedaal wordt ingetrapt, zal de motor niet opnieuw starten. Herstarten van de motor door het stop-startsysteem De keuzehendel moet in N staan om automatisch herstarten mogelijk te maken. Als een van de volgende situaties zich voordoet tijdens een Autostop, zal de motor automatisch opnieuw worden gestart door het stop-startsysteem. Op de instrumentengroep zal ENG A-STOP groen knipperen wanneer de motor automatisch opnieuw start. Het stop-startsysteem is manueel uitgeschakeld de motortemperatuur is te laag de accu is ontladen het remvacuüm is niet voldoende de auto begint te bewegen

90 88 Rijden en bediening de ontdooifunctie is geactiveerd het aircosysteem vereist het starten van de motor de vooraf ingestelde tijdsduur is overschreden Als een elektrische accessoire, bijv. een draagbare cd-speler op de elektrische aansluiting is aangesloten, merkt u mogelijk een korte terugval tijdens het herstarten. Als het infotainmentsysteem actief is, wordt het audiogeluid tijdens opnieuw starten mogelijk kort gereduceerd of onderbroken. Geluidssignalen Parkeren De auto niet op een licht ontvlambare ondergrond parkeren. De ondergrond kan door de hoge temperatuur van het uitlaatgassysteem mogelijk vlam vatten. Handrem altijd zonder indrukken van de ontgrendelingsknop stevig aantrekken. Op aflopende of oplopende hellingen zo stevig mogelijk. Tegelijkertijd de rem intrappen om de bedieningskracht te verminderen. Motor en contact uitschakelen. Sleutel in het contactslot steken alvorens deze naar de stand LOCK te draaien en te verwijderen (auto's met automatische transmissie: rempedaal bedienen en stand P inschakelen). Stuurwiel verdraaien totdat het stuurslot vergrendelt. Wanneer de auto vlak of op een oplopende helling staat, dan voor het uitschakelen van het contact de eerste versnelling inschakelen of de keuzehendel in stand P zetten. Op een oplopende helling bovendien de voorwielen van de stoeprand wegdraaien. Wanneer de auto op een aflopende helling staat, dan voor het uitschakelen van het contact de achteruitversnelling inschakelen of de keuzehendel in stand P zetten. Bovendien de voorwielen naar de stoeprand toedraaien. Auto vergrendelen en de mechanische diefstalbeveiling activeren. Uitlaatgassen 9 Gevaar Motoruitlaatgassen bevatten het giftige en bovendien kleur- en geurloze koolmonoxide dat bij inademen levensgevaarlijk kan zijn. Wanneer uitlaatgassen in de passagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing door een werkplaats laten verhelpen. Niet met een geopende achterklep rijden, aangezien er dan uitlaatgassen de passagiersruimte binnen kunnen dringen. Katalysator De katalysator vermindert de hoeveelheid schadelijke stoffen in de uitlaatgassen.

91 Rijden en bediening 89 Voorzichtig Het gebruik van andere brandstofkwaliteiten dan die genoemd op pagina 3 95, kan aanleiding geven tot schade aan de katalysator en elektronische onderdelen. Onverbrande benzine kan leiden tot oververhitting van en schade aan de katalysator. Daarom de startmotor niet onnodig lang laten draaien, de tank niet leegrijden en de motor niet door duwen of slepen proberen te starten. Bij overslag, een onregelmatige motorloop, beperkingen van het motorvermogen of andere ongewone storingen, de oorzaak van de storing meteen door een werkplaats laten verhelpen. In noodgevallen kan er korte tijd met matige snelheid en laag motortoerental verder worden gereden. Wanneer de controlelamp Z tijdens het rijden gaat branden, worden de toelaatbare emissienormen mogelijk overschreden. Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen. Storingsindicatielamp Z Automatische versnellingsbak Met de automatische versnellingsbak is automatisch schakelen mogelijk. Transmissiedisplay De modus of ingeschakelde versnelling verschijnt op het transmissiedisplay.

92 90 Rijden en bediening Keuzehendel P = Parkeerstand, de wielen zijn geblokkeerd, alleen inschakelen wanneer de auto stilstaat en de handrem is aangetrokken R = Achteruitversnelling, alleen inschakelen wanneer de auto stilstaat N = Neutrale stand D = Automatische modus met alle versnellingen De keuzehendel is vergrendeld in P en kan alleen worden verzet wanneer u het contact inschakelt en het rempedaal intrapt. Om stand P of R te selecteren, de ontgrendelingsknop op de keuzehendel indrukken. De motor start alleen wanneer de hendel in stand P of N staat. Wanneer de stand N is geselecteerd, trapt u de rem in of trekt u de handrem aan alvorens te starten. Tijdens het schakelen geen gas geven. Gas- en rempedaal nooit gelijktijdig bedienen. Wanneer een versnelling is ingeschakeld en de rem wordt losgelaten, rijdt de auto langzaam weg. Versnellingen 3, 2, L 3, 2, L = Versnellingsbak schakelt niet verder op dan de geselecteerde versnelling. Om stand 3 of L te selecteren, de knop op de keuzehendel indrukken. 3, 2 of L alleen selecteren om automatisch opschakelen te vermijden of om krachtiger op de motor af te remmen. Afremmen op de motor Om bij het afdalen van een helling op de motor af te remmen, tijdig een lagere versnelling selecteren. Auto heen en weer schommelen Het is alleen toegestaan de auto heen en weer te schommelen als de auto is vastgereden in zand, modder of sneeuw. De keuzehendel meermaals tussen stand D en R heen en weer bewegen. Motor niet te hoge toeren laten maken en snel optrekken voorkomen. Parkeren De handrem aantrekken en P inschakelen. De contactsleutel kan alleen verwijderd worden met de keuzehendel in stand P.

93 Rijden en bediening 91 Elektronische rijprogramma's Het bedrijfstemperatuurprogramma brengt de katalysator na een koude start snel op temperatuur door het motortoerental te verhogen. Bij extreme vorst schakelt de transmissie korte tijd mogelijk niet automatisch op naar de 4e versnelling zodat de transmissie op bedrijfstemperatuur kan komen. Kickdown Wanneer het gaspedaal tot voorbij het weerstandspunt wordt bediend, wordt afhankelijk van het motortoerental een lagere versnelling ingeschakeld. Storing Bij een storing schakelt de versnellingsbak niet langer automatisch. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Stroomonderbreking Bij een stroomonderbreking kan de keuzehendel niet uit stand P worden gehaald. Bij een lege accu hulpstartkabels gebruiken Als de stroomonderbreking niet het gevolg is van een ontladen accu, keuzehendel ontgrendelen: 1. Handrem aantrekken. 2. Dop verwijderen waaronder de ontgrendelingsknop schuilgaat. 3. Knop met behulp van een schroevendraaier indrukken en de keuzehendel uit stand P halen. Als stand P opnieuw wordt ingeschakeld, zal de keuzehendel weer worden vergrendeld. Bij varianten met SHIFT LOCKknop de knop indrukken en de keuzehendel bewegen. Oorzaak van de stroomonderbreking door een werkplaats laten verhelpen. 4. Dop weer op de ontgrendelingsknop aanbrengen.

94 92 Rijden en bediening Handgeschakelde versnellingsbak Achteruit: bij stilstaande auto 3 seconden wachten na het ontkoppelen alvorens een versnelling in te schakelen. Kan de versnelling niet worden ingeschakeld, dan koppeling in de neutrale stand laten opkomen, koppeling weer intrappen en nogmaals schakelen. De koppeling niet onnodig laten slippen. Bij bediening het koppelingspedaal helemaal intrappen. Uw voet niet op het pedaal laten rusten. Voorzichtig Het wordt afgeraden uw hand tijdens het rijden op de schakelpook te laten rusten. Remmen Het remsysteem omvat twee onafhankelijke remcircuits. Wanneer een remcircuit uitvalt, kan de auto nog met het andere circuit worden afgeremd. De remmen werken dan achter pas goed als het rempedaal zeer diep wordt ingetrapt. Daarvoor is een aanzienlijk grotere krachtsinspanning nodig. De remweg wordt langer. Alvorens de reis te vervolgen, de hulp van een werkplaats inroepen. Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de rembekrachtiging na het een- tot tweemaal intrappen van het rempedaal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk meer kracht nodig om het rempedaal te bedienen. Vooral bij het slepen hiermee rekening houden. Controlelamp R Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voorkomt dat de wielen blokkeren.

95 Rijden en bediening 93 Zodra een wiel dreigt te blokkeren, regelt het ABS de remdruk af op het desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar. De ABS-regeling is merkbaar door het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden. Voor optimale remwerking het rempedaal tijdens het hele remproces volledig intrappen, ongeacht het tikken van het pedaal. De druk op het rempedaal niet verminderen. Controlelamp u Storing 9 Waarschuwing Bij een defect aan het ABS kunnen de wielen bij krachtig remmen de neiging hebben te blokkeren. De voordelen van het ABS vallen dan weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Handrem Handrem altijd zonder indrukken van de ontgrendelingsknop stevig aantrekken, op op- of aflopende hellingen altijd zo stevig mogelijk. Om de handrem los te zetten, de handremhendel iets optillen, de ontgrendelingsknop indrukken en de hendel helemaal omlaagzetten. Om minder kracht te hoeven uitoefenen bij het aantrekken van de handrem, tegelijkertijd het rempedaal intrappen. Controlelamp R Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop) geremd. De druk op het rempedaal niet verminderen, zolang er maximaal geremd moet worden. Bij het loslaten van het rempedaal wordt de remkracht automatisch verminderd.

96 94 Rijden en bediening Rijregelsystemen Traction Control Traction Control system (TC) is een onderdeel van het elektronische stabiliteitsprogramma (ESP ) dat helpt bij het behoud van de rijstabiliteit, ongeacht het wegdek en de grip van de gebruikte banden, en voorkomt dat de wielen gaan doorslippen. Zodra de aandrijfwielen beginnen door te slaan, wordt het motorvermogen verminderd en wordt het wiel met de meeste slip afzonderlijk afgeremd. Daardoor wordt de rijstabiliteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd. TC is bedrijfsklaar zodra de controlelamp b dooft. Wanneer TC actief ingrijpt, knippert b. 9 Waarschuwing Laat u door dit speciale veiligheidssysteem niet verleiden tot een roekeloze rijstijl. Snelheid aan de staat van het wegdek aanpassen. Controlelamp b Uitschakelen Het is mogelijk de TC uit te schakelen wanneer de aandrijfwielen moeten kunnen doorslaan: de knop TCSS OFF indrukken. De controlelamp TCSS OFF brandt. U kunt de TC weer activeren door nogmaals op de knop TCSS OFF te drukken. Controlelamp TCSS OFF Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) Het elektronische stabiliteitsprogramma (ESP ) verbetert indien nodig de rijstabiliteit ongeacht het wegdek of de grip van de banden. Het voorkomt ook dat de aangedreven wielen doorslaan. Zodra de auto dreigt uit te breken (onderstuur/overstuur) wordt het motorvermogen verminderd en worden de wielen afzonderlijk afgeremd. Daardoor wordt de rijstabiliteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd. ESP werkt zodra de controlelampen b ESP en TCSS OFF doven. Wanneer ESP ingrijpt, gaat b knipperen.

97 Rijden en bediening 95 9 Waarschuwing Laat u door dit speciale veiligheidssysteem niet verleiden tot een roekeloze rijstijl. Snelheid aan de staat van het wegdek aanpassen. Controlelamp b Brandstof Brandstof voor benzinemotoren Alleen loodvrije brandstoffen gebruiken die voldoen aan EN 228. Gelijkwaardig genormeerde brandstoffen met een ethanolgehalte van max. 10 vol % mogen ook worden gebruikt. In dit geval alleen brandstof gebruiken die voldoet aan E DIN Brandstof met het aanbevolen octaangetal gebruiken Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal resulteert mogelijk in een lager motorvermogen en motorkoppel en kan een lichte stijging van het brandstofverbruik tot gevolg hebben. Wanneer het RON 95-label aan de tankvulklep is bevestigd, moet loodvrije brandstof met een octaangetal van 95 of hoger worden getankt. Voorzichtig Gebruik van brandstof die niet voldoet aan EN 228 of soortgelijk, kan leiden tot neerslag of motorschade en vervallen van de garantie. Tanken 9 Gevaar Vóór het tanken motor en hulpverwarmingen met verbrandingskamers (herkenbaar aan de sticker op de tankklep) afzetten. Mobiele telefoons uitschakelen. Bij het tanken de gebruiks- en veiligheidsvoorschriften van het tankstation in acht nemen.

98 96 Rijden en bediening 9 Gevaar Brandstof is brandbaar en explosief. Niet roken. Vermijd open vuur of vonkvorming. Als u brandstof in de auto ruikt, de oorzaak hiervan meteen door een werkplaats laten verhelpen. De tankvulklep openen door aan de ontgrendelingshendel te trekken die aan de buitenkant van de bestuurdersstoel zit. Om de tankdop te openen: linksom draaien. Voorzichtig Gemorste brandstof onmiddellijk afwassen. Tankdop Alleen de originele tankdop werkt naar behoren. Brandstofverbruik - CO 2 emissie Hoe het brandstofverbruik moet worden gemeten is vastgelegd in de Europese richtlijn 80/1268/EEG (nieuwste versie 2004/3/EG). De richtlijn is afgestemd op het werkelijke verkeer: Stadsritten tellen voor 1 / 3 en ritten over buitenwegen voor ca. 2 / 3. Er wordt ook rekening gehouden met koude starts en acceleratietijden. Een onderdeel van de richtlijn is bovendien de vermelding van de CO 2 - emissie. De gespecificeerde waarden kunnen afwijken van het werkelijke brandstofverbruik van een bepaalde auto. Het brandstofverbruik hangt bovendien af van de persoonlijke rijstijl, de staat van het wegdek en de verkeersomstandigheden. Alle waarden hebben betrekking op het Europese basismodel met standaarduitrusting.

99 De brandstofverbruiksmeting houdt rekening met het leeggewicht van de auto zoals vastgesteld volgens de richtlijnen. Accessoires houden mogelijk een geringe verhoging van het brandstofverbruik en de CO 2 -emissie in en kunnen een lagere maximumsnelheid tot gevolg hebben. Brandstofverbruik, CO 2 -emissie Rijden en bediening 97

100 98 Verzorging van de auto Verzorging van de auto Algemene informatie Controle van de auto Gloeilamp vervangen Elektrisch systeem Boordgereedschap Velgen en banden Starthulp gebruiken Trekken Verzorging van uiterlijk Algemene informatie Accessoires en modificaties van auto Wij raden u aan uitsluitend gebruik te maken van originele onderdelen, accessoires en andere uitdrukkelijk door de fabriek voor uw autotype goedgekeurde onderdelen. Voor onderdelen kunnen wij ook als deze door autoriteiten of anderszins zijn goedgekeurd niet beoordelen of deze betrouwbaar zijn en er evenmin garant voor staan. Geen aanpassingen in het elektrische systeem aanbrengen, zoals wijzigingen in de elektronische stuurapparaten (chip-tuning). Auto stallen Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maanden moet stallen: Auto wassen en conserveren. Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren. Afdichtrubbers reinigen en conserveren. Motorolie verversen. Sproeiervloeistofreservoir leegmaken. Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren. Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading. Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren. Eerste versnelling of achteruitversnelling inschakelen of keuzehendel in stand P zetten. Voorkomen dat auto kan wegrollen. Handrem niet aantrekken.

101 Verzorging van de auto 99 Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen. Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat geen van de systemen werkt. Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik neemt: Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor de elektrische ruitbediening inschakelen. Bandenspanning controleren. Sproeiervloeistofreservoir vullen. Motoroliepeil controleren. Koelvloeistofpeil controleren. Zo nodig kentekenplaat monteren. Verwerking van sloopauto Informatie over autodemontagebedrijven en de recycling van sloopauto's vindt u op onze website. Dit werk uitsluitend toevertrouwen aan een erkend autodemontagebedrijf. Controle van de auto Werkzaamheden uitvoeren 9 Waarschuwing Controles in de motorruimte alleen met uitgeschakelde ontsteking uitvoeren. De koelventilator kan ook bij uitgeschakelde ontsteking gaan draaien. 9 Gevaar Het ontstekingssysteem werkt met een zeer hoge spanning. Niet aanraken. Om ze beter herkenbaar te maken zijn de doppen op de vulopeningen voor motorolie, koelvloeistof, sproeiervloeistof en de handgreep van de oliepeilstok geel van kleur. Motorkap Openen Aan de ontgrendelingshendel trekken en in de uitgangspositie terugduwen.

102 100 Verzorging van de auto Veiligheidshaak aan de onderzijde van de motorkap opzoeken, de grendel naar links duwen en de motorkap optillen. Motorkapsteun vastzetten. Sluiten Steun vóór het sluiten van de motorkap stevig in de houder duwen. Motorkap laten zakken en in het slot laten vallen. Controleer of de motorkap vergrendeld is. Motorolie Controleer het oliepeil ook regelmatig manueel om schade aan de motor te voorkomen. Gebruik olie met de juiste specificatie. Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen Alleen op een vlakke ondergrond controleren. De motor moet op bedrijfstemperatuur zijn en minstens 5 minuten uitgeschakeld zijn geweest. Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot aan de aanslag van de handgreep weer insteken, opnieuw uittrekken en het motoroliepeil aflezen. Voorzichtig De eigenaar van de auto dient erop te letten dat er genoeg motorolie van de juiste kwaliteit in de motor zit. Peilstok tot aan de aanslag op de handgreep insteken. Wanneer het motoroliepeil tot het merkteken MIN is gedaald, dan motorolie bijvullen.

103 Verzorging van de auto 101 Voorzichtig Het motoroliepeil nooit tot onder het minimumpeil laten dalen! Het wordt geadviseerd hetzelfde type olie te gebruikt als bij de laatste olieverversing. Het motoroliepeil mag niet hoger staan dan het bovenste merkteken MAX op de peilstok. Voorzichtig Een teveel aan motorolie moet worden afgetapt of afgezogen. Het olieverbruik stabiliseert niet voordat de auto enkele duizenden kilometers heeft afgelegd. Pas dan kan het werkelijke olieverbruik worden bepaald. Inhouden Dop recht terugplaatsen en vastdraaien. Koelvloeistof De koelvloeistof biedt vorstbescherming tot ca. 28 C. Voorzichtig Alleen goedgekeurde antivries gebruiken. Koelvloeistofpeil Voorzichtig Een te laag koelvloeistofpeil kan motorschade veroorzaken. Bij een koud koelsysteem moet de koelvloeistof net boven de markering FULL/LOW staan. Bijvullen als het peil te laag is.

104 102 Verzorging van de auto 9 Waarschuwing Vóór het openen van de dop de motor laten afkoelen. Dop voorzichtig openen zodat de druk langzaam kan ontsnappen. Met antivries bijvullen. Als er geen antivries beschikbaar is, schoon leidingwater of gedistilleerd water gebruiken. Dop goed vastdraaien. Antivriesgehalte laten controleren en oorzaak van het koelvloeistofverlies laten verhelpen door een werkplaats. Sproeiervloeistof Schoon water vermengd met een passende hoeveelheid sproeiervloeistof en antivries bijvullen. Remmen Piepende remmen geven aan dat de remblokken hun minimumdikte hebben bereikt. Verder rijden is mogelijk maar laat de remblokken zo spoedig mogelijk vervangen. Na de montage van nieuwe remblokken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen. Remvloeistof 9 Waarschuwing Remvloeistof is giftig en bijtend. Contact met ogen, huid, textiel en lakwerk vermijden. De remvloeistof moet tussen de merktekens MIN en MAX staan. Bij het bijvullen schoon te werk gaan, omdat verontreinigde remvloeistof storingen in het remsysteem tot gevolg kan hebben. Oorzaak van het remvloeistofverlies door een werkplaats laten verhelpen.

105 Verzorging van de auto 103 Alleen goedgekeurde heavy dutyremvloeistof voor uw auto gebruiken. Rem- en koppelingsvloeistof Accu De accu van de auto is onderhoudsvrij. Batterijen horen niet in het huisvuil thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten gerecycled worden. Wanneer de auto meer dan 4 weken achtereen stilstaat, kan de accu ontladen raken. Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Accu van de auto alleen bij uitgeschakelde ontsteking aansluiten en loskoppelen. Controlelamp Z op de instrumentengroep licht eerst op en dooft weer nadat de motor is aangeslagen, als de elektrische gasklepbediening correct gekalibreerd is. Wisserbladen vervangen Wisserbladen voorruit Wisserarm optillen, de bevestigingsklem naar de wisserarm drukken en het wisserblad losmaken. Wisserblad achterruit Wisserarm optillen. Wisserblad loshaken zoals op de afbeelding wordt getoond en verwijderen.

106 104 Verzorging van de auto Gloeilamp vervangen Contact uitschakelen en desbetreffende schakelaar uitschakelen of portieren sluiten. Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting vastpakken! Het glas van de gloeilamp niet met blote handen aanraken. Bij vervangen altijd hetzelfde type gloeilamp gebruiken. Halogeenkoplampen Groot- en dimlicht 1. Koplampafdekking verwijderen. 2. Stekker van gloeilamp losnemen. 3. Draadveerklem naar voren duwen en loshaken. 4. Gloeilamp uit reflectorhuis verwijderen en gloeilamp recht uit de houder trekken. 5. Nieuwe gloeilamp aanbrengen door deze naar binnen te duwen en in het reflectorhuis te plaatsen. 6. Veerklem aanbrengen en stekker opnieuw op gloeilamp aansluiten. 7. Koplampafdekking terugplaatsen. Stadslichten 1. Koplampafdekking verwijderen. 2. Fitting stadslicht uit reflector nemen. 3. Gloeilamp uit lamphouder nemen en nieuwe gloeilamp plaatsen. 4. Nieuwe gloeilamp plaatsen door deze naar binnen te duwen. 5. Lamphouder in reflectorhuis aanbrengen. Koplampafdekking terugplaatsen. Mistlampen Gloeilampen door een werkplaats laten vervangen.

107 Verzorging van de auto 105 Richtingaanwijzers vooraan 1. Lamphouder linksom losdraaien. 2. Gloeilamp iets in lamphouder duwen, linksom draaien, verwijderen en nieuwe gloeilamp plaatsen. 3. Lamphouder in reflectorhuis plaatsen en rechtsom vergrendelen. Achterlichten 4. Gloeilamp iets in lamphouder duwen, linksom draaien en verwijderen 5. Nieuwe gloeilamp plaatsen. 6. Lamphuis in oorspronkelijke positie terugplaatsen en erop letten dat bovenste en onderste uitsteeksels goed vast komen te zitten. 7. Beide schroeven van achterste combi-lamphuis terugplaatsen en achterklep sluiten. Zijknipperlichten Gloeilampen door een werkplaats laten vervangen. 1. Achterklep openen. 2. Beide schroeven van achterlamphuis verwijderen. 3. Achterlamphuis lostrekken, naar de achterkant van de auto toe.

108 106 Verzorging van de auto Derde remlicht Kentekenplaatverlichting 1. Achterklep openen en beide bouten aan onderzijde van achterklep verwijderen. 2. Achterklep sluiten. 3. Lampeenheid uit achterklep verwijderen. 4. Beide uitsteeksels op de lamphouder tegelijkertijd samenknijpen en de lamphouder uit de lampeenheid verwijderen. 5. Gloeilampen verwijderen door ze recht naar buiten te trekken. 6. Nieuwe gloeilampen plaatsen door ze naar binnen te duwen. 7. Lamphouder terugplaatsen in lampeenheid en lampeenheid in achterklep monteren. 8. Achterklep openen en bouten die eerder waren verwijderd opnieuw monteren. 1. Lampfitting verwijderen door eraan te draaien en van de auto af te trekken. 2. Gloeilamp verwijderen door deze recht naar buiten te trekken. 3. Nieuwe gloeilamp plaatsen door deze naar binnen te duwen. 4. Lampfitting in oorspronkelijke positie terugplaatsen.

109 Verzorging van de auto 107 Binnenverlichting Voorste interieurverlichting 1. Een passende schroefdraaier met een doek afdekken en de lens uit de hemelbekleding loswerken. 2. Gloeilamp verwijderen door deze recht naar buiten te trekken. 3. Nieuwe gloeilamp aanbrengen, erop lettend dat de gloeilamp goed in positie wordt gehouden door de draadveerklemmen. 4. Lens in hemelbekleding monteren door hem in oorspronkelijke positie terug te duwen. Bagageruimteverlichting 1. Verlichting met schroevendraaier loswerken. 2. Gloeilamp voorzichtig in de richting van de veerklem drukken en verwijderen. 3. Nieuwe gloeilamp plaatsen. 4. Verlichting monteren. Instrumentenverlichting Gloeilampen door een werkplaats laten vervangen. Elektrisch systeem Zekeringen Controleren of het opschrift op de vervangende zekering overeenkomt met dat op de defecte zekering. Er zitten twee zekeringendozen in de auto: aan de linkerkant van de auto, onder het instrumentenpaneel, in de motorruimte, naast de accu. Alvorens een zekering te vervangen, de desbetreffende schakelaar en het contact uitschakelen.

110 108 Verzorging van de auto Zekeringtrekker Een defecte zekering is te herkennen aan de doorgebrande smeltdraad. Zekering pas vervangen wanneer de oorzaak van de storing verholpen is. Reservezekeringen kunnen in de zekeringendoos in de motorruimte worden bewaard. Sommige functies worden door meerdere zekeringen beveiligd. Er kunnen zekeringen aanwezig zijn die geen functie hebben. Voor het vervangen van zekeringen bevat de zekeringendoos een zekeringtrekker. Zekeringtrekker van boven af of van opzij op zekering steken en zekering lostrekken.

111 Verzorging van de auto 109 Zekeringenkast in motorruimte De zekeringendoos zit naast de accu in de motorruimte. Deksel losmaken en naar boven toe openkantelen. Bepaalde functies worden mogelijk door meerdere zekeringen beveiligd. Nr. Stroomkring 1 Aanjager 2 Brandstofinjectie 3 Aircocompressor 4 Automatische versnellingsbak 5 Remlichtschakelaar 6 ABS, ESP 7 Startmotor 8 9 Stuurapparaat stuurbekrachtiging 10 Contactslot Nr. Stroomkring 11 Koelventilator ABS, ESP Motorelektro 16 Mistlampen 17 Koplamp (links) 18 Koplamp (rechts) Zekeringenkast instrumentenpaneel

112 110 Verzorging van de auto Zit aan de bestuurderszijde van de auto, onder het instrumentenpaneel. Om de zekeringendoos te openen het deksel aan beide kanten indrukken en verwijderen. Geen voorwerpen achter de afdekking opbergen. Bepaalde functies worden mogelijk door meerdere zekeringen beveiligd. Bepaalde functies worden mogelijk door meerdere zekeringen beveiligd. Nr. Stroomkring 1 2 Bobines 3 Achteruitrijlicht 4 Instrumentengroep 5 Elektrische aansluiting, aansteker, elektrische buitenspiegelbediening 6 Infotainmentsysteem 7 Elektrische ruitbediening 8 Wissers/sproeiers 9 Stuurbekrachtiging 10 Airbagsysteem 11 ABS, ESP 12 Achterlicht 13 Stop-startsysteem 14 Portierslot Startmotor 17 Stoelverwarming 18 Aanjager Nr. Stroomkring 19 Mistachterlicht 20 Infotainmentsysteem 21 Verwarmbare achterruit 22 Claxon, alarmknipperlichten 23 Stop-startsysteem 24 Timer elektrisch bediende ruiten 25 Extra, Stop-startsysteem auto met stuur links 26 Infotainmentsysteem, Stopstartsysteem auto met stuur links 27 Extra, Stop-startsysteem auto met stuur rechts 28 Infotainmentsysteem, Stopstartsysteem auto met stuur rechts

113 Verzorging van de auto 111 Boordgereedschap Gereedschap Om de krik, het boordgereedschap en de bandenreparatieset te bereiken 3 114, achterklep openen en vloerbedekking in bagageruimte omhoogtrekken aan de centrale lus bij de achterklepvergrendeling en de lus bevestigen aan de daarvoor bestemde haak Auto's met bandenreparatieset Het boordgereedschap en de bandenreparatieset liggen in een opbergvak onder de vloerbedekking van de bagageruimte. Auto's met reservewiel De krik en het gereedschap liggen in een opbergvak in de bagageruimte onder het reservewiel. Reservewiel Velgen en banden Conditie van banden en velgen Zo langzaam mogelijk en onder een rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan banden en velgen tot gevolg hebben. Banden niet tegen de stoeprand klemmen. De wielen regelmatig op beschadiging controleren. Bij beschadigingen of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen. Banden De in de fabriek gemonteerde banden zijn op het chassis afgestemd en bieden een optimum aan rijcomfort en veiligheid. Winterbanden Winterbanden verhogen de veiligheid bij temperaturen onder 7 C en moeten daarom op alle wielen worden gemonteerd.

114 112 Verzorging van de auto De bandenmaten 165/70 R 14 en 185/60 R 15 zijn toegestaan voor winterbanden. De sticker met de maximumsnelheid in overeenstemming met de geldende wetgeving in uw land in het gezichtsveld van de bestuurder aanbrengen. Aanduidingen op banden Bijvoorbeeld 185/65 R H 185 = Bandbreedte in mm 65 = Hoogte-breedteverhouding (bandhoogte t.o.v. bandbreedte) in % R = Type koordlagen: Radiaal RF = Type: RunFlat 15 = Velgdiameter in inches 88 = Kengetal voor draagvermogen, 88 komt bijvoorbeeld overeen met 567 kg T = Kenletter voor snelheid Kenletter voor snelheid: Q = Maximaal 160 km/u S = Maximaal 180 km/u T = Maximaal 190 km/u H = Maximaal 210 km/u V = Maximaal 240 km/u W = Maximaal 270 km/u Bandenspanning De bandenspanning minstens om de 14 dagen en vóór elke lange rit bij koude banden controleren. Het reservewiel niet vergeten. Bandenspanning en etiket op stijl bestuurdersportier. De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde geldt voor zowel zomer- als winterbanden. Reservewiel altijd oppompen tot de bandenspanning bij maximale belading. De ECO-bandenspanning dient om een zo laag mogelijk brandstofverbruik te bereiken. Een onjuiste bandenspanning beïnvloedt de veiligheid, het weggedrag, het rijcomfort en het brandstofverbruik negatief en verhoogt de bandenslijtage. 9 Waarschuwing Een te lage bandenspanning kan aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne beschadigingen, wat bij hoge snelheden loslatende loopvlakken en zelfs klapbanden kan veroorzaken. Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controleren. Om veiligheidsredenen de banden te vervangen wanneer een profieldiepte van 2 3 mm (4 mm voor winterbanden) is bereikt.

115 Verzorging van de auto 113 De wettelijk toegestane minimumprofieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan een van de slijtageindicatoren (TWI = Tread Wear Indicator) is afgesleten. De locatie hiervan is met markeringen op de zijkant van de band weergegeven. Is de slijtage voor groter dan achter, dan de voorbanden omwisselen met de achterbanden. De draairichting van de wielen moet dezelfde als voorheen zijn. Banden verouderen ook wanneer er niet mee gereden wordt. Wij raden u aan de banden om de 6 jaar te vervangen. Van banden- en velgmaat veranderen Bij het gebruik van banden met een andere bandenmaat dan af fabriek gemonteerd, moeten mogelijk de snelheidsmeter en de voorgeschreven bandenspanning geherprogrammeerd worden en moeten er eventueel andere aanpassingen aan de auto worden verricht. 9 Waarschuwing Het gebruik van ongeschikte banden of velgen kan tot ongelukken leiden en maakt de typegoedkeuring van het voertuig ongeldig. Wieldoppen Wieldoppen en banden gebruiken die door de fabriek voor de desbetreffende auto zijn goedgekeurd en daarmee aan alle eisen voor de desbetreffende combinatie van wielen en banden voldoen. Als de gebruikte wieldoppen en banden niet door de fabriek zijn goedgekeurd, mogen de banden niet voorzien zijn van een velgbeschermrand Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren. 9 Waarschuwing Het gebruik van ongeschikte banden of wieldoppen kan tot plotseling drukverlies leiden met ongelukken als mogelijk gevolg. Sneeuwkettingen

116 114 Verzorging van de auto Sneeuwkettingen zijn alleen toegestaan op de vooras. Gebruik altijd kettingen met fijne schakels waardoor het loopvlak en de binnenkanten (inclusief kettingslot) met niet meer dan 10 mm toenemen. 9 Waarschuwing Beschadigingen kunnen een klapband veroorzaken. Sneeuwkettingen zijn alleen goedgekeurd op de bandenmaat 165/70 R 14. Wieldoppen op stalen velgen kunnen tegen delen van de sneeuwketting aankomen. In dit geval wieldoppen verwijderen. Sneeuwkettingen mogen alleen worden gebruikt bij snelheden tot 50 km/u en mogen bij het rijden over sneeuwvrije wegen slechts korte tijd worden gebruikt, omdat ze op een harde ondergrond snel slijten en kunnen knappen. Het gebruik van sneeuwkettingen op een compact reservewiel is niet toegestaan. Bandenreparatieset Lichte beschadigingen van de loopvlakken van de banden kunnen met de bandenreparatieset worden verholpen. Vreemde voorwerpen niet uit de banden verwijderen. Beschadigingen die groter zijn dan 4 mm of die in de bandwang dicht bij de velg zitten, kunnen niet met de bandenreparatieset worden verholpen. 9 Waarschuwing Niet sneller rijden dan 80 km/u. Niet langdurig gebruiken. Stuur- en rijgedrag worden mogelijk beïnvloed. Bij bandenpech: Handrem aantrekken, eerste versnelling, achteruitversnelling of P inschakelen. De bandenreparatieset zit onder de vloerbedekking in de bagageruimte.

117 Verzorging van de auto Schroef de compressorluchtslang op de koppeling van de fles afdichtmiddel. 2. De fles met afdichtmiddel in het steunpunt aan de compressor schuiven. Plaats de compressor dicht bij de band, zodanig dat de fles afdichtmiddel rechtop staat. 3. Ventieldop van defecte band losschroeven. 4. Bandenvulslang op bandventiel schroeven. 5. De schakelaar van de compressor moet op J staan. 6. De stekker van de compressor in de elektrische aansluiting voor accessoires of de aansteker steken. 7. Ontsteking inschakelen. Om te voorkomen dat de accu leegraakt, is het raadzaam de motor te laten draaien. 8. Zet de wipschakelaar van de compressor op I. De band wordt nu met afdichtmiddel gevuld. 9. Tijdens het ledigen van de fles met afdichtmiddel (ca. 30 seconden) wijst de drukmeter in de compressor kortstondig 6 bar aan. Daarna daalt de druk weer. Daarna begint de druk te dalen. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de band opgepompt. 10. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de band opgepompt.

118 116 Verzorging van de auto 11. De voorgeschreven bandenspanning moet binnen 10 minuten worden bereikt. Bandenspanning Schakel de compressor uit wanneer de juiste bandenspanning is bereikt. Wordt de voorgeschreven bandenspanning niet binnen 10 minuten bereikt, dan de bandenreparatieset verwijderen. De auto één wielomwenteling verplaatsen. De bandenreparatieset weer aansluiten en het vulproces 10 minuten lang voortzetten. Wordt de voorgeschreven bandenspanning dan nog niet bereikt, dan is de band te ernstig beschadigd. De hulp van een werkplaats inroepen. Laat de overtollige bandenspanning via de toets bovenaan de drukmeter af. De compressor niet langer dan 10 minuten laten werken. 12. Maak de bandenreparatieset los. Vulslang vastschroeven op de vrije aansluiting van de fles met afdichtmiddel. Dit om lekkage van afdichtmiddel tegen te gaan. Bandenreparatieset in de bagageruimte opbergen. 13. Eventueel vrijgekomen afdichtmiddel met een doek verwijderen. 14. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maximaal toelaatbare snelheid in het gezichtsveld van de bestuurder aanbrengen. 15. De rit onmiddellijk voortzetten, zodat het afdichtmiddel zich gelijkmatig in de band kan verspreiden. Na ca. 10 km rijden (uiterlijk na 10 minuten) stoppen en de bandenspanning controleren. Hiervoor de luchtslang van de compressor rechtstreeks op bandventiel en compressor schroeven. Bij een bandenspanning lager dan 1,3 bar, de auto niet meer gebruiken. De hulp van een werkplaats inroepen. 16. De bandenreparatieset onder de vloerbedekking in de bagageruimte opbergen. Let op De rijeigenschappen van de herstelde band worden sterk beïnvloed, daarom deze band laten vervangen. Bij abnormale geluiden of sterke verhitting van de compressor, deze minimaal 30 minuten lang uitschakelen. De opslaginformatie en de uiterste houdbaarheidsdatum op de bus met afdichtmiddel raadplegen. Na deze datum is het afdichtvermogen niet gegarandeerd. Gebruikte fles met afdichtmiddel vervangen. Afvoeren volgens de desbetreffende wettelijke voorschriften.

119 Verzorging van de auto 117 Wiel verwisselen Sommige auto's hebben in plaats van een reservewiel een bandenreparatieset De onderstaande voorbereidingen treffen en de instructies opvolgen: Auto op een vlakke en stevige ondergrond parkeren die niet glad is. Voorwielen in de rechtuitstand draaien. Handrem aantrekken, eerste versnelling, achteruitversnelling of P inschakelen. Reservewiel verwijderen Nooit meer dan één wiel tegelijkertijd verwisselen. Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van bandenpech en niet voor de jaarlijkse montage van winter- of zomerbanden. Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik) onder de krik leggen. In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren bevinden. Nooit onder een opgekrikte auto kruipen. Opgekrikte auto niet starten. 1. Wieldop verwijderen Plaats de wielsleutel stevig op de wielmoer en draai elke moer een halve slag los. 3. Erop letten dat de krik goed onder het juiste kriksteunpunt staat. De positie van de kriksteunpunten voor en achter wordt mogelijk aangegeven door uitsparingen aan de onderkant van de auto, onder de portieren.

120 118 Verzorging van de auto 4. Zwengel aan de wielsleutel bevestigen (zoals afgebeeld) en haakuiteinde van zwengel via krikoog aanbrengen. Alvorens de krik bij te stellen, deze op de juiste hoogte brengen door de zwengel rechtsom te draaien met de bevestigde wielsleutel. Krik dusdanig bij het voorste of achterste kriksteunpunt in de buurt van het desbetreffende wiel plaatsen dat de krikklauw om de verticale onderkant sluit. Erop letten dat hij goed geplaatst wordt, zodat het kriksteunpunt stevig in de uitsparing in de krikkop valt. De krikvoet moet loodrecht en slipvast onder het steunpunt op de grond staan. 5. Zwengel rechtsom draaien met de bevestigde wielsleutel om de auto op te krikken. Het voertuig omhoogbrengen totdat het wiel net van de grond komt. 6. Wielbouten volledig linksom losdraaien en met een doek schoonvegen. Wielbouten bewaren op een plek waar de draadwindingen niet verontreinigd raken. 7. Wiel verwisselen. 8. Wielbouten indraaien. 9. Auto omlaagbrengen.

121 Verzorging van de auto Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit en de wielbouten kruislings aanhalen. Het aanhaalmoment bedraagt 85 Nm. 11. Wieldop voor het aanbrengen zo verdraaien dat de ventielopening over het bandventiel valt. 12. Het vervangen wiel en het boordgereedschap opbergen. 13. Bandenspanning alsmede het aanhaalmoment van de wielbouten van het gemonteerde wiel zo spoedig mogelijk controleren. Defecte band laten vervangen of repareren. Reservewiel Sommige auto's hebben in plaats van een reservewiel een bandenreparatieset Het reservewiel kan afhankelijk van de uitvoering en de landelijke bepalingen ook als compact reservewiel (thuiskomer) worden aangemerkt. Het reservewiel heeft een stalen velg. Is het gemonteerde reservewiel kleiner dan de andere wielen of wordt het gebruik in combinatie met winterbanden, dan kunnen de rijeigenschappen negatief worden beïnvloed. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen. Om toegang tot het reservewiel te verkrijgen, de achterklep openen en de vloerbedekking in de bagageruimte optillen met de middelste lus bij de achterklepvergrendeling en de lus aan de voorzien haak ophangen Om te verwijderen, reservewiel optillen, verticaal zetten en naar boven eruit halen. Compact reservewiel Bij gebruik van het compacte reservewiel kunnen de rijeigenschappen negatief worden beïnvloed. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren. Slechts één compact reservewiel monteren. Niet sneller rijden dan 80 km/u. In bochten langzaam rijden. Niet langdurig gebruiken. Sneeuwkettingen Zomer- en winterbanden Bij gebruik van winterbanden kan blijken dat er nog een zomerband om het reservewiel ligt. Als u een reservewiel met een zomerband erom gebruikt, kan de bestuurbaarheid van de auto worden beïnvloed, vooral op gladde wegen.

122 120 Verzorging van de auto Draairichtinggebonden banden Draairichtinggebonden banden zo monteren dat ze in de rijrichting afrollen. De draairichting is herkenbaar aan een symbool (bijv. een pijl) op de zijwand van de band. Voor banden die tegen de draairichting in gemonteerd zijn geldt: Rijeigenschappen worden mogelijk nadelig beïnvloed. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren. Niet sneller rijden dan 80 km/u. Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden. Starthulp gebruiken Niet starten met behulp van een snellader. Bij een ontladen accu kan de motor worden gestart met startkabels en de accu van een andere auto. 9 Waarschuwing Hulpstartkabels alleen met de uiterste voorzichtigheid gebruiken. Elke afwijking van de onderstaande instructies kan letsel of schade als gevolg van het exploderen van de accu's en schade aan de elektrische systemen van beide auto's tot gevolg hebben. 9 Waarschuwing Contact met ogen, huid, textiel en lakwerk vermijden. De vloeistof bevat zwavelzuur, dat bij direct contact persoonlijk letsel en schade aan de auto kan veroorzaken. De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen. Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 C bevriezen. Bevroren accu ontdooien alvorens startkabels aan te sluiten. Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en beschermende kleding dragen. Gebruik een hulpaccu met dezelfde spanning (12 volt). De capaciteit van de hulpaccu (Ah) mag niet veel minder zijn dan die van de lege accu. Startkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diameter van minstens 16 mm 2 gebruiken. De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen. Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen. Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen. De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere niet raken.

123 Verzorging van de auto 121 Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken. Handrem aantrekken, versnellingsbak in neutrale stand, automatische versnellingsbak in stand P. Aansluitvolgorde van de kabels: 1. Rode kabel op de pluspool van de hulpstartaccu aansluiten. 2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontladen accu aansluiten. 3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten. 4. Het andere uiteinde van de zwarte kabel op de massa van de auto aansluiten, bijv. op het motorblok of op een bout van de motorophanging. Zover mogelijk van de ontladen accu aansluiten; minimaal 60 cm. De kabels zo leggen dat ze niet door de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden. Om de motor te starten: 1. Motor van de auto starten waarmee starthulp wordt verleend. 2. Na 5 minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer dan 15 seconden laten duren met tussenpozen van 1 minuut. 3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. 3 minuten stationair laten draaien. 4. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitverwarming) van de stroom ontvangende auto inschakelen. 5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de omgekeerde volgorde volgen.

124 122 Verzorging van de auto Trekken Auto slepen Slepen met de voorkant van de auto in de rijrichting is alleen toegestaan in noodsituaties. Kap aan onderkant losmaken en naar onderen toe verwijderen. Het sleepoog is opgeborgen bij het boordgereedschap Sleepoog inschroeven en tot aan de aanslag in horizontale stand vastdraaien. Sleepkabel beter is een sleepstang aan sleepoog bevestigen. Sleepoog alleen gebruiken om de auto weg te slepen en niet om deze te bergen. Contact inschakelen om het stuurslot op te heffen en remlichten, claxon en voorruitwissers te kunnen bedienen. Versnellingsbak in neutrale stand. Schakel de alarmknipperlichten op beide auto's in. Voorzichtig Langzaam wegrijden. Schokkende bewegingen vermijden. Buitensporige trekkrachten kunnen de auto beschadigen. Bij uitgeschakelde motor gaat remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Om uitlaatgassen buiten de slepende auto te houden het recirculatiesysteem inschakelen en de ruiten sluiten. Auto s met automatische versnellingsbak alleen vooruit, niet sneller dan 80 km/u en niet verder dan 100 km/u verslepen. In alle andere gevallen en wanneer de versnellingsbak defect is, moet de vooras omhoog worden gezet. De hulp van een werkplaats inroepen. Na het wegslepen, sleepoog losdraaien en afdekkapje terugplaatsen.

125 Verzorging van de auto 123 Een andere auto slepen Voorzichtig Het achterste verankeringsoog is uitsluitend bestemd voor transportdoeleinden. Het slepen van een andere auto met dit sjoroog is niet toegestaan! Verzorging van uiterlijk Verzorging exterieur Sloten De sloten zijn af fabriek gesmeerd met een hoogwaardig slotcilindervet. Ontdooimiddelen alleen in dringende gevallen gebruiken, omdat ze ontvettend werken en de werking van de sloten belemmeren. Na gebruik van ontdooimiddelen, de sloten door een werkplaats opnieuw laten smeren. Wassen Het lakwerk van de auto staat bloot aan invloeden van buitenaf. De auto daarom regelmatig wassen en met was conserveren. Bij het bezoek aan wasstraten, een programma met een wasbehandeling selecteren. Vogeluitwerpselen, dode insecten, boomhars en stuifmeel e.d. onmiddellijk verwijderen. Hierin zitten agressieve bestanddelen bevatten die lakschade kunnen veroorzaken. Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvolgen. Voorruitwissers en achterruitwisser uitschakelen. Antenne en accessoires op de buitenkant van de auto zoals een dakdragersysteem verwijderen. Bij handmatig wassen erop letten dat ook de binnenkant van de wielkasten grondig schoongespoten wordt. Randen en naden van geopende portieren, achterklep en motorkap en de gebieden die erdoor bedekt worden reinigen. Reinig de motorruimte niet met een stoomcleaner of hogedrukreiniger. Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen. Voor de carrosserie en de ruiten verschillende zeemlappen gebruiken: wasresten op de ruiten belemmeren het zicht. Teervlekken niet met harde voorwerpen verwijderen. Op gelakte oppervlakken een spray voor het verwijderen van teervlekken gebruiken.

126 124 Verzorging van de auto Na het wassen van de auto de portierscharnieren smeren om slijtage tegen te gaan. Rijverlichting De glazen van de koplampen en de andere lampen zijn gemaakt van kunststof. Geen schurende, bijtende of agressieve middelen of ijskrabbers gebruiken en ze niet droog reinigen. Polijsten en in de was zetten Zet de auto regelmatig in de was (uiterlijk wanneer het water geen druppeltjes meer vormt) Anders zal het lakwerk uitdrogen. Polijsten is alleen nodig als de laklaag mat geworden is of aanslag vertoont. Autopolish met siliconen vormt een vuilwerende laag, waardoor in de was zetten overbodig is. Kunststof carrosseriedelen mogen niet met autowas of polijstmiddelen worden behandeld. Ruiten en ruitenwisserbladen Een zachte, pluisvrije doek of een zeemleer en een ruitenreiniger en insectenverwijderaar gebruiken. Bij het reinigen van de achterruit de verwarmingsdraden aan de binnenkant van de ruit niet beschadigen. Om handmatig ijs te verwijderen, een ijskrabber met een scherpe rand gebruiken. IJskrabber stevig tegen de ruit drukken, zodat er geen vuil onder de krabber kan komen en er geen krassen op de ruit worden gemaakt. Wisserbladen die strepen trekken, met een zachte doek en een ruitenreiniger reinigen. Wielen en banden Niet schoonmaken met hogedrukreinigers. Velgen met een ph-neutrale velgenreiniger reinigen. Velgen zijn gelakt en kunnen met dezelfde middelen worden behandeld als de carrosserie. Lakschade Geringe lakschade voordat er roestvorming optreedt met een lakstift herstellen. Grotere lakschade of roestvorming door een werkplaats laten herstellen. Onderstel Sommige delen van de bodemplaat zijn voorzien van een beschermende pvc-laag, terwijl er op andere delen een duurzame beschermende waslaag is aangebracht. De bodemplaat na het schoonspuiten controleren en zo nodig een nieuwe waslaag laten aanbrengen. Bitumineuze/rubber materialen kunnen de pvc-laag aantasten. Werkzaamheden aan de bodemplaat door een werkplaats laten uitvoeren. De bodemplaat vóór en ná de winter schoonspuiten en daarna de beschermende waslaag laten controleren.

127 Verzorging van de auto 125 Verzorging interieur Interieur en bekleding Interieur van de auto inclusief instrumentenpaneel en bekleding alleen met een droge doek of interieurreiniger schoonmaken. Glas van instrumentenpaneel alleen met een vochtige doek reinigen. Stoffen bekleding met een stofzuiger en een borstel reinigen. Vlekken met een bekledingreiniger verwijderen. Veiligheidsgordels met lauw water of een interieurreiniger schoonmaken. Kunststof en rubber onderdelen Kunststof en rubberen onderdelen mogen met dezelfde middelen worden gereinigd als de carrosserie. Zo nodig een interieurreiniger gebruiken. Geen andere middelen gebruiken. Vooral geen oplosmiddelen of brandstof. Niet schoonmaken met hogedrukreinigers. Voorzichtig Klittenbandsluitingen sluiten omdat geopende klittenbandsluitingen schade aan de stoelbekleding kunnen toebrengen. Hetzelfde geldt voor kledingstukken met scherpe voorwerpen zoals ritssluitingen, riemen of spijkerbroeken met metalen accenten.

128 126 Service en onderhoud Service en onderhoud Algemene informatie Aanbevolen vloeistoffen, smeermiddelen en onderdelen..127 Algemene informatie Service-informatie Het is voor de bedrijfs- en verkeersveiligheid en voor het behoud van de waarde van uw auto belangrijk dat alle servicewerkzaamheden met de voorgeschreven intervallen worden uitgevoerd. Voor het gedetailleerde, bijgewerkte onderhoudsschema voor de auto verwijzen wij u naar de werkplaats. Servicedisplay Motoraanduiding Service-interval Aan de auto moet om de km onderhoud gepleegd worden, of na 1 jaar, wat het eerst voorkomt. Registraties Uitgevoerde service wordt geregistreerd op de daarvoor bestemde plaatsen in het Serviceboekje. De datum en afgelezen kilometerstand worden bevestigd met stempel en handtekening van de uitvoerende werkplaats. Zorg ervoor dat het Serviceboekje correct wordt ingevuld, omdat een sluitend bewijs van service essentieel is bij aanspraken op garantie of goodwill en tevens een pluspunt is bij verkoop van de auto. Vast service-interval Wanneer het tijd is voor service, verschijnt na het inschakelen van het contact InSP op het kilometertellerdisplay. Binnen een week of na maximaal 500 km (afhankelijk van wat het eerst bereikt wordt) de servicebeurt door een werkplaats laten uitvoeren. Servicedisplay 3 57.

129 Service en onderhoud 127 Aanbevolen vloeistoffen, smeermiddelen en onderdelen Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen Gebruik alleen producten die voldoen aan de aanbevolen specificaties. Schade als gevolg van het gebruik van producten die niet voldoen aan deze specificaties, wordt niet gedekt door de garantie. 9 Waarschuwing Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk en mogelijk giftig. Voorzichtig hanteren. Informatie op de verpakking in acht nemen. Motorolie Motorolie wordt ingedeeld op basis van kwaliteit en viscositeit. Bij de keuze van motorolie is kwaliteit belangrijker dan viscositeit. Door de oliekwaliteit blijft de motor schoon, is de slijtage minimaal en veroudert de olie minder snel. De viscositeit geeft informatie over de dikte van de olie bij verschillende temperaturen. Dexos is de nieuwste kwaliteit motorolie, en biedt optimale bescherming voor benzine- en dieselmotoren. Als deze niet voorhanden is moet motorolie van een andere gerenommeerde kwaliteit worden gebruikt. Motoroliekwaliteit dexos 2 = Benzinemotoren Alternatieve kwaliteiten als dexos niet beschikbaar is: GM-LL-A-025 = Benzinemoto ACEA-A3/B3, ACEA-A3/B4, ACEA-C3, API SM of SN ren = Benzinemotoren Motorolie bijvullen Motoroliesoorten van verschillende fabrikanten en merken mogen door elkaar worden gebruikt, zolang ze voldoen aan de vereiste motoroliekwaliteit en -viscositeit. Het gebruik van motorolie met alleen de kwaliteit ACEA A1/B1 of alleen A5/ B5 is verboden, omdat deze onder bepaalde omstandigheden langdurige motorschade kan veroorzaken. Extra motorolieadditieven Het gebruik van extra motorolieadditieven kan schade tot gevolg hebben en de garantie ongeldig maken. Motorolieviscositeit Alleen motorolie gebruiken met viscositeitsindex SAE 5W-30, 5W-40, 0W-30 of 0W-40. De SAE-viscositeitswaarde geeft informatie over de dikte van de olie. Multigrade-olie wordt aangeduid met twee getallen. Het eerste getal, gevolgd door een W, geeft de viscositeit aan bij lage temperaturen en het tweede getal de viscositeit bij hoge temperaturen. Selecteer de juiste viscositeit op basis van de minimale omgevingstemperatuur. Alle aanbevolen viscositeitswaarden zijn geschikt voor hoge omgevingstemperaturen.

130 128 Service en onderhoud tot -25 C: SAE 5W-30 of SAE 5W-40 onder -25 C: SAE 0W-30 of SAE 0W-40 Koelvloeistof en antivries Antivries met de aanbevolen specificatie gebruiken. Het systeem wordt af fabriek gevuld met koelvloeistof die vorstbestendig is tot ca. 28 C. Deze concentratie het gehele jaar in stand houden. Koelvloeistofadditieven die bedoeld zijn om extra corrosiebestendigheid te bieden of om kleine lekken te dichten kunnen functiestoringen veroorzaken. Aansprakelijkheid voor eventuele gevolgen van het gebruik van koelvloeistofadditieven wordt afgewezen. Rem- en koppelingsvloeistof Gebruik alleen DOT4-remvloeistof. Remvloeistof absorbeert na verloop van tijd vocht waardoor de remmen minder efficiënt werken. De remvloeistof moet daarom na het aangegeven interval worden ververst. Remvloeistof moet worden opgeslagen in een afgesloten verpakking om absorptie van vocht tegen te gaan. Verontreiniging van de remvloeistof voorkomen.

131 Technische gegevens 129 Technische gegevens Voertuigidentificatie Autogegevens Voertuigidentificatie Voertuigidentificatienummer Typeplaatje Het typeplaatje is aangebracht in de portieropening linksvoor. Het voertuigidentificatienummer (VIN) is zichtbaar door de voorruit. Het is ook mogelijk dat het VIN op het ventilatorhuis in de motorruimte staat, boven het sproeiervloeistofreservoir.

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 32 Opbergen... 53 Instrumenten en bedieningsorganen... 60 Verlichting... 77 Infotainmentsysteem...

Nadere informatie

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding OPEL AMPERA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 59

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 66 Verlichting... 98 Infotainmentsysteem...

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 51 Instrumenten en bedieningsorganen... 56 Verlichting... 93 Klimaatregeling...

Nadere informatie

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding OPEL AMPERA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 60

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

Spark. Instructieboekje

Spark. Instructieboekje Spark Instructieboekje Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 63 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding OPEL Vivaro Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 45 Opbergen... 70 Instrumenten en bedieningsorganen... 78

Nadere informatie

OPEL ASTRA. Gebruikershandleiding

OPEL ASTRA. Gebruikershandleiding OPEL ASTRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 23 Stoelen, veiligheidssystemen... 41 Opbergen... 63 Instrumenten en bedieningsorganen... 104

Nadere informatie

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding OPEL MOKKA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 71

Nadere informatie

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding OPEL Vivaro Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 68 Instrumenten en bedieningsorganen... 75

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN E81931 2 U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1 De stoel, de hoofdsteun, de

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 72 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL Astra Gebruikershandleiding

OPEL Astra Gebruikershandleiding OPEL Astra Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 22 Stoelen, veiligheidssystemen... 40 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 104

Nadere informatie

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen Stoelen VOORSTOELEN De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Als van deze instructies wordt afgeweken, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of verlies van controle over het voertuig.

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 67 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL ASTRA Gebruikershandleiding

OPEL ASTRA Gebruikershandleiding OPEL ASTRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 101

Nadere informatie

Dit instructieboekje gebruiken

Dit instructieboekje gebruiken Inhoudsopgave Inleiding...1 Kort en bondig...3 Sleutels, portieren en ruiten...17 Stoelen, hoofdsteunen...35 Opbergruimte...59 Instrumenten en bedieningsorganen... 71 Verlichting...107 Infotainment- systeem...115

Nadere informatie

OPEL MERIVA. Gebruikershandleiding

OPEL MERIVA. Gebruikershandleiding OPEL MERIVA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 58 Instrumenten en bedieningsorganen... 80

Nadere informatie

OPEL VIVARO. Gebruikershandleiding

OPEL VIVARO. Gebruikershandleiding OPEL VIVARO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 55 Instrumenten en bedieningsorganen... 60

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 75 Verlichting...

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 75 Instrumenten en bedieningsorganen... 86 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA. Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA. Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 26 Stoelen, veiligheidssystemen... 45 Opbergen... 69 Instrumenten en bedieningsorganen... 80

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 42 Opbergen... 63 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL VIVARO Gebruikershandleiding

OPEL VIVARO Gebruikershandleiding OPEL VIVARO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 68 Instrumenten en bedieningsorganen... 76

Nadere informatie

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Verstelling naar voren/naar achteren. 2. Hoogteverstelling.

Nadere informatie

OPEL Insignia Gebruikershandleiding

OPEL Insignia Gebruikershandleiding OPEL Insignia Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 46 Opbergen... 71 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 64 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

ZAFIRA Gebruikershandleiding

ZAFIRA Gebruikershandleiding ZAFIRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 69 Instrumenten en bedieningsorganen... 99 Verlichting...

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 74 Instrumenten en bedieningsorganen... 94 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA TOURER. Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA TOURER. Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 38 Opbergen... 67 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

OPEL Zafira Tourer Gebruikershandleiding

OPEL Zafira Tourer Gebruikershandleiding OPEL Zafira Tourer Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 37 Opbergen... 66 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 72 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

CROSSLAND X Gebruikershandleiding

CROSSLAND X Gebruikershandleiding CROSSLAND X Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 42 Opbergen... 64 Instrumenten en bedieningsorganen... 74

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 4 Sleutels, portieren en ruiten... 16 Stoelen, veiligheidssystemen... 38 Opbergen... 59 Instrumenten en bedieningsorganen... 67 Verlichting...

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

OPEL Cascada Gebruikershandleiding

OPEL Cascada Gebruikershandleiding OPEL Cascada Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 46 Opbergen... 70 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 44 Opbergen... 73 Instrumenten en bedieningsorganen... 88 Verlichting...

Nadere informatie

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE ALGEMENE INFORMATIE oefenen hun werking uit via het beendergestel van het lichaam en horen laag over de voorkant van het bekken, de borstkas en de schouders gedragen te worden. Draag het heupgedeelte van

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen Veiligheid van kinderen KINDERZITJES Voor maximale veiligheid moeten kinderen altijd achterin zitten. Wij raden u aan om kinderen nooit voorin te laten zitten. Als het echter onvermijdelijk is om een kind

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 37 Opbergen... 70 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 46 Opbergen... 71 Instrumenten en bedieningsorganen... 81 Verlichting...

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 74 Instrumenten en bedieningsorganen... 85 Verlichting...

Nadere informatie

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference OP Quick start K OLNS 7-07-2008 8:32 Pagina FordKa Kort Owner s overzicht handbook Feel the difference K0468_Service_Portfolio_090508. 09.05.2008 5:52:47 Uhr 604.39.307 PP K OL 8-07-2008 4:03 Pagina S

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Op een stoel waarvoor een werkende airbag is aangebracht, mag u geen kinderzitje plaatsen. Wanneer de airbag wordt opgeblazen, bestaat er een risico op ernstig letsel of zelfs

Nadere informatie

Renault TRAFIC. Instructieboekje

Renault TRAFIC. Instructieboekje Renault TRAFIC Instructieboekje eenpassievoor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 60 Instrumenten en bedieningsorganen... 69 Verlichting...

Nadere informatie

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02 SCdefault 900 Montagerichtlijn SITdefault Kinderzitje Saab Child Seat MONTERINGSANVISNING INSTALLATION INSTRUCTIONS MONTAGEANLEITUNG INSTRUCTIONS DE MONTAGE Accessories Part No. Group Date Instruction

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding MamaLoes Ding Twist 360 0-36kg Autostoel YB104A 1 Hoofdsteun Rugsteun Kussen Bovenstel Schouderkussen Gesp Onderstel Gordelhouder 0+) FIX-connector (voor Handgreep voor rotatie FIX-ontgrendelingsknop

Nadere informatie

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide VOLVO XC90 quick guide gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw nieuwe VOlVO! Het is altijd spannend een nieuwe auto te leren kennen. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te hebben van uw nieuwe Volvo.

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas Autostoel 9-36 kg

GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas Autostoel 9-36 kg GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas 1-2-3 Autostoel 9-36 kg Opmerkingen: 1. Dit is een Universele Autostoel. Deze autostoel is goedgekeurd volgens de Richtlijn 40.04 en is bedoeld voor gebruik in een voertuig.

Nadere informatie

AYGO. Instructieboekje

AYGO. Instructieboekje AYGO Instructieboekje Voorwoord Welkom in de steeds groeiende groep van waardebewuste automobilisten die voor Toyota hebben gekozen. Wij zijn trots op de vooruitstrevende techniek en hoge kwaliteit van

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , ,

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , , Installation instructions, accessories Instructienr. 30756608 Versie 1.2 Ond. nr. 30756607, 30756606, 31316446 Stuurwiel, leer IMG-339612 Volvo Car Corporation Stuurwiel, leer- 30756608 - V1.2 Pagina 1

Nadere informatie

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt.

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt. VOORWOORD Dit instructieboekje maakt u vertrouwd met de bediening van en het onderhoud aan uw nieuwe auto. Verder vindt u in dit instructieboekje belangrijke informatie over veiligheid. Lees het daarom

Nadere informatie

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE Aygo Handleiding INHOUDSOPGAVE 1 Voordat u gaat rijden Het afstellen en bedienen van systemen als de portiervergrendeling, spiegels en stuurkolom. 2 Tijdens het rijden Rijden, stoppen en informatie over

Nadere informatie

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 2-3 15-36 kg 4-12 j 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw

Nadere informatie

druk 1 1TH 084070 NSN 2320-17-122-6055 PROJECTNUMMER 084070 TECHNISCHE HANDLEIDING VAU 150 KN 6X6 DAF YBB95.480 TAKEL

druk 1 1TH 084070 NSN 2320-17-122-6055 PROJECTNUMMER 084070 TECHNISCHE HANDLEIDING VAU 150 KN 6X6 DAF YBB95.480 TAKEL druk 1 1TH 084070 NSN 30-17-1-6055 PROJECTNUMMER 084070 TECHNISCHE HANDLEIDING VAU 150 KN 6X6 DAF YBB5.480 TAKEL Vastgesteld door de Directeur Defensie Materieel Organisatie voor deze Hoofd Logistieke

Nadere informatie

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Instructie www.lolkama.com Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Voor het CBR praktijkexamen worden door de examinator, controle vragen gesteld over de banden, motor, dashboard

Nadere informatie

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak.

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Veiligheidsvoorzieningen Beschermingsvoorzieningen mogen alleen worden verwijderd resp. geopend na stilstand van de dumper met geactiveerde parkeerrem, uitschakelen

Nadere informatie

FORD FIESTA Korte beschrijving

FORD FIESTA Korte beschrijving FORD FIEST Korte beschrijving De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de technische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties,

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

HANDLEIDING MINI ONE MINI ONE DIESEL MINI COOPER MINI COOPER S

HANDLEIDING MINI ONE MINI ONE DIESEL MINI COOPER MINI COOPER S HANDLEIDING MINI ONE MINI ONE DIESEL MINI COOPER MINI COOPER S HARTELIJK GEFELICITEERD MET UW NIEUWE MINI INHOUDSOPGAVE OPMERKINGEN Over deze handleiding 6 Gebruikte symbolen 6 Symbool op onderdelen van

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort O-Pair² Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 14.10 Zadelhoogte U stelt de zadelhoogte correct in, door op de

Nadere informatie

HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S

HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S HARTELIJK GEFELICITEERD MET UW NIEUWE MINI INHOUDSOPGAVE Over deze handleiding Opmerkingen met betrekking tot de handleiding 6 Gebruikte symbolen 6 Symbool

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing OPair Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06 Let

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo

Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo Importeur Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo Titaniumbaby International B.V. Monierweg 30 7741 KT Coevorden info@titaniumbaby.nl Lees de gebruiksaanwijzing alvorens de autokinderstoel in gebruik te nemen

Nadere informatie

Renault CLIO. Instructieboekje

Renault CLIO. Instructieboekje Renault CLIO Instructieboekje een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

Wielen vervangen GEREEDSCHAPSSET HET RESERVEWIEL VERWIJDEREN AFSLUITBARE WIELMOEREN

Wielen vervangen GEREEDSCHAPSSET HET RESERVEWIEL VERWIJDEREN AFSLUITBARE WIELMOEREN Wielen vervangen GEREEDSCHAPSSET De krik en het gereedschap bevinden zich onder de stoel links voorin. HET RESERVEWIEL VERWIJDEREN Wees voorzichtig bij het optillen van een wiel. De wielen zijn zwaar en

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: In deze handleiding vind je de specifieke voertuigkenmerken van de Suzuki Swift. Algemene dingen kun je in je Ris praktijkboek vinden. Dus hier kun je b.v. vinden met welk knopje je de

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING EASYSTART REMOTE

GEBRUIKSAANWIJZING EASYSTART REMOTE Voertuigverwarmingen Technische documentatie NL GEBRUIKSAANWIJZING EASYSTART REMOTE Bedieningselement voor de Eberspächer-standverwarmingen EasyStart Select Bedienungsanleitung EasyStart Remote Gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Instructieboekje FordMondeo 100% Ford. 100% tevredenheid.

Instructieboekje FordMondeo 100% Ford. 100% tevredenheid. Instructieboekje FordMondeo 100% Ford. 100% tevredenheid. De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de technische ontwikkeling behouden wij ons het

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager mei 2015 Tilly Light BV Inhoudsopgave Algemeen 4 Onderdelen 5 Stekker aansluiting 10 Eerste gebruik 11 Op de auto plaatsen 15 Fietsen plaatsen 18 Rijden 23 Fietsen

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing ECE R kg 4-12 jr

Gebruiksaanwijzing ECE R kg 4-12 jr Voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 Groep Gewicht Leeftijd 2-3 15-36 kg 4-12 jr 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up FIX hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

OPEL MOVANO Gebruikershandleiding

OPEL MOVANO Gebruikershandleiding OPEL MOVANO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 67 Instrumenten en bedieningsorganen... 75

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

GEFELICITEERD MET DE AANKOOP VAN UW NIEUWE VOLVO!

GEFELICITEERD MET DE AANKOOP VAN UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V50 QUICK GUIDE GEFELICITEERD MET DE AANKOOP VAN UW NIEUWE VOLVO! Het is altijd spannend een nieuwe auto te leren kennen. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te hebben van uw nieuwe Volvo.

Nadere informatie

Adaptieve cruise control (ACC)

Adaptieve cruise control (ACC) WERKINGSPRINCIPE WAARSCHUWING De adaptieve cruise control is geen systeem ter waarschuwing of preventie van aanrijdingen. Bovendien zal de adaptieve cruise control het volgende niet detecteren: stilstaande

Nadere informatie

2014 Instructieboekje Chevrolet Captiva M

2014 Instructieboekje Chevrolet Captiva M Instructieboekje Chevrolet Captiva - 2014 - Black plate (1,1) 2014 Instructieboekje Chevrolet Captiva M Kort en bondig............... 1-1 Basisinformatie................ 1-1 Sleutels.......................

Nadere informatie

Lampen en waarschuwingslampjes

Lampen en waarschuwingslampjes Lampen en waarschuwingslampjes VERLICHTING OP BUITENKANT VAN AUTO Hoofdverlichtingsschakelaar H5740 1 1. Uit. 2. Stadslichten. 3. Koplampen aan. 4. Automatische controlelampjes. Stadslichten De voorste

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 groep gewicht leeftijd 1 9-18 kg 9m-4j 1 Dank u voor uw keuze voor de Besafe izi Comfort. BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

Citroën Berlingo. Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING. Blz. 1

Citroën Berlingo. Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING. Blz. 1 Citroën Berlingo Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING Blz. 1 1. INHOUDSOPGAVE 1. INHOUDSOPGAVE... 2 2. BEKNOPTE SAMENVATTING... 3 3. HANDELINGEN TEN BEHOEVE VAN

Nadere informatie

Sleutels en zenders SLEUTELS EN ZENDERS

Sleutels en zenders SLEUTELS EN ZENDERS Sleutels en zenders Bedieningsorganen en instrumenten SLEUTELS EN ZENDERS H6718G Met het voertuig heeft u twee zenders met integrale sleutels ontvangen waarmee alle sloten van het voertuig kunnen worden

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 59 Instrumenten en bedieningsorganen... 77 Verlichting...

Nadere informatie

Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te beleven. Zie voor meer informatie het instructieboekje.

Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te beleven. Zie voor meer informatie het instructieboekje. VOLVO S80 BEKNOPTE HANDLEIDING PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te

Nadere informatie

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914

Nadere informatie

Parameters Zichtbaarheid. Inleiding

Parameters Zichtbaarheid. Inleiding Inleiding Inleiding De lijst van parameters in dit document is beperkt tot die parameters die relevant worden geacht voor carrosseriebouwers. Neem contact op met een een erkende Scania werkplaats voor

Nadere informatie

QUICK GUIDE VOLVO XC60 WEB EDITION GEFELICITEERD MET UW NIEUWE VOLVO!

QUICK GUIDE VOLVO XC60 WEB EDITION GEFELICITEERD MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO XC60 QUICK GUIDE WEB EDITION GEFELICITEERD MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie