Adaptieve cruise control (ACC)

Transcriptie

1 WERKINGSPRINCIPE WAARSCHUWING De adaptieve cruise control is geen systeem ter waarschuwing of preventie van aanrijdingen. Bovendien zal de adaptieve cruise control het volgende niet detecteren: stilstaande of minder dan 10 km/h (6 mijl/h) rijdende voertuigen; voetgangers of obstakels op de rijweg; tegemoetkomend verkeer op dezelfde rijstrook. Een in de voorbumper gemonteerde radarsensor richt een straal direct naar voren om obstakels verderop te detecteren. De ACC gebruikt deze radarsensor om een tussenruimte tussen uw voertuig en een voertuig dat voor u rijdt te handhaven. U kunt de tussenruimte instellen op een van vier afstanden, al naar gelang uw rijstijl. Als er geen voertuig binnen het radarbereik voor u rijdt, kan het systeem een ingestelde snelheid handhaven. In het ACC-geheugen kunt u elke snelheid tussen 30 km/h (18 mijl/h) en 180 km/h (110 mijl/h) opslaan. Wanneer de ACC is ingeschakeld, kan het systeem een ingestelde tussenruimte met het voor u rijdende voertuig handhaven, zelfs wanneer uw opgeslagen snelheid hoger is. Als de situatie op de weg u toelaat van rijstrook te veranderen, zal uw voertuig automatisch accelereren tot uw opgeslagen snelheid, zolang er binnen het radarbereik geen voertuig voor u rijdt. Mocht uw ingestelde tussenruimte door een afremmend voertuig dat voor u rijdt kleiner worden, dan zal de ACC automatisch gaan remmen om de tussenruimte weer te verkrijgen. E90936 U mag de ACC alleen gebruiken onder gunstige omstandigheden, d.w.z. rechte, droge, overzichtelijke wegen met weinig verkeer. Gebruik het systeem niet bij slecht zicht, met name bij mist, harde regen, opspattend water of sneeuw. Gebruik het systeem niet bij ijzel of op glibberige wegen. U als bestuurder blijft ervoor verantwoordelijk om alert te blijven, veilig te rijden en te allen tijde de macht over het stuur te behouden. Verwijder aan de voorkant van het voertuig vuil, metalen badges of voorwerpen, inclusief beschermingsmiddelen aan de voorkant van het voertuig, die de werking van de sensor kunnen belemmeren. Gebruik de ACC niet wanneer u een snelweg op- of afrijdt. 162

2 DE ACC GEBRUIKEN Het systeem wordt bediend met schakelaars die op het stuurwiel gemonteerd zijn. De bestuurder kan tevens te allen tijde overnemen door op het rem- of gaspedaal te trappen. E ANNULEREN: hiermee annuleert u de werking, zonder de in het geheugen opgeslagen snelheid te wissen. 2. HERVATTEN: de ingestelde snelheid hervatten. 3. INSTELLEN : de snelheid instellen of verlagen. 4. INSTELLEN +: de snelheid instellen of verhogen. 5. TUSSENRUIMTE <--->: de tussenruimte vergroten. 6. TUSSENRUIMTE <->: de tussenruimte verkleinen. Een snelheid instellen Accelereer zoals gebruikelijk totdat u de gewenste snelheid bereikt hebt. Druk even op schakelaar 4 om de snelheid in het systeemgeheugen op te slaan en de ACC in te schakelen. De ingestelde snelheid wordt op het message centre weergegeven (bijv. SET SPEED 80KM/H 50MPH (ingestelde snelheid 80 km/h of 50 mijl/h)). Op de volgfunctie van de ACC overschakelen WAARSCHUWING Wanneer het systeem in de volgfunctie van de ACC staat, zal het voertuig niet automatisch tot stilstand afremmen en evenmin altijd snel genoeg afremmen om een botsing te vermijden, zonder dat u als bestuurder hoeft in te grijpen. Zodra u een snelheid hebt ingesteld, kunt u uw voet van het gaspedaal halen en zal de ACC de ingestelde snelheid handhaven. Wanneer een voertuig dat verderop rijdt in dezelfde rijstrook gaat rijden of er verderop in dezelfde rijstrook reeds een langzamer rijdend voertuig in dezelfde richting rijdt, zal het systeem de voertuigsnelheid automatisch aanpassen, totdat de tussenruimte tot het voor u rijdende voertuig met de van tevoren ingestelde tussenruimte overeenkomt. Het voertuig staat nu in de volgfunctie van de ACC. Het waarschuwingslampje in de instrumentengroep zal gaan branden. Op het message centre zal de ingestelde tussenruimte verschijnen. Het voertuig zal nu een constante tussenruimte (tijd) tot het voor u rijdende voertuig handhaven, totdat: het voertuig dat voor u rijdt tot een snelheid boven de ingestelde snelheid accelereert; het voor u rijdende voertuig van rijstrook verandert of uit het zicht verdwijnt; het voor u rijdende voertuig zodanig afremt, dat het systeem automatisch wordt uitgeschakeld vanwege een te lage snelheid; u een nieuwe tussenruimte instelt. 163

3 De ACC zal zo nodig automatisch de voertuigremmen gebruiken om het voertuig af te remmen, zodat het systeem de tussenruimte tot het voor u rijdende voertuig blijft handhaven. De door het ACC-systeem toegepaste maximale remkracht is beperkt en u kunt dit zo nodig aanvullen door op het rempedaal te trappen. Opmerking: door het intrappen van het rempedaal annuleert u de ACC. Wanneer het ACC-systeem voorspelt dat de maximale remkracht onvoldoende zal zijn, hoort u een geluidssignaal terwijl de ACC blijft afremmen. Op het message centre zal nu DRIVER INTERVENE (bestuurder overnemen) verschijnen. U dient onmiddellijk in te grijpen. Als het voertuig in de volgfunctie van de ACC staat, zal het systeem automatisch naar de ingestelde snelheid terugkeren zodra de weg voor u vrij is, bijvoorbeeld wanneer: het voertuig dat voor u rijdt accelereert of van rijstrook verandert; u zelf van rijstrook verandert of een afrit oprijdt. Zo nodig dient u in te grijpen. De ingesteld snelheid/volgfunctie van de ACC tijdelijk opheffen WAARSCHUWING Als u de ACC tijdelijk opheft door op het gaspedaal te trappen, zal de ACC niet langer automatisch de voertuigremmen gebruiken om de tussenruimte tot een voor u rijdend voertuig te handhaven. U kunt de ingestelde snelheid en tussenruimte tijdelijk opheffen door het gaspedaal in te trappen, wanneer u met een constante snelheid of in de volgfunctie van de ACC rijdt. Als het voertuig in de volgfunctie van de ACC staat, zal het waarschuwingslampje in de instrumentengroep uitgaan zodra u de ACC tijdelijk opheft door op het gaspedaal te trappen, en op het message centre zal CRUISE OVERRIDE (cruise control tijdelijk opgeheven) verschijnen. Zodra u het gaspedaal loslaat, zal de ACC-functie weer in werking treden en zal het systeem de voertuigsnelheid tot de ingestelde snelheid verlagen, of tot een lagere snelheid wanneer de volgfunctie van de ACC is ingeschakeld. Automatische uitschakeling bij te lage snelheid Als de voertuigsnelheid onder de 30 km/h (18 mijl/h) komt, zal de ACC automatisch worden uitgeschakeld en gaat het waarschuwingslampje in de instrumentengroep uit. Als het ACC-systeem met de voertuigremmen aan het afremmen was, zal het de remkracht geleidelijk verminderen. Dit gaat gepaard met een geluidssignaal en op het message centre zal de mededeling DRIVER INTERVENE (bestuurder overnemen) verschijnen. U moet nu ingrijpen. 164

4 De tussenruimte aanpassen E91300 E90938 TRIP <-> <--> <---> <----> EXT km U kunt de tussenruimte tot het voor u rijdende voertuig verkleinen of vergroten door de schakelaar op het stuurwiel in te drukken. Er zijn vier tussenruimten beschikbaar en de gekozen tussenruimte zal op het message centre verschijnen zodra u de onder- of bovenkant van de schakelaar indrukt. Na het inschakelen van het contact zal het systeem automatisch de standaardtussenruimte kiezen, zodat de ACC meteen kan worden gebruikt. Opmerking: u als bestuurder blijft ervoor verantwoordelijk een tussenruimte te kiezen die voor de rijomstandigheden geschikt is. C De ingestelde snelheid aanpassen U kunt de ingestelde snelheid op drie manieren veranderen: Accelereer of rem af tot de gewenste snelheid en druk op schakelaar 4. Verlaag of verhoog de snelheid door schakelaar 4 of 3 ingedrukt te houden, totdat de gewenste snelheid op het message centre verschijnt. De voertuigsnelheid zal geleidelijk in de gekozen snelheid veranderen. Verlaag of verhoog de snelheid in stappen van 2 km/h (1 mijl/h) door schakelaar 4 of 3 even in te drukken. De ACC werkt tussen ongeveer 30 km/h en 180 km/h (18 mijl/h en 110 mijl/h), afhankelijk van de specificatie van het land. Het systeem zal snelheden buiten dit bereik niet vastleggen. De ACC kan de voertuigremmen gebruiken om het voertuig tot de nieuwe ingestelde snelheid af te remmen. De nieuwe ingestelde snelheid zal na de wijziging vier seconden lang op het message centre worden afgebeeld. Automatische uitschakeling van de ACC Het systeem zal de ACC uitschakelen, maar de ingestelde snelheid blijft in het geheugen opgeslagen, wanneer: u op de ANNULEREN-schakelaar (1) drukt; u het rempedaal intrapt; de voertuigsnelheid onder de 30 km/h (18 mijl/h) komt; u de transmissiehendel in N zet; de dynamic stability control (DSC) wordt ingeschakeld; de elektronische traction control (ETC) wordt ingeschakeld; u de afdalingsregeling (HDC) kiest. 165

5 Het systeem zal de ACC uitschakelen en het geheugen wissen wanneer: u de contactschakelaar in stand 0 zet; de maximale voertuigsnelheid wordt bereikt; er in het ACC-systeem een storing optreedt. De ingestelde snelheid/volgfunctie van de ACC hervatten VOORZICHTIG U mag HERVATTEN alleen gebruiken wanneer u weet wat de ingestelde snelheid is en van plan bent er naar terug te keren. Door het indrukken van de HERVATTENschakelaar (2) nadat het systeem de ACC geannuleerd heeft (bijvoorbeeld na het intrappen van het rempedaal) zal het systeem de ACC weer inschakelen, mits het geheugen voor de ingestelde snelheid niet gewist is. De ingestelde snelheid zal vier seconden verschijnen en het systeem zal de oorspronkelijke ingestelde snelheid hervatten, tenzij de volgfunctie van de ACC vanwege een voor u rijdend voertuig wordt ingeschakeld. Naderingsalarm Terwijl de ACC in werking is, geeft het systeem in sommige gevallen een waarschuwing over voor u rijdende voertuigen door de ACC-mededeling DRIVER INTERVENE (bestuurder overnemen) te laten verschijnen. Het naderingsalarm geeft ook waarschuwingen als de ACC niet is ingeschakeld; als het systeem een voertuig detecteert dat vlak voor u rijdt, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt de mededeling. Het systeem zal niet de remmen gebruiken. E90939 U kunt deze extra functie uit- of inschakelen door de aangegeven toets van het naderingsalarm te gebruiken. Wanneer het controlelampje in de toets brandt, is het naderingsalarm ingeschakeld. U kunt de gevoeligheid van het naderingsalarm als volgt veranderen: Druk terwijl de ACC is uitgeschakeld op de schakelaar voor het verkleinen van de tussenruimte, zodat u daarmee de gevoeligheid van het alarm kunt verkleinen. Druk op de schakelaar voor het vergroten van de tussenruimte en vergroot daarmee de gevoeligheid van het alarm. Deze beide waarschuwingen worden samen met de mededeling <----> (naderingsalarm) op het message centre weergegeven. <-> <--> <---> <----> EXT 23 C TRIP km E

6 Rijden terwijl de ACC is ingeschakeld Het systeem gebruikt de motorregeling en de remmen om de snelheid van het voertuig te regelen. Terwijl de ACC is ingeschakeld, kan het voertuig als reactie op afremmen of accelereren naar andere versnellingen overschakelen. De ACC is geen systeem voor het vermijden van botsingen, alhoewel het systeem u in bepaalde omstandigheden aangeeft dat u de besturing dient over te nemen. Er klinkt een geluidssignaal, vergezeld door de mededeling DRIVER INTERVENE (bestuurder overnemen), als de ACC het volgende detecteert: Er is een defect opgetreden terwijl het systeem is ingeschakeld. De door de ACC uitgeoefende maximale remkracht is onvoldoende. De voertuigsnelheid is lager dan de minimale waarde waarbij de ACC werkt. Opmerking: de ACC werkt alleen als de transmissiehendel in de stand D (rijstand) staat. Opmerking: wanneer het systeem is ingeschakeld, blijft het gaspedaal in de hoogste stand staan. Trap het pedaal niet in, zodat de ACC normaal kan werken. Opmerking: wanneer de ACC met de voertuigremmen afremt, kan het rempedaal omhoog en omlaag bewegen, al naar gelang het systeem meer of minder afremt. Tijdens het remmen zullen de remlichten van het voertuig gaan branden. Situaties waarin het naderingsalarm niet werkt E90941 Het naderingsalarm zal niet in werking treden als: 1. u niet op dezelfde lijn als het voor u rijdende voertuig rijdt; 2. wanneer er voertuigen geleidelijk op uw rijstrook verschijnen. Het systeem zal hen pas detecteren zodra zij helemaal op uw rijstrook rijden. 3. Er kunnen problemen bij de detectie van voertuigen optreden wanneer u een bocht in- of uitgaat. In deze gevallen kan de ACC soms te laat of onverwachts afremmen. U moet alert blijven en zo nodig ingrijpen. 167

7 ACC-defect Wanneer er tijdens de werking van de cruise control of volgfunctie van de ACC een storing optreedt, zal de ACC worden uitgeschakeld en kunt u hem niet meer gebruiken totdat de storing verholpen is. De mededeling DRIVER INTERVENE (bestuurder overnemen) zal kort verschijnen, waarna het vervangen wordt door de mededeling CRUISE NOT AVAILABLE (cruise control niet beschikbaar). Na het defect raken van de ACC of een bijbehorend systeem zal in alle andere gevallen de mededeling CRUISE NOT AVAILABLE verschijnen. U zult het ACC-systeem in geen enkele functie kunnen inschakelen. Het ophopen van vuil, sneeuw of ijs op de sensor of de afdekking kan de werking van de ACC belemmeren. Door het monteren van een bescherming of metalen badges aan de voorkant van het voertuig kan de werking van de ACC eveneens worden belemmerd. Als dit gebeurt terwijl het systeem in de cruise control/volgfunctie van de ACC staat, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt even de mededeling DRIVER INTERVENE. Daarna verschijnt de mededeling ACC SENSOR BLOCKED (ACC-sensor geblokkeerd). Het systeem werkt nu niet meer. Door het verwijderen van de belemmering zal het systeem weer normaal gaan werken. Mocht de belemmering aanwezig zijn terwijl de ACC niet actief is, bijv. bij het voor het eerst starten of wanneer het ACC-systeem is uitgeschakeld, dan zal de mededeling ACC SENSOR BLOCKED verschijnen. Banden die niet zijn aanbevolen kunnen andere afmetingen hebben. Dit kan het goed functioneren van de ACC nadelig beïnvloeden. 168