Inventariserend veldonderzoek (boringen) WSV 30 terrein te Wormer, gemeente Wormerland. HOLLANDIA reeks 263

Transcriptie

1 Inventariserend veldonderzoek (boringen) WSV 30 terrein te Wormer, gemeente Wormerland HOLLANDIA reeks 263

2 COLOFON Hollandia reeks nr. 263 Titel: Gemeente: Inventariserend veldonderzoek (boringen) WSV 30 terrein te Wormer, gemeente Wormerland Wormerland Hoekcoördinaten: N x: / y: O x: / y: Z x: / y: W x: /y: CIS-code: Auteurs: Uitvoering: In opdracht van: Contactpersoon opdrachtgever: Wetenschappelijke leiding: Illustraties: Médard, A. & Vaars, J.P.L. A. Griffioen, A. Médard, J.P.L. Vaars Grontmij Nederland B.V. B. Klooster J.P.L. Vaars J.P.L. Vaars Definitieve versie: 2009 Oplage: 8 ISSN: Hollandia, Zaandijk 2009 HOLLANDIA ARCHEOLOGEN tuinstraat 27a 1544 rs zaandijk info@hollandia-archeologie.nl

3 INHOUD 1. Inleiding 4 2. Verwachtingsmodel 5 3. Doel en methoden 6 4. Resultaten 6 5. Waardering 9 6. Samenvatting en advies Literatuur 11 Bijlage 1: Ligging boringen 12 Bijlage 2: Boorbeschrijvingen 13

4 1. Inleiding De Wormer Sport Vereniging (WSV 30) heeft in samenwerking met de Woningstichting Wormer plannen ontwikkeld om de bestaande locatie van het sportveldencomplex opnieuw in te richten. Hierbij zullen onder andere nieuwe (kunstgras) sportvelden met sportaccomodaties en woningbouw gerealiseerd worden. Hiervoor dient het vigerende bestemmingsplan te worden gewijzigd. Als onderdeel van de artikel-19 procedure van de WRO zal onderzoek moeten worden verricht naar de te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied. De met deze gebiedsontwikkeling gepaard gaande grondwerkzaamheden kunnen namelijk een directe bedreiging vormen voor eventueel in de ondergrond aanwezige archeologische waarden. In juli 2009 is daarom in het kader van deze geplande herinrichting van het sportveldencomplex door Hollandia Archeologen, in opdracht van Grontmij Nederland B.V., een inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd. De onderzoekslocatie is momenteel in gebruik als sportcomplex met voetbalvelden. Voorheen was ook een honkbalveld aanwezig. Het noordwestelijke deel van de locatie is braakliggend. Het terrein is over het algemeen onverhard. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 7,4 ha (afbeelding 1 en 2). De onderzoeksdocumentatie wordt na afronding van het onderzoek aangeleverd aan het archeologisch depot van de Provincie Noord-Holland; Veerdijk 32, 1531MS, Wormer. De werkzaamheden zijn uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie km Uitgeest Afbeelding 1: De ligging van het onderzoeksgebied (in rood) op de topografische kaart en in Nederland.

5 Afbeelding 2: Het zuidoostelijke deel van de onderzoekslocatie. 2. Verwachtingsmodel In het bureauonderzoek (Van Weenen & Klooster, 2009) is een archeologisch verwachtingsmodel voor de onderzoekslocatie opgesteld. Voor de prehistorie en Romeinse tijd geldt een lage verwachting. Er zijn geen aanwijzingen voor bewoning in het plangebied in de prehistorie. Uit zowel de Bodemkaart, de Geologische kaart als de Geomorfologische kaart blijkt dat het plangebied zich in een veengebied bevindt. Op basis hiervan kunnen echter geen uitspraken worden gedaan over de bewoningsgeschiktheid van het plangebied voor en in de Romeinse tijd. Het aantreffen van vondsten uit de Romeinse tijd in de wijdere omgeving van het plangebied duidt er indirect op dat exploitatie van en/of bewoning op het veen plaatsvond in deze periode. Er bestaat derhalve een (kleine) kans op het aantreffen van bewoningssporen uit de Romeinse tijd. De verwachting voor de middeleeuwen en nieuwe tijd is daarententegen hoog. De plaats Wormer is in de 10e of de 11e eeuw gesticht. Omdat de ontginningslocaties zich verplaatsten moesten de nederzettingen ook worden verplaatst. De vroegste bewoningssporen langs de huidige dorpsstraten van Jisp en Wormer geven vooralsnog geen vroegere datum te zien dan de 11e/13e eeuw. Ten noorden en ten oosten van het plangebied is een aantal vondsten en monumenten daterend uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd bekend. Bewoningssporen zijn niet alleen aangetroffen langs de ontginningsassen, maar ook verspreid in het veengebied op kleine huisterpen. Resten van een dergelijk patroon van verspreid voorkomende kleine nederzettingen/woonplaatsen kunnen ook in het plangebied aanwezig zijn. Er kan derhalve voor deze periode late middeleeuwen-nieuwe tijd een hoge archeologische verwachting aan het plangebied toegekend worden. In het zuidoosten van het plangebied overlapt het plangebied een gedeelte van een terrein van hoge archeologische waarde. Het betreft een terrein waarbinnen zich goed geconserveerde resten van de verfmolen De Uil met bijgebouwen bevinden. Deze molen was tot 1718 in gebruik als oliemolen en daarna als verfmolen (zie ook Husken, S., 2006 en Gerritsen & Vaars, 2007).

6 3. Doel en methoden Het primaire doel van een inventariserend veldonderzoek is het aanvullen en toetsen van het gespecificeerde verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek. Bij een inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen worden met behulp van een edelmanboor en/of een guts bodemprofielen bestudeerd waarbij vooral gelet wordt op aard, dikte en uitgestrektheid van (mogelijk) archeologisch interessante lagen. Behalve de stratigrafische informatie kan het opgeboorde materiaal ook aanwijzingen geven over de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Dergelijke aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit fragmenten aardewerk, stukjes houtskool of fosfaatvlekken. Daarnaast is ook de mate van antropogene verstoring en/of natuurlijke erosie van de bodem van belang. Door beide factoren kunnen archeologische resten geheel of gedeeltelijk verdwenen zijn. Dergelijke verstoringen zijn over het algemeen eenvoudig met behulp van grondboringen aan te tonen. De meest kansrijke afzettingen in de ondergrond waarin archeologische sporen kunnen worden aangetroffen zijn vaak de wat hogere en drogere delen van het landschap zoals dekzandkoppen, verlande stroomruggen, rivierduinen of oeverwallen. De boringen kunnen aanwijzingen geven over de aanwezigheid, de verspreiding en eventuele omvang van oude nederzettingsterreinen omdat dergelijke vindplaatsen doorgaans een relatief grote hoeveelheid en een grote verspreiding van archeologische indicatoren bevatten. Er is een grote kans op de aanwezigheid van archeologische overblijfselen in de ondergrond als deze indicatoren regelmatig in de boorkernen worden aangetroffen. Vindplaatsen met een mindere mate van spreiding van de vondstdichtheid, zoals bijvoorbeeld grafvelden of steentijdnederzettingen, zijn echter moeilijker op te sporen. Dit geldt ook voor nederzettingssporen op zandgronden zoals de Brabantse dekzandgebieden waar vaak de makkelijke herkenbare cultuurlaag is verdwenen maar de archeologische sporen nog in goede conditie aanwezig kunnen zijn. De onderzoeksmethode geeft derhalve een redelijke tot goede indicatie maar zeker geen volledig uitsluitsel over waar en hoeveel vindplaatsen op een bepaald terrein aanwezig zijn. Bij het onderzoek zijn 21 boringen gezet (bijlage 1) met een edelmanboor met een diameter van 7 cm en een guts met een doorsnede van 3 cm. De boringen zijn min of meer in twee parallelle noord-zuid georiënteerde raaien geplaatst. Er is tot maximaal 2,0 meter onder maaiveld geboord. Van elke boring is de locatie ingemeten en de hoogte ten opzichte van NAP-niveau bepaald. 4. Resultaten Uit eerder onderzoek (Gerritsen & Vaars, 2007) is gebleken dat de overblijfselen van verfmolen De Uil zich niet binnen het onderhavige plangebied bevinden maar zijn gelegen op het oostelijk aangrenzende perceel (zie ook afbeelding 3). Dit in tegenstelling tot de bevindingen van het bureauonderzoek (Van Weenen & Klooster, 2009). Bij het in 2007 uitgevoerde onderzoek op het direct oostelijk gelegen perceel werd op de molenplaats een duidelijke verhoging aanfegetroffen. In de boringen werden ter plekke puin- en ophogingslagen aangetroffen. Ook bevonden zich op de verhoging en aan de slootzijde er van diverse grote molenstenen. Het maaiveld ter plaatse ligt gemiddeld op -1.45m NAP. Ter plaatse van boring 3 is de ondergrond tot een diepte van 90 cm onder maaiveld verstoord. Op een diepte van cm bevindt zich een donkergrijze matig siltige klei. Mogelijk is dit, gezien het compacte karakter, een antropogene laag. Deze klei is ook in de boringen 1 en 2 aangeboord. Er onder bevindt zich het natuurlijke kleiige veen. In de boringen 1, 2 en 4 zijn tot een diepte van 95 tot 110 cm onder maaiveld ophogingslagen aanwezig. Op het bij het huidige onderzoek onderzochte perceel heeft omstreeks deze periode, zoals blijkt uit de indicatoren in de boringen, zeker bebouwing gestaan. Of deze met molen De Uil te maken heeft gehad blijft vooralsnog echter onduidelijk.

7 De Uil Afbeelding 3: Het plangebied (in rood) en molen De Uil op de kadastrale minuut uit Minuutplan Wormer en Engewormer, Noord-Holland, sectie C, blad 02. De boringen 5 t/m 8 zijn westelijk van de molenplaats gezet. Opvallend is dat boring 8, ondanks herhaalde pogingen, op een diepte van 50 cm stuikte op (vermoedelijk) steen. Mogelijk bevindt zich hier een vloertje of straatje in de ondergrond. Ter plaatse van boring 5 zijn in ieder geval tot een diepte van 90 cm ophogingslagen aanwezig. In boring 6 kon dit niet met zekerheid worden vastgesteld maar zijn in ieder geval tot 50 cm diepte ophogingslagen aanwezig. In boring 7 zijn op een diepte van 20 tot 40 cm puintjes en as gevonden. Op een diepte van 120 cm werd hier nog een fragment natuursteent aangeboord in een tot 140 cm onder maaiveld reikende laag licht kleiig veen. Omdat steen van nature niet voorkomt in veen gaat het hier waarschijnlijk om de vulling van een oude sloot of depressie. Op het meest zuidoostelijke sportveld zijn de boringen 9, 10 en 11 gezet. In boring 9 is een 100 cm dik pakket van diverse ophogingslagen aangetroffen (afbeelding 4). Er onder bevindt zich een natuurlijk bruinrood licht kleiig veenpakket dat in veel andere boringen ook is aangetroffen. In boring 10 zijn geen archeologische indicatoren gevonden. Hier is de ondergrond tot 100 cm diepte recent verstoord. In boring 11 lijkt de natuurlijke ondergrond, in de vorm van een 45 cm dikke laag roodbruin licht kleiig veen, al op 45 cm diepte aanwezig te zijn. De boringen 12 en 13 zijn op het middelste sportveld geplaatst. In boring 12 bestaat de bovenste 30 cm uit recent opgebracht zand. Tot 90 cm bevindt zich een opgebrachte laag zandige klei waarvan de bovenste 45 cm puintjes bevat. Er onder ligt een licht kleiige, natuurlijke veenlaag. Ter plaatse van boring 13 is de ondergrond tot een diepte van 95 cm verstoord. Op cm diepte werd hier een donkergrijze humeuze siltige klei aangeboord. Waarschijnlijk is dit of een opgebrachte laag of het

8 oude oppervlak. De boringen 14 en 15 zijn op het middelste sportveld aan de westzijde van het terrein geplaatst. Onder de 30 tot 50 cm dikke recente zandlaag zijn hier tot 65 cm onder het maaiveld ophogingslagen aanwezig. Van 65 tot 75/80 cm ligt een donkergrijze licht kleiige geoxideerde veenlaag, waarschijnlijk het ontginningsniveau. Hieronder bevindt zich een 50 cm dikke laag roodbruin licht kleiig veen, die steeds als zijnde van natuurlijke oorsprong is geïnterpreteerd. De donkergrijze kleilaag er onder, op een diepte van 130 tot 140 cm onder maaiveld, bevat echter puintjes en zandlensjes en kan dus niet van natuurlijke oorsprong zijn en de laag er boven dus ook niet. Een verklaring hiervoor is lastig te geven. Misschien is het betreffende veen toch opgebracht of heeft het terrein, na het ontstaan van de kleilaag met puintjes en zandlensjes, een tijd braak gelegen zodat er opnieuw veenvorming plaats kon vinden. Boring 16 is op het meest noordwestelijke perceel gezet. Onder het 40 cm recent opgebrachte zandpakket bevinden zich tot 110 cm diepte ophogingslagen. Op 110 tot 120 cm diepte bevindt zich een donkergrijze humeuze kleilaag, mogelijk betreft het hier weer het oude oppervlak. Boring 17 is noordelijk van de sportvelden, nabij de bebouwing, geplaatst. Waarschijnlijk heeft hier tot voor kort bebouwing gestaan, de ondergrond ter plaatse bleek ten tijde van het onderzoek zeer veel recent puin te bevatten. De boor stuikte hier dan ook binnen 5 cm. De boringen 18 en 19 zijn op het meest noordoostelijke sportveld gezet. Ter plaatse van boring 18 reikt het recent opgebrachte zand tot 70 cm onder maaiveld. Op 70 tot 90 cm ligt een donkergrijze zeer humeuze kleilaag, mogelijk weer het oude ontginningsniveau. De verstoring reikt bij boring 19 dieper; tot 100 cm onder het maaiveld. Er onder ligt een natuurlijk pakket van licht kleiig veen met wollegras. De boringen 20 en 21 zijn gesitueerd op het middelste sportveld aan de oostzijde. Boring 20 stuikte na 60 cm op plastic in een recente verstoring. Bij boring 21 reikt het recent opgebrachte zandpakket tot 70 cm diepte. Er onder ligt een donkergrijsbruine humeuze kleilaag die mogelijk het eerste ontginningsniveau vertegenwoordigt. Afbeelding 4: Ophogingslagen in boring 9.

9 5. Waardering De bij een onderzoek aangetroffen archeologische resten worden per vindplaats aan de hand van een viertal waarden (beleving, fysieke kwaliteit, inhoudelijke kwaliteit en representativiteit) in een aantal stappen gewaardeerd (afbeelding 5 en 6). De waardering wordt uitgedrukt in cijfers (1=laag, 2=middelmatig, 3=hoge waarde). De uitkomst van de waardestelling bepaalt of de vindplaats al dan niet behoudenswaardig is. Beleving: schoonheid: Doordat de overblijfselen niet visueel waarneembaar zijn in het landschap, is schoonheid hier niet van toepassing. herinneringswaarde: De vindplaats roept geen herinneringen op aan het verleden. Ook dit criterium is hier niet van toepassing. De belevingswaarde van het terrein wordt niet uitgedrukt in cijfers. Binnen deze waarde wordt slechts de keuze tussen behoudenswaardig en niet-behoudenswaardig geboden. 1.beleving laag hoog 2. fysieke kwaliteit bovengemiddelde score lage score hoge inhoudelijke kwaliteit nee ja 3. inhoudelijke kwaliteit lage score 4. representativiteit nee bovengemiddelde score ja behoudenswaardig voorstel tot selectie niet behoudenswaardig Afbeelding 5: Het waarderingsproces schematisch weergegeven. Fysieke kwaliteit: Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gaafheid en conservering. Gaafheid is de mate van niet verstoord zijn en de stabiliteit van de fysieke omgeving. Conservering is de mate waarin het archeologisch vondstmateriaal bewaard is gebleven. gaafheid: Door de aanleg van de sportvelden is plaatselijk de bovenkant van de bovenste ophogingslagen verstoord. Onder ca. 30 cm onder maaiveld zijn de ophogingslagen met daarin de sporen en vondsten over het algemeen intact. De score is hier dan ook gemiddeld. conservering: Er is geen anorganisch materiaal aangetroffen maar gezien de natte ondergrond zal dit, evenals het organische vondstmateriaal, in goede tot zeer goede staat verkeren. De score is hier hoog. De opgetelde score voor de fysieke kwaliteit is 5 punten. Wanneer de fysieke kwaliteit een bovengemiddelde score toebedeeld krijgt (5 of 6 punten) dient vervolgens gekeken te worden naar de inhoudelijke kwaliteit (zie ook het stroomschema in afbeelding 5).

10 10 Inhoudelijke kwaliteit: De inhoudelijke kwaliteit van de onderzoekslocatie wordt bepaald door de criteria zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit. zeldzaamheid: hierbij wordt gekeken naar het aantal vergelijkbare monumenten van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde periode, binnen dezelfde archeoregio. Overblijfselen van de Zaanse industriële ontwikkeling (en molens) uit de 17 e en 18 e eeuw zijn niet zeldzaam. Hier wordt daarom gemiddeld gescoord. informatiewaarde: De aard van de vindplaats (overblijfselen van de Zaanse industriële ontwikkeling uit de 17 e en 18 e eeuw in combinatie met de verwachte goede fysieke kwaliteit bieden een unieke kans om de kennis over dit specifieke hoofdstuk van de Nederlandse geschiedenis te vergroten. Hier wordt daarom hoog gescoord. ensemblewaarde: De overblijfselen van de Zaanse industrie uit de 17 e -18 e eeuw in Wormer samen met die in vooral het Jisperveld, Guisveld en langs de Zaan vormen een uniek en zeer herkenbaar onderdeel van de Nederlandse geschiedenis. Er waren, naast de papierindustrie (zie o.a. Médard, Van Rooijen & Vaars, 2008 en Médard & Vaars, 2008) ook scheepswerven, houtzagerijen, zeildoekmakerijen, kalkovens, lijnbanen, stijfselmakerijen, traankokerijen, en vele andere bedrijven. De ensemblewaarde is hier bijzonder hoog. Representativiteit: Dit wordt alleen gewaardeerd met een keuze tussen behoudenswaardig of niet behoudenswaardig, als de som van de criteria van de inhoudelijke kwaliteit onvoldoende is. Mocht een terrein hoog scoren op het criterium representativiteit, dan dient een voorstel te worden gedaan tot selectie van de terreindelen waar dit criterium voor geldt. Voor de inhoudelijke kwaliteit komt de totaalscore neer op 8 punten, wat, samen met de score op fysieke kwaliteit, meer dan voldoende is om de onderzoekslocatie als behoudenswaardig te classificeren. (Gelijk aan of meer dan 7 punten is behoudenswaardig, maar indien één van de inhoudelijke criteria hoog scoort (3 punten) is het terrein in principe behoudenswaardig). waarden criteria scores hoog midden laag beleving schoonheid herinneringswaarde fysieke kwaliteit gaafheid conservering inhoudelijke kwaliteit zeldzaamheid informatiewaarde ensemblewaarde representativiteit Afbeelding 6: De waarderingstabel

11 11 6. Samenvatting en advies In juni 2009 is een inventariserend archeologisch booronderzoek uitgevoerd op het terrein van sportvereniging WSV 30 te Wormerveer. Bij het onderzoek zijn over een groot deel van het terrein, vaak al direct onder de bouwvoor, ophogingslagen aangetroffen die waarschijnlijk uit de 17 e -19 e eeuw dateren. Sporen en vondsten uit deze periode kunnen dus verwacht worden. Daarnaast is in verschillende boringen een dieperliggende, oudere laag aangetroffen die mogelijk het eerste ontginningsniveau betreft. Tenslotte is in een boring (nummer 8) vermoedelijk een vloertje of straatje aangeboord. Gezien de aangetroffen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten wordt, in navolging van het huidige beleid en conform het bureauonderzoek, geadviseerd een aanvullend booronderzoek gericht op het opsporen van vindplaatsen uit te voeren. Bij dit aanvullende booronderzoek dient het boorgrid sterk verdicht te worden. Op deze wijze kunnen archeologische vindplaatsen en verstoringen nauwkeurig begrensd worden en is het mogelijk reeds (deel)gebieden te selecteren waar geen archeologische overblijfselen (meer) aanwezig zijn. 7. Literatuur Gerritsen, S. & Vaars, J.P.L., Inventariserend veldonderzoek (boringen) Wormer- en Jisperveld, baggerdepots blok 3, 4 en 5, locaties H, I, J, K, L, M, N1, N2, O en P, gemeente Wormerland. Hollandia-reeks 149. Husken, S., Bureauonderzoek naar de archeologische waarde van het plangebied Wormeren Jisperveld, baggerblok 3, 4 en 5, gemeente Wormerland. SCENH-rapport cultuurhistorie 79. Médard, A., Van Rooijen, E. J. & Vaars, J.P.L., Archeologisch Bureauonderzoek Guisveld- Vijverlanden, gemeente Zaanstad. Hollandia-reeks 222. Médard, A. & Vaars, J.P.L., Archeologisch booronderzoek (IVO-ND) Guisveld/ Vijverlanden, Wormerveer, gemeente Zaanstad. Hollandia-reeks 223. Weenen, R. v. & Klooster, B., Archeologisch onderzoek WSV 30 terrein, gemeente Wormerland Bureauonderzoek. Grontmij Archeologische Rapporten 521.

12 12 B17 B18 B19 B16 B15 B20 B14 B21 B13 B12 B11 B10 B9 B7 B8 B6 B5 B4 B3 B m Bijlage 1: Het onderzoeksgebied en de boringen Hollandia zaandijk 2009

13 13 Bijlage 2: Boorbeschrijvingen. Boring 1 NAP: -1, cm: do.br. T gr. Kz2 (antropogeen) cm: do.gr. T br. Ks2 (antropogeen) cm: do.br. Vkm (antropogeen) cm: do.gr. T br. Vkm (antropogeen) cm: gr. T br. Kz2 (antropogeen) cm: do.gr. Ks2 (antropogeen) cm: br. T ro. Vkm (natuurlijk) Boring 2 NAP: -1, cm: do.br. T gr. Kz2 (antropogeen) cm: do.br. Vkm (antropogeen) cm: gr. T br. Kz2 (antropogeen) cm: do.gr. Ks2 (antropogeen) cm: br. T ro. Vkm (natuurlijk) Boring 3 NAP: -1, cm: do.br. T gr. Kz2 (recent) cm: do.br. Vk2 + zandbrokjes (recent) cm: do.gr. Ks2, compact (antropogeen) cm: br. T ro. Vkm (natuurlijk) Boring 4 NAP: -1, cm: do.br. T gr. Vk1 + kiezel (recent) cm: gr. Kz2 (antropogeen) cm: gr. Ks2 (antropogeen) cm: br. T gr. Vk2 (antropogeen) cm: br. T ro. Vkm (natuurlijk) Boring 5 NAP: -1, cm: do.br. T gr. Kz cm: do.br. Vkm (antropogeen) cm: do.gr. T br. Kz1 (antropogeen) cm: br. T gr. Vk2 (natuurlijk) cm: br. T ro. Vkm (natuurlijk) Boring 6 NAP: -1, cm: do.br. T gr. Kz2 (antropogeen) cm: do.gr. Ks2, compact (antropogeen) cm: do.br. T gr. Ks2 (antropogeen) cm: do.br. Vk1 (antropogeen) cm: br.t ro. Vkm (natuurlijk) Boring 7 NAP: -1, cm: do.br. T gr. Zk2 + puin (recent) cm: do.gr. T br. Kz1, h1, puintjes 2, as1(antropogeen) cm: do.gr. T br. Ks2,h2 (antropogeen) cm: br. Vk1 (op 120 cm steentje)(antropogeen) cm: br. T ro. Vkm + wollegras (natuurlijk)

14 14 Boring 8 NAP: -1, cm: do.br. T gr. Kz2 (antropogeen) cm: do.gr. T br. Kz2 (antropogeen) 50 cm: do.br. T gr. Kz2, h1(antropogeen) 50 cm: gestuikt op steen Boring 9 (Foto 01) NAP: -1, cm: gr. T br. Kz2 (antropogeen) cm: do.gr. Ks2, h3, geoxideerd (antropogeen) cm: br. Vk1 (antropogeen) cm: do.gr. T br. Zk2 + puintjes1, gevlekt met gl Zs1 (antropogeen) cm: gr. T br. gevlekt Ks2 (antropogeen) cm: br. T ro. Vk1(natuurlijk) cm: br. T ro. Vkm (natuurlijk) Boring 10 NAP: -1, cm: br. T gr. Zs1 (recent) cm: do.gr. T br. Kz1 (recent) cm: gr. Zs1(recent) cm: br. T ro. Vkm (natuurlijk) Boring 11 NAP: -1, cm: br. T gr. Zs1(recent) cm: do.gr. T br. Kz1(antropogeen) cm: do.gr. Ks2, h3, geoxideerd (antropogeen) cm: br. T ro. Vkm (natuurlijk) cm: do.gr. T br. Kz1 (natuurlijk) cm: br. T ro. Vkm (natuurlijk) Boring 12 NAP: -1, cm: br. T gr. Zs1 (recent) cm: do.gr. T br. Kz2, puintjes1(antropogeen) cm: do.gr. T br. Kz2 antropogeen cm: do.br. Vk1 (natuurlijk) cm: do.gr. Kz2, h1(natuurlijk) Boring 13 NAP: -1, cm: br. T gr. Zs1 (recent) cm: do.br. T gr. Kz3 (recent) cm: do.gr. Ks2, h2, geoxideerd (antropogeen) cm: do.br. Vk1(natuurlijk) cm: do.gr. Kz2, h1 (natuurlijk) Boring 14 NAP: -1, cm: br. T gr. Zs1 (recent) cm: gr. Zk2 (opgebracht) cm: do.gr. T br. Ks2 + puintjes1 (antropogeen) cm: do.gr. Vk2 (geoxideerd) (antropogeen) cm: br. T ro.vk1 (natuurlijk?) cm: do.gr. T br. Ks2 + puintjes1 + zandlensjes (antropogeen)

15 15 Boring 15 NAP: -1, cm: gr.br. Zs1(recent) cm: do.gr. T br. Kz cm: do.gr. Vk1, geoxideerd (antropogeen) cm: br. T ro. Vk1 (antropogeen) cm: do.gr. T br. Ks2 (natuurlijk) cm: br. T ro. Vkm (natuurlijk) Boring 16 NAP: -1, cm: gr. T br. Zs1(recent) 40-55cm: do.gr. T br. Ks2 (antropogeen) cm: do.gr. T br. Ks2, h2, puintjes2 (antropogeen) cm: do.br. Vk2 + puintjes2 (antropogeen) cm: do.gr. Ks2, h3, geoxideerd (antropogeen) cm: br. T ro. Vkm (natuurlijk) Boring 17 NAP: -1,57 3 cm: gestuikt op puin (recent) Boring 18 NAP: -1, cm:br. Zs1 (recent) cm: gr. Zk1 (recent) cm: do.gr. Ks2, h3, geoxideerd (antropogeen) cm: br. T ro. Vk1(natuurlijk) cm: do.gr. T br. Kz1 (natuurlijk) cm: br. T ro. Vk1 (natuurlijk) Boring 19 NAP: -1, cm: gr. Zs1 (recent) cm: br. T ro. Vk1 + wollegras (natuurlijk) Boring 20 NAP: -1, cm: gr. Zs1 + plastic (recent) 60 cm: gestuikt op plastic (recent) Boring 21 NAP: -1, cm: gr. Zs1 (recent) cm: do.gr. T br. Ks2, h2 (antropogeen) cm: do.br. Vk1 (natuurlijk) cm: br. T ro. Vk1(natuurlijk) cm: do.gr. T br. Ks2, h1(natuurlijk) cm: br. T ro. Vkm (natuurlijk)