3. KLEIN GEREEDSCCHAP EN DRAAGBARE MACHINES

Transcriptie

1 ARAD 06 Deel V Bepalingen met betrekking tot gemeenschappelijke industriële risico s Titel VI Werken in de werkplaatsen en op de werven Hoofdstuk I Algemeenheden klein gereedschap en draagbare machines WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Deze materie wordt beheerst door : a) de CODEX en vooral : - Titel I - Hoofdstuk III Basisprincipes inzake het welzijnbeleid ; - Titel VI - Hoofdstuk I Arbeidsmiddelen Algemene bepalingen; - Titel VI - Hoofdstuk II Arbeidsmiddelen Specifieke bepalingen Sectie II, Mobiele arbeidsmiddelen en Sectie III Arbeidsmiddelen voor het hijsen of heffen van lasten; - Titel VII Hoofdstuk II Persoonlijke beschermingsmiddelen. b) het ARAB en meer in het bijzonder de artikelen 44 quater, 45, 46, 49, 51ter, 51ter 3, 51ter 4, 51ter 5, 54quater 3.1; c) het AREI ; d) sommige Koninklijke besluiten waaronder de Koninklijke besluiten van , meer in het bijzonder aangaande de machines (BS van ) TOEPASSINGSGEBIED Deze wetgeving is van toepassing op de werkgevers en werknemers bedoeld in randnummer 17 van ARAD KLEIN GEREEDSCCHAP EN DRAAGBARE MACHINES Klein gereedschap ALGEMEENHEDEN 1) Het door de werknemers gebruikte gereedschap moet in onberispelijke staat zijn. Het moet hersteld of vervangen worden zodra het niet meer in alle veiligheid kan gebruikt worden.

2 Blz. 2 De hiërarchische lijn moet geregeld het gereedschap controleren dat door de onder haar gezag staande werknemers wordt gebruikt. 2) De werktuigen mogen enkel gebruikt worden voor het doel waarvoor ze normaal bestemd zijn. Zo mag men een sleutel niet als slagwerktuig gebruiken. 3) De niet gebruikte werktuigen moeten op de daartoe aangewezen plaatsen zo gelegd worden dat ze niet kunnen vallen of op een of andere wijze een ongeval veroorzaken : zij moeten voorzichtig worden neergelegd. Snijdende en scherpe werktuigen moeten zo weggelegd, gerangschikt en opgeborgen worden dat de snijdende kant of de punt niet onvrijwillig kan worden aangeraakt. Bij het vervoer van snijdende of scherpe werktuigen moeten maatregelen worden getroffen om aanraking met die werktuigen te voorkomen. Ze mogen onder meer niet in de zak worden gestoken zonder dat ze beschermd zijn. 4) Het is verboden werktuigen zo te plaatsen dat ze oversteken op draaibanken, werkbanden, werktuigmachines, putten, platformen, enz.. Het is eveneens verboden werktuigen te laten liggen op ladders, stellingen, vensterbanken, waarvan ze zouden kunnen vallen en iemand verwonden. 5) Herstelling en onderhoud van de werktuigen mogen alleen door bevoegde werknemers worden gedaan. 6) Aan de stelen van de werktuigen moet een bijzondere aandacht worden besteed. Die stelen moeten goed effen zijn, zonder spleten noch scheuren en moeten zeer goed aan de kop van het werktuig bevestigd zijn. Men moet vermijden dat de stelen van werktuigen in aanraking komen met gasolie ; zoniet zou het hout krimpen en de steel minder spannen. 7) Metalen werktuigen waarop door het gebruik bramen ontstaan, moeten geregeld en zorgvuldig worden ontbraamd. Het is verboden een graveernaald met bramen te gebruiken. 8 )Werktuigen die in een ontplofbare atmosfeer worden gebruikt, moeten gemaakt zijn van materiaal dat geen slagvonken teweegbrengt (koper, brons, plastiekstoffen, ).

3 Blz GEBRUIKSVOORWAARDEN VOOR VERSCHILLENDE KLEINE GEREEDSCHAPPEN Hamers 1) De slagwerktuigen moeten gekozen worden volgens de aard van het uit te voeren werk. Om op gehard staal te slaan moet een hamer van weekijzer worden gebruikt. Bij het ontbramen van de koppen van de hamers moet er voor gezorgd worden dat het slagoppervlak zijn oorspronkelijke vorm terugkrijgt. De hamer moet afgekeurd worden wanneer door de opeenvolgende ontbramingen het zwaartepunt merkelijk is verplaatst. Er moet voor gezorgd worden dat de steel van de hamers niet verzwakt wordt onmiddellijk onder de kop. Door een verzwakking op die plaats zou de steel kunnen breken. 2) Men moet er op letten dat niemand bij het slaan kan getroffen worden en niemand onmiddellijk vóór of achter een bediende staat die met een hamer slaat. 3) Indien mogelijk maakt men gebruik van een boormachine, om de kop van de schroefbouten of de klinknagels te verwijderen Verschillende kleine gereedschappen 1) Er moet bijzondere zorg worden besteed om de stelen van de vijlen in goede staat te houden en ze zorgvuldig vast te zetten. De staart van een vijl waarvan de steel ontbreekt of zich in slechte staat bevindt, kan ernstige verwondingen aan de hand en (of) de pols veroorzaken. Bij het schoonmaken mogen de vijlen niet tegen een hard voorwerp worden geslagen. Gebruiken een borstel voorzien voor deze taak. 2) De moersleutels moeten juist op de moeren passen. Het is verboden ze te willen vastzetten door enig voorwerp te plaatsen tussen de moer en de klauwen van de sleutel. De sleutels moeten gekozen worden volgens de aard van het uit te voeren werk en de kracht die uitgeoefend wordt, moet geleidelijk geschieden, zonder schokken, opdat er niets zou vallen of zich geen schok zou voordoen. Het aanspannen of losmaken mag slechts geschieden wanneer de sleutel goed op de moer zit. De moer moet eerst goed schoongemaakt zijn.

4 Blz. 4 Het is volstrekt verboden zich te bedienen van een verlengstuk op een sleutel, behalve indien het een daartoe voorziene sleutel betreft. Het verlengstuk moet in dit geval aangepast zijn aan de sleutel. Het is eveneens verboden op een sleutel te slaan om beter aan te spannen of gemakkelijker los te maken, behalve wanneer het de zogenoemde «slag»-sleutels betreft. 3) De schroevendraaiers mogen slechts gebruikt worden voor de soorten van schroeven waarvoor ze gemaakt zijn. De kop van een schroevendraaier mag in geen geval, hoe klein hij ook is, een scherpe kant hebben. Het is verboden een stuk in de hand te houden waarop met een schroevendraaier wordt gedrukt. Het is verboden op de steel van de schroevendraaiers te slaan, uitgenomen op die welke daartoe voorzien zijn Draagbare werktuigen Draagbare machines moeten gebruikt worden overeenkomstig de voorschriften van het instructiedossier bedoeld in randnummer 238 van het ARAD ELEKTRISCH HANDGEREEDSCHAP Algemeenheden 1) Bij het gebruik van draagbare elektrische werktuigen moeten volgende voorschriften worden nageleefd : - om de kabel op het net aan te sluiten vertrekt men vanaf het werktuig, na nazicht van de goede staat van de aansluitingen, stopcontacten en schakelaars ; - de aansluitingssnoeren moeten in een zindelijke en droge plaats bewaard worden ; ze mogen niet opgehangen worden aan spijkers noch snijdende voorwerpen, noch op de grond liggen in plaatsen waar ze zouden kunnen geplet worden door wielen van voertuigen, of het verkeer belemmeren ; De aansluitingssnoeren mogen niet in aanraking komen met ruwe voorwerpen, vocht, vloeibare brandstoffen en chemische producten die de isolatielaag kunnen beschadigen ;

5 Blz. 5 - de geleiders mogen niet aaneengeknoopt zijn en niet hersteld worden met isolatiedoek. Ze moeten verkort of vervangen worden ; - het is verboden draagbare elektrische werktuigen te gebruiken in een lokaal waarin zich ontvlambare dampen of stoffen kunnen bevinden. 2) De draagbare elektrische werktuigen mogen slechts in werking worden gesteld op het ogenblik dat ze gebruikt worden en moeten afgezet worden zodra het werk geëindigd is. De werknemer die een draagbaar elektrisch werktuig gebruikt, moet onmiddellijk ophouden er mee te werken en het doen herstellen zodra hij enige elektrische stroom voelt. Het beweegbaar deel mag niet gericht worden naar de bedieningsman noch naar een ander persoon. Buiten de werkperioden moeten ze uitgeschakeld zijn. Elektrische werktuigen die op het net aangesloten zijn, mogen niet aan het lichaam vastgemaakt worden. 3) Bij het gebruik van draagbare boor-, ruim- of tapmachines, moet men zich beveiligen tegen het vastlopen van het werktuig waardoor een bruuske draaibeweging van heel het toestel wordt teweeggebracht. Met het oog daarop moeten de voorschriften van de constructeur betreffende de diameter van de te gebruiken werktuigen nauwgezet in acht genomen worden. Bovendien moet de man die het toestel bedient het stevig in de hand houden. Zo mogelijk moet het toestel vastgezet worden door middel van stangen of een ander geschikt middel, wanneer werktuigen met een diameter van meer dan 15 mm worden gebruikt. Bij het werk in ploegen moet zoveel mogelijk vermeden worden achter een plank of een plaat waar die werken worden uitgevoerd, te gaan staan ; zoniet moet men steeds oplettend blijven om buiten het bereik te blijven van de boor die door de plaat of plank gaat Gebruik van haakse slijpmachines 1) Het voornaamste risico teweeggebracht door deze machine is het breken van de schijf tijdens het werk. Men moet dus de machine met zorg behandelen en ze voorzichtig neerzetten en dit enkel nadat de schijf gestopt is met draaien teneinde de schijf niet te beschadigen of een ontijdige verplaatsing van de machine uit te lokken. 2) Het is formeel verboden om een schijf te gebruiken waarvan de gebruiksdatum vervallen is die vermeld staat op het etiket d.m.v. een gele stift.

6 Blz. 6 3) De schijven moeten met zorg behandeld worden. Het gekozen schijftype moet aangepast zijn aan : - de rotatiesnelheid van de machine; - de aard van het werk ( door zagen, slijpen, uitboren, ); - de aard van de te bewerken materialen (staal, gietijzer, non ferro metalen, steen, ). 4) De schijf moet bevestigd zijn met behulp van het voorziene bevestigingsmiddel. Het steunvlak van de flenzen moet vlak zijn en zonder bramen. De flenzen moeten rustig en zonder buitensporige kracht aangespannen worden. De speling tussen de as van de machine en de kraag van de schijf moet zo klein mogelijk zijn. 5) Tijdens het uitvoeren van het werk moeten volgende regels nageleefd worden : - beheerst drukken op de schijf en ze niet klemmen door een overdreven druk of door met schokken te werken; - telkens wanneer dit nodig is moet van type schijf gewisseld worden; - de machine stevig en met twee handen vasthouden; - bij het doorzagen een aanvalshoek van minimum 30 in acht nemen; - de schijf niet afremmen door ze over een of ander voorwerp te wrijven om ze te doen stoppen; - er zich van vergewissen dat de gensters de andere werknemers niet kunnen storen en dat ze geen brand kunnen verwekken; - een veiligheidsbril, veiligheidshandschoenen en een gehoorbescherming dragen DRAAGBARE PNEUMATISCHE WERKTUIGEN 1) Bij het gebruik van draagbare pneumatische werktuigen moet bijzondere aandacht worden besteed aan de goede staat van de slangen en aan de aansluiting ervan aan het toestel. Die aansluiting moet tot stand gebracht worden door middel van een klembeugel en er mag een enkel ander middel worden gebruikt. Die slangen moeten beschermd zijn tegen chemische producten die rubber aantasten, vloeibare motorbrandstoffen en zoveel mogelijk tegen ruwe stoffen. Er moet eveneens voor gezorgd worden dat ze niet kunnen geplet worden.

7 Blz. 7 2) Tijdens de onderbrekingen moet de kop van het toestel naar de grond gericht worden. Indien een werkonderbreking van lange duur optreedt, moet de toevoer van druklucht verbroken worden. Pneumatische werktuigen die op de drukluchtbron aangesloten zijn, mogen niet aan het lichaam vastgemaakt worden. 3) Wanneer druklucht gebruikt wordt voor het reinigen van mechanische of elektrische toestellen, moeten alle nodige voorzorgsmaatregelen getroffen worden, opdat de luchtstraal de opperhuid van de bediener of van de in de nabijheid aanwezige werknemers niet zou raken. Het is namelijk verboden het te reinigen voorwerp in de hand te houden zelfs wanneer handschoenen gedragen worden. 4) Indien het beschikbaar vermogen onvoldoende is, is het gevaarlijk om een pneumatisch werktuig onbelast te laten draaien, omwille van het reële risico op verlies van de bevestigingspen. 5) Het blokkeren van slaghulzen dmv. een o-ring en een vastzetpin is een gevaarlijke constructie die niet met zekerheid uitsluit dat de vastzetpin niet wordt weggeslingerd. Het door de fabrikant voorziene vastzetmechanisme moet daarom gebruikt worden, ttz een o-ring met ingewerkte blokkering.