Natuurverbinding Hoorneboeg

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Natuurverbinding Hoorneboeg"

Transcriptie

1 Natuurverbinding Hoorneboeg Verkenning en vergelijking van vier scenario s F.L.A. Brekelmans J.W. Röell G.J. Brandjes M.M. Visser

2

3 Natuurverbinding Hoorneboeg Verkenning en vergelijking van vier scenario s drs. F.L.A. Brekelmans, J.W. Röell, drs. G.J. Brandjes, ing. ir. M.M. Visser Status uitgave: eindrapport Rapportnummer: Projectnummer: Datum uitgave: 3 april 2018 Foto's omslag: Projectleider: Naam en adres opdrachtgever: Bureau Waardenburg bv M.M. Visser & F.L.A. Brekelmans Provincie Noord-Holland Postbus 3007, 2001 DA Haarlem Referentie opdrachtgever: briefnr / Akkoord voor uitgave: drs. D. Emond Paraaf: Graag citeren als: Brekelmans, F.L.A, drs. G.J. Brandjes, ing. I. Röell, ing. M.M. Visser, Natuurverbinding Hoorneboeg. Verkenning en vergelijking van vier scenario s. Bureau Waardenburg Rapportnr Bureau Waardenburg, Culemborg. Trefwoorden: heideverbinding, open planproces, scenario s, NNN, doelsoorten, Hilversum, Heuvelrug, Adviesgroep Hoorneboeg Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv. Opdrachtgever hierboven aangegeven vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. Bureau Waardenburg bv / Provincie Noord-Holland Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, digitale kopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Lid van de branchevereniging Netwerk Groene Bureaus. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001: Bureau Waardenburg bv hanteert als algemene voorwaarden de DNR 2011, tenzij schriftelijk anders wordt overeengekomen. 1

4 2

5 Voorwoord Het Goois Natuurreservaat (GNR) is voornemens een natuurverbinding te realiseren tussen de Hoorneboegse Heide en het Wasmeer. Het initiële ontwerp voor deze verbinding stuitte op weerstand van belanghebbenden en het ontwerp is daarom niet in uitvoering gebracht. De verbinding geeft invulling aan provinciaal beleid en is van belang voor het functioneren van de recent gerealiseerde ecoducten over de rijksweg A27, de N417 en het spoor Hilversum Utrecht, die voor fauna belangrijke barrières waren. Provincie Noord-Holland hecht dan ook belang aan realisatie van de natuurverbinding. Om tot een breder gedragen ontwerp te komen en belanghebbenden een stem te geven is besloten tot het instellen van een adviesgroep. Deze adviesgroep begeleidt het proces om tot een nieuw ontwerp te komen. Bureau Waardenburg heeft opdracht gekregen van Provincie Noord-Holland om alternatieve scenario s uit te werken en deze onderling te vergelijken, op basis waarvan door betrokken partijen een weloverwogen keuze gemaakt kan worden. Een van de scenario s wordt uitgewerkt in wisselwerking met de adviesgroep. Het projectteam dat vanuit Bureau Waardenburg invulling heeft gegeven aan het project bestond uit: Mascha Visser (procesmanager en landschapsarchitect) Floris Brekelmans (projectleider en adviseur ecologie) Jeroen Brandjes (adviseur ecologie) Ineke Roëll (tekenaar) Lieuwe Anema (GIS & database) Jurryt Zwerver (GIS & database) Koen van der Nat (milieukundige, Peutz bv) Jan Granneman (geluidsexpert, Peutz bv) Dimitri Emond (adviseur ecologie) Vanuit opdrachtgever is het project begeleid door Hil Kuijpers en Koosje Lever. De adviesgroep was samengesteld uit de volgende personen: Philip Schmittmann, Lineke Braspenning, Rob Drukker, Siete Land, Ineke Riezebos, Oot Verharen- Van Erp, Tjen Schifferstein, Paul Graalman, Rob Klaassen, Jacob de Moel. Karen Heerschop en Poul Hulzink vertegenwoordigden het Goois Natuurreservaat. De adviesgroepbijeenkomsten zijn voorgezeten door onafhankelijk gespreksleider Marion van der Voort en Hil Kuipers. Waardevolle informatie over in het gebied aanwezige natuurwaarden is aangeleverd door Piet Kuiters (dennenorchis) en Jaap Mulder (das, boommarter). Wij danken hierbij iedereen voor hun bijdrage aan de totstandkoming van voorliggende rapportage. 3

6 4

7 Inhoud Voorwoord Inleiding Natuurverbinding Hoorneboeg Vraagstelling Uitgangspunten Aanpak Doel verbinding Van Hoorneboeg naar Wasmeer Toelichting beleidskader Rol van Stichting Goois Natuurreservaat Ecoducten als randvoorwaarde natuurverbinding Een functionele natuurverbinding Doel natuurverbinding Hoorneboeg Selectie doelsoorten natuurverbinding Type verbindingen Inrichting van de verbinding Bestaande waarden en ontwikkelingen Ontstaansgeschiedenis Archeologie Bodem en water Cultuurhistorische waarden Recreatie en landschapsbeleving Ontwikkelingen Natuurwaarden Bossen Heide en schraalgrasland Beschrijving scenario s Toelichting Scenario GNR Scenario minimale boskap Scenario maximale biodiversiteit Scenario adviesgroep Toetsing scenario s

8 7.1 Criteria en indicatoren Thema Milieu Thema Recreatie Thema Natuur Thema Kosten en mogelijkheden fasering Samenvatting criteria Literatuur Bijlage 1 Offerteverzoek Bijlage 2 Functioneren van de ecoducten Bijlage 3 Beschrijving doelsoorten Bijlage 4 Kaarten Bijlage 5 Begroting per scenario Bijlage 6 Referentieprojecten Bijlage 7 Mogelijkheden boscompensatie

9 1 Inleiding 1.1 Natuurverbinding Hoorneboeg Het Goois Natuurreservaat (GNR) heeft een ontwerp gemaakt voor de natuurverbinding Hoorneboeg. Deze verbinding is opgenomen in het provinciaal natuurbeleid en heeft als doel om natuurgebieden aan de zuidkant van Hilversum met elkaar te verbinden. In dat kader is reeds een tweetal ecoducten aangelegd over de Rijksweg A27, het spoor Hilversum-Utrecht en de Utrechtseweg (N417). Deze ecoducten maken onderdeel uit van de natuurverbinding en slechten de belangrijkste infrastructurele barrières. Het ontwerp van het GNR is in het voorjaar van 2016 gepresenteerd en was klaar voor uitvoering. Vanuit de omgeving kwam echter veel kritiek op het plan. Deze kritiek richtte zich met name op de hoeveelheid boskap en de gevolgen van deze kap voor landschap, natuur en gezondheid. Als gevolg daarvan heeft het GNR de uitvoering van het plan uitgesteld. In overleg met provincie Noord-Holland is daarop besloten om een adviesgroep samen te stellen, met als doel het geven van een platform aan belanghebbenden om tot een gezamenlijk gedragen plan te komen. De adviesgroep heeft vervolgens een opdracht geformuleerd, waarvan de uitvoering aan Bureau Waardenburg is toegekend. Provincie Noord-Holland is formeel opdrachtgever van de opdracht. De opdracht betreft het ontwerpen van drie alternatieve scenario s en het toetsen van deze scenario s aan een aantal criteria. In voorliggende rapportage wordt invulling gegeven aan de opdracht. Figuur 1.1 Het plan van GNR 7

10 1.2 Vraagstelling De hoofdvraag vanuit de adviesgroep kan als volgt worden samengevat: - Ontwerp twee alternatieve scenario s voor het plan van het GNR: een scenario minimale boskap en een scenario maximale biodiversiteit - Ontwerp in wisselwerking met de adviesgroep een derde scenario. - Toets deze drie scenario s én het bestaande plan van GNR aan een set criteria om objectieve vergelijking mogelijk te maken. Daarnaast wordt het volgende gevraagd: - Het geven van een omschrijving van een goed functionerende natuurverbinding en de landschappelijke randvoorwaarden. - Het in de uitwerking betrekken van recente informatie uit de monitoring van de ecoducten. - Het beoordelen of de korte corridor tussen beide ecoducten als flessenhals functioneert. - Het per scenario geven van inzicht in de verschillen tussen de huidige én de toekomstige situatie. - Het verkennen van de mogelijkheden voor compensatie van boskap binnen het beheergebied van GNR, bij voorkeur in de omgeving van Hilversum. - Het beschrijven van vergelijkbare projecten met succes- en faalfactoren (referentieprojecten). 1.3 Uitgangspunten Op het project zijn de volgende uitgangspunten van toepassing: - Het kader van de opdracht wordt gevormd door de Uitvraag toetsing scenario s Natuurverbinding Hoorneboeg en bijbehorende nota van inlichtingen d.d. 13 oktober 2017 (zie Bijlage 1). - De alternatieve scenario s worden op hetzelfde detailniveau uitgewerkt als het scenario van GNR, zoals uitgewerkt in het Achtergronddocument Landschapsontwerp Verbinding Hoorneboeg. - Het scenario adviesgroep wordt in wisselwerking aan de hand van een tweetal werksessies met de adviesgroep opgesteld. - De studie wordt gebaseerd op bestaande gegevens. Er worden behalve een verkennend veldbezoek geen nadere inventarisaties uitgevoerd. - De inrichting van de twee viaducten en de tussenliggende zone, zoals getekend in het ontwerp Zwaluwenberg ecologische verbindingszone korte termijn, is grotendeels uitgevoerd en daarmee een harde randvoorwaarde. De scenario s voorzien niet in een alternatief ontwerp of inrichting van dit gebied. Daarnaast gelden de volgende door adviesgroep geformuleerde randvoorwaarden: 8

11 - Het vastgestelde provinciale natuurbeleid te weten de Agenda Groen (april 2013), het Provinciaal Meerjarenprogramma Groen (september 2017) en het Natuurbeheerplan 2018 vormen het beleidskader. - Er dient een goed functionerende natuurverbinding te komen die voldoet aan de functionele eisen voor ecologische verbindingszones, heidekerngebieden en corridors, mantels en zomen cq gevarieerde bosranden. - Toetsing dient plaats te vinden op basis van actuele kennis en inzichten op het gebied van o.a. doelsoorten, ecotypen, schaal, maatvoering en fasering. - Het handhaven en versterken van actuele waarden van flora en fauna. - Het behouden en ontwikkelen van een aantrekkelijk landschap. - Bij bomenkap de voorkeur geven aan kap van productiebossen in plaats van waardevolle bossen. - Het behouden van cultuurhistorische elementen, oude bosgroeiplaatsen en aardkundige waarden. - Het bij uitvoering minimaliseren van hinder en overlast voor de omwonenden. 1.4 Aanpak Het project is in een aantal stappen uitgewerkt. Hieronder lichten we toe op welke wijze we dat hebben gedaan. Concretisering doelstelling natuurverbinding Hoorneboeg Door het GNR is in het Achtergronddocument Landschapsontwerp Verbinding Hoorneboeg aangegeven voor welke doelsoorten de ecoducten moeten functioneren. Dit zijn tevens de doelsoorten voor de verbinding Hoorneboeg. We toetsen in deze stap of de doelsoorten voldoende aanknopingspunten bieden voor de inrichting van de verbinding en welke soorten eventueel aanvullend kunnen zijn. Vervolgens geven we per soort aan hoe een verbinding er minimaal uitziet en welke barrières als onoverkomelijk beschouwd moeten worden. Doel van deze stap is om meer inzicht te krijgen in de ecologische bandbreedte van soorten: functioneert een verbinding alleen als we ons strikt aan de ecologische modellen houden, of kan een andere inrichting en maatvoering ook tot het gewenste doel leiden? Het resultaat van deze stap is beschreven in Hoofdstuk 2 en Bijlagen 2 en 3 Beoordeling mogelijke flessenhals corridor tussen de ecoducten Het gebied tussen de twee natuurbruggen over de A27 en de Utrechtse Weg vormt een mogelijke flessenhals in de natuurverbinding. Het succes van de natuurverbinding staat of valt met het functioneren van deze zone. We onderzoeken of deze zone kan functioneren als verbindend element tussen de natuurbruggen voor de doelsoorten. Dat doen we aan de hand van 9

12 beschikbare modellen, het bestaande beheer en inrichting voor dit gedeelte en het ontwikkelingsperspectief (vegetatie) van deze zone. Het resultaat van deze stap is beschreven in Bijlage 2 In kaart en beeld brengen actuele waarden in het gebied Elk bestaand gebied kent zijn eigen waarden en functies. In het zoekgebied voor de natuurverbinding komen (bosgebonden) natuurwaarden voor, naast waarden die samenhangen met bijvoorbeeld landschap, recreatie, bodem, archeologie en cultuurhistorie. Het in kaart brengen van deze waarden is noodzakelijk om keuzen te kunnen maken ten aanzien van inrichting en beheer. Een nadere waardering is van belang om waar nodig een afweging te kunnen maken tussen belangen. Voor het in kaart brengen van de actuele waarden van het gebied zijn de volgende werkzaamheden uitgevoerd: - literatuurstudie: we gebruiken hiervoor het Achtergronddocument, vragen aanvullende gegevens op bij relevante partijen (waaronder GNR, RWS, Alterra, gemeente) en zoeken in openbaar beschikbare bronnen en eigen rapporten. - raadplegen NDFF: de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) is voor ons een belangrijk middel om snel inzicht te krijgen in beschikbare gegevens over de verspreiding van flora en fauna. Wij filteren hier de beschermde (Wet natuurbescherming) en bedreigde (Rode Lijst) soorten uit. - verkennend veldbezoek: een landschapsarchitect en ecoloog van Bureau Waardenburg bezoeken gezamenlijk het gebied om een indruk te krijgen van aanwezige waarden en ter aanscherping van ons beeld - adviesgroep: bij de eerste workshop is informatie opgehaald in de adviesgroep. Het resultaat van de studie is verwerkt op een kwaliteiten kaart, welke is voorzien van een beknopte tekstuele toelichting, waarin nader wordt ingegaan op de betekenis en het belang van de kwaliteit. Het resultaat van deze stap is beschreven in hoofdstukken 4 en 5. Werksessies Middels een tweetal werksessie is in wisselwerking met de adviesgroep gewerkt aan scenario adviesgroep. Tijdens de eerste werksessie is de adviesgroep op gelijk kennisniveau gebracht ten aanzien van het doel van de verbinding, de soorten die van a naar b moeten en de waarden van het gebied. Vervolgens is een eerste verkenning gedaan van het scenario adviesgroep. Met behulp van op schaal uitgewerkte bouwstenen (corridors, stapstenen, kernleefgebied) is in twee deelgroepen gewerkt aan de verbinding. 10

13 Figuur 1.2 Verkenning van het scenario adviesgroep tijdens de eerste werksessie Uitwerken scenario s In deze stap is invulling gegeven aan het ontwerp van de drie scenario s: minimale boskap, maximale biodiversiteit en scenario adviesgroep. Daarbij is gebruik gemaakt van de in stap 1 tot en met 3 verzamelde informatie. Het resultaat van deze stap is beschreven in hoofdstuk 6. Definitie toetscriteria en indicatoren De essentie van de opdracht is het vergelijken van de vier scenario s aan de hand van toetscriteria. Deze criteria zijn omschreven in de uitvraag. In deze stap zijn criteria concreet gemaakt, waarbij indicatoren aan de criteria zijn gekoppeld. Een indicator maakt criteria objectief meetbaar, op grond waarvan becijfering of normering mogelijk is. Daarbij is gestreefd naar zoveel mogelijk harde indicatoren. Het product van deze stap is een toetsmatrix met omschrijving van criteria en indicatoren. Het resultaat van deze stap is beschreven in hoofdstuk 7. Referentieprojecten en boscompensatie De adviesgroep heeft gevraagd om de uitwerking van enkele referentieprojecten, waaruit blijkt hoe met het vraagstuk ten aanzien van boskap voor natuurontwikkeling is omgegaan. Hiervoor hebben wij openbare bronnen geraadpleegd en contact gezocht met de uitvoerders van betreffende projecten. De vraag om verkenning van de mogelijkheden voor compensatie van bos is primair neergelegd en beantwoord door het GNR. Zij hebben onderzocht waar binnen hun beheergebied op enige schaal mogelijkheden zijn voor omvorming van bestaande beheertypen naar bos Het resultaat van deze stap is terug te lezen in respectievelijk bijlagen 6 en 7. 11

14 12

15 2 Doel verbinding 2.1 Van Hoorneboeg naar Wasmeer De natuurverbinding Hoorneboeg heeft als doel uitwisseling van fauna van verschillende leefgebieden mogelijk te maken tussen natuurgebieden aan weerszijde van de A27 ten zuiden van Hilversum. Het gaat daarbij specifiek om leefgebieden op de Heuvelrug, die gebonden zijn aan zandgrond: bossen, schraalgrasland, heide en voedselarme kleine wateren. De verbinding loopt over de reeds gerealiseerde ecoducten over de A27 en de Utrechtseweg (N417) en geeft invulling aan de Heuvelrugvisie om de bos - en heidegebieden van het Gooi met die van Utrechtse Heuvelrug te verbinden. Versnippering en isolatie versterken effect van verlies van leefgebied Verlies van leefgebied als gevolg van versnippering is voor veel soorten de belangrijkste directe oorzaak van achteruitgang van populaties. Dit geldt specifiek voor gebieden waarvan meer dan 30% van de oppervlakte uit geschikt leefgebied bestaat, mozaïekvormig verspreid in het landschap. Bij een kleinere oppervlakte aan leefgebied, gaan isolatie en omvang van de losse leefgebieden een steeds grotere rol spelen als oorzaak van achteruitgang (Andrén 1994). Dit betekent dat in bosrijke gebieden als het projectgebied, waarin heide geïsoleerd en in kleine oppervlakten aanwezig is, het belang van verbinden en vergroten van leefgebied heel groot is. De heidevelden en schraalgraslanden ten noorden van Hilversum liggen op de noordelijke uitloper van de Heuvelrug. Deze uitloper wordt omgeven door de randmeren en laagveengebieden. Om isolatie te voorkomen is het dus van groot belang om in zuidelijke richting een robuuste verbinding te realiseren met de heidevelden elders op de Heuvelrug. Het gebied kenmerkt zich momenteel door de aanwezigheid van bossen. Om de verbinding te laten functioneren voor niet-bosgebonden soorten, ligt er een opgave om open gebieden te ontwikkelen. De ontwikkeling van een open heidelandschap betekent meer leefgebied en betere kansen voor dieren van het heidelandschap. Deze voornamelijk warmte minnende soorten gedijen niet in de koele bossen. Het openen van het landschap heeft nog een andere functie. Het zorgt ervoor dat dat de rijke cultuurhistorie met daarin oude beukenlanen, eiken op grenswallen en monumentale bomen weer tot hun recht komen. Bovendien kan het bijdragen aan versterken van de recreatieve waarden, waaronder wandelen, fietsen, paardrijden en van de natuur genieten. 13

16 Heide is méér dan paars en roze Bij het woord heide denken we aan de paarsroze-bloeiende struiken en uitgestrekte vegetaties zoals we die op de zandgronden rond Hilversum aantreffen. Deze bestaan voornamelijk uit struikhei (Calluna vulgaris) en in minder mate gewone dophei (Erica tetralix). Heide is echter niet de naam van een plant, maar een verzamelnaam voor vegetaties die worden gedomineerd door laagblijvende struikjes. In Engeland wordt heide heathland genoemd, afgeleid van het Engelse woord voor hei heather. Ook daar zijn planten uit de heidefamilie de belangrijkste struikvormers. Elders op de wereld wordt heather gevormd door andere struikjes. In de context van voorliggend project verstaan we onder heide alle vegetatietypen waarin struikhei en gewone dophei dominant aanwezig zijn en in meer of mindere mate worden begeleid door kaal zand, grassen, korstmossen, andere struikjes en hooguit een enkele boom. Figuur 2.1 Gewone dophei (links) en struikhei (bron foto s: ecopedia.be Figuur 2.2 Heide bestaat voornamelijk uit dwergstruikjes, afgewisseld door kaal zand, mossen, grassen en hooguit een enkele boom. 14

17 2.2 Toelichting beleidskader De Provincie Noord-Holland heeft haar natuurbeleid toegelicht in de Agenda Groen (april 2013). Voor realisatie van het beleid uit de Agenda Groen is het Provinciaal Meerjarenprogramma Groen (PMG; september 2017) opgesteld. Deze bevat alle projecten die bijdragen aan de doelstellingen van de Agenda Groen. Eén van deze projecten betreft Verbinding Hoorneboeg (GV29). De verbinding Hoorneboeg is gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur. Het NNN is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN sluit aan op het Europese netwerk van natuurgebieden, Natura Het NNN wordt door provincie als voltooid beschouwd wanneer de doelstellingen van de ambitiekaart in het Natuurbeheerplan zijn gerealiseerd. In het Natuurbeheerplan (2018) is het beheer voor natuurgebieden vastgelegd op beheertypenkaarten, op basis van de actueel in die gebieden voorkomende natuurtypen. Deze beheertypen zijn niet per definitie het einddoel. Voor sommige gebieden heeft provincie een ander doel voor ogen, dat nog gerealiseerd moet worden. Die doelen zijn weergegeven op de ambitiekaart. Op deze ambitiekaart is de natuurverbinding Hoorneboeg indicatief ingetekend (figuur 2.3). Figuur 2.3 Ambitiekaart Natuurbeheerplan 2018 Provincie Noord-Holland. De verbinding Hoorneboeg (roze) is hierop indicatief ingetekend. 15

18 2.3 Rol van Stichting Goois Natuurreservaat Stichting Goois Natuurreservaat (GNR) beheert natuurgebieden in t Gooi, waaronder ook de Hoorneboegse heide en het Hilversums Wasmeer. Tot haar taken behoren onder andere het middels beheeringrepen in stand houden van bestaande natuurwaarden en het omvormen van gebieden met lage natuurwaarden naar hogere natuurwaarden. Ook het beleefbaar maken van het natuurgebied behoort tot de taken van de natuurbeheerder. Als beherende organisatie voert GNR mede beleid uit van de overheid. De doelen voor de NNN zijn een belangrijke bouwsteen voor het door GNR uit te voeren beheer en voor veranderingen die in het gebied moeten worden aangebracht. Ontwikkeling van een heideverbinding bij Hoorneboeg is van belang omdat hiermee wordt bijdragen aan het vervolmaken van het NNN, wat op een hoger schaalniveau (provincie-overstijgend en zelfs internationaal) een essentiële schakel vormt in een meer verantwoorde wijze van de mens om met de natuur om te gaan. De samenleving heeft in dit kader al geïnvesteerd in de aanleg van ecoducten over spoor, A27 en N417. Het is van belang dat de omgeving vervolgens ook zodanig wordt ingericht dat deze investering een goed rendement heeft. De wijze waarop dit gebeurt is nader te bepalen door GNR. Binnen de afgesproken werkwijze is ruimte voor inbreng van de Adviesgroep Hoorneboeg. 2.4 Ecoducten als randvoorwaarde natuurverbinding De ecoducten over de A27, spoor en N417 met de daar omheen gelegen gebieden zijn reeds ingericht en vormen een belangrijke schakel in de te ontwikkelen heideverbinding tussen Hoorneboegse heide en Hilversums Wasmeer. Ter onderbouwing van het nut van de aanleg van de natuurverbinding, moet duidelijk zijn dat de ecoducten ook daadwerkelijk kunnen functioneren. Een punt van zorg bij de Adviesgroep is de flessenhals ; een smalle verbinding tussen de ecoducten over de A27 en de N417. Om die zorg weg te nemen hebben wij een beoordeeld of de tussenliggende verbinding inderdaad als flessenhals functioneert, en daarmee het nut van de natuurverbinding ondermijnt. Onze conclusie is dat er ter plaatse van de ecoducten geen sprake is van een flessenhals met limiterende invloed op de werkzaamheid van de natuurverbinding. Wel is speciale aandacht nodig voor het aanbrengen van stapstenen ter weerszijden van dit gebied om ervoor te zorgen dat de ecoducten ook hun werk kunnen doen voor aan droge heide gebonden soorten. De inrichting van de ecoducten en de directe omgeving daarvan is daarom geen onderdeel van de scenario s, maar wordt voor alle ontwikkelingsrichtingen als gegeven beschouwd. In Bijlage 2 wordt nader ingegaan op het huidig functioneren van de ecoducten en het tussenliggende gebied. 16

19 3 Een functionele natuurverbinding 3.1 Doel natuurverbinding Hoorneboeg De natuurverbinding heeft tot doel uitwisseling en verspreiding mogelijk te maken van soorten die gebonden zijn aan zandgrond: bossen, schraalgrasland, heide en (voedselarme) kleine wateren. De ecoducten over de A27, het spoor Hilversum-Utrecht en de Utrechtseweg, hebben hierin een centrale rol. Deze ecoducten slechten de belangrijkste barrières in het gebied. De inrichting van de ecoducten is afgestemd op een groot aantal actueel en in de toekomst in het gebied voorkomende soorten die gebonden zijn aan bos, open gebied en/of water. Uit de eerste monitoringsgegevens (zie Bijlage 2) blijkt dat de ecoducten voor diverse doelsoorten functioneren als verbinding. Het betreft soorten die reeds in de omliggende bossen en de heideterreinen langs de A27 aanwezig waren. Das, ree, boommarter, hazelworm en levendbarende hagedis zijn nu in staat leefgebieden en populaties aan weerszijden van de barrières te bereiken. Ook aan water gebonden soorten als gewone pad en kleine watersalamander maken reeds van de verbinding gebruik. Voor andere soorten functioneert de verbinding nog niet. Dit zijn soorten die voorkomen in gebieden op enige afstand van de ecoducten, waaronder de Hoorneboegse Heide, het Wasmeer en verder. Voorbeelden daarvan zijn veldkrekel, heideblauwtje en heivlinder. Voor deze soorten geldt dat zij niet in staat in zijn de ecoducten vanuit bestaand leefgebied te bereiken, omdat a) de afstand te groot is en b) het tussenliggende bosgebied een barrière vormt. Om de ecoducten voor alle doelsoorten te kunnen laten functioneren, zal een verbinding gemaakt moeten worden naar en tussen leefgebieden van soorten die momenteel niet in staat zijn de ecoducten te bereiken. Dit zijn specifiek soorten die gebonden zijn aan open gebied: heide, schraalgrasland en stuifzand. Daarnaast dient ook rekening gehouden te worden met soorten die gebonden zijn aan (kleine) wateren. 17

20 Versnipperde heide Het landschap in Nederland is door de eeuwen heen sterk veranderd. In de laatste ijstijd ( jaar geleden) stond ons land onder invloed van zeer lage temperaturen. Daardoor was de grond permanent bevroren (permafrost). De winden uit het noorden zorgden voor de afzet van een deken van dekzand: de huidige Pleistocene gronden. De vegetatie bestond uit grassen en dwergstruiken en bossen waren nagenoeg afwezig. In deze tijd is onze huidige landschap gevormd. Na de laatste ijstijd steeg de temperatuur en ontwikkelden zich op grote schaal bossen, venen en moerassen. De mens begon invloed uit te oefenen op dit landschap door het aanleggen van dijken, vervenen, kappen van bos en beweiding. Deze ingrepen en al dan niet natuurlijke branden hadden invloed op de bossen. Door kap kreeg de wind vrij spel en ontstonden stuifzanden. Intensieve beweiding met schapen en het onttrekken van heideplaggen voor de potstallen hielden het open heidelandschap dat door boskap was ontstaan in stand. De Utrechtse Heuvelrug werd daardoor tot ver in de 19 de eeuw gekenmerkt door openheid. Dat veranderde met de massale aanplant van productiebossen in de 19 de en 20 ste eeuw. Het bosrijke landschap zoals we de Heuvelrug nu kennen, is nog geen honderd jaar oud. In het begin van de 20 ste eeuw moet Nederland nog een waar eldorado zijn geweest voor soorten van heide en schraalgrasland. Kunstmest en stikstofdepositie hadden hun vermestende intrede nog niet gedaan en de heide lag aaneengestrekt over een oppervlakte van ongeveer hectare over Nederland. Dat is ruim de oppervlakte van Noord-Holland en Utrecht samen. Tegenwoordig beslaat het areaal heide ongeveer hectare, grofweg twee keer de oppervlakte van gemeente Amsterdam. Dit areaal is bovendien sterk versnipperd (Van Strien et al. 2007). Versnippering heeft tot gevolg dat heidevelden en daarmee populaties geïsoleerd komen te liggen. Daardoor worden leefgebieden te klein voor het in stand houden van populaties (te weinig leefgebied) en ontstaat de kans op inteelt (genetische verarming). Van Strien et al (2007) hebben modelmatig berekend dat bijvoorbeeld op de Heuvelrug nog maar twee grote heidegebieden voorkomen waar de adder zich duurzaam in stand zou kunnen houden: de Leusderheide en de heide tussen Hilversum en Bussum. De rest van de heidevelden is te klein of ligt te geïsoleerd; dit geldt ten aanzien van de adder voor ongeveer een derde van de heideterreinen in Nederland. Het mag duidelijk zijn dat de afname van heide en versnippering grote gevolgen heeft voor de aan heide en open zand gebonden soorten. Zo zijn soorten als adder, gladde slang, wrattenbijter en zadelsprinkhaan geheel verdwenen van de Utrechtse Heuvelrug en zijn veel andere soorten opgenomen op de Rode Lijst: ze worden in hun voortbestaan bedreigd. Het verbinden van de resterende heidegebieden is dan ook erg belangrijk voor het behouden van deze kenmerkende flora en fauna. 18

21 3.2 Selectie doelsoorten natuurverbinding De natuurverbinding Hoorneboeg is gericht op het ontwikkelen van leefgebied en het bieden van uitwisselingsmogelijkheden voor de fauna van de biotopen bos, ven, natte heide, droge heide, heischraal grasland, poelen en stuifzand (Goois Natuurreservaat 2014). Aan deze biotopen kunnen soorten worden gekoppeld die model staan voor de inrichting, de doelsoorten. Dit betreft soorten die hoge of specifieke eisen stellen aan de inrichting van verbindingszones en daarmee model staan voor een verbinding waar óók heel veel andere soorten gebruik van kunnen maken. Deze worden meestal de volgsoorten genoemd. De selectie van doelsoorten voor de natuurverbinding is in eerste instantie gebaseerd op de doelsoorten voor de ecoducten Zwaluwenberg (A27 en spoor) en Utrechtseweg (N417). Dit zijn ree, das, boommarter, zandhagedis, levendbarende hagedis, hazelworm, rode bosmier, heivlinder, heideblauwtje en loopkever 1. Het betreft soorten die op de Heuvelrug kenmerkend voor bos (ree, das, boommarter, rode bosmier, hazelworm) en heide (zandhagedis, levendbarende hagedis, heideblauwtje, heivlinder). Geen van de doelsoorten is kenmerkend voor heischraal grasland, open zand en poelen. Om ervoor te zorgen dat ook deze leefgebieden vertegenwoordigd zijn in de natuurverbinding, worden doelsoorten aan de selectie toegevoegd. Het bepalen van de doelsoorten gebeurt aan de hand van criteria. Voor de verbinding Hoorneboeg hebben we de volgende criteria gehanteerd: 1. De soort is kenmerkend voor heischraal grasland, stuifzand of poelen; 2. De soort stelt hoge eisen aan de kwaliteit van zijn leefomgeving en kan model staan voor een groot aantal minder kritische soorten; 3. De soort komt momenteel voor of is redelijkerwijs in de toekomst te verwachten; 4. De soort kan zich niet of slecht verplaatsen door bos of dichte, hoog opgaande vegetatietypen; 5. Over de soort is voldoende kennis van ecologie, dispersievermogen en de eisen die worden gesteld aan leefomgeving; 6. De ecoducten over de A27 zijn geschikt voor de soort. Op grond van de selectiecriteria en de beoogde leefgebieden worden de volgende soorten aan de selectie toegevoegd: veldkrekel en kamsalamander. De veldkrekel komt momenteel voor op de Hoorneboegse Heide en rond het Wasmeer. Het is een kritische soort die hoge eisen stelt aan zijn leefgebied. Dit betreft snel opwarmende open heidegebieden, waarin struikheide, 1 De soort loopkever bestaat niet. In Nederland komen ongeveer 350 soorten loopkevers voor, die gebonden zijn aan verschillende biotopen. Een deel van de loopkevers kan niet vliegen, hun verbreidingsvermogen is beperkt. Om die reden is de groep als geheel toegevoegd als doelsoort. 19

22 schraalgrasland en kaal zand op klein schaalniveau naast elkaar voorkomen. De soort kan niet vliegen en verspreidt zich lopend door open gebieden; dichte begroeiing en bossen worden gemeden. Met de kamsalamander als doelsoort wordt specifiek invulling gegeven aan de realisatie van kleine waterelementen in de verbinding. De soort stelt daar relatief hoge eisen aan: de wateren liggen bij voorkeur in een bosrijke omgeving, dienen rijk aan waterplanten te zijn, schoon, helder en visvrij. Dit type wateren herbergt vaak veel andere fauna, waaronder libellen. De kamsalamander kan zich overigens prima verspreiden door zowel open als bosrijk gebied. Aanwezigheid van geschikte voortplantingswateren in de verbinding is dan ook het belangrijkste criterium. Tabel 3.2 Selectie van doelsoorten en hun primaire voorkeur voor de in het gebied aanwezige habitats bos droge heide vochtige heide droog schraalgrasland vochtig schraalgrasland open zand ven en poel ree x das x boommarter x zandhagedis x x levendbarende hagedis x x x x hazelworm x x x kamsalamander x x x rode bosmier x x heivlinder x x heideblauwtje x x x veldkrekel x x x loopkevers x x x x x x x Voor soorten van bossen of soorten die zich in de regel prima kunnen verplaatsen door bossen is het gebied momenteel geschikt. Voor deze soorten hoeft behoudens goed functionerende ecoducten geen natuurverbinding te worden aangelegd. De nadruk ten aanzien van deze soorten zal dan ook vooral liggen op de inrichting van de aanlopen van de ecoducten. Juist in deze aanlopen komen de verschillende leefgebieden samen en dient aanwezigheid van voldoende bos geborgd te zijn voor de bossoorten. 20

23 3.3 Type verbindingen Het principe van een verbinding is dat soorten zich tussen leefgebieden kunnen bewegen en zich kunnen verspreiden (dispersie) door ongunstig ( vijandig ) landschap. De inrichting en de omvang van een verbinding wordt bepaald door de soorten die van de verbinding gebruik moeten gaan maken: de doelsoorten. De eisen die zij stellen aan de verbinding hangen samen met het dispersievermogen (de afstand die een soort in zijn leven kan afleggen), de mate van plaatstrouwheid en de specialisatie voor een bepaald type habitat of voedsel ( Vos et al. 2005). Dispersievermogen Dieren (en planten) verplaatsen zich op natuurlijke wijze, vanaf het moment van geboorte tot sterven. Dit wordt dispersie genoemd. Dispersie is een voorwaarde voor verspreiding (kolonisatie) en is voor soorten noodzakelijk om uitsterven te voorkomen. Een soort die op één locatie voorkomt en zich van daaruit niet kan verspreiden is immers uiterst gevoelig voor verkleining of aantasting van zijn leefgebied. De mate waarin een soort zich in één generatie kan verplaatsen wordt dispersievermogen genoemd. Dit vermogen verschilt per soort. Een éénjarige slak die op een bepaalde locatie uit het ei kruipt, zich alleen kan voortbewegen over korstmossen, zich alleen kan voortplanten op gras en in zijn leven niet verder kan kruipen dan 10 meter, heeft een beperkt dispersievermogen. De soort zal er 10 jaar en daarmee 10 generaties over doen om een afstand van 100 meter te overbruggen. Inzicht in het dispersievermogen en ecologische vereisten van soorten is noodzakelijk om een voor die soort functionerende verbinding aan te leggen. Voor het verbinden van twee leefgebieden van de slak uit het voorbeeld, is over de hele lengte van de verbinding een ononderbroken begroeiing van korstmossen noodzakelijk (corridor), met op elke 10 meter een begroeiing van gras (stapsteen of sleutelgebied). Door Alterra (Broekmeijer & Steingröver 2001) zijn drie basisontwerpen voor de inrichting van verbindingen ontworpen: de Stapsteenverbinding, de Corridorverbinding en de Leefgebiedverbinding. Deze verbindingen gaan uit van het principe dat tussen de doelgebieden de gebieden waar de soort naar toe moet kunnen een serie van corridors, stapstenen en steutelgebieden aanwezig is (Figuur 3.1). Een sleutelgebied is een locatie waar een soort een stabiele populatie kan vormen. Dit is nodig wanneer de afstand tussen de doelgebieden te groot is 21

24 om binnen het leven van een soort overbrugd te worden (de dispersieafstand). Vanuit de sleutelgebieden kunnen soorten zich verder verspreiden via corridors. De corridors bestaan uit een geleidende structuur of voor de soort geschikt leefgebied, waarlangs zij zich door ongeschikt leefgebied kunnen verplaatsen. Stapstenen in deze corridor zijn groot genoeg om in ieder geval tijdelijk een populatie te vormen en op die manier de dispersie te versnellen. Figuur 3.1. Principe van een corridorverbinding, waarbij doelgebieden met elkaar zijn verbonden middels een geleidende dispersiecorridor met daaraan stapstenen en sleutelgebieden (vrij naar: Vos et al. 2005). Figuur 3.2. Principe van een leefgebiedverbinding, waarbij doelgebieden met elkaar zijn verbonden middels een leefgebiedcorridor met sleutelgebieden (vrij naar: Vos et al. 2005). De stapsteenverbinding is opgebouwd uit stapstenen en is bedoeld voor soorten die in staat zijn ongeschikt leefgebied te overbruggen. Dat zijn bijvoorbeeld vogels en andere vliegende dieren, maar ook grotere zoogdieren. Indien de afstand tussen de doelgebieden echter groter is dan de dispersieafstand, dient een sleutelgebied aangelegd te worden waarin de soort een populatie kan opbouwen. Vanuit die sleutelgebieden kunnen soorten zich verder verspreiden. De stapsteenverbinding is niet geschikt voor soorten die zich niet kunnen verplaatsen door ongunstig leefgebied. Bij een corridorverbinding zijn de stapstenen en sleutelgebieden met elkaar verbonden door een corridor. Deze corridor leidt soorten naar de stapstenen en sleutelgebieden. Het betreft hier soorten die niet in staat zijn zich door ongunstig open of gesloten habitat te verplaatsen. Denk daarbij aan kleine zoogdieren en amfibieën die open gebied mijden en dekking nodig hebben om zich te verplaatsen. 22

25 De leefgebiedverbinding is in zijn geheel ingericht als geschikt leefgebied. Soorten kunnen zich binnen de verbinding voortplanten en zo langzaam in de richting van het doelgebied uitbreiden. Indien de afstand te lang is kan het noodzakelijk zijn om sleutelgebieden aan te leggen. Soortgroepen waarvoor deze verbinding wordt gebruik zijn bijvoorbeeld insecten, planten en reptielen. Het zijn veelal kritische soorten die in sterke mate gebonden zijn aan een specifiek habitat en zich bovendien niet door ongunstig landschap kunnen verplaatsen. Ecologische verbindingszones en robuuste verbindingen In het kader van het Rijksbeleid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) worden natuurgebieden met elkaar op nationaal en internationaal niveau (Natura2000) verbonden. In dat kader is de term robuuste verbindingen geïntroduceerd. Maar wat is nou het verschil tussen een ecologische verbindingszone en een robuuste verbinding? Het belangrijkste verschil tussen beide type verbindingen betreft het doel. Waar ecologische verbindingszones meestal specifiek tot doel hebben om bepaalde typen natuur op lokaal niveau met elkaar in contact te brengen (bos met bos, heide met heide, moeras met moeras), hebben robuuste verbindingen tot doel natuurgebieden op regionale schaal te verbinden. Die verbindingen functioneren voor zowel soorten van bos, heide als moeras. Ze zijn in de regel veel groter van opzet, beslaan vele kilometers in lengte en herbergen een breed scala aan type natuur. De verbinding tussen Hoorneboegse heide en Hilversums Wasmeer betreft een ecologische verbindingszone. 3.4 Inrichting van de verbinding Maatvoering Het doel van een ecologische verbinding is het mogelijk maken van de migratie van planten en dieren tussen leefgebieden. De eisen die soorten stellen aan de aard, de omvang en de maximale lengte van de verbinding variëren. Om een effectieve verbinding aan te leggen is inzicht nodig in de eisen die de afzonderlijke soorten stellen. Wanneer meerdere soorten van de verbinding gebruikt moeten maken, geldt dat de eisen van de meest kritische soorten bepalend zijn. Meestal wordt voor het vaststellen van inrichting en omvang van verbindingszones gebruikt gemaakt van modellen. Een model is in deze een gestandaardiseerd pakket van eisen waaraan een verbinding moet voldoen om voor een specifieke groep soorten te kunnen functioneren. De eisen zijn gebaseerd op wetenschappelijke studies, met de kanttekening dat veelal een 23

26 ruime veilige marge in de dimensionering is genomen. Dit moet voorkomen dat calamiteiten of verstoringen een negatief effect hebben op het functioneren van de verbinding. In tabel 3.1 zijn de vereisten opgenomen die de aan open gebied gebonden soorten stellen aan omvang van kernleefgebied, stapsteen en verbinding en de maximale afstand tussen stapstenen. Een uitgebreidere toelichting op de totstandkoming van deze getallen is opgenomen in Bijlage 3. In deze tabel zijn geen soorten van bos opgenomen. Tabel 3.1 Vereisten leefgebied doelsoorten verbinding Hoorneboeg. omvang kernleefgebied (ha) omvang stapsteen (ha) breedte verbinding (m) max. afstand tussen stapstenen (m) zandhagedis heide levendbarende hagedis 100 0, heide, open bos, gras hazelworm 20 0, bosrand, heide, gras kamsalamander randzones bos, lijnvormige elementen, gras heideblauwtje structuurrijke heide heivlinder structuurrijke heide loopkever open heide veldkrekel open heide, schraalgrasland type verbinding Op basis van de informatie in tabel 3.1 kunnen de volgende minimale eisen worden gesteld aan de maatvoering van de natuurverbinding: - de verbinding is van het type corridor of leefgebied - stapstenen hebben een omvang van 6 hectare - de verbinding heeft een breedte van minimaal 50 meter - de maximale afstand van de verbinding tussen de stapstenen bedraagt 500 meter Deze eisen worden hieronder nader toegelicht. Model corridor of leefgebied De verbinding dient van het model corridor of leefgebied te zijn. Een stapsteenverbinding is ongeschikt, aangezien een deel van de doelsoorten niet in staat is zich door ongunstig leefgebied te verplaatsen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de huidige verspreiding van de veldkrekel, een soort waarvan de verspreiding goed is onderzocht. Deze soort is gebonden aan open, warme leefgebieden. Alle waarnemingen van de veldkrekel uit het projectgebied zijn 24

27 gedaan in open leefgebied. Uit de kaart blijkt dat een open structuur als het Jeneverpad echter prima gebruikt wordt door de soort. Deze structuur kan beschouwd worden als corridor. Vermeld dient te worden dat soorten niet in modellen zijn te vatten. Zo zijn er regelmatig waarnemingen van soorten - waarvan verondersteld wordt dat ze een uiterst beperkt dispersievermogen hebben - ver buiten geschikt leefgebied. Het is niet altijd goed duidelijk welke processen daar achter zitten en wat dit betekent voor het feitelijke dispersievermogen van soorten. Omvang stapsteen Voor de meeste soorten volstaat een stapsteen van kleinere omvang. In dat geval dient echter sprake te zijn van optimaal leefgebied. Aangezien voor verschillende soorten een minimale omvang aan optimaal habitat gecreëerd moet worden binnen de stapsteen, zijn binnen één stapsteen zowel heide, schraalgrasland, water en open zand aanwezig. Daarvoor is een minimale oppervlakte van ongeveer 6 hectare noodzakelijk. Een stapsteen van deze omvang is voldoende robuust voor negatieve effecten (verdroging, vernatting, brand en andere incidenten). Bovendien zijn grotere stapstenen beter te beheren. Breedte verbinding Een verbinding van 25 meter breed volstaat voor de meeste soorten. Een verbinding met deze breedte kan gerealiseerd worden in open gebied. In bossen is echter sprake van schaduwwerking en bladval, waardoor heide zich niet goed kan ontwikkelen en het microklimaat suboptimaal is ( bosklimaat ). De doelsoorten zijn warmte minnend en prefereren leefgebied dat snel opwarmt. Daarnaast dienen in de verbinding meerdere biotopen gerealiseerd waaronder, heide, schraal grasland, open zand en randsituaties. Om die reden wordt uitgegaan van een verbinding van minimaal 50 meter breed, waarbij in de praktijk sprake zal zijn van een ruimere dimensionering tot ongeveer 75 meter. Dit is maatwerk, die mede zal afhangen van de kansen voor ontwikkeling van heide, de hoogte van het bos rondom en behoud van specifieke waarden binnen de verbinding. Maximale afstand De maximale afstand is gebaseerd op de soorten met het beperktste dispersievermogen, in dit geval 500 meter Inrichting De corridors en stapstenen moeten functioneren voor soorten van open, snel opwarmende situaties. In dit geval komt dat neer op een structuurrijke begroeiing van heide, met afwisselend grazige en kale zandige plekjes en een bosrand (figuur 3.3). 25

28 Zowel corridor als stapstenen dienen voornamelijk te bestaan uit heidevegetaties (tabel 3.2; figuur 3.3). Deze mag grotendeels bestaan uit struikheide, een soort die zowel groeit onder droge als vochtige omstandigheden. Daarnaast zal op vochtigere locaties gewone dopheide een belangrijk deel van de vegetatie uitmaken. Zowel door variatie in de bodemsamenstelling met slecht vocht doorlatende lagen, reliëf en schaduwwerking van omliggend bos zullen beide soorten zich naast elkaar handhaven en zal zowel droge als relatief vochtige heide tot ontwikkeling komen. Grazige vegetaties, waaronder pijpenstrootje en heischraalgrasland, zullen zich langs paden en pleksgewijs op de heide ontwikkelen. Dit gebeurt bijvoorbeeld onder druk van betreding, begrazing en andere vormen van bodemverstoring. In de praktijk zal dit ongeveer 10-20% van het oppervlakte beslaan, ruim voldoende voor soorten als veldkrekel en levendbarende hagedis. Kaal zand is voornamelijk van belang voor de veldkrekel. Dergelijke situaties ontstaan door betreding (paden), verstuiving, begrazing en vraat en graafwerkzaamheden (konijn, vos, das e.d.). Kaal zand zal gemiddeld tot 10% van de oppervlakte innemen. Een deel daarvan kan bestaan uit begroeiing van korstmossen. Tabel 3.2 Verdeling vegetatietypen in corridor en stapsteen type vegetatie aandeel soorten droge heide 40-80% struikheide vochtige heide 40-80% struikheide en dopheide grazige vegetatie 10-20% pijpenstrootje, buntgras, schapengras, gewoon struisgras, tandjesgras kaal zand en (korst)mossen 10-20% divers Figuur 3.3 Visualisatie van een heidecorridor, waarin kaal zand, heidevegetatie en grassen in mozaïekpatroon voorkomen. De tekening is niet op schaal. 26

29 4 Bestaande waarden en ontwikkelingen Ontstaansgeschiedenis en huidige waarden worden in dit hoofdstuk besproken. Op de natuurwaarden wordt in het volgende hoofdstuk uitgebreid ingegaan. 4.1 Ontstaansgeschiedenis Het landschap zoals we dat nu rond Hilversum kennen is gevormd in de voorlaatste ijstijd en de periode daarna. De stuwwal van de Heuvelrug is ontstaan door landijs, dat vanuit het noorden de grond voor zich uit schoof. In de laatste ijstijd bereikte het landijs Nederland niet meer, maar werd er door de winden vanuit het noorden (stuif)zand afgezet tegen de flanken van de Heuvelrug. Na de ijstijd veranderde het klimaat in Nederland en kwamen op uitgebreide schraal bossen en hoog- en laagvenen tot ontwikkeling. Van een permanente bedekking met bos was geen sprake, door natuurlijke processen (brand) konden tijdelijk open vegetaties en stuifzand ontstaan (Sevink 2016). Vanaf ongeveer 3000 jaar voor Chr. kreeg de mens door kleinschalige landbouw en het ontsteken van branden meer invloed op de vegetatie en maakten bossen opnieuw plaats voor heide en stuifzand (Sevink 2016). De open vlakten en woeste gronden die vervolgens op grote schaal in de middeleeuwen ontstonden raakten begroeide met hei en schraalgrasland en werden gebruikt voor veeteelt met schapen. De schapen hielden het landschap open en ook het plaggen van de heide ten behoeve van de potstallen voorkwam ontwikkeling van bos. Als gevolg van de verschraling en het intensieve gebruik van de Heuvelrug kreeg het stuifzand weer de overhand. Het moet een bijzonder landschap zijn geweest, waarbij vanuit de kerktorens een oneindig zicht op de omgeving te zien was. Rond 1850 begon men met het ontginnen van de heide, zoals de strook percelen ten noordwesten van het Hilversums Wasmeer. In de loop van de 19 de en 20 ste eeuw werden de heidevelden op grote schaal beplant met bos, onder meer ten behoeve van de (Limburgse) mijnindustrie. Met het bos werd het stuivende zand, dat een gevaar vormde voor de dorpen in de omgeving, vastgelegd. Het landschap veranderde drastisch, van open naar dicht. In een relatief korte tijd van minder dan 100 jaar is de Heuvelrug getransformeerd van open heidelandschap, naar besloten bos (Figuur 4.1). Door zaadverspreiding vanuit de aangeplante bossen ontstaan er steeds meer vliegdennen op de heide, ofwel wilde opslag van bomen waardoor de heide gedeeltelijk dichtgroeit. De overgebleven heideterreinen raken in de loop van de 20 e eeuw veelal vergrast als gevolg van stikstofdepositie. Beide veranderingen vragen om actief ingrijpen wanneer we heide willen behouden. 27

30 Figuur 4.1 Historische ontwikkeling van Hoorneboeg en omgeving; van een open stuifzand- en heidelandschap naar een besloten bosgebied met enkele heide restanten. (Bron: topotijdreis.nl) 4.2 Archeologie De mens heeft al sinds lange tijd zijn sporen nagelaten in het gebied. Resten daarvan zijn nog terug te vinden, bijvoorbeeld op de Hoorneboegse heide. In figuur 4.2 is in kleur de archeologische interpretatie gegeven van de gevonden hoogteverschillen in het terrein. Ook ten zuidwesten, op de Zwarte berg, worden op basis van kaartanalyse resten van raatakkers verwacht. Door het eeuwenlang intensief gebruik van de heide voor schapenbegrazing en heideplaggen zijn de resten niet meer zeer gaaf. Op diverse plekken in het 28

31 gebied van GNR liggen ook grafheuvels. Zie de kaart Overige waarden, (Bijlage 4). De aanwezigheid van restanten uit verschillende periodes maakt het geheel het bewaren waard (Theunissen 2014). Op de het zuidoostelijke deel van de Hoorneboegse heide liggen meerdere grafheuvels. In het bos juist ten oosten van het ecoduct ligt er nog één. Figuur 4.2 Archeologische duiding van reliëf op de Hoorneboegse heide (Bron: Theunissen 2014) 4.3 Bodem en water Het gebied ligt op de noordelijke uitloper van de Utrechtse Heuvelrug en de flanken daarvan. Het bestaat uit voedselarme, zandige bodems (podzolgronden), waar neerslagwater infiltreert. De vegetatie is niet afhankelijk van grondwater; dat zit behoorlijk diep. Een uitzondering is het Wasmeer, waar een ondoorlatende laag in de ondergrond zorgt voor plaatselijke stagnatie van water. Vroeger werden in dit ven de schapen gewassen, vandaar de naam Wasmeer. Rondom het ven zijn meer vochtige omstandigheden dan in de rest van het plangebied. Het Tienhovensch kanaal, oorspronkelijk een ontginningsbasis in het zuidelijker gelegen veengebied, loopt dood op de stuwwal. De opwaardering tot een waterverbinding tussen Vecht en Eem mislukte hier. Het doodlopende stuk kanaal ligt verscholen in het bos, ingesneden in de stuwwal, en is nauwelijks herkenbaar als kanaal (Bron: 29

32 Het gebied ligt deels op de noordelijke uitloper van de Utrechtse Heuvelrug. Op veel plekken is het reliëf aanzienlijk, tot ca. 8 m hoogteverschil op korte afstand. Dit is vooral in het open heidegebied ten noorden van Hoorneboeg goed te zien. Het noordoostelijk deel van het terrein ligt wat lager en is tamelijk vlak, met uitzondering van enkele stuifduintjes. Figuur 4.3 Bodemkaart van het gebied ten zuiden van Hilversum (Bron: bodemdata) Figuur 4.4 Actueel Hoogtebestand Nederland (Bron: AHN 3). Hier is de stuwwal duidelijk te zien (geel, met oranje toppen), met de laagte waar het Tienhovensch kanaal was bedacht. De witte vlek rechtsboven is het Wasmeer. 30

33 4.4 Cultuurhistorische waarden Het Tienhovensch kanaal is gegraven met de bedoeling om een transportverbinding over water te creëren van de veenontginningen in het zuiden naar afzetmarkten voor turf in het noorden. Het economische klimaat veranderde terwijl men stuitte op de lastig te overbruggen heuvelrug, waardoor dit project gestaakt werd. Het Tienhovensche kanaal loopt nu dood in de heuvelrug, net ten zuiden van landgoed Hoorneboeg. In het gebied liggen op meerdere plekken restanten van laanstructuren. Deze vinden hun oorsprong in de landgoederen Hoorneboeg en Zwaluwenberg, maar liggen ook langs oude verbindingswegen zoals het Jeneverpad. Ook zijn er volgroeide loofbomen (voornamelijk zomereiken) te vinden door het hele gebied. Deze staan vaak verstopt in het later aangeplante productiebos. Zij herinneren aan een tijd dat er rondom deze bomen open gebied bestond, hoogst waarschijnlijk heide. 4.5 Recreatie en landschapsbeleving De recreatieve waarde sluit, zoals in veel gebieden, aan bij de karakteristieken die van oudsher zijn ontstaan in het gebied. Tussen Hoorneboegse heide en Hilversums Wasmeer is een belangrijke karakteristiek het reliëf; enerzijds de stuwwal in het zuiden en anderzijds de resten van stuifduintjes in het noordoosten. Niet overal is het reliëf goed waarneembaar, vooral waar de begroeiing dicht is. Het reliëf helpt plaatselijk ook bij het verminderen van de geluidsoverlast van verkeer. Ook de vanuit cultuurhistorisch oogpunt interessante lanen zijn herkenbare en afwijkende elementen waaraan men zich kan oriënteren en die een historisch besef aan het landschap toevoegen. In wetenschappelijk onderzoek worden voor landschapsbeleving globaal de volgende aspecten onderscheiden: Het gevoel een eigen plek in het landschap te kunnen hebben (misschien samenhangend met territorium). Hiermee verbonden gevoelens van beschutting, bescherming, rust, privacy; De menselijke schaal van het landschap, het gevoel niet verloren te lopen; De zintuigelijke of sensitieve gewaarwordingen die men in het landschap kon opdoen (met de nabijheidszintuigen reuk, tastzin en geluid); De visuele waarneming in het landschap. Belangrijk hierbij zijn afwisseling en uitzichten; De begaanbaarheid en de toegankelijkheid van het landschap; De mogelijkheid tot het verrichten van bepaalde activiteiten, de geschiktheid van het landschap om er iets te doen; 31

34 De esthetische kwaliteit van het landschap, landschapsschoon, panorama's; Ontdekkingsmogelijkheden in het landschap, avontuur en verrassingen; De stemming of sfeer in het landschap; De utiliteit van het landschap, het nut dat men er van kan hebben, individueel en collectief, bijvoorbeeld houtproductie; De verhouding cultuur-natuur in het landschap; De mate van verzorging. Figuur 4.5 Diverse vormen van recreatie in het gebied (links: aanduiding voetstappenpad, midden: ruiters, rechts: honden losloopgebied) We hebben hier te maken met een sterk door de mens beïnvloed landschap waar inmiddels de natuurdoelstelling de boventoon voert. Het nut van dit landschap in de zin van schapenbegrazing op woeste gronden of houtoogst is verdwenen. Het menselijk ingrijpen bestaat nu uit beheer teneinde de gewenste natuurwaarden te behouden of te faciliteren. Hiermee zijn de aspecten verhouding cultuur natuur, mate van verzorging en utiliteit aan verandering onderhevig, passend bij de huidige tijd. Het nut is inmiddels gericht op beleving door recreanten en de intrinsieke waarde van de natuur. Daartoe is de begaanbaarheid en toegankelijkheid geregeld (eigenlijk rond elk aangeplant bosperceel), wat heeft geleid tot een zeer dicht paden netwerk voor wandelaars. Ook ruiters en rijtuigen hebben diverse mogelijkheden in het gebied, terwijl het fietsnetwerk wat ijler is in aansluiting op de grotere actieradius van de fietser. Er zijn diverse uitgezette wandelroutes die het gebied aandoen, zoals bijvoorbeeld de grote ronde om Hilversum, het voetstappenpad. De dichtheid van het wandelpadennetwerk is een aspect dat met de scenario s varieert. De verandering die de ontwikkeling van een heideverbinding met zich meebrengt is misschien nog wel het meest van invloed op de eigenheid. Bos geeft van zichzelf meer beschutting, bescherming en privacy dan open heide. 32

35 Het vertrouwde landschap waarin men zich thuis voelt staat op het punt te veranderen nu er een heideverbinding zal worden ontwikkeld. Met een gedeeltelijke verandering van bos naar heide verandert ook de sensitieve en visuele waarneming op de locaties van de nieuwe heide. Deze verandering kan voor de een als negatief worden ervaren terwijl het voor de ander positief is. Meer heide betekent over het algemeen meer afwisseling in dit gebied dat vooral bestaat uit bos, meer panorama s en uitzichten door open heideterreinen en meer verschillende sferen. Wanneer men na een periode van gewenning weer naar het landschap kijkt, kan het gevoel van eigenheid zijn mee ontwikkeld met de veranderingen van de plek. Belangrijk is om de menselijk maat vast te houden. Bomen passen heel goed bij de menselijke maat omdat bomen qua maat en vorm een beschermend effect hebben voor mensen en hun hoogte en ouderdom wel ontzagwekkend maar niet afschrikwekkend zijn. Grote open vlaktes wijken meer af van de menselijke maat, maar kunnen door geleding (er staat iets op, bijvoorbeeld een solitaire boom) en beëindiging (er is een rand, meestal een bomenrij of bosrand) wel weer de menselijke maat terug krijgen. Er wordt dan een zekere spanning opgeroepen doordat de vlakte niet in één keer te overzien is. Avontuurlijkheid wordt ermee bevorderd doordat bij een voortgaande beweging het uitzicht verandert en het landschap zich in meerdere gedaantes toont. Wel worden met open vlaktes panorama s toegevoegd, die bijdragen aan de esthetische kwaliteit van het landschap. Met panorama s en laanstructuren worden de oriëntatie in het landschap bevorderd, wat ertoe bijdraagt dat men niet verloren loopt. In dit landschap van bos en heide kan gerecreëerd worden, zowel voor als na de aanleg van een heideverbinding. Met name wandelen en genieten van de natuur (meer variatie, meer biodiversiteit) zijn ruim vertegenwoordigd, maar ook hutten bouwen, spoorzoeken, boompje klimmen, ravotten kunnen blijven plaatsvinden omdat er naast een heideverbinding ook een ruime hoeveelheid bos behouden blijft. Ook kunnen extra soorten worden waargenomen wanneer er een goed functionerende heideverbinding is. Het honden uitlaat beleid hoeft (met uitzondering van de westelijke toeloop van de ecoducten) niet te worden aangepast aan de heideverbinding. 4.6 Ontwikkelingen Verbreding Rijksweg A27 Rijkwaterstaat is bezig met verbreding van de A27 en reconstructie van de aansluiting Hilversum. De uitgebreide op- en afritten worden vervangen door een compacte aansluiting ( Haarlemmermeer-aansluiting ). Het motto voor de landschappelijke inpassing van de A27 is de weg te gast in het landschap, omdat over een lang tracé gezien de A27 door verschillende landschapstypen voert (Panoramaroute A27). Het landschap ten zuiden van Hilversum wordt 33

36 gekarakteriseerd als bosgebied (met heide in de aansluiting Hilversum), waarmee het zich onderscheidt van bijvoorbeeld de strokenverkaveling in Eemland en het Vechtplassengebied. Rijkswaterstaat wil de belevingswaarde van het boslandschap vanaf de A27 versterken door het toepassen van obstakelvrije bermen en het stimuleren van een mantelvegetatie in de bermen. In het obstakelvrije gedeelte van de bermen en in de middenberm is het beheer ingesteld op laagblijvende vegetaties zoals kruidenrijk gras en heidevegetaties. Bij Hollandse Rading wordt een abrupte overgang tussen open gebied en besloten bosgebied voorgestaan, waardoor de verschillende landschapstypen ervaren kunnen worden vanaf de A27. Voor de omgeving van de aansluiting Hilversum, die in het plan drastisch wordt gewijzigd en minder ruimtebeslag krijgt, wordt voorzien dat het bos netjes wordt afgerond met nieuw bos en nieuwe bosranden. In de bermen komt heide. (Bron: Landschapsplan A27-A1, Rijkswaterstaat / Arcadis, 2014.) Rijkswaterstaat laat de plannen verder uitwerken door een aannemer. Bos- en natuurcompensatie als gevolg van de werkzaamheden aan de A27/A1 zullen conform wettelijke vereisten worden uitgevoerd. Nadere informatie hierover wordt door RWS of de aannemer bekend gemaakt. Natuur- en landschapsplan De Zuid Het door Stichting Goois Natuurreservaat opgestelde Natuur- en landschapsplan De Zuid spreekt van de volgende kansen voor verbetering van ecologische waarden: kwaliteitsverbetering van het biotoop bos kwaliteitsverbetering van de biotopen ven en natte heide ontwikkelen van de biotopen droge heide, heischraal grasland en stuifzand De reeds ingezette kwaliteitsverbetering van het bos wordt volgens deze visie voortgezet. Dat houdt in dat exoten worden teruggedrongen, meer variatie in samenstelling en structuur wordt aangebracht en de rechtlijnigheid van aangeplante percelen wordt teruggedrongen. Ook wordt staand en liggend dood hout bevorderd. De ontwikkeling van de biotopen droge heide, heischraal grasland en stuifzand in De Zuid is nodig omdat er in dit gebied veel bos aanwezig is en daarmee de doelsoorten die gebonden zijn aan deze biotopen niet worden bediend, terwijl dat wel het doel is binnen het natuurgebied. Bij al deze onderdelen van de visie worden cultuurhistorische waarden behouden en waar mogelijk versterkt. Voor de recreant wordt De Zuid aantrekkelijker doordat er bij uitvoering van de visie veel meer variatie ontstaat en afwisseling tussen open en besloten landschappen. De recreatiezonering wordt in stand gehouden, met een ontoegankelijk Wasmeer. (Bron: Natuur- en landschapsplan De Zuid, Stichting Goois Natuurreservaat, 2010.) 34

37 Natuurparel Hilversums Wasmeer Het Hilversums Wasmeer herbergt bijzondere waarden van vennen en natte heide, maar deze gaan sinds 1960 sterk achteruit. Om het ven te kunnen herstellen is een ecohydrologisch vooronderzoek uitgevoerd (Van Os 2010). Daaruit blijkt dat onder meer dat onder het ven een slecht doorlatende laag aanwezig is, waardoor het water niet wegzakt en boven de grondwaterspiegel blijft hangen. Het vormt daardoor een schijngrondwaterspiegel, waardoor een hangven ontstaat. Het ven wordt direct gevoed door regenwater en lokale kwel. Deze lokale kwel ontstaat door regenwater, dat aan de noordoostzijde van het ven in de bodem infiltreert (inzijging), naar het zuidwesten toe afstroomt en in het ven naar boven komt door de aanwezigheid van de slechtdoorlatende lagen (Van Os 2010). Ten behoeve van de aanplant van bos in de 20 ste eeuw, is de bodem rond het ven diep gespit. Daardoor zijn de slechtdoorlatende lagen waarlangs het het ven wordt gevoed met regenwater waarschijnlijk doorbroken. In combinatie met de hoeveelheid bos die nu rond het ven staat, dat zowel door verdamping als het vasthouden van regenwater de toestroom naar het ven verminderd, is het ven minder omvangrijk dan vroeger (Van Os 2010). Het verwijderen van bos rondom het ven met als doel het vergroten van de inzijgcapaciteit, is de belangrijkste maatregel om het ven te herstellen. In dat kader heeft het GNR een plan opgesteld, waarin rond het ven bos wordt gekapt, ten gunste van de ontwikkeling van heide- en schraalgrasland. Natuurontwikkeling directe omgeving Ten oosten van het plangebied, in de provincie Utrecht, werken diverse terreineigenaren en beheerders aan natuurontwikkeling. Dit betreft onder meer het omzetten van voormalige agrarische percelen naar natuur, het terugzetten van bosranden (Utrechtse Landschap) en een nieuwe fase ontwikkeling van heidecorridors (beleid Provincie Utrecht). Deze ontwikkelingen hebben veelal tot doel meer leefgebied en verbindingen te creëren voor soorten van heide en open, snel opwarmende leefgebieden in bosrijke omgeving. Deze ontwikkelingen versterken de noodzaak om in gebied De Zuid een heideverbindingen in zuidoostelijke richting te realiseren. 35

38 36 Enkele in het gebied voorkomende soorten: grondster, groentje (dagvlinder), klokjesgentiaan, levendbarende hagedis, koraaljuffer, heidesabelsprinkhaan en eekhoorn.

39 5 Natuurwaarden 5.1 Bossen Bossen domineren momenteel het plangebied, zoals dat na de laatste ijstijd in warmere perioden vaker het geval was. We gaan er echter van uit dat het gebied rond 1850 nagenoeg geheel open was en uit heide en schraalgrasland bestond. Schaapskuddes trokken over de Heuvelrug en hielden in combinatie met het plaggen van heide voor de potstallen de bosontwikkeling tegen. Vanaf ongeveer 1860 zijn op grote schaal bossen aangeplant. Dit zijn voornamelijk grove dennen geweest, waarvan de stammen werden gebruikt in de mijnbouw. Na 1945 trad bosontwikkeling voornamelijk op als gevolg van het wegvallen van schapenbegrazing en het wegvallen van natuurlijke dynamiek (verstuiving door de wind, ongecontroleerde branden). Daardoor ontstonden in eerste instantie vrij open bossen, die in de loop van de tijd verder dichtgroeiden. Gedurende de periode tussen 1860 en 2017 zijn diverse percelen gekapt en opnieuw ingeplant. In het gebied zijn dus geen bossen aanwezig die ouder zijn dan pakweg 150 jaar en de meeste percelen zijn aanmerkelijk jonger. Binnen het plangebied is op basis van de dominant aanwezige boomsoort een aantal bostypen te onderscheiden (Figuur 5.1; Bijlage 4). Deze typen worden hieronder kort toegelicht. Kaart met de verspreiding van karakteristieke bossoorten zijn opgenomen in Bijlage 4. Figuur 5.1 Bostypen in het gebied. Zie Bijlage 4 voor groot formaat. 37

40 5.1.1 grove den - oud Dit bostype komt het meest voor in het gebied. Het bestaat uit tamelijk rijk gestructureerde bossen met grove den als dominante soort en een ouderdom van jaar (Figuur 5.2). De belangrijkste begeleidende boomsoorten zijn ruwe berk, zomereik en Amerikaanse eik. In de struiklaag is Amerikaanse vogelkers meestal dominant, naast zaailingen van genoemde boomsoorten. In de kruidlaag domineren grassen, brede stekelvaren en lokaal struikheide, met op de vochtigere locaties dopheide en pijpenstrootje. Blauwe bosbes is zeer zeldzaam en groeit op enkele locaties. Van de rode dopheide is één groeiplaats vastgesteld. Meest bijzondere soort in dit bostype is de dennenorchis. Deze orchidee is pas sinds enkele jaren weer bekend van de Heuvelrug. De groeiplaats rond de Zuid is momenteel de grootste, een andere belangrijke groeiplaats is aanwezig rond Vliegbasis Soesterberg grove den jong In de Zuid is een aantal percelen jonge dennenaanplant (20-30 jaar oud) aanwezig. Deze percelen zijn zeer eenvormig door de dichte aanplant in rijen (Figuur 5.3). Een struiklaag ontbreekt en de kruidlaag wordt gedomineerd door grassen. De das is de belangrijkste soort die van dit bostype gebruik maakt als foerageergebied en burchtlocatie. Lokaal komt ook hier de dennenorchis voor grove den - boomheide Het zuidoostelijke gedeelte van de Hoorneboegse Heide is na 1950 langzaam aan dichtgegroeid als gevolg van natuurlijke opslag. Recent is veel van deze opslag gekapt waardoor een boomheide is ontstaan: solitaire dennen en zomereiken met een kroonbedekking van ongeveer 50% en struikheide als ondergroei. Dergelijke open bostypen zijn voor diverse soorten vogels van waarde, waaronder boompieper en gekraagde roodstaart. Voor soorten van open heide, waaronder veldkrekel, lijken de bomen een beperking te vormen. Figuur 5.2 Grove den oud Figuur 5.3 Grove den jong 38

41 Dennenorchis Deze kleine orchidee met witte bloemetjes komt pas sinds enkele jaren (weer) voor op de Utrechtse Heuvelrug. Na de eerste vondst bij Vliegbasis Soesterberg in 2012 werd de soort vastgesteld in het gebied De Zuid, nabij het ecoduct over de A27. Inmiddels zijn in deze omgeving bijna 10 groeiplaatsen bekend. De soort groeit hier in zowel jonge als oudere dennenbossen. De dennenorchis is beschermd onder de Wet natuurbescherming. Bladrozetten van de dennenorchis in de Zuid 39

42 5.1.4 Zomereik De zomereik is één van de soorten die hier in natuurlijke situaties een hoog aandeel zou hebben in de vegetatie. Momenteel is de soort echter spaarzaam aanwezig. De zomereik vertegenwoordigt een grote waarde voor biodiversiteit. Ten oosten van de A27 is de soort dominant op een tweetal kleine percelen, niet grote dan één hectare. Daarnaast komt de soort hier voor langs de paden en in beperkte mate als spontane opslag in voornamelijk de oudere percelen met grove den. Ten westen va de A27 is de soort aanwezig langs paden en in bosranden. Rond Hoorneboeg zijn nog vrij veel solitaire eiken aanwezig op zowel de open heide als de recent verboste heide Ruwe en zachte berk Beiden berken komen slecht incidenteel als dominante soort naar voren in de vegetatie en in voorkomende gevallen over kleine oppervlakte. In voornamelijk de oudere bospercelen van grove den komt ruwe berk regelmatig voor Amerikaanse eik Lokaal zijn percelen aanwezig die worden gedomineerd door Amerikaanse eik. Het betreft bossen die zijn aangeplant voor de houtproductie en zijn gemiddeld jaar oud. Door het dikke strooiselpakket ontbreekt een goed ontwikkelde kruidlaag. De ondergroei bevat voornamelijk Amerikaanse vogelkers. Amerikaanse eiken ontwikkelen als gevolg van activiteit door spechten vaak holten die goed gebruikt worden door vleermuizen. De bomen zijn voor inheemse soorten verder nauwelijks van waarde en hebben vooral een sierwaarde door de roodkleuring van het blad in de herfst. Figuur 5.4 Amerikaanse eik Figuur 5.5 Corsicaanse den 40

43 5.1.7 Douglasspar, fijnspar, Japanse lariks en Corsicaanse den Van deze soorten zijn lokaal monoculturen aanwezig, veelal niet groter dan een hectare en soms in mozaïekverband. Door het dichte karakter van de kroonlaag zijn de sparrenbossen vrij donker en ontbreekt een goed ontwikkelde ondergroei, behoudens de moslaag. De sparrenbossen zijn voornamelijk interessant voor paddenstoelen, als nestplaats voor roofvogels (havik, buizerd) en eekhoorn. De percelen met Japanse lariks zijn minder donker en kennen een redelijk goed ontwikkelde struik- en kruidlaag, met sterke dominantie van Amerikaanse vogelkers. Struikheide ontbreekt hier echter en komt alleen langs de paden voor. Het grootste perceel Corsicaanse den, parallel aan het Jeneverpad, vormt door het relatief open karakter met lokale ondergroei van struikheide een vrij bijzonder bostype. Door de eenvormige ouderdom ontbreekt het hier echter aan structuur Amerikaanse vogelkers De Amerikaanse vogelkers komt veelvuldig voor als struik in de ondergroei van de meeste bostypen, met uitzondering van de donkere dichte beplanting van Douglas en jonge fijnspar en grove den. De Amerikaanse vogelkers kan worden beschouwd als een invasieve exoot. Hij kan negatieve effecten hebben op onze natuur. Om die reden is de soort vaak ongewenst en wordt hij bestreden. Uit recent onderzoek echter blijkt dat de Amerikaanse vogelkers in toenemende mate voedselbron is voor inheemse insecten (Schilthuizen et al. 2016). Dit betekent enerzijds dat de waarde van de struik in ecologisch opzicht toeneemt, anderzijds dat de soort op natuurlijke wijze bestreden wordt. Dit kan er op termijn voor zorgen dat de Amerikaanse vogelkers zich minder invasief zal kunnen gedragen. Om die reden adviseren de onderzoekers terughoudend te zijn met het verwijderen van Amerikaanse vogelkers, aangezien daardoor bovengenoemde ontwikkeling wordt vertraagd. 5.2 Heide en schraalgrasland In het plangebied liggen twee grote heidegebieden, de Hoorneboegse Heide en het Wasmeer. Daarnaast zijn kleine snippers heide aanwezig op en rond de beide ecoducten en langs het Jeneverpad. Kaarten met de verspreiding van karakteristieke soorten van heide en schraalgrasland zijn opgenomen in Bijlage Hoorneboegse heide De Hoorneboegse heide is een omvangrijk heideterrein waarvan de vegetatie wordt gedomineerd door struikheide. De heide wordt begraasd door runderen om het open te houden en verbossing tegen te gaan. Droge heide is het belangrijke vegetatietype, waarin de struikheide wordt begeleid door soorten 41

44 als kruipbrem, stekelbrem, bochtige smele en pilzegge. Op vochtigere locaties is pijpenstrootje de belangrijkste begeleider. Brem, bramen, Amerikaanse vogelkers en vuilboom zijn naast struikheide de belangrijkste struikvormers. De opslag van bomen betreft met name grove den, zomereik en ruwe berk. Schraalgraslandvegetaties zijn aanwezig in de vorm van een open en laagblijvende buntgras-korstmosvegetatie en door gewoon struisgras en schapengras gedomineerde vegetaties. In deze laatste zijn diverse kruiden te vinden, waaronder biggenkruid, gewoon duizendblad, smalle weegbree, schapenzuring, muizenoor, dwergviltkruid en zandblauwtje. De heide is voor diverse diersoorten van belang. Voor de veldkrekel vormt het één van de bolwerken in de omgeving (Van Os et al. 2017). Deze soort is strikt gebonden aan droge heide en schraalgrasland. Dat geldt ook voor het schavertje, een klein sprinkhaantje dat talrijk in het gebied voorkomt. Daarnaast is het voorkomen van hooibeestje en heidesabelsprinkhaan vermeldenswaard. Voor typische broedvogels van heide en schraalgrasland is de Hoorneboegse Heide niet van belang. Dat wordt mogelijk veroorzaakt door de hoge recreatiedruk (Van Os et al. 2017). Dit neemt niet weg dat soorten als veldleeuwerik en boomleeuwerik hier goed tot broeden komen. Figuur 5.6 Hoorneboegse heide 42

45 43

46 Veldkrekel Deze donker gekleurde krekel met gele vlek op de rug is op alle droge heideterreinen in het gebied te horen. De soort heeft in Nederland flink terrein verloren en de omgeving van Hilversum vormt nu één van de bolwerken in Nederland. Als relatief groot insect vormt het een belangrijke voedselbron voor diverse zeldzame vogelsoorten, waaronder grauwe klauwier. De aanwezigheid van veldkrekels in het plangebied is bijzonder: het betreft de meest noordelijke populatie in Nederland. Alle reden voor Rombout de Wijs een helaas te vroeg overleden natuurvorser uit Hilversum om de populatie goed in de gaten te houden. Hieronder volgt een korte samenvatting van door hem uitgevoerd onderzoek (De Wijs; veldkrekels in het Gooi). De Zuiderheide en de Hoorneboegse Heide vormden lange tijd de belangrijkste leefgebieden van de velkrekel rond Hilversum. De populatie op de Hoorneboegse Heide was fors, in 1973 telde Rombout er ongeveer 1000 zingende mannetjes! Wel bleek een kleine populatie aanwezig in het Dassenbos, op het kleine heideterreintje langs het Jeneverpad. Ook langs het pad zelf kwam de velkrekel voor. Pas op ruim drie kilometer naar het oosten, op de Stulp, kwam de dichtstbijzijnde populatie voor. Kort na 1975 verdween de soort van de Zuiderheide. Als gevolg van het dichtgroeien van het Jeneverpad verdween de soort ook daar, en restten nog slechts de populaties op de Hoorneboegse Heide en het Dassenbos. Daar telde Rombout in 2010 respectievelijk 380 en ongeveer 30 zingende mannetjes. Ook trof hij tussen 2001 en 2005 veldkrekels in het Laapersbos. In de periode na 2008 blijft de veldkrekel onverminderd in hoge dichtheid aanwezig op de Hoorneboegse Heide. Wel verdwijnt de soort definitief uit het Laapersbos. In het Dassenbos blijft de soort wel aanwezig en dankzij het terugzetten van de opslag langs het Jeneverpad komt de soort ook daar terug. Veldkrekel (copyright Gilles San Martin CC BY-SA 2.0) 44

47 5.2.2 Wasmeer Rond het Wasmeer is zowel vochtige als droge heide aanwezig, met een hoog aandeel pijpenstrootje. Bijzondere plantensoorten zijn bruine en witte snavelbies, klokjesgentiaan, kleine zonnedauw en veelstengelige waterbies. Van de fauna is voornamelijk het voorkomen van populaties van groentje en groot dikkopje (dagvlinders) interessant, soorten die in de omgeving veel minder voorkomen. Het zijn typisch soorten van vochtigere heideterreinen, die hier worden begeleid door moerassprinkhaan en heidesabelsprinkhaan. Op de drogere heide zijn ook hier schavertje en veldkrekel te vinden (Van Os et al. 2017). Het Wasmeer zelf is rijk aan libellen, met onder meer een populatie venwitsnuitlibel (Van Os et al. 2017). De aanwezigheid van Amerikaanse hondsvissen heeft waarschijnlijk echter een negatief effect op aanwezige fauna. Deze roofvisjes kunnen in hoge dichtheid voorkomen en predeert daarbij veel op andere fauna Jeneverpad Langs het Jeneverpad is een smalle zone heidevegetatie aanwezig, gedomineerd door struikheide. Daarnaast zijn kleine uitsparingen aangelegd in de bosrand, waar een heidevegetatie op is ontstaan. Tevens is een wat groter heideterrein aanwezig aan de westzijde van het pad. De heide is daar over het algemeen jong en structuurarm. Belangrijkste begeleiders van de heide zijn pijpenstrootje, bochtige smele en gewoon struisgras. Lokaal zijn groeiplaatsen aanwezig van onder meer mannetjesvaren, grondster en muizenoor. Figuur 5.7 Jeneverpad 45

48 6 Beschrijving scenario s Het doel van het werken met scenario s is om inzicht te krijgen in de bandbreedte van de mogelijke ontwikkeling van de heide verbinding. Door de scenario s te vergelijken op basis van criteria worden de kenmerken objectief bespreekbaar gemaakt. In dit hoofdstuk worden de vier scenario s voor de natuurverbinding Hoorneboeg op hoofdlijn toegelicht. Daarbij wordt ingegaan op de belangrijkste punten waarop de scenario s van elkaar verschillen. De vergelijking op criteria wordt nader toegelicht in hoofdstuk Toelichting In voorliggende hoofdstukken is een beschrijving gegeven van respectievelijk nut en noodzaak en doel van de verbinding en in het gebied aanwezige waarden gerelateerd aan landschap, cultuurhistorie, recreatie, bos en natuur. Hieruit volgen in combinatie met de opgave zoals gesteld door de adviesgroep - de kader stellende randvoorwaarden en uitgangspunten voor het ontwerp van de scenario s. Samengevat zijn dit: - De natuurverbinding functioneert voor alle in 3.2 geformuleerde doelsoorten; - De natuurverbinding verbindt de heidegebieden Hoorneboeg en Wasmeer via de ecoducten over de A27 en N417; - Het ontwerp beperkt zich tot het gebied tussen de Hoorneboeglaan en de Blokhutlaan: ontwikkeling van heide rond het Hilversums Wasmeer is een autonoom project waaraan binnen het kader van voorliggende rapportage geen invulling wordt gegeven (zie ook 4.6) - Direct aan weerszijden van de ecoducten en aansluitend op de daar aanwezige vegetaties worden stapstenen ontwikkeld van 6 hectare. Deze stapstenen zijn noodzakelijk voor het goed functioneren van de ecoducten voor alle doelsoorten; - Bestaande waarden worden zoveel mogelijk behouden; aantasting van bestaande waarden is acceptabel als mitigerende of compenserende maatregelen redelijkerwijs mogelijk zijn om de waarden elders in het gebied terug te brengen; - De toekomstige verbinding kan duurzaam functioneel in stand worden gehouden op basis van een reële beheersinspanning, conform hiervoor geldende SNL-normbedragen. 46

49 6.2 Scenario GNR Dit scenario is gebaseerd op het principe van stapstenen en corridors, waarbij ten aanzien van de omvang en breedte dezelfde uitgangspunten zijn gehanteerd als voor de overige scenario s (zie ook 3.4). Bestaande kansen in de ondergrond zijn benut, specifiek de rond het Wasmeer aanwezige stuifzandgronden voor ontwikkeling van open zandige situaties. Het Jeneverpad is als herkenbare en gewaardeerde structuur onderdeel geworden van de verbinding. De verbindingen zijn ruimer gedimensioneerd dan de minimaal noodzakelijke 50 meter breedte. Over vrijwel de gehele lengte van het ontwerp is de verbinding minimaal 200 meter breed, met uitzondering van de ecoducten en tussenliggend gebied. Deze ruimte is aangehouden om de kans te vergroten dat de verbinding geschikt is voor kritische soorten en om voldoende maat over te houden zodat zich na verloop van tijd zoom- en mantelvegetaties kunnen ontwikkelen op de overgang van heide en (bestaand) bos. Daarnaast is van belang dat de verbindingszone goed in stand kan worden gehouden en kan worden beheerd. De spontane opslag van bomen en struiken in de verbindingszone treedt minder op en zal beter beheerst kunnen worden met een ruimere opzet (bron: GNR). Figuur 6.1 Scenario GNR (zie Bijlage 4 voor kaart op groot formaat) 47

50 In het plan is rekening gehouden met de aanwezigheid van bijzondere waarden, waaronder dassenburchten en roofvogelnesten. Dit komt tot uiting in het sparen van groepjes bomen, die als eilandjes in de verbinding overblijven en het aanpassen van het tracé om bosvakken met inheemse bomen te sparen. Tevens is het advies van de Bosgroep Midden-Nederland aangehouden om twee grote boskernen te sparen (Van Os & Horsthuis 2010). Als gevolg van die keuze loopt de verbinding onderlangs en vervolgens parallel aan de oostzijde van het Jeneverpad richting het Wasmeer. Ten aanzien van recreatieve waarden het netwerk van paden is door het GNR als uitgangspunt gehanteerd dat paden zoveel mogelijk behouden blijven. Voor het functioneren van de verbinding is echter een aantal paden afgesloten of verlegd. Met de realisatie van het scenario GNR wordt in totaal 65,59 hectare bos omgezet in heide. Te behouden boswaarden in het ontwerp van GNR Het scenario GNR is in belangrijke mate gebaseerd op het Natuur- en Landschapsplan De Zuid van de Bosgroep Midden-Nederland (Van Os & Horsthuis 2010). In dit plan is een tweetal bosgebieden op kaart aangeduid als te behouden boswaarden (zie Figuur 6.1). Deze kaart is als uitgangspunt gehanteerd bij het ontwerp van het GNR, waarbij de heideverbinding tussen de te behouden boskernen is gesitueerd. Wat zijn de argumenten geweest om deze bossen als waardevol te beschouwen en zijn die argumenten valide om deze boskernen ook bij de andere scenario s te ontzien? Het op kaart aanduiden van de twee locaties als waardevol lijkt hoofzakelijk gebaseerd te zijn op een drietal argumenten: de randvoorwaarden van doelsoorten van bos, te behouden soorten van bos en ligging van percelen met de inheemse loofboomsoorten zomereik en beuk. Het eerste argument wordt onderbouwd met het uitgangspunt dat minimaal 100 hectare bos in De Zuid aanwezig moet blijven voor behoud van de boommarter. Dit betreft de minimumafmeting voor de omvang van een stapsteen. Dit is een valide argument, dat echter niet leidt tot een specifieke plaat duiding. Zolang 100 hectare bos resteert in de Zuid dat niet te versnipperd is, kan het functioneren als stapsteen. De daarbij gestelde breedte van 100 meter voor bosverbindingen is modelmatig. De boommarter is goed in staat open gebied te doorkruisen via bomenrijen en houtwallen van beperktere omvang. Bovendien heeft de boommarter er geen probleem mee over kortere afstand door open gebied, waaronder heide, te lopen. Heidecorridors van 200 meter breed zijn prima door de soort te overbruggen en hoeven voor de boommarter dan ook niet voorzien te worden van bosverbindingen. 48

51 Het tweede argument betreft de kaart met waarnemingen van kenmerkende bossoorten. Wanneer deze kaart over de kaart met te behouden waardevolle bossen wordt gelegd, blijkt deze niet te overlappen: de meeste waarnemingen liggen buiten de als te behouden aangeduide bossen. Dit argument lijkt dan ook niet op te gaan, ook niet wanneer andere gegevens worden betrokken (zie Bijlage 4 Kaart Kenmerkende bossoorten). De aanwezigheid van een dassenburcht in één van de kernen zal terecht zwaar hebben meegewogen. Deze soort is kwetsbaar voor verstoring en de burchten liggen in openbaar toegankelijke gebieden bij voorkeur beschut. Tot slot de percelen met loofboomsoorten. Deze zijn in de Zuid zeer beperkt aanwezig. Ze vallen deels binnen de aangeduide boskernen, deels daarbuiten. Dat geldt ook voor de oudste dennenbossen in het gebied. Geconcludeerd kan worden dat de door de Bosgroep aangeduide te behouden bossen diverse waarden herbergen (inheems bos, oud dennenbos). De waarden zijn zowel kwalitatief en kwantitatief niet van dermate omvang, dat ze als absoluut te behouden waarden beschouwd moeten worden bij de keuze van de scenario s. Behoud van deze bossen is tevens niet noodzakelijk voor instandhouding van de kenmerkende bossoorten. Wel geldt dat zorgvuldig gelet moet worden op de aanwezige dassenburchten. Met de opmars van de dennenorchis in gebied kon de Bosgroep nog geen rekening houden: die soort kwam voor zover bekend toen nog niet voor in het gebied of was niet eerder opgemerkt. Figuur 6.1 Situering te behouden boskernen in gebied De Zuid (zwarte cirkels), geprojecteerd over de kaarten met waarnemingen van bossoorten (driehoekjes en stippen), inheems loofbos (oranje) en de oudste dennenbossen (geel) (bron kaarten: Van Os & Horsthuis 2010). 49

52 6.3 Scenario minimale boskap De opgave voor dit scenario betreft het ontwerpen van een functionerende verbinding met minimale kap van bos. Dit vraagt om een verbinding van Wasmeer naar Hoorneboeg via de kortste route en maximale benutting van de minimale vereisten (lengte verbinding 500 meter, breedte verbinding 50 meter, stapsteen 6 hectare). Het scenario begint aan de zijde van het Wasmeer met een stapsteen bij het Blokhutpad. Het loopt van daar door percelen van jonge grove den (dennenakkers) richting de ecoducten, waar opnieuw een stapsteen is gerealiseerd. Met de keuze voor dit tracé worden zo min mogelijk waardevolle bossen aangetast. In westelijke richting vervolgt het tracé de kortst mogelijke route richting de Hoorneboegse Heide. Bestaande waarden zijn zoveel mogelijk ontzien dan wel ingepast. Figuur 6.2 Scenario minimale bomenkap (zie Bijlage 4 voor kaart op groot formaat) 50

53 6.4 Scenario maximale biodiversiteit De opgave voor dit scenario is het realiseren van een natuurverbinding met een zo groot mogelijke biodiversiteit. De term biodiversiteit is niet te vatten in een enkel criterium en niet uit te drukken in bijvoorbeeld alleen het aantal soorten in een bepaald gebied. Een gebied met 100 algemeen voorkomende soorten is weliswaar wat aantal soorten betreft biodiverser dan een gebied met 10 zeer zeldzame soorten, de waarde van de zeldzame soorten is vanuit ecologisch opzicht veel interessanter. Het begrip biodiversiteit bezit daarmee zowel kwalitatieve als kwantitatieve aspecten en gaat naast aantal soorten vooral ook over de bijzonderheid van soorten en de soortensamenstelling. Voor dit scenario is als uitgangspunt gehanteerd dat het niet mag leiden tot het verdwijnen van bosgebonden soorten en dat het mogelijkheden biedt voor vestiging van soorten die momenteel niet voorkomen. Het laatste bepalen we aan de hand van de minimaal benodigde oppervlakte aan leefgebied voor een drietal zeldzame en veeleisende soorten, die momenteel voorkomen in de omgeving en waarvan vestiging in de verbinding als positief voor de biodiversiteit kan worden beschouwd: nachtzwaluw: soort van heide met bomen en open bosranden; kan broeden op een geschikt terrein met minimale oppervlakte van 1 hectare (bijvoorbeeld kapvlakte), maar vereist voldoende rust (geen paden door terrein) veldleeuwerik: soort van zeer open terrein, met een minimale oppervlakte van 10 hectare (rond in bosrijk gebied) zandhagedis: komt momenteel niet voor in het gebied wat in eerste instantie het gevolg is van te beperkte connectiviteit met populaties elders op de Heuvelrug, 5 kilometer verder op. Vraagt om een verbinding richting het oosten. Daarnaast wordt een afweging gemaakt ten aanzien van de huidige en toekomstige waarden van de bospercelen. Dat wordt gedaan op basis van de vervangingswaarde en de waarde voor biodiversiteit: - oude bosgroeiplaatsen zijn waardevoller dan jonge bosgroeiplaatsen - oud bos is waardevoller dan jong bos - inheems bos is waardevoller dan uitheems bos Op basis van bovenstaande is aan de oostzijde gekozen voor een ruim gedimensioneerd tracé dat voornamelijk door jonge, structuurarme bossen loopt. Deze bossen vertegenwoordigen in de huidige situatie een beperkte natuurwaarde in vergelijking met de oudere dennenbossen. Daarbij is tevens de afweging gemaakt om oudere dennenbossen te sparen ten kosten van bossen gedomineerd door niet inheemse bomen. Het tracé volgt richting het Wasmeer dezelfde routes als in de andere scenario s, met uitzondering van het scenario GNR. 51

54 Kader Biodiversiteit Doel van het scenario is het realiseren van een zo groot mogelijke biodiversiteit. Maar wat is biodiversiteit en hoe meet je die? Biodivers betekent letterlijk: verscheidenheid aan leven. Biodiversiteit heeft betrekking op drie niveaus: - genetische diversiteit: de mate waarin binnen een soort de individuen van elkaar verschillen; des te hoger de genetische variatie binnen een populatie, des te groter de overlevingskans; - soortendiversiteit: de hoeveelheid verschillende soorten; - ecosysteemdiversiteit: het aantal verschillende leefgebieden of daarin voorkomende ecosystemen Deze definitie geeft aanknopingspunten voor het uitwerken van het scenario. Genetische diversiteit wordt onder meer bepaald door de mate waarin populaties van een soort kunnen uitwisselen met andere populaties. Daarnaast neemt met de omvang van de populatie ook het aantal individuen en daarmee de kans op het ontstaan van mutaties en dus variatie toe. Soortendiversiteit wordt onder meer bepaald door de omvang van een leefgebied (des te groter, des te meer soorten er kunnen leven), de mate van verbondenheid met omliggende gebieden, de mate van verstoring, de variatie aan micromilieus en het aantal overgangssituaties met andere type leefgebieden. De ecosysteemdiversiteit wordt op hoger schaalniveau beoordeeld: de variatie aan ecosystemen (bos, grasland, heide, e.d.) binnen een ruimtelijk gegrensd geografisch gebied. Natuur en biodiversiteit zijn niet hetzelfde, maar hangen wel met elkaar samen. Biodiversiteit is onderdeel van de natuur, waarvan de kenmerken mede worden bepaald door niet-biologische processen (geologie, klimaat e.d.) en structuren. De relatie tussen natuur en biodiversiteit (bron: PBL 2017) 52

55 Aan de oostzijde wordt tevens een forse heidegebied gerealiseerd in het zuidelijk gedeelte van het gebied. Op deze locatie is momenteel sprake van een jong dennenbos met relatief weinig natuurwaarden. Realisatie van een fors heidegebied op deze locatie geeft invulling aan de wens om een verbinding te realiseren met de heidegebieden op het Utrechtse deel van de Heuvelrug. Het is met ruim 11 hectare groot genoeg om leefgebied voor populaties van diverse heidegebonden soorten te vormen waaronder veldleeuwerik, als deelpopulatie in een metapopulatie-structuur. Aan de westzijde is gekozen voor een tracé over de Zwarte Berg. De Zwarte Berg is momenteel begroeid met een vrij dicht bos van Douglas spar met verschillende leeftijdsklassen. Deze locatie vormt door het aanwezige reliëf in potentie voor biodiversiteit een zeer waardevol heidegebied, met maximale benutting van zonlicht (snel opwarmend) en blootstelling aan extremen (temperatuur, windwerking, vocht). Ook vanuit belevingswaarde is deze locatie bijzonder. Met kap van het bos wordt het reliëf en landschap veel beter beleefd. De vrij te zetten eikenlaan en beukenbos vormen opvallende landschapselementen en leiden wandelaars over de berg. Figuur 6.3 Scenario maximale biodiversiteit (zie Bijlage 4 voor kaart op groot formaat) 53

56 6.5 Scenario adviesgroep Het scenario adviesgroep volgt aan de oostzijde van de A27 dezelfde korte doorsteek als in de scenario s minimale boskap en maximale biodiversiteit. Voor deze doorsteek worden voornamelijk jonge dennenbossen (productiebossen) gekapt. Bij de aansluiting op het Wasmeer wordt aan weerszijde van het Jeneverpad heide gerealiseerd, waarbij aan de oostzijde ook het stuifzand weer ruimte krijgt. De breedte van de corridor is gemiddeld ongeveer 60 meter. Aan de westzijde van de A27 wordt een route gevolgd over de noordflank van de Zwarte Berg. Dit bos wordt gedomineerd door hoge Douglas sparren. De bodem is rijk aan reliëf, waardoor ondanks de ligging op de noordzijde voldoende snel opwarmende micromilieus aanwezig zijn. Het voorkomen van hondsviooltje geeft hier de potentie aan voor ontwikkeling van heide en schraalgrasland. De verbinding kruist vervolgens de Zwartebergseweg en een gebied dat redelijk druk is met paden en recreanten. Hier zal nader beoordeeld moeten worden of de padenstructuur wellicht aangepast moet worden. Een ruime dimensionering van de heide is hier noodzakelijk om het effect van verstoring te beperken. De verbinding splitst vervolgens in een route noordelijk en een route westelijk richting de Hoorneboegse heide. Voor deze twee routes zal voornamelijk gedund moeten worden. Voor de westelijke route is kap van een bosvak en sterke dunning noodzakelijk. Met deze splitsing wordt een stevige heidestructuur rond Hoorneboeg gerealiseerd, die voldoende groot is om als leefgebied voor de meeste doelsoorten te functioneren. Figuur 6.4 Scenario adviesgroep (zie Bijlage 4 voor kaart op groot formaat 54

57 55

58 7 Toetsing scenario s 7.1 Criteria en indicatoren Om een goede vergelijking te kunnen maken tussen de varianten, wordt gebruik gemaakt van toetscriteria. Een selectie van criteria is door de adviesgroep opgesteld. Deze criteria worden in voorliggende hoofdstuk op thema geaggregeerd, nader aangescherpt en omschreven. Aan elk criterium worden vervolgens één of meerdere indicatoren gekoppeld. Een indicator maakt criteria objectief meetbaar, op grond waarvan becijfering of normering mogelijk is. Daarbij wordt gestreefd naar gebruik van zoveel mogelijk harde indicatoren en wordt aansluiting gezocht bij bestaande methodieken. De door de adviesgroep voorgestelde criteria kunnen worden onderverdeeld in vier thema s: milieu, recreatie, natuur en kosten & uitvoering. Per thema worden de criteria toegelicht, waarbij een definitie of omschrijving wordt gegeven en de indicatoren worden beschreven. Enkele door de adviesgroep geformuleerde toetscriteria zijn niet als criterium te beschouwen. Dit zijn: monitoring van flora en fauna uitwerken per scenario : elke variant kan gemonitord worden op flora en fauna, de uitgewerkte monitoringsvoorstellen zijn voor dit doel niet met elkaar te vergelijken; mogelijkheid om via steppingstones te werken : voor een aantal doelsoorten is een steppingstone-verbinding niet voldoende. Er moet daarom altijd ook sprake zijn van een verbindende corridor. De criterium worden per scenario kwalitatief gescoord volgens onderstaand schema. Aan de criteria is geen weging toegekend. + + zeer positief: draagt sterk bij aan het positieve aspect van dit criterium + positief: draagt bij aan het positieve aspect van dit criterium 0 neutraal: heeft geen effect op het criterium - negatief: draagt bij aan het negatieve aspect van dit criterium - - zeer negatief: draagt sterk bij aan het negatieve aspect van dit criterium 56

59 7.2 Thema Milieu Deze criteria hebben betrekking op de fysieke leefomgeving. Het betreft omgevingsfactoren die een directe relatie hebben met de gezondheid en het welbevinden van mens en dier. Criterium 1: Luchtkwaliteit Omschrijving: Een goede luchtkwaliteit is belangrijk voor mens en dier. Factoren die de luchtkwaliteit in Nederland negatief beïnvloeden zijn fijnstof (PM 10 en PM 2,5 ) en stikstofdioxide (NO 2 ). Met fijnstof wordt gedoeld op in de lucht zwevende deeltjes met een diameter kleiner dan 10 micrometer (PM 10 ) en kleiner dan 2,5 micrometer PM 2.5 ). Het betreft stofdeeltjes van verschillende herkomst en samenstelling, zowel natuurlijk als antropogeen van aard. Fijnstof komt vrij bij de verbranding van brandstoffen en het verkeer op de A27 vormt daarmee een bron van fijnstof. Fijnstof kan leiden tot schade voor de gezondheid. De hoeveelheid fijnstof is daarmee een indicator voor de luchtkwaliteit. Verkeer is een belangrijke bron van stikstofdioxide. Stikstofdioxide kan in hoge(re) concentraties leiden tot irritatie en ontsteking van de luchtwegen, de ogen, keel en neus. De verspreiding en de concentratie van fijnstof en stikstofdioxide wordt beïnvloed door onder meer windkracht, windrichting en de weerstand van het landschap. Deze concentratie wordt in de omgeving van de natuurverbinding bepaald door de achtergrondconcentratie (afkomstig van bronnen elders) en de concentratie als gevolg van de A27. Indicator 1: effect op fijnstof en stikstofdioxide concentratie (µg/m 3 ) (kwantitatief) Score: GNR min bomenkap max biodiversiteit adviesgroep Toelichting: Bomen hebben een beperkt filterend effect en daarmee invloed op de het verloop van de concentraties van voornoemde stoffen met toenemende afstand tot de A27. Stikstofdioxiden kunnen beperkt worden opgenomen door huidmondjes van vegetatie. Daarnaast zal neerslag en botsing van fijnstof tegen de vegetatie een beperkt effect hebben. Voornoemde effecten zijn slechts zeer beperkt aan de orde en worden niet significant beïnvloed door het kappen van een deel van de bebossing. Wel kan een effect worden verwacht van de invloed van het bos op de luchtstroom. Een bos heeft een opstuwend effect. De gemiddelde concentratie wordt niet beïnvloed door het bos. Wel 57

60 kan er beperkt sprake zijn van hogere concentraties tussen de weg en het bos en lagere concentraties achter het bos. Echter ook op dit punt is geen relevant effect te verwachten en zijn de verschillende scenario s niet onderscheidend. Criterium 2: Klimaatopwarming Omschrijving: De opwarming van de aarde wordt in verband gebracht met de uitstoot van koolstofdioxide (CO2). CO2 is een anorganische verbinding van koolstof en zuurstof. Het komt van nature voor in onze atmosfeer. CO2 wordt door planten gebruikt voor de fotosynthese, de omzetting naar glucose waarbij koolstof wordt vastgelegd en zuurstof (02 2 ) wordt afgegeven. Vastlegging van koolstof vindt onder meer plaats in de natuur. Het is daarmee een ecosysteemdienst. De mate waarin koolstof wordt vastgelegd verschilt per type natuur. Koolstof wordt door planten zowel bovengronds (stengels, takken, bladeren) als ondergronds (wortels, strooisel en humus) vastgelegd. Voor de meeste natuurtypen geldt dat koolstof vooral ondergronds wordt vastgelegd, met uitzondering van bossen (Lesschen et al. 2012). In onderstaande tabel is aangegeven hoeveel koolstof per - in het projectgebied voorkomend - natuurtype boven- en ondergronds wordt vastgelegd. Tabel 6.1. Koolstofvoorraad per natuurtype in ton (1000 kilo) per hectare (naar: Lesschen et al. 2012). natuurtype C bovengronds C ondergronds C bodem + strooisel C totaal bos met productiefunctie droge bossen loof droge bossen naald droge schraalgraslanden droge heide De in bovenstaande tabel opgenomen getallen zijn gemiddelden. Er kan tussen dezelfde natuurtypen grote variatie 2 De concentratie zuurstof in de lucht is 20,8%. Bomen produceren zuurstof, maar het overgrote deel van de zuustofproductie (±70%) vindt plaats door algen in zee. Heeft het kappen van bomen voor de aanleg van de heideverbinding invloed op de concentratie zuurstof en daarmee onze gezondheid? Het antwoord is nee, de bijdrage van deze bomen aan de concentratie zuurstof in de lucht is dermate laag, dat het niet meetbaar is en geen effect heeft op onze gezondheid. 58

61 Indicator: Score: bestaan in de hoeveelheid vastgelegd koolstof per bos, samenhangend met bijvoorbeeld de dichtheid aan bomen, samenstelling, ouderdom, aanwezigheid van ondergroei, verstoring, bosbeheer en milieuomstandigheden (verdroging, stikstofdepositie e.d.). Om die reden wordt voor dit criterium alleen gewerkt met de in de tabel opgenomen gemiddelden. verschil in vastgelegd koolstof natuurtypen GNR min bomenkap max biodiversiteit adviesgroep Toelichting: Beoordeeld is het verschil in opname-capaciteit tussen bos en heide, waarbij bos een hogere capaciteit heeft dan dan heide. Scenario s met de meeste bomenkap scoren het slechtst. Er is geen rekening gehouden met eventuele compensatie. Criterium 3: Geluidsbelasting Omschrijving: Geluid is een hoorbare verandering van de luchtdruk. Het geluidniveau in de omgeving van de natuurverbinding wordt in hoofdzaak bepaald door wegverkeerslawaai ten gevolgen van de rijksweg A27. Invloed van bebossing op de geluidoverdracht is als volgt: - afscherming, m.n. bij dichte begroeiing; - bodemdemping; - invloed op kromtestraal van geluid; - verstrooiing van geluid; - richten van geluid. Indicator: Toe of afname van het geluidniveau in de omgeving van de A27. Score: GNR min bomenkap max biodiversiteit adviesgroep Toelichting: Een significant verschil tussen de impact van de diverse scenario s op het geluid in de omgeving ten gevolge van de A 27 is niet te verwachten. 7.3 Thema Recreatie Deze criteria hebben betrekking op de mogelijkheden voor recreatief medegebruik en beleving van het gebied. Criterium 4: Wandelmogelijkheden Omschrijving: In het gebied is vrij wandelen toegestaan op paden. De aanwezige padenstructuur, zowel ten aanzien van lengte als 59

62 Indicator: Score: diversiteit, bepaalt daarmee de mogelijkheden voor wandelen in het gebied. Wandelmogelijkheden zijn gelimiteerd op locaties waar aanwezigheid van mensen en honden een negatief effect heeft op andere doelstelling, waaronder cultuurhistorie (grafheuvels) en natuur (ecoducten, kwetsbare gebieden). Limitering kan een negatief effect hebben op het aantal kilometer wandelpad, maar werkt niet per saldo negatief door op het criterium. Dit is het geval wanneer sprake is van voldoende alternatieven, voor zowel korte als lange wandelingen. aantal kilometer wandelpad GNR min bomenkap max biodiversiteit adviesgroep Toelichting: Het gebied is doorsneden met een dicht netwerk aan paden. Het sluiten van een aantal paden ten behoeve van natuur (verminderen verstoring) heeft geen noemenswaardig effect op de wandelmogelijkheden, aangezien op korte afstand van de afgesloten paden voldoende alternatieven aanwezig zijn. Criterium 5: Fietsmogelijkheden Omschrijving: De mogelijkheid om in het gebied te fietsen wordt in eerste instantie bepaald door de aanwezigheid van fietspaden. In het gebied is fietsen formeel toegestaan op twee doorgaande fietspaden. Het inkorten, verleggen of verlengen van fietspaden kan effecten hebben op de fietsmogelijkheden. Daarnaast wordt het fietsen op wandelpaden gedoogd. Het wandelpadennetwerk draagt daarmee bij aan de fietsmogelijkheden. Indicator: aantal kilometer fietspad Score: GNR min bomenkap max biodiversiteit adviesgroep Toelichting: In geen van de scenario s worden fietspaden verlegd, verlengd of verkort. Alle scenario s scoren neutraal op dit thema. Ten aanzien van het netwerk aan wandelpaden geldt het sluiten van enkele paden geen noemenswaardig effect heeft op de fietsmogelijkheden. Op korte afstand van de afgesloten paden zijn voldoende alternatieven aanwezig. Criterium 6: Ruitermogelijkheden Omschrijving: De mogelijkheid voor paardrijden in het gebied wordt bepaald door de aanwezigheid van ruiterpaden en aanspanningsroutes. 60

63 Indicator: Score: In het gebied liggen zowel ruiterpaden als aanspanningsroutes. Het inkorten, verleggen of verlengen van fietspaden kan effecten hebben op de fietsmogelijkheden. aantal kilometer ruiterpad GNR min bomenkap max biodiversiteit adviesgroep Toelichting: In geen van de scenario s worden ruiterpaden of aanspanningsroutes verlegd, verlengd of verkort. Alle scenario s scoren neutraal op dit thema. Criterium 7: Hond uitlaten Omschrijving: Met uitzondering van de meest kwetsbare locaties, specifiek het Wasmeer en de ecoducten, mag overal in het gebied met honden worden gelopen. Wel geldt voor een aantal gebieden dat honden aangelijnd moeten zijn, jaarrond of alleen tijdens het broedseizoen. Indicator 1: Aantal hectaren waar honden vrij mogen rondlopen Indicator 2: Aantal hectaren waar honden aangelijnd moeten worden Indicator 3: Aantal hectaren waar honden geen toegang hebben Score: GNR min bomenkap max biodiversiteit adviesgroep Toelichting: In de scenario s GNR en maximale biodiversiteit worden geen wijzing voorgesteld in het hondenregime. In verband met de kwetsbaarheid van de relatief smalle corridors in de scenario s minimale bomenkap en adviesgroep, wordt voorgesteld in de corridors het regime loslopen te wijzigen in aanlijnen. Dit is alleen van toepassing aan de westzijde van de A27. Aan de oostzijde geldt reeds een aanlijnverplichting. Honden en natuur: gaat dat samen? Naar de effecten van honden op natuur is in Nederland geen systematisch onderzoek gedaan. Door Bureau Waardenburg is een literatuurstudie uitgevoerd (Van de Haterd et al. 2014), waarvan de conclusie hieronder wordt samengevat. Honden vormen een belangrijke verstoringsbron voor natuur, specifiek voor vogels en zoogdieren. Wandelaars met honden zorgen voor meer verstoring dan wandelaars, joggers of fietsers. Dit geldt voor aangelijnde honden, maar het verstorende effect is nog vele malen groter voor loslopende honden. De reden hiervoor ligt in het feit dat met name grondgebonden vogels en dieren door honden worden aangevallen, opgejaagd of opgegeten. Honden vormen 61

64 dus een reëel gevaar vormen voor veel dieren. De impact van loslopende honden is beduidend groter omdat ze een veel groter terrein bestrijken dan aangelijnde honden, en geneigd zijn achter de dieren aan te gaan die ze ruiken of zien. In bossen is het verstorende effect van honden wat kleiner dan in open gebieden, met name omdat ze dichter in de buurt van de paden blijven en dieren meer schuilmogelijkheden hebben. Dit neemt niet weg dat ook in bosgebieden honden voor veel verstoring van fauna zorgen en zelfs regelmatig wilde dieren waaronder reeën door loslopende honden worden doodgebeten. Ook in de gebieden van het Goois Natuurreservaat zorgen honden voor negatieve effecten op wilde fauna, waaronder de das 3. Hondenuitwerpselen en urine zorgen voor een lokale toename van stikstof, fosfor en kalium in de bodem. De grote van het effect hangt af van het aantal honden dat wordt uitgelaten en de kwetsbaarheid van de vegetatie. Onbemeste vegetaties op zandgrond zoals schrale graslanden, heidevegetaties en bossen kunnen als kwetsbaar worden beschouwd voor vermesting door uitwerpselen. Vermestingseffecten in uitlaatgebieden zijn het grootst nabij de parkeerplaatsen en ingangen van het terrein omdat honden in de regel in de eerste 10 minuten van de wandeling ontlasten. Het aanlijnen van honden zorgt dat de effecten van vermesting, vertrappen en vergraven van vegetatie tot een korte afstand van het pad beperkt blijven. Overigens kan lokale verstoring ook gunstig zijn, bijvoorbeeld voor de veldkrekel. Om negatieve effecten van honden op natuur te beperken, kunnen restricties te aanzien van de toegang met honden worden opgelegd. Daarbij is voor de meest kwetsbare gebieden een toegangsverbod op zijn plaats en zou voor gebieden met een hoge dichtheid aan grof wild, bodembroedende vogels en dassenburchten minimaal een jaarronde aanlijnverplichting moeten gelden. Het spreekt voor zich dat handhaving in dat geval noodzakelijk is. Criterium 8: Landschapsbeleving Omschrijving: De belevingswaarde van het landschap kan worden gedefinieerd als de plezierigheid van zintuigelijke indrukken die het landschap biedt. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om zicht, geluid en geur. De natuurlijkheid van het landschap en historische kenmerkenheid blijkt positief bij te dragen aan de belevingswaarde, terwijl zichtbaarheid van stedelijke invloeden of menselijke bouwwerken en (verkeers)lawaai alsmede een hoge recreatieve druk daar negatief aan bijdragen. Op individueel niveau speelt leeftijd een rol, waarbij het landschap waarin het individu een plezierige jeugd heeft gehad sterk positieve associaties oproept (De Vries 2009). De gemiddelde

65 Score: Nederlander beschouwt bossen als meest aantrekkelijke landschap. Een ideaal bos wordt daarbij beschouwd als een bos met afwisseling (soorten, licht e.d.), doorzicht (open plekken, doorkijkjes e.d.) en natuurlijkheid (geen rijtjes, kromme bomen e.d.). Concreet is dit bijvoorbeeld een gemengd bos (loof- en naaldhout), van ongelijke hoogte en ouderdom en open plekken met heide (Van den Berg 2004). GNR min bomenkap max biodiversiteit adviesgroep +(+) + +(+) + Toelichting: Het aanleggen van heide in het bos zal de belevingswaarde in het algemeen vergroten door toename van variatie en doorzicht. De mate waarin dit wordt gewaardeerd is subjectief. Door de een zal hooguit een beperkte toename van heide als positief worden gewaardeerd, de ander zou juist meer heide willen zien. Dit maakt het eigenlijk niet goed mogelijk in de score te differentiëren, al verwachten wij dat de scenario s GNR en maximale biodiversiteit zich positiever onderscheiden door meer variatie, meer openheid, meer kleur en meer natuurgeluid (vogels, krekels). 7.4 Thema Natuur Deze criteria hebben betrekking op de effecten van de varianten op natuurwaarden in brede zin. Criterium 9: Kwantiteit bos Omschrijving: Bomen en bos worden door veel mensen hoog gewaardeerd. Het kappen van bomen en bos wordt dan ook meestal als negatief beschouwd, ongeacht de reden voor kap. De oppervlakte bos die verloren gaat is een geschikte indicator voor het meetbaar maken van dit criterium. Het vergelijken van de varianten op het aantal te kappen aantal bomen is niet zinvol. Er zit een grote variatie in de dichtheid aan bomen in de verschillende bostypen in het plangebied, variërend van ongeveer 500 bomen per hectare in een ouder bos met grove den, lariks of spar tot ruim 3000 bomen per hectare in de jonge dennenaanplant. Een variant waarbij veel jong bos wordt gekapt, zou in dat geval slecht op dit criterium scoren. Indicator 1: Aantal hectare te kappen bos 63

66 Score: GNR min bomenkap max biodiversiteit adviesgroep Toelichting: Voor de aanleg van de verbinding wordt in alle scenario s bos gekapt, het meest in de scenario s GNR en maximale biodiversiteit. Daarnaast is sprake van selectieve dunning, specifiek op de bomenheide rond Hoorneboeg. Tabel 7.1 Aantal hectare te kappen bos, aantal hectare dunning en totaal aantal hectare per scenario Scenario # hectare # hectare # hectare totaal boskap selectieve dunning GNR 65,59 10,22 75,81 minimale bomenkap 17,07 6,66 23,73 maximale biodiversiteit 55,53 9,98 65,51 adviesgroep 22,11 8,66 30,77 project Wasmeer 11,01-11,01 Criterium 10: Kwaliteit bos Omschrijving: Bossen maken een belangrijk deel uit van de natuurgebieden in Nederland. De kwaliteit van een bos als functie voor natuur wordt bepaald door verschillende factoren. Veel bossen hebben relatief lage natuurwaarden, bijvoorbeeld omdat ze bestaan uit niet-inheemse boomsoorten, als productiebos zijn aangelegd of te veel randlengte hebben. De kwaliteit van de na aanleg van de verbinding resterende bossen kan bijvoorbeeld worden afgemeten aan het aandeel niet-inheemse boomsoorten. Daarbij kan discussie ontstaan over de grove den. Van deze soort wordt aangenomen dat hij rond het begin van de jaartelling is uitgestorven in Nederland. Vanaf het einde van de Middeleeuwen is de soort weer aangeplant, met zaad afkomstig uit het buitenland. De soort wordt hier dan ook als inheems beschouwd. De in het gebied voorkomende nietinheemse soorten (Amerikaanse eik, fijnspar, Corsicaanse den, Japanse lariks) zijn niet per definitie ongunstig, ook zij hebben in meer of mindere mate een belang voor biodiversiteit. Dat neemt niet weg dat een reductie van het aantal niet-inheemse soorten als positief voor biodiversiteit kan worden beschouwd. Indicator 1: Aandeel niet-inheemse boomsoorten Indicator 2: Ouderdom Indicator 3: Structuur 64

67 De biodiversiteit van bossen De huidige biodiversiteit van bossen in Europa wordt bepaald door twee drijvende krachten: de laatste ijstijd en ingrijpen door de mens (Barbati & Marchetti 2004). Bossen in het noorden van Europa zijn relatief minder rijk aan biodiversiteit dan die in het zuiden van Europa, die minder onder invloed stonden van de ijstijd. De biodiversiteit van bossen op lokaal schaalniveau wordt bepaald door drie pijlers: structuur, samenstelling en dynamiek cq. processen (Schulze & Mooney 1994). Diverse indicatoren die gerelateerd zijn aan deze pijlers kunnen gebruikt worden voor een kwalitatieve bepaling van de biodiversiteit: - aanwezigheid van dood hout: in Nederland zijn ongeveer 1000 soorten paddenstoelen, 23 soorten mossen en tussen 1000 en 2000 soorten geleedpotigen zijn afhankelijk van dood hout (Jagers op Akkerhuis et al. 2005). Dood hout wordt beschouwd als één van de belangrijkste factoren voor biodiversiteit (Schuck et al. 2004). Een hoeveelheid van 30 m3 dood hout per ha wordt als minimum beschouwd voor duurzaam voortbestaan van dood-hout gebonden soorten. De leeftijd is mede bepalend voor de hoeveelheid oud hout: bos tot 25 jaar oud bevat ongeveer 4 m3, dood hout per ha, bos tussen 25 en 100 jaar oud ongeveer 12 m 3 en bos ouder dan 100 jaar ongeveer 17 m3 (Jagers op Akkerhuis et al. 2005). In bossen in aftakelingsfase neemt de hoeveelheid dood hout sterk toe. - soortsamenstelling en structuur van de kroonlaag: positieve relatie tussen aantal soorten bomen die de kroon vormen en de rijkdom aan structuur in de kroon met biodiversiteit (Ishii et al 2004; Carey 2003) - herkomst soorten: inheemse soorten zijn over het algemeen van groter belang voor biodiversiteit dan uitheemse soorten - ruimtelijke heterogeniteit: variatie in ouderdom en daarmee samenhangende variëteit in successiestadia - aanwezigheid van oude bomen: oude bomen herbergen meer biodiversiteit in verhouding tot jonge bomen (Nilsson et al 2001; Nascimbene et al. 2009) - ouderdom bosgroeiplaats: veel bosgebonden soorten zijn weinig mobiel, het duurt vaak lang voor zij een bos hebben gekoloniseerd. Oudere bossen of bosgroeiplaatsen herbergen dan ook meer typische oud bosplanten. Score: GNR min bomenkap max biodiversiteit adviesgroep Toelichting: Voor de ligging van de scenario s is rekening gehouden met actuele waarden van de bossen. Daarbij is ervoor gekozen om in eerste instantie jonge bossen en bossen met veel exoten te kappen, ten gunste van oudere bossen en/of bossen met een 65

68 hogere aandeel inheemse soorten en/of meer structuur. De bossen ontlopen elkaar echter niet veel in kwaliteit, er is niet één perceel dat bijzonder hoge waarde kent. In het scenario GNR wordt relatief meer ouder bos geveld dan in de andere scenario s. Criterium 11: Biodiversiteit Omschrijving: Biodiversiteit wordt gescoord op de mogelijkheid voor vestiging van een drietal bijzondere soorten: zandhagedis, veldleeuwerik en nachtzwaluw (zie ook 6.4). Indicator 1: vestiging zandhagedis, veldleeuwerik en nachtzwaluw Score: GNR min bomenkap max biodiversiteit adviesgroep Toelichting: In de scenario s GNR en maximale biodiversiteit wordt veel heide ontwikkeld, tevens wordt voorgesorteerd op een toekomstige verbinding in zuidoostelijke richting. Daarmee wordt leefgebied en voorwaarden voor vestiging gecreëerd voor soorten die nu niet in het gebied voorkomen. Per saldo geldt voor alle scenario s dat de biodiversiteit toeneemt. Criterium 12: Bosgebonden soorten Omschrijving: Het gebied kent in de huidige situatie veel bos. Het aantal bosgebonden soorten is dan ook vrij hoog. Dit betreft soorten die hun levenscyclus geheel of gedeeltelijk doorbrengen in bos. Zij stellen eisen aan de omvang en kwaliteit van het bos. Per variant is bepaald wat het effect is op de volgende actueel in het gebied voorkomende bosgebonden soorten: boommarter, das, dennenorchis. Het effect wordt per soort kwalitatief bepaald aan de hand van het areaal bos dat wordt gekapt, het bostype, de mate van versnippering en aanwezige functies (burchten, groeiplaatsen, foerageergebied etc.) Indicator: Effect op bosgebonden soorten Score: GNR min bomenkap max biodiversiteit adviesgroep Toelichting: Voor alle scenario s geldt dat rekening wordt gehouden met de bosgebonden soorten. Ten tijden van het ontwerp van scenario GNR was het voorkomen van de dennenorchis nog niet bekend. Het ontwerp scoort specifiek ten aanzien van deze soort niet goed. 66

69 Effecten op algemene soorten van bos Voor het aanleggen van heide en verbindingen wordt bos gekapt. Voor veel soorten dieren vormt bos primair leefgebied. Hierboven is toegelicht wat het effect is op relatief zeldzame en veeleisende soorten als boommarter en dennenorchis. Maar wat is het effect van het kappen van bos op algemenere soorten als eekhoorn, vos, konijn en ree? Voor deze en de meeste andere soorten geldt dat het geen strikt bosgebonden soorten zijn. Ze voelen zich thuis in relatief dichte landschappen met veel bomen, die van belang zijn als voedselbron (dennenappels, eiken, beukennootjes e.d.) en schuil- of nestplaatsen. Dit kunnen echter ook kleinschalige landschappen zijn, waarin bos wordt afgewisseld met heide, grasland, akkers en open water. Kwantiteit speelt daarbij een rol. Bossen moeten een zekere omvang hebben om goed te kunnen functioneren. In en rond het projectgebied is ongeveer hectare bos aanwezig, waarvan ongeveer 3-6% wordt omgezet in heide. Daarmee blijft het gebied nog steeds een dominant bosrijk karakter houden en komt het voorkomen van bosgebonden soorten niet in het geding. Kwaliteit is echter minstens zo belangrijk. De opgave waar het GNR zich voor heeft gesteld het omvormen naar natuurlijkere bostypen zal op bosgebonden soorten een positief effect hebben. Per saldo kan verwacht worden, ook gelet op de verdere veroudering van het bomenbestand, dat bosgebonden soorten geen noemenswaardig effect ondervinden van de beoogde aanleg van verbinding Hoorneboeg. 7.5 Thema Kosten en mogelijkheden fasering Deze criteria hebben betrekking op de kosten van aanleg en beheer en mogelijkheid tot fasering. Criterium 13: Kosten aanleg Omschrijving: Met de aanleg van de verbinding zijn kosten verbonden. Het betreft kosten voor de kap van bos, bodembewerking, e.d. De kosten zijn bepaald op basis van standaardkostprijzen en normbedragen. Zie ook Bijlage 5 voor de berekening. Indicator 1: aantal euro Score: GNR min bomenkap max biodiversiteit adviesgroep Toelichting: De aanleg- of inrichtingskosten zijn primair afhankelijk van het aantal hectaren bos dat omgezet wordt in heide. De kosten van de scenario s GNR en maximale biodiversiteit zijn vergelijkbaar 67

70 en beduidend hoger dan de kosten van de scenario s minimale bomenkap en adviesgroep. Criterium 14: Kosten beheer Omschrijving: Natuurbeheer kost geld. Voor beheer van natuurtypen in het Natuurnetwerk Nederland gelden standaardkostprijzen en daarvan afgeleide vergoedingen. Deze gaan uit van de beheermaatregelen die gemiddeld over heel Nederland gezien nodig zijn om dit beheertype in stand te houden. De standaardkostprijzen per beheertype worden opgesteld en periodiek bijgesteld door Bij12 4. Met de standaardkostprijzen (SKP) wordt beoogd de werkelijke, gemiddelde kosten van adequaat natuur- en landschapsbeheer in beeld te brengen als basis voor een uniforme subsidieverlening. Voor de berekening wordt gebruik gemaakt van de standaardkostprijzen voor beheertype droge heide (N07.01; 195,08 euro/ha/jaar) en dennen- eiken- en beukenbos (N15.02; 112,99 euro/ha/jaar). Er is bewust voor gekozen de aanwezigen bossen niet in te delen in beheertype N16.03 droog bos met productie, aangezien het GNR geen houtproductie nastreeft en haar bossen omvormt naar natuurbos. Zie ook Bijlage 5 voor de berekening. Indicator 1: aantal euro/ha/jaar (gemiddeld over 70 hectare) Score: GNR min bomenkap max biodiversiteit adviesgroep Toelichting: De berekening is gebaseerd op het aantal hectare bos dat wordt gekapt cq omgezet in het het scenario met de maximale omzetting van bos naar heide (65,59 ha). Vervolgens is per scenario beoordeeld hoeveel van deze 65 hectare als bos of heide wordt beheerd. Op deze manier is voor elk scenario uitgegaan van dezelfde hoeveelheid te beheren oppervlak. 4 BIJ12 is de uitvoeringsorganisatie voor de samenwerkende provincies en werkt behalve voor provincies ook voor het rijk en andere ketenpartners. Zie voor meer toelichting op de totstandkomig van de standaarkostprijzen: 68

71 7.6 Samenvatting criteria De score op de afzonderlijke criteria wordt hieronder en in tabel 7.1 nader samengevat. Milieu De scenario s scoren op de criteria fijnstof en geluid gelijk; dit criterium is niet onderscheidend en de aanleg van een heideverbinding heeft geen wezenlijk effect op fijnstof of geluid. De omzetting van bos naar heide heeft als gevolg dat netto minder koolstof in het gebied kan worden vastgelegd. De scenario s met de meeste boskap scoren hier het slechtst. Recreatie De mogelijkheden om te wandelen, fietsen of paardrijden worden niet wezenlijk veranderd. De scenario s scoren neutraal. Bij de varianten minimale boskap en adviesgroep wordt geadviseerd restricties op te leggen aan het uitlaten van honden. Met de aanleg van heidevelden worden de landschapsbeleving versterkt. De scenario s GNR en maximale biodiversiteit scoren hier positiever dan de scenario s minimale bomenkap en adviesgroep. Natuur Het doel van de verbinding is het verbinden van natuurgebieden en de verbinding is in dat opzicht gunstig voor natuur. De verbinding zal echter ten koste gaan van oppervlakte bos. Alles scenario s scoren daar negatief op. Voor alle scenario s geldt dat gekozen wordt voor kap van de minst waardevolle bossen, veelal jonge bossen en bossen gedomineerd door exoten. Bij het scenario GNR worden relatief meer bossen met relatief hogere waarden aangetast, alsmede percelen waarin recent dennenorchis is aangetroffen. Daarbij geldt als kanttekening dat voor de dennenorchis voldoende geschikt leefgebied resteert en dat argument dus niet te zwaar moet worden meegenomen. Dat geldt tevens voor de waardebepaling van de bossen, aangezien geen van de aanwezige bossen echt hoog kwalificeert. De scenario s waarin de meeste heide wordt aangelegd én wordt voorgesorteerd op een verbinding richting heidegebieden op de Utrechtse Heuvelrug, scoren het positiefs op het criterium biodiversiteit. Daarin ontlopen het scenario maximale biodiversiteit en GNR elkaar niet. Kosten en fasering Met de aanleg van heide zijn kosten gemoeid en de kosten nemen naar rato van de oppervlakte toe. De scenario s GNR en maximale biodiversiteit zijn in uitvoering het duurst. Dat geldt idem voor beheer: het beheren van heide is duurder dan bos. In de scenario s GNR en maximale biodiversiteit wordt meer heide gerealiseerd dan strikt noodzakelijk voor het functioneren van de verbinding. Deze scenario s bieden dan ook mogelijkheid voor fasering over langere termijn. 69

72 Tabel 7.1 Score van de vier scenario s per criterium. Thema GNR min max adviesgroep bomenkap biodiversiteit Milieu Fijnstof CO Geluid Recreatie Wandelen Fietsen Paardrijden Hond uitlaten Landschapsbeleving Natuur Kwantiteit bossen Kwaliteit bossen Biodiversiteit Bosgebonden soorten Kosten Inrichting Beheer

73 71

74 8 Literatuur Andrén, H., Effects of habitat fragmentation on birds and mammals in landscapes with different proportions of suitable habitat: a review. Oikos 71: Barbati, A. & Marchetti, M., Forest Types for Biodiversity Assessment (FTBAs) in Europe: the Revised Classification Scheme. In: Marchetti, M. (ed.), Monitoring and Indicators of Forest Biodiversity in Europe From Ideas to Operationality. EFI Proceedings No. 51, Berg, A. van den, Weelderig of wild? De invloed van beheersmaatregelen op de beleving van bossenvakblad Natuur Bos & Landschap Carey, A.B., Biocomplexity and restoration of biodiversity in temperate coniferous forest: inducing spatial heterogeneity with variabledensity thinning. Forestry 762: Christensen, M. & J. Emborg, Biodiversity in natural versus managed forests in Denmark. Forest Ecology and Management 85: Emond, D. & G.J. Brandjes, Resultaten monitoring ecoduct Zwaluwenberg, Onderdeel van 9 ecoducten op de Veluwe, Utrechtse en Sallandse Heuvelrug. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Ferris, R. & J.W. Humphrey, 1999, A review of potential biodiversity indicators for application in British forests. Forestry 72(4): van der Grift & Waanders, Monitoring Natuurverbinding Hoorneboeg & Zwaluwenberg. Nieuwsbrief september RPS, Alterra & Movares van der Grift, E., 2005a. Notitie ecoduct A27 d.d. 23 juni Alterra b.v., Wageningen. van der Grift, E. & J. Hakkens, Monitoring ecocorridor Zwaluwenberg. Nieuwsbrief oktober RPS, Alterra & Movares. Haterd, R.J.W, G. Hoefsloot & K.L. Krijgsveld, Effect van honden op natuur - Een literatuurstudie naar effecten van honden in groengebieden op flora en fauna en gezondheidsrisico s voor mens en dier. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Ishii, H.T., S. Tanabe, T. Hiura, Exploring the Relationships Among Canopy Structure, Stand Productivity, and Biodiversity of Temperate Forest Ecosystems. Forest Science 50 (3): Jagers op Akkerhuis G.A.J.M., S.M.J. Wijdeven, L.G. Moraal, M.T. Veerkamp, R.J. Bijlsma, Dood hout en biodiversiteit. Een literatuurstudie naar het voorkomen van dood hout in de Nederlandse bossen en het belang ervan voor de duurzame instandhouding van geleedpotigen, paddenstoelen en mossen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport Lesschen, J.P., H. Heesmans, J. Mol-Dijkstra, A. van Doorn, E. Verkaik, I. van den Wyngaert & P. Kuikman, Mogelijkheden voor koolstofvastlegging in de Nederlandse landbouw en natuur. Wageningen, Alterra, Alterra- rapport

75 Lewis, O., C. Thomas, J. Hill, M. Brookes, T.P. Crane, Y. Graneau, J. Mallet & O. Rose, Three ways of assessing metapopulation structure in the butterfly Plebejus argus. Ecological Entomology 22(3): Meeske, M.A.-C. & N. Schneeweiß,. Criteria for favorable conservation status for populations of European pond turtles, fire-bellied toads and great crested newts. Nascimbene, J., L. Marini, R. Motta & P.L. Nimis, Influence of tree age, tree size and crown structure on lichen communities in mature Alpine spruce forests. Biodivercity & Conservation 18: Nilsson, S.G., J. Hedin & M. Niklasson, Biodiversity and its Assessment in Boreal and Nemoral Forests. Scandinavian Journal of Forest Research 16(3): Noordijk, J., R. Vermeulen & Th. Heijerman, Loopkevers in veranderende Veluwebermen. De Levende Natuur 106(6): van Os, M. & M. Horsthuis, Natuur- en landschapsplan De Zuid. Coöperatie Bosgroep Midden Nederland, Ede. van Os, M Monitoring SNL van Os, M Eco-hydrologische analyse Hilversums Wasmeer. Bosgroep Midden Nederland, Ede. Plat, S., H.J.W. Vermeulen & P. Kuivenhoven, Verbindingsbanen voor loopkevers in versnipperd Nederland. De Levende Natuur 96(4): Projectteam Ecoduct A27/spoorlijn Beslisdocument locatiekeuze ecoducten A27 en spoorverbinding Utrecht-Hilversum. Rijkswaterstaat, ProRail, Provincie Noord-Holland, Goois Natuurreservaat, Gemeente Hilversum en Ministerie van Defensie. Rijksweg A27 A1, Utrecht knooppunt Eemnes Bunschoten. Landschapsplan. Rijkswaterstaat / Arcadis Schilthuizen M, Santos Pimenta LP, Lammers Y, Steenbergen PJ, Flohil M, Beveridge NGP, van Duijn PT, Meulblok MM, Sosef N, van de Ven R, Werring R, Beentjes KK, Meijer K, Vos RA, Vrieling K, Gravendeel B, Choi Y, Verpoorte R, Smit C, Beukeboom LW., Incorporation of an invasive plant into a native insect herbivore food web. PeerJ 4: e Schuck, A., P. Meyer, N. Menke, M. Lier & M. Lindner, Forest Biodiversity Indicator: Dead Wood A Proposed Approach towards Operationalising the MCPFE Indicator. In: Marchetti, M. (ed.), Monitoring and Indicators of Forest Biodiversity in Europe From Ideas to Operationality. EFI Proceedings No. 51, Schulze, E.D. & Mooney, H.A Ecosystem function of biodiversity: a summary. In: Biodiversity and Ecosystem Function. Springer Verlag, Berlin. Schut, D., S. de Goeij & R. Krekels, Heiderijk in beeld Piekjaar en evaluatie. Natuurbalans Limes Divergens BV, Nijmegen. Sevink, J., De Laarder Wasmeren; een heel bijzonder stuifzandgebied. Archeologica Naerdincklant - Archeologisch tijdschrift voor het Gooi en omstreken :

76 Strien, A. van, A. Zuiderwijk, B. Daemen, I. Janssen & M. Straver, Adder en levendbarende hagedis hebben last van versnippering en verdroging. De Levende Natuur 44(108): Taboada, A., H. von Wehrden & T. Assmann, Integrating Life Stages into Ecological Niche Models: A Case Study on Tiger Beetles. PLOS One 2013(8): Vries, S. de, Beleving & recreatief gebruik van natuur en landschap; naar een robuuste en breed gedragen set van indicatoren voor de maatschappelijke waardering van natuur en landschap. Wageningen, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-rapport

77 75

78 Bijlage 1 Offerteverzoek Integrale weergave van het offerteverzoek m.u.v. bijlagen Aanleiding In het voorjaar van 2016 heeft Goois Natuurreservaat (GNR) het plan Natuurverbinding Hoorneboeg gepresenteerd. Dit plan is gericht op de realisatie van een natuurverbinding in de bosgebieden tussen de bestaande heidevelden van het Hilversums Wasmeer en de Hoorneboegse heide. De natuurverbinding loopt via de Natuurbruggen Zwaluwenberg en Natuurbrug Hoorneboeg (zie bijlagen). Het project roept bij omwonenden veel weerstand op. Dit bleek tijdens de opening van de natuurbruggen in mei Vooral de benodigde bomenkap zorgt voor veel commotie. De onrust wordt mede ingegeven door andere projecten die in het gebied spelen, zoals de verbreding van de A27 waarvoor ook veel bomen worden gekapt. GNR besloot daarop om de start van het project uit te stellen en een jaar de tijd te nemen om weer in gesprek te raken met omwonenden en samen met hen te verkennen hoe zij aankijken tegen de plannen voor de natuurverbinding en of er aanpassingen mogelijk zijn. De provincie is gevraagd om hierbij te helpen. Het project is immers onderdeel van het programma Gooi en Vechtstreek, en vloeit direct voort uit het provinciale natuurbeleid. De realisatie van de natuurverbinding staat niet ter discussie. Maar de wijze waarop die verbinding tot stand komt staat wel ter discussie. Is het wel nodig om zoveel bomen te kappen? En is het een optie om stapstenen aan te leggen en te monitoren? Kan het project gefaseerd worden uitgevoerd? Daarnaast zijn er zorgen over het beheer (oplopende kosten hiervoor, en zorgen over verloedering van het landschap etc..). Adviesgroep Om een platform te geven aan de omwonenden en andere belanghebbenden is een Adviesgroep Hoorneboeg opgericht, met mensen met diverse belangen (omwonenden, vrijwilligers, lokale natuurorganisaties etc.). Deze Adviesgroep Hoorneboeg is gestart en is voornemens een onafhankelijk adviesbureau in te huren die als opdracht krijgt om enkele scenario s voor het inrichtingsplan uit te werken en te toetsen. Aan drie - bureaus wordt nu gevraagd om offerte uit te brengen. Deze bureaus worden uitgenodigd om zich op maandag 6 november s avonds te presenteren aan de adviesgroep en hun aanpak toe te lichten. De adviesgroep beoordeelt de offertes en de presentaties en geeft advies aan de Provincie NH en GNR over het in te huren bureau. De Provincie Noord-Holland is opdrachtgever aan het adviesbureau. 76

79 De adviesgroep wordt voorgezeten door een onafhankelijke voorzitter en kan het bureau bij haar werkzaamheden begeleiden. De resultaten van de toetsing door het bureau gebruikt de Adviesgroep Hoorneboeg voor het opstellen van een advies aan het GNR. GNR neemt daarna in overleg met de provincie een besluit of en zo ja hoe het inrichtingsplan wordt aangepast. Uitvraag: onderzoek alternatieven voor een natuurverbinding Het bestaande inrichtingsplan van GNR (zie bijlagen ) dient te worden getoetst. Daarnaast ziet de Adviesgroep graag nog drie scenario s voor het ontwerp van de natuurverbinding ( vergelijkbaar detailniveau als inrichtingsplan GNR) nader uitgewerkt die elk ook een onafhankelijke toetsing vragen: 1. scenario met minimale bomenkap 2. scenario met maximale biodiversiteit 3. scenario dat in wisselwerking met de adviesgroep wordt opgesteld ( work in progress ) Toetsingscriteria Er zal een toetsing van deze vier scenario s voor de Natuurverbinding Hoorneboeg plaatsvinden waarbij uitgangspunt is dat de natuurverbinding kan worden aangelegd zodanig dat deze goed zal kunnen functioneren. Per scenario wordt aangegeven in hoeverre dit scoort op de volgende criteria: milieueffecten (CO 2, fijn stof, geluid, ) gebruiksmogelijkheden (recreatie, fietsers, wandelaars, zweefvliegers, hondenbezitters, ruiters) aantal bomen dat gekapt wordt (incl. maat en omvang, hectares) en schaal waarop landschapsbeleving door bewoners en gebruikers bijdrage aan biodiversiteit (balans bestaande en nieuwe flora en fauna) mogelijkheden voor fasering en de effecten daarvan op kosten, beheer, overlast met tussentijdse monitoring van behaalde effecten monitoring van flora en fauna uitwerken per scenario mogelijkheid om via stepping stones te werken effecten voor leefgebied overige (niet- heide gebonden) soort zoals ree, das, marter, etc. aanleg en beheerkosten. Punten van aandacht Van het adviesbureau wordt verder het volgende verwacht: Het bureau omschrijft wat een goed functionerende natuurverbinding is en inventariseert de ecologische doelen (welke dieren etc.) en de landschappelijke voorwaarden hiervoor. En betrekt hierbij de inmiddels beschikbaar gekomen informatie uit het lopende monitoringsonderzoek voor de huidige natuurbruggen en 77

80 onderzoekt of de korte corridor ertussen mogelijk een flessenhals is in de hele verbinding Hoorneboeg - Wasmeer. Het adviesbureau geeft inzicht in de verschillen tussen de huidige situatie en de situatie na realisatie van het plan (voor de vier scenario s). Daarbij verkent het bureau ook welke mogelijkheden er zijn voor compensatie (evt. via herplant en op welke termijn) van bomenkap binnen het beheergebied van GNR, indien mogelijk nabij het plangebied (Hilversum e.o.). Er worden enkele vergelijkbare projecten beschreven met succes- en faalfactoren (referentieprojecten). Uitgangspunten bij de opdracht Het vastgestelde provinciaal natuurbeleid Er moet een goed functionerende natuurverbinding komen De scenario s voor een natuurverbinding Hoorneboeg toetsen aan de actuele stand van kennis en inzichten (w.o. doelsoorten, verschillende ecotypen, de schaal, maatvoering, fasering) Voldoet aan functionele eisen voor ecologische verbindingszones, heidekerngebieden en corridors, mantels en zomen cq gevarieerde bosranden Handhaven cq versterken actuele waarden van flora en fauna Behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijk landschap, Bij bomenkap bij voorkeur produktiebos kappen ipv waardevolle bossen Behoud van cultuurhistorische elementen, oude bosgroeiplaatsen en aardkundige waarden Minimaliseren van hinder/overlast voor de omwonenden bij uitvoering Op te leveren producten Drie bijeenkomsten met de adviesgroep (start-, tussentijdse en eindbijeenkomst) Eén conceptrapportage met daarin de toetsing van de vier scenario s Eindrapportage Planning 4 oktober 2017 Offerteverzoek verzonden 9 oktober 2017 (16.00 uur) Sluiting termijn stellen schriftelijke vragen 13 oktober 2017 Nota van Inlichtingen 26 oktober 2017 (tot 16:00) Indienen offerte 6 november 2017 s avonds (Hilversum) Toelichting Plan van Aanpak aan Adviesgroep 10 november 2017 Bekendmaking gunning 1 maart 2018 Oplevering eindrapport 78

81 Plan van Aanpak De offerte bevat een Plan van Aanpak waarin aangegeven staat: Welke fasen, welke mijlpalen onderscheidt u tijdens het traject? Wat heeft u nodig van de opdrachtgever? Hoe gaat u de communicatie met de adviesgroep vormgeven? C.v. van degene(n) die het project gaan uitvoeren Kosten en onderbouwing daarvan Indien de offerte voldoet aan de eisen, dan wordt het Plan van Aanpak op maandagavond 6 november a.s. aan de Adviesgroep gepresenteerd in Hilversum. Uw presentatie duurt maximaal 20 minuten, waarna de Adviesgroep nog 10 minuten heeft om vragen te stellen. Eisen aan een adviesbureau Uw aanbieding dient aan de volgende eisen te voldoen: Het adviesbureau heeft relevante kennis en recente ervaring met ecologische vraagstukken en milieuvraagstukken (gecertificeerd), in het bijzonder met de realisatie van natuurverbindingen, en heeft ervaring met interactieve planprocessen. Degene die het Plan van Aanpak op 6 november presenteert, dient zelf projectleider te worden. Beoordeling: Uw aanbieding wordt op onderstaande punten beoordeeld (zie tabel). 1.Plan van Aanpak Kwaliteit van medewerkers 20% 2.Toelichting Plan van Aanpak (6 nov) Communicatie adviesgroep met 20% 40% 3. Kosten 20% Op 1 november beoordeelt de adviesgroep uw schriftelijke offerte en het Plan van Aanpak. Na de presentaties op 6 november volgt een eindbeoordeling. Bijlagen: Ontwerpkaart Natuurverbinding Hoorneboeg GNR maart 2016 Achtergronddocument Landschapsontwerp Verbinding Hoorneboeg (februari 2015 versie 9) 79

82 Bijlage 2 Functioneren van de ecoducten 2.1 De ecoducten De ecoducten over de A27, het spoor Hilversum-Utrecht en de Utrechtseweg vinden hun oorsprong in een studie naar de mogelijkheden om de versnipperende werking van de A27 te verminderen (Ministerie V&W en DHV 2001). Uit deze studie zijn drie alternatieve locaties naar voren gekomen: Laapersbos, Bosberg bij fietsbrug en Bosberg-Dassenveld. Deze alternatieven zijn nader onderzocht op ecologische en overige aspecten, op basis waarvan de huidige locatie bij de fietsbrug ter hoogte van de Bosberg is gekozen. Deze keuze is gemaakt op basis van landschappelijke, verkeerskundige, civieltechnische, planologische en kostentechnische gronden (Projectteam Ecoduct A27/spoorlijn, 2005). Op basis van ecologische gronden ging de voorkeur uit naar de locatie Laapersbos (Van de Grift 2005a). Voor deze locatie werd geconcludeerd dat er meer ruimte is rond de (toekomstige) toelopen van de ecoducten, er meer kansen zijn op een goede verbinding ter hoogte van de N417, het gebied beter recreatief-luw te maken is en ook het noordelijker gelegen gebied Laapersheide e.o. uit het isolement gehaald kon worden (Van der Grift 2005a). Ontwerp en inrichting van de ecoducten over de A27, het spoor en de Utrechtseweg zijn vervolgens door het Projectteam nader uitgewerkt in uitgangspunten. Deze zijn getoetst door Van der Grift & Wegman (2010). Zij concluderen ten aanzien van de ecoducten dat deze behoudens enkele nader uit te werken aspecten kunnen functioneren voor de gestelde doelsoorten. Voor het tussen de ecoducten gelegen zandlopervormige gebied geldt dat aanvullende maatregelen noodzakelijk werden geacht om te voorkomen dat het als flessenhals zou fungeren. Deze maatregelen hebben onder meer betrekking op het toegankelijk maken en houden van de bosgebieden van naastgelegen landgoederen Uytwyk en Zwaluwenberg, het maximaliseren van de breedte en de het maximaliseren van de hoeveelheid droge en vochtige heide. Door het GNR is vervolgens een inrichtingsplan gemaakt voor de ecoducten en het tussenliggende gebieden (figuur 2.1), waarbij zoveel mogelijk de door Van der Grift & Wegman aangehaalde randvoorwaarden zijn gehanteerd. Dit plan is inmiddels gerealiseerd. 80

83 Figuur 2.1 Inrichtingsplan ecoducten en tussenliggende gebied (februari 2012). Dit plan is inmiddels grotendeels gerealiseerd (bron kaart: Goois Natuurreservaat). Figuur 2.2 De toeloop van het ecoduct over de N417, gefotografeerd in westelijke richting (richting Hoorneboegse Heide) 81

84 2.2 Huidig functioneren van de ecoducten Op beide ecoducten en in de tussenliggende corridor vindt meerjarige monitoring plaats naar het gebruik door diersoorten. Deze monitoring wordt uitgevoerd door Alterra in samenwerking met Movares en RPS. Over dit onderzoek wordt regelmatig middels nieuwsbrieven gepubliceerd (o.a. Van der Grift & Waanders, 2017). Daarnaast is in 2014 door Bureau Waardenburg een éénmalige monitoring uitgevoerd naar gebruik van het ecoduct door herpetofauna, zoogdieren en insecten (Emond & Brandjes 2015). Hieronder volgt een samenvatting van deze onderzoeken. Vegetatie In 2014, 2016 en 2017 zijn vegetatieopnamen gemaakt. Daaruit blijkt dat struikheide zich goed vestigt op en rond de natuurbrug Zwaluwenberg. Ook de bosontwikkeling op de locaties waar dat is bedoeld komt op gang. Ook op natuurbrug Hoorneboeg, opgeleverd in 2014, komt de ontwikkeling van zowel dop- als struikheide op gang. Daarnaast is hier het hondsviooltjes vastgesteld, een soort die kenmerkend is voor heischrale vegetaties. Bijzonder ook is het voorkomen van grondster, een vrij zeldzame soort die in pioniersituaties voorkomt. Ongewervelden Bij de monitoring van Bureau Waardenburg in 2014 zijn vijf soorten sprinkhanen, 17 soorten libellen, 6 soorten dagvlinders en vier soorten loopkevers vastgesteld. Het betreft in hoofdzaak algemene soorten met een goed verbreidingsvermogen. Opvallend is het hoge aantal soorten libellen dat al zo kort na oplevering van de poelen gebruik weet te maken, waarbij sommige soorten al in hoge dichtheid voorkwamen. Bijzonder is de waarneming van een koraaljuffer, een nog tamelijk zeldzame soort op de Heuvelrug, die echter aan een opmars bezig lijkt. De monitoring van insecten door Alterra richt zich primair op de doelsoorten van heide, het heideblauwtje en de heivlinder. Vooralsnog zijn beide soorten niet op het ecoduct vastgesteld. Van de inmiddels meer dan tien soorten waargenomen dagvlinders is het groot dikkopje vermeldenswaard, een soort die in Nederland achteruit gaat en onder meer rond het Wasmeer voorkomt. Door de achteruitgang is de soort op de Rode Lijst van bedreigde dagvlinders terecht gekomen. Door Alterra wordt tevens de kolonisatie van koepelvormende bosmieren (groep van vier soorten) gemonitord. Vanuit de aangrenzende bermen en bossen aan de oostkant van ecoduct Zwaluwenberg verliep de kolonisatie in de eerste twee jaar (2015 en 2016) na start va de monitoring snel. In 2017 werd echter geen verdere uitbreiding geconstateerd. De ecoducten en tussenliggende ecoducten bieden geschikt leefgebied, dus mogelijk wordt de stagnatie veroorzaakt door een beperkte voedselbeschikbaarheid. De rode 82

85 bosmieren zijn primair afhankelijk van luizenmelk (voornamelijk op zomereik) daarnaast van prooidieren als rupsen en andere ongewervelden. Het tekort aan hoge bomen op de natuurbruggen is daar mogelijk debet aan (te weinig luizen). De verwachting is dat met verder aangroeien van de vegetatie de natuurbruggen alsnog gekoloniseerd gaan worden. Op ecoduct Hoorneboeg is nog geen kolonisatie van bosmieren vastgesteld, dit wordt geweten aan de te grote afstand tot bestaande mierennesten aan de westzijde van het ecoduct en de aanwezigheid van minder geschikte biotopen tussen nesten en ecoduct. Herpetofauna Al kort na realisatie zijn op de Zwaluwenberg waarnemingen gedaan van bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, hazelworm en levendbarende hagedis (Emond & Brandjes 2015; Van der Grift & Hakkens 2014). In de daarop volgende jaren neemt het aantal waarnemingen toe, ongetwijfeld als gevolg van de spoedige ontwikkeling van de vegetatie. Zo zijn in 2017 in en rond de ecocorridor 106 hazelwormen geteld, waarvan bij 96 dieren DNA is afgenomen en 56 dieren van een chip zijn voorzien ten behoeve van verspreidingsonderzoek. Twaalf keer is een dier met chip teruggevangen. Ook de levendbarende hagedis is met 186 waarnemingen frequent gezien, van 134 exemplaren kon DNA worden afgenomen (Van der Grift & Waanders, 2017). Zoogdieren Onderzoek naar gebruik van de zoogdieren heeft voornamelijk plaatsgevonden met behulp van wildcamera s. Al direct na aanvang van de monitoring in 2014 werden ree, haas, konijn, vos en das op ecoduct Zwaluwenberg vastgesteld. In dat jaar werden op het ecoduct tevens pootafdrukken van een marterachtige vastgesteld, mogelijk boommarter (Emond & Brandjes 2015). Ook in 2017 is een marter vastgesteld, waarvan gedacht wordt dat het om een boommarter gaat. Ecoduct Hoorneboeg wordt direct na oplevering in 2016 gebruikt door zoogdieren, waaronder ree, vos en haas (Van der Grift & Waanders, 2017). Prenten van ree op het ecoduct over de A27 83

86 Conclusie Op basis van de resultaten van de monitoring kan geconcludeerd worden dat de ecoducten al binnen één tot drie jaar belopen worden door de meeste doelsoorten. Voor enkele soorten geldt dat de ecoducten jaarrond leefgebied vormen (levendbarende hagedis, hazelworm), andere soorten gebruiken de ecoducten als passagemogelijkheid. De intensiteit van gebruik wisselt, waarbij met name de boommarter nog slechts spaarzaam is waargenomen. De soorten heideblauwtje, heivlinder en zandhagedis zijn nog niet op de ecoducten vastgesteld. Deze soorten komen momenteel niet in de directe omgeving van de ecoducten voor en zijn daar binnen korte termijn ook niet te verwachten. Voor deze soorten geldt dat realisatie van verbindingen naar bestaand leefgebied een voorwaarde is voor gebruik van de ecoducten. 2.3 Functioneren tussenliggend gebied: de flessenhals Het tussen de ecoducten gelegen gebied (corridor) is zandlopervormig. Voor dit gebied is in 2014 een inrichtingsplan opgesteld door het Goois Natuurreservaat. De doelsoorten waarop de ecoducten zijn gedimensioneerd en ingericht, zijn ree, das, boommarter, zandhagedis, levendbarende hagedis, hazelworm, rode bosmier, heivlinder, heideblauwtje en loopkever. Dit betreft soorten die momenteel in de omgeving voorkomen of daar in de nabije toekomst te verwachten zijn bij uitbreiding van hun leefgebied. De zandloper is op het smalste punt circa 65 meter breed. Dit is smaller dan de optimale situatie, zoals omschreven in de notitie van Van der Grift & Wegman (2010). Deze gaat namelijk uit van een breedte van 150 meter op het smalste punt. Dit getal is opgebouwd uit de minimaal noodzakelijke geachte breedte van 100 meter corridor bos voor doelsoorten das en boommarter plus 25 meter corridor droge heide voor zandhagedis en heivlinder plus 25 meter corridor vochtige heide voor doelsoort heideblauwtje. Enerzijds is het echter de vraag of ter plaatse van het smalste punt niet óók uitgegaan kan worden van: - integratie van de meter in plaats van uitsluitend sommatie (voor bijvoorbeeld de corridor voor das en boommarter hoeft niet de gehele 100 meter te bestaan uit bos ; sterker nog: de richtlijn in het Handboek Robuuste Verbindingen gaat uit van 50% bos, houtwal of struweel en 50% grasland voor boommarter en 15% bos, houtwal of struweel en 85% grasland voor das; Alterra, 2001); - anderzijds lijkt het met name voor das en boommarter niet strikt noodzakelijk om over de geringe afstand dat de corridor slechts 65 meter breed is de breedte van 100 meter te realiseren (frequent door deze soorten gebruikte ecoducten hebben immers óók een breedte van slechts meter). 84

87 Inderdaad wordt door Van der Grift & Wegman (2010) benadrukt dat de genoemde richtlijnen gelden voor het realiseren van een optimale situatie. Het bereiken van een minder dan optimaal geachte situatie betekent geenszins dat de corridor niet zal functioneren. Het betekent alleen dat het functioneren op welke manier dan ook niet gepaard gaat met de vooraf meest ideaal geachte uitgangssituatie. Zicht op het smalste punt in de corridor tussen de ecoducten over de A27 en de N416. Op de achtergrond de rij beuken die dwars door de corridor loopt. Functioneren als stapsteen Van der Grift & Wegman (2010) menen dat de corridor als stapsteen moet functioneren, omdat de afstand tussen de uiterste zijden (buitenkanten) van de ecoducten ongeveer 750 meter bedraagt en dus groter is dan de maximale afstand tussen stapstenen voor een aantal heidegebonden doelsoorten. De afstand tussen beide ecoducten bedraagt ongeveer 460 meter en het gebied heeft een omvang van bijna 5 hectare. Het is daarmee, in combinatie met de oppervlakte van de ecoducten en de aanlopen daar naartoe, in theorie groot genoeg om als steppingstone te kunnen functioneren. In de praktijk is het echter niet haalbaar om hier een heide met die omvang te realiseren, gelet op de aanwezigheid van andere functies (fietspaden, bosjes, bomenrijen). Dit betekent dat de flessenhals wel als corridor, maar waarschijnlijk niet als steppingstone kan functioneren. Aangezien 500 meter wordt beschouwd als minimale afstand tussen de steppingstones, dient bij de toelopen aan weerszijden een steppingstone gerealiseerd te worden van ieder ongeveer 5 hectare. Deze steppingstones bestaan voornamelijk uit heide en 85

88 schraalgrasland, met bosranden en houtwallen als geleidende structuren naar de ecoducten. Conclusie Het gebied tussen de ecoducten over de A27 en de Utrechtseweg kan functioneren als corridor voor de doelsoorten. Het smalste punt van 65 meter vormt geen flessenhals. Het gebied is echter te klein om te functioneren als stapsteen. Door de stapstenen aan de buitenzijde van de ecoducten te situeren en de ecoducten gedeeltelijk onderdeel uit te laten maken van het de stapstenen, kunnen de ecoducten voor alle doelsoorten functioneren als verbinding. 86

89 Bijlage 3 Beschrijving doelsoorten Levendbarende hagedis Zootoca vivipara Soortbeschrijving De levendbarende hagedis is één van de vier in Nederland voorkomende hagedissen. Het is een donkerbeige tot koperbruin gekleurde soort met een relatief gedrongen uiterlijk, kleine kop en zeer lange staart. De lengte van volwassen exemplaren bedraagt 12 tot 16 cm. De mannetjes hebben een oranje buik, die van de vrouwtjes is lichtgeel. Jonge dieren (ca. 4 cm) zijn donkerbruin tot zwart. Biotoop De levendbarende hagedis leeft in zonbeschenen, vrij dichte vegetaties op droge tot vochtige grond. Hierbij kan gedacht worden aan heideterreinen, pijpestrootjevegetaties, vochtig schraalgrasland, begroeide dijklichamen, wegbermen en bosranden. Belangrijk is de aanwezigheid van veel structuur en overgangssituaties, waarbij de voorkeur uitgaat naar relatief vochtige situaties. Verspreiding in onderzoeksgebied Algemeen voorkomend op alle grote heideterreinen van het Gooi en verspreid ook in tussenliggende gebieden. Door Van der Grift (2016) is vastgesteld dat rond het projectgebied op basis van genetische kenmerken sprake is van drie (deel)populaties: Hoorneboegse Heide e.o., Hilversums Wasmeer en Laapersheide plus omgeving ecoduct (gebied tussen de A27 en het spoor). Van deze populaties wordt die van de omgeving ecoduct als geïsoleerd aangemerkt op basis van de beperkte genetische diversiteit. Gelet op het patroon van waarnemingen van levendbarende hagedissen binnen het areaal van de drie deelpopulaties (NDFF) moet echter wel uitgegaan worden van enige uitwisseling tussen de deelpopulaties, waardoor niet gesproken kan worden van volledig geïsoleerd gelegen populaties. Minimale omvang leefgebied Voor volledig geïsoleerd gelegen populaties wordt een omvang van circa 50 hectare leefgebied als minimum aangehouden. Onder de meest gunstige omstandigheden kan een populatie op een oppervlakte van 10 hectare duurzaam voortbestaan. Niet-geïsoleerd gelegen populaties kunnen voortbestaan op een terrein van ongeveer 1 hectare, mits deze verbonden is met een andere populatie op ten hoogste 1 kilometer afstand. Als stapsteen volstaat een oppervlakte van 0,5 hectare (bron: Soortenstandaard RVO). Verspreidingsvermogen Goed. De soort kan zich jaarlijks over een afstand van 1 tot 2 kilometer door geschikt leefgebied verplaatsen (bron: Soortenstandaard RVO). Dit zijn bijvoorbeeld open bossen, bosranden, heidevegetaties en bermen. 87

90 Veldkrekel Gryllus campestris Soortbeschrijving De veldkrekel is een forse, bruinzwarte krekel met een gele vlek aan de basis van de voorvleugels. In de maanden mei en juni zingen de mannetjes vanuit de ingang van hun holletje hun karakteristieke zang. Biotoop Droge heide, droog schraalgrasland en kapvlakten op zandgrond vormen de belangrijkste biotoop van de veldkrekel. Dit zijn overwegend warme leefgebieden. Belangrijk is de aanwezigheid van een korte ijle vegetatie (±30% van de oppervlakte), gras- of kruidenpollen (±30%) en open zand (±30%) (Kleukers & Van Hoof, 2003). De soort is vrijwel verdwenen van akkers en weilanden, waar hij vroeger talrijk voorkwam (Kleukers et al., 2004). Begrazing is gunstig en kan het dichtgroeien van de vegetatie tegengaan. De soort profiteert van (kleinschalige) plagwerkzaamheden, noodzakelijk voor het in stand houden van een open situatie. Verspreiding in onderzoeksgebied De veldkrekel komt algemeen voor op de Hoorneboegse Heide en het graslandje aan de zuidwestkant van het Hilversumse Wasmeer. In de tussenliggende gebieden zijn waarnemingen bekend van zwervende dieren op open locaties, waaronder langs het Jeneverpad vanaf het Hilversumse Wasmeer zuidwaarts. De soort ontbreekt op de heideterreinen en droge bermen langs de A27. Minimale omvang leefgebied Voor (geïsoleerd gelegen) kernpopulaties wordt een omvang van circa 50 hectare leefgebied als minimum aangehouden. In een gebied van deze omvang kan de populatie zich duurzaam in stand houden. De veldkrekel vertoont sterkte populatieschommelingen en in gunstige jaren verspreidt de soort zich naar de omgeving. Dan worden ook kleinere leefgebieden bevolkt, vaak tijdelijk. In ongunstige jaren verdwijnt de soort van de kleine terreintjes. In een dergelijke meta-populatiestructuur waarbij uitwisseling plaatsvindt tussen de deelpopulaties kan de soort zich lang in stand houden op veel kleinere terreintjes (1 hectare). Voorwaarde is dat de afstand tot de kernpopulatie niet meer bedraagt dan 1 kilometer. Als stapsteen is een terrein van 5 hectare noodzakelijk. Deze mag op 2 km afstand liggen van de kernpopulatie, mits daartussen 1-2 kleinere stapsteentjes liggen. Verspreidingsvermogen De soort kan niet vliegen en moet zich lopend verplaatsen. Dit gebeurt over een afstand tot maximaal 1 kilometer door geschikt leefgebied, zoals zeer open bossen met heidebegroeiing en kaal zand, bosranden, heidevegetaties en bermen. Dichte bossen vormen een barrière. De verspreiding vindt plaats in jaren met hoge populatiedichtheid. 88

91 Heideblauwtje Plebejus argus Soortbeschrijving Fraai, klein vlindertje waarvan de vleugels van de mannetjes op de bovenzijde blauw zijn en van de vrouwtjes bruin. Op de onderzijde staat een stippenpatroon waarbij enkele kleine blauwe stipjes langs de achterrand (het zilverbeslag ) soortkenmerkend is. De rupsen van het heideblauwtje verpoppen zich in mierennesten. De soort vliegt van juni tot begin augustus. Biotoop Droge en vochtige heidevegetaties met struikheide en dopheide vormen de biotoop voor het heideblauwtje. De soort verkiest vaak overgangssituaties tussen droge en natte heide. De heide is structuurrijk, met zowel oude als jonge planten, grassen en kaal zand. De eitjes worden voornamelijk afgezet op jongere heideplanten en regelmatige terugzetting van de successie bijvoorbeeld door plaggen is dan ook gunstig voor de soort. Belangrijk is de aanwezigheid van hogere (heide)struiken en structuren, die als beschutting worden gebruikt in perioden met ongunstig weer (Bos et al., 2006). Verspreiding in onderzoeksgebied Het heideblauwtje komt momenteel niet in het projectgebied voor. Populaties zijn aanwezig op de Stulp en de Zuiderheide. Van de heidevelden langs de A27 zijn incidentele waarnemingen bekend; de soort lijkt daar niet stand te kunnen houden (NDFF). Minimale omvang leefgebied Voor (geïsoleerd gelegen) kernpopulaties wordt een omvang van circa 50 hectare leefgebied als minimum aangehouden. In een gebied van deze omvang kan de populatie zich duurzaam in stand houden. Populaties op kleinere heideterreintjes (5 ha) binnen een afstand van 1 kilometer tot de kerngebieden maken onderdeel uit van een meta-populatiestructuur. Instandhoudhouding op deze terreintjes is alleen mogelijk bij aanwezigheid van een naburige kernpopulatie (Reijnen & Koolstra, 1998). Verspreidingsvermogen Het heideblauwtje vliegt goed, maar is zeer honkvast en heeft een slecht verspreidingsvermogen. De dieren vliegen meestal niet verder dan 20 meter en als uiterste vliegafstand wordt 600 meter aangehouden (Bos et al., 2006). Incidentele waarnemingen duiden echter op grotere zwerfafstanden (tot meter: Uit onderzoek blijkt dat ongeveer 1,4% van de populatie zich verspreid over een afstand van meter (Lewis et al., 1997). Aangezien de soort vaak in hoge dichtheden voorkomt, kan die 1,4% uit een fors aantal dieren bestaan. Dit is mogelijk de verklaring dat het heideblauwtje snel in staat is geschikt leefgebied tot op een afstand van 1 kilometer te koloniseren (Lewis et al., 1997). Vermoedelijk verspreidt de soort zich alleen door gunstig leefgebied (heide). 89

92 Kamsalamander Triturus cristatus Soortbeschrijving Van de vier in Nederland voorkomende watersalamanders is de kamsalamander de grootste: volwassen dieren worden 15 cm lang, met uitschieters tot 18 cm. De dieren zijn donkerbruin tot zwart van kleur met een ruwe, wrattige huid. Langs de flanken staat een wit stippenpatroon. De buik is oranje-geel met zwarte vlekken. In de paarperiode krijgen de mannetjes een forse kam op hun rugzijde en een zilverwitte veeg over de staart. Biotoop De kamsalamander plant zich voort in poelen, vennen, wielen en sloten. Vaak zijn de wateren relatief diep (> 1 meter) en rijk begroeid. Aanwezigheid van vis is ongewenst in verband met predatie. De landbiotoop bestaat uit structuurrijke graslanden, ruige greppels, houtwallen en bossen. Verspreiding in onderzoeksgebied De kamsalamander is binnen het projectgebied recentelijk alleen bekend van het Hilversums Wasmeer, maar het is onduidelijk of hier (nog) een permanente populatie aanwezig is. De aanwezigheid van Amerikaanse hondsvis moet hier als belangrijkste negatieve factor beschouwd worden: deze vissen eten de larven van de kamsalamander. Rond het projectgebied zijn populaties bekend van de kop van het Tienhovens kanaal (Zwarte Berg), het Zonneheideven, de Hilversumse Golfclub (inclusief poelen aan de Zwarte Weg en Soestdijkerstraatweg), de Monnikenberg en verder noordelijk richting Zuiderheide bij knooppunt Eemnes. Ten zuidoosten van het projectgebied komt de soort onder andere voor in wateren van het Maartensdijkse Bos. Minimale omvang leefgebied Geïsoleerd gelegen populaties van de kamsalamander kunnen lang stand houden. Het leefgebied van de soort beperkt zich veelal tot 100 meter rond de voortplantingswateren en een gebied van 4 hectare rond één poel kan daarmee groot genoeg zijn voor een populatie. In dergelijke gevallen zijn populaties echter kwetsbaar wanneer het voortplantingswater wordt aangetast en voor de duurzame instandhouding van een geïsoleerd gelegen populatie bestaand uit minimaal 1000 volwassen exemplaren zijn minstens 5 geschikte voortplantingswateren aanwezig binnen een afstand van 500 meter tot elkaar. Indien de soort voorkomt in een metapopulatie geldt als vuistregel dat de deelpopulaties maximaal 1 kilometer uit elkaar mogen liggen. Verspreidingsvermogen Vrij goed tot goed. De meeste dieren verblijven in de directe nabijheid van de voortplantingswateren (<100 meter). De soort is echter goed in staat tot het koloniseren van geschikte voortplantingswateren binnen een afstand van 1 kilometer van bestaande populaties. Daarbij kunnen ook ongunstige biotopen worden overbrugd (Arntzen & Smit, 2009 in: Creemers & Van Delft). 90

93 Loopkevers Carabidae Soortbeschrijving Loopkevers zijn in Nederland met ongeveer 350 soorten vertegenwoordigd, wereldwijd komen ongeveer soorten voor. De grootte varieert van millimeters tot enkele centimeters. Hoewel de soorten onderling sterke verschillen vertonen, kunnen loopkevers in het algemeen worden onderscheiden van andere kevers op basis van hun lange poten, grote en sterke kaken en ovaal rugschild. Biotoop Loopkevers bezetten alle type leefgebieden in Nederland, van stuifzanden tot bossen en droge tot natte gebieden. Uit onderzoek naar de loopkeverfauna van bermen langs snelwegen op de Veluwe is gebleken dat deze een breed spectrum aan loopkevers herbergen die kenmerkend zijn voor een specifiek biotoop (heide, stuifzand, bos e.d.) (Noordijk et al. 2005). Kleinschalig ingerichte verbindingen, met naast heide ook schraal gras, kaal zand en bomen, kunnen voor veel soorten leefgebied vormen en als verbinding functioneren. Verspreiding in onderzoeksgebied Voor zover bekend is er geen gericht onderzoek uitgevoerd naar de verspreiding van loopkevers in het plangebied. Bij de monitoring van de ecoducten door Bureau Waardenburg zijn diverse soorten vastgesteld. Aangenomen mag worden dat enige tientallen soorten in het gebied voorkomen. Minimale omvang leefgebied Uit onderzoek in wegbermen is gebleken dat brede bermen (<40 meter) kunnen functioneren als leefgebied. Verspreidingsvermogen Veel soorten loopkevers hebben door gering vliegvermogen een beperkt dispersievermogen. De soortgroep als geheel is gevoelig voor versnippering en kan model staan voor alle soorten bodem gebonden ongewervelden met een slecht verspreidingsvermogen. Loopkevers gebruiken bermen (soorten van open gebied), houtwallen (soorten van bos) en andere lijnvormige elementen als verbindend element tussen leefgebieden. Deze dienen minimaal 25 meter breed te zijn en maximaal 200 meter te overspannen tussen (tijdelijke) leefgebieden. Bermen die breder zijn dan 40 meter en geschikt leefgebied herbergen, kunnen functioneren als leefgebied. Daarnaast is het belangrijk dat het type vegetatie in de verbinding overeenkomst vertoont met die van het leefgebied (Plat et al. 1995). 91

94 Zandhagedis Lacerta agilis Soortbeschrijving De zandhagedis is duidelijk groter (tot 20 cm) dan de levendbarende hagedis. De kop is relatief fors en de snuit is stomp. De mannetjes hebben in het voorjaar felgroene flanken en wangen. Over de rug loopt een donkerbruine band met beige randen en witte stippen. Jonge dieren zijn grijzig bruin. Biotoop De zandhagedis is een warmte minnende soort met een voorkeur voor (half) open terrein met enerzijds veel opwarmplekken en anderzijds voldoende beschutting en voedsel. Ten behoeve van de voortplanting is de soort afhankelijk van een zekere oppervlakte open zand binnen het habitat (minimaal drie tot vier open zandplekken van 1-3 m 2 groot per ha). Naast voldoende open zand is de aanwezigheid van een hoge structuurdiversiteit van de vegetatie van belang. De soort gedijt het best bij een mozaïek van dood hout en/of struweel (als brem), lage struiken (als struikheide), hoge grassen (als bochtige smele) en open zand (Brandjes & Groenveld, 1995). Verspreiding in onderzoeksgebied De zandhagedis komt in Nederland vooral voor in de duinstreek en op de Utrechtse Heuvelrug / Veluwe. In het Gooi is de verspreiding decennia lang beperkt geweest tot de Limitsche Heide bij Huizen, maar de laatste jaren worden in toenemende mate (ongeverifieerde) waarnemingen gedaan op de overige centrale heideterreinen. Momenteel ontbreekt de soort echter nog in de periferie van het projectgebied (meest nabije vindplaats is Westerheide in het noorden en het Willem Arntzbos bij Den Dolder in het zuidoosten). Minimale omvang leefgebied Home-ranges van individuen kunnen sterk overlappen (10-75%) en bedragen in heideterreinen 250 tot m 2 (Bijlsma & Verhoogt, 1994). Onder optimale omstandigheden kunnen in Nederland dichtheden bereikt worden van exemplaren per hectare (Strijbosch & Creemers, 1988). Doorgaans bedragen de dichtheden in onze heidegebieden echter dieren per ha (Van de Bund, 1991). De minimum oppervlakte leefgebied van zandhagedissen is één hectare voor een niet-geïsoleerde deelpopulatie en 10 ha voor een volledig geïsoleerde populatie. Daarom zijn herstelde of nieuwe leefgebieden bij voorkeur minimaal 10 ha groot (zodat hier adulte dieren kunnen leven, ofwel meer dan 100 volwassen vrouwtjes) en liggen op maximaal 4 kilometer van bestaande vindplaatsen. Stapstenen zijn bij voorkeur minimaal 1 hectare groot (zodat hierin adulte dieren kunnen verblijven, ofwel meer dan 10 volwassen vrouwtjes) en liggen op maximaal 2 kilometer van andere leefgebieden en/of tussenliggende stapstenen. Corridors tussen de stapstenen en/of leefgebieden bestaan uit minimaal 10 meter onbeschaduwde zone. Dit betekent dat de gehele corridor al snel 25 tot 50 92

95 meter breed moet zijn als deze aan de zuidzijde grenst aan bomen of bos (Kennisdocument BIJ12). Verspreidingsvermogen Goed, ondanks dat zandhagedissen doorgaans erg plaatstrouw zijn. Mannetjes migreren het meest door hun leefgebied (tot 500 meter; Tonkes, 1991); vrouwtjes blijven tijdens hun zoektocht naar geschikte eiafzetplekken meestal binnen de 100 meter (uitschieters tot 1200 meter zijn echter bekend). Bij dispersie zijn verplaatsingen van 2 tot 4 kilometer per jaar vastgesteld (Klewen, 1988). In suboptimaal habitat (bijvoorbeeld een homogene wegberm) zullen de dispersieafstanden groter zijn dan in optimaal habitat (bijvoorbeeld een zonnige bosrand met heidevegetatie). Zandhagedis 93

96 Hazelworm Anguis fragilis Soortbeschrijving De hazelworm is een pootloze hagedis die een lengte van circa 40 cm kan bereiken. De mannetjes zijn egaal goudkleurig bruin van kleur; de vrouwtjes hebben een donkere band over de flanken en zijn dus meer tweekleurig bruin. Biotoop De hazelworm is een soort van bosrijke terreinen. Op de Utrechtse Heuvelrug bewoont de hazelworm zowel jonge als oude bossen met een kruidenrijke bodembegroeiing en voldoende door de zon beschenen plekken om op te warmen (Stumpel, 2004). Ook randen van (vergraste) heideterreinen, structuurrijke bosranden, houtwallen en spoorwegbermen met opgaande begroeiing vormen geschikte biotopen. Van belang is de aanwezigheid van een zekere oppervlakte hoge grassen en/of andere (enigszins vochtige) ondergroei, waar de favoriete prooidieren van hazelwormen naaktslakken gedijen. Daarnaast eten hazelwormen ook veel regenwormen en tevens in mindere mate spinnen en insecten. Verspreiding in onderzoeksgebied De hazelworm komt aaneengesloten en plaatselijk vrij algemeen voor in de bossen rond het projectgebied. Relatief hoge dichtheden worden gevonden in het Cronebos en De Zuid (oostzijde A27), maar ook in de bossen rond de Hoorneboegse Heide (westzijde A27) komt de soort overal in lagere dichtheden voor. In de rest van het Gooi is de hazelworm zeldzaam ( s Gravelandse landgoederen, Gooise Noordflank) tot kennelijk ontbrekend (van de centrale heidevelden Tafelbergheide, Bussumer- en Westerheide en omliggende boscomplexen zijn geen waarnemingen bekend). Uit DNAanalyse (169 monsters) is gebleken dat de populatie hazelwormen ten westen van de natuurverbinding (Einde Gooi, Zwarte Berg en Hoorneboeg) genetisch weinig divers is, hetgeen duidt op inteelt. Evenwel zijn al hazelwormen van deze verarmde deelpopulatie aangetroffen op de westelijke toeloop van ecoduct Zwaluwenberg. Verwacht mag worden dat deze deelpopulatie via verbinding Hoorneboeg in contact zal komen met de deelpopulatie aan de oostzijde, die meer genetische variatie vertoont (informatie Van der Grift op Minimale omvang leefgebied Dichtheden in snippers optimaal habitat kunnen honderden dieren per hectare bedragen ( exemplaren per ha; Arnold, 2002), maar in de Nederlandse praktijk zijn dichtheden van enkele tientallen exemplaren per hectare al hoog te noemen. Onder de meest gunstige omstandigheden lijkt een populatie op een oppervlakte van 5-10 hectare duurzaam te kunnen voortbestaan. In de Nederlandse praktijk echter wordt voor volledig geïsoleerd gelegen populaties een omvang van hectare leefgebied als minimum aangehouden. Niet-geïsoleerd gelegen populaties kunnen voortbestaan op 94

97 een terrein van ongeveer 0,5 tot 1 hectare, mits deze verbonden is met een andere populatie op ten hoogste 1 km afstand. Verspreidingsvermogen Onduidelijk ( normaal slecht tot incidenteel goed ). Enerzijds lijkt de soort zeer plaatstrouw te zijn (tijdens meerjarig onderzoek werd een maximale verplaatsing van 130 meter in 672 dagen gevonden; Stumpel, 1985), anderzijds zijn duidelijke uitzonderingen vastgesteld (tot 160 meter in 4,5 uur (!); Van der Sluijs, 2003). Op basis van de zeer beperkte kennis over het verspreidingsvermogen van de hazelworm, waarbij de soort zich slechts bij hoge uitzondering over meer dan 250 meter per jaar door geschikt leefgebied verplaatst (Spitzen Van der Sluijs & Creemers, 2009), wordt als maximale afstand dat de soort zich op jaarbasis door het leefgebied kan verplaatsen 0,5 tot 1 kilometer aangehouden. Aanwezigheid van aaneengesloten geschikt habitat als bosranden, heidevegetaties en ruige bermen is daarbij een voorwaarde. Hazelworm 95

98 Heivlinder Hipparchia semele Soortbeschrijving De heivlinder is een vrij grote dagvlinder (voorvleugellengte: mm) van de familie van de zandoogjes. De bovenkant van de vleugels is grijsbruin met een brede oranje band. De onderkant van de ondervleugels is overwegend grijsbruin. In de punten van de bovenvleugels bevinden zich enkele zwarte vlekjes met witte kernen (de oogvlekken ). Biotoop De heivlinder is een soort van droge heischrale graslanden, heiden en stuifzanden. De leefgebieden worden gekenmerkt door lage vegetatie met talrijke open zandplekken (kale grond). Verder heeft de heivlinder grassen nodig als voedsel voor de rups en verspreid wat bomen of struiken als beschutting tegen de zon op hete dagen. Verspreiding in onderzoeksgebied In de omgeving van het projectgebied is de heivlinder uitgesproken schaars. Kleine populaties met een (zeer) lage dichtheid komen nog voor op de Hoorneboegse Hei (westzijde verbinding) en op De Stulp (oostzijde). De belangrijkste populaties in de regio vliegen momenteel op de Bussumer-, Wester- en Zuiderheide. Minimale omvang leefgebied De opvattingen over de minimale omvang van een leefgebied voor heivlinders lopen uiteen. Zo stelt Thomas (1995) dat de minimale hoeveelheid leefgebied vereist voor de overleving van een metapopulatie 5 tot 10 hectare bedraagt. Volgens Bink (1992) is een leefgebied van ha voldoende voor een duurzame populatie. Alterra (2001) daarentegen hanteert als standaard voor een kernleefgebied van heivlinders een oppervlakte van 50 hectare. Voor de huidige studie wordt voor de minimale omvang van een geïsoleerd leefgebied 50 ha gehanteerd; voor de minimale omvang van deelpopulaties die maximaal 3 km uit elkaar liggen (of maximaal 5 km bij een kernleefgebied vandaag liggen) wordt 15 ha gehanteerd en voor de minimale omvang van een stepping stone 0,5 hectare. Verspreidingsvermogen Hoewel de heivlinder wordt omschreven als vrij honkvast (Bink, 1992) en de mannetjes zich territoriaal gedragen, vertoont de soort (in sommige jaren sterk) zwerfgedrag. Exemplaren worden (dan) geregeld buiten het normale leefgebied gezien, bijvoorbeeld in tuinen van dorpen en steden op drie (Maes & Van Dyck, 1999) tot vijf kilometer (Akkermans et al., 2001) of zelfs tot op 15 km van bekende populaties (Bos et al., 2006). Voor de maximale afstand tussen leefgebieden wordt voor de heivlinder 5 km aangehouden. Voor de onderlinge afstand tussen stepping stones wordt een afstand van maximaal 3 km aangehouden. 96

99 Ree Capreolus capreolus Soortbeschrijving De ree is een fijngebouwd, rankpotig en elegant bewegend klein hert met grote ogen en oren. De zomerpels is roodbruin en wordt in de winter vervangen door een dikkere grijsbruine wintervacht. Reeën hebben geen staart maar wel een witte spiegel. Het gewei van de bokken is klein (tot 25 cm) met 3 (soms 4) enden. De geiten hebben geen gewei. Biotoop Reeën hebben een voorkeur voor bebost gebied (vooral gemengd bos met voldoende dekking / ondergroei), afgewisseld met heidevelden, akkers en/of weilanden. Boszomen zijn favoriet vanwege de directe beschikbaarheid van zowel voedsel (grasland, kruidenzomen) als dekking (het aangrenzende bos). Soms leven reeën in open landschappen met minimale dekking, zoals duinen, heideterreinen en polderland. In dergelijke terreinen wordt dan vooral dekking gezocht in depressies in het landschap respectievelijk slootkanten. Verspreiding in onderzoeksgebied De ree komt algemeen voor in alle boomrijke delen van het Gooi. De hoogste dichtheden ( exemplaren per 100 ha) worden bereikt in de weinig verstoorde moerasbossen rond het Naardermeer en Tienhoven. In de meer recreatieve zones van de regio (zoals de periferie van de heidevelden) zijn de dichtheden lager (5-15 per 100 hectare), al zijn de verschillen tussen de Bussumer-/Westerheide enerzijds (relatief hoge dichtheid) en de Zuiderheide & Hoorneboegse Heide anderzijds (lage dichtheid) opmerkelijk. De gehele Gooise populatie (inclusief Vechtplassengebied) kan op basis van een gemiddelde dichtheid van 15 reeën per hectare natuurgebied geschat worden dieren. Rond het projectgebied komt de ree aaneengesloten voor, maar vormen Einde Gooi (westzijde) en landgoed Eyckenstein & het Maartensdijkse Bos (oostzijde) de gebieden met de hoogste aantallen. Minimale omvang leefgebied Het territorium van een reebok is 12 tot 15 ha groot, soms (veel) groter (tot 60 ha). Hierin leven diverse geiten met kalveren. De minimale omvang van het leefgebied van een kernpopulatie bedraagt ha. Stapstenen zijn bij voorkeur minimaal 300 ha groot. Verspreidingsvermogen Goed. Voorwaarde is de aanwezigheid van geschikte corridors (maximaal 30 km lang met een minimale breedte van 100 meter en voor minstens de helft bestaande uit houtwallen, bosjes en struweel) en de afwezigheid van harde (absolute) barrières in de vorm van snelwegen en beschoeide kanalen. Indien deze aanwezig zijn, dienen ze te worden gemitigeerd door uitgerasterde ecoducten en/of reeëntunnels respectievelijk uittreeplaatsen. 97

100 Das Meles meles Soortbeschrijving De das is het grootste wilde roofdier van Nederland. Door de lage robuuste lichaamsbouw, de zilvergrijze ruige vacht en met z n markante zwart-witte koptekening is het een onmiskenbare soort. Al sinds 1900 is sprake geweest van een gestage achteruitgang van de populatie in Nederland tot een dieptepunt rond 1980 van circa volwassen dieren. Vooral dankzij beschermende instanties en maatregelen is het aantal sindsdien weer toegenomen worden tot het aantal van naar schatting in Biotoop Het optimale habitat voor dassen is een combinatie van bosrijke droge zandgronden waarin de burchten gegraven kunnen worden (vaak in wat hoger gelegen landschapselementen als dekzandruggen, dijklichamen, rabatten en houtwallen) en vochtiger laagland met graslanden, akkers, bosjes, hagen en greppels, waar veel voedsel zoals regenwormen en plantenzaden (najaar) vergaard kan worden. In het Gooi is deze combinatie vooral te vinden op de zuidwestelijke overgang van de Gooise stuwwal naar de lager gelegen veenweidegronden (landgoederenzone in het noordwesten en de zone Zonnestraal / Einde Gooi / Hollandse Rading in het zuidwesten). Verspreiding in onderzoeksgebied Op het dieptepunt van de teloorgang in de regio (rond 1980) kwam de das alleen nog maar voor op landgoed Einde Gooi. Het betrof toen nog maar één clan van minder dan 10 dieren (twee sociale groepen verdeeld over drie burchten). Anno 2018 is na decennia lange strikte bescherming en het treffen van maatregelen, zoals de aanleg van talrijke dassentunnels onder de A27 en het onderliggende wegennet, het plaatsen van kleinwildrasters langs risicotrajecten en de aanleg van voedselakkers en houtwallen, weer sprake van een nog steeds toenemende populatie van circa 200 dieren. Het areaal van deze populatie reikt inmiddels tot de Gooise Noordflank (waar nu nog schaars) en bevat tevens de s Gravelandse landgoederen (inclusief het Spanderswoud), talloze bosjes rond Loosdrecht, Tienhoven, Westbroek en Maartensdijk, alle boscomplexen rond Lage Vuursche en sluit daarmee breedfront en naadloos aan op het leefgebied van de Utrechtse Heuvelrug. Minimale omvang leefgebied De grootte van een territorium van één familie dassen varieert van ca. 30 tot 150 ha in optimaal habitat tot meer dan 500 ha in marginale biotopen. Het foerageergebied reikt tot ongeveer 1,5 kilometer van de burcht in optimaal habitat tot 12 kilometer in marginaal leefgebied. Dassenclans zijn feitelijk deelpopulaties die gezamenlijk een metapopulatie vormen. Uitwisseling tussen deelpopulaties vindt plaats door dispersie van territorium naar territorium. Een duurzaam levensvatbare populatie dassen bestaat uit: 98

101 - minimaal 60 zich voortplantende vrouwtjes bij een volledig geïsoleerde populatie; - minimaal 20 zich voortplantende vrouwtjes in geval van een kernpopulatie die als grootste deelpopulatie onderdeel moet zijn van een metapopulatie (verzameling deelpopulaties) met in totaal minimaal 160 zich voortplantende vrouwtjes; - een metapopulatie van minimaal 240 zich voortplantende vrouwtjes in geval van een verzameling deelpopulaties, waarvan geen enkele deelpopulatie minimaal 20 zich voortplantende vrouwtjes bezit (dus een metapopulatie zonder kernpopulatie ). De benodigde oppervlakte voor een duurzame populatie is dus groter als de populatie meer versnipperd is. Voor een kernpopulatie met 20 vrouwtjes is in optimaal gebied hectare nodig en in marginaal gebied hectare (Kennisdocument BIJ12). Verspreidingsvermogen Zeer goed. Hoewel dassen erg honkvast zijn (en de burcht bijvoorbeeld niet zomaar opgeven bij verslechterde omstandigheden of verstoring), kunnen ze bij dispersie naar nieuw leefgebied meer dan 20 kilometer afleggen. Idealiter verloopt dispersie grotendeels via corridors die voor dassen bij voorkeur een breedte hebben van circa 100 meter en voor 85% bestaan uit vochtig, extensief beheerd grasland en voor 15% uit opgaande begroeiing in de vorm van houtwallen, heggen en bosschages. De maximale via corridors te overbruggen afstand tussen verschillende deelpopulaties is 30 kilometer, waarbij alle tussenliggende harde (absolute) barrières in de vorm van snelwegen en beschoeide kanalen gemitigeerd zijn door uitgerasterde dassentunnels respectievelijk uittreedplaatsen. Das 99

102 Boommarter Martes martes Soortbeschrijving De boommarter is ongeveer zo groot als een huiskat (maar staat lager op de poten en heeft een lange pluimstaart) en heeft een overwegend koffiebruine vacht. De bef is echter roomgeel (tot wit). Ook de vosachtige oren hebben een lichte rand. De snuit en neusspiegel zijn donkerbruin. Bij de sterk gelijkende steenmarter is de neusspiegel vleeskleurig. Andere verschillen met steenmarter (die nog erg zeldzaam is in het Gooi) zijn onder andere het rankere postuur, de grotere oren, langere poten en vollere staart van boommarter (variabele / subjectieve kenmerken). Diagnostisch is echter de kleur van de ondervacht: grijsbruin bij boommarter, (vuil)wit bij steenmarter. Biotoop De boommarter is een soort van uitgestrekte bossen met voldoende nestgelegenheid (boomholten) en voedsel. Dit kunnen zowel droge naald- als loofbossen op zandgronden zijn (gemengd bos is favoriet vanwege het gevarieerde voedselaanbod) als vochtige moerasbossen (broekbossen). Soms bewoont de soort ook meer open terrein, mits voldoende bosjes, heggen en houtwallen en aanwezig zijn. Het optimale habitat voor boommarters bestaat echter uit structuurrijk en soortenrijk bos met veel oude (nest)bomen met holten (Alleijn et al., 1997). Incidenteel betrekken boommarters ook gebouwen (bijvoorbeeld schuren en zolders van recreatiewoningen in bosgebieden). Verspreiding in onderzoeksgebied Het aantal territoria in de omgeving van het projectgebied bedraagt momenteel naar schatting 5 (schriftelijke informatie H. Wijsman). Daarmee zijn jaarlijks gemiddeld circa 10 (sub)adulte dieren en 15 jongen gemoeid. De territoria strekken zich uit over de grote oppervlakten bos van Einde Gooi, Zwaluwenberg, Cronebos, Beukenberg en de Vuursche Bossen en omvatten daarmee ook de verbinding Hoorneboeg. Buiten de genoemde bosgebieden zijn verspreid over het Gooi nog eens minimaal 10 territoria van boommarters bezet in vooral de moerasbossen van het Vechtplassengebied (ca. 6 territoria), op de 's-gravelandse buitenplaatsen (ca. 2) en in de bossen rond Bikbergen, Crailo en Laren (ca. 2). De totale Gooise populatie bestaat uit circa 30 adulte dieren (en circa 45 jongen in de zomer, waarvan gemiddeld slechts 15% het eerste jaar overleeft). Minimale omvang leefgebied De dichtheid van boommarters varieert enorm van 1 tot 30 dieren per hectare. Ook het leefgebied van één enkel mannetje kan tot ha groot zijn. Dit territorium overlapt dan met dat van diverse vrouwtjes. De minimale omvang van permanent leefgebied is daarom duizenden hectaren groot. De (theoretische) deelpopulatie van het Gooi staat naadloos in verbinding met die van de Utrechtse Heuvelrug en vormt in feite een grotere deelpopulatie van de 100

103 midden-nederlandse metapopulatie waar ook de Veluwe toe behoort. Voor het duurzaam voortbestaan van de deelpopulatie Gooi / Utrechtse Heuvelrug dient de huidige zwakke verbinding met kernpopulatie Veluwe behouden en idealiter versterkt te worden (door het inrichten van verbindingszones via Scherpenzeel Lunteren en de Bovenste Polder onder Wageningen). Verspreidingsvermogen Zeer goed. Tijdens voedseltochten leggen boommarters 2 tot 7 km per nacht af. Tijdens dispersie (verkenningstochten van jonge mannetjes) worden afstanden van meer dan 20 km overbrugd. Een corridor voor boommarters is minimaal 100 meter breed (over een lengte van maximaal 30 km) en bestaat uit mozaïeklandschap met circa 50% opgaande begroeiing (houtwallen, bosjes en struweel) en circa 50% vochtig grasland (Alterra, 2001). 101

104 Koepelvormende bosmieren Formica spec. Soortbeschrijving Van de Nederlandse koepelvormende rode bosmieren komen in het Gooi de behaarde bosmier, de kale bosmier en de zwartrugbosmier voor. Deze grote mieren lijken sterk op elkaar (overwegend donkerbruin achterlijf en roodbruine kop en borststuk), maar de werksters van de zwartrugbosmier hebben een min of meer duidelijke zwarte vlek op de bovenzijde van het borststuk. Werksters van de kale bosmier hebben in tegenstelling tot die van de behaarde bosmier vrijwel geen beharing op de bovenzijde van het borststuk. Biotoop Soorten van bossen en heideterreinen met vaak een duidelijke voorkeur voor de bosrandzone. Verspreiding in onderzoeksgebied Rode bosmieren komen op alle droge bos- en heideterreinen van het Gooi voor. Ook in het projectgebied zijn rode bosmieren algemeen; het gaat hierbij vooral om de behaarde en kale bosmier en slechts in beperkte mate om de zwartrugbosmier. Minimale omvang leefgebied De minimale omvang van een leefgebied voor bosmieren bedraagt 10 hectare. Over de bodem verplaatsen bosmieren zich maximaal tot 1 kilometer door geschikt leefgebied (zoals zeer open bos en bosranden). Verspreidingsvermogen Beperkt tot goed. Hoewel bosmieren zich door het seizoen heen voornamelijk lopend door het leefgebied verplaatsen (beperkt verspreidingsvermogen), vindt kolonisatie van nieuwe habitateilanden voornamelijk plaats door uitzwermende koninginnen tijdens de bruidsvluchten (goed verspreidingsvermogen). 102

105 103

106 Bijlage 4 Kaarten Kaart 1 Kaart 2 Kaart 3 Kaart 4 Kaart 5 Kaart 6 Kaart 7 Kaart 8 Kaart 9 Kaart 10 Kaart 11 Kaart 12 Kaart 13 Kaart 14 Kaart 15 Waarden overig Bos - waardering Bos dominante soort Bos inheems en uitheems Bos leeftijd Bos soorten van oud bos Planten rode lijst Insecten rode lijst Vogels rode lijst Vleermuizen Wet natuurbescherming zoogdieren Wet natuurbescherming overig Scenario minimale boskap Scenario maximale biodiversiteit Scenario adviesgroep 104

107 Bijlage 5 Begroting per scenario 5.1 Prijsbepaling Per scenario is een eerste ruwe begroting gemaakt van de aanlegkosten en toekomstige beheerkosten. Voor een definitieve raming dienen de scenario s nader uitgewerkt te worden. De prijzen zijn voornamelijk gebaseerd op de Standaardkostprijs directe werkzaamheden Terreinbeheer voor gezamenlijke TBO s d.d. 8 juni Begrootte werkzaamheden De volgende voor realisatie van de natuurverbinding uit te voeren werkzaamheden zijn meegenomen in de begroting: 1. Verwijderen van opgaande bomen, inclusief afvoeren stam-, tak- en tophout 2. Plaggen, verwijderen en afvoeren van de bosstrooisellaag (organisch materiaal) 3. Verwijderen van struiken vnl. Amerikaanse vogelkers, door rooien en afvoeren 4. Toedienen heidemaaisel De volgende beheerwerkzaamheden zijn begroot: 1. Beheer droge heide (N07.01) 2. Beheer Dennen-, eiken-, en beukenbos (N15.02) Realisatie van project Wasmeer is niet begroot. 5.3 Berekening In tabel 2 is een kostenraming voor aanleg opgenomen. De raming is gebaseerd op de kosten voor het kappen van bos, het verwijderen van hout en struweel en strooisel en het uitstrooien van choppermateriaal. De raming is indicatief en ter vergelijking. De werkelijke kosten zullen hier van afwijken. Tabel 2 Globale raming kosten omzetting bos naar heide (indicatief ter vergelijking met gestelde prijs van euro per hectare) Scenario # hectare boskap # euro totaal GNR 65, minimale bomenkap 17, maximale biodiversiteit 55, adviesgroep 22,

108 Om een eerlijke vergelijking van de beheerkosten (tabel 2) te kunnen maken, is het scenario met het maximale oppervlaktebeslag als referentie genomen. Dat betreft scenario GNR, met een totaal beslag van 65,59 hectare. De kosten van beheer voor dit scenario is berekend door het aantal hectare (#hectare heide) te vermenigvuldigen met de standaardkostprijs per hectare per jaar (#euro heidebeheer). Voor de overige scenario s geldt dat het areaal heide kleiner is. Het verschil tussen dit areaal en 65,59 betreft het aantal hectare dat als bos beheerd wordt (# hectare bos). Voor alle scenario s geldt dus dat de beheerkosten zijn berekend over een oppervlakte van 65,59 hectare. Tabel 2. Globale raming beheerkosten per scenario, gebaseerd op areaal heide en bos Scenario # hectare bos # euro bosbeheer 1 # hectare heide # euro heidebeheer 2 # euro totaal GNR , minimale bomenkap 48, , maximale biodiversiteit 10, , adviesgroep 43, , Standaardkostprijs N15,02 a 112,99 Euro per hectare per jaar 2 Standaardkostprijs N07.01 a 195,08 Euro per hectare per jaar 106

109 Bijlage 6 Referentieprojecten 6.1 Project Heiderijk Project Heiderijk, bij Nijmegen Mook - Groesbeek, is op initiatief van de provincies Limburg en Gelderland en het ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV) gestart en werd uitgevoerd door de grondeigenaren in het gebied: Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Prorail en de gemeente Nijmegen. Het project is opgezet ter ondersteuning van kwetsbare soorten en bestaat uit het ontwikkelen en herstellen van het leefgebied van heidegebonden soorten: open heideterreinen met geleidelijke overgangen naar opgaand bos. Om heideterreinen te ontwikkelen, worden diverse maatregelen genomen. Bomen worden verwijderd, opslag van houtige gewassen wordt weggehaald, bos wordt gedund en er wordt geplagd. Het betrof kap van stroken bos, dunningen, hakhoutbeheer, verbreding van bospaden, vrijmaken van zones langs de spoorlijn en het ontwikkelen van geleidelijke overgangen van heide naar bos. Op een aantal plekken zijn de boomstobben weggehaald en is geplagd, waarbij de bovenste, voedselrijke bodemlaag werd verwijderd. De uitvoering van het project vond plaats in 2010, het jaar van de biodiversiteit, zodat het aansloot bij een actueel thema. Toch is het project niet vanzelfsprekend verlopen, doordat er veel weerstand was. Vooral toen de kap begon en het effect voor de korte termijn plots aan velen duidelijk werd. Er zijn in het project verschillende fases onderscheiden, waarbij het effect van fase 1 wordt gemonitord om richting te geven aan fase 2. Les: Participatie en informatie nog uitgebreider Commotie ontstond en veel partijen bemoeiden zich ermee. Deze partijen hadden vaak slechts gedeeltelijke informatie (wat, hoe, waar, waarom, toekomstbeeld), ongecontroleerde feiten via internet en social media en hoog oplopende emoties. Politieke partijen probeerden voordeel te halen uit stellingname over het project. Er is van tevoren wel gecommuniceerd over het project, maar achteraf bezien onvoldoende. De info bijeenkomsten waren al enkele jaren eerder dan de eerste kap en waren goed aangekondigd en bezocht. Er zijn 10 excursies georganiseerd en infobordjes geplaatst in het gebied. Blijkbaar zijn toch nog veel mensen gemist, of heeft men zich vooraf onvoldoende gerealiseerd wat de schaal van de kap zou zijn. Achteraf wordt door o.m. Milieudefensie gezegd dat er meer mensen via meer kanalen zouden moeten worden benaderd, tot en met flyeren langs fiets- en wandelpaden en op parkeerplaatsen in het natuurgebied. Als je meer mensen bereikt, kan je ook de gebiedskennis van meer mensen benutten, waardoor het plan beter had kunnen aansluiten op lokale wensen. 107

110 Les: Cijfers uit hun context kunnen een eigen leven gaan leiden Cijfers kunnen verwarring zaaien: het beleidsdoel was om 300 ha leefgebied te realiseren, binnen een natuurgebied van 3000 ha. Veel mensen dachten dat er 300ha bos weg moest. Echter, er lag nog 110 ha heide dat als geschikt leefgebied werd aangemerkt. Van de overblijvende nog te realiseren 190ha leefgebied werd 80 ha gerealiseerd door volledige boskap. De rest, dus 110 ha, kreeg een gevarieerde structuur, wat betekent dat er zowel bomen in lage dichtheid als heide staan. Les: Beleid is voor velen onzichtbaar, maar wel van invloed In het geval van Heiderijk was de doelstelling om de heideverbinding in 2006 aangelegd te hebben. De ingewikkelde procedurele omstandigheden (veel grondeigenaren; twee provincies, vier gemeenten; verkrijgen subsidies, ontheffingen en vergunningen...) leidden ertoe dat pas eind 2009 met de werkzaamheden kon worden gestart. Toen was er haast geboden met uitvoeren, anders vervielen subsidies. Het weer zat die winter flink tegen, dus om de planning te halen is groot materieel ingezet. Inzet van groot materieel is vanwege financiën / efficiëntie ook niet altijd uit te sluiten en de aanpak van grotere gebieden is economisch voordeliger. Dergelijke overwegingen zijn voor betrokken beheerders en uitvoerders heel logisch, maar worden niet altijd meer gecommuniceerd aan de omgeving. Les: Duidelijkheid over scope, kanaliseren andere wensen en zorgen Koppelen van meerdere wensen kan heel handig zijn (praktische uitvoerbaarheid, financiering, momentum, vergunningen) maar kan ook tot vertroebeling van het debat leiden. Sommige natuurgroepen wilden hier graag op enkele percelen ongestoorde, ofwel beheerloze, bossen laten ontwikkelen. Een beheeringreep om heide te maken leek volledig in te gaan tegen die wens. Beide zaken zouden echter best op verschillende plekken in het gebied mogelijk zijn. Eerlijkheid en consequente berichtgeving over de plannen en over andere ontwikkelingen (al dan niet van dezelfde organisaties) kan mede zorgen voor behoud van vertrouwen in instanties. Les: Natuurorganisaties hebben hun verantwoordelijkheid voor zowel de natuur als de bezoekers Voorkomen moet worden dat er een tweedeling ontstaat tussen ecologen en natuurgenieters. Ecologen weten wat er goed is voor de natuur maar vergeten soms het effect daarvan op beleving mee te nemen. Ecologen zijn gewend te denken in lange termijnen en vertrouwen op de veerkracht van de natuur die met het juiste beheer en voldoende geduld de gewenste ontwikkelingsstadia kan doormaken. Gebruikers kijken vaak naar de korte termijn en schrikken van grootschalige ingrepen of andere flinke veranderingen. De meeste mensen die tegen zijn, opereren vanuit oprechte bezorgdheid. Zij hebben soms weinig respect voor de expertise van de natuurbeheerders, of weten er te weinig van om het op waarde te schatten. 108

111 Betekenis en waarden die het gebied heeft voor gebruikers moeten worden meegenomen in de planvorming. Er moet gewerkt worden aan begrip van elkaars standpunten en gezocht worden naar kansen om beide belangen te behartigen. Als gevolg van bomenkap wordt het beeld bijvoorbeeld opener in Heiderijk, waardoor een groot aantal cultuurhistorisch belangrijke plaatsen in het gebied weer zichtbaar worden, zoals houtwallen en beukenlanen. Dit kan de beleving ten goede komen, maar dat is voor velen niet vanzelfsprekend. Afspraken om problemen snel te signaleren en daarop in te spelen (bijvoorbeeld tijdens uitvoering van het werk) kunnen ondersteunend zijn aan het onderlinge vertrouwen en zorgvuldige omgang met het gebied. Les: Maak verbindingen niet te smal en monitor het resultaat Voor het volgen van het resultaat van de ingreep is een monitoring van flora en fauna opgezet. De resultaten zijn over het algemeen positief. Uit de monitoring blijkt echter dat de corridors nog onvoldoende functioneren. Dit wordt enerzijds toegeschreven aan de te beperkte breedte, anderzijds omdat de benodigde maatregelen (bijvoorbeeld dunning en boskap) nog niet zijn uitgevoerd (Schut et al. 2014; pers. med. R. Krekels/Natuurbalans Limes Divergens). Voor zover uit het monitoringsrapport te achterhalen valt, hebben de niet functionerende corridors een breedte van ongeveer 10 tot 15 meter. Dit blijkt onvoldoende voor ontwikkeling van een heidevegetatie en door de schaduwwerking van omliggend bos ontstaat geen warm-microklimaat. De aanwezigheid van blokkades van bos in de corridors, belemmert het functioneren. 6.2 Project Mariapeel Deurnse Peel Het project Mariapeel Deurnsepeel is een hoogveen- herstel project dat wordt uitgevoerd door Staatsbosbeheer en provincie Noord-Brabant, in samenwerking met Provincie Limburg, Waterschap Aa en Maas en Waterschap Peel en Maasvallei. Het wordt mede gefinancierd door LIFE+, dat is europese financiering voor de instandhouding van N2000 gebieden. Het doel voor Natura 2000-gebied Mariapeel en Deurnse Peel is hoogveenherstel. Veel soorten die aan hoogveen gebonden zijn en binnen Europa weinig leefgebied meer hebben profiteren daarvan. Een belangrijke factor is de waterhuishouding, die met het plan wordt hersteld als voorwaarde voor veengroei. Hiertoe worden kanaaltjes vanwege hun cultuurhistorische waarde niet gedempt maar verondiept en van een leemlaag voorzien, zodat water niet weglekt. Daarnaast wordt ca. 200 ha bomen gekapt en worden struiken verwijderd die veenontwikkeling in de weg zitten. Natuurliefhebbers uit de buurt wijzen op veel bestaande natuurwaarden, zoals meer dan 100 broedvogelsoorten, waaronder zeldzame soorten, die door de plannen mogelijk gevaar lopen. Men wijst erop dat het nu aanwezige bos tamelijk ongestoord heeft kunnen ontwikkelen nadat turfwinning is gestopt en 109

112 dat dat ecologisch waardevol is. De turfwinning heeft daarvoor al ingegrepen op het hoogveensysteem en de gevolgen dáárvan worden nu hersteld. Staatsbosbeheer wordt verweten geen duidelijkheid te geven over de plannen. Gebiedskenners roepen op om hun kennis te benutten om slimmere planvorming te krijgen, waarbij meer bestaande waarden kunnen worden behouden. Les: Eerlijk en duidelijk zijn over lange termijn perspectief èn over korte termijn verlies Beheerders moeten Europees beleid uitvoeren en krijgen te maken met de weerstand en discussies die eigenlijk vooraf hadden moeten gaan aan de besluitvorming over het beleid. Beheerders geven uitvoering aan het beleid en denken daarmee het juiste te doen. Bewoners en gebiedskenners vallen over de beheerder heen, maar zouden eigenlijk boos moeten zijn op de top-down benadering van het beleid. Beheerders doen er goed aan om hun, deels wellicht onterechte, rol hierin te onderkennen en hun communicatie hierop af te stemmen. Wellicht kan de beleidsmaker hierin ook een rol spelen. Burgers voelen het vernietigen van hun geliefde natuurwaarden als een persoonlijk verlies. Dit is wellicht beter te verdragen wanneer ze weten dat hun verlies op lange termijn bijdraagt aan een groter doel. Beherende instanties moeten erkennen dat er waarden verloren gaan en dat dit het gevolg is van keuzes in het perspectief van grotere ontwikkelingen. Les: Wees bewust van verschil in perspectief Het ingewikkelde stelsel aan wetten en regels voor natuur en compensatie maakt het voor niet volledig in deze materie ingewijde burgers lastig te begrijpen. Argwaan ontstaat doordat op de ene plek een gekapte boom moet worden herplant en dat op een andere plek blijkbaar niet nodig is. De indruk ontstaat dan dat Staatsbosbeheer de regels ontduikt, terwijl er hier sprake is van een Natura 2000 doelstelling, waarvan in het rechtsgeldige aanwijzingsbesluit is vastgelegd dat hoogveenherstel moet gebeuren en dat dit (waar nodig) ten koste mag gaan van andere natuurwaarden. Het is een beleidsmatige keuze geweest op grote, Europese schaal en uitgaande van een lange ontwikkel termijn. Omwonenden en betrokken natuurliefhebbers kennen die overwegingen niet, maar zien wel hun geliefde gebied drastisch op de schop gaan. Zij weten weinig van het lange termijn perspectief, maar veel van de huidige waarden. Het is voor velen ook lastig voor te stellen welke nieuwe waarden er ontstaan na de ingrepen, terwijl de huidige waarden reëel en tastbaar zijn. Les: Elk menselijk ingrijpen is onnatuurlijk, maar een keuze voor een robuuste natuur op langere termijn is het beste wat de mens nu kan doen De mens is van oudsher opportunistisch met het land omgegaan. Dit is deel van onze geschiedenis en heeft ons landschap mede gevormd. De natuur 110

113 vind steeds weer een nieuwe manier om zich aan ons handelen aan te passen. Tamelijk nieuw (op geschiedenis-schaal, enkele decennia) is het inzicht dat ons ingrijpen het natuurlijke evenwicht inmiddels zodanig verstoord heeft, dat we niet altijd meer kunnen rekenen op de veerkracht van de natuur. Dit heeft gevolgen voor bijvoorbeeld wateroverlast, hittestress en milieuvervuiling; zaken die aantoonbaar negatief kunnen zijn voor het welbevinden van de mens. Langzaam is dit inzicht doorgedrongen in het beleid op hoofdlijnen. Dat beleid vindt nu zijn weerslag in de uitvoering van (grootschalige) natuurherstelprojecten. Hoewel deze projecten dus een groter doel dienen, zijn de mensen die de veranderingen in het veld het meest voelen niet altijd op de hoogte van dat grotere doel en het nieuwe inzicht dat een robuuste natuur noodzakelijk is voor het menselijk welbevinden op lange termijn. Bronnen Factsheet Hoogveenherstel in de Pelen. Provincie Noord Brabant Het bos de klos, grootschalige bomenkap in de Peel, documentaire Antonio Arts. Folder: Hoe kan deliberatie bijdragen tot betere omgang met natuurparken. Handreiking voor deliberatie in de praktijk. S. Blok, M. Korthals, Leerstoelgroep toegepaste filosofie Wageningen Universiteit. Factsheet Heiderijk Nijmegen Mook, Uitvoering Heiderijk L. Ruesen, Heiderijk: door wrijving ontstaat glans. A. de Meijer, V. Vintges, Milieudefensie regio Nijmegen, Gelderse Milieufederatie. Geen nieuwe boskap in project Heiderijk, gemeente Nijmegen, Wat nou heide, Groesbeek wil zijn bos terug. Anja Sligter, 2010, De Volkskrant. 111

114 Bijlage 7 Mogelijkheden boscompensatie 7.1 Aanleiding De adviesgroep heeft gevraagd een verkenning uit te voeren van de mogelijkheden voor compensatie van het bos, dat gekapt wordt ten behoeve van de aanleg van de verbinding. Uitgangspunt daarbij is dat de compensatie plaatsvindt binnen het beheergebied van GNR en indien mogelijk nabij het plangebied (Hilversum e.o.). 7.2 Beleid en wetgeving ten aanzien van boscompensatie Bossen worden in Nederland beschermd middels de Wet natuurbescherming. Voorheen werd de bescherming geregeld in de Boswet. Doel van de bescherming is om het areaal bos in Nederland op peil te houden. De bescherming is van toepassing op bossen buiten de bebouwde kom, met een areaal groter dan 10 are (0,1 hectare) of rijbeplantingen van meer dan 20 bomen. Uitgezonderd zijn onder meer productiebossen, kerstboomkwekerijen en boomgaarden. Voor het kappen van bossen vallend onder de Wet natuurbescherming geldt een meldingsplicht bij bevoegd gezag (Gedeputeerde Staten van betreffende provincie). Daarnaast kan een herplantplicht van toepassing zijn. Indien de herplant elders plaats vindt dan de locatie waar het bos wordt gekapt, wordt dit compensatie genoemd. De regels ten aanzien van de herplantplicht zijn bij besluit door Provinciale Staten vastgesteld in de Verordening houtopstanden Noord-Holland. Voor een aantal typen ingrepen geldt vrijstelling van de meldings- en herplantplicht. Artikel 6 onderdeel d van de Verordening bevat een vrijstelling voor maatregelen die plaatsvinden ter realisatie van het beheertype zoals dat voor de betreffende locatie is opgenomen op de ambitiekaart van het Natuurbeheerplan (zie ook Figuur 2.3; pagina 15). Deze kaart wordt jaarlijks vastgesteld op basis van voorstellen die door terreinbeherende organisaties zijn aangedragen. Voor de omvorming wordt door provincie subsidie verleend. 7.3 Verkenning mogelijkheden boscompensatie De verkenning van de mogelijkheden voor compensatie van bos is uitgevoerd door het GNR. Zij kennen als geen ander hun eigen beheergebied en zijn verantwoordelijk voor het opstellen van de beheerplannen waarin natuurtypen zijn vastgelegd. Compensatie kan plaatsvinden door heide, graslanden of akkers om te vormen door aanplant of door spontane opslag van bomen en struiken op 112

115 deze terreinen niet te verwijderen (spontane verbossing). Het GNR heeft verkend of locaties in aanmerking komen voor transformatie naar bos. Daaruit volgt dat er momenteel geen geschikte locaties binnen het beheergebied aanwezig zijn voor compensatie op de schaal van de natuurverbindingen (tientallen hectare). Op de beoordeelde locaties ligt bijvoorbeeld een doelstelling voor ontwikkeling van andere natuurtypen of zijn andere waarden in het geding. Daarnaast heeft GNR beoordeeld of er buiten hun beheergebied mogelijkheden zijn. Eén van de locaties die in dat kader regelmatig is benoemd betreft Plan Huydecopersweg. In dit project worden diverse doelstellingen gerealiseerd, waaronder boscompensatie, waterberging en aanleg van vochtige/natte heide. Hier is geen ruimte meer voor compensatie van bos. Andere compensatiemogelijkheden in de directe omgeving van het beheergebied zijn bij het GNR niet bekend. 7.4 Omvorming als compensatie Hoewel dit niet als compensatie kan worden aangemerkt, biedt omvorming een mogelijkheid om bestaande bossen in kwalitatief opzicht te verbeteren. De omvorming van (voorheen aangeplante voormalige productie)bossen is bestaand beleid van GNR en is in beheerplannen als zodanig vastgelegd. Doel van de omvorming waarbij wordt gestreefd naar een toename van het areaal loofhout ten koste van naaldhout - is het vergroten van de natuurkwaliteit. Omvorming kan daarnaast bijdragen aan het vergroten van de vastgelegde voorraad koolstof. Zoals blijkt uit Tabel 6.1 (pagina 57) herbergt loofbos circa 12% meer koolstofvoorraad dan naaldbos. Indien op termijn alle bossen in het projectgebied worden omgevormd naar (gemengd) loofbos, is de capaciteit voor natuurlijke opslag van koolstofvoorraad vergelijkbaar met de huidige situatie. 113

116

117

118 Bureau Waardenburg bv Onderzoek en advies voor ecologie en landschap Postbus 365, 4100 AJ Culemborg Telefoon , Fax

Productiebos maakt plaats voor oorspronkelijk heidelandschap.

Productiebos maakt plaats voor oorspronkelijk heidelandschap. NATUURVERBINDING HOORNEBOEG GOOIS NATUURRESERVAAT Productiebos maakt plaats voor oorspronkelijk heidelandschap. PRODUCTIEBOS MAAKT PLAATS VOOR OORSPRONKELIJK HEIDELANDSCHAP TEN ZUIDEN VAN HILVERSUM LIGGEN

Nadere informatie

VRAAG EN ANTWOORD (Q en A) Natuurverbinding Hoorneboeg, Versie 18 maart 2016

VRAAG EN ANTWOORD (Q en A) Natuurverbinding Hoorneboeg, Versie 18 maart 2016 VRAAG EN ANTWOORD (Q en A) Natuurverbinding Hoorneboeg, Versie 18 maart 2016 1. Waarom is dit project nodig? De ontwikkeling van een open heidelandschap betekent meer leefgebied en betere kansen voor dieren

Nadere informatie

1.2 landschap, natuur en recreatie. Landschap

1.2 landschap, natuur en recreatie. Landschap 1.2 landschap, natuur en recreatie Landschap Radio Kootwijk vormt een belangrijke schakel in een aaneengesloten open tot halfopen droog tot vochtig stuifzand- en heidegebied dat zich uitstrekt van het

Nadere informatie

05-09-2006 Beknopte notitie over varianten Ecologische verbinding over de Utrechtse weg (N417).

05-09-2006 Beknopte notitie over varianten Ecologische verbinding over de Utrechtse weg (N417). 05-09-2006 Beknopte notitie over varianten Ecologische verbinding over de Utrechtse weg (N417). Aanleiding Stichting Goois Natuurreservaat, Rijkswaterstaat en de gemeente Hilversum zijn voornemens de Utrechtse

Nadere informatie

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg Nieuwsbrief Versie: oktober 2014 Inhoud 1. Inleiding 2. Zoogdieren 3. Herpetofauna 4. Vlinders 5. Overig 6. Colofon Wat dragen de ecoducten bij de Zwaluwenberg bij aan

Nadere informatie

Gemeente s-hertogenbosch Dhr. T. van Tol Postbus 12345 5200 GZ s-hertogenbosch

Gemeente s-hertogenbosch Dhr. T. van Tol Postbus 12345 5200 GZ s-hertogenbosch Ecologie & landschap NOTITIE Gemeente s-hertogenbosch Dhr. T. van Tol Postbus 12345 5200 GZ s-hertogenbosch DATUM: 21-04-2015 ONS KENMERK: UW KENMERK: - AUTEUR: PROJECTLEIDER: 15-143/15.02500/DirKr D.B.

Nadere informatie

Grip op ecologische risico s met de Ecologische Kosten-Baten Analyse Aukje Beerens (ARCADIS)

Grip op ecologische risico s met de Ecologische Kosten-Baten Analyse Aukje Beerens (ARCADIS) Grip op ecologische risico s met de Ecologische Kosten-Baten Analyse Aukje Beerens (ARCADIS) Even opwarmen: Wat is natuur? Natuur volgens bevoegde gezagen Aspect Gezichtspunt bodem Wat is natuur? Definitie

Nadere informatie

Monitoring Natuurverbinding Hoorneboeg & Zwaluwenberg

Monitoring Natuurverbinding Hoorneboeg & Zwaluwenberg Monitoring Natuurverbinding Hoorneboeg & Zwaluwenberg Versie: december 2016 Uitwerpsel van de boommarter die voornamelijk uit lijsterbessen bestaan Inhoud 1. Inleiding 2. BBC interview 3. Natuurbrug Hoorneboeg

Nadere informatie

INRICHTINGSVISIE ANNA S HOEVE CONCEPT

INRICHTINGSVISIE ANNA S HOEVE CONCEPT INRICHTINGSVISIE ANNA S HOEVE CONCEPT INHOUD kenschets geschiedenis veranderingen ambities visie in varianten uitwerking geschiedenis KENSCHETS Forse, gegraven waterpartijen KENSCHETS Berg van Dudok KENSCHETS

Nadere informatie

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top,

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top, De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus 8029 6710 AA Ede Geldermalsen, 28 oktober 2015 betreft: project: referentie: behandeld door: bijlage(n): Toetsing herinrichting aan NNN en Natura-2000

Nadere informatie

mei 2018 The Links Valley Natuurgolfterrein The Links Valley

mei 2018 The Links Valley Natuurgolfterrein The Links Valley mei 2018 The Links Valley Natuurgolfterrein The Links Valley THE LINKS VALLEY, GOLFBAAN OF NATUURTERREIN? Het is lastig te zeggen of The Links Valley nu meer golfbaan is of natuurterrein. Feitelijk bestaat

Nadere informatie

Gemeente s Hertogenbosch Dhr. J. Winter Postbus GZ s-hertogenbosch

Gemeente s Hertogenbosch Dhr. J. Winter Postbus GZ s-hertogenbosch Ecologie & landschap NOTITIE Gemeente s Hertogenbosch Dhr. J. Winter Postbus 12345 5200 GZ s-hertogenbosch DATUM: 18 april 2018 ONS KENMERK: UW KENMERK: - AUTEUR: PROJECTLEIDER: STATUS: CONTROLE: 18-0049/18.03871/MarBo

Nadere informatie

BOETELERVELD. ROUTE 4,3 km

BOETELERVELD. ROUTE 4,3 km BOETELERVELD ROUTE 4,3 km 20 17 Weten hoe een groot deel van Salland er tot eind 19e eeuw uitzag? Wandel dan eens door het Boetelerveld bij Raalte. Ervaar rust, ruimte en openheid in dit enig overgebleven

Nadere informatie

Natuurcompensatieplan aanleg gasontvangststation nabij Halfweg (gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude)

Natuurcompensatieplan aanleg gasontvangststation nabij Halfweg (gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude) 1 Natuurcompensatieplan aanleg gasontvangststation nabij Halfweg (gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude) Opdrachtgever Stedin, Rotterdam Referentie Heijden, E. van der 2015. Natuurcompensatieplan aanleg

Nadere informatie

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur Aanvullend natuuronderzoek TATA tbv tijdelijke natuur 2017 Aanvullend natuuronderzoek TATA tbv tijdelijke natuur C. van den Tempel & V. Ronde 2017 Projectleider Afdeling Opdrachtgever Financiering Foto

Nadere informatie

Notitie flora en fauna

Notitie flora en fauna Notitie flora en fauna Titel/locatie Projectnummer: 6306 Datum: 11-6-2013 Opgesteld: Rosalie Heins Gemeente Baarn is voornemens om op de locatie van de huidige gemeentewerf een nieuwe brede school ontwikkelen.

Nadere informatie

P a r a g r a a f e c o l o g i e N i e u w b o u w w o n i n g S c h a p e n d r i f t t e N o r g

P a r a g r a a f e c o l o g i e N i e u w b o u w w o n i n g S c h a p e n d r i f t t e N o r g P a r a g r a a f e c o l o g i e N i e u w b o u w w o n i n g S c h a p e n d r i f t t e N o r g X.X Eco lo gi e KADER Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden

Nadere informatie

Kleinschalig heidebeheer maatregelen diverse terreinen

Kleinschalig heidebeheer maatregelen diverse terreinen Resultaten Uitgangssituatie Algemeen Kleinschalig heidebeheer maatregelen diverse terreinen Projectnummer: 2010_009 Projectnaam: Kleinschalig heidebeheer maatregelen diverse terreinen PMJP: B2 Kwaliteitsverbetering

Nadere informatie

Monitoring Natuurverbinding Hoorneboeg & Zwaluwenberg

Monitoring Natuurverbinding Hoorneboeg & Zwaluwenberg Monitoring Natuurverbinding Hoorneboeg & Zwaluwenberg Versie: september 2017 Kale rode bosmier foeragerend op nectar van wilgbloesem Inhoud 1. Inleiding 2. Bosmieronderzoek 3. Vegetatie 4. Herpetofauna

Nadere informatie

MEER HEIDE OP DE HEUVELRUG

MEER HEIDE OP DE HEUVELRUG MEER HEIDE OP DE HEUVELRUG Bert Geerdes Vergeleken met heidevelden in Drenthe, de Veluwe en Brabant is de Utrechtse heide bescheiden van omvang. Zelfs de grootste terreinen op de Heuvelrug van noord naar

Nadere informatie

Quickscan natuur terrein aan de Bosruiter in Zeewolde

Quickscan natuur terrein aan de Bosruiter in Zeewolde Quickscan natuur terrein aan de Bosruiter in Zeewolde 22 december 2011 Zoon buro voor ecologie Colofon Project: Quickscan natuur terrein aan de Bosruiter in Zeewolde Opdrachtgever: mro Uitvoerder Zoon

Nadere informatie

1 achtergrondnotitie. ter kennisneming ter meningsvorming ter besluitvorming participanten overig, te weten:

1 achtergrondnotitie. ter kennisneming ter meningsvorming ter besluitvorming participanten overig, te weten: BESTUUR Onderwerp: advies van de adviesgroep Natuurverbinding Hoorneboeg Vergaderdatum 21 juni 2018 Agendapunt nr. 5 Kenmerk: 18-9736-81.03.02 Eventuele bijlagen: 1 achtergrondnotitie Behandelwijze Vervolg

Nadere informatie

5 Relatie tussen het voorkomen van de bosmuis en de rosse woelmuis en de structuur en breedte van de verbinding

5 Relatie tussen het voorkomen van de bosmuis en de rosse woelmuis en de structuur en breedte van de verbinding 5 Relatie tussen het voorkomen van de bosmuis en de rosse woelmuis en de structuur en breedte van de verbinding 5.1 Inleiding Vanuit de praktijk komen veel vragen over de optimale breedte en structuur

Nadere informatie

Natuurtoets Haarweg 127 te Gorinchem

Natuurtoets Haarweg 127 te Gorinchem NOTITIE Van den Heuvel Ontwikkeling & Beheer B.V. dhr. E. van den Heuvel Lekdijk 44 2967 GL Langerak (ZH) DATUM: 1 mei 2012 ONS KENMERK: AUTEUR: PROJECTLEIDER: STATUS: versie 1 CONTROLE: 12-244/12.02267/DimEm

Nadere informatie

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode Natuurwaardenkaart Voor het inventariseren van de natuurwaarden van Heemstede zijn in het rapport Natuurwaardenkaart van Heemstede Waardering van

Nadere informatie

Natuurtoets innamepunt Epe

Natuurtoets innamepunt Epe NOTITIE Vitens watertechnologie NV dhr. H. Hunneman Postbus 1090 8200 BB Lelystad DATUM: 20 december 2011 ONS KENMERK: 11-614/11.14032/DimEm UW KENMERK: e-mail d.d. 14-10-2011 AUTEUR: PROJECTLEIDER: CONTROLE:

Nadere informatie

Notitie veldbezoek Middelweg 12 te Moordrecht

Notitie veldbezoek Middelweg 12 te Moordrecht NOTITIE R. Stout Middelweg 12 2841 LA Moordrecht DATUM: 16 april 2012 ONS KENMERK: 12-200/12.01680/DirSt UW KENMERK: Gunning 22-03-2012 AUTEUR: PROJECTLEIDER: STATUS: ing. K.D. van Straalen drs. I. Hille

Nadere informatie

Referentienummer Datum Kenmerk GM-0055696 16 februari 2012 313182

Referentienummer Datum Kenmerk GM-0055696 16 februari 2012 313182 Notitie Referentienummer Datum Kenmerk GM-0055696 16 februari 2012 313182 Betreft Actualisatie locatieonderzoek natuurwaarden 1 Aanleiding In 2007 is door Grontmij het Locatieonderzoek natuurwaarden Projectlocatiegebied

Nadere informatie

Heidebeheer en fauna. Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009

Heidebeheer en fauna. Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009 Heidebeheer en fauna Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009 Inleiders: Jap Smits (Staatsbosbeheer) en prof. dr. Henk Siepel (Alterra-WUR) De Strabrechtse Heide is een

Nadere informatie

Indeling lezing. Herstel van leefgebieden voor de gladde slang. Ringslang. Gladde slang. Adder

Indeling lezing. Herstel van leefgebieden voor de gladde slang. Ringslang. Gladde slang. Adder Indeling lezing Herstel van leefgebieden voor de gladde slang De gladde slang; uiterlijk, verspreiding en habitat Beheer Monitoring Jeroen van Delft Bladel, 13 september 2013 2/31 Ringslang Slanke bruine

Nadere informatie

VIER MODELLEN. Bouwstenen. Een meer uitgebreide beschrijving van de bouwstenen en informatie over het beheer vindt u in de bijlage.

VIER MODELLEN. Bouwstenen. Een meer uitgebreide beschrijving van de bouwstenen en informatie over het beheer vindt u in de bijlage. 2 VIER MODELLEN In dit hoofdstuk beschrijven we vier verschillende inrichtingsmodellen: Kleinschalig landschap, Moeraszone, Nat kralensnoer en Droog kralensnoer. In extra informatiepagina s geven we aan

Nadere informatie

Gemeente Nijmegen T. Martens Postbus HG Nijmegen. Quick scan Flora- en faunawet Mesdagstraat te Nijmegen

Gemeente Nijmegen T. Martens Postbus HG Nijmegen. Quick scan Flora- en faunawet Mesdagstraat te Nijmegen Ecologie & landschap NOTITIE Gemeente Nijmegen T. Martens Postbus 9105 6500 HG Nijmegen DATUM: 29 januari 2016 ONS KENMERK: UW KENMERK: -- AUTEUR: PROJECTLEIDER: 15-879/16.00623/RalSm R.R. Smits G. Hoefsloot

Nadere informatie

Oplegnotitie NNN-gebied, IJsselzone, Veerweg Olst

Oplegnotitie NNN-gebied, IJsselzone, Veerweg Olst Oplegnotitie NNN-gebied, IJsselzone, Veerweg Olst Project: 16M8038 Onderwerp: Oplegnotitie NNN-gebied, IJsselzone, Veerweg Olst Datum: 15 maart 2018 Auteur: Ing. D. van der Veen (ecoloog LievenseCSO) Bestemd

Nadere informatie

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins Quickscan Spankerenseweg 20 Dieren februari 2011 Inhoudsopgave 1 Inleiding... 2 2 Gegevens plangebied... 2 3 Methode... 3 4 Resultaten... 3 4.1 Bureaustudie...

Nadere informatie

Natte en droge dooradering

Natte en droge dooradering Natte en droge dooradering 10 vuistregels voor de ontwikkeling van natte en droge dooradering in het agrarisch gebied Natte en droge dooradering levert biodiversiteit 3 Natte en droge dooradering zijn

Nadere informatie

Vleermuisonderzoek Prins Mauritsschool Nijmegen

Vleermuisonderzoek Prins Mauritsschool Nijmegen Ecologie & landschap NOTITIE Gemeente Nijmegen T. Martens Postbus 9105 6500 HG Nijmegen DATUM: 7 november 2014 ONS KENMERK: 14-577/1405584/LieAn UW KENMERK: VPL 213937 PROJECTLEIDER: INVENTARISATIE: G.

Nadere informatie

COMPENSATIEMAATREGELEN UITBREIDING BEDRIJVENTERREIN KOLKSLUIS TE T ZAND

COMPENSATIEMAATREGELEN UITBREIDING BEDRIJVENTERREIN KOLKSLUIS TE T ZAND COMPENSATIEMAATREGELEN UITBREIDING BEDRIJVENTERREIN KOLKSLUIS TE T ZAND 1. INLEIDING Aanleiding De gemeente Schagen is voornemens om het bedrijventerrein Kolksluis langs de Koning Willem II-weg in t Zand

Nadere informatie

Rucphen. Achtmaalsebaan 22. Inrichtingsplan ir. J.J. van den Berg. auteur(s):

Rucphen. Achtmaalsebaan 22. Inrichtingsplan ir. J.J. van den Berg. auteur(s): Rucphen Achtmaalsebaan 22 Inrichtingsplan identificatie planstatus projectnummer: datum: 401144.20160583 03-02-2017 projectleider: ing. J.A. van Broekhoven opdrachtgever: PO Schijf v.o.f. auteur(s): ir.

Nadere informatie

Concrete begrenzing EHS en GHS in het plangebied Voorste Stroom te Tilburg

Concrete begrenzing EHS en GHS in het plangebied Voorste Stroom te Tilburg Concrete begrenzing EHS en GHS in het plangebied Voorste Stroom te Tilburg Opdrachtgever: gemeente Tilburg Maart 2009 Antonie van Diemenstraat 20 5018 CW Tilburg 013-5802237 Eac@home.nl Pagina 1 Inhoudsopgave

Nadere informatie

1 NATUUR. 1.1 Natuurwetgeving & Planologie

1 NATUUR. 1.1 Natuurwetgeving & Planologie 1 NATUUR 1.1 Natuurwetgeving & Planologie De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking

Nadere informatie

Nader onderzoek vleermuizen schoolgebouw Anne Franklaan, Montfoort

Nader onderzoek vleermuizen schoolgebouw Anne Franklaan, Montfoort NOTITIE Cultuurland Advies Dhr. T. Melenhorst Postbus 20 8180 AA Heerde DATUM: 20 september 2011 ONS KENMERK: 11-386/11.13133/JanBu UW KENMERK: telefonische gunning 16 juni 2011 AUTEUR: PROJECTLEIDER:

Nadere informatie

Quick scan ecologie. Mientweg 5 & 29 te Lutjewinkel

Quick scan ecologie. Mientweg 5 & 29 te Lutjewinkel Quick scan ecologie Mientweg 5 & 29 te Lutjewinkel Samenvatting Inhoud H 01 Aanleiding Voor de Mientweg 5 en Mientweg 29 te Lutjewinkel wordt een ruimtelijke ontwikkeling voorbereidt. Het gaat om de ontwikkeling

Nadere informatie

Life+ Together for Nature. samen werken aan herstel van heidelandschap

Life+ Together for Nature. samen werken aan herstel van heidelandschap Life+ Together for Nature samen werken aan herstel van heidelandschap Life+ Together for Nature samen werken aan herstel van heidelandschap TOGETHER? TOGETHER staat voor TO GET HEath Restored: we zetten

Nadere informatie

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede Een inventarisatie van beschermde flora en fauna Enschede 2 December 2010 Rapportnummer 0123 Projectnummer

Nadere informatie

Quickscan. Een. Projectnummer 018. Opdrachtgever. Opdrachtnemer. Scholtenhagenweg 10

Quickscan. Een. Projectnummer 018. Opdrachtgever. Opdrachtnemer. Scholtenhagenweg 10 Quickscan natuuronderzoek ivm bestemmingsplan en ontwikkelingen Bellersweg 13 Hengelo Een inventarisatie van beschermde flora en fauna Haaksbergen 9 juli 2013 Rapportnummer 0128 Projectnummer 018 Opdrachtgever

Nadere informatie

memo INLEIDING GEBIEDSBESCHERMING ZAND/ZON/ c.c.: datum: 22 augustus 2013 Achterweg 48, Lisse

memo INLEIDING GEBIEDSBESCHERMING ZAND/ZON/ c.c.: datum: 22 augustus 2013 Achterweg 48, Lisse memo aan: van: OG ZAND/ZON/130372 c.c.: datum: 22 augustus 2013 betreft: Achterweg 48, Lisse INLEIDING Bij alle ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om

Nadere informatie

Werkstuk Aardrijkskunde Loonse en Drunense duinen

Werkstuk Aardrijkskunde Loonse en Drunense duinen Werkstuk Aardrijkskunde Loonse en Drunense d Werkstuk door een scholier 1890 woorden 30 oktober 2004 7 79 keer beoordeeld Vak Aardrijkskunde De Loonse en Drunense D A. Tot welk landschapstype behoort het

Nadere informatie

Quick scan ecologie Grote Sloot te Burgerbrug

Quick scan ecologie Grote Sloot te Burgerbrug Quick scan ecologie Grote Sloot te Burgerbrug Quick scan ecologie Grote Sloot te Burgerbrug Auteur Opdrachtgever Projectnummer Ingen foto omslag P.J.H. van der Linden N. Hemmers Bureau Buitenweg 13.143

Nadere informatie

Verkavelingspatroon Regelmatige blokverkaveling (door houtwallen omgeven)

Verkavelingspatroon Regelmatige blokverkaveling (door houtwallen omgeven) 4.5 Landduinen Landschapskenmerken Reliëfvorm Mozaïek van hogere zandduinen meestal bebost en lager en vlakker gelegen vennen en schrale graslanden Water Lage grondwaterstanden Bodem Zandgronden Wegenpatroon

Nadere informatie

de heer A. van Straalen Zwaansweg 2B 4247 EX Kedichem Quick scan beschermde soorten Zwaansweg 2B, Kedichem

de heer A. van Straalen Zwaansweg 2B 4247 EX Kedichem Quick scan beschermde soorten Zwaansweg 2B, Kedichem Ecologie & landschap NOTITIE de heer A. van Straalen Zwaansweg 2B 4247 EX Kedichem DATUM: 17 mei 2016 ONS KENMERK: 16-178/16.03517/JanBu UW KENMERK: gunning dd. 11 mei 2016 AUTEUR: PROJECTLEIDER: J.D.

Nadere informatie

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen Een inventarisatie van beschermde flora en fauna Haaksbergen 21 Mei 2014 Rapportnummer 031 Projectnummer 012 opdrachtgever Fam. Ten Dam Kolenbranderweg

Nadere informatie

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Stichting Landschapsbeheer Zeeland Lucien Calle Sandra Dobbelaar Alex Wieland 15 juli 2014 1 Inhoud Inleiding...

Nadere informatie

Bosbeheer voor reptielen en amfibieën. Jeroen van Delft

Bosbeheer voor reptielen en amfibieën. Jeroen van Delft Bosbeheer voor reptielen en amfibieën Jeroen van Delft Opbouw lezing Habitateisen herpetofauna Gesloten bos Open plekken en brede bermen Randen, mantels en zomen Dood hout Water in en bij het bos Steilkanten,

Nadere informatie

Groengebied Amstelland AB 16-04-2009 Agendapunt 8 Ecologische verbinding Holendrechter- en Bullewijkerpolder BIJLAGE 2: NOTA VAN UITGANGSPUNTEN

Groengebied Amstelland AB 16-04-2009 Agendapunt 8 Ecologische verbinding Holendrechter- en Bullewijkerpolder BIJLAGE 2: NOTA VAN UITGANGSPUNTEN Groengebied Amstelland AB 16-04-2009 Agendapunt 8 Ecologische verbinding Holendrechter- en Bullewijkerpolder BIJLAGE 2: NOTA VAN UITGANGSPUNTEN De Holendrechter- en Bullewijkerpolder als ontbrekende schakel

Nadere informatie

NOTITIE BOMENKAP GASLEIDINGTRACE ODILIAPEEL - MELICK

NOTITIE BOMENKAP GASLEIDINGTRACE ODILIAPEEL - MELICK NOTITIE BOMENKAP GASLEIDINGTRACE ODILIAPEEL - MELICK Opgesteld door: Ing. D. Heijkers In opdracht van: N.V. Nederlandse Gasunie Datum: 14 november 2011 Inleiding De Gasunie is voornemens een aardgastransportleiding

Nadere informatie

Quick scan ecologie Jan Vermeerstraat te Rucphen

Quick scan ecologie Jan Vermeerstraat te Rucphen Quick scan ecologie Jan Vermeerstraat te Rucphen Quick scan ecologie Jan Vermeerstraat te Rucphen Auteur Opdrachtgever Projectnummer Ingen T. Ursinus Scanopy 12.144 concept november 2012 foto omslag Els

Nadere informatie

Herstel biodiversiteit in Noord-Brabant,

Herstel biodiversiteit in Noord-Brabant, Herstel biodiversiteit in Noord-Brabant, hoe doen we dat en werkt het? Wiel Poelmans Programma Natuur Provincie Noord-Brabant Wat komt er aan de orde? Positie biodiversiteit in natuurbeleid Waarom, wat,

Nadere informatie

NOTITIE. Quickscan perceel Veldstraat 4 te Nijmegen. Methodiek. Plangebied en ingreep

NOTITIE. Quickscan perceel Veldstraat 4 te Nijmegen. Methodiek. Plangebied en ingreep NOTITIE Mevr. T. Martens Gemeente Nijmegen Postbus 9105 6500 HG Nijmegen DATUM: 15-04-2016 ONS KENMERK: 16-109/16.01207/DirKr UW KENMERK: VPL 235792 AUTEUR: PROJECTLEIDER: D.B. Kruijt D.B. Kruijt STATUS:

Nadere informatie

Uitvoering herstelmaatregelen voor kommavlinder en bruine eikenpage in Overijssel [Voer de ondertitel in]

Uitvoering herstelmaatregelen voor kommavlinder en bruine eikenpage in Overijssel [Voer de ondertitel in] Uitvoering herstelmaatregelen voor kommavlinder en bruine eikenpage in Overijssel [Voer de ondertitel in] Uitvoering herstelmaatregelen voor kommavlinder en bruine eikenpage in Overijssel Uitvoering herstelmaatregelen

Nadere informatie

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA QUICKSCAN FLORA EN FAUNA Behorende bij project: Oostkanaalweg 44, te Ter Aar Gemeente Nieuwkoop Opdrachtgever : Keijzer Dakbedekking b.v. Projectnummer : PS.2017.714 Datum : 21 augustus 2017 Niets uit

Nadere informatie

4 Een veldexperiment naar de verplaatsingen van de bruine kikker in agrarisch landschap

4 Een veldexperiment naar de verplaatsingen van de bruine kikker in agrarisch landschap 4 Een veldexperiment naar de verplaatsingen van de bruine kikker in agrarisch landschap 4.1 Inleiding In een Corridorverbinding zijn de stapstenen en sleutelgebieden verbonden door een dispersiecorridor

Nadere informatie

Heidebeheer in de 21 e eeuw

Heidebeheer in de 21 e eeuw Heidebeheer in de 21 e eeuw Henk Siebel Met OBN-faunaonderzoek van Joost Vogels, Arnold van den Burg, Eva Remke, Henk Siepel Stichting Bargerveen, Radboud Universiteit Nijmegen Herstel en beheer van droge

Nadere informatie

Notitie gevolgen inrichting natuur en landschap voor agrarische bedrijfsvoering

Notitie gevolgen inrichting natuur en landschap voor agrarische bedrijfsvoering Notitie gevolgen inrichting natuur en landschap voor agrarische bedrijfsvoering Pina Dekker Gemeente Ooststellingwerf, beleidsmedewerker en ondersteunend lid van de werkgroep Es van Tronde. Deze notitie

Nadere informatie

Resultaten telling slaapplaats grutto en andere vogelsoorten 't Broek, Waardenburg

Resultaten telling slaapplaats grutto en andere vogelsoorten 't Broek, Waardenburg NOTITIE Bosch & Van Rijn A. Schipper Groenmarkstraat 56 3521 AV Utrecht DATUM: 8 mei 2017 ONS KENMERK: 17.02976/RogVe UW KENMERK: gunning per email dd 6 februari 2017 AUTEUR: PROJECTLEIDER: STATUS: CONTROLE:

Nadere informatie

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg Versie: juni 2018 Een levendbarende hagedis die een onderkomen heeft gevonden in een van de camerakasten van het onderzoek Inhoud 1. Inleiding 2. PIT-tag 3. genetisch

Nadere informatie

Beschrijving plangebied bron: Koopman & Ingberg (2009)

Beschrijving plangebied bron: Koopman & Ingberg (2009) NOTITIE Aan : Ministerie van Defensie, Dienst Vastgoed Defensie T.a.v. : De heer S. van der Meulen Van : Drs. R. Felix Datum : 19 september 2012 Ons kenmerk : 12-125 Uw kenmerk : 3001528 Onderwerp : QS

Nadere informatie

Uitvoering mitigerende maatregelen Ruusbroeckstraat en omgeving

Uitvoering mitigerende maatregelen Ruusbroeckstraat en omgeving NOTITIE Gemeente Nijmegen Mevr. T. Martens Postbus 9105 6500 HG Nijmegen DATUM: 15 november 2011 ONS KENMERK: UW KENMERK: AUTEUR: PROJECTLEIDER: pm G771/11.0016099 G. Hoefsloot G. Hoefsloot STATUS: versie

Nadere informatie

Realisatie Eckeltse vennen

Realisatie Eckeltse vennen Uitgangssituatie Algemeen Realisatie Eckeltse vennen Projectnummer: 2008_008 Projectnaam: Realisatie Eckeltse vennen PMJP: B1 Inrichting verworven EHS Natuurdoel: Inrichting van 5 voedselarme licht gebufferde

Nadere informatie

Aanleiding van het onderzoek Wat is een quickscan

Aanleiding van het onderzoek Wat is een quickscan Correspondentie gegevens Projectgegevens Datum : 26 oktober 2015 Projectlocatie : Lindelaan 2b, Dordrecht Opgesteld door : Ing. P. Otte Betreft : FF- wet Quickscan Projectnummer : 1554 Contactpersonen

Nadere informatie

NOTITIE. Methodiek. Plangebied en ingreep

NOTITIE. Methodiek. Plangebied en ingreep NOTITIE Mevr. T. Martens Gemeente Nijmegen Postbus 9105 6500 HG Nijmegen DATUM: 08-04-2016 ONS KENMERK: 16-188/16.02404/DirKr UW KENMERK: VPL nr. 236970 AUTEUR: PROJECTLEIDER: D.B. Kruijt D.B. Kruijt STATUS:

Nadere informatie

Bert Dijkstra. Pingo Programma Drenthe, Beheer en beleid; 23 november VBNE

Bert Dijkstra. Pingo Programma Drenthe, Beheer en beleid; 23 november VBNE Bert Dijkstra Pingo Programma Drenthe, Beheer en beleid; 23 november VBNE Aanleiding Pingoruïnes hebben diverse functionaliteiten; - Belangrijkste functies zijn natuur en agrarisch met een eigen focus

Nadere informatie

Effectbeoordeling voorgenomen uitbreiding van golfbaan De Haar op de nesten van Buizerd en Havik

Effectbeoordeling voorgenomen uitbreiding van golfbaan De Haar op de nesten van Buizerd en Havik NOTA Bestemd voor: Afkomstig van: Golfclub De Haar Sovon Vogelonderzoek Nederland Datum: november 2016 Betreft: Effectbeoordeling voorgenomen uitbreiding van golfbaan De Haar op de nesten van Buizerd en

Nadere informatie

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg Nieuwsbrief Versie: januari 2015 Ringslang bij het Wasmeer Inhoud 1. Inleiding 2. Zoogdieren 3. Herpetofauna 4. Erosie 5. Internationaal 6. Colofon Wat dragen de ecoducten

Nadere informatie

Uitbreiding en herstructurering recreatiepark Beekse Bergen, Hilvarenbeek

Uitbreiding en herstructurering recreatiepark Beekse Bergen, Hilvarenbeek Uitbreiding en herstructurering recreatiepark Beekse Bergen, Hilvarenbeek Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 2 januari 2012 / rapportnummer 1552 62 1. Oordeel over het MER Libéma Exploitatie

Nadere informatie

Quick scan ecologie Stroet te Sint Maarten

Quick scan ecologie Stroet te Sint Maarten Quick scan ecologie Stroet te Sint Maarten Quick scan ecologie Stroet te Sint Maarten Auteur Opdrachtgever Projectnummer Ingen foto omslag P.J.H. van der Linden N. Hemmers Bureau Buitenweg 13.128 - definitief

Nadere informatie

Aanvullende notitie. Toetsing ecologische hoofdstructuur gasthuisweg 1, Herwijnen

Aanvullende notitie. Toetsing ecologische hoofdstructuur gasthuisweg 1, Herwijnen Aanvullende notitie Toetsing ecologische hoofdstructuur gasthuisweg 1, Herwijnen Opdrachtgever: M. van Baalen Uitgevoerd door: Elsken Ecologie Edam, 04-03-2015 Colofon Tekst en fotografie: Ing. D. van

Nadere informatie

Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg

Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg Auteur Opdrachtgever Projectnummer Ingen foto omslag T. ursinus Van Riezen en Partners 12.004 april 2012 De brandweerkazerne

Nadere informatie

P.W. Pastoor Blauwverversteeg 1 3841 DX Harderwijk. Notitie veldbezoek perceel Blauwverversteeg 3 te Harderwijk

P.W. Pastoor Blauwverversteeg 1 3841 DX Harderwijk. Notitie veldbezoek perceel Blauwverversteeg 3 te Harderwijk NOTITIE P.W. Pastoor Blauwverversteeg 1 3841 DX Harderwijk DATUM: 10 januari 2013 ONS KENMERK: 10-719/12.06097/IngHR UW KENMERK: uw mail dd. 18 december 2012 AUTEUR: PROJECTLEIDER: STATUS: versie 1.0 CONTROLE:

Nadere informatie

Bermenplan Assen. Definitief

Bermenplan Assen. Definitief Definitief Opdrachtgever: Opdrachtgever: Gemeente Assen Gemeente Mevrouw Assen ing. M. van Lommel Mevrouw M. Postbus van Lommel 30018 Noordersingel 940033 RA Assen 9401 JW T Assen 0592-366911 F 0592-366595

Nadere informatie

Notitie. 1 Aanleiding

Notitie. 1 Aanleiding Aan Bart van Eck Onderwerp Advies over natuurwetgeving bij de inrichtingsplannen voor de waterberging de Ronde Hoep 1 Aanleiding De polder de Ronde Hoep is aangewezen voor calamiteitenberging in de deelstroomgebiedsvisie

Nadere informatie

SALDOBENADERING EHS PAMPUSHOUT. Auteur: Evert Stellingwerf en Eric van der Aa Datum: 6 maart 2013

SALDOBENADERING EHS PAMPUSHOUT. Auteur: Evert Stellingwerf en Eric van der Aa Datum: 6 maart 2013 SALDOBENADERING EHS PAMPUSHOUT Auteur: Evert Stellingwerf en Eric van der Aa Datum: 6 maart 2013 Aanleiding In het bestemmingsplan Noorderplassen Oost en West is een aantal bouwplannen/ingrepen geprojecteerd

Nadere informatie

Monitoring natuurverbinding Hoorneboeg, Laarderhoogt en Zwaluwenberg

Monitoring natuurverbinding Hoorneboeg, Laarderhoogt en Zwaluwenberg Monitoring natuurverbinding Hoorneboeg, Laarderhoogt en Zwaluwenberg Versie: januari 2019 Impressie van de noordelijke toeloop van natuurbrug Laarderhoogt. Inhoud 1. Droogte 2. Vroege vogels 3. Mierenonderzoek

Nadere informatie

Een b(l)oeiend sportpark

Een b(l)oeiend sportpark Een b(l)oeiend sportpark Naar een hogere biodiversiteit en belevingswaarde van sportparken Mascha Visser Bureau Waardenburg Ruim dertig jaar onafhankelijk onderzoek, advies en ontwerp op het gebied van

Nadere informatie

Samenwerking voor de gladde slang in Noord-Brabant, Jeroen van Delft & Arnold van Rijsewijk Vught, 1 december 2017

Samenwerking voor de gladde slang in Noord-Brabant, Jeroen van Delft & Arnold van Rijsewijk Vught, 1 december 2017 Samenwerking voor de gladde slang in Noord-Brabant, 1997-2017 Jeroen van Delft & Arnold van Rijsewijk Vught, 1 december 2017 2/35 Gladde slang Habitats Droge, reliëf- en structuurrijke heiden Drogere delen

Nadere informatie

VAN ERVE NATUURONDERZOEK

VAN ERVE NATUURONDERZOEK ONDERZOEK KAMSALAMANDER IN DELEN VAN NATUURGEBIED DE BRAND Juni 2014 VAN ERVE NATUURONDERZOEK ONDERZOEK KAMSALAMANDER IN DELEN VAN NATUURGEBIED DE BRAND Inleiding Het natuurgebied De Brand is aangewezen

Nadere informatie

QUICKSCAN EDESEWEG 51 WEKEROM

QUICKSCAN EDESEWEG 51 WEKEROM QUICKSCAN EDESEWEG 51 WEKEROM Colofon Opdrachtgever: Tulp-Bijl B.V. Titel: Quickscan Edeseweg 51 Wekerom Status: Definitief Datum: Februari 2013 Auteur(s): Ir. M. van Os Foto s: M. van Os Kaartmateriaal:

Nadere informatie

Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Concept

Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Concept Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Concept a Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Colofon Deze samenvatting

Nadere informatie

Vergelijking in de tijd (Soortenrijkdom) Akkers Moerassen

Vergelijking in de tijd (Soortenrijkdom) Akkers Moerassen Staat van 2014 Soortenrijkdom Wat is de gemiddelde kwaliteit van de soorten rijkdom in zes biotopen? Voor de vulling van deze zijn gegevens gebruikt van de vlakdekkende inventarisaties in het buitengebied

Nadere informatie

NOTITIE. Ecologie & landschap. Conclusie. Toelichting

NOTITIE. Ecologie & landschap. Conclusie. Toelichting Ecologie & landschap NOTITIE Van den Heuvel Ontwikkeling & Beheer B.V. ter attentie van R. de Groot Lekdijk 4 2967GB Langerak DATUM: 11-02-2016 ONS KENMERK: 16-013/16.00823/IngHR UW KENMERK: opdrachtverlening

Nadere informatie

Onderzoek flora en fauna

Onderzoek flora en fauna Onderzoek flora en fauna 1. Conclusie Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde functieveranderingen geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Hierbij dient wel gewerkt te worden

Nadere informatie

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4 Grasland en Heide Hoofdstuk 2.2 en 2.4 Planning Grasland Voedselweb opdracht Heide Voedselweb opdracht Grasland Grasland is een gebied van enige omvang met een vegetatie die gedomineerd wordt door grassen

Nadere informatie

Verkennend natuurwaardenonderzoek

Verkennend natuurwaardenonderzoek Verkennend natuurwaardenonderzoek Locatie: ter hoogte van de Spoorstraat te Zegge, gemeente Rucphen (NB) Datum: 26 maart 2012 Projectnummer: 211x05748 Opgesteld door: mw. P. Maas Ecoloog ruimtelijke ordening

Nadere informatie

Powerfield Nederland N.V. J. Janssen Hogendijk WV Dokkum. Notitie quick scan beschermde soorten Paardetangendijk te Buinerveen

Powerfield Nederland N.V. J. Janssen Hogendijk WV Dokkum. Notitie quick scan beschermde soorten Paardetangendijk te Buinerveen NOTITIE Powerfield Nederland N.V. J. Janssen Hogendijk 25 9101 WV Dokkum DATUM: 22 maart 2018 ONS KENMERK: AUTEUR: PROJECTLEIDER: STATUS: CONTROLE: 18-0262/18.02932/AnnBa H.L. Schepp J.H. van der Heide

Nadere informatie

memo datum: 22 juli 2011

memo datum: 22 juli 2011 memo aan: van: Buro SRO Laneco datum: 22 juli 2011 betreft: 1 Inleiding Aan de Koterweg te Barneveld is de sloop van een voormalig kruisgebouw voorgenomen. In de plaats hiervan worden 17 zorgappartementen

Nadere informatie

Bijlage 5: Kernkwaliteiten (en omgevingscondities) van de Gelderse ecologische hoofdstructuur en de waardevolle landschappen

Bijlage 5: Kernkwaliteiten (en omgevingscondities) van de Gelderse ecologische hoofdstructuur en de waardevolle landschappen Bijlage 5: Kernkwaliteiten (en omgevingscondities) van de Gelderse ecologische hoofdstructuur en de waardevolle landschappen Versterking van de ruimtelijke kwaliteit is uitgangspunt voor het Gelderse ruimtelijk

Nadere informatie

Heideblauwtje Argus-Bläuling en Heivlinder Ockerbindinger Samtfalter. in de Nederlands-Duitse Grensstreek. Jan Hermans NHGL Peter Kolshorn - BSKS

Heideblauwtje Argus-Bläuling en Heivlinder Ockerbindinger Samtfalter. in de Nederlands-Duitse Grensstreek. Jan Hermans NHGL Peter Kolshorn - BSKS Heideblauwtje Argus-Bläuling en Heivlinder Ockerbindinger Samtfalter in de Nederlands-Duitse Grensstreek Jan Hermans NHGL Peter Kolshorn - BSKS Heideblauwtje Argus-Bläuling en Heivlinder Ockerbindinger

Nadere informatie

MMC Scherpenberg Lieren. Programma van Eisen

MMC Scherpenberg Lieren. Programma van Eisen MMC Scherpenberg Lieren Programma van Eisen Dienst Landelijk Gebied Zwolle, mei 2009 Uitgangspunten Scherpenberg Voor het ontwerp op de Scherpenberg zijn de volgende zaken als input gebruikt: Vigerende

Nadere informatie

Verzoek wijziging bestemmingsplan

Verzoek wijziging bestemmingsplan Verzoek wijziging bestemmingsplan Percelen Rucphen O 225 en O 433 Ruimtelijke onderbouwing kwaliteitsverbetering omgeving Rozenven Inleiding Sinds 2011 is Vereniging Natuurmonumenten eigenaar van natuurgebied

Nadere informatie

Quickscan Flora- en Faunawet Nieuwbouw Doorninkweg 6. Verkennend onderzoek naar beschermde natuurwaarden ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen

Quickscan Flora- en Faunawet Nieuwbouw Doorninkweg 6. Verkennend onderzoek naar beschermde natuurwaarden ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen Quickscan Flora- en Faunawet Nieuwbouw Doorninkweg 6 Verkennend onderzoek naar beschermde natuurwaarden ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen Quickscan Flora- en Faunawet Nieuwbouw Doorninkweg 6 Verkennend

Nadere informatie