Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199



Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 8 april 2005 Rapportnummer: 2005/110

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Rapport. Datum: 10 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/307

Rapport. Datum: 19 februari 2001 Rapportnummer: 2001/048

Rapport. Datum: 12 september 2000 Rapportnummer: 2000/306

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Datum: 20 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/272

Rapport. Inzake een klacht over de minister van Defensie uit Den Haag. Datum: 18 augustus Rapportnummer: 2011/248

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 25 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/335

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Datum: 19 maart 1998 Rapportnummer: 1998/070

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

Rapport. Datum: 23 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/367

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Rapport. Datum: 2 oktober 2000 Rapportnummer: 2000/336

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Waar blijft de fiets? Dienst Zorg en Samenleven

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/053

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/084

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/020

Rapport. Datum: 14 juni 2000 Rapportnummer: 2000/213

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/402

Rapport. Datum: 2 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/303

2. Bij brief van 19 december 2006 bevestigde het ministerie de ontvangst van het WOB-verzoek.

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Rapport. Datum: 22 juli 2002 Rapportnummer: 2002/218

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november Rapportnummer: 2011/341

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 23 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/332

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 29 maart 2002 Rapportnummer: 2002/093

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

4. Op 13 januari 2008 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman omdat hij nog geen nieuw besluit van de PUR had ontvangen.

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie van de CVOM stelselmatig niet op zijn correspondentie reageert.

Rapport. Datum: 10 september 2007 Rapportnummer: 2007/188

Rapport. Datum: 9 november 2005 Rapportnummer: 2005/346

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 5 januari Rapportnummer: 2012/001

Rapport. Datum: 21 augustus 2002 Rapportnummer: 2002/246

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 4 maart 1999 Rapportnummer: 1999/090

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen. Datum: 22 maart Rapportnummer: 2012/046

Rapport. Datum: 8 mei 2002 Rapportnummer: 2002/142

Rapport. Datum: 5 september 2006 Rapportnummer: 2006/306

Rapport. Rapport over een klacht over de directeur van de Belastingdienst/Zuidwest. Datum: Rapportnummer: 2011/273

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Datum: 14 september 2006 Rapportnummer: 2006/314

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 2 juli 2004 Rapportnummer: 2004/275

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/205

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Rapport. Datum: 3 mei 2007 Rapportnummer: 2007/084

Rapport. Datum: 27 mei 2005 Rapportnummer: 2005/156

Rapport. Datum: 8 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/237

Rapport. Datum: 26 september 2003 Rapportnummer: 2003/340

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Randmeren uit Zwolle. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/105

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Datum: 2 juni 2004 Rapportnummer: 2004/206

Rapport. Datum: 21 mei Rapportnummer: 2012/086

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

"Ik woon nu bijna 3 jaar in Wassenaar en ben zeer verbolgen over de wijze waarop u met uw burgers omgaat:

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/303

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Datum: 9 maart 2000 Rapportnummer: 2000/086

Rapport. Datum: 23 december 2005 Rapportnummer: 2005/397

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Rapport. Datum: 30 juni 1999 Rapportnummer: 1999/295

Transcriptie:

Rapport Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

2 Klacht 1. Verzoeker klaagt er over dat de Raad voor Rechtsbijstand te Den Haag op het moment dat hij zich voor de tweede keer tot de Nationale ombudsman wendde, nog niet inhoudelijk heeft gereageerd op zijn brief van 28 januari 2001. In de loop van het onderzoek is hier onderstaand klachtonderdeel aan toegevoegd. 2. Ook klaagt verzoeker erover dat de Raad voor Rechtsbijstand te Den Haag de op 1 augustus 2002 gedane toezegging om verzoekers brief van 28 januari 2001 uiterlijk 12 augustus 2002 inhoudelijk te beantwoorden - wederom - niet is nagekomen. Beoordeling Algemeen Verzoeker heeft op enig moment voor 28 januari 2001 bij de Raad voor Rechtsbijstand te Den Haag, verder te noemen de Raad, een verzoek ingediend om afgifte van een toevoeging voor gesubsidieerde rechtshulp. De Raad heeft dit verzoek afgewezen. Naar aanleiding van deze afwijzing heeft verzoeker op 28 januari 2001 de Raad een brief gestuurd. In deze brief beklaagde verzoeker zich over de afwijzing en stelde hij de voorzitter en de directeur van de Raad aansprakelijk voor door hem en zijn gezinsleden naar aanleiding van de afwijzing geleden en mogelijk nog te lijden schade. Ook stelde verzoeker de Raad enkele vragen welke verband hielden met de schadeafwikkeling. Bij brief van 31 januari 2001 bevestigde de manager Beschikkingen a.i. van de Raad de ontvangst van verzoekers brief. Tevens zegde hij toe dat de Raad vóór 21 februari 2001 verzoekers brief inhoudelijk zou beantwoorden. I. Het niet inhoudelijk beantwoorden van verzoekers brief Bevindingen 1. Verzoeker klaagt er over dat de Raad zijn brief van 28 januari 2001 tot op heden niet inhoudelijk heeft beantwoord. 2. In reactie op dit klachtonderdeel heeft de manager Beschikkingen Bureau rechtsbijstandvoorzieningen van de Raad bij brief van 1 augustus 2002 te kennen gegeven dat de klacht gegrond is.

3 Hij voegde daar aan toe dat de Raad verzoekers brief van 28 januari 2001 uiterlijk 12 augustus 2002 inhoudelijk zou beantwoorden. Beoordeling De afwijzing van het verzoek om afgifte van een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand, is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen ingevolge artikel 45 van de Wet op de rechtsbijstand voor de belanghebbende administratief beroep openstaat (zie Achtergrond onder 1.). Verzoekers brief van 28 januari 2001 moet dan ook worden aangemerkt als een beroepschrift in de zin van de Awb. De wetgever heeft in de hoofdstukken 6 en 7 van de Awb regelgeving vastgelegd met betrekking tot bezwaar en administratief beroep. Ingevolge artikel 7:24 van de Awb moet een beroepsorgaan binnen zestien weken na ontvangst van het beroepschrift beslissen. Indien het beroepsorgaan evenwel behoort tot dezelfde rechtspersoon als het bestuursorgaan tegen welks besluit het beroep is gericht, beslist het binnen zes weken of - indien een adviescommissie is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het beroepschrift, tenzij het beroepschrift een verzuim bevat als bedoeld in artikel 6:6 Awb, of indien de indiener van het beroepschrift, na een eerste uitstel van acht dan wel vier weken, instemt met nader uitstel van de te nemen beslissing (zie Achtergrond, onder 2.). Nu de Raad behoort tot dezelfde rechtspersoon als het bestuursorgaan tegen welks besluit het beroep is gericht en voor de behandeling van het beroepschrift een commissie is ingesteld, had de Raad binnen tien weken op het beroepschrift dienen te beslissen, behoudens een verzoek om verzuimherstel, verdaging of instemming met verder uitstel. Nu niet is gesteld, noch anderszins is gebleken dat sprake was van een verzoek om verzuimherstel (artikel 7:24, derde lid Awb), dan wel dat de beslissing is verdaagd (artikel 7:24, vijfde lid Awb) of dat verzoeker ingevolge artikel 7:24, zevende lid Awb heeft ingestemd met verder uitstel van de behandeling van zijn bezwaar, wordt geoordeeld dat de Raad de voorgeschreven termijnen in verregaande mate heeft veronachtzaamd. Dat is niet juist. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. II. Het niet nakomen van de toezegging Bevindingen

4 1. Verzoeker klaagt er verder over dat de Raad de op 1 augustus 2002 gedane toezegging om zijn brief van 28 januari 2001 voor 12 augustus 2002 alsnog inhoudelijk te beantwoorden niet is nagekomen. 2. De Raad heeft niet gereageerd op dit klachtonderdeel. Beoordeling Het staat vast dat van de zijde van de Raad in elk geval drie maal is toegezegd dat verzoekers brief van 28 januari 2001 op korte termijn inhoudelijk zou worden beantwoord. Voor de eerste maal werd dat gedaan in de ontvangstbevestiging van 31 januari 2001. Daarna werd dit toegezegd in de brief van 10 september 2001 van de Raad aan de Nationale ombudsman. En ten slotte in de schriftelijke reactie van 1 augustus 2002 aan de Nationale ombudsman naar aanleiding van het aanvankelijke onderzoek naar aanleiding van het eerste klachtonderdeel. Door bij herhaling de gedane toezegging niet na te komen heeft de Raad in ernstige mate onzorgvuldig gehandeld ten aanzien van verzoeker. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. De Nationale ombudsman merkt hierbij nog op dat ook tijdens dit onderzoek is gebleken dat de reacties van de Raad lang uitblijven, ondanks herhaalde verzoeken van de zijde van de Nationale ombudsman om een spoedige reactie. Het onderzoek is daardoor ernstig vertraagd. Hetgeen hierboven is overwogen vormt aanleiding tot het doen van een aanbeveling. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de Raad voor Rechtsbijstand te Den Haag is gegrond. Aanbeveling De Raad voor Rechtsbijstand wordt in overweging gegeven de gedane toezeggingen ten spoedigste schriftelijk na te komen. Bij brief van 1 september 2003 liet de Raad voor Rechtsbijstand te Den Haag de Nationale ombudsman weten dat de brief van verzoeker ter behandeling was doorgeleid naar de Commissie van bezwaar en beroep. De Nationale ombudsman beschouwde de aanbeveling hiermee als opgevolgd

5 Onderzoek Op 22 januari 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer F. te X, met een klacht over een gedraging van de Raad voor Rechtsbijstand te Den Haag. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de Raad voor Rechtsbijstand te Den Haag op 19 maart 2002 verzocht op de (eerste) klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Op 23 mei en 14 juni 2002 werd schriftelijk en op 17 juli 2002 werd telefonisch gerappelleerd. In reactie op de klacht deelde de manager Beschikkingen Bureau rechtsbijstandvoorzieningen van de Raad op 1 augustus 2002 mee dat de klacht van verzoeker gegrond was en dat verzoekers brief vóór 12 augustus 2002 inhoudelijk zou worden beantwoord. In verband hiermee sloot de Nationale ombudsman op 20 augustus 2002 het onderzoek. Bij brief van 29 september 2002 deelde verzoeker de Nationale ombudsman mee, dat de toegezegde inhoudelijke beantwoording hem op dat moment nog niet had bereikt. Bij brief van 4 oktober 2002 bracht de Nationale ombudsman dit onder de aandacht van de Raad en stelde de Raad in de gelegenheid aan te tonen dat de toezegging was nagekomen, respectievelijk de toegezegde beantwoording binnen veertien dagen alsnog na te komen. Nadat een reactie was uitgebleven heropende de Nationale ombudsman op 4 november 2002 het onderzoek, waarbij de klacht werd uitgebreid met onderdeel 2. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen. De Raad voor Rechtsbijstand gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. INFORMATIEOVERZICHT De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: 1. Klaagschrift van verzoeker van 20 januari 2002, ingediend bij de Nationale ombudsman. 2. Brief van 28 januari 2001 van verzoeker aan de Raad. 3. Brief van 31 januari 2001 van de Raad aan verzoeker. 4. Brief van 10 september 2001 van de Raad aan de Nationale ombudsman. 5. Rappelbrieven van 23 mei, 14 juni en 29 juli 2002 van de Nationale ombudsman aan de Raad.

6 6. Schriftelijke reactie van de Raad van 1 augustus 2002. 7. Brief van 20 augustus 2002 aan verzoeker waarmee de Nationale ombudsman het onderzoek beëindigde. 8. Vervolgklacht van 29 september 2002 van verzoeker. 9. Brief van 4 oktober 2002 van de Nationale ombudsman aan de Raad. 10. Brieven van 4 november 2002 van de Nationale ombudsman aan verzoeker en aan de Raad waarmee het onderzoek werd heropend. 11. Rappelbrief van 8 januari 2003 van de Nationale ombudsman aan de Raad. Bevindingen Zie beoordeling Achtergrond 1. Artikel 45 van de Wet op de rechtsbijstand (Hoofdstuk VII. Bezwaar en beroep): "1. Een belanghebbende kan tegen een besluit van het bureau administratief beroep instellen bij de raad. 2. Voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften stelt de raad een commissie in als bedoeld in artikel 8." 2. Artikel 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (Hoofdstuk 7. Bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep. Afdeling 7.3. Bijzondere bepalingen over administratief beroep): "1. Het beroepsorgaan beslist binnen zestien weken na ontvangst van het beroepschrift. 2. Indien het beroepsorgaan evenwel behoort tot dezelfde rechtspersoon als het bestuursorgaan tegen welks besluit het beroep is gericht, beslist het binnen zes weken of, indien een commissie als bedoeld in artikel 7:19, tweede lid, is ingesteld, binnen tien weken na ontvangst van het beroepschrift. 3. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. 4. Het beroepsorgaan kan de beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

7 5. In het geval, bedoeld in het tweede lid, kan het beroepsorgaan de beslissing echter voor ten hoogste vier weken verdagen. 6. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan. 7. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen."