Delftse Universitaire Pers



Vergelijkbare documenten
Een verkenning v financiële effecten gepresenteerde instrumenten

Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2005

Woonlasten Onderzoek HV Franeker

Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2006

Uitgangspunten en adviessamenvatting

Uitgangspunten en adviessamenvatting

TOESLAGENVERORDENING WWB GEMEENTE PUTTEN

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

HET BEROEP VAN MAKELAAR IN ONROEREND GOED VIND IK ONTROEREND GOED!!!!!

COELO Woonlastenmonitor 2009

Hieronder de vergelijking tussen de annuïteitenhypotheek en de lineaire hypotheek.

Samenvatting. Dossier naam: Voor-Beeld Datum: Partijen Voor Beeld. Kinderen D Voor T Voor

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Woononderzoek Nederland 2009

Persoonlijk Financieel Advies

COELO Woonlastenmonitor 2008

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Achtergronden Wormerlandse VROM Startersregeling. 1. Waarom SVn-startersregeling?

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Machiel van Dijk Financiële planning en advies. Voorbeeld financieel plan light

COELO Woonlastenmonitor 2010

Hierna zal de berekening van de compensatie overkreditering worden toegelicht.

Persoonlijk Financieel Advies

Starterslening en Koopsubsidie

Woonuitgaven in beeld

Doelgroepen TREND A variant

Hierna worden de belangrijkste stappen in de berekening van uw compensatie overkreditering toegelicht.

Onderwerp: Verordening toeslagen en verlagingen van uitkeringsnormen op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb).

ALGEMENE TOELICHTING (Toeslagenverordening WWB 2012-A)

Een eigen huis. mogelijkheden voor kopen of huren

Het onderzoek is verder als volgt uitgewerkt. In het volgende hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de wijze waarop traditioneel in Nederland de

Toelichting bij de verordening. Algemeen

nr Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet investeren in jongeren

Hoofdstuk I Algemeen 2. Hoofdstuk II Commerciële relatie en commerciële prijs 2. Hoofdstuk III Inkomstenkorting bij huur of kostganger 3

Bij antwoord datum, kenmerk en onderwerp vermelden

Toelichting Toeslagenverordening WWB gemeente Rijssen-Holten 2013

ALGEMENE TOELICHTING (Toeslagenverordening WWB 2013)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum: 26 oktober 2016 Betreft: Doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens (actualisatie 2017)

Adviestabel ouderbijdragen kinderopvang 2003

4,6. Uw financiële situatie. Werkstuk door een scholier 1976 woorden 8 april keer beoordeeld 1. HOE SLUIT JE EEN HYPOTHEEK AF?

Nieuw rekenmodel overlijdensschade

Het kopen en financieren van een woning

Beleidsregels verlagen van de bijstandsnorm in verband met lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gemeente Arnhem 2017

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 12, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Aanvrager/Opdrachtgever:

Minimuminkomens in Leiden

Kader schrijnende situaties voor

Kostgeld Wat is redelijk?

GEMEENTEBLAD. Nr Beleidsregels Kostendelersnorm 2015

SP-voorstel fiscale behandeling eigen woning

Datum: 26 oktober 2016 Betreft: Doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens (actualisatie 2017)

Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Apeldoorn. Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012

Aanvrager/Opdrachtgever:

Nadeel Uiteindelijk wordt er geen vermogen opgebouwd om de hypotheek mee af te kunnen lossen.

BIJLAGE 2: Bruto-nettotrajecten

Hierna worden de belangrijkste stappen in de berekening van uw compensatie overkreditering toegelicht.

Saldo van inkomsten en aftrekposten van de eigen woning die uw hoofdverblijf was

Alimentatiekantoor.nl

COELO Woonlastenmonitor 2010

Algemene informatie. Hypotheken - starter VERZEKERING BEDRIJFSRISICO HYPOTHEEK PENSIOEN

TE WOON Kopen of huren? U kiest!

Kostgeld 2016 Wat is redelijk?

Gemeentelijke uitvoeringsregels starterslening

Toeslagenverordening WWB gemeente Kerkrade 2012

Beleidsregels Kostendelersnorm 2015

Omvang doelgroep en omvang kernvoorraad in 2008

Extra hypotheek voor energieneutrale woningen

Leidenincijfers Particuliere huishoudens en -inkomens in de Leidse regio

Ke u z e in w o n e n :

ALGEMENE ECONOMIE /04

Koopgarant. Kopen met korting en terugkoopgarantie van bestaande bouw

Werk en inkomen. Aangegeven loon/uitkering altijd BRUTO Wat gaat daar dan nog van af?

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Wijk bij Duurstede (Utrecht)

Algemene informatie hypotheken (starter)

Hypotheekvormen samengevat

DE ERKEND HYPOTHECAIR PLANNER INFORMEERT U GRAAG OVER: Uw woning huren of kopen?

Eerste koopkracht-indicaties Kunduz-akkoord. Maatregelen

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 november 2013;

Gemeentelijke heffingen Kwijtschelding. Regel kwijtschelding op rotterdam.nl/mijnloket

Voorbeeld gebaseerd op een goede adviespraktijk m.b.t. bruto/netto berekening: man, 44 jaar en vrouw, 40 jaar Verstrekte hypotheek in

Servicekosten DE BELANGRIJKE KLEINE LETTERTJES IN HET GROOT. Huurdersdag Vestia

Je eigen woning en de Belastingdienst in 2012

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4.3 t/m & 4.4 begrippen;

Hypotheekrecht en - vormen

Toelichting Verordening toeslagen en verlagingen WWB Asten 2010

Consumptief krediet (met hypothecaire zekerheid in tweede rang) (2H/CK)

4 Toon met twee verschillende berekeningen aan dat het ontbrekende gemiddelde inkomen (a) in de tabel gelijk moet zijn aan euro.

Bijlage-(juli) 2002 bij het rapport Alimentatienormen 2001 van de Werkgroep Alimentatienormen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Berden op Zoom. Onderwerp. Nummer voorstel. Datum voorstel

Concept verordening doelgroepen woningbouw Uithoorn 2019

De familiebank - vanaf 2013

CONCEPT Verordening doelgroepen woningbouw Diemen 2019

HET RENDEMENT. De aankoopprijs en huurinkomsten geven een Bruto Aanvangsrendement (BAR = huuropbrengst/totale aankoopprijs) van 5.42%.

Transcriptie:

'VIOONLASTEN- EN INKOMENSBEGRIPPEN IN ONDERZOEK EN STATISTIEK' VI orking paper 5 December 1983 H. van Fulpen Delftse Universitaire Pers Bibliotheek TU Delft 1111111111111111111111111111111111 C 0003831888 8337 191 8

Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11 2628 R T Delft tel. (015) 783254 CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Fulpen, H. van Woonlasten- en inkomensbegrippen in onderzoek en statistiek/ho Van Fulpen; Technische Hogeschool Delft, Afdeling der Bouwkunde, Vakgroep Bestuurswetenschappen, Organisatiekunde, Ekonomie en Recht, R.I. W. Insti tuut voor Volkshuisvestingsonderzoek. - Delft: Delftse Universitaire Pers. - Tab. - (Working paper/technische Hogeschool Delft, Afdeling der Bouwkunde; 5) Onderzoeksprojekt Woonlasten en Woonlastenbeleid. - Met lit. opg. ISBN 90-6275-205-5 SISO 314 UDC 351.778.5.003.2 Trefw.: woonlasten / volkshuisvesting Copyright 1983 H. van Fulpen No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the Delft University Press, The Netherlands

\ '. Deze publikatie verschijnt in een reeks van "working papers", geproduceerd in het kader van een omvangrijk onderzoeksprojekt "Woonlasten en Woonlastenbeleid". Dit projekt wordt uitgevoerd door een onderzoeksgroep van de Afdeling der Bouwkunde, Technische hogeschool, Delft, bestaande uit C.A. Adriaansens, H. van Fulpen, P. Groetelaers, F. Neuerburg,H. Priem us, J. van der Schaar en H. Westra. Bij het onderzoek is een begeleidingscommissie van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer betrokken. Met het oog op een aantal internationale dimensies van het onderzoek wordt nauw samengewerkt met de International Federation for Housing and Planning. Voor de inhoud van de papers is uitsluitend de onderzoeksgroep verantwoordelijk. Het totale onderzoeksprojekt, gestart in 1983, zal enkele jaren in beslag nemen, en wordt afgerond met één of meer definitieve rapporten. Mede gezien het voorlopige karakter van dit "working paper" is kommentaar van harte welkom. Daartoe kan van de achter ingevoegde antwoordkaart gebruik worden gemaakt. Etra eemplaren van dit paper kunnen worden be.st~ld, bij de Delftse Universitaire Pers, Mijnbouwplein 11, 2628 RT Delft.

INHOUDSOPGA VE PAG. 1. ~E~~G 1 2. WOONLASTEN- EN INKOMENS8EGRIPPEN IN ONDERZOEK 2 2.1. Inleiding 2 2.2. Woonlastenbegrippen " 2.2.1. W oonlastenbegr ippen in groep 1 4 2.2.2.... oonlastenbegr ippen in groep 2.5 2.2.3. Woonlastenbegrippen in groep 3 6 2.2.4. Woonlastenbegrippen in groep 4 10 2.2.5. Woonlastenbegrippen in groep.5 10 2.3. Inkomensbegrippen 11 2.3.1. Inkomensbegrippen in groep 1 11 2.3.2. Inkomensbegrippen in groep 2 12 2.3.3. Inkomensbegrippen in groep 3 14 2.3.4. Inkomensbegrippen in groep 4 14 2.3.5. Inkomensbegrippen in groep.5 1.5 3. TOEPASSINGSMOGELIJKHEDEN VAN DE DIVERSE 8EGRIPPEN 16 3.1. Inleiding 16 3.2. Mogelijke woonlastenbegrippen in de huursector 16 3.3. Mogelijke woonlastenbegrippen in de koopsector 18 3.4. Mogelijke inkomensbegrippen 21 3.5. Mogelijke inkomenseenheden 22 3.6. De keuze van het gewenste begrippen-apparaat per type CXlderzoek 23 3.6.1. Overwegingen bij de keuze 23 3.6.2. Het gewenste begrippenapparaat in groep 1 23 3.6.3. Het gewenste begrippenapparaat in groep 2 24 3.6.4. Het gewenste begrippenapparaat in groep 3 2.5 3.6.5. Het gewenste begrippenapparaat in groep 4 26 3.6.6. Het gewenste begrippenapparaat in groep.5 26 3.6.7. Het gewenste begrippenapparaat en de dagelijkse praktijk in CXlderzoek en statistiek 26 4. KNELPUNTEN BIJ HET INKOMENS- EN WOONUITGAVENBEGRIP 28 4.1. Inleiding. 28 4.2. Wat zijn woonuitgaven? 28 4.3. Hoe groot is de draagkracht? 31 ".4. Tot slot...................... lij NOllEN 36 BIJLAGEN ~ 38

1. INLEIDING De afbakening van het woonlasten- en inkomensbegrip staat de laatste tijd sterk in de belangstelling. Dit is niet verwonderlijk. Als de totale woonuitgaven van huurders en eigenaar-bewoners in korte tijd vrij sterk stijgen is er vanzelfsprekend veel belangstelling voor de opbouw van de totale woonuitgaven om zodoende te kunnen analyseren welke onderdelen verantwoordelijk zijn voor de stijging van de totale woonuitgaven. De stijging van de woonuitgaven kan met behulp van diverse databestanden aangetoond worden. In eerste instantie richt de aandacht zich dan op de uitkomsten van het onderzoek, en is er minder belangstelling voor de vraag hoe de woonuitgaven precies afgebakend zijn. De konstatering dat het stijgt is dan belangrijker dan de vraag wat er nu precies stijgt. Ondertussen neemt dus de belangstelling voor de woonlastenafbakening toe. De Interdepartementale Werkgroep Woonlasten heeft de diverse woonlastenelementen geordend in een schema gezet. De RA VO heeft dit schema later iets meer verfijnd en in dit working-paper zal geprobeerd worden nog een stap verder te komen. Uit de schema's wordt duidelijk dat er meerdere woonlastenbegrippen nuttig en bruikbaar zijn. In dit working-paper zal niet alleen een, hopelijk sluitend, begrippenapparaat gepresenteerd worden, maar zal ook aangegeven worden welk begrip in welk type onderzoek, dan wel dataverzameling het meest gewenst is. Daartoe zal eerste geïnventariseerd worden welke begrippen zoal bij de diverse onderzoeken gebruikt worden. Het verslag van deze activiteiten vindt u in de komende 2 hoofdstukken. Het laatste hoofdstuk van dit working-paper heeft een geheel ander karakter. In de veronderstelling dat een helder begrippenapparaat slechts een deel van de misverstanden over de relatie woonlast-inkomen kan wegnemen, wordt in het laatste hoofdstuk een wat bredere beschouwing gegeven over de vraag of we eigenlijk wel de woon uitgaven kunnen afzonderen van het totale bestedingspakket van huishoudens en of we wel in staat zijn met de huidige instrumenten op een adekwate wijze de draagkracht van de diverse huishoudens te meten. Kost het lezen van de komende twee hoofdstukken waarschijnlijk veel transpiratie, het laatste hoofdstuk levert hopelijk enige inspiratie. -1-

2. WOONLASTEN- EN INKOMENSBEGRIPPEN IN ONDERZOEK EN STATISTIEK 2.1. Inleiding Gegevens over woonlasten en over de relatie tussen woonlasten en inkomen zijn op vele plaatsen te vinden. Working-paper 2 gaf wat dit betreft een overzicht van de relevante statistieken en databestanden op nationaal niveau. Op lokaal niveau worden er ook vele onderzoeken op dit terrein gehouden. Een komend working-paper zal hierover nader berichten. Vanzelfsprekend wordt niet in iedere publicatie dezelfde definiëring van woon last en inkomen gebruikt. De definitie wordt bepaald naar aanleiding van de gekozen probleemstelling en het type onderzoek. In dit hoofdstuk zullen we de diverse woonlasten- en inkomensbegrippen die her en der gebruikt zijn de revue laten passeren. We zullen hierbij de bronnen in vijf hoofdgroepen indelen. Binnen iedere groep is de samenhang tussen de begrippen groter dan tussen de verschillende groepen. In het volgende hoofdstuk zullen we vervolgens per groep proberen te komen tot een hanteerbaar begrippen-apparaat. Doordat dit per groep gedaan wordt kan dus reeds gezegd worden dat dit working-paper niet zal eindigen met één universeel toepasbaar woonlasten- of inkomensbegrip. 1. Nationale databestanden, niet speciaal t.b.v. woonlastenonderzoek opgezet. Voorbeelden hiervan zijn: - Nationale Rekeningen - Volks- anne woningtelling - Leefsituatieonderzoek Deze bronnen geven wel enige informatie over woonlasten, maar meer als bijprodukt. De drie voorbeelden hebben betrekking op de totale woningvoorraad. In dezelfde groep zijn ook nog de gegevens te plaatsen die gepubliceerd worden in de Maandstatistiek van de Bouwnijverheid. Hier gaat het echter in meerderheid om gegevens over de nieuwbouw (en de renovatie) in een bepaalde periode. Eigenlijk vinden we in deze bronnen vrijwel uitsluitend informatie over het prijsniveau van de woningvoorraad; gegevens over subsidies die afhankelijk zijn van de kenmerken van de bewoner ontbreken veelal, zodat uit dit materiaal geen netto woonlasten op huishoudensniveau af te leiden valt. Op basis van dit materiaal zijn diverse onderzoeksrapporten verschenen. Te noemen vallen "De financiering van de volkshuisvesting in macro-economisch perspectief" van het CPB op basis van de Nationale Rekeningen en het rapport "Huisvestingssituatie in Nederland" van Van der Windt op basis van de Volkstelling 1971 (I). -2-

2. Databestanden speciaal opgebouwd t.b.v. de analyse van (delen van) het huur- en subsidiebeleid. In deze groep kunnen we plaatsen: - kwantitatieve analyse van de Individuele Huursubsidie (Bouwcentrum) - Bewoners Nieuwe Woningen (thans: Instituut Foss) - Nationaal Rayon Onderzoek (Instituut Foss) - Woningbehoeftenonderzoek (CBS) - jaarlijkse huurenquête (CBS) - Evaluatie van de huurharmonisatie (Adviesgroep partners) Deze databestanden geven op nationaal niveau informatie over de woonlasten in relatie met de nieuwbouwkwaliteit, de huishoudenskenmerken, de wens tot verhuizing, de kenmerken van de vorige woning, enz. Rapporten op basis van dit materiaal geven soms alleen de cijfermatige resultaten weer (voorbeeld: CBS, Woningbehoefteonderzoek 1977, deel 1 en 2) of ook reeds een analyse van de resultaten. Voorbeelden zijn: - CBS-Woningbehoefteonderzoek 1977, deel 3, huisvestingssituatie: een analyse. - MVRO-DGVH, Direktie Onderzoek (rapp. A.M. van Blokland), Bewoners van nieuwe woningen 1973-1976. Instituut Foss, Nieuwbouwwoningen van 1979 en hun bewoners. - Instituut Foss, Nationaal Rayononderzoek 1976-1980, vijf jaar woningen, verhuizingen en verhuiswensen in Nederland (2). 3. Budgetonderzoeken Voorbeelden hiervan zijn: - CBS - Budgetonderzoek - Industriebond FNV /KK - Onderzoeksverslag woonlasten - Alkmaars Huurders Overkoepeling, Woonlastenonderzoek in Alkmaar Vooral de budgetonderzoeken op lokaal niveau nemen in aantal toe. Een verschil met het CBS-Budgetonderzoek is dat in deze lokale onderzoeken alleen uitgaven worden geregistreerd die enigszins een relatie vertonen met het wonen en dat het CBS het totale verbruik in kaart brengt. Een samenvatting van een aantal van deze onderzoeken is bijvoorbeeld te vinden in ''Literatuuronderzoek betaaibaarheid van huren" van Schoenmakers (3). Ook in het rapport "Over Woonlasten" van de Interdepartementale Werkgroep Woonlasten vinden we een overzicht van dergelijk onderzoek (4). IJ. Simulatie van het huur- en subsidiesysteem. Deze onderzoeken pogen met behulp van rekenmodellen aan te geven op welke wijze de overheid de woonlasten van bepaalde groepen beïnvloedt. Voor bepaalde bewonersgroepen wordt de woonlast afgeleid uit de veronderstelde kenmerken van de woning, het veronderstelde inkomen en de regelingen op het gebied van het huur- en subsidiesysteem. Tevens wordt dan meestal via het model de omvang van de overheidssubsidies berekend. -3-

Voorbeelden van dit type onderzoek zijn: - Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven, Kopen of Huren, deel 1, individuele keuze en maatschappelijke gevolgen. - H. van Fulpen en F. Neuerburg, Overheid en bewoner, wie betaalt wat? - J. Walrecht en P. de Klerk, Verdeling lasten woningen overheid en bewoners. - J.I.R. Kindt en F. van Gaans, Gevolgen overheidsbegroting huur- en koopwoningen (5) 5. Onderzoek naar bepaalde woonlastenelementen Met name naar de hoogte van de energiekosten en de servicekosten is recent enig onderzoek gedaan. Te noemen vallen het rapport "Servicekosten" van Veldkamp Marktonderzoek B.V. en de servicekostengegevens afkomstig uit de woonkostenenquete van het CBS (6). In de volgende paragrafen zullen we per groep aangeven welke woonlasten- en inkomensbegrippen zoal gebruikt worden. Gevreesd moet worden dat de opsomming niet kompleet zal blijken te zijn. Wel zal duidelijk worden dat er weliswaar veel verschillen op details zijn waar te nemen, maar dat er ook nog een grote lijn in te ontdekken valt. Het overzicht zal gebruikt worden om in het daarop volgende hoofdstuk te komen tot een schematisch overzicht van woonlasten- en inkomensbegrippen voor de diverse soorten onderzoek en dataverzamelingen. Vooraf dient nog gemeld te worden dat de begrippen die vet gedrukt staan de formuleringen zijn die in het desbetreffende onderzoek worden gebruikt. Deze begrippen worden zoveel mogelijk gedefinieerd en van een toelichting voorzien waarbij vooral de overeenkomst of het verschil met andere begrippen zal worden benadrukt. Sommige zeer uitgebreide definiëringen zijn in een bijlage opgenomen. 2.2. Woonlastenbegrippen 2.2.1. Woonlastenbegrippen in groep 1 In de Nationale Rekingen worden alleen nationale totalen van bepaalde bestedingscategorieën gepresenteerd. Geen onderscheid wordt gemaakt in prijs- en volumekomponenten. De omvang van de konsumptieve bestedingen van gezinshuishoudens aan woondiensten worden dan ook bepaald door zowel het aantal gekonsumeerde woondiensten als door het prijsniveau van de woondiensten. Het prijsniveau in de huursector wordt alleen bepaald door de kale hoor van de woningen. In de koopsektor wordt het prijsniveau bepaald aan de hand van de huurprijzen welke voor gelijksoortige woningen bij verhuur gelden, de hoorwaarde. In het begrip huurwaarde zit een bedrag inbegrepen voor onderhoud, omdat ook de verhuurder uit de kale huur geacht wordt het onderhoud te financieren. De huurwaarde kan worden uitgedrukt als een percentage van de waarde van de woning en is afgeleid uit de resultaten van het budgetonderzoek. Bij dit onderzoek is aan makelaars gevraagd wat de huur zou zijn van bepaalde woningen bij vrije oplevering, -4-

waarvan door de eigenaar-bewoner de verkoopwaarde was gegeven. Hieruit volgde een bepaalde relatie huur- huurwaarde voor woningen van vergelijkbare kwaliteit. Via de huurenquête is vervolgens bepaald in welke mate woningen van een bepaalde kwaliteit in de voorraad voorkomen. Onduidelijk is vooralsnog of alle makelaars de huur op dezelfde wijze schatten; men kan bijvoorbeeld naar het huurniveau ter plaatse kijken, maar ook bijvoorbeeld een relatie leggen met de minimaal redelijke huur. In de volkstelling 1971 is aan huurders de zuivere huur gevraagd, d.w.z. dat gedeelte van het huurbedrag, waarover huurverhogingen worden berekend (huurbedrag na aftrek van kosten voor watergebruik en na aftrek van andere kosten). Aan eigenaar-bewoners is de huurwaarde volgens de personele belasting 1969/1970 gevraagd en vervolgens omgerekend tot de ek~ mische huurwaarde waarbij de percentages zijn aangehouden die in het kader van de inkomstenbelasting werden gebruikt voor de bepaling van het belastbaar inkomen uit eigen-woningbezit. 2.2.2. Woonlastenbegrippen in groep 2 Bij de kwantitatieve analyse van de individuele huursubsidie gaat het om de analyse van de administratieve gegevens zoals deze bij de toekenning van de subsidie gebruikt worden. Het woonlastenbegrip uit de beschikking Individuele Huursubsidie is bij deze analyse dan ook als woonlastenbegrip gebruikt. Volgens artikel 1 van de Beschikking Individuele Huursubsidie dienen op het totale huurbedrag in mindering te worden gebracht de bedragen die betrekking hebben op de levering van water, gas en electriciteit, het gebruik van meubelen en/of stoffering en het gebruik van een centrale of gemeenschappelijke antenne-installatie. Voorts dienen te worden geëlimineerd de bedragen die verschuldigd zijn voor een garage of daarmee vergelijkbare voorzieningen alsmede die voor bedrijfsruimte. Tenslotte wordt ook het bedrag voor warmtelevering uit de huurprijs gehaald om te komen tot de basishuur voor de berekening van de individuele huursubsidie. In de basishuur zit dus een deel van de servicekosten nog opgenomen. Het onderzoek "Bewoners van nieuwe woningen" presenteert van hoofdbewoners van recent gerealiseerde nieuwbouw de verschuldigde huur. 'Dat is de totale huur inclusief servicekosten, maar eclusief stookkosten en de kosten voor het schoonhouden van de woning, garage en het leveren van individuele diensten zoals maaltijdverstrekkingen.' (7) Deze totale huur verminderd met het bedrag aan huurgewenningsbijdrage en individuele huursubsidie levert de betaalde huur op. De vraagstelling was zodanig dat eerst de totale huur gevraagd werd en vervolgens werd gevraagd of er in dit bedrag ook bedragen voor stookkosten e.d. waren begrepen en, zo ja, hoeveel dit bedroeg. Vervolgens wordt bij de analyse deze geschoonde huur betiteld als verschuldigde maandhuur. Aan eigenaar-bewoners wordt de koopprijs gevraagd. 'Daaronder moet de prijs van de woning inclusief grond- en alle overige kosten bij de aankoop worden verstaan.' Tevens is gevraagd naar de financieringswijze (eigen geld, hypotheek, lening van derden) en de omvang van de eventuele hypotheek in relatie tot de totale koopsom ( 100%, 95%, 90%, 50%). -5-

In het Nationaal Rayon Onderzoek wordt gevraagd naar de totale huur, inclusief water, gas, electra, stookkosten, garage en servicekosten. Vanaf 1980 is ook gevraagd aan te geven of deze bedragen ook inderdaad in de huur zi.tten opgenomen. (8) Niet is naar de hoogte van deze posten gevraagd, zodat de gepresenteerde bedragen de totale huur weergegeven. Apart is gevraagd naar de hoogte van de individuele subsidie (individuele huursubsidie, huurgewenningsbijdrage). Aan eigenaar-bewoners is de geschatte verkoopwaarde in onbewoonde staat gevraagd en tevens de woonlast, waaronder het bedrag aan rente en aflossing wordt verstaan. Geen rekening wordt hierbij gehouden met de renteaftrek voor de inkomstenbelasting, noch met onderhoud of bijkomende kosten. De vraagstelling in het Woningbehoeftenonderzoek 1977 was nauwkeuriger. Gevraagd is naar de bruto huur, zijnde het totale bedrag dat de huurder periodiek aan de eigenaar of verhuurder verschuldigd. is. Vervolgens is gevraagd of in dit bedrag vergoedingen waren begrepen voor stookkosten, garagehuur, gas, water of electriciteit. In een navraag-enquete onder de verhuurders zijn de bedragen voor deze bijkomende lasten gevraagd. Indien de verhuurder niet is benaderd of geen antwoord heeft gegeven werden de mediane kosten van de bruto huur afgetrokken om de basishuur te berekenen, in de andere gevallen de echte bedragen. Tevens is gevraagd naar het bedrag aan huursubsidie en huurgewenningsbijdrage dat ontvangen wordt. In de koop sector is gevraagd naar de verkoopwaarde in onbewoonde staat en naar het totale bedrag dat aan rente en aflossing verschuldigd is, zonder rekening te houden met een eventueel belastingvoordeel. Ook het onderhoudsbedrag is niet gevraagd. In het woningbehoëftenonderzoek 1981 is aan eigenaar-bewoners nu ook gevraagd de totale hypotheeklast te splitsen in een rente- en een aflossingsdeel, en is naar de ontvangen premie (bij premie-koopwoningen) gevraagd naar de te betalen erfpachtcanon. Er is nu geen navraag-enquête gehouden. T en behoeve van de evaluatie van de huurharmonisatie is een enquête uitgevoerd onder ca. 950 huurders om de relatie huurprijs-puntental te achterhalen. Het te hanteren huurbegrip in dit onderzoek was vanzelfsprekend gelijk aan de huurprijs uit de huurprijzenwet woonruimte, ofwel de kale huur zonder servicekosten en de kosten voor de levering van allerlei diensten of goederen. 2.2.3. Woonlastenbegrippen in groep 3 Het woonlastenbegrip in deze groep is het meest uitgebreid. Op zich definieert het Budgetonderzoek van het CBS niet het begrip woonlast. In principe wordt het totale verbruik van het huishouden gemeten en door het samennemen van bepaalde categorieën kan men een woonlastenbegrip opbouwen. De hoofdbestedingscategorie "woning" bevat de volgende uitgavencategorieën: a. Huur, onderhoud woning, tuin huur{waarde) bijkomende kosten en kamerhuur onderhoud woning regelvaste installaties tuin, bloemen personele belasting -6-

b. Meubelen, stoffering, linnengoed meubelen stoffering beddegoed, huishoudlinnengoed reparatie meubels, stoffering, linnengoed over ige woninginrichting c. Huishoudelijke apparatuur, gereedschap eet-, keukengerei, keukenaparatuur kooktoestellen verwarmingstoestellen ver lichtingsapparaten reinigingsapparatuur, - gereedschap overige apparatuur reparatie, onderhoud huishoudelijke apparatuur brand- en inbraakverzekeringen overige meubels en apparatuur incl. dagelijks onderhoud d. Verwarming en ver lichting gas elektriciteit vaste en vloeibare brandstoffen overige kosten verwarming, verlichting Een budgetonderzoek dat wel woonlasten definieert is dat van de Industriebond FNV en het Konsumenten Kontakt. Zij verstaan onder woonlasten de gemiddelde maandelijkse huur of hypotheekbedragen (rente plus aflossing) plus het gemiddelde bedrag voor gas, elektriciteit, water, stook- en servicekosten, reinigingsrechten, waterzuiveringsheffing, rioolrechten en onroerend-goedbelasting, onder aftrek van individuele huursubsidie of belastingvoordeel. Een breed begr ip dus. Lokale budgetonderzoeken gebruiken ook veelal een breed begrip. Ten opzichte van de definiëring van de Industriebond FNV /KK verschilt het allemaal weinig. In bijlage 1. is hoofdstuk 3 van het "literatuuronderzoek betaaibaarheid van huren" opgenomen. In dit hoofdstuk worden de woonlastenbegrippen van 11 lokale onderzoeken onderling vergeleken. Wat in ieder geval opvalt is dat de eigen woningsektor in deze onderzoeken vrijwel nergens behandeld wordt, en dat het zeker geen gemeengoed is dat een zo breed mogelijk begrip wordt gebruikt. De gemeentelijke heffingen worden meestal niet tot het woonlastenbegrip gerekend. Servicekosten vrijwel altijd wel; gas, elektriciteit en water wisselend. Het rapport "Over woonlasten" bevatte een schema voor de opbouw van de diverse woonlastenbegrippen. Een schema dat in de standpuntbepaling van de regering omtrent de woonlastenproblematiek (Tweede Kamer, 1983-1984, 18.104 nr. 1-2) als alleszins bruikbaar wordt gekwalificeerd. Het schema laat zien dat er een onderscheid gemaakt wordt in 3 hoofdgroepen: de lasten uit hoofde van het beschikkingsrecht over de woning, de directe kosten van bewoning en overige kosten van bewoning. De RAVO heeft dit later iets meer verfijnd en consistenter gemaakt (9). Bepaalde elementen -7-

LWOONLASTENSCHEMA IWW A. Lasten uit hoofde van het beschikkingsrecht over de woning Kostpr ijshuur objectsubsidie vraaghuur + Servicekosten Bruto huur Niet Subsidiabele servicekosten Basishuur (kale huur + subsidiabele servicekosten) - Individuele huursubsidie en/of - Huurgewenningsbijdrage Huurders Eig./ 2) bewoner 2) Netto huur Bruto eigenaarslasten hypotheekrente en aflossing onderhoud opstal en overlijdensrisico verzekering onroerend goedbelasting eigenaars deel + Huurwaardeforfait Fiscale rente-aftrek (van hypotheekrente) Subsidie eigen woningen + Te betalen belasting over de ontvangen subsidie Netto eigenaarslasten B. Directe kosten van bewoning Energie (gas, olie, electriciteit, kolen) Water Service kosten (niet-subsidiabel) Onroerend goedbelasting (gebruikersdeei) Heffingen lagere publiekrechtelijke lichamen waterschapslasten reinigingsrechten rioolrechten af valsto ff enheff ing zuiveringsheffing ; C. Overige kosten van bewoning Kosten woon/werkverkeer Kosten van tweede hypotheek Woninginventar is (meubelen e.d.) 1) een + teken betekent een verhoging van de woonlasten; een - teken een verlaging 2) een teken geeft aan of het woonlasten betreft voor huurders, eigenaar/bewoners of beiden. -8-

U WOONLASTENSCHEMA RAVO A. Lasten uit hoofde van het beschikkingsrecht over de woning Kostprijs Objectsubsidie Vraaghuur + Servicekosten Bruto huur Niet subsidiabele servicekosten Basis huur (kale huur + subsidiabele servicekosten) individuele huursubsidie en/of huurgewenn ingsb i j dr age = Netto huur (kale woonlasten) + + + + = Onroerend goedbelasting (gebruikersdeei) Heffingen lagere publiekrechtelijke lichamen waterschapslasten reinigingsrechten rioolrechten afvalstoffenheffing zuiveringsheffing Niet subsidiabele servicekosten (m.u. v. stookkosten) Niet subsidiabele huur (bijvoorbeeld garage) Huurderslasten (kale woonlasten + niet beïnvloedbare bijkomende woonlasten) B. Directe kosten van bewoning Energie (gas, olie, electriciteit, kolen, warmte) Water Huurdersonderhoud Lasten zelf aangebrachte voorzieningen C. Overige kosten van bewoning Kosten woon-werkverkeer Kosten woon-schoolverkeer Parkeerkosten Verhuiskosten Kosten meubilering en stoffering Tuinonderhoud Glas- en inboedelverzekering -9-

uit de categorie "directe kosten van bewoning" heeft men naar boven gebracht naar de categorie "lasten uit hoofde van het beschikkingsrecht over de woning" omdat deze lasten altijd door de bewoner moet worden opgebracht; óf voortvloeiend uit het huurcontract en dus te betalen aan de verhuurder óf als gevolg van een heffing van de gemeente of een publiekrechtelijk lichaam. Bovendien is het rijtje uitgaven bij de "overige kosten van bewoning" door de RA VO uitgebreid. Op deze twee schema's komen we in het volgende hoofdstuk terug. 2.2.4. Woonlastenbegrippen in groep 4 In deze groep wordt meestal uitsluitend met de kale hwr gewerkt. Servicekosten en allerlei andere bijkomende kosten blijven buiten beschouwing, m.n. omdat deze afhankelijk zijn van het type woning en het type verhuurder terwijl de analyse zich toespitst op de verschillen in de stichtingskosten. Voor de berekening van de netto huur worden er veronderstellingen gemaakt over het inkomen van kenmerkende bewoners zodat de individuele huursubsidie berekend kan worden voor dat geval. Bij eigenaar-bewoners wordt veelal een bruto en een netto hypotheeklast bij 100% financiering met vreemd vermogen berekend, aangevuld met bedragen voor onderhoud, verzekeringen en het eigenaarsdeel van de onroerend-goedbelasting. 2.2.5. Woonlastenbegrippen in groep 5 In deze onderzoeken wordt niet zozeer de hele woonlastenopbouw gegeven als wel de opbouw van de brede groep bijkomende kosten/servicekosten die in de totale huurprijs kan zijn opgenomen. Veldkamp hanteert het volgende schema (10): De woonkostenenquete van het CBS verschaft ook informatie over stookkosten en bijkomende kosten, waarbij de definiëring van bijkomende kosten vrijwel gelijk is aan die van Veldkamp (zie bijlage 2.). (11) -10-

Schematisch overzicht huurcomponenten I KALE HUURPRIJS TOTALE BRUTO HUURPRIJS I OVERIGE BETALINGS. VERPLICHTINGEN ENERGIE I I SERVICEKOS TEN I BIJKOMENDE KOSTEN WATER. KOOK GAS ELEKTRA STOOK Indi. indi. KOSTEN..,rbruik verbruik I..... -... 1 I I I I I I I MEUBILERING., STOFFERING f OVERIGE KOSTEN blj'toorbhlri:,a,a.,..aterr.cht --Irfngen ItC. bij'toorbnld: IChoonmaken huismmste, centrale anlennl Inltallalll enlrgll.lrbrulk (g1_nlchapptlljkl gll.. tr2lktrlng tuinonderhoud bollerlgllser admlnillraliekoltin.. ",iel abonnement liltic. ItC. 2.3. Inkomensbegrippen 2.3.1. Inkomensbegrippen in groep 1 Voor de sector gezinshuishoudingen worden in de Nationale Rekeningen diverse inkomensbegrippen gehanteerd: primair en secundair inkomen (zie ook 2.3.2.), maar ook be~chikbaar inkomen en het totaal van de consumptieve bestedingen. In de Nationale Rekeningen wordt nergens een woonquote berekend. Diverse onderzoekers hebben dus zelf quotes aan de hand van de N.R. samengesteld, en hanteren verschillende reeksen uit de N.R. Als noemer wordt meestal de totale consumptieve bestedingen van gezinshuishoudingen gebruikt. (12) In de volkstelling wordt niet epliciet naar het inkomen gevraagd. Alleen bij de indeling in sociale beroepsgroep komen we arbeiders tegen met een bruto-inkomen boven of beneden een bepaalde grens. -11-

2.3.2. Inkomensbegrippen in groep 2 De kwantitatieve analyse van de individuele huursubsidie betrof, zoals ook opgemerkt werd in paragraaf 2.2.2., een analyse van administratieve gegevens. Het inkomensbegrip dat in de "Beschikking Individuele Huursubsidie" wordt gebruikt, is het belastbaar inkomen van het hoofd van het huishouden, van een jaar tevoren vermeerderd met een bepaald percentage. Met ingang van de subsidieperiode 1983/1984 is dit veranderd in de som van de belastbare inkomens van het hoofd, de partner en de thuiswonende kinderen waarvoor geen kinderbijslag wordt ontvangen. Ook het inkomen van kinderen van 20 jaar en jonger die een RWW-uitkering ontvangen blijft buiten beschouwing. Het onderzoek "Bewoners Nieuwe Woningen" wordt gehouden onder hoofdbewoners. De vraagstelling heeft ook alleen betrekking op de inkomensgegevens van de hoofdbewoner. In dit geval het netto-jaarinkomen van de hoofdbewoner. Hierbij is geen verfijning gemaakt naar de eventuele invloed van b.v. de rente-aftrek bij eigenaar-bewoners. Ook het Nationaal Rayon Onderzoek wordt onder hoofdbewoners gehouden. Nu wordt echter het bruto-inkomen van het hoofd van het huishouden gevraagd. Het Woningbehoeftenonderzoek 1977 bevat een uitgebreide serie vragen die op het inkomen betrekking heeft. In principe kan hierdoor zowel het huishouden-inkomen als het inkomen van het hoofd bepaald worden. Doordat ook naar de samenstellende delen en de huishoudensamenstelling gevraagd wordt is het zelfs mogelijk het bruto-netto traject te reconstrueren. In principe kunnen met de inkomensgegevens in het woningbehoeftenonderzoek dus verschillende quotes berekend worden. Het CBS hanteert het netto-inkomen van het huishouden (hoofd + partner) als basis voor de quoteberekening. (13) Het SCP berekent, ook met als databron het WBO 77, de quote op basis van het belastbaar inkomen van het hoofd van het huishouden, omdat ook de normhuurquotes van de IHS in deze inkomenseenheid uitgedrukt staan.(14) Wel wordt een tabel gepresenteerd met de gemiddelde inkomengegevens bij diverse huishoudenskenmerken, waarbij drie inkomensbegrippen worden gebruikt: het belastbaar inkomen van het hoofd, het secundair inkomen van het hoofd en het secundair inkomen van het huishouden (zie bijlage 3). Daarbij wordt de volgende toelichting gegeven: 'Uit tabel 2.1. valt af te lezen dat de belastbare inkomen bij de klasseindeling naar belastbare inkomens een steiler verloop kennen dan de secundaire inkomens; niet verwonderlijk gezien het progressieve belastingtarief. Het belastbaar inkomen van eigenaar-bewoners lag in 1977 gemiddeld f 8.000,- hoger dan dat van huurders. Dit verschil zou groter zijn, indien. bij het belastbaar inkomen van eigenaars-bewoners nog geen rekening zou zijn gehouden met de rente-aftrek van de hypotheek. Uit de tabel blijkt ook dat het uitdrukken van woonlasten in een percentage van het belastbaar inkomen, zoals dat in het vervolg van de studie herhaaldelijk zal gebeuren, voor hogere inkomensgroepen een veel lagere quote oplevert dan een quote op basis van het secundair inkomen. In de hoogste inkomensgroep, dit wil zeggen boven 2 modaal, ligt het secundair inkomen op 2/3 van het niveau van het belastbaar inkomen. Dit heeft als consequentie dat een quote uitge- -12-

drukt in het secundair inkomen 50% hoger zou liggen dan de quote uitgedrukt in het belastbaar inkomen. Voor de lagere inkomensgroepen geldt dit minder omdat de verschillen tussen belastbaar en secundair inkomen geringer zijn. Bij de analyse van de consequenties van veranderingen in het huuren subsidiesysteem betekent dit dat een verhoging van de woonlast voor de hogere inkomens in de quote (op basis van belastbaar inkomen) minder scherp tot uitdrukking komt dan in de verandering van de bestedingsmogelijkheden (op basis van het secundair inkomen). Een ander aspect betreft het verschil in inkomen tussen het hoofd van het huishouden en dat van hoofd en partner tezamen. De inkomensverdeling ver loopt steiler als naar het inkomen van beiden wordt gekeken. Dit betekent dat de quoten die in de rest van het rapport uitgedrukt worden als percentage van het secundair inkomen van het hoofd, vooral bij de hogere inkomens iets lager uit zouden komen.' (15) Het kiezen van de inkomenseenheid blijkt dus nogal grote gevolgen te hebben voor de woonlastenverdeling zoals deze gepresenteerd wordt. Het secundair inkomen waar in het SCP rapport sprake van is, is in een eerdere publikatie van het SCP als volgt gedefinieerd: (16) + 1 winst uit bedrijf of vrij beroep eclusief verwervingskosten en afschr ij vingen; + 2 loon, salaris, gratificaties, provisies, tantièmes e.d. (vóór afdrachten); + 3 werkgeversbijdragen in sociale verzekeringen en pensioenen; + 4 overig inkomen uit winst, dividend, rente, pacht, huur, etc. eclusief verwervingskosten; = Primair inkomen.+ 5 ontvangen pensioenuitkeringen 6 afgedragen pensioenpremies + 7 ongebonden inkomenssupplementen in het kader van sociale voorzieningen (basisvoorzieningen onder algemene bijstandswet); + 8 inkomensoverdrachten uit hoofde van sociale verzekeringen (WW, AOW, WAO, ziekengeld e.d.) en sociale voorzieningen (WWV e.d.); + 9 kinderbijslag voor kinderen onder de 16 jaar (sociale verzekeringen); - 10 premies sociale verzekeringen, behalve ZFW-premie; - 11 directe belastingen, waarbij afwezigheid verondersteld wordt van aan goederen gebonden aftrekposten, anders dan verwervingskosten; + 12 ontvangen echtscheidingsuitkeringen; - 13 betaalde echtscheidingsuitkeringen; = Secundair inkomen + 14 geldswaarde van het voordeel verbonden aan het gebruik van gesubsidieerde of vrij verschafte voorzieningen, waarvan uitsluiting van gebruik mogelijk is, gefinancierd met materiële overheidsuitgaven; + 15 geldswaarde van het "gebruik" van zuiver kouektieve goederen; + 16 belastingvoordeel van het gebruik van goederen; + 17 geldswaarde van het voordeel verbonden aan de voorzieningen als onder 14 gefinancierd door de sociale verzekeringen; - 18 indirecte belastingen; - 19 geldswaarde afdrachten in natura; 20 overige aan goederen gebonden ontvangsten van de overheid (schoolgeld, retributie AWBZ, premie ZFW, enz.). = Tertiair inkomen -13-

In dit schema is vooral post 11 van belang: direkte belastingen, waarbij afwezigheid verondersteld wordt van aan goederen gebonden aftrekposten, anders dan verwervingskosten. De eigen-woning is in dit rapport beschouwd als een inkomensbron, en de rentekosten zijn dan te zien als verwervingskosten. Zijn er geen echte aan goederen gebonden aftrekposten (zoals b.v. kinderaftrek voor onderwijs volgende kinderen) dan komt het begrip secundair inkomen overeen met het begrip vrij beschikbaar inkomen, bekend uit de CPB-publicaties. 2.3.3. Inkomensbegrippen in groep 3 Bij budgetonderzoeken worden de verschillende bestedingscategorieën in relatie tot het inkomen bekeken. Vrij voor de hand liggend is het besteedbaar inkomen van het hoofd of van het totale huishouden te nemen als referentie-inkomen. Het CBS hanteert in het budget onder zoek inderdaad het besteedbaar inkomen van het huishouden. Omdat het budgetonderzoek het volledige verbruik van een huishouden meet wordt de quote uitgedrukt als een percentage van dat totale verbruik. Inkomen en verbruik hoeven immers niet aan elkaar gelijk te zijn. Het FNV IKK-onderzoek hanteert een aangepast netto maandinkomen n.l. het netto inkomen inclusief dat van de eventueel meewerkende partner, maar eclusief dat van meewerkende kinderen en vakantietoeslag, en ook eclusief kinderbijslag. ' Het Alkmaarse woonlastenonderzoek heeft gevraagd naar het netto inkomen van de hoofdbewoner inclusief eventuele ploegentoeslag, maar zonder kinderbijslag, vakantiegeld, 13e maand, tantième of gratificaties. Bovendien werd het netto inkomen van de eventuele partner gevraagd. In bijlage 4. is een deel van het rapport van Schoenmakers opgenomen. Hieruit blijkt dat ook de meeste budgetonderzoeken op lokaal niveau het besteedbaar inkomen als maatstaf hanteren. Er is wel verschil te ontdekken ten aanzien van de inkomenseenheid. Soms is dit het gezinsinkomen, soms het inkomen van de hoofdkostwinner van het huishouden. 2.3.4. Inkomensbegrippen in groep 4 Het inkomen van deze categorie wordt alleen gebruikt als rekeneenheid in die zin dat er geen empirische inkomensverdeling achter zit. Alleen enkele karakteristieke inkomens, b.v. minimumloon, modaal, worden gedefinieerd en vervolgens een reeks andere inkomens met b.v. steeds f 1000,- verschil. Het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven gebruikt hiervoor b. v. het belastbaar inkomen (van het hoofd van het huishouden). Van Fulpen en Neuerburg hanteren het bruto inkomen (van het hoofd) en Walrecht en De Klerk weer het belastbaar inkomen (van het hoofd). -14-

2.3.5. Inkomensbegrippen in groep 5 Aleen de woonkostenenquête van het CBS heeft de bijkomende kosten in relatie gebracht met het inkomen. Er is alleen een onderscheid in bewoners met een bruto-jaarinkomen boven of beneden een bepaalde grens. -15-

3. TOEPASSINGSMOGELIJKHEDEN VAN DE DIVERSE BEGRIPPEN 3.1. Inleiding In dit hoofdstuk willen we komen tot een keuze van een handzaam woonlasten- en inkomensbegrippen-apparaat per groep van onderzoeken en statistieken. Alvorens tot de verschillende keuzen te komen zullen we eerst de mogelijke begrippen m.b.t. de inkomenseenheid, het soort inkomen en het soort woonlast op een rijtje proberen te zetten. 3.2. Mogelijke woonlastenbegrippen in de huursector Het RAVO-advies gaf in navolging van de Interdepartementale Werkgroep Woonlasten een driedelige opbouw van de woonlasten: A. lasten uit hoofde van het beschikkingsrecht over de woning; B. direkte kosten van bewoning; C. overige kosten van bewoning. Allereerst valt op dat vrij vaak gesproken wordt over "kosten". Uit working-paper 1 is echter duidelijk geworden dat het begrip ''kosten'' een sterk normatief karakter heeft. Uitgaande van de "kostprijshuur" bouwen zowel de IWW als de RA VO vervolgens het hele schema op. Zelfs bij de nieuwbouw is er echter geen concensus over hoe de kostprijshuur moet worden verdeeld in de tijd en dus wat de kostprijshuur bij de aanvang is. Bij de woningen in de voorraad, en met name bij de woningen waarvoor geen objectsubsidies (meer) worden verstrekt is de kostprijshuur ook veelal onbekend. Als startpunt voor het hier te presenteren woonuitgavenschema kiezen wij de vraaghuur. Vanwege het sterke normatieve karakter van het begrip "kosten" zal dit begrip in het vervolg van het woonuitgavenschema niet meer gebruikt worden. Gekozen is voor het neutrale begrip "woonuitgaven". In navolging van de IWW en de RA VO zullen we de woonuitgaven nader onderverdelen in vaste en variabele c.q. beinvloedbare uitgaven. Ten opzichte van het RAVO-schema is niet alleen de naamgeving veranderd. E\ij de vaste woonuitgaven is het huurdersonderhoud toegevoegd dat de huurder verplicht is uit te voeren krachtens het Burgelijk Wetboek. En bij de overige woonuitgaven zijn de verhuiskosten weggelaten. Deze zijn ondergebracht in een apart schema voor de opbouw van de eenmalige woonuitgaven die optreden bij een verhuizing. Tenslotte zijn ook namen gegeven aan de kombinaties van verschillende blokken van woonuitgaven. Zoals het schema laat zien wordt het woonuitgavenbegrip in de reeks netto woonuitgaven, vaste woonuitgaven, totale woonuitgaven en uitgebreide woonuitgaven steeds breder. -16-