C2-112 TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN VOOR AANSLUITING OP HET HS-DISTRIBUTIENET Uitgave 25.03.2015 AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN VAN INFRAX OP HET DOCUMENT C2-112 Uitgave 01.01.2018 Wijzigingen ten opzichte van de vorige versie zijn in het groen aangegeven. Fluvius System Operator cvba treedt op in naam en voor rekening van uw netbeheerder. Fluvius System Operator ontstond als werkmaatschappij op 1 juli uit de fusie van de netbeheerders Eandis en Infrax. Voorlopig blijven de merknamen Eandis en Infrax nog in gebruik voor u als klant. Meer info op www.fluvius.be
1 Inleiding Dit document bevat alle aanvullende voorschriften van Infrax. Deze worden in elke overeenstemmende paragraaf met de C2-112 vermeld. Voor de niet opgenomen paragrafen van de C2-112 worden geen aanvullende voorschriften geëist. Naast dit document heeft Infrax een document opgesteld met een aantal verduidelijkingen die de gebruiker kan helpen in de opmaak van zijn studie, offerte, keuring, Deze toelichtingen gelden enkel binnen het exploitatiegebied van de DNB, die het document heeft opgesteld. 2 Aanvullende voorschriften Hoofdstuk 5 Gebouw 5.1 Inleiding Voor niet betreedbare cabines worden enkel FU s toegestaan van de categorie AA15, AA20 of AA40. Hoofdstuk 5 Gebouw 5.3 Lokaal klasse BB00 De weerstand van de wanden van een lokaal met klasse BB00, tegen de druk ten gevolge van een interne boog is onbekend of is lager dan de minimale waarde die vereist is voor de andere klassen. Deze wanden hebben echter een voldoende weerstand: Om de nodige apparatuur stevig te verankeren Waardoor toevallige contacten tijdens werkzaamheden niet leiden tot beschadigingen van de wanden. Dit wordt gerealiseerd door de wanden uit te voeren in: Minimum 8 cm gewapend beton Minimum 14 cm metselwerk van betonblokken of snelbouwstenen Cellenbeton en wanden in gipsplaten zijn bijgevolg niet toegelaten. Hoofdstuk 6 Functionele HS-eenheden 6.3.5.2 Installatievoorwaarden en montageconfiguraties Elk toestel dat compartimenten bevat die onder druk staan, zijn per compartiment uitgerust met een manometer. Ook al is het ontwerp zodanig dat het drukverlies minimaal is, toch zijn er factoren die dit negatief beïnvloeden: Elke schakelaar is onderhevig aan menselijke handelingen die kunnen falen. Elke schakelaar wordt getransporteerd waarbij een kans op schade mogelijk is. Elke schakelaar wordt geïnstalleerd waarbij een kans op schade mogelijk is. Fabrikanten die het niet als optie kunnen aanbieden en die in het verleden goedgekeurd waren, krijgen een overgangsperiode tot einde van de lopende homologatieperiode (31/12/2018) om dit aan te passen. 2 7 Aanvullende voorschriften van Infrax op C2-112
Hoofdstuk 6 Functionele HS-eenheden 6.3.6.2 Installatievoorwaarden en montageconfiguraties De mechanische energie opgeslagen in het boogonderdrukkingssysteem moet aan de bron weggenomen worden alvorens het kabelcompartiment te openen. Op deze manier wordt elk contact van een bewegend deel op de persoon die in dit compartiment werkzaamheden uitvoert, vermeden. Hoofdstuk 7 Interactie tussen de FU s en het lokaal 7.2 Combinaties lokaal materiaal De combinatie van FU s met categorie AA10 in een lokaal met klasse BB00 is niet toegelaten. De combinatie van FU s met categorie AA15 in een lokaal met klasse BB00 is enkel toegelaten wanneer de kans op een interne boog in zeer grote mate wordt beperkt. Hoofdstuk 9 Functionele meeteenheid HS 9.3.2 Opbouw van de functionele meeteenheid De kortsluitklemmen moeten voorzien zijn van teststekkerbussen met kleuren volgens volgende codering: oranje/geel voor s1 en purper voor de geaarde s2. Hoofdstuk 10 KWH-meting 10.2.1 Algemeen Vanaf 1/01/2017 wordt enkel toegelaten dat de TI s en de aftakking van de spanning rechtstreeks op de LS-klemmen van de transformator worden gemonteerd. Hoofdstuk 10 KWH-meting 10.2.2 Meting rechtstreeks op de LS-klemmen van de transformator De kortsluitklemmen moeten voorzien zijn van teststekkerbussen met kleuren volgens volgende codering: oranje/geel voor s1 en purper voor de geaarde s2. Hoofdstuk 11 Kabels en toebehoren 11.2.3 Eindsluitingen van de HS-kabels Voor cabines in de lus heeft Infrax als bijkomende eis dat de aansluithoogte van de stekkers minstens 80 cm boven de vloerplaat bedraagt voor de functies van de HS-schakelapparatuur verbonden met het net. 11.2.4 Ligging en plaatsing van HS-kabels buiten de gebouwen Indien de cabine niet aan de rooilijn grenst, dient de DNG wachtbuizen en eventueel trekputten te voorzien tussen de rooilijn en de cabine. De minimale afmetingen van de trekput zijn voor Infrax vastgelegd op 1500 x 1500 x 1000 mm (lxbxd). De buizen voor de inkomende netkabels worden aan 1 kant van de put gegroepeerd zodat er voldoende ruimte over is in de trekput om de buigstraal te waarborgen. 3 7 Aanvullende voorschriften van Infrax op C2-112
In geval er gewerkt wordt met een water/gasdichte afwerking langs de buitenkant van de cabine, dan moet er ter hoogte van de kabeldoorvoeren in de cabine altijd een trekput worden voorzien met bovenstaande minimale afmetingen. 11.5.3 Kenmerken van de kabelverbinding Voor de kabelverbinding tussen de transformator en het algemeen LS-bord, zal de opstelling in klaverblad niet meer worden toegelaten. Figuur 1: kabelopstelling in klaverblad dewelke niet meer wordt toegelaten De kabels worden individueel met 2 kabelbinders met minimale treksterkte 1100 N, kruislings aan iedere sport van de kabelladder bevestigd volgens onderstaande opstelling. Figuur 2: kabelopstelling met 1 kabelset Figuur 3: kabelopstelling met 2 kabelsets 4 7 Aanvullende voorschriften van Infrax op C2-112
Opstellingen met meer dan 2 kabelsets worden analoog uitgevoerd. De afstand tussen de kabels bedraagt minimaal de kabeldiameter. De kabelladder wordt bijgevolg gekozen in functie van de sectie/diameter van de kabel en het aantal kabelsets. 12.2.4 Kabelkanalen en kabelkelders Alle kabelkelders hebben minimaal een hoogte van 80 cm. Bij kabels met een sectie groter dan 240 mm² gelden grotere hoogtes voor de kelder. 12.3.5 Plafond en dak Het plafond is in een lichte kleur afgewerkt. 12.3.6 Waterdichtheid van kabeldoorgangen en waterafvoer De DNG heeft de keuze uit onderstaande 2 uitvoeringsmethoden voor de verdichting van de kabeldoorgang door de muur. De verantwoordelijkheid voor de afdichting blijft te allen tijde ten laste van de DNG onafhankelijk van welke uitvoeringsmethode de DNG verkiest. Uitvoering met het type muurdoorvoer, toegepast door de DNB bij eigen cabines Dit type muurdoorvoer wordt bepaald door een openbare aanbesteding dat om de 3 jaren plaatsvindt. Wanneer na een aanbesteding van leverancier wordt veranderd, zal dit steeds gemeld worden. Een overgangsperiode van 6 maanden is van toepassing voor lopende projecten. Momenteel gebruikt Infrax doorvoeren van Roxtec. Deze bestaan uit een instortgedeelte en een afdichtingsset. De te volgen stappen: o De DNG koopt beide delen aan. o Het instortgedeelte wordt ingebouwd door de bouwheer bij de constructie van het gebouw, volgens de installatievoorschriften van Roxtec. o De DNG geeft de opdracht om de afdichtingsset te plaatsen aan een medewerker van Infrax of een aannemer die door Infrax is aangeduid. o Infrax draagt de kosten voor de plaatsing van de afdichtingsset. Uitvoering met een om het even ander type muurdoorvoer Bij deze uitvoering staat de DNG in voor de volledige afdichting. De installateur die de afdichting zal maken, moet aanwezig zijn op het moment dat de kabels door de muur aangelegd worden. Bij afwezigheid worden de kabels niet in de cabine gebracht en dient er een nieuwe datum voor het binnenbrengen van de kabels aangevraagd te worden. Muurdoorvoeren die hoofdzakelijk berusten op één van onderstaande principes worden door Infrax beschouwd als kwalitatief slechte doorvoeren en bijgevolg niet toegelaten: o Schuim (vb. PUR) o Opblaaszakjes o Vodden o Mortel 5 7 Aanvullende voorschriften van Infrax op C2-112
In de tabel hieronder worden de Roxtec materialen opgesomd die gebruikt worden door Infrax. Enkel bij gebruik van deze materialen zal de afdichting worden uitgevoerd door Infrax. Afdichtingsset Product omschrijving Ref. fabrikant Ø boorgat Roxtec kabeldoorvoer type H3 150 UG H3-150/3x(0+24-52)/60/F1 UG (zwart) 155189 150 mm Roxtec kabeldoorvoer type H3 150 UG H3-150/3x(0+24-52)/60/F1 UG (blauw) 117843 150 mm Roxtec kabeldoorvoer type H3 200 UG H3-150/3x(0+46-68) UG (blauw) 117842 200 mm Roxtec kabeldoorvoer type R 150 9 UG R150 UG frame + 9 RM 30 UG modules 117821 150 mm Roxtec End User Inlet 32 End User Inlet 32/8-10 117350 32 mm Instortgedeelte Product omschrijving Ref. fabrikant Diameter gat Roxtec KOS 150/160 Knock-Out-Sleeve 150/160 111824 Nvt. Roxtec kabeldoorvoer KOS 200 Knock-Out-Sleeve 200 111826 Nvt. De KOS-module wordt bij constructie van de cabine mee ingegoten en bevat een uitklopbare afdichting. Bij gebruik van KOS-modules is het boren van doorvoergaten overbodig. Bij het boren van de doorvoergaten moet het gat een diameter hebben zoals aangegeven in de laatste kolom van de tabel met afdichtingssets. De tolerantie op de diameter van het gat bedraagt maximaal 0-3 mm. Indien hier niet aan voldaan wordt, is de afdichting niet uitvoerbaar. 12.7.1 Verlichting De cabine van de DNG is voorzien van minimaal één noodverlichtingstoestel. Elk noodverlichtingstoestel is voorzien van de functie cabineschakeling. Dit impliceert dat de verlichting zo is geschakeld dat ze pas functioneert nadat de technicus ze ter plaatse in werking stelt. Speciaal daarvoor is dan een schakelaar voorzien (deurschakelaar of schakelaar in de nabijheid van de toegangsdeur). 12.9 Constructieve eisen van de cabine Cabines met dunne wanden, zoals bijvoorbeeld metalen cabines, die bijgevolg geen mogelijkheid bieden om bijkomende apparatuur zoals meterborden, borden voor hulpvoedingen, kabelladders en goten, installaties voor Smart Grids, enz. rechtstreeks op deze wanden te bevestigen, moeten bijkomende voorzieningen hebben om dit wel mogelijk te maken. De installateur voegt in zijn technisch dossier een werkwijze om dit te realiseren. Hoofdstuk 13 Beveiligingen 13.2.5 Indirect beveiligingsrelais met hulpvoeding Indien de DNG kiest voor een indirect beveiligingsrelais met hulpvoeding dan moet er voldaan worden aan volgende voorwaarden: o Het Watchdog-contact is zodanig bedraad dat er bij een defect aan het beveiligingsrelais of de hulpvoeding een alarm in de centrale meldkamer van het 6 7 Aanvullende voorschriften van Infrax op C2-112
o o o bedrijf terechtkomt. De DNG voorziet ook dat dit contact ter beschikking van Infrax wordt gesteld en via een kabel tot in de meterkast van Infrax, of zijn toekomstige plaats, wordt gebracht. Na binnenkomst van dit alarm, de DNG zich ertoe verbindt om het beveiligingsrelais en/of de hulpvoeding binnen de 24h te herstellen. De DNG een digitaal logboek bijhoudt van de meldkamer en deze op vraag van de DNB ter beschikking stelt. Er 1 of meerdere systemen van batterijen zijn die een autonomie van minstens 4 uur garanderen bij wegvallen van de netvoeding. Hoofdstuk 21 Wijzigingen aan of herindienstneming van cabines 21.3.1 Herindienstneming of wijziging met gering omvang De hulpvoedingen van de cabine moeten in overeenstemming gebracht worden met de vereisten van 12.7 en 16.3. Hoofdstuk 21 Wijzigingen aan of herindienstneming van cabines 21.3.1.3 HS-Cellen Volgende voorschriften dienen bijkomend vervuld te worden: Afscherming IP2X van de vloer tot 20 cm boven het hoogste onder spanning staande deel van de installatie. Indien deze afscherming gerealiseerd wordt met platen in polycarbonaat of een gelijkwaardig materiaal, wordt deze bevestigd op een metalen frame met mazen van maximaal 0,3 m². Porseleinen isolatoren worden vervangen door giethars geïsoleerde isolatoren. Scheidingsschakelaars worden vervangen door lastscheidingsschakelaars. Elke cel voorzien van een lastschakelaar wordt uitgerust met een glijrail om op deze manier een compartimentering te creëren t.o.v. de rails die onder spanning staan. Elke cel waarbij de meting van de afwezigheid van spanning moet plaatsvinden (vitale 5) is uitgerust met een valbaar. Elke cel is voorzien van 3 kogelaardingsbouten op de rail en 1 op de aardingslat. Deze bevinden zich steeds na de schakelaar. Op één plaats in de cabine worden 3 kogelaardingsbouten voorzien op de rail. Alle deuren van de cellen draaien dicht in de richting van de vluchtweg. Elke rail is minstens om de meter ondersteund door een steunisolator. Hoofdstuk 21 Wijzigingen aan of herindienstneming van cabines 21.3.1.6 Meetinrichting De meting zal steeds volgens de driewattmetermethode gebeuren. 7 7 Aanvullende voorschriften van Infrax op C2-112