Emancipatiebenchmark voor gemeenten en werkgevers



Vergelijkbare documenten
Aan het werk met re-integratieondersteuning

werkwillendheid eid van ouderen (50-64 jaar) in 2007

Inkomsten uit arbeid van vrouwen en hun partners

Arbeidsparticipatie icipatie Almere 2006

De arbeidsmarkt- en inkomenspositie van moeders met jonge kinderen in Karin Hagoort, Maaike Hersevoort en Mariëtte Goedhuys

Tweemeting Uitstroomdoelstelling re-integratieondersteuning Voorlopige cijfers 2006 en eerste halfjaar 2007

Aan het werk met re-integratieondersteuning

Vluchtelingen in Nederland Stromen op de arbeidsmarkt Linda Muller, Jeroen van den Tillaart en Caroline van Weert

SRG-uitstroom Conclusie

Migratieachtergrond van werknemers in Nederland naar beroep en regio, pilot Barometer culturele diversiteit

Migratieachtergrond van werknemers in Nederland naar bedrijfstak en uurloon, 2017 pilot Barometer culturele diversiteit

Voorpublicatie Diversiteit in cijfers 2005

Niet-werkende werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden

Jongeren met een tijdelijk contract in 2009 en 2010

Niet-werkende werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden

Werknemers in Nederland, 2016 Toelichting op de cijfers

Onderzoeksmethode Basisregistratie Personen

Migratieachtergrond van werknemers in Nederland naar bedrijfstak en regio, december 2016 pilot Barometer culturele diversiteit

Voortijdig schoolverlaten 0c het voortgezet et onderwijs in

Uitstroom uit de WW binnen twee jaar na instroom

Aan het werk met re-integratieondersteuning

Aan het werk met re-integratieondersteuning

Toelichting bij _Arbeidsmarktaanbod_studierichting_onderwijssoort_regio.csv

OSB Statistisch Onderzoek voor brancheverenigingen OSB - Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten

Aan het werk met re-integratieondersteuning

Participatiepotentieel aandachtswijken 2006 Maatwerktabellen Raad voor Werk en Inkomen Centrum voor Beleidsstatistiek

Migratieachtergrond van werkzoekenden naar regio, beroep en opleidingsniveau, 2017 pilot Barometer culturele diversiteit

Jongeren op de arbeidsmarkt

Voortijdig Schoolverlaters 2005 Toelichting bij de tabellen

Aan het werk met re-integratie ondersteuning

Uitstroom uit het mbo schooljaar 2006/ 07

Ouderen zonder baan, één jaar later

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid niet-westerse allochtonen in 2008 licht gedaald

Arbeidsparticipatie van jarigen

Erratum Jaarboek onderwijs 2008

Inkomenstatistiek 2008 Westfriesland

Nulmeting 60%-doelstelling Uitstroom naar ar werk (voorlopige cijfers)06

Centrum voor Beleidsstatistiek en Microdata Services. Documentatierapport Hackaton bestand

Geen stagnatie in participatie

binnen Rotterdam

Inkomenstatistiek Westfriesland

Arbeidsparticipatie 20 tot en met 64-jarigen

Allochtonen bij de overheid, 2003 en 2005

Kinderopvang per wijk in Den Bosch, Nicol Sluiter en Anouk de Rijk

Persbericht. Niet-westerse allochtonen tweemaal zo vaak een uitkering. Centraal Bureau voor de Statistiek

Rapport. Tabellenset Monitor kunstenaars en afgestudeerden aan creatieve opleidingen Technische toelichting

Welke bijstandsontvangers willen aan het werk?

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid niet-westerse allochtonen nauwelijks toegenomen in 2005

Aan het werk met re-integratie ondersteuning

Inkomsten uit werk en toch een. langdurig laag inkomen : kenmerken en verklaringen. Conclusie

Werktijden van de werkzame beroepsbevolking

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Jongeren in Rotterdam en Nederland, 2007 en Vinodh Lalta, CBS-CvB

Arbeidspotentieel zonder inkomsten in 2005

Factsheet Jongeren buiten beeld 2013

re-integratieondersteuning

Instromers in de WW in 2007 en hun arbeidsverleden

Lonen van niet-westers allochtone vrouwen bij de overheid

Inkomenstatistiek Westfriesland

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal

Aan het werk met re-integratie ondersteuning

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar

Herintreders op de arbeidsmarkt

Deelname van allochtonen aan de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) over 1e halfjaar 2001

Locatie van banen, opleiding van niet werkend werkzoekenden, in- en uitstroom van uitkeringen

Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen

Werkt begeleiding naar werk?

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar

Geheel of gedeeltelijk eltelijk uit de uitkering naar werk

Vrouwen op de arbeidsmarkt

Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt

Redenen van in- en uitstroom WWB

Langs de zijlijn, hoe verder? Herziene versie. Cijferonderzoek Sluitende Aanpak Centrum voor Beleidsstatistiek 05001

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Interactie arbeidsmarkt en sociale zekerheid, 2006 en 2008

Inkomen en vermogen van gewezen zelfstandigen

BUS-H Samenloop werk en bijstand

Gebruik van kinderopvang

De verdeling van arbeid en zorg tussen vaders en moeders

Inkomens en verhuizingen in Rotterdam Uitkomsten en toelichting (update)

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar

Voortijdig schoolverlaters en Citotoets-gegevens,

Dynamiek in de WW. Uitkomsten en toelichting. Centrum voor Beleidsstatistiek. Mathilda Coppinga Marleen Geerdinck Linda Muller Alderina Dill

Kinderopvang per wijk in Den Bosch, Nicol Sluiter en Sander Dalm

Maatwerk voor brancheverenigingen

jeugdwerkloosheid Oost Definities Fact sheet augustus 2014

Werkloosheid in Helmond 2012 Samenvatting en conclusies

Inkomens van afgestudeerden,

Maatwerk voor Branchevereniging VViN

Vijftigplussers aan het werk (Update)

10. Veel ouderen in de bijstand

Aan het werk met of zonder re-integratieondersteuning

Jeugdwerkloosheid Nieuw-West

Arbeidsdeelname van paren

Documentatie Persoonskenmerken van personen die niet zijn ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (NIETGBAPERSOONTAB)

Notitie Aansluiting vanuit het onderwijs op de arbeidsmarkt van jongens en meisjes met een diploma gehaald op het mbo bol-voltijd of ho voltijd

Bijlage 4: Werkenden met een laag inkomen

Diversiteit binnen de loonverdeling

Rapport. Technische toelichting Gelijk loon voor gelijk werk?, 2012

Transcriptie:

Emancipatiebenchmark voor gemeenten en werkgevers Martine de Mooij Jamie Graham Marion Sterk Carlijn Verkleij Caroline van Weert CBS, Centrum voor Beleidsstatistiek Maart 2012 1

Inhoud 1. Inleiding 3 2. Beschrijving van het onderzoek 3 2.1 Indicatoren Emancipatiebenchmark voor gemeenten 3 2.2 Indicatoren Emancipatiebenchmark voor werkgevers 7 2.3 Bronnen 13 2.4 Nauwkeurigheid van de uitkomsten / opmerkingen bij de tabellen 15 3. Begrippen en afkortingen 16 3.1 Begrippen 16 3.2 Afkortingen 19 2

1. Inleiding Het Centrum voor Beleidsstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS-CvB) heeft tabellen samengesteld over emancipatie van vrouwen in opdracht van E-Quality. De tabellen gaan onder andere over werk, inkomen en de combinatie van werk en gezin. E-Quality gebruikt deze tabellen als basis voor de Emancipatiebenchmark voor gemeenten en de Emancipatiebenchmark voor werkgevers. In de Emancipatiebenchmark voor gemeenten kunnen gemeenten zich vergelijken met andere gemeenten op het gebied van vrouwenemancipatie. Werkgevers kunnen de benchmark gebruiken om hun eigen bedrijfsinformatie over vrouwelijke werknemers te vergelijken met werkgevers in hun sector of bedrijven met een vergelijkbaar aantal werknemers. De Emancipatiebenchmark is via de websites www.benchmarkemancipatie, www.lokaalemancipatiebeleid.nl en www.careerequality.nl beschikbaar voor gemeenten en werkgevers. CBS-CvB heeft voor de Emancipatiebenchmark voor gemeenten dertien indicatoren samengesteld en voor de Emancipatiebenchmark voor werkgevers veertien indicatoren. In dit document beschrijven we in hoofdstuk 2.1 en 2.2 de operationalisering, populatie en de methode van de verschillende indicatoren voor de Emancipatiebenchmark voor gemeenten en voor werkgevers. In paragraaf 2.3 volgt een overzicht van de gebruikte databronnen. In paragraaf 2.4 komt de nauwkeurigheid van de uitkomsten aan de orde. Tot slot volgt in hoofdstuk 3 een overzicht van de gebruikte begrippen en afkortingen. 2. Beschrijving van het onderzoek 2.1 Indicatoren Emancipatiebenchmark voor gemeenten Voor alle indicatoren voor de Emancipatiebenchmark voor gemeenten geldt dat de populatie bestaat uit personen van 20 tot en met 64 jaar die op een bepaald peilmoment staan ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), tenzij anders aangegeven. De gemeenten zijn ingedeeld volgens de gemeentelijke indeling van 1 januari 2011. Bij sommige indicatoren is een onderverdeling gemaakt naar herkomst, leeftijdscategorie, huishoudenssamenstelling of opleidingsniveau. Zie de begrippenlijst voor een toelichting. Indicator 1: Betaald werk Deze indicator geeft aan welk percentage van de vrouwen betaald werk verricht ten opzichte van alle vrouwen. De populatie bestaat uit alle vrouwen die op 30 september 2009 in Nederland wonen. In deze indicator verricht een vrouw betaald werk wanneer ze op 30 september 2009 een baan heeft voor minimaal 12 uur per week of wanneer ze in 2009 werkt als zelfstandige en daarbij geen uitkering ontvangt. Banen van directeur-grootaandeelhouders (DGA s) worden bij deze indicator meegenomen als baan. De indicator is uitgesplitst naar herkomst en opleidingsniveau. 3

De basis van deze indicator is de GBA. Hieruit zijn alle vrouwen geselecteerd. Ook informatie over herkomst is uit de GBA afkomstig. Vervolgens wordt de GBA per persoon verrijkt met gegevens uit het Sociaal Statistisch Bestand (SSB) over banen, zelfstandigen, uitkeringen en hoogst behaalde opleidingsniveau zoals bekend in 2008. Indicator 2: Grote banen Deze indicator geeft aan welk percentage vrouwen een baan van meer dan 24 uur per week heeft ten opzichte van het totale aantal vrouwen met een baan. De populatie bestaat uit alle vrouwen die op 30 september 2009 in Nederland wonen en op dat moment een baan in loondienst hebben. In tegenstelling tot indicator 1, nemen we hierbij zelfstandigen en DGA s niet mee. Een vrouw heeft een grote baan als zij één of meerdere banen heeft van in totaal meer dan 24 uur per week. De indicator is uitgesplitst naar vrouwen met en zonder thuiswonende kinderen van 0-11 jaar. De basis voor deze indicator is de GBA. Hieruit zijn alle vrouwen geselecteerd en ingedeeld in leeftijdscategorieën. Ook de informatie over thuiswonende kinderen is uit de GBA afkomstig. Vervolgens wordt de GBA verrijkt met gegevens uit het SSB over banen. Indicator 3: Ondernemers Deze indicator geeft aan welk percentage van de ondernemers een vrouw is. De populatie bestaat uit alle personen die op 30 september 2009 in Nederland wonen en op dezelfde datum DGA zijn of in 2009 werken als zelfstandige. De basis van deze indicator is de GBA. De GBA wordt verrijkt met gegevens uit het SSB over banen en zelfstandigen. Indicator 4: Hoog beroepsniveau Deze indicator geeft het percentage vrouwen met betaald werk van minimaal 12 uur per week op een hoog beroepsniveau, ten opzichte van alle vrouwen met betaald werk van minimaal 12 uur. De onderzoekspopulatie bestaat uit alle vrouwen die op het moment van enquêtering ten behoeve van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) woonachtig zijn in Nederland, werk hebben voor minimaal 12 uur per week en waarvan het beroepsniveau bekend is. De indicator is berekend als gemiddelde over de periode 2007-2009. Zie hoofdstuk 2.3 en 2.4 voor een toelichting. In deze indicator heeft een vrouw betaald werk wanneer ze werkt voor minimaal 12 uur. Dit kan in loondienst zijn of als zelfstandige. Een vrouw heeft een hoog beroepsniveau als zij een hoger of wetenschappelijk beroep uitoefent. Dit zijn beroepen waarvoor de meest geëigende opleiding om het beroep uit te oefenen hbo of wo is. Deze beroepen kunnen ook uitgeoefend worden door mensen met een lagere opleiding en veel werkervaring. De basis van deze indicator is de EBB, waarin gevraagd wordt naar het beroepsniveau van de respondent. Indicator 5a: Re-integratieondersteuning vrouwen Deze indicator is berekend voor twee doelgroepen: vrouwen in de bijstand en vrouwen in het onbenut arbeidspotentieel. Het percentage vrouwen in de bijstand met een re-integratietraject is berekend ten opzichte van alle vrouwen in de bijstand. 4

Het percentage vrouwelijk onbenut arbeidspotentieel met een re-integratietraject is berekend ten opzichte van het totale vrouwelijk onbenut arbeidspotentieel. De populatie bestaat uit alle vrouwen die op 30 september 2009 in Nederland wonen en op diezelfde datum een bijstandsuitkering ontvangen of tot het onbenut arbeidspotentieel behoren. In deze indicator behoort een vrouw tot het onbenut arbeidspotentieel als zij geen betaalde baan heeft, geen zelfstandige is, geen uitkering heeft en geen onderwijs volgt. Een vrouw heeft re-integratieondersteuning ontvangen wanneer ze op enig moment in 2009 een re-integratietraject heeft gevolgd. De basis van deze indicator is de GBA. Hieruit worden alle vrouwen geselecteerd. De GBA wordt verrijkt met gegevens uit het SSB om de vrouwen in de bijstand en het vrouwelijk onbenut arbeidspotentieel te bepalen. Uit het SSB is ook de informatie over re-integratietrajecten afkomstig. Indicator 5b: Re-integratieondersteuning mannen Deze indicator is berekend voor twee doelgroepen: mannen in de bijstand en mannen in het onbenut arbeidspotentieel. Het percentage mannen in de bijstand met een re-integratietraject is berekend ten opzichte van alle mannen in de bijstand. Het percentage mannelijk onbenut arbeidspotentieel met een re-integratietraject is berekend ten opzichte van het totale mannelijk onbenut arbeidspotentieel. De populatie bestaat uit alle mannen die op 30 september 2009 in Nederland wonen en op diezelfde datum een bijstandsuitkering ontvangen of tot het onbenut arbeidspotentieel behoren. De indicator is op dezelfde manier samengesteld als indicator 5a. Indicator 6: Onbenut arbeidspotentieel Deze indicator geeft het percentage vrouwen dat tot het onbenut arbeidspotentieel behoort ten opzichte van het totale aantal vrouwen. De populatie bestaat uit alle vrouwen van die op 30 september 2009 in Nederland wonen. In deze indicator behoort een vrouw tot het onbenut arbeidspotentieel als zij geen betaalde baan heeft, geen zelfstandige is, geen uitkering heeft en geen onderwijs volgt. De basis van deze indicator is de GBA. Hieruit worden de vrouwen geselecteerd. Ook de herkomst en de huishoudenssamenstelling worden uit de GBA gehaald. Vervolgens wordt de GBA verrijkt met gegevens uit het SSB over de voornaamste inkomensbron op 30 september 2009. Indicator 7: Laag loon Deze indicator geeft het percentage vrouwen zonder loon of met een laag loon ten opzichte van alle vrouwen. De populatie bestaat uit alle vrouwen die op 30 september 2009 in Nederland wonen. Een laag loon betekent een fiscaal maandloon dat lager ligt dan 70 procent van het bruto wettelijk minimumloon dat geldt op 30 september 2009 (979 euro). In deze indicator worden alleen inkomsten uit werk meegenomen. Inkomsten uit een uitkering tellen dus niet mee. De basis van deze indicator is de GBA. Hieruit worden alle vrouwen geselecteerd. Ook de herkomst en de huishoudenssamenstelling worden uit de GBA gehaald. 5

Vervolgens wordt de GBA verrijkt met het loongegevens van werknemers en inkomens van zelfstandigen uit het SSB. Indicator 8: Hoog inkomen Deze indicator geeft het percentage vrouwen met een hoog inkomen ten opzichte van alle vrouwen. De populatie bestaat uit alle vrouwen die op 31 december 2009 in Nederland wonen. Een vrouw heeft een hoog inkomen als haar persoonlijk jaarinkomen boven de 32 500 euro per jaar ligt. De basis van deze indicator is het Regionaal Inkomensonderzoek (RIO). Hieruit worden alle vrouwen geselecteerd. Het RIO bevat gegevens over geslacht, leeftijd en woongemeente op 31 december 2009 en het persoonlijk jaarinkomen van heel 2009. Indicator 9: Vrijwilligerswerk Deze indicator geeft het percentage vrouwen dat vrijwilligerswerk doet ten opzichte van het totale aantal vrouwen. De populatie bestaat uit alle vrouwen die op het moment van enquêtering ten behoeve van de EBB woonachtig waren in Nederland. Informeel vrijwilligerswerk, buiten een organisatie of instelling, wordt niet meegenomen. We kijken hierbij niet naar het aantal uren dat vrijwilligerswerk wordt verricht. De basis van deze indicator is de EBB. Op basis van deze bron wordt bepaald of iemand vrijwilligerswerk doet voor een organisatie of instelling. De indicator is berekend als gemiddelde over de periode 2007-2009. Indicator 10: Laag opleidingsniveau Deze indicator geeft het percentage vrouwen met een laag opleidingsniveau ten opzichte van het totale aantal vrouwen. De populatie bestaat uit alle vrouwen die op 30 september 2009 in Nederland wonen. In deze indicator omvat een laag opleidingsniveau het primair onderwijs en secundair onderwijs, eerste fase. Deze laatste categorie omvat onder andere vmbo en de onderbouw havo/vwo (tot en met klas 3). De basis van deze indicator is de GBA. Hieruit zijn alle vrouwen geselecteerd en ingedeeld in leeftijdscategorieën. Ook de herkomst wordt uit de GBA gehaald. Het bestand wordt verrijkt met gegevens uit het SSB over het hoogst behaalde opleidingsniveau zoals bekend in 2008. Indicator 11: Deelname volwasseneneducatie Deze indicator geeft het percentage vrouwen dat deelneemt aan volwasseneneducatie ten opzichte van het totale aantal vrouwen. De populatie bestaat uit alle vrouwen die op 1 oktober 2010 in Nederland wonen. De basis van deze indicator is de GBA. Hieruit worden alle vrouwen geselecteerd. Dit bestand wordt verrijkt met gegevens uit het SSB over inschrijvingen in de volwasseneneducatie. We kijken of vrouwen ergens in 2010 volwasseneneducatie volgen, dat hoeft niet precies op 1 oktober 2010 te zijn. 6

Indicator 12: Exact examenprofiel Deze indicator geeft het percentage vrouwen met een exact examenprofiel op het voortgezet onderwijs ten opzichte van het totale aantal personen met een exact examenprofiel. De populatie betreft alle personen die op 1 oktober 2010 in Nederland wonen. Bij deze indicator wordt geen leeftijdselectie gemaakt, dus ook leerlingen onder de 20 jaar tellen mee. Als exact examenprofiel wordt gezien het profiel Natuur en techniek bij havo- en vwo-leerlingen en het profiel techniek bij vmbo-leerlingen. Leerlingen met een gemengd profiel, worden niet gezien als leerlingen met een exact examenprofiel. De basis van deze indicator is de GBA. Deze bron wordt verrijkt met gegevens uit het SSB over de onderwijsinschrijving op 1 oktober 2010. Hieruit worden de personen geselecteerd die voortgezet onderwijs volgen. Indicator 15: Vaders met deeltijdbaan Deze indicator geeft het percentage vaders met een deeltijdbaan van minder dan 36 uur per week ten opzichte van het totale aantal vaders met een baan. De populatie omvat alle mannen die op 30 september 2009 in Nederland wonen en op datzelfde moment ook een baan en een thuiswonend kind van 0-11 jaar hebben. Vaders zijn in deze indicator mannen met één of meer thuiswonende kinderen van 0-11 jaar. Bij deze indicator is een deeltijdbaan een baan in loondienst van minder dan 36 uur in de week. Alleen banen in loondienst worden meegeteld. Zelfstandigen en DGA s worden hierbij niet meegerekend. De basis van deze indicator is de GBA. Hieruit worden alle mannen geselecteerd. Ook de informatie over thuiswonende kinderen is uit de GBA afkomstig. Het bestand wordt verrijkt met gegevens uit het SSB over banen. 2.2 Indicatoren Emancipatiebenchmark voor werkgevers Voor alle indicatoren voor de Emancipatiebenchmark voor werkgevers geldt dat de populatie bestaat uit banen van personen van 20-64 jaar op een bepaald moment en niet uit personen, tenzij anders aangegeven. Dit betekent dat een persoon met meerdere banen meerdere keren wordt meegeteld in de cijfers. Bij elke indicator wordt de onderverdeling gemaakt naar sector en naar aantal werknemers van het bedrijf 1. De gegevens over de sector van het bedrijf en het aantal werknemers zijn afkomstig uit het SSB, tenzij anders vermeld. Indicator 1a: Fte s Deze indicator geeft het percentage fte s dat door vrouwen wordt bezet ten opzichte van het totale aantal fte s. De populatie bestaat uit alle banen in Nederland op 30 september 2009 van personen die op dat moment in Nederland wonen. Het gaat om banen in loondienst, exclusief DGA s. Ook zelfstandigen worden niet meegeteld. 1 Met uitzondering van indicatoren die gebaseerd zijn op de EBB. Zie hoofdstuk 2.4 voor een toelichting. 7

De basis van deze indicator wordt gevormd door de baangegevens uit het SSB. Het aantal fte s wordt per sector en per aantal werknemers berekend door de werkelijke arbeidsduur in september 2009 te delen door de voltijdsarbeidsduur. De populatie is verder afgebakend met behulp van de GBA. Op basis van de GBA zijn alle personen geselecteerd die in Nederland wonen op 30 september 2009. Het geslacht wordt ook op basis van de GBA bepaald. Indicator 1b: Werknemers Deze indicator geeft het percentage vrouwelijke werknemers ten opzichte van het totale aantal werknemers. De populatie bestaat uit alle banen in Nederland op 30 september 2009 van personen die op dat moment in Nederland wonen. Een werknemer is bij deze indicator iemand die een baan in loondienst heeft. Zelfstandigen en DGA s worden hierbij niet meegenomen. Een persoon met meerdere banen wordt meerdere keren geteld. De basis van deze indicator wordt gevormd door de baangegevens uit het SSB. Vervolgens wordt het bestand verrijkt met gegevens uit de GBA. Indicator 2a: Instroom Deze indicator geeft het percentage instroom van vrouwelijke werknemers ten opzichte van de totale instroom. De populatie bestaat uit alle banen in Nederland in 2009 van personen die op dat moment in Nederland wonen. We spreken van instroom als een arbeidsovereenkomst tussen een persoon en een bedrijf op 30 september 2008 nog niet bestond en op 30 september 2009 wel. Een persoon met meerdere arbeidsovereenkomsten wordt meerdere keren geteld. De basis van deze indicator zijn de baangegevens uit het SSB. Vervolgens wordt het bestand verrijkt met gegevens uit de GBA. Indicator 2b: Uitstroom Deze indicator geeft het percentage uitstroom van vrouwelijke werknemers ten opzichte van de totale uitstroom. De populatie bestaat uit alle banen in Nederland in 2009 van personen die op dat moment in Nederland wonen. We spreken van uitstroom als een arbeidsovereenkomst tussen een persoon en een bedrijf op 30 september 2008 wel bestond en op 30 september 2009 niet meer. Een persoon met meerdere arbeidsovereenkomsten wordt meerdere keren geteld. De basis van deze indicator zijn de baangegevens uit het SSB. Vervolgens wordt het bestand verrijkt met gegevens uit de GBA. Indicator 3: Grote banen Deze indicator geeft het percentage vrouwelijke werknemers met een baan van meer dan 24 uur per week ten opzichte van het totale aantal vrouwelijke werknemers. De populatie bestaat uit alle banen van vrouwelijke werknemers in loondienst op 30 september 2009 die op dat moment in Nederland wonen. De cijfers hebben betrekking op banen van vrouwelijke werknemers. Zelfstandigen en DGA s worden hierbij niet meegenomen. Een grote baan is een baan in loondienst van meer dan 24 uur per week. Een persoon met meerdere banen wordt meerdere keren geteld. De uren van meerdere banen zijn niet opgeteld. 8

De basis van deze indicator zijn de baangegevens uit het SSB. Het bestand wordt verrijkt met gegevens uit de GBA, waaruit alle vrouwen worden geselecteerd. Indicator 4: Ondernemers Deze indicator geeft het percentage vrouwelijke ondernemers ten opzichte van het totale aantal ondernemers. De populatie bestaat uit alle zelfstandigen in 2009 en alle DGA s op 30 september 2009 die op dat moment in Nederland wonen. De basis van deze indicator is het SSB. Hieruit wordt alle zelfstandigen en DGA s gehaald. Een ondernemer is iemand met inkomsten als zelfstandige of een baan als DGA. Ondernemers met meerdere bedrijven worden maar één keer meegeteld. Bij DGA's hebben de bedrijfskenmerken betrekking op het bedrijf waarin de werknemer de meeste uren werkt. Dit bestand wordt verrijkt met gegevens uit de GBA, waaruit het geslacht en de leeftijd wordt gehaald. Indicator 5a: Beroepsniveau Deze indicator geeft het percentage vrouwelijke werknemers per beroepsniveau ten opzichte van alle werknemers met dat beroepsniveau. De onderzoekspopulatie bestaat uit alle personen die op het moment van enquêtering ten behoeve van de EBB in Nederland wonen. De indicator is berekend als gemiddelde over de periode 2007-2009. Het beroepsniveau is vastgesteld op basis van het benodigde opleidingsniveau, werkervaring en inwerktijd. Deze indicator heeft betrekking op personen met een baan. Een persoon met meerdere banen wordt maar één keer geteld. De bedrijfskenmerken en het beroepsniveau hebben betrekking op het bedrijf waarin de meeste uren wordt gewerkt. De basis voor deze indicator is de EBB, waarin gevraagd wordt naar het beroepsniveau van de respondent. Het geslacht, de leeftijd, sector en het beroepsniveau halen we ook uit de EBB. Indicator 5b: Beroepsniveau Deze indicator geeft het percentage vrouwelijke werknemers met een bepaald beroepsniveau ten opzichte van alle vrouwen met een baan. Verschil met indicator 5a is dat in indicator 5b de populatie niet bestaat uit mannen en vrouwen met een baan, maar alleen uit vrouwen met een baan. Het gaat er in deze indicator om hoe de vrouwen met een baan zijn verdeeld over de verschillende beroepsniveaus. De indicator is op dezelfde manier samengesteld als indicator 5a. Indicator 6: Leidinggevenden Deze indicator geeft het percentage vrouwelijke leidinggevenden ten opzichte van het totale aantal leidinggevenden. De onderzoekspopulatie bestaat uit alle personen met een leidinggevende functie die op het moment van enquêtering ten behoeve van de EBB in Nederland wonen. De indicator is berekend als gemiddelde over de periode 2007-2009. De basis voor deze indicator is de EBB. Hieruit worden alle personen met een leidinggevende functie geselecteerd. Een persoon met meerdere banen wordt maar één keer geteld. Ook het geslacht, leeftijd en de sector bepalen we met behulp van de EBB. We kijken of iemand in de afgelopen 12 maanden een leidinggevende functie had, ongeacht het aantal personen waaraan iemand leiding gaf. 9

Indicator 7: Herkomst leidinggevenden Deze indicator geeft het percentage leidinggevenden naar herkomst ten opzichte van het totale aantal leidinggevenden. In deze indicator kijken we dus niet specifiek naar vrouwen, maar naar herkomst van alle leidinggevenden. De onderzoekspopulatie bestaat uit alle banen van personen die op het moment van enquêtering ten behoeve van de EBB in Nederland wonen. De indicator is berekend als gemiddelde over de periode 2007-2009. De indicator is op dezelfde manier samengesteld als indicator 6. Indicator 10a: Loonkloof De indicator geeft het procentuele verschil in het gemiddelde uurloon van vrouwen ten opzichte van het gemiddelde uurloon van mannen. Het gemiddelde uurloon van vrouwen wordt uitgedrukt als percentage van het gemiddelde uurloon van mannen. De populatie bestaat uit alle banen van werknemers op 30 september 2009 van personen die op dat moment in Nederland wonen. De populatie is exclusief zelfstandigen, maar inclusief banen van DGA s. Deze indicator heeft betrekking op personen met een baan. Het uurloon wordt berekend door het bruto jaarloon van 2009 te delen door het aantal verloonde uren in 2009. Het gemiddelde uurloon per categorie werknemers wordt bepaald door de uurlonen te wegen met het aantal gewerkte uren. Hierbij is het aantal gewerkte uren als weegfactor meegenomen, zodat grotere banen zwaarder meetellen. Het uurloon van een categorie werknemers is gelijk aan de som van het jaarloon van alle werknemers in deze categorie gedeeld door de som van de gewerkte uren van alle werknemers in deze categorie. Voor deze indicator is een onderzoeksbestand gebruikt dat eerder is samengesteld voor het Arbeidsvoorwaardenonderzoek 2009 2. De basis van dit onderzoeksbestand zijn de baangegevens uit het SSB. Dit bestand bevat alle banen op 30 september 2009 van personen die geënquêteerd zijn ten behoeve van de EBB van 2007-2009. Vervolgens is dit bestand verrijkt met diverse gegevens uit de GBA, zoals geslacht, leeftijd en herkomst. Daarnaast zijn gegevens toegevoegd uit de EBB over opleidings- en beroepsniveau. Indicator 10b: Loonkloof naar herkomst De indicator geeft het procentuele verschil tussen het gemiddelde uurloon van vrouwen in een bepaalde herkomstgroepering ten opzichte van het gemiddelde uurloon van alle vrouwen. De populatie bestaat uit alle banen van vrouwen op 30 september 2009 die op dat moment in Nederland wonen. De populatie is exclusief zelfstandigen, maar inclusief banen van DGA s. De indicator is op dezelfde manier samengesteld als indicator 10a. Indicator 11: Salarisgroei Deze indicator geeft de salarisgroei van vrouwelijke werknemers minus de salarisgroei van mannelijke werknemers, voor werknemers met een salarisgroei hoger dan de gemiddelde cao-loonstijging in een sector. De populatie bestaat uit 2 Mooij, M. de, Bottelberghs, I., Goedhuys, M., Tillaart, J. van den en Wagner, C. (2010). Gelijk loon voor gelijk werk? CBS-CvB, Den Haag/Heerlen. 10

alle werknemers met een baan op de laatste vrijdag van september 2008 en 2009 van personen die op 30 september 2008 in Nederland wonen. Alleen werknemers die op 30 september 2008 en 30 september 2009 in dezelfde sector werken en een salarisgroei hebben die boven de cao-stijging binnen de sector ligt zijn meegenomen. Zelfstandigen en DGA s worden niet meegenomen. Om de salarisgroei te berekenen, gaan we uit van het brutoloon per gewerkt uur. Per persoon is één baan meegeteld. Dit is de baan waarin de meeste uren wordt gewerkt. De salarisgroei is het procentuele verschil in het salaris van september 2009 ten opzichte van september 2008. De gemiddelde salarisgroei hebben we bepaald aan de hand van de loonstijging in de cao per sector. We tellen alle basislonen van mannen en vrouwen per sector en per aantal werknemers op en delen dit door het totale aantal basisuren. Vervolgens bepalen we de procentuele salarisgroei door het verschil in uurloon tussen 2009 en 2008 te delen door het uurloon van 2008. De basis van deze indicator zijn de baangegevens uit het SSB. We selecteren de banen die gelden op 30 september 2008 en 2009. Het bestand wordt verrijkt met de GBA, waaruit het geslacht van personen wordt gehaald. Indicator 12: Bedrijfsopleiding Deze indicator geeft het percentage vrouwelijke werknemers dat een bedrijfsopleiding volgt ten opzichte van het totale aantal werknemers dat een bedrijfsopleiding volgt. De onderzoekspopulatie bestaat uit alle personen met een baan die een bedrijfsopleiding volgen, die op het moment van enquêtering ten behoeve van de EBB in Nederland wonen. De indicator is berekend als gemiddelde over de periode 2007-2009. Deze indicator heeft betrekking op personen met een baan. Een persoon met meerdere banen wordt maar één keer geteld. De bedrijfskenmerken hebben betrekking op het bedrijf waarin de meeste uren wordt gewerkt. De basis van deze indicator is de EBB. Hieruit selecteren we alle personen met een baan. Vervolgens selecteren we de personen die een opleiding of cursus volgen die geheel of gedeeltelijk door de werkgever wordt betaald. Het geslacht, de leeftijd en de sector worden ook uit de EBB gehaald. Indicator 13a: Werkende vaders Deze indicator geeft het percentage vaders met thuiswonende kinderen van 0-11 jaar met een baan ten opzichte van het totale aantal mannelijke werknemers. De populatie bestaat uit alle mannen met een baan die op 30 september 2009 in Nederland wonen. Deze indicator heeft betrekking op personen in plaats van banen van personen. Zelfstandigen en DGA s worden niet meegenomen. Een persoon met meerdere banen wordt maar één keer geteld. De bedrijfskenmerken hebben betrekking op het bedrijf waarin de meeste uren wordt gewerkt. In deze indicator zijn vaders mannen die in een huishouden wonen met een thuiswonend kind van 0-11 jaar. De basis van deze indicator is de GBA. Hieruit worden alle mannen geselecteerd. Ook de informatie over thuiswonende kinderen komt uit de GBA. De GBA wordt verrijkt met de baangegevens uit het SSB. 11

Indicator 13b: Werkende moeders Deze indicator geeft het percentage moeders met thuiswonende kinderen van 0-11 jaar met een baan ten opzichte van het totale aantal vrouwelijke werknemers. De populatie bestaat uit alle vrouwen met een baan die op 30 september 2009 in Nederland wonen. Deze indicator heeft betrekking op personen in plaats van banen van personen. De indicator is op dezelfde manier samengesteld als indicator 13a. Indicator 14: Vaders met deeltijdbaan Deze indicator geeft het percentage vaders met een deeltijdbaan van minder dan 36 uur per week ten opzichte van het totale aantal vaders met een baan. De populatie bestaat uit alle vaders met een baan op 30 september 2009 die op dat moment in Nederland wonen. Deze indicator heeft betrekking op personen in plaats van banen van personen. Een deeltijdbaan is een baan van minder dan 36 uur. De indicator is op dezelfde manier samengesteld als indicator 13a. Indicator 15: Stoppen of minder werken Deze indicator geeft het percentage moeders dat stopt met werken of minimaal 4 uur per week minder gaat werken, anderhalf jaar na de geboorte van haar eerste kind ten opzichte van het totale aantal moeders die werkten voor de geboorte van hun eerste kind. De populatie bestaat uit vrouwen die in februari 2007 tot en met januari 2008 hun eerste kind krijgen, een baan hebben in de maand voor de geboorte en op 30 september 2008 in Nederland wonen. Deze indicator heeft betrekking op personen in plaats van banen van personen. Het aantal vrouwen dat 18 maanden na de geboorte van het eerste kind geen baan heeft of minder is gaan werken geven we in deze indicator als percentage weer ten opzichte van het totale aantal vrouwen in februari 2007 tot en met januari 2008 die in dat jaar hun eerste kind gekregen hebben en een baan hadden in de maand voor de geboorte. Vrouwen met meerdere banen wordt maar één keer geteld. Als een vrouw meerdere banen heeft, zijn de gewerkte uren van de verschillende banen opgeteld. De meeste vrouwen maken 18 maanden na de geboorte geen gebruik meer van ouderschapsverlof. Mochten ze toch een verlofregeling hebben, dan worden de verlofuren geteld als gewerkte uren. Het aantal gewerkte uren in de maand voor de geboorte van het eerste kind is vergeleken met het aantal gewerkte uren anderhalf jaar na de geboorte. De bedrijfskenmerken hebben betrekking op het bedrijf waarin de meeste uren wordt gewerkt in de maand voor de geboorte van het eerste kind. De basis van deze indicator is de GBA. Hieruit worden alle vrouwen geselecteerd met een oudste thuiswonend kind dat geboren is tussen februari 2007 en januari 2008. Dit bestand wordt verrijkt met de baangegevens uit het SSB. Eerst is bepaald hoeveel uur een vrouw werkt in de maand vóór de geboorte van het eerste kind. Vervolgens is 18 maanden later gekeken of deze vrouwen nog steeds een baan hebben. Als dit het geval is, is bepaald of het aantal uren dat een vrouw werkt met 4 uur per week of meer is afgenomen ten opzichte van de baan vóór de geboorte van het eerste kind. 12

Indicator 16a: Gebruik ouderschapsverlof moeders Deze indicator geeft het percentage werkende moeders met kinderen jonger dan 8 jaar dat gebruik maakt van ouderschapsverlof ten opzichte van alle werkende moeders met kinderen jonger dan 8 jaar. De onderzoekspopulatie bestaat uit alle banen van vrouwen met kinderen jonger dan 8 jaar, die op het moment van enquêtering ten behoeve van de EBB in Nederland wonen. De indicator is berekend als gemiddelde over de periode 2007-2009. Onder werknemers wordt bij deze indicator verstaan alle werknemers die minimaal 12 uur per week werken. Deze indicator heeft betrekking op personen met een baan. Zelfstandigen worden niet meegeteld. Een persoon met meerdere banen wordt maar één keer geteld. De bedrijfskenmerken hebben betrekking op het bedrijf waarin de meeste uren wordt gewerkt. De basis van deze indicator is de EBB. Uit de EBB kan worden afgeleid hoeveel vrouwelijke werknemers met kinderen jonger dan 8 jaar in het afgelopen jaar gebruik hebben gemaakt van ouderschapsverlof. Ook geslacht, leeftijd en sector zijn afkomstig uit de EBB. Indicator 16b: Gebruik ouderschapsverlof vaders Deze indicator geeft het percentage werkende vaders met kinderen jonger dan 8 jaar dat gebruik maakt van ouderschapsverlof ten opzichte van alle werkende vaders met kinderen jonger dan 8 jaar. De onderzoekspopulatie bestaat uit alle banen van vaders met kinderen jonger dan 8 jaar, die op het moment van enquêtering ten behoeve van de EBB 20-64 jaar oud zijn, en op dat moment in Nederland wonen. De indicator is berekend als gemiddelde over de periode 2007-2009. De indicator is op dezelfde manier samengesteld als indicator 16a. 2.3 Bronnen Voor het samenstellen van de indicatoren zijn de volgende databronnen gebruikt die binnen het CBS beschikbaar zijn. Enquête Beroepsbevolking (EBB) 2007-2009 De EBB is een doorlopende enquête onder personen van 15 jaar en ouder die in Nederland wonen, met uitzondering van personen in inrichtingen, instellingen en tehuizen (de institutionele bevolking). Jaarlijks responderen ongeveer 90 duizend personen. Het doel van deze enquête is zicht te krijgen op de relatie tussen mens en arbeidsmarkt. Hiertoe wordt onder meer informatie verzameld over de positie op de arbeidsmarkt van personen en worden demografische kenmerken van huishoudens vastgelegd. Gegevens worden vastgesteld op het moment van enquêteren. In dit onderzoek zijn drie jaren (2007, 2008 en 2009) van de EBB samengevoegd om de detailleringsmogelijkheden te vergroten. In dit onderzoek is de volgende informatie afkomstig uit de EBB: beroepsniveau, bedrijfsopleidingen, leidinggevenden, ouderschapsverlof en vrijwilligerswerk. 13

Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) 2008-2010 De GBA is een geautomatiseerd persoonsregistratiesysteem van de gemeenten en in werking sinds 1 oktober 1994. In principe staan alle inwoners van een gemeente in de Basisadministratie ingeschreven. Informatie over de woongemeente, leeftijd, geslacht, herkomst, thuiswonende kinderen (0-11 jaar) en samenstelling huishouden zijn ontleend aan de GBA. Regionaal Inkomensonderzoek (RIO) 2009 Het RIO is een steekproef. Het doel is een beeld te geven van de verdeling van het inkomen van personen en huishoudens in Nederland. De doelpopulatie van het RIO is de bevolking van Nederland op 31 december van een onderzoeksjaar. De steekproef wordt getrokken onder de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder. Het RIO bevat geen inkomensinformatie over huishoudens zonder (waargenomen) belastbaar inkomen en studentenhuishoudens. In dit onderzoek is de informatie over een hoog inkomen afkomstig uit het RIO. Sociaal Statistisch Bestand (SSB) 2007-2010 Het SSB is een stelsel van registers en enquêtes, die op persoonsniveau aan elkaar zijn gekoppeld. Per jaargang worden meer dan 50 registers gebruikt. Deze registers hebben betrekking op verschillende sociaaleconomische onderwerpen, zoals opleidingsniveau, uitkeringen, banen, zelfstandigen en voornaamste inkomensbron. Het SSB bevat voorlopige en definitieve gegevens. Bij definitieve gegevens zijn registers en enquêtes onderling op elkaar afgestemd en consistent gemaakt. De doelpopulatie van het SSB bestaat uit alle personen die in Nederland wonen, en personen die niet in Nederland wonen maar in Nederland werken of een uitkering dan wel pensioen vanuit Nederland ontvangen. Voor dit onderzoek zijn gegevens uit het SSB gebruikt die betrekking hebben op: Opleidingsniveau. Deze gegevens zijn gebaseerd op diverse jaargangen van registraties uit het voortgezet onderwijs, mbo en ho en uit de steekproef EBB. Het bestand bevat het hoogst behaalde en het hoogst gevolgde opleidingsniveau, geldig op 26 september 2008. Volwasseneneducatie. Deze gegevens bevatten inschrijvingen van personen in de volwasseneneducatie in 2010. Exact examenprofiel en voortgezet onderwijs. Deze gegevens zijn afkomstig uit het bestand met ingeschrevenen in het voortgezet onderwijs. Dit bestand bevat alle leerlingen op die op 1 oktober 2010 ingeschreven staan, met hun inschrijvingskenmerken. Sector en aantal werknemers van het bedrijf van werknemers en zelfstandigen. De gegevens zijn gebaseerd op het Algemeen Bedrijvenregister (ABR). Het ABR is een systeem dat identificerende gegevens en structuurgegevens over bedrijven bevat. In dit onderzoek zijn bedrijfsgegevens van 2007 tot en met 2009 gebruikt. Banen. De baangegevens zijn ontleend aan de polisadministratie van UWV. De polisadministratie bevat de loonaangiften die de Belastingdienst ontvangt van werkgevers en andere inhoudingsplichtigen. In dit onderzoek zijn baangegevens van 2007 tot en met 2009 gebruikt. 14

Zelfstandigen. Dit bestand bevat alle personen die in 2009 inkomen in de vorm van belastbare winst uit een onderneming hebben gehad. De basis hiervoor zijn de aangiftegegevens inkomstenbelasting (IB) van de Belastingdienst. Hierdoor worden medegerechtigden in de onderneming ook als zelfstandige beschouwd. Ook als er geen aanslag IB is ontvangen, maar er wel een voorlopige aanslag IB is waarin winst is opgenomen én de onderneming van de persoon in het ABR is opgenomen, wordt de persoon als zelfstandige beschouwd. Uitkeringen (AO-, WW- en bijstandsuitkeringen). Deze gegevens over 2009 zijn gebaseerd op bronbestanden afkomstig van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten. Onbenut arbeidspotentieel. De voornaamste inkomstenbron van personen bepaalt of personen al dan niet tot het onbenut arbeidspotentieel behoren. Mogelijke inkomensbronnen zijn een betaalde baan, werk als zelfstandige, en een uitkering. Onder de uitkering vallen ook pensioenuitkeringen en uitkeringen vanuit het buitenland. Ook scholieren worden apart onderscheiden. Personen die geen enkele inkomstenbron op het peilmoment hebben en geen scholier of student zijn, zijn de personen die behoren tot het onbenut arbeidspotentieel. Deze informatie over 2009 is afgeleid uit diverse registers van de Belastingdienst, het UWV en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Re-integratieondersteuning (door gemeenten). Informatie over reintegratietrajecten van gemeenten is afkomstig uit de Statistiek Re-integratie door Gemeenten (SRG), jaar 2009. 2.4 Nauwkeurigheid van de uitkomsten / opmerkingen bij de tabellen Bij het gebruik en de interpretatie van de tabellen dient rekening te worden gehouden met het volgende. Ophogen en wegen Het opleidingsniveau is voor een deel gebaseerd op een steekproef. Om uitkomsten te berekenen die iets zeggen over de hele Nederlandse bevolking, moeten de resultaten worden opgehoogd. Dit ophogen doen we door de gegevens over opleidingsniveau te vermenigvuldigen met een weegfactor voor opleidingsniveau die in het SSB is opgenomen. De EBB is een steekproef. Om uitkomsten te berekenen die representatief zijn voor de gehele populatie moeten de resultaten worden gewogen en opgehoogd. Hiervoor zijn vaste ophooggewichten berekend die ervoor zorgen dat de opgehoogde steekproef naar een aantal belangrijke demografische kenmerken overeenkomt met het gemiddelde aantal personen van 15 jaar en ouder in Nederland in een jaar, exclusief de institutionele bevolking. Ook het RIO is gebaseerd op een steekproef. De vaste ophooggewichten zorgen ervoor dat de opgehoogde steekproef overeenkomt met het aantal inwoners per gemeente volgens de bevolkingsstatistiek, gebaseerd op de GBA. 15

Nauwkeurigheid van de uitkomsten Het opleidingsniveau uit het SSB is maar voor een deel van de populatie bekend, waardoor het opleidingsniveau niet voor alle gemeenten en sectoren betrouwbaar kan worden vastgesteld. Omdat de EBB een steekproef is, kunnen alleen betrouwbare resultaten bepaald worden voor groepen van voldoende omvang. De mate van detaillering naar gemeente en sector is daarom beperkt. Om de detailleringsmogelijkheden te vergroten, zijn drie jaargangen van de EBB samen genomen. Hiermee berekenen we gemiddelden over een aantal jaren. We doen dit voor de jaren 2007, 2008 en 2009. Voor indicatoren die samengesteld zijn op basis van de EBB geldt dat als in een bepaalde gemeente of sector de populatie kleiner is dan 10 000 of 7 500 personen (verschilt per indicator), daarvoor geen betrouwbare percentages kunnen worden berekend. Ook als de subpopulatie waarmee gepercenteerd wordt (zoals het aantal vrouwen met een baan op het totaal aantal vrouwen) kleiner is dan 1 500, wordt het percentage niet gepubliceerd. Het RIO is een steekproefonderzoek. Ook bij dit bestand worden de cijfers opgehoogd en gewogen. Om betrouwbare percentages te kunnen weergeven, wordt alleen gepubliceerd over populaties van minimaal 200 personen. Ook indicatoren die volledig gebaseerd zijn op registraties kennen een zekere mate van onnauwkeurigheid. Hierbij is een grens van minimaal 10 personen of banen gehanteerd. Voor groepen met minder dan 10 personen worden geen percentages gepubliceerd. Vergelijkbaarheid met andere cijfers Door verschillen in definities en bronnen, zijn de cijfers uit dit onderzoek niet altijd goed vergelijkbaarheid met andere, door het CBS gepubliceerde cijfers. Opmerkingen bij tabellen De woongemeenten zijn bepaald op peilmoment van de indicator en naar de gemeentelijke indeling op 1 januari 2011 overgezet. Een drietal wijken is hierdoor bij een andere gemeente geplaatst. De wijken Wanssum, Geijsteren en Blitterswijck vallen in dit onderzoek niet onder Venray, maar onder Horst aan de Maas. In de Emancipatiebenchmark voor werkgevers zijn de uitkomsten niet onderverdeeld naar aantal werknemers als de indicator gebaseerd is op de EBB. Bij de overige indicatoren is het aantal werknemers gebaseerd op het ABR. In de EBB wordt wel gevraagd naar het aantal medewerkers in het bedrijf waar de respondent werkt, maar deze eigen inschatting van de geënquêteerden is niet vergelijkbaar met het aantal werknemers van een bedrijf volgens het ABR. Deze informatie uit de EBB is daarom niet bruikbaar voor dit onderzoek. 3. Begrippen en afkortingen 3.1 Begrippen 1 e generatie allochtoon Zie Herkomst. 2 e generatie allochtoon Zie Herkomst. 16

Aantal werknemers De bedrijfsgrootte exclusief de uitzendkrachten en het ingeleende personeel, maar inclusief het uitgeleende personeel. Allochtoon Zie Herkomst. Autochtoon Zie Herkomst. Baan als werknemer Een baan in loondienst. Zelfstandigen horen hier niet bij. Bij de meeste indicatoren in de Emancipatiebenchmark voor werkgevers zijn ook DGA s niet meegenomen. Bedrijfsopleiding Een opleiding of cursus (op een school, bij een ander opleidingsinstituut of in het bedrijf) die geheel of gedeeltelijk door de werkgever wordt betaald. Beroepsniveau De door het CBS gehanteerde indeling van beroepen op grond van de aard van de werkzaamheden. Het niveau van een beroep is bepaald door het niveau van de meest geëigende opleiding om het beroep uit te oefenen en benodigde werkervaring. Deze beroepen kunnen ook uitgeoefend worden door mensen met een lagere opleiding en veel werkervaring. In de Emancipatiebenchmark worden de volgende categorieën van beroepsniveau onderscheiden: elementaire beroepen, lagere beroepen, middelbare beroepen, hogere beroepen en wetenschappelijke beroepen. Een hoog beroepsniveau bestaat uit zowel hogere als wetenschappelijke beroepen. Bijstandsuitkering Een uitkering in het kader van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Directeur-grootaandeelhouder (DGA) De eigenaar van een bedrijf die als directeur in loondienst is van het eigen bedrijf. Exact examenprofiel Havo- en vwo-leerlingen met het profiel 'Natuur en techniek' en vmbo-leerlingen met de sector 'Techniek'. Fte Full-time equivalent. Dit geeft de omvang van een dienstverband aan. Eén fte is een volledige werkweek. Een werknemer die 18 uur werkt, terwijl de gebruikelijke arbeidsduur 36 uur is, heeft een functie van 0,5 fte. Geen of laag loon Een persoon heeft geen loon of een fiscaal maandloon (of inkomen als zelfstandige) onder 70 procent van het bruto wettelijk minimum loon (WML). In september 2009 ligt de grens van 70 procent van het WML op 979 euro per maand. Gemeente De woongemeente van de persoon, weergegeven in de gemeentelijke indeling op 1 januari 2011. Herkomst Een kenmerk dat weergeeft met welk land een persoon verbonden is op basis van het geboorteland van de ouders of van de persoon zelf. In de Emancipatiebenchmark worden de volgende categorieën van herkomst onderscheiden: - Autochtoon Een persoon van wie de beide ouders in Nederland zijn geboren. - Allochtoon Een persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland geboren is. - Westerse allochtoon Een persoon met als herkomstgroepering één van de landen in de werelddelen Europa (excl. Turkije), Noord-Amerika en Oceanië of 17

Indonesië of Japan. - Niet-westerse allochtoon Een persoon met als herkomstgroepering één van de landen in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika en Azië (excl. Indonesië en Japan) of Turkije. - 1 e generatie allochtoon Een persoon die in het buitenland is geboren en van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. - 2 e generatie allochtoon Een persoon die in Nederland geboren is en van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Huishoudenssamenstelling Typering van een huishouden op basis van de onderlinge relaties van de personen binnen het huishouden. In de Emancipatiebenchmark worden de volgende categorieën van huishoudenssamenstelling onderscheiden: eenpersoonshuishoudens, eenouderhuishoudens, meerpersoonshuishoudens met kinderen, meerpersoonshuishoudens zonder kinderen (inclusief overige huishoudens). Instroom Een persoon met een arbeidsovereenkomst die op 30 september 2008 nog niet bestond en op 30 september 2009 wel. Leerlingen Leerlingen in het voortgezet onderwijs (vmbo, havo, vwo). Niet-westerse allochtoon Zie Herkomst. Onbenut arbeidspotentieel Personen die geen uitkering ontvangen, niet werkzaam zijn als werknemer of zelfstandige en geen onderwijs volgen. Opleidingsniveau Het hoogst behaalde opleidingsniveau van een persoon. In de Emancipatiebenchmark worden de volgende categorieën van opleidingsniveau onderscheiden: - Laag Personen met vmbo en de onderbouw van havo/vwo (tot en met klas 3) als hoogst behaalde opleidingsniveau. Personen met een laag opleidingsniveau hebben (nog) geen startkwalificatie behaald. - Midden Personen met mbo en de bovenbouw van havo/vwo als hoogst behaalde opleidingsniveau. - Hoog Personen met hbo en wo als hoogst behaalde opleidingsniveau. Ouderschapsverlof Ouderschapsverlof is een wettelijk recht van ouders van kinderen tot 8 jaar om minder te werken. Zowel betaald als onbetaald ouderschapsverlof vallen hieronder. Persoonlijk inkomen Het persoonlijk jaarinkomen omvat inkomen uit arbeid en eigen onderneming, uitkeringen inkomensverzekeringen (zoals WW) en sociale voorzieningen (zoals bijstand), uitgezonderd kinderbijslag. Van dit bedrag worden de betaalde inkomensoverdrachten en de premies inkomensverzekeringen, uitgezonderd premies volksverzekeringen afgetrokken om tot het persoonlijk jaarinkomen te komen. Een hoog inkomen is een persoonlijk jaarinkomen boven 32 500 euro. 18

Re-integratieondersteuning Re-integratieondersteuning die ingezet wordt door gemeenten, inclusief loonkostensubsidie en begeleiding door casemanagers. De reintegratietrajecten die bij het UWV Werkbedrijf zijn gestart, worden in dit onderzoek niet meegeteld. Salarisgroei Het procentuele verschil tussen het uurloon in september 2009 ten opzichte van het uurloon in september 2008. Sector De indeling van bedrijven naar hoofdactiviteit van het bedrijf gebaseerd op de Standaard Bedrijfsindeling 2008. Thuiswonende kinderen Kinderen van 0-11 jaar die in het huishouden aanwezig zijn. Het is niet noodzakelijk dat de volwassene in het huishouden de biologische ouder is. Uitstroom Een persoon met een arbeidsovereenkomst die op 30 september 2008 wel bestond en op 30 september 2009 niet meer. Volwasseneneducatie Volwasseneneducatie is bestemd voor personen die alsnog een diploma of deelcertificaat willen behalen van vmbo (theoretische leerweg), havo, vwo of mbo. Volwasseneneducatie is alleen meegeteld indien bekostigd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), eventueel via de gemeente. Vrijwilligerswerk Vrijwilligerswerk voor een organisatie of instelling, dus geen informeel vrijwilligerswerk. Westerse allochtoon Zie Herkomst. Zelfstandige De persoon die bij de Belastingdienst aangifte doet van inkomsten als zelfstandige. 3.2 Afkortingen ABR Algemeen Bedrijvenregister AO Arbeidsongeschikt Cao Collectieve arbeidsovereenkomst CBS Centraal Bureau voor de Statistiek CvB Centrum voor Beleidsstatistiek DGA Directeur-grootaandeelhouder DUO Dienst Uitvoering Onderzoek EBB Enquête Beroepsbevolking Fte Full-time equivalent GBA Gemeentelijke Basisadministratie 19

Havo Hbo Ho Mbo OCW RIO SRG SSB UWV Vmbo Vwo WML Wo WW WWB Hoger algemeen vormend onderwijs Hoger beroepsonderwijs Hoger Onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Regionaal Inkomensonderzoek Statistiek Re-integratie Gemeenten Sociaal Statistisch Bestand Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs Wettelijk Minimumloon Wetenschappelijk onderwijs Werkloosheidswet Wet Werk en Bijstand 20