De Statenvertaling en de Nederlandse identiteit Het is 13 november 1618. Na een druk bezochte kerkdienst hier in de Grote Kerk van Dordrecht trok een lange stoet van theologen, dominees en andere kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders van de dan nog jonge Nederduits Gereformeerde kerk in de richting van het gebouw de Kloveniersdoelen (dat stond zo ongeveer waar nu de gebouwen van de rechtbank staan). Daar, in de bovenzaal van het gebouw, zou dit ernstige gezelschap ruim een half jaar lang een nationale synode houden. In de weken voorafgaand aan deze landelijke kerkvergadering hadden de deelnemers geleidelijk aan hun intrek genomen in één van de Dordtse huizen en logementen. Vergoeding van de verblijfskosten van de deelnemers, inclusief presentiegeld, kwam voor rekening van de Staten-Generaal, die het ook initiatief tot deze bijeenkomst hadden genomen. Evenals tegenwoordig het geval is bij grote evenementen zou ook deze bijeenkomst de stad Dordrecht economisch geen windeieren leggen. Vermogende afgevaardigden gaven chique dineetjes, minder vermogenden verteerden hun geld in één van de lokalen in Dordrecht, die speciaal voor de duur van de synode 's avonds langer open mochten blijven. Alhoewel er dus zeker ruimte was voor ontspanning, stonden er serieuze zaken op de agenda van de synode. Dat dit een belangrijke vergadering was, bleek mede uit het feit dat ook buitenlandse vertegenwoordigers uit de hele gereformeerd-protestantse wereld van die dagen aanwezig waren: uit Engeland, het Zwitsers eedgenootschap, Hessen, de Paltz, de vrije steden Bremen, Emden en Genève, en het graafschap Nassau-Wetterau. De Franse protestanten waren ook uitgenodigd, maar mochten van hun koning niet deelnemen. Toch waren ook voor hen plaatsen gereserveerd, zoals u kunt zien op de getoonde gravure waar de lege banken prominent weergegeven zijn. Het belangrijkste agendapunt was een theologische kwestie tussen zogeheten remonstranten en contraremonstranten die niet alleen binnen de jonge gereformeerde kerk tot verdeeldheid en veel onrust had geleid, maar ook tot politieke tweespalt in de eveneens nog jonge Republiek. Nadat stadhouder Maurits van Nassau eerst de kwestie politiek had beslecht in de Staten van Holland, was de weg vrij voor een landelijke kerkvergadering hierover. De zaak zou tijdens de synode worden beslist en het remonstrantisme worden veroordeeld, wat onder meer zou leiden tot schorsing van ongeveer 10% van de zittende predikanten. De ware gereformeerde leer werd vastgelegd in vijf artikelen, de zogenaamde leerregels of Canones van Dordrecht. De andere punten op de agenda waren weliswaar minder tijdrovend, maar beoogden eveneens de eensgezindheid en de uniformiteit binnen de gereformeerde kerk te bevorderen. Zo moest er een nieuwe kerkorde komen die een einde zou maken aan bestaande onduidelijkheden over de rol van kerkelijke en wereldlijke autoriteiten bij de benoeming van predikanten. Ook werden maatregelen genomen om de kennis van de
gereformeerde geloofsleer, zoals verwoord in de Heidelbergse Catechismus, bij de kerkleden te verbeteren. Zo zouden niet alleen kinderen, maar ook volwassenen catechismusonderwijs moeten krijgen. Verderreikend was het besluit om een nieuwe bijbelvertaling te laten vervaardigen. Al op de eerste echte vergaderdag, op maandag 19 november, hield de voorzitter Johannes Bogerman een krachtig pleidooi voor een nieuwe bijbelvertaling die meer dan de toen gangbare vertaling, de zogenaamde Deux-Aes vertaling, zou aansluiten bij de gereformeerde opvattingen over bijbelvertalen. De noodzaak daartoe werd ook door de andere aanwezigen erkend en al een week later werd het besluit genomen om een nieuwe vertaling te laten maken. Al veel langer was zowel vanuit de Staten-Generaal als ook op eerdere synodes aangedrongen op een nieuwe bijbelvertaling. Vanuit de Staten-Generaal waren ook al eerder vertalers aangesteld met dit doel, onder wie ook Marnix van Sint Aldegonde, evenwel zonder bevredigend resultaat. Op de Dordtse synode werd flink gediscussieerd over de precieze opdracht die aan de vertalers gegeven moest worden. In deze discussie speelden ook de buitenlandse vertegenwoordigers een grote rol, zeker die vanuit Engeland, waar men immers al ervaring heeft opgedaan met de kort daarvoor, in 1611, verschenen Engelse Authorized Verson: de King James Bijbel. De belangrijkste richtlijn voor de vertalers was dat de nieuwe vertaling zo getrouw mogelijk moest aansluiten bij de bijbelse grondtalen, het Hebreeuws en het Grieks. Daarin moesten de vertalers ver gaan. Hebraïsmen en graecismen mochten in de tekst voorkomen, zodat de lezer zich zo vertrouwd mogelijk zou maken met de taal waarin God zelf door Zijn Heilige Geest tot de bijbelschrijvers had gesproken. In die gevallen waarin de tekst onbegrijpelijk zou worden, moest er een aantekening gemaakt worden in de marge. De vertalers moesten weliswaar de originele grondtekst direct in het Nederlands vertalen, maar tegelijk werd ook besloten om alles te handhaven dat in de bestaande vertaling (dat wil zeggen in de Deux-Aesbijbel) dienstbaar was aan de waarheid, en aan de zuiverheid en het karakter van de Nederlandse taal. Alhoewel dat tegenstrijdig lijkt, was het pleiten voor continuïteit wel een verstandig besluit met het oog op de acceptatie van de nieuwe vertaling bij de lezers. In de laatste sessies van de synode werden de vertalers en de correctoren gekozen. De vertalers waren allen predikant en afkomstig uit haast alle gewesten. Men waakte er duidelijk voor dat de rijkdom van de Nederlandse dialecten van destijds weerspiegeld zou worden in de nieuwe vertaling. De vertalers en de correctoren van de Statenvertaling die werden gekozen maakten niet alleen over de vertaling en de toelichtingen afspraken, maar ook over de spellingwijze van het Nederlands. Zij moesten daarvoor regels opstellen, mede als gevolg van het besluit van de synode om predikanten uit verschillende gewesten aan te zoeken voor het vertalersteam. Alhoewel niet alle spellingsregels even consequent werden opgevolgd door de revisoren, heeft de Statenvertaling toch bijgedragen aan een meer gestandaardiseerde vorm van het Nederlands. Tegelijk waren er in 1637 al toonaangevende
werken over de standaardisering van de Nederlandse taal, zodat de Statenvertaling eerder de rol van navolger heeft dan van initiator. De kracht van de Statenvertaling lag dan ook niet zozeer in het initiëren van de standaarden, maar in het wijd verspreiden ervan en gedurende een zo lange periode. Overigens duurde het nog wel even alvorens het vertaalproject echt van start ging. Het officiële voorstel tot een nieuwe vertaling werd direct na afloop van de synode voorgelegd aan de Staten-Generaal, die immers het vertaalproject moest financieren, waaronder de vervangingsgelden van de predikant-vertalers. Maar er waren andere dringende zaken die voorrang hadden op de nieuwe bijbelvertaling en die het vertaalproject vertraagden: de reorganisatie van de kerk als consequentie van de uitspraken van de synode, de hernieuwde oorlog tegen Spanje na afloop van het Twaalfjarig Bestand in 1621 met alle nadelige financiële gevolgen van dien. Wellicht speelden ook de bezwaren van de drukkers en boekverkopers een rol, die in een open brief hadden geprotesteerd tegen de vertaalplannen, omdat zij nog 80.000 Deux-Aesbijbels in voorraad hadden en waarvan ze vreesden dat die onverkoopbaar zouden worden als de nieuwe vertaling er eenmaal was. Nadat er vanaf 1624 dan eindelijk schot in de zaak kwam, zou het nog tot 1637 duren voordat de nieuwe vertaling, die de naam Statenvertaling zou krijgen, gereed was. Meteen na haar verschijnen werd de Statenvertaling in bijna alle kerken ingevoerd en op grote schaal op scholen en door mensen thuis gebruikt. Ook al was de Statenvertaling beslist geen vertaling in de omgangstaal van die tijd, toch zou zij binnen enkele decennia de meest gezaghebbende en publieke versie van de Bijbel in de Nederlandse taal worden. Meer dan drie eeuwen lang domineerde zij vervolgens de bijbelproduktie in ons land. Ook buiten onze landsgrenzen had de Statenbijbel spoedig invloed. Zo maakten al in de zeventiende eeuw bijbelvertalers elders gebruik gemaakt van de Nederlandse Statenvertaling en vooral van de daarin opgenomen kanttekeningen. Al in 1657 bijvoorbeeld werd een Engelse vertaling door Theodore Haak van de Statenvertaling inclusief de kanttekeningen in Londen gepubliceerd. Ook verschenen in de zeventiende eeuw enkele Lutheredities met aantekeningen die op de kanttekeningen van de Statenvertaling teruggingen. Een aparte categorie vormen de vertalingen van de Statenbijbel in het Maleis en het Portugees die in de zeventiende eeuw en achttiende eeuw in opdracht van de Verenigde Oostindische Compagnie werden gedrukt voor gebruik op de scholen en in de Gereformeerde kerken in de Indonesische Archipel. Ook lag de Statenvertaling ten grondslag aan vertalingen die de VOC met een soortgelijk doel voor andere overzeese gebieden liet maken: in het Sinkian-Chinees (Siraya) van Formosa - het huidige Taiwan, gedrukt in Amsterdam in 1661, en de Singalese edities en de Tamildrukken (gedrukt in Colombo in de achttiende eeuw) voor gebruik op Sri Lanka. De Nederlandse Statenbijbels verschenen in verschillende uitvoeringen, met het oog op de verschillende functies die een bijbel kon hebben: met en zonder de apocriefe bijbelboeken, in groot en klein formaat, met en zonder aantekeningen, als los Nieuw Testament, met en
zonder de psalmen, om maar een deel van de variaties te noemen. Ook pasten kopers van een bijbel hun exemplaar vaak aan hun eigen smaak aan, lieten bijvoorbeeld bijbelkaarten invoegen of hun exemplaar in een fraaie band inbinden. Zo verschenen er grote kanselbijbels voor gebruik in de kerk. Maar er werden ook grote familiebijbels in huis gebruikt, boeken die soms generaties lang binnen één familie bleven en waar op de blanco schutbladen vaak het wel en wee van generaties is geregistreerd. Het merendeel van de gedrukte Statenbijbels is echter in een kleiner, handzaam formaat gedrukt: bijbels voor privé gebruik, thuis of in de kerk. Ook deze kleine bijbels konden een kostbaar bezit zijn en gekoesterd worden. In dit verband vraag ik uw aandacht voor een traditie die in ons land een lange ontwikkeling heeft doorgemaakt van het begin van de zeventiende eeuw tot het einde van de negentiende eeuw, te weten de traditie van bijbels, vaak Statenvertalingen, met zilverbeslag. Het gaat hier om een traditie van ambachtelijk vakmanschap, met allerlei varianten die typerend zijn voor een bepaalde streek of plaats uit ons land. En ook een traditie die in brede kringen van de Nederlandse samenleving aanwezig was. Er konden verschillende redenen zijn om een bijbel te voorzien van zilveren beslag en sloten, maar vaak was een versierd boekje een waardevol cadeau bij een bijzondere gelegenheid, zoals het openbaar belijdenis doen van het geloof, een trouwerij, een intrede, of een geboortefeest. Zo kreeg Geeske Harmens uit Gerkesklooster ter gelegenheid van haar belijdenis van haar ouders een zeer fraai versierd bijbeltje. Op het zilveren middenstuk aan de voorzijde staat het familiewapen en aan de achterzijde de naam van Geeske. Binnenin de bijbel vinden we ook hier geschreven familieaantekeningen over het wel en wee van haar leven. Een versierd bijbeltje behoorde ook vaak tot de vaste attributen van de streekdracht, zoals die op zondag werd gedragen, bijvoorbeeld in Staphorst maar ook elders. Toen Adriaentje Backers op 14 augustus 1735 in Axel overleed, werd er van haar bezittingen een boedellijst opgemaakt. Hierin werd beschreven dat er zich een aantal siervoorwerpen in de erfenis bevond. Het waren twee ringen, een snoer kralen en een bijbeltje met twee silvere knipjes. Dit kerkboek was kennelijk onderdeel van haar zondagse dracht geweest en werd na haar dood gelukkig niet weggedaan, maar vermaakt aan de nabestaanden. Niet zelden was een Statenbijbeltje het enige boek, of tenminste een van de weinige boeken, die mensen in huis hadden. Niet alleen thuis of in de kerk, maar ook op scholen was de bijbel vaak het belangrijkste tekstboek. Geen tekst heeft dan ook meer invloed gehad op de Nederlandse taal dan die van de Statenbijbel. Wie realiseert zich dat leenwoorden als ordinantie, kastijden, spelonk en religie via de Statenvertaling in de Nederlandse taal zijn ingeburgerd, evenal Duitse vormen als beroemd, dierbaar en slachtoffer. Ook talloze uitdrukkingen en zegswijzen die al voorkwamen in bestaande zestiende-eeuwse Nederlandse bijbelvertalingen, zijn pas door de Statenvertaling vast ingeburgerd geraakt. Zo
hebben uitdrukkingen als een doorn in het oog, als een dief in de nacht, de dood in de pot, in het duister tasten, iemand op handen dragen, een lust voor het oog en de inwendige mens mede door de Statenvertaling een vaste plaats gekregen in het Nederlands. Ook de zogenaamde Hebreeuwse genitief, zoals in "ijdelheid der ijdelheden", die zo kenmerkend is voor de Statenvertaling, wordt nog steeds actief in het Nederlands gebruikt, ook voor nieuwe uitdrukkingen, zoals bijvoorbeeld in "de tocht der tochten" als aanduiding voor onze nationale Elfstedentocht. Is de invloed van de Statenvertaling op de Nederlandse taal blijvend; veel van de ooit gedrukte exemplaren van de Statenbijbel zijn verloren gegaan, zowel van de kleine als ook van de grote bijbels. De grootste overlevingskans hadden exemplaren die op een of andere wijze bijzonder waren: een familiebijbel, een trouwbijbel, een bijbel met mooie kaarten er in, een mooi versierd exemplaar. Bijbeltjes waaraan vaak een herinnering verbonden was: aan een bijzondere gebeurtenis in je leven, aan je voorgeslacht, je afkomst... je identiteit. Ook onder Nederlandse emigranten was de eigen Statenbijbel een van de, soms weinige, zaken die mee ging naar de nieuwe bestemming. Om die reden vinden we statenbijbels over de hele wereld, in bibliotheken, musea en nog steeds in familiebezit. Een mooi voorbeeld is een Nederlandse statenbijbel uit 1686 die ooit meeging naar Amerika met een Nederlandse emigrant en die eeuwen later als geliefde familiebijbel door zijn nazaat Franklin Roosevelt gebruikt werd bij zijn inauguratie als president van Amerika. Ik kom tot een afronding. De Statenvertaling heeft een plaats gekregen in een van de vijftig vensters van de Canon van Nederland en wordt daarmee terecht gezien als een van de markante vormers van de Nederlandse identiteit. Als boek heeft de Statenvertaling bijgedragen tot de uniformering van de Nederlandse taal; als project droeg het bij aan de eenwording van Nederland als staat. U zou inmiddels tot de conclusie kunnen zijn gekomen dat de Statenvertaling vooral een monument is, een verschijnsel uit onze geschiedenis dat een duidelijk stempel op onze cultuur heeft gedrukt. Dat is zij zeker, maar toch is zij meer dan dat. Nog steeds is de Statenbijbel immers een geloofsboek waaruit geleefd wordt in verschillende protestantse kerk- en geloofsgemeenschappen in ons land. Nog steeds wordt de Statenvertaling gedrukt, al dan niet in een herziene vorm, en wordt zij gebruikt op scholen, in gezinnen en daarbuiten. En daarmee is de geschiedenis van de Statenvertaling en de Nederlandse identiteit een nog levende geschiedenis. En dat is bijzonder genoeg. Ik dank u voor uw aandacht.