VERENIGING VAN LERAREN IN DE ECONOMISCH/MAATSCHAPPELIJKE VAKKEN Aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Mevrouw M.J.A. van der Hoeven T.a.v. Afdeling VO/BOB Postbus 25000 2700 LZ Zoetermeer Betreft: Aanvullende reactie op het rapport Ruimte laten, Keuzes bieden. Amsterdam, 10 maart 2003 Geachte mevrouw Van der Hoeven, In vervolg op ons onderhoud met de heer Offerein op 19 februari jl., doen wij u toekomen de aanvullende informatie inzake de opmerking over het opnemen van het vak economie in het profieldeel Cultuur en Maatschappij. In eerste instantie bleek het niet duidelijk te zijn of HAVO en VWO leerlingen in dit profiel over voldoende wiskundige vaardigheden zouden beschikken, om dit vak te kunnen volgen. Daarnaast wil de VECON u nogmaals attenderen op het feit dat het vak Management en Organisatie wel degelijk een maatschappijvak is! In deze brief willen wij beide punten graag toelichten. Ten eerste is het evident dat het vak economie grote verschillen vertoont met het vak wiskunde. Leerlingen vinden het vak economie vaak moeilijk omdat er zoveel wiskunde in zou voorkomen. De praktijk laat echter zien dat (zeker havo) leerlingen op het terrein van de wiskunde niet veel meer hoeven te kunnen dan het oplossen van procentuele berekeningen en eerstegraads vergelijkingen zoals: Y = 2X + 6. Het vwo programma stelt daarentegen meer eisen aan leerlingen. Zo moeten vwo-ers momenteel met tweede of derdegraads vergelijkingen kunnen werken (met name in de micro-economie). Tevens moeten zij eenvoudige differentiaalvergelijken kunnen oplossen. Aangezien dit soort opgaven pas in vijf of zes vwo aan bod komen, kan en mag dit geen bezwaar opleveren. Vooruitlopend op het nieuwe economieprogramma, is zelfs de wens uitgesproken om de rekenvaardigheden nog verder te beperken: Economie in de Tweede Fase, zo benadrukt de commissie nogmaals, moet enthousiasmerend werken. Het importeren van wiskunde in de economie in de tweede fase moet dus met de nodige terughoudendheid worden verricht (uit het rapport van de commissie Teulings: Economie moet je doen ). Het bovenstaande in ogenschouw nemend, gaat de Vecon ervan uit dat het opnemen van het vak economie in het profieldeel Cultuur en Maatschappij voor havo en vwo, op wiskundig gebied, geen extra problemen op kan leveren.
Ten tweede is uit het gesprek met de heer Offerein verder gebleken dat het Ministerie twijfels heeft over de maatschappelijke relevantie van het vak Management en Organisatie. De gedachte dat M&O niet veel veder gaat dan boekhouden en kostprijsberekeningen is een volslagen misvatting. M&O is wel degelijk een maatschappijvak en dient daarom als keuzemogelijkheid opgenomen te worden in zowel het profieldeel Cultuur en Maatschappij en Economie en Maatschappij. De VECON wil de stelling dat het vak M&O een maatschappijvak is onderbouwen met de volgende argumenten: In het vak M&O worden onderwerpen besproken die in het examenprogramma maatschappijleer worden genoemd (zie bijlage 1) In het examenprogramma van het vak M&O komen veel einddoelen voor die te maken hebben met het functioneren van onze maatschappij als geheel en de invloed daarvan op individuen (zie bijlage 2) We leven in een land waar de productie gebaseerd is op vrije, ondernemingsgewijze productie. Een introductie op de manier waarop de ondernemingsgewijze productie plaats vindt, is dus zowel bedrijfseconomie als maatschappelijk vormend. Veel leerlingen krijgen later een baan binnen een commerciële of niet-commerciële organisatie. Enige kennis van de manier waarop die organisatie geleid en georganiseerd is, behoort tot de basiskennis van elke burger. M&O als maatschappijvak is ook te meten aan de mate waarin zij bijdraagt aan de competenties om de krant te lezen. Zelfs voor veel voorpaginanieuws is basale kennis van bedrijfseconomie nodig. Al met al kan uit het bovenstaande worden geconcludeerd dat M&O niet alleen bestaat uit bedrijfseconomie. Bovendien zijn Veel thema's uit de bedrijfseconomie maatschappelijk relevant. Op basis hiervan kunnen wij op geen enkele wijze de zienswijze van het Ministerie volgen. Verder wenst de VECON de Minister veel succes met het verwerken van onze reacties en die van vele andere vakverenigingen zodat u in het belang van het onderwijs tot een zorgvuldige afweging komt. Met vriendelijke groet, namens het bestuur van de VECON Eric Welp sectie algemene economie BIJLAGE 1) Elementen uit het eindexamenprogramma maatschappijleer die ook in m&o voorkomen BIJLAGE 2) Delen van het eindexamenprogramma M&O havo die duidelijke maken dat het veel elementen bevat die maatschappelijk relevant zijn.
Bijlage 1 Waarom is management & organisatie een maatschappijvak? Een opsomming a.h.v. de domeinen uit het examenprogramma maatschappijleer v.w.o. voor het gemeenschappelijk deel. De vaardigheden en benaderingswijzen uit domein A laten we hier buiten beschouwing, er is natuurlijk een zeer grote overlap. Domein B bevat politieke besluitvorming, hier is weinig te vinden dat ook bij m&o behandeld wordt. De rol van de overheid als (meestal niet-beïnvloedbare) omgevingsfactor komt wel aan de orde bij het vak m&o (bv. milieuwetgeving, vestigingsregelingen, btw). Domein C gaat over massamedia. Omdat bij m&o het onderwerp promotie (als onderdeel van marketing) behandeld wordt komen massamedia, beïnvloeding door media, free publicity en de objectiviteit van de boodschappen van media aan de orde. Dit alles niet alleen in verband met commerciële organisaties maar ook in verband met niet-commerciële organisaties die bv. gedragsverandering van burgers nastreven. Domein D is een keuzethema. Als voorbeeld wordt in het eindexamenprogramma het onderwerp mens en werk uitgewerkt. In het programma van het vak m&o komt het onderwerp personeel voor. Behandeld wordt o.a. werving van personeel, planning van personeelsbehoefte door een bedrijf met daarbij betrokken bijscholing/nascholing en flexibele pensionering, discriminatie, arbeidsovereenkomst, CAO, ondernemingsraad, medezeggenschapsraad, flexwerk.
Bijlage 2 Waarom is management & organisatie een maatschappijvak? Een opsomming a.h.v. de domeinen en eindtermen uit het examenprogramma management & organisatie havo. De vaardigheden en benaderingswijzen uit domein A laten we hier buiten beschouwing, er is natuurlijk een zeer grote overlap. Domein B: Interne organisatie en personeelsbeleid. 1 De kandidaat kan beschrijven welke organisatiestructuren voor een organisatie in aanmerking komen om overzichtelijke en betrouwbare informatie te verkrijgen voor het beheer van de organisatie. Daarnaast kan hij verklaren hoe een spanningsveld kan ontstaan tussen de belangen van een organisatie en de belangen van de maatschappij bij de werving van personeel en het inzetten van arbeidskrachten. 5 De kandidaat kan verklaren waarom naast een goede interne organisatie een goede administratieve organisatie onontbeerlijk is om controle uit te oefenen op de uitvoering van het beleid en om fraude en mismanagement tijdig te ontdekken. 6 De kandidaat kan verklaren waarom een organisatie bij het selecteren van personeel grote waarde hecht aan de economische voor- en nadelen die de organisatie heeft van nieuwe personeelsleden. Hij kan ook verklaren waarom de overheid via wetgeving tracht bepaalde sociale groeperingen een sterkere positie op de arbeidsmarkt te geven. Domein C: Financiering van activiteiten. 7 De kandidaat kan de werking van financiële markten beschrijven en verklaren hoe het financieren van activiteiten verloopt voor: particulieren, niet-commerciële organisaties en commerciële organisaties. 8 De kandidaat kan de verschillende rechtsvormen beschrijven die niet-commerciële en commerciële organisaties kunnen kiezen en ook verklaren waarom een organisatie voor een bepaalde rechtsvorm kiest. 9 De kandidaat kan de werking van de vermogensmarkt beschrijven vanuit het perspectief van particulieren, niet-commerciële organisaties en commerciële organisaties. 10 De kandidaat kan vanuit het perspectief van particulieren in hoofdlijnen verklaren welke mogelijkheden, beperkingen en redenen er zijn voor het lenen van geld. 11 De kandidaat kan mede met behulp van ICT berekenen welke hypotheekvorm in een gegeven situatie de goedkoopste is en aangeven welke voor- en nadelen aan de diverse hypotheekvormen kleven. 13 De kandidaat kan vanuit het perspectief van niet-commerciële organisaties in hoofdlijnen verklaren welke mogelijkheden, beperkingen en redenen er zijn voor het aantrekken van geld. Domein D: Marketingbeleid 15 De kandidaat kan beschrijven hoe het marketingbeleid van een organisatie vorm kan krijgen en verklaren hoe hieruit een spanningsveld kan ontstaan tussen de belangen van een organisatie en de belangen van de afnemers en van derden. 16 De kandidaat kan het belang van marketing verklaren voor niet-commerciële organisaties en verklaren welke principes voor de marketing in niet-commerciële organisaties van belang zijn.
17 De kandidaat kan de mogelijke marketingdoelstellingen herkennen en de relatie beschrijven tussen de marketingdoelstellingen en de doelstelling van de organisatie. Hij kan de specifieke aandachtspunten in de marketing van de niet-commerciële organisaties beschrijven. 18 De kandidaat kan verklaren hoe een niet-commerciële organisatie bij het realiseren van haar marketingdoelstellingen in conflict kan komen met de belangen van de consument. 22 De kandidaat kan verklaren hoe een commerciële organisatie bij het realiseren van haar marketingdoelstellingen in conflict kan komen met de belangen van de consument. Domein E: Financieel beleid dit domein is weinig maatschappelijk maar meer vakspecifiek Domein F: Informatievoorziening met behulp van ICT dit domein is nog niet verder geëxpliciteerd omdat de mogelijkheden op de scholen soms zeer beperkt zijn. Domein G: Externe financiële verslaggeving 42 De kandidaat kan de externe financiële verslaggeving van niet-commerciële organisaties (zoals de schoolorganisatie en de sportvereniging) en van commerciële organisaties (handelsondernemingen) verklaren. Hij kan de begroting en de jaarrekening verklaren zoals die worden voorgelegd aan medezeggenschapsraden, ledenvergaderingen en ondernemingsraden. 44 De kandidaat kan voor de niet-commerciële organisaties verklaren wat het verschil is tussen de begroting en de werkelijke uitkomst van posten in een jaarverslag en.. 48 De kandidaat kan de ontwikkeling in de resultaten van een bedrijf verklaren aan de hand van kengetallen berekend bij twee opvolgende balansen. Hij kan ook verklaren waarom deze kengetallen slechts een beperkte waarde hebben. (ter verklaring: het gaat hier bv. om de term liquiditeit die in de krant regelmatig voorkomt, toevoeging J. Hommel)