DE GROTVERGELIJKING (Politeia, 514a1-518b5) a. De mensen geboeid in de grot 1 Hierna nu, zei ik, moet je met een dergelijke toestand onze natuur vergelijken wat betreft (geestelijke) ontwikkeling en gebrek aan ontwikkeling. Stel je namelijk voor dat mensen als het ware in een onderaardse grotachtige woonruimte, hebbende/met de toegangsweg geopend naar het licht, diep langs de hele grot, hierin van jongs af in de boeien geslagen zitten zowel wat betreft hun benen als hun nekken, zodat zij op hun plaats blijven en alleen vooruit 5 zien/kijken, en dat zij door de boei niet in staat zijn om hun hoofden in de rondte (om) te draaien en (stel je voor) dat er een licht van vuur voor hen van boven en van verre brandt achter hen, en (stel je voor) dat er tussen het vuur en de gevangenen een weg is op een hoger niveau, en stel je voor dat daarlangs een muurtje is gebouwd, zoals bij poppenspelers vóór de mensen de schermen staan waarboven zij hun kunsten vertonen. Ik zie het, zei hij. b. Wat de gevangenen zien en horen 1 Stel je nu verder voor dat mensen langs dat muurtje allerlei voorwerpen dragen die boven het muurtje uitsteken en standbeelden, en andere levende wezens van steen en van hout en van allerlei andere materialen gemaakt, terwijl sommigen van degenen die (de voorwerpen langs het muurtje) dragen, zoals voor de hand ligt, praten en anderen zwijgen. Een vreemde vergelijking, zei hij, zeg/maak je en over vreemde gevangenen spreek je. 5 (Over gevangenen die) gelijk zijn aan ons mensen, zei ik. (Dat zeg ik) want denk jij dat mensen die in die situatie verkeren in de eerste plaats iets anders van zichzelf en van elkaar gezien kunnen hebben dan de schaduwen die door het vuur op de recht tegenover hen liggende wand van de grot geworpen worden? Natuurlijk niet, zei hij, als zij inderdaad gedwongen zijn hun hoofden onbeweeglijk te houden hun hele leven lang. Wat zeg je van de dingen die langs worden gedragen? Is daarmee niet hetzelfde het geval? 10 Zeer zeker. Als zij in staat waren met elkaar te praten, denk jij dan niet dat zij die dingen die zij nu precies zien als de werkelijkheid beschouwen? Dat is noodzakelijk. Stel nu verder eens dat de gevangenis van de recht tegenover liggende wand ook echo heeft. 15 Wanneer iemand van degenen die langs ( t muurtje) lopen zou praten, denk je dat zij iets anders als de bron van het geluid zouden beschouwen dan de passerende
schaduw? Bij Zeus dat denk ik niet, zei hij. Zeer zeker, zei ik, zouden dergelijke mensen niet iets anders als de waarheid beschouwen dan de schaduwen van de voorwerpen. 20 Dat is absoluut noodzakelijk, zei hij. c. Een gevangene wordt losgemaakt binnen de grot 1 Bekijk nu, zei ik, van hen de bevrijding van/uit de boeien en de genezing van hun onverstand, wat voor een die zou zijn, als ongeveer de volgende in overeenstemming met de natuur hun overkomt; wanneer iemand losgemaakt is en gedwongen wordt plotseling op te gaan staan en zijn nek om te draaien en te lopen en naar het licht te kijken en als hij, wanneer hij al deze dingen doet, pijn voelt en door de schitteringen niet in staat is die dingen duidelijk te onderscheiden waarvan hij toen de schaduwen zag, 5 wat denk je dat hij zou zeggen, als iemand tegen hem zegt dat hij toen flauwekul zag, maar dat hij nu, nog dichter bij de werkelijkheid en gewend naar meer werkelijke dingen, juister zag, en (als) hij (die iemand) in het bijzonder hem, wanneer hij (hem) elk van de voorbijkomende voorwerpen aanwijst, op zijn vraag dwingt te antwoorden wat het is? Denk je niet dat hij in onzekerheid zou verkeren en dat hij de dingen die toen werden gezien als meer waar/werkelijk zou beschouwen dan de dingen die nu worden aangewezen? Ja, veel meer, zei hij. 10 Als iemand hem dwingt naar het licht zelf te kijken, denk je dan ook niet dat hij pijn zou voelen aan zijn ogen en zou vluchten terwijl hij zich omkeert naar die dingen die hij kan onderscheiden, en die dingen in feite duidelijker zou vinden dan de dingen die worden getoond? Zo is het, zei hij. d. Een gevangene wordt buiten de grot gebracht 1 Als, zei ik, iemand hem met geweld daarvandaan zou slepen door/langs de hobbelige, steile weg omhoog, en hem niet zou loslaten voordat hij hem eruit zou hebben gesleept naar het licht van de zon, denk je dan niet dat hij pijn zou lijden en zich hevig zou opwinden wanneer hij werd meegesleurd, en (denk je niet) dat hij, wanneer hij bij het licht is gekomen, hebbende/met zijn ogen vol van schittering zelfs niet één (ding) zou kunnen zien van wat nu werkelijk wordt genoemd? 5 Inderdaad zou hij niet kunnen zien, zei hij, zo plotseling tenminste. Hij zou gewenning, denk ik, nodig hebben, als hij de wereld boven wil zien. En eerst zou hij het makkelijkst de schaduwen kunnen onderscheiden, en hierna de weerkaatsingen van de mensen en die van de andere dingen in het water en later de dingen zelf; (onmiddellijk)
daarna zou hij gemakkelijker de hemellichamen en de hemel zelf s nachts kunnen aanschouwen, kijkend naar het licht van de sterren en van de maan, dan overdag de zon en 10 het licht van de zon. Natuurlijk. Als laatste, denk ik, zou hij de zon, niet in het water en niet de weerspiegelingen van hem op/in een vreemde plaats, maar zelf op zichzelf op zijn eigen plaats kunnen aanschouwen en bekijken hoe hij (de zon) is. Dat is noodzakelijk, zei hij. 15 En hierna zou hij pas over hem kunnen concluderen dat hij degene is die de seizoenen verschaft en de jaren en alle dingen bestuurt in de zichtbare wereld en oorzaak is van al die dingen die zijzelf op een bepaalde manier zagen. Het is duidelijk, zei hij, dat hij na die stadia tot die conclusie zou kunnen komen. e. De bevrijde gevangene vergelijkt de wereld buiten de grot met die binnen de grot 1 Wat volgt daar dan uit? Denk je niet dat hij, terwijl hij zijn eerste verblijfplaats, de wijsheid daar en zijn medegevangenen van toen herinnert, zichzelf gelukkig zou prijzen om de verandering en met de anderen medelijden zou hebben? Jazeker. Als er toen voor hen bepaalde eerbewijzen en loftuitingen waren van elkaar en eergeschenken voor degene die het scherpst 5 de passerende schaduwen bekeek en het meest al die dingen zich herinnerde die daarvan gewoon waren eerder, later en tegelijk te passeren en op grond daarvan op de meest efficiënte wijze de toekomst voorspelde, denk jij dat hij daarnaar zou verlangen en jaloers zou zijn op degenen die bij hen geëerd worden en in hoog aanzien staan, of (denk je) dat hij de woorden van Homeros ervaren zou hebben en (wel) hevig zou willen om zijnde/als landarbeider dagloner te zijn voor een ander namelijk bij een man zonder erfdeel en dat hij liever wat dan ook ervaren zou hebben dan die dingen 10 te menen en op die manier te leven? Ik meen, zei hij, dat hij zo liever zou willen alles te hebben ervaren dan op die manier te leven. f. Terug in de grot 1 Bedenk ook het volgende dan, zei ik, als de man die in die situatie verkeert, na weer afgedaald te zijn, gaat zitten op dezelfde zitplaats, zou hij dan niet zijn ogen geheel vol duisternis hebben, wanneer hij plotseling van de zon komt? Ja natuurlijk, zei hij. 5 Als het nodig is dat hij, terwijl hij die schaduwen beoordeelt, wedijvert met hen die steeds gevangen zijn geweest, terwijl hij slecht ziet, voordat zijn ogen zich aangepast
hebben, en als die tijd van gewenning niet zeer weinig is, zou hij zich dan niet belachelijk hebben gemaakt, en zou er dan niet over hem gezegd worden dat hij na naar boven te zijn gegaan, teruggekomen is, bedorven wat betreft zijn ogen, en dat het de moeite niet loont om ook maar te proberen om omhoog te gaan? En denk je niet dat degenen die steeds gevangen zijn geweest hem die de gevangenen probeert los te maken en omhoog te leiden, als zij hem op een of andere manier in hun handen konden krijgen en doden, 10 zouden kunnen doden? Ja, absoluut, zei hij. ALKIBIADES EN SOKRATES (Symposion, 215d4-219d2) a. Sokrates lijkt op silenen en saters 1 Sokrates zal ik zó proberen te prijzen, heren, namelijk door/in beelden. Hij/Deze zal misschien menen (dat ik hem zal prijzen) om een karikatuur van hem te maken, maar het beeld zal er zijn omwille van de waarheid, niet omwille van het belachelijke/een karikatuur. Want ik zeg dat hij zeer gelijkend is op die silenen die in de werkplaatsen voor beeldhouwers zitten die de beeldhouwers maken met/hebbende herdersfluiten of de dubbele fluiten, die wanneer ze naar twee kanten zijn geopend binnenin 5 godenbeelden blijken te bevatten/hebben. Ook zeg ik dat hij lijkt op de sater Marsyas. Welnu, dat jij wat gestalte betreft gelijkend bent op hen, Sokrates, zou jij, dunkt me, ook zelf niet kunnen bestrijden. Dat jij ook in andere opzichten (op hem) lijkt, luister hierna. Je bent een gewelddadige kerel; of niet? (Dit moet je toegeven), want als je het er niet mee eens zult zijn, zal ik getuigen aanvoeren. Maar, (zul je zeggen), ik ben geen fluitspeler. Je bent veel bewonderenswaardiger dan die/hij. Hij betoverde de mensen door (middel van) instrumenten door de kracht afkomstig van zijn mond en nu nog is dit het geval met degene die 10 zijn melodieën fluit - want de melodieën die Olympos op de dubbelfluit speelde, schrijf ik toe aan Marsyas, omdat deze hem had onderricht - zijn melodieën, hetzij een goede fluitspeler, hetzij een onbekwame fluitspeelster ze vertolkt, maken als enige door hun goddelijke karakter dat ze bezeten worden en openbaart degenen die behoefte hebben aan de goden en de inwijdingen. Jij verschilt slechts in zoverre van hem dat jij zonder instrumenten met het blote woord ditzelfde doet. Wanneer wij tenminste iemand anders en een zeer goed spreker 15 andere woorden horen spreken, dan interesseert dat niemand om zo te zeggen iets; maar wanneer iemand naar jou of jouw woorden luistert, terwijl een ander ze uitspreekt, zelfs wanneer degene die spreekt zeer onbekwaam is, hetzij een vrouw luistert, hetzij een man, hetzij een jongeman, dan zijn wij uit het veld geslagen
en worden bezeten. b. De kracht van Sokrates woord 1 Ik zou tenminste, heren, als ik niet de kans zou lopen de indruk te wekken helemaal dronken te zijn, aan jullie onder ede bekrachtigen wat voor een dingen ik zelf ondergaan heb door de woorden van die man en wat ik ook nu nog onderga. Telkens wanneer ik luister, dan springt mijn hart op, veel meer dan die (de harten) van hen die in korybantische geestesvervoering zijn, en worden tranen vergoten door toedoen van de woorden van die (man), en ik zie ook zeer veel anderen hetzelfde ondergaan. Terwijl ik luisterde naar Perikles en 5 andere goede redenaars, meende ik dat zij wel goed spraken, maar ik onderging niets dergelijks en niet was mijn ziel in verwarring gebracht en kwam ze in opstand omdat ik mij slaafs onderworpen voelde, maar door die Marsyas werd ik dikwijls in zo n (bepaalde) toestand gebracht (zo)dat ik meende dat het leven niet mogelijk was in de toestand waarin ik verkeerde. En jij, Sokrates, zult niet zeggen dat die dingen niet waar zijn. Ook nu nog ben ik me ervan bewust dat als ik wil luisteren, ik het niet zou kunnen uithouden, maar ik zou hetzelfde ondergaan. Want hij dwingt 10 mij het ermee eens te zijn dat ik, terwijl ik zelf nog in veel te kort schiet, mezelf verwaarloos, maar wel aan het politieke leven van Athene deelneem. Na met geweld, zoals tegen de Sirenen, mijn oren te hebben dichtgestopt, vlucht ik weg, opdat ik niet op dezelfde plaats zittend naast hem oud zal worden. Ik heb tegenover die man als enige van de mensen ondergaan, waarvan iemand niet zou menen dat het in mij aanwezig is, namelijk zich schamen voor wie dan ook; en ik schaam me alleen voor hem. Want ik ben me ervan bewust dat ik niet kan tegenspreken door te zeggen dat ik niet zou moeten doen wat hij mij opdraagt, 15 maar dat ik, telkens wanneer ik (van hem) ben weggegaan, zwicht voor de eer die mij door de massa wordt toegekend. Ik ren dus van hem weg en vlucht en telkens wanneer ik hem gezien heb, schaam ik mij voor de dingen die we zijn overeengekomen. En vaak zou ik graag zien dat hij niet onder de mensen was; maar als dat daarentegen zou gebeuren, weet ik goed dat ik veel meer gedeprimeerd zou zijn, zodat ik niet weet hoe ik me tegenover die man moet gedragen.