Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over de directeur Belastingen van de Belastingdienst gegrond.

Vergelijkbare documenten
Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over de directeur Belastingen van de Belastingdienst niet gegrond.

Een onderzoek naar de beslissing op een beroepschrift tegen de afwijzing van een verzoek om uitstel van betaling.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 19 januari 2006 Rapportnummer: 2006/019

Rapport Oordeel Datum: 19 februari 2018 Rapportnummer: 2018/006

Postadres Bezoekadres Doorkiesnummer XXXXX Datum Waar gaat het om? Ons nummer Uw brief XXXXX Uw kenmerk XXXXX Bijlagen

Een onderzoek naar de wijze van behandeling van een beroepschrift tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding.

Het is mij bekend dat u meent dat in zo'n geval geen kwijtschelding mogelijk is.

Verzoeker verzocht de Belastingdienst een betalingsregeling van 250 tot 500 per maand toe te staan.

Geachte heer xxxxx, Op 12 oktober 2015 heeft u zich namens uw cliënt, xxxxx, gewend tot de Nationale ombudsman met een klacht over de Belastingdienst.

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

RAPPORT 2008/205, NATIONALE OMBUDSMAN, 26 SEPTEMBER 2008

Rapport. Afwijzing kwijtscheldingsverzoek. Datum: 23 december 2014 Rapportnummer: 2014/223

Rapport. Oordeel: Gegrond. Datum: 27 september 2016 Rapportnummer:2016/087

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/304

Rapport. Datum: 19 maart 1998 Rapportnummer: 1998/070

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Belastingdienst stuurt aanmaning direct na vermindering aanslag

Rapport Datum: 23 oktober 2013 Rapportnummer: 2013/153

Rapport. Datum: 7 april 2004 Rapportnummer: 2004/118

Rapport. Datum: 5 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/307

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Rapport over een klacht over het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) te Zwolle.

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/353

Rapport. Rapport van een klacht over de Belastingdienst/Utrecht-Gooi. Datum: 19 oktober Rapportnummer: 2011/309

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

betalingsregeling voor de opgelegde aanslag vennootschapsbelasting (hierna:

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 17 september 1999 Rapportnummer: 1999/404

Rapport. Vergoeding griffierecht na bijna één jaar uitbetaald. Oordeel

Rapport. Rapport over de weigering van een heffingsambtenaar om een belastingaanslag te verminderen. Datum: 9 mei 2016 Rapportnummer: 2016/044

Rapport. Datum: 16 maart 1998 Rapportnummer: 1998/061

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Datum verzoekschrift Het verzoek tot onderzoek is op 28 december 2012 binnengekomen bij het secretariaat van de Overijsselse Ombudsman.

Een onderzoek naar de verrekening van de belastingteruggaaf over 2013 met een nog openstaande belastingschuld over het jaar 2006.

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Een onderzoek naar de beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering van opgelegde belastingaanslagen.

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

Rapport. Rapport van een klacht over de Belastingdienst/Rivierenland. Datum: 26 september Rapportnummer: 2011/280

Een onderzoek naar de verwerking van een adreswijziging van een burger.

Bestuurdersaansprakelijkheid wegens het onverantwoord verstrekken van een risicovolle lening

Rapport. Rapport over een klacht over de algemeen directeur Belastingen van de Belastingdienst. Publicatiedatum: 11 februari 2015

ECLI:NL:RBDHA:2015:5568

Rapport. Datum: 16 mei 2003 Rapportnummer: 2003/124

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over de directeur Belastingen van de Belastingdienst niet gegrond.

Rapport. Publicatiedatum: 11 december Rapportnummer: 2014 / /19 3 d e Natio nale o mb ud sman 1/6

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

Rapport. Rapport over een klacht over de directeur van de Belastingdienst/Zuidwest. Datum: Rapportnummer: 2011/273

Rapport. Datum: 14 maart 2005 Rapportnummer: 2005/078

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

ECLI:NL:RBGEL:2017:2361

Rapport. Rapport over een klacht over Huurcommissie te Den Haag. Datum: 14 september Rapportnummer: 2012/146

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/124

De afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering. Een onderzoek naar de handelwijze van de heffingsambtenaar van Cocensus

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

De behandeling van een kwijtscheldingsverzoek Gemeente Amsterdam Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam

Beoordeling. h2>klacht

De waardevaststelling van een woning Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek.

Rapport. Datum: 13 april 1999 Rapportnummer: 1999/157

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

Rapport. Datum: 21 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/293

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. 2014/111 de Nationale ombudsman 1/7

Een onderzoek naar de manier waarop de burgemeester van Valkenswaard is omgegaan met de klachten van een belanghebbende over een besluit.

4. De heer H. heeft bij de Nationale ombudsman geklaagd over de weigering van de BSR hem kwijtschelding te verlenen.

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Rapport. Belastingdienst wijst verzoek om ambtshalve vermindering af. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klachten gegrond.

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen ingediend door mr. C. Berendse, advocaat te Amsterdam. Datum: 20 juni 2012

Rapport. Datum: 8 juni 1999 Rapportnummer: 1999/250

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 15 maart 2000 Rapportnummer: 2000/095

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Rapport. De behandeling van een bezwaarschrift. Oordeel


Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Rijnmond. Datum: 5 juni Rapportnummer: 2012/0095

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Publicatiedatum: 4 maart Rapportnummer: 2015/038

Rapport. Datum: 14 september 2000 Rapportnummer: 2000/313

ECLI:NL:RBGEL:2017:3683

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

Rapport. "Gevecht tegen windmolens" Oordeel Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over de

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

Een onderzoek naar afhandeling van schoolverzuim door de gemeente Hoorn

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over de directeur Belastingen van de Belastingdienst niet gegrond.

Beoordeling. h2>klacht

1.2. Het Gerechtshof heeft nagelaten te onderzoeken hoe de Belgische autoriteiten de beschikking hebben gekregen over de deze microfiches.

Transcriptie:

Rapport Een onderzoek naar de beslissing van de directeur Belastingen van de Belastingdienst op een beroepschrift tegen de beslissing op een verzoek om uitstel van betaling. Oordeel Op basis van het onderzoek vindt de klacht over de directeur Belastingen van de Belastingdienst gegrond. Datum: 4 december 2017 Rapportnummer: 2017/134

2 SAMENVATTING Verzoekster, Zorgen BV, klaagt over de wijze waarop de directeur Belastingen van de Belastingdienst haar beroep tegen de beslissing op haar verzoek om uitstel heeft afgehandeld. In de kern ziet de klacht er op dat de directeur in zijn beslissing verzoeksters zaak met die van een andere belastingschuldige (mevrouw Bloemen) heeft verweven waardoor een vertekend beeld ontstaat. De Nationale ombudsman vindt dat de directeur in redelijkheid kon beslissen om de beslissingen op de beroepschriften van verzoekster en mevrouw Bloemen in één brief gezamenlijk af te handelen. Wel vindt de Nationale ombudsman dat in principe voor beide belastingschuldigen afzonderlijk een beslissing moet volgen met daarin voor elk van hen een duidelijke motivering daarvan. Maar in elk geval dat iedere belastingschuldige uit de beslissing duidelijk kan opmaken waarop voor hem of haar de beslissing is gegrond. Daaraan ontbreekt het volgens de Nationale ombudsman in dit geval. Daarmee schiet naar het oordeel van de Nationale ombudsman de motivering van de beslissing op het beroep van verzoekster, maar ook voor mevrouw Bloemen, tekort. De Nationale ombudsman verbindt aan dit oordeel de aanbeveling om de beslissing te heroverwegen in die zin dat voor verzoekster (en mevrouw Bloemen) een afzonderlijke beoordeling en beslissing wordt genomen. WAT IS DE KLACHT? Verzoekster, Zorgen BV, klaagt over de uitspraak van de directeur Belastingen van de Belastingdienst van 19 juli 2017 op het beroep tegen de beslissing van de ontvanger van de Belastingdienst op een verzoek om uitstel van betaling. De klacht richt zich tegen de wijze van afdoening van het beroep. WAT GING ER AAN DE KLACHT VOORAF? Aan onderneming Zorgen BV 1 zijn over de jaren 2008 tot en met 2011 naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna OB) met boetes opgelegd. Zorgen BV heeft tegen de opgelegde naheffingsaanslagen OB met boetes beroep ingesteld. De rechtbank heeft de ingediende beroepen ongegrond verklaard. Zorgen BV heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Aan de ontvanger is gevraagd om uitstel van betaling te verlenen in verband en voor de duur van het ingestelde hoger beroep. De ontvanger heeft aan het verlenen van uitstel van betaling als voorwaarde gesteld dat zekerheid wordt gesteld voor de bestreden belastingschuld. Dit omdat niet was gebleken dat Zorgen BV over voldoende verhaalsmogelijkheden beschikte. Verwezen werd naar een gesprek met de heer W (gemachtigde van Zorgen BV) waarin het standpunt over de eis tot zekerheid was aangegeven. Omdat de gevraagde zekerheid niet werd verstrekt werd het verzoek om uitstel van betaling afgewezen. 1 Dit is een gefingeerde naam voor de in een vorm van een BV gevoerde onderneming.

3 De gemachtigde van Zorgen BV stelde tegen de beslissing van de ontvanger op 5 mei 2017 beroep in bij de directeur Belastingen van de Belastingdienst (hierna: de directeur). Het beroep bij de directeur werd in één en dezelfde brief ingediend voor Zorgen BV en eveneens voor mevrouw Bloemen 2. Volgens de Belastingdienst kunnen Zorgen BV en mevrouw Bloemen niet los van elkaar worden gezien (zie Achtergrond, onder 4.). Aan mevrouw Bloemen waren ook over de jaren 2008 tot en met 2011 naheffingsaanslagen OB met boeten opgelegd. Ook mevrouw Bloemen heeft nadat de rechtbank haar beroep tegen deze naheffingsaanslagen ongegrond had verklaard hoger beroep ingesteld en gevraagd om uitstel van betaling in verband daarmee. Ook het door mevrouw Bloemen gevraagde uitstel in verband met het ingestelde hoger beroep werd afgewezen omdat de gevraagde zekerheid niet werd verstrekt. In het beroepschrift werd gewezen op het geldende invorderingsbeleid inhoudende dat bij een bestreden belastingschuld in beginsel alleen om zekerheid wordt gevraagd als de aard en de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bekend zijn daartoe aanleiding geven. Volgens Zorgen BV ontbrak hierop iedere motivering. De enkele stelling van de Belastingdienst (de ontvanger) dat 'niet is gebleken dat er voldoende verhaalsmogelijkheden aanwezig zijn' is volgens Zorgen BV onvoldoende. Het is zonder nadere onderbouwing volstrekt onduidelijk waarop de Belastingdienst deze stelling baseert. En verder ontbreekt volgens Zorgen BV een belangenafweging. Voor zover de Belastingdienst er in de beslissing op wees dat tijdens een telefoongesprek een nadere motivering zou zijn verstrekt aan de heer W (gemachtigde van Zorgen BV) weerspreekt Zorgen BV dit. Ten slotte was het Zorgen BV volstrekt onduidelijk waarom in de bezwaar- en beroepsfase geen zekerheid werd gevraagd terwijl dat in de hoger beroepsfase wel het geval is. De directeur besliste op 19 juli 2017 afwijzend op het beroepschrift: ( ) bent u (namens Zorgen BV en mevrouw Bloemen; N.o.) in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland ( ) van 20 december 2016, met nummers AWB 14/3619, 15/802, 15/803 en 16/7167. ( ) verzoekt u namens uw cliënten om uitstel van betaling tot in ieder geval na de uitspraak in hoger beroep. Of tijdens het telefoongesprek ( ) tussen de ontvanger en de heer W, de ontvanger zijn zekerheidseis heeft toegelicht, kan niet door mij worden vastgesteld. Wel was het beter geweest indien de ontvanger zijn motivatie ook in zijn beschikking ( ) had opgenomen waardoor uw cliënten in ieder geval ook schriftelijk op de hoogte waren geweest waarom de ontvanger zekerheid verlangt. Als gevolg van artikel 25.2.2 van de Leidraad Invordering 2008 dient een nieuw verzoek om uitstel van betaling te worden ingediend bij de ontvanger wanneer hoger beroep wordt ingesteld door uw cliënten. Het verzoek om uitstel is een nieuw ijkpunt voor de 2 Dit is een gefingeerde naam.

4 ontvanger en staat los van eerder verleend uitstel in verband met een ingediend bezwaar- en beroepschrift. Daarmee is gelijk het antwoord gegeven op de vraag in uw beroepschrift waarom de ontvanger nu wel zekerheid verlangt en in de bezwaar- en beroepsfase dit niet heeft verlangd. (..) Als voorwaarde voor het verlenen van uitstel van betaling kan de ontvanger zekerheid verlangen voor de bestreden belastingschuld. In beginsel vraagt de ontvanger alleen zekerheid als de aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn, daartoe aanleiding geeft. Daarnaast houdt de ontvanger bij zijn beslissing rekening met het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige 3. In zijn beschikking geeft de ontvanger aan dat de tot zijn beschikking staande gegevens en de aangereikte informatie aanleiding zijn om zekerheid te eisen omdat hem ( ) niet (is; N.o.) gebleken dat er voldoende verhaalsmogelijkheden zijn. De ontvanger vermeldt niet specifiek op welke gegevens en informatie hij dit heeft gebaseerd. Over het telefoongesprek waarin hij dit zou hebben gedaan, heb ik hiervoor mijn standpunt al kenbaar gemaakt. Dit wil niet zeggen dat aan uw beroepschrift tegemoet kan worden gekomen. Mij is het volgende gebleken waardoor ik mijn discretionaire bevoegdheid wil toepassen. De naheffingsaanslagen omzetbelasting ten name van uw cliënten zijn opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek wat heeft plaatsgevonden door de inspecteur. De totale belastingschuld is 206.919. Verder geeft de rechter in zijn uitspraak van 20 december 2016 op het beroepschrift van uw cliënte onder punt 41 aan dat ten tijde van het doen van aangifte uw cliënte er van bewust moest zijn dat een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. Onder punt 42 wordt als gevolg hiervan de bewijslast voor de naheffingsaanslagen voor de jaren 2009 tot en met 2011 omgekeerd en verzwaard door de rechter. Daarmee voldoet de eis om zekerheid te verlangen op grond van artikel 25.2.5. van de Leidraad Invordering 2008 als gevolg van het aangiftegedrag van uw cliënten. WAT WAS DE AANLEIDING VOOR DE KLACHT BIJ DE NATIONALE OMBUDSMAN? Zorgen BV merkt op dat er twee zaken spelen. Die van haar en die van mevrouw Bloemen. In beide zaken heeft de Belastingdienst over verschillende jaren correcties doorgevoerd en naheffingsaanslagen OB opgelegd. Het gaat om correcties die betrekking hebben op twee verschillende partijen, namelijk een rechtspersoon en een natuurlijk persoon. De Belastingdienst houdt dit niet strikt gescheiden en verweeft de twee zaken ten onrechte met elkaar. Zorgen BV vindt dat deze vermenging niet mag plaatsvinden omdat het een vertekend beeld geeft. Zorgen BV en mevrouw Bloemen zijn 3 De directeur verwees naar artikel 25.2.5 van de Leidraad Invordering 2008; zie Achtergrond, onder 1.

5 twee verschillende (rechts)personen zodat afzonderlijke behandeling plaats had moeten vinden. Dit is ten onrechte niet gebeurd. De directeur spreekt van een totale belastingschuld van circa 206.000. Er dient echter te worden bekeken welk deel van de vermeende belastingschuld van 206.000 toe te rekenen is aan Zorgen BV en welk deel aan mevrouw Bloemen. Nogmaals, mevrouw Bloemen heeft op geen enkele wijze een link met Zorgen BV en vice versa. Dit is van belang, omdat bij de beoordeling van het verzoek tot uitstel van betaling wordt gekeken naar de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden. De vermeende belastingschuld komt bij beide partijen aanzienlijk lager uit als - zoals het hoort - de situatie per geval wordt beoordeeld. Er is niets aangegeven over de verhaalsmogelijkheden per geval. Daarmee is het volstrekt onduidelijk op welke wijze de directeur heeft kunnen beslissen zoals hij heeft gedaan. De directeur grondt zijn beslissing mede op punt 41 van de uitspraak van de rechter van 20 december 2016 (zie onder Achtergrond, onder 3). Volgens Zorgen BV heeft dit onderdeel van de uitspraak uitsluitend betrekking op mevrouw Bloemen en niet op Zorgen BV. Daarmee valt naar de mening van Zorgen BV een belangrijk deel van de grond waarop de directeur zijn afwijzende beslissing voor Zorgen BV heeft gebaseerd weg. Zorgen BV merkt nog op dat de directeur de totale belastingschuld in het beroepschrift neerzet als een vaststaand feit. Zij wijst er op dat in hoger beroep juist de hoogte van de vermeende belastingschuld in geschil is. Volgens Zorgen BV is de directeur dan ook uitgegaan van onjuiste uitgangspunten bij de beoordeling van het beroepschrift. Zij vindt dat die beoordeling opnieuw plaats moet vinden met inachtneming van de juiste uitgangspunten. Het gevolg hiervan dient te zijn dat de directeur in zijn uitspraak twee beoordelingen en dus ook twee beslissingen dient te nemen. De directeur heeft zelf geconstateerd dat in de beschikking van de ontvanger iedere motivering ontbreekt voor het stellen van de zekerheidseis. Deze motivering vult de directeur in de afwijzing van het beroepschrift zelf in op basis van zijn discretionaire bevoegdheid. De directeur vindt dat de eis om zekerheid te verlangen voldoet op grond van het aangiftegedrag van Zorgen BV en mevrouw Bloemen. Wat Zorgen BV vooral bevreemdt, is dat de directeur zijn afwijzing baseert op punten die nu voorliggen in hoger beroep. De directeur neemt deze punten aan als vaststaande feiten, terwijl juist deze punten in hoger beroep expliciet worden betwist met als gevolg dat deze niet vaststaan. Ook hier maakt de directeur geen onderscheid tussen de twee zaken en is niet specifiek onderbouwd welk aangiftegedrag Zorgen BV dan heeft vertoond en welk aangiftegedrag mevrouw Bloemen heeft vertoond. Ook is niet met vaststaande feiten onderbouwd dat dit gedrag van beide partijen zodanig ernstig is dat dit het stellen van de zekerheidseis rechtvaardigt. Indien de Belastingdienst blijft bij zijn standpunt, zou het gevolg hiervan kunnen zijn dat het bestaan van de organisatie in gevaar komt door een mogelijk faillissement. Op die wijze ontneemt de Belastingdienst het recht om deze zaak te laten toetsen door het Gerechtshof. Zorgen BV vindt het beeld dat de Belastingdienst schetst zeer negatief en niet overeenkomen met de werkelijkheid.

6 Zorgen BV merkt nog op dat de datum van de uitspraak van de directeur 19 juli 2017 is. De beslissing werd echter ontvangen op 25 juli 2017. Dit is zes dagen vanaf de dag van de uitspraak. De termijn van 10 dagen om de belastingschuld te voldoen was daarmee al voor de helft verlopen voordat het bericht Zorgen BV had bereikt. HOE REAGEERDE DE DIRECTEUR BELASTINGEN VAN DE BELASTINGDIENST? De directeur liet weten dat de gemachtigde van Zorgen BV en mevrouw Bloemen op 1 maart 2017 namens beiden in één brief uitstel van betaling heeft aangevraagd op grond van het ingestelde hoger beroep. Op 21 maart 2017 reageerde de ontvanger in één brief op het verzoek om uitstel. Hierin worden beide belastingschuldigen genoemd en geeft de ontvanger aan dat hij alleen bereid is uitstel te verlenen indien zekerheid wordt gesteld. Vervolgens wordt door de gemachtigde op 24 april 2017 in één brief gereageerd. De ontvanger wijst daarna in één beschikking het verzoek om uitstel voor beide belastingschuldigen af. Het gevolg hiervan is dat de directeur zijn beslissing op het beroepschrift ook in één beschikking heeft gedaan. De omstandigheid dat er in de uitspraak is uitgegaan van een natuurlijk persoon en een rechtspersoon heeft geen invloed op het genomen besluit omdat beiden moeten worden beoordeeld op artikel 25.2.5 van de Leidraad Invordering 2008. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen een natuurlijk persoon of een rechtspersoon. De uitspraken van de rechtbank zijn geanonimiseerd. Hierdoor heeft het kunnen gebeuren dat de directeur in zijn beslissing de uitspraak van de rechtbank van 20 december 2016 ten aanzien van Zorgen BV, met nummers AWB 14/3619, 15/802, 15/803 en 16/7167 (zie Achtergrond, onder 2) heeft genoemd, maar in zijn beschikking is ingegaan op de uitspraak van de rechtbank ten aanzien van mevrouw Bloemen met zaaknummers AWB 14/3621, 15/804 en 16/7300 (zie Achtergrond, onder 3). Opgemerkt wordt dat de rechtbank onder punt 42 ten aanzien van Zorgen BV van oordeel is dat er sprake is van grove schuld. De directeur merkte op dat alleen in het geval een klacht leidt tot een andere beslissing op het beroepschrift de directeur, onder intrekking van zijn eerder genomen besluit, een nieuwe beslissing zal nemen op het beroepschrift. Nu blijkt dat beide belastingschuldigen zich volgens de rechtbank hebben schuldig gemaakt aan opzet en grove schuld ziet de directeur geen aanleiding voor enigerlei actie jegens belastingschuldigen. Voor de omstandigheid dat de beslissing van de directeur van 19 juli 2017 pas op 25 juli 2017 door Zorgen BV werd ontvangen kon de directeur maar één verklaring geven. Dat was puur een aanname dat de gemachtigde niet direct de beschikking heeft doorgestuurd naar haar cliënten. Immers, op het moment dat op de beschikking de dagtekening wordt vermeld, wordt deze direct per post verstuurd.

7 WAT IS HET OORDEEL VAN DE NATIONALE OMBUDSMAN? Het vereiste van goede motivering houdt in dat de overheid haar handelen en haar besluiten duidelijk aan de burger uitlegt. Daarbij geeft zij aan op welke wettelijke bepalingen de handeling of het besluit is gebaseerd, van welke feiten zij is uitgegaan en hoe zij rekening heeft gehouden met de belangen van de burgers. Deze motivering moet voor de burger begrijpelijk zijn. Zorgen BV klaagt over de wijze waarop de directeur het door haar ingediende beroep tegen de beslissing van de ontvanger op het ingediende verzoek om uitstel van betaling heeft behandeld. In de kern gaat het er om dat de directeur in zijn beslissing haar zaak met die van mevrouw Bloemen heeft verweven waardoor een vertekend beeld ontstaat. Volgens Zorgen BV gaat het om twee verschillende partijen die geen 'link' met elkaar hebben zodat afzonderlijke behandeling plaats had moeten vinden. Zorgen BV vindt het onterecht dat dat niet is gebeurd. Zo is verzuimd aan te geven welk deel van de belastingschuld is toe te rekenen aan Zorgen BV en welk deel aan mevrouw Bloemen. Verder grondt de directeur de beslissing mede op een uitspraak van de rechtbank die uitsluitend betrekking heeft op mevrouw Bloemen. Daarmee valt, aldus Zorgen BV, ten aanzien van haar de grond voor de beslissing voor een belangrijk deel weg. Ook wijst Zorgen BV er op dat de belastingschuld niet vaststaat. Die is juist in geschil en onderwerp van de hoger beroepsprocedure bij de rechter. De Nationale ombudsman constateert dat de gemachtigde van Zorgen BV de verzoeken om uitstel van betaling voor Zorgen BV en mevrouw Bloemen in één en dezelfde brief heeft gedaan bij de ontvanger. De ontvanger heeft ook in één brief die beide verzoeken afgehandeld. Vervolgens heeft de gemachtigde in één en dezelfde brief voor zowel Zorgen BV als mevrouw Bloemen bij de directeur beroep ingesteld tegen de beslissing van de ontvanger. Tegen die achtergrond is van oordeel dat de directeur in redelijkheid kon beslissen om de beslissingen op de beroepschriften van Zorgen BV en mevrouw Bloemen in één brief gezamenlijk af te handelen. Dat neemt echter niet weg dat, zoals Zorgen BV terecht stelt, het hier gaat om twee verschillende belastingschuldigen. Het gaat om Zorgen BV (een rechtspersoon) en mevrouw Bloemen (natuurlijk persoon). Dat betekent naar het oordeel van de Nationale ombudsman dat in principe voor beide belastingschuldigen afzonderlijk een beslissing moet volgen met daarin voor elk van hen een duidelijke motivering daarvan. Maar in elk geval dat iedere belastingschuldige uit de beslissing duidelijk kan opmaken waarop voor hem of haar de beslissing is gegrond. Dat de beide zaken blijkens het advies van de ontvanger aan de directeur niet los van elkaar gezien kunnen worden, maakt dat, wat daarvan overigens ook zij, niet anders. Aan dergelijke beslissingen ontbreekt het hier. Op grond van artikel 25.2.5 van de Leidraad Invordering 2008 (zie Achtergrond, onder 1) vraagt de ontvanger in beginsel alleen zekerheid als de aard en omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn daartoe aanleiding geven. Bij zijn beslissing houdt de ontvanger ook rekening met het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden. Dit betekent naar het oordeel van de

8 Nationale ombudsman dat voor zowel Zorgen BV als mevrouw Bloemen duidelijk gemotiveerd had moeten worden hoe die toets uitvalt. Dat is hier niet gebeurd. Zo wordt niet duidelijk welk deel van de belastingschuld aan elk van de belastingschuldigen is toe te rekenen en voorts wordt alleen voor mevrouw Bloemen een relatie gelegd met het aangiftegedrag. Daarmee schiet de motivering van de beslissing op het beroep van Zorgen BV, maar ook voor mevrouw Bloemen, tekort. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. Zorgen BV vindt dat de directeur haar beroep opnieuw moet beoordelen. Volgens haar moet de directeur voor zowel haar als mevrouw Bloemen een beoordeling en daarop een beslissing nemen. Hierbij wijst Zorgen BV er nog op dat de hoogte van de belastingschuld en - naar begrijpt het aangiftegedrag waarvan de directeur in zijn beslissing uitgaat juist onderwerp van een geschil voor de rechter is. De directeur voert aan dat alleen in het geval een klacht leidt tot een andere beslissing op het beroepschrift, onder intrekking van zijn eerder genomen besluit, een nieuwe beslissing wordt genomen op het beroepschrift. In dit geval blijkt uit de uitspraken van de rechtbank aangaande Zorgen BV en mevrouw Bloemen dat genoemden zich hebben schuldig gemaakt aan opzet en grove schuld waarmee de directeur geen aanleiding ziet voor enigerlei actie jegens belastingschuldigen. En daarmee naar de Nationale ombudsman begrijpt geen aanleiding voor nieuwe (beter) gemotiveerde beslissingen. De mogelijkheid van administratief beroep schept verwachtingen. Belastingschuldigen verwachten een nieuwe en onafhankelijke beoordeling van de beslissing van de ontvanger, waarbij alle van belang zijnde aspecten (opnieuw) worden gewogen. Daarbij past een goed gemotiveerde beslissing waaruit voor betrokkenen duidelijk kenbaar is op welke gronden de beslissing is genomen. In een geval waarin aan dat laatste niet wordt voldaan, mag worden verwacht dat dit wordt hersteld. De Nationale ombudsman vindt dat dat niet moet afhangen van de vraag of een andersluidende beslissing moet volgen. Dat doet onvoldoende recht aan het belang van een goed gemotiveerde beslissing van de directeur en de verwachtingen die belastingschuldigen hebben van administratief beroep. In aanmerking genomen de constatering dat de beslissing van de directeur niet voldoet aan het vereiste van een goede motivering, geeft dit aanleiding tot het doen van een aanbeveling. Ook op dit onderdeel is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. Voor zover verzoekster opmerkt dat zij de op 19 juli 2017 gedateerde uitspraak van de directeur pas op 25 juli 2017 ontving, geldt dat de directeur in zijn reactie op de klacht liet weten dat alleen te kunnen verklaren vanuit de aanname dat de gemachtigde van verzoekster de uitspraak niet direct aan verzoekster heeft doorgestuurd. De uitspraak wordt namelijk op het moment van de dagtekening verstuurd. Bij gebreke van een reactie van verzoekster op dit punt gaat er van uit dat hierin de

9 verklaring voor het tijdsverloop tussen de dagtekening van de uitspraak en de ontvangst daarvan door verzoeker moet worden gevonden.. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van de directeur Belastingen van de Belastingdienst is gegrond wegens schending van het vereiste van een goede motivering. AANBEVELING De minister van Financiën wordt in overweging gegeven te bevorderen dat de directeur Belastingen van de Belastingdienst zijn uitspraak van 19 juli 2017 heroverweegt, in die zin dat voor Zorgen BV (en mevrouw Bloemen) een afzonderlijke beoordeling en beslissing wordt genomen. De Nationale ombudsman, Reinier van Zutphen

10 ACHTERGROND/BIJLAGEN 1. Leidraad Invordering 2008: Artikel 25.2.2: Bezwaarschrift geldt als verzoek om uitstel; beroepschrift niet Als de belastingschuldige een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een belastingaanslag indient, merkt de ontvanger het bezwaarschrift aan als een verzoek om uitstel van betaling. Een beroepschrift tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift en een ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen bij de ontvanger. Artikel 25.2.5: Zekerheid bij uitstel in verband met bezwaar Als voorwaarde voor het verlenen van uitstel van betaling kan de ontvanger zekerheid verlangen voor de bestreden belastingschuld. In beginsel vraagt de ontvanger alleen zekerheid, als de aard en omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn daartoe aanleiding geven. Bij zijn beslissing houdt de ontvanger ook rekening met het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden. 2. De Rechtbank Gelderland overwoog in zijn uitspraak van 20 december 2016 4 ten aanzien van Zorgen BV onder meer het volgende: 41. Na bezwaar resteren boetes van 25% over de correcties ter zake van doorbelasting van kosten over 2008 en 2009. Hieraan ligt ten grondslag dat verweerder eiseres grove schuld verwijt. 42. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van grove schuld bij eiseres. Daarbij wordt de kennis en mate van verwijtbaarheid van haar bestuurder [gemachtigde] aan haar toegerekend. Eiseres heeft aangevoerd dat zij deskundigen heeft ingeschakeld en op die manier alles heeft gedaan wat van haar verlangd kon worden om te komen tot de juiste belastingbetaling. De inschakeling van deskundigen neemt de eigen verantwoordelijkheid van eiseres en [gemachtigde] echter niet weg. [gemachtigde] deed de dagelijkse administratie en borg de facturen op. Hij moet hebben gezien dat de ene keer met en de andere keer zonder OB werd gefactureerd aan de stichtingen. Hij had er 4 AWB, 14/3619, 15/802 en 16/7167, ECLI:NL:RBGEL:2016:6869.

11 niet zonder meer op mogen vertrouwen dat dit juist was. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij specifiek op dit punt advies heeft gevraagd en dat haar adviseur haar heeft meegedeeld dat deze facturering juist was. Daarbij weegt de rechtbank tevens mee dat eiseres verschillende argumenten heeft gehanteerd waarom de facturering correct zou zijn, maar zij niet heeft onderbouwd wat nu eigenlijk de reden is dat zo is gehandeld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat terecht boetes zijn opgelegd. Zij acht deze in het licht van het voorgaande passend en geboden. 3. De Rechtbank Gelderland overwoog in zijn uitspraak van 20 december 2016 5 ten aanzien van mevrouw Bloemen onder meer het volgende: 41. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres zich er ten tijde van het doen van aangifte van bewust moest zijn dat een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. Nu ervan uitgegaan moet worden dat het pand in [Z] niet zakelijk geëxploiteerd wordt, is daarmee evenzeer aannemelijk dat eiseres zich ervan bewust moet zijn geweest dat zij ten onrechte alle voorbelasting voor het pand in [Z] in aftrek heeft gebracht. De zakelijke etikettering kan daaraan niet afdoen, nu er vanaf 2009 sprake is geweest van een hoge mate van privégebruik. 42. Gelet op het voorgaande wordt de bewijslast voor de naheffingsaanslag over de jaren 2009 tot en met 2011 omgekeerd en verzwaard. De rechtbank zal de correcties vanuit dat perspectief behandelen. 4. In het advies van de ontvanger aan de directeur ten behoeve van de behandeling van het beroepschrift van mevrouw Bloemen is (onder meer) het volgende opgenomen: Het verzoek om uitstel heeft betrekking op belastingschuldige en (Zorgen BV; N.o.) en kunnen bij deze behandeling niet los van elkaar gezien worden. De verwachting is dat de uitspraak van de Hoge Raad in beide gevallen in het voordeel van de belastingdienst zal uitvallen. De bestuurder van (Zorgen BV; N.o.) is geen onbekende bij de belastingdienst en blijkt een niet compliante ondernemer, een beroepsprocedeerder. Alle verhaal is ondergebracht bij belastingschuldige. I.v.m. de branche o.a. exploitatie en handel in het onroerend goed is het absoluut aannemelijk dat, als over een paar jaar de uitspraak volgt, het onroerend goed vervreemd is. Dan vist de belastingdienst achter het net want bij (Zorgen BV; N.o.) is eveneens geen verhaal. Alle appartementen staan nu nog op naam van belastingschuldige en bezitten een overwaarde. Advies: Uitstel (i.v.m. hoger beroep) zonder zekerheid afwijzen. 5 AWB, 14/3621, 15/804 en 16/7300, ECLI:NL:RBGEL:2016:6866.