Beknopte handleiding. XNX Universal Transmitter

Vergelijkbare documenten
Installatie-instructies. XNX universele zender Modbus -kaart

GEVAAR: WAARSCHUWING: WAARSCHUWING: WAARSCHUWING: LET OP:

Ons Productgamma Sensepoint Vaste Gasdetectie Draagbare Gasdetectie Service en Ondersteuning Voor uitgebreide informatie ga naar

GEVAAR: WAARSCHUWING: WAARSCHUWING: WAARSCHUWING: LET OP:

Installatie-instructies. XNX universele zender Relaiskaart

HANDLEIDING. Sesame. Thermoplastic Tank Technologies

PDM-8-MB POM (VOEDING OVER MODBUS) Montage & gebruiksvoorschriften

ACS-30-EU-PCM2-x-32A

GPRS-A. Universele monitoringsmodule. Quick start. De volledige handleiding is verkrijgbaar op Firmware versie 1.00 gprs-a_sii_nl 02/18

Reliance DuraStar INSTALLATIE-, BEDIENINGS- en ONDERHOUDSINSTRUCTIES

Keystone OM13 - EPI-2 driedraads module Handleiding voor installatie en onderhoud

Mobrey MCU900-serie 4 20 ma + HART-compatibele controller

Uitbreidingseenheden installeren. Algemeen. BCI-uitbreidingseenheden

Wind, Sun & Rain Sensor Instructions

ilmo 50 WT Ref B

BES External Signaling Device

1. Specificaties Algemeen Inhoud verpakking Modelspecifiek Veiligheidsnormen en beveiligingen...

Dräger VarioGard 3300 IR Transmitter Detectie van ontvlambare gassen en dampen

TRUST WIRELESS AUDIO / VIDEO TRANSMITTER 100V

DIC WANDMODEL HANDLEIDING MONTAGE EN GEBRUIK Deze handleiding is van toepassing op een DIC wandmodel met plug and play systeem

Installatie Instructies P/N , Rev. C Juni Voor transmitterinstallaties met ATEX-goedkeuring

Installatie-instructies P/N MMI , Rev. A September ATEX installatie-instructies voor Micro Motion MVD Direct Connect -meters

MONTAGEHANDLEIDING. Kit met 2-wegafsluiter/kit met 3-wegafsluiter voor ventilatorconvectoren EKMV2C09B7 EKMV3C09B7

ALGEMENE AANWIJZINGEN VOOR VERLICHTINGSARMATUREN

Installatie instructies

GEBRUIKSAANWIJZING Thermometer PCE-IR 50

XNX Universal Transmitter

Product information Scheidingsversterkers en Beveiliging

Installatie & Onderhouds Instructies WARNER-LT 03/11

DTTH SCHAKELAAR VOOR TEMPERATUUR EN VOCHTIGHEID. Montage & gebruiksvoorschriften

PACK TYXIA 541 et 546

INSTALLATIE INSTRUCTIES Alleen geschikt als permanente installatie, onderdelen genoemd in de handleiding kunnen niet buiten gemonteerd worden.

Technisch Handboek. Sensepoint XCD Gasdetector

Dräger VarioGard 3320 IR transmitter Detectie van toxische gassen en zuurstof

MOTOPLAT VC-09ST. Handleiding Versie

Veiligheidshandleiding. XNX TM Universal Transmitter

MONTAGEHANDLEIDING. Kamerthermostaat EKRTWA

Contents Inhoud. Wind, Zon & Regen Sensor Instructies. Inhoud: Sensor Functies:

BDS-001, besturing voor handbediende schuifdeuren

Ins NL Lezer PROXIMITY P reeks

ADRESSEERBARE ZONE UITBREIDING int-adr_nl 05/14

LAADZUIL ELEKTRISCHE MONTAGE EN GEBRUIK Deze handleiding is van toepassing op een DIC laadzuil met plug and play systeem

ATEX installatieinstructies. Micro Motion CMF400- sensoren met hulpversterker

TRUST WIRELESS OBSERVATION SYSTEM 100M

Multi Purpose Converter 20A

ES-S7B. Buitensirene.

DICLAADSYSTEMEN MONTAGE EN GEBRUIK BlackBoxx met Type-2 contactdoos 3,7/11kW

ACS-30-EU-MONI-RMM2-E

Gebruikersveiligheid. Elektrische veiligheid. Phaser 4500-laserprinter

installatiehandleiding CO2 SENSOR MCOHome MH9-CO2-WD MH9-CO2-WA

PROGRAMMEERBARE TEMPERATUUR DETECTOR TD-1_NL 07/11

BES External Signaling Devices

GfS Day Alarm. Algemene omschrijving...p. 2. Montage handleiding en functies...p. 3. Instellingen van magneet contacten...p. 4

Wandmontagekit. Voor gebruik met de vrijstaande serie kachels van Elise. Installatie-Instructies en Onderhoud. Voor gebruik in NL (Nederland)

Vanaf SN : CODEKLAVIER PROGRAMMATIE HANDLEIDING

L801 IP 55 / L801 PIR IP 55. Gebruikshandleiding... 11

BES External Signaling Device

SS / / / ATEX 94 / 9EG

AVID standaanwijzers. Het assortiment. CR standaanwijzer Corrosiebestendige IP68 standaanwijzer voor afsluiters.

NEXHO-PS Zonweringmodule Instructies voor assemblage en bediening

De ET31F (die alleen de vloertemperatuur meet) kan in een andere ruimte geplaatst worden.

DIGITALE STROOMTANG - KEW SNAP MODEL 2017/2027RMS voor het meten van wisselstroom. Klauwen. Klauwopener. Bereikkeuzeschakelaar. Veiligheidsarmband

Instructies voor het bijwerken van de sensor Voor gasdetectiesensoren niveau 1

Adapter voor KNX en relais

Handleiding voor demonstratie multimeter

Emotron I/O-board 2.0 Optie

HeatMaster. Montage- en installatiehandleiding. 201 Booster. HeatMaster. 200N (Gas) Booster. HeatMaster ENGLISH FRANCAIS NEDERLANDS ITALIANO NL 1

Installatie & Onderhoudsinstructies

Installatie- en Onderhoudsinstructies KAPTIV-CS-HP-S. Elektronisch niveaugestuurde condensaataftap 06/14

Model 3700 transmitter (9-draads) of Model 3350 randapparatuur

BEKNOPTE HANDLEIDING. Montage van het product. Nederlands m = x m = x m = x1 Masker voor kort bereik gebruiken

AAN DE SLAG MET HERCULES DJCONTROLWAVE EN DJUCED DJW

INSTALLATIEHANDLEIDING. PowerMan 230/ / / /80-2

SET/TSH2- en SET/TSHS2

Idee, ontwerp en realisatie : Marc Van den Schoor. PICAXE-18M2+Rotor speed controller V1 Manual.docx pagina 1 van 7

GECODEERDE FOTOCELLEN IR/IT 2241

U heeft zowel een AudioCast Zender als een AudioCast Ontvanger nodig om een compleet SoundCast AudioCast systeem te vormen!

LAADZUIL ELEKTRISCHE. MONTAGE EN GEBRUIK. Deze handleiding is van toepassing op een DIC laadzuil met passysteem LAADPAS LAADPAS

MT ELEKTRONISCHE REGELAAR. Montage & gebruiksvoorschriften

USV ACTIVE POTENTIOMETER. Montage & gebruiksvoorschriften

Vibra Switch C. Niveauschakelaar

GA-1 Alarmtoestel vetafscheider Installatie- en bedieningsinstructies

NLD0597 UITGAVE 07-10/ M5030D 12. BIJLAGE B. Zellweger Analytics maakt gebruik van een standaardgarantieverklaring CERTIFICATIEKEURMERKEN

FACILA DP093. Buitenpost inbouw met camera. Montage- en gebruikershandleiding

HALO. HALO LED-aansluitdoos met optionele HART -poort

HANDLEIDING WINDMETER IED SAG-105WR (10/2009)

FACILA DP091, DP092. Buitenpost opbouw met camera. Montage- en gebruikershandleiding

Handleiding. Searchpoint Optima Plus met optionele HART -uitvoer

Installatie-instructies P/N MMI , Rev. A februari ATEX installatie-instructies voor Micro Motion Model LFT Low Flow-transmitters

AC ZONE ALARMCONTROLLER MET DEURBEL HANDLEIDING

PHONIRO MAIN ENTRANCE

ALGEMENE MODULE SPECIFICATIES. Voedingsspanning module V DC (tussen klemmen 11 & 12)

Uitbreidingseenheden installeren. Algemeen. BCI-uitbreidingseenheid. IP-classificatie PGRT

Het typenummer is te vinden op de identificatiesticker aan de onderzijde van het product.

Van begin tot einde Rookdetector met infraroodstraal. Handleiding voor de gebruiker

Robot Zwembadreiniger Basic 10 / Classic 10 / Classic 10+ Gebruikershandleiding

Installatie & Snel Start Gids Aqua PC Serie AquaPro Versie

NLEIDING Deze vertaling is door Technautic B.V. met de grootst mogelijke zorg samengesteld.

Beveiligen van uw stookruimte:

Transcriptie:

Beknopte handleiding XNX Universal Transmitter

Inhoud 1 Inleiding...5 2 Waarschuwingen...6 3 Montage en plaats van detectors...8 3.1 Montage van de XNX Universal Transmitter...8 4 Bedrading van de XNX transmitter...11 4.1 Algemene overwegingen voor de bedrading...11 Belasting...11 Isolatie...12 Kringbeveiliging...12 Belastingen...12 4.2 Overwegingen voor de installatieafstanden...12 Installatietypes...12 Keuze van de stroombron...12 Draadkeuze...12 Afstanden voor één zender...13 Aan elkaar gekoppelde transmitterafstanden...13 4.3 POD-aansluitingen...16 4.4 4-20 ma uitvoer, gezamenlijke aansluitingen en stroom...16 Instelling 4-20 ma werking; S1 en S2...16 HART Communicatie...18 Punt-naar-punt stand...18 Multi-drop stand...18 Kabellengte...18 4.5 Aansluitingen klemmenblok...19 4.6 EC-persoonlijkheidsbedrading...20 4.6.1 Installatie van de XNX Elektrochemische (EC) sensor...22 4.6.2 Kit voor externe montage van de XNX EC-sensor...23 4.7 mv-persoonlijkheidsbedrading...24 4.7.1 Bevestiging van de mv-externe sensor...27 4.8 IR-persoonlijkheidsbedrading...29 4.8.1 Aansluiting van een Searchpoint Optima Plus of Searchline Excel...30 De Searchpoint Optima Plus bevestigen op de XNX Universal Transmitter...30 Searchline Excel en Searchpoint Optima Plus installatie op afstand...31 Searchpoint Optima Plus of Searchline Excel bedradingsaanbevelingen...31 4.8.2 Aansluiting van het universele ma-toestel...33 XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 3

Inhoud (vervolg) 4 5 Opties...36 5.1 Lokale HART -interface...36 5.2 Relais...36 5.3 Modbus...37 5.4 Foundation Fieldbus...38 6 De XNX voor het eerst inschakelen...39 6.1 XNX-eenheden geconfigureerd voor EC, mv en IR (behalve Searchline Excel)...39 6.2 XNX IR-eenheden geconfigureerd voor Searchline Excel...40 6.3 Configuratie van de XNX Universal Transmitter...42 7 Het voorpaneel van de XNX...43 7.1 Bediening en navigatie...43 7.2 Het algemene statusscherm...43 7.3 De menustructuur openen...45 7.4 Informatie over de transmitter weergeven...46 8 Gaskalibratiemenu...46 8.1 Kalibratie...47 8.1.1 Kalibratieprocedure...47 Bereikkalibratie...48 8.1.2 Nul- en bereikkalibratie voor de XNX EC-sensoren.. 49 8.1.3 Nul- en bereikkalibratie van de XNX EC-waterstofsulfide (H 2 S) sensoren...49 8.1.4 Productleven van de XNX EC-sensor...50 8.1.5 Nul- en bereikkalibratie voor de MPD-sensoren...50 8.1.6 MPD brandbare sensor...52 8.1.7 Kruiskalibratieprocedure voor MPD-CB1...52 8.1.8 Kalibratie van de 705/705HT...55 8.1.9 Kalibratie van de Sensepoint/Sensepoint HT...55 8.2 Functionele gastesten (bumptest)...56 9 Sensordata...57 9.1 Bedrijfs- en opslagvoorwaarden voor geteste EC-cartridges...57 9.2 EC-sensor prestatiedata, door de fabriek gecontroleerd.58 9.3 EC-sensor prestatiedata, door de DEKRA EXAM geverifieerd...59 9.4 Overige EC-sensoren...60 10 XNX-katalytische parel en IR-vervangende sensorcartridges... 62 11 Waarschuwingsberichten...63 12 Foutberichten...70 13 Informatieberichten...82 14 Controletekeningen...84 15 Certificatielabels...91 16 Specificaties...94 17 EC-conformiteitsverklaring...96 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

1 Inleiding De XNX Quick Start Informatie biedt een overzicht van de installatie, bediening en het onderhoud van de XNX Universal Transmitter. Raadpleeg de cd van de XNX Universal Transmitter (Honeywell artikelnummer 1998-0748) met de volgende uitgebreide documentatie, voordat u de transmitter installeert of in bedrijf stelt: Handleidingen XNX Technische Handleiding (1998M0738) XNX Quick Start Informatie (1998-0744) MPD Gebruikshandleiding (1998-0745) XNX Veiligheidshandleiding (1998-0808) XNX Foundation Fieldbus Technische Handleiding (1998-xxxx) Controletekeningen 1226E0402 XNX-controletekening - UL, CSA, XM goedgekeurd model XNX-UT**-****** 1226E0454 XNX-controletekening - UL, INMETRO goedgekeurde modellen XNX-BT***** 3000E3159 XNX ECC-cartridge controletekening - XNXX***** Serie EC-cartridges en kit voor montage op afstand. Voor andere sensortypes, zoals Sensepoint Optima Plus, Searchline Excel, model 705 HT, of Sensepoint-sensoren, raadpleegt u de bijbehorende handleidingen voor installatie- en bestelinformatie. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 5

2 Waarschuwingen Hoge waarden buiten de schaal vallen, kunnen duiden op een explosieve gasconcentratie. De installatie moet gebeuren conform de geldende normen van de bevoegde overheid in het betreffende land. Alle werkzaamheden aan de binnenkant van de detector mogen alleen door vakbekwaam personeel worden uitgevoerd. Voordat werkzaamheden worden uitgevoerd, moet aan alle lokale regels en procedures van de vestiging zijn voldaan. De geldende normen moeten worden nageleefd om de algemene certificatie van de detector te behouden. Om het risico van ontsteking in gevaarlijke atmosferen te verminderen, koppelt u de apparatuur los van de voeding voordat u de detectorbehuizing opent. Leidingen moeten een afgedichte fitting hebben die is aangesloten op een afstand van niet meer dan 45 cm vanaf de behuizingen. Houd de module goed gesloten tijdens het gebruik. Open de XNX-behuizing nooit als er stroom opstaat, tenzij zeker is dat het gebied niet explosiegevaarlijk is. Voor de intrinsieke veiligheid en om radio-interferentie te beperken moet de detector geaard zijn. Er zijn aardingspunten voorzien aan de binnen- en buitenkant van de eenheid. EMI-opmerking voor toepassingen met een afgeschermde kabel: de afgeschermde kabels moeten met geschikte EMI-pakkingen aangesloten worden. Voorkom aansluiting van afschermingen aan de aardverbindingslip binnen in de XNX-behuizing. Als de bedrading zich in een buis bevindt, is er geen afgeschermde kabel nodig. De externe aansluiting is alleen een extra aardaansluiting als lokale autoriteiten een dergelijke aansluiting toestaan of vereisen. Wees voorzichtig bij het behandelen van EC-sensorcellen, omdat ze corrosieve oplossingen bevatten. Probeer de sensorcellen nooit te wijzigen of te demonteren. Stel de transmitter of sensorcellen nooit bloot aan een temperatuur die hoger of lager is dan de aanbevolen waarden. Stel de sensor niet bloot aan organische oplosmiddelen of brandbare vloeistoffen. Als de sensoren zijn opgebruikt, moeten deze op een milieuvriendelijke wijze worden verwijderd. Dit moet gebeuren conform de plaatselijke bepalingen voor afvalverwerking en de milieuwetgeving. Sensoren mogen ook worden geretourneerd aan Honeywell Analytics. Verpak ze goed en markeer deze duidelijk voor milieuvriendelijke afvalverwerking. Elektrochemische cellen mogen niet worden verbrand, omdat daarbij schadelijke dampen kunnen vrijkomen. Controleer alle uitvoeren, inclusief het display, na de installatie, na onderhoudswerkzaamheden en af en toe om de veiligheid en integriteit van het systeem te verzekeren. Vertragingen als gevolg van transmissiefouten tussen de sensor en de transmitter, maken de responstijden van de T90 met meer dan eenderde langer. Het duurt 10 seconden voordat een storing wordt aangegeven. Aangezien sommige testgassen gevaarlijk zijn, moet de uitlaat van het stroomhuis naar een veilig gebied worden afgevoerd. Gebruik de XNX Universal Transmitter niet in zuurstofverrijkte omgevingen. (In zuurstofverrijkte omgevingen kan de elektrische veiligheid niet worden gegarandeerd.) 6 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

VEREISTEN VOOR DE INSTALLATIE IN EXPLOSIEGEVAARLIJKE LOCATIES (UL/CSA/FM) Om het risico van ontsteking in gevaarlijke atmosferen te vermijden moeten leidingen een gietpakking hebben op een afstand van minder dan 457 mm (18 ) vanaf de behuizing. Alle ¾ inch NPT leidingen, stoppluggen en adapters moeten geïnstalleerd zijn met (minstens) 5 ¼ draden om de explosiebestendigheid te handhaven. De XNX-afdekking moet (minstens) 9 draden volledig afdekken om de explosiebestendigheid te handhaven. De geleverde stoppluggen (Honeywell artikelnummer 1226-0258) zijn ALLEEN goedgekeurd voor gebruik met de XNX Universal Transmitter Voor eenheden uitgerust met de optionele relaismodule: Relaiscontactwaarden zijn 250 VAC 5A, 24 VDC 5A alleen met resistente belastingen. Gebruik alleen koperen geleiders, 60/75 C. Klemmenblokschroeven moeten aangedraaid worden tot maximaal 5 Nm. Voor modellen XNX-UT**-***** raadpleegt u XNX-controletekening 1226E0402 of, voor modellen XNX-BT**-***** raadpleegt u controletekening 1226E0454 voor extra informatie over de IS-functie (lokale HART en EC-persoonlijkheden). XNX Universal Transmitters met UL/CSA/FM-goedkeuringen die zijn geconfigureerd voor toestellen die %LEL meten, staan geen afstellingen toe voor de volledige schaalwaarde. Het bereik staat vast op 100%. INSTALLATIEVEREISTEN VOOR EXPLOSIEGEVAARLIJKE LOCATIES (ATEX) Lees en begrijp de technische handleiding 1998M0738, voordat u de eenheid installeert en gebruikt. Gebruik alleen gecertificeerde M25-kabelpakkingen voor de installatie. Voor de CE-naleving is een afgeschermde gewapende kabel vereist. Speciale voorwaarden voor veilig gebruik De volgende informatie geldt voor de intrinsiek veilige HARTbarrièrecircuits: voor installaties waarbij zowel de Ci als de Li van de intrinsiek veilige apparatuur hoger is dan 1% van de Co- en Lo-parameters van de bijbehorende apparatuur (exclusief de kabel), dan geldt 50% van Co- en Lo-parameters, wat niet overschreden mag worden. Dit betekent dat de Ci van het toestel plus de C van de kabel kleiner dan of gelijk moeten zijn aan 50% van de Co van het bijbehorende toestel, en dat de Li van het toestel plus de L van de kabel minder dan of gelijk moeten zijn aan 50% van de Lo van het bijbehorende toestel. Bij circuits die zijn aangesloten op de EC-barrière waarin de capacitantie en inductantie hoger is dan 1% van de toegestane waarden, is de maximaal toegestane capacitantie beperkt tot 600 nf voor groep IIC en 1 uf voor groep IIIC. De aansluiting op het HART-circuit moet minimaal IP6X zijn. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 7

3 Montage en plaats van detectors AANDACHTSPUNT De plaatsing van de zenders en sensoren moet gebeuren in overeenstemming met alle relevante lokale en nationale wetten, standaarden of praktijkrichtlijnen. Vervang detectoren altijd door detectoren van hetzelfde type. De detector moet worden gemonteerd op een plaats waar de meeste kans bestaat dat er gas aanwezig is. Bij de plaatsing van gasdetectoren dient men rekening te houden met het volgende. Bij het plaatsen van detectoren dient u rekening te houden met eventuele beschadiging door weersinvloeden, bijv. regen of overstroming. Zorg ervoor dat de detector gemakkelijk toegankelijk is voor functietests en onderhoud. Denk eraan hoe ontsnappend gas zich gedraagt bij natuurlijke of gedwongen luchtstromen. OPMERKINGEN: Voor de plaatsing van de detectoren volgt u het advies van experts die gespecialiseerd zijn in gasverspreiding, experts die op de hoogte zijn van de procesinstallatie en de bijbehorende uitrusting, het veiligheidsen technisch personeel. De overeenstemming die werd bereikt over de plaatsing van de detectoren, moet worden vastgelegd. CSA-certificering geldt niet voor de XNX EC-cartridges of de externe bevestigingskit van de XNX EC-cartridge, voor de aan elkaar gekoppelde XNX transmitters voor brandbaar gas of het gebruik van HART, Modbus, of Foundation Fieldbus, gebruikt voor de prestatie van detectors voor brandbaar gas. HART, Modbus, of Foundation Fieldbus mag alleen worden gebruikt voor dataverzameling of administratie inzake de detectie van brandbaar gas. Door FM goedgekeurde configuraties (raadpleeg de technische handleiding van de XNX Universal Transmitter, deel 6.3 NXN-certificaties op basis van onderdeelnummerserie ) beperken ook het gebruik van HART, Modbus en Foundation Fieldbus tot diagnostiek, dataverzameling en documentatie. De XNX Universal Transmitter is gecertificeerd en ontworpen voor wereldwijde installatie en gebruik in gevaarlijke omgevingen. 3.1 Montage van de XNX Universal Transmitter De XNX Universal Transmitter kan op verschillende manieren worden gemonteerd met behulp van de geïntegreerde montageschoenen. Met behulp van de montageschoenen kan de XNX worden bevestigd op: Een vlakke muur Unistrut Met de optionele leidingmontagekit kan de XNX worden gemonteerd op een leiding met een diameter van 50 tot 150 mm. Er bestaat ook een kit met plafondmontagebeugels (1226A0358). OPMERKINGEN: De certificeringen vereisen dat EC- en mv-sensoren naar beneden gericht zijn. Optima-sensoren moeten horizontaal worden gemonteerd. 8 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

Ingebouwde bevestigingsbeugels Figuur 1. Integrale bevestigingsbeugels en optionele leiding- en plafondbevestigingen 7,75" 196,85 mm 6,00" 15,4 mm 5,6" 124,24 mm 4,48" 113,8 mm 2,054" 52,18 mm 0,625" 15,88 mm 0,55" 14,35 mm 1,67" 42,41 mm 1,2" 31,75 mm 1,768" 44,90 mm 1,768" 44,90 mm 0,945" 24 mm 3,176" 80,67 mm 6,138" 158,75 mm 76 mm overlaten 380 mm overlaten voor onderhoud XNX met Searchpoint Optima Plus 152 mm met zonnescherm 101,6 mm Lokale HART 305 mm overlaten voor toegang voor onderhoud XNX met MPD of lokale EC-sensor Figuur 2. XNX Universal Transmitter bevestigingsafmetingen en spelingen XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 9

WAARSCHUWING Als de XNX uitgerust is met de optionele kit voor sensoren op afstand, MOET de afgelegen sensor stevig worden gemonteerd op een vaste positie. De kit voor sensoren op afstand is niet bedoeld voor gebruik als handheld-detector. De behuizing van de XNX is voorzien van 5 kabel-/leidingingangen voor de bedrading en voor de montage van sensoren. Figuur 3 beschrijft de richtlijnen voor een degelijke installatie van de XNX. A E * D OPMERKING De relaisbedrading kan elke beschikbare kabel-/leidingingang in de XNX-behuizing gebruiken, maar gebruik dezelfde kabel-/leidingingang niet voor relais-resetlijnen en relaissignaallijnen teneinde elektrische ruis te vermijden. B * Beperkte toegang vanwege de IS-barrière, indien uitgerust met een elektrochemische cel. C Optie Local HART -optie MPD, 705 serie, Sensepoint serie Katalytische parelsensor Searchpoint Optima Plus Searchline Excel Sensoraansluiting op afstand (behalve EC) Searchpoint Optima Plus - afstand Modbus Relais Foundation Fieldbus Voeding Positie B C C A of E Typisch C Alle overige Alle overige Alle overige Alle overige Alle overige Alle overige Figuur 3. XNX Universal Transmitter toewijzing van kabel- en leidinginvoeren 10 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

4 Bedrading van de XNX transmitter Persoonlijkheidskaarten bepalen het XNX-gedrag op basis van het sensortype dat aangesloten is op de XNX-interface. De volgende tabel definieert de drie XNX-zenderconfiguraties en de sensoren die telkens worden ondersteund. XNX IR-persoonlijkheid XNX EC-persoonlijkheid Searchline Excel Searchpoint Optima Plus lokaal/afstand XNX EC-sensor Algemene ma-sensoren Montagekit voor XNX EC-sensoren op afstand XNX mv-persoonlijkheid 705 lokaal / afstand MPD lokaal (kat. parel en IR) Sensepoint lokaal / afstand 705HT lokaal / afstand MPD afstand Sensepoint PPM lokaal/afstand Sensepoint HT afstand AANDACHTSPUNT Voordat u de transmitter gaat bedraden, moet u controleren of de juiste persoonlijkheidsplaten en opties zijn geïnstalleerd. 4.1 Algemene overwegingen voor de bedrading Voor een goede werking van de XNX Universal Transmitter en sensortechnologieën dient u bij het ontwerpen en installeren van het systeem rekening te houden met de door de bedrading veroorzaakte spanningsval, transiënte elektrische ruis en ongelijke aardingspotentialen. OPMERKING: EMI-opmerking voor toepassingen met een afgeschermde kabel: de kabelafscherming moet 90% van de bedrading dekken. De afgeschermde kabels moeten met geschikte EMI-pakkingen aangesloten worden. Voorkom aansluiting van afschermingen aan de aardverbindingslip binnen in de XNX-behuizing. Als de bedrading zich in een leiding bevindt, is er geen afgeschermde kabel nodig. Belasting Bedrading voor DC-stroom, 4-20 ma signaal, de bedrading naar sensoren op afstand moet voldoende groot zijn om voldoende spanning te verzekeren voor de leidinglengte en de te gebruiken belastingen. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 11

Isolatie Het is aan te bevelen de stroom- en signaalvoerende geleiders te isoleren. Kringbeveiliging Voedingskringen moeten beveiligd zijn tegen overstroom. Klasse 2 voedingen zijn vereist voor 24 volt DC voeding. Houd rekening met de inschakelstroom bij de keuze van de DC-voeding. Het voedingsbereik bedraagt 16 tot 32 VDC voor EC- en mv-versies, 18 tot 32 VDC voor Searchpoint Optima Plus en Searchline Excel en 16 tot 32 VDC afhankelijk van de beperkingen van het apparaat voor de algemene 4-20 ma ingang. Belastingen Het gebruik van hoge inschakel- of inductieve belastingen kan invloed hebben op de prestaties van de XNX. Voor een optimale betrouwbaarheid dient u enkel resitstente belastingen te gebruiken. 4.2 Overwegingen voor de installatieafstanden Installatietypes Er bestaan drie fundamentele installatietypes: een enkele transmitter, meerdere transmitters verbonden aan een enkele stroombron en meerdere transmitters die aan elkaar verbonden zijn. Keuze van de stroombron Maximum stroomverbruik van de XNX Universal Transmitter -40 C tot +65 C -10 C tot +65 C Configuratie XNX met toxische sensoren XNX met katalytische sensoren XNX met infrarood cartridge XNX met Searchpoint Optima Plus XNX met Searchline Excel HART met 4-20 ma (W) HART met 4-20 ma met relais, Modbus of Foundation Fieldbus (W) HART met 4-20 ma (W) HART met 4-20 ma met relais, Modbus of Foundation Fieldbus (W) 5,1 6,2 3,4 4,5 5,4 6,5 3,7 4,8 5,4 6,5 3,7 4,8 8,6 9,7 6,9 8,0 12,1 13,2 10,4 11,5 Draadkeuze Het type draad dat voor de aansluiting wordt gebruikt, is van invloed op de afstand van de installatie. De reden hiervoor is dat een deel van de spanning verloren gaat in de draad naar de zender. 12 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

Afstanden voor één zender Voor installaties met eigen bedrading tussen de zender en de voeding, gebruikt u de volgende tabel. Bij deze afstanden wordt ervan uitgegaan dat een geslagen draad wordt gebruikt. OF Klasse 2 stroomvoorziening Klasse 2 stroomvoorziening Configuratie XNX mv of EC met sensor XNX IR met Searchpoint Optima Plus XNX IR met Searchline Excel Afstanden voor enkelvoudige zender 18 AWG [1,0 mm 2 ] 1140 feet [347 meter] 660 feet [201 meter] 550 feet [168 meter] 16 AWG [1,5 mm 2 ] 1810 feet [551 meter] 1060 feet [323 meter] 890 feet [270 meter] 14 AWG [2,0 mm 2 ] 2890 feet [880 meter] 1690 feet [515 meter] 1410 feet [430 meter] 12 AWG [3,5 mm 2 ] 4620 feet [1408 meter] 2690 feet [820 meter] 2260 feet [690 meter] OPMERKING Als meerdere zenders dezelfde voeding gebruiken, moet het vermogen van de voeding groot genoeg zijn om alle zenders tegelijk te voeden. Aan elkaar gekoppelde transmitterafstanden Hierna vindt u een aantal scenario's die u als basis kunt gebruiken. Klasse 2 stroomvoorziening Transmitter 1 Transmitter 2 Transmitter 3 Transmitter 4 Transmitter 5 1. Verschillende zenders op dezelfde afstand van elkaar en van de voedingsbron. Configuratie XNX mv of EC met sensor XNX IR met Searchpoint Optima Plus XNX IR met Searchline Excel 2 Transmitters - afstand d 18 AWG [1,0 mm 2 ] 380 feet [115 meter] 220 feet [67 meter] 185 feet [56 meter] 16 AWG [1,5 mm 2 ] 600 feet [183 meter] 350 feet [106 meter] 295 feet [90 meter] 14 AWG [2,0 mm 2 ] 960 feet [292 meter] 560 feet [170 meter] 470 feet [143 meter] 12 AWG [3,5 mm 2 ] 1540 feet [469 meter] 900 feet [274 meter] 750 feet [229 meter] XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 13

Configuratie XNX mv of EC met sensor XNX IR met Searchpoint Optima Plus XNX IR met Searchline Excel 3 Transmitters - afstand d 18 AWG [1,0 mm 2 ] 190 feet [58 meter] 110 feet [33 meter] 90 feet [27 meter] 16 AWG [1,5 mm 2 ] 300 feet [91 meter] 175 feet [53 meter] 145 feet [44 meter] 14 AWG [2,0 mm 2 ] 480 feet [146 meter] 280 feet [85 meter] 235 feet [71 meter] 12 AWG [3,5 mm 2 ] 770 feet [234 meter] 450 feet [137 meter] 375 feet [114 meter] Configuratie XNX mv of EC met sensor XNX IR met Searchpoint Optima Plus XNX IR met Searchline Excel 4 Transmitters - afstand d 18 AWG [1,0 mm 2 ] 3.352,80 cm [33 meter] 65 feet [20 meter] 55 feet [17 meter] 16 AWG [1,5 mm 2 ] 180 feet [55 meter] 105 feet [32 meter] 85 feet [26 meter] 14 AWG [2,0 mm 2 ] 290 feet [88 meter] 165 feet [50 meter] 140 feet [43 meter] 12 AWG [3,5 mm 2 ] 460 feet [140 meter] 270 feet [82 meter] 225 feet [68 meter] Configuratie XNX mv of EC met sensor XNX IR met Searchpoint Optima Plus XNX IR met Searchline Excel 5 Transmitters - afstand d 18 AWG [1,0 mm 2 ] 75 feet [23 meter] 45 feet [13 meter] 35 feet [11 meter] 16 AWG [1,5 mm 2 ] 120 feet [36 meter] 70 feet [21 meter] 55 feet [17 meter] 14 AWG [2,0 mm 2 ] 190 feet [58 meter] 110 feet [33 meter] 90 feet [27 meter] 12 AWG [3,5 mm 2 ] 300 feet [91 meter] 180 feet [55 meter] 150 feet [46 meter] 14 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

2. Verschillende zenders paarsgewijs geïnstalleerd, met elk paar op dezelfde afstand van elkaar en van de voedingsbron. Bij deze afstanden gaan we ervan uit dat de zenderparen binnen 3 meter van elkaar geïnstalleerd zijn. Transmitters 1 en 2 Transmitters 3 en 4 Transmitters 5 en 6 Klasse 2 stroomvoorziening Configuratie XNX mv of EC met sensor XNX IR met Searchpoint Optima Plus XNX IR met Searchline Excel 2 Transmitters - afstand d 18 AWG [1,0 mm 2 ] 485 feet [147 meter] 380 feet [115 meter] 280 feet [85 meter] 16 AWG [1,5 mm 2 ] 775 feet [235 meter] 600 feet [180 meter] 440 feet [134 meter] 14 AWG [2,0 mm 2 ] 1230 feet [292 meter] 960 feet [290 meter] 700 feet [213 meter] 12 AWG [3,5 mm 2 ] 1970 feet [600 meter] 1540 feet [470 meter] 1130 feet [344 meter] Configuratie XNX mv of EC met sensor XNX IR met Searchpoint Optima Plus XNX IR met Searchline Excel 4 Transmitters - afstand d 18 AWG [1,0 mm 2 ] 190 feet [58 meter] 110 feet [33 meter] 90 feet [27 meter] 16 AWG [1,5 mm 2 ] 300 feet [91 meter] 175 feet [53 meter] 145 feet [44 meter] 14 AWG [2,0 mm 2 ] 480 feet [146 meter] 280 feet [85 meter] 235 feet [71 meter] 12 AWG [3,5 mm 2 ] 770 feet [234 meter] 450 feet [137 meter] 375 feet [114 meter] Configuratie XNX mv of EC met sensor XNX IR met Searchpoint Optima Plus XNX IR met Searchline Excel 6 Transmitters - afstand d 18 AWG [1,0 mm 2 ] 95 feet [33 meter] 55 feet [17 meter] 45 feet [14 meter] 16 AWG [1,5 mm 2 ] 150 feet [45 meter] 85 feet [26 meter] 70 feet [21 meter] 14 AWG [2,0 mm 2 ] 240 feet [73 meter] 140 feet [42 meter] 115 feet [35 meter] 12 AWG [3,5 mm 2 ] 385 feet [117 meter] 225 feet [68 meter] 185 feet [56 meter] XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 15

4.3 POD-aansluitingen De afbeelding in figuur 4 toont de beschikbare aansluitingen van elk klemmenblok voor elk type persoonlijkheidskaart. E J1 Alleen extern HART -contact A F Optiekaarten Persoonlijkheidskaarten B D C Figuur 4. Uitleg bij XNX persoonlijkheidskaart klemmenblok IR 4-20 ma ingang Tabel E Bron 6 6 EC-persoonlijkheid J2 EC IS-barrière Sink 5 5 IR-persoonlijkheid TB2 Com A en B Tabel F Kaarttype Aansluiting Functie Kaarttype Aansluiting Functie Relais TB4 Externe reset-connector Relais TB3 Relaisuitgang Modbus SW5 Buslusafsluitingen Modbus TB3 Foundation Fieldbus SW5 Simulatiestand Foundation Fieldbus TB3 Tabel A Tabel B Kaarttype Functie S1 S2 Kaarttype Aansluiting Functie EC-persoonlijkheid Bron EC-persoonlijkheid Stroom, 4-20 ma mv-persoonlijkheid 4-20 ma uitgang Sink IR-persoonlijkheid Gesoleerd mv-persoonlijkheid TB1 Stroom, 4-20 ma, sensor IR-persoonlijkheid Stroom, 4-20 ma, IR stroom en signaal Tabel C Tabel D Kaarttype Functie S3 S4 Kaarttype Aansluiting Functie IR-persoonlijkheid Gegevensaansluiting Gegevensaansluiting 4.4 4-20 ma uitvoer, gezamenlijke aansluitingen en stroom Instelling 4-20 ma werking; S1 en S2 Bij de XNX Universele Transmitter kan de gebruiker de 4-20 ma uitgang configureren voor de werkstanden Sink, Source of Geïsoleerd door middel van twee programmeerschakelaars op de POD. De volgende tabel toont de S1- en S2-instellingen en de overeenkomstige uitgangsconfiguratie. Uitgangconfiguraties S1 S2 Bron Omlaag Omhoog Sink Omhoog Omlaag Gesoleerd Omlaag Omlaag 16 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

Stroom en de 4-20 ma-aansluitingen gebeuren bij TB-1 en zijn identiek voor de EC-, IR- en mv-persoonlijkheidskaarten. De minimale lusimpedantie is 200 Ω, de maximale is 500 Ω als de transmitter is voorzien van een invoer van 16 V. Als de 'Kalibratie van ma-uitvoer' niet wordt gedaan of als de belasting buiten de aanbevolen waarden valt, kan dit resulteren in een diagnostische waarschuwing of een foutbericht. De totale belastingsresistentie die is aanbevolen voor de 4-20 ma-uitvoer moet lager zijn dan 500 Ω, inclusief de weerstand van de juist geselecteerde 4-20 makabel en invoerimpedantie van de apparatuur die moet worden aangesloten. Controller XNX +VE 1 1-1 +V RL Signaal 2 +ma 1-5 Stroomsterkte -VE 3 1-3 -V Figuur 5. Sink-bedrading voor XNX Sluit de kabelafscherming aan op de detector of de controller, niet op beiden. Controller XNX +VE 1 1-1 +V Signaal 2 1-6 -ma RL Stroomsterkte -VE 3 1-3 -V Figuur 6. Source-bedrading voor XNX Controller XNX +V1 1-1 +V +V2 +ma 1-5 -V2 -ma 1-6 -V1 1-3 -V Configuratie XNX geïsoleerd Figuur 7. Geïsoleerde bedrading voor XNX XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 17

Het stroomverbruik van de XNX universele zender is afhankelijk van de sensor en opties voor de specifieke configuratie. Voor de juiste werking moet de invoerspanning gehandhaafd worden op 16 tot 32 V DC (voor EC- en mv-transmitters) of 18 tot 32 V DC (voor IR-transmitters). De volgende tabel definieert het typische en maximale XNX-stroomverbruik op basis van de configuratie: Configuratie Max. stroom Inschakeling XNX EC 6,2 W <1 A, <10 ms bij 24 Vdc XNX mv 6,5 W <750 ma <2 ms bij 24 Vdc XNX IR (Optima) 9,7 W <1 A, <10 ms bij 24 Vdc XNX IR (Excel) 13,2 W <1 A, <10 ms bij 24 Vdc HART toestellen kunnen op één van twee manieren geconfigureerd worden: punt-naar-punt of multi-drop. HART Communicatie Punt-naar-punt stand In de punt-naar-punt stand wordt de 4-20 ma analoge uitvoer gebruikt om de concentratie en de status van de transmitter te melden aan een speciaal kanaal van het regelsysteem. Verder zijn ook de concentratie, status, diagnostiek en configuratie digitaal beschikbaar met gebruik van het HART protocol. Multi-drop stand De multi-drop stand maakt het mogelijk om maximaal acht transmitters aan te sluiten op een enkel kanaal van een regelsysteem voor niet-veiligheidskritieke toepassingen. OPMERKING: Gebruik een multi-drop aansluiting voor toezichthoudende installaties die ver uit elkaar liggen, zoals pijpleidingen, overdrachtstations en tankparken. De minimum geleidermaat is 0,51 mm in diameter (24 AWG) voor kabellengtes van minder dan 1524 m (5,000 ft) en 0,81 mm in diameter (20 AWG) voor langere kabels. Kabellengte De meeste installaties vallen binnen de 3000 m (10.000 ft) theoretische limiet voor HART -communicatie. Maar de elektrische kenmerken van de kabel (voornamelijk capaciteit) en de combinatie van aangesloten diensten, kan van invloed zijn op de maximum toegestane kabellengte van een HART -netwerk. In de volgende tabel staat het effect van de kabelcapaciteit en het aantal netwerktoestellen op de kabellengte. De tabel is gebaseerd op typische installaties van HART -toestellen in niet-is omgevingen, ofwel zonder diverse serie-impedantie. 18 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

Toegelaten lengte Toegelaten kabellengte voor verschillende capaciteiten (voor 1 mm, 18 AWG afgeschermd, getwist paar) Kabelcapaciteit 20 pf/ft (65 pf/m) 9000 ft (2769 m) 8000 ft (2462 m) 7000 ft (2154 m) 6000 ft (1846 m) 30 pf/ft (95 pf/m) 6500 ft (2000 m) 5900 ft (1815 m) 5200 ft (1600 m) 4600 ft (1415 m) 50 pf/ft (160 pf/m) 4200 ft (1292 m) 3700 ft (1138 m) 3300 ft (1015 m) 2900 ft (892 m) 70 pf/ft (225 pf/m) 3200 ft (985 m) 2900 ft (892 m) 2500 ft (769 m) 2300 ft (708 m) Aantal netwerkapparaten 1 5 10 15 OPMERKING: Raadpleeg bijlage A van de technische handleiding voor meer informatie over de Local HART Handheld. 4.5 Aansluitingen klemmenblok De aansluitingen van de klant op de XNX worden uitgevoerd via insteekbare klemmenblokken, die achteraan de POD bevestigd zijn. De klemmenblokken zijn gecodeerd en gepolariseerd. Een label met kleurcode vergemakkelijkt de bedrading wanneer het klemmenblok van de POD wordt verwijderd. De klemmen zijn geschikt voor een draad van 12 tot 28 AWG of 0,8 tot 2,5 mm. De isolatie van de draad moet 8 mm worden verwijderd. Zet elke klem vast met maximaal 0,5 Nm. Tot vier klemmenblokken worden geleverd, elk geconfigureerd met 2, 6, 9 of 10 posities. Er zijn twee draadbruggen voorzien voor een elektrische aansluiting, zonder aansluiting op de persoonlijkheidskaart. Installeer de draadbruggen tussen pennen 1 en 2 en tussen pennen en 3 en 4 om bedrading met meerdere knooppunten toe te laten. Voor het gemak van de gebruiker is een tweede set klemmenblokken voorzien, zodat er geen secundaire aansluitdoos nodig is voor systemen met meerdere kooppunten. Er zijn twee draadbruggen voorzien voor een elektrische aansluiting, zonder aansluiting op de persoonlijkheidskaart. Installeer de draadbruggen tussen pennen 1 en 2 en tussen pennen en 3 en 4 om bedrading met meerdere knooppunten toe te laten. OPMERKING: Pennen 2 en 4 van klemmenblok TB1 hebben geen interne verbinding op de persoonlijkheidskaart. In combinatie met de draadbruggen voor het klemmenblok kunnen pennen 2 en 4 bijkomende 4-20 ma aansluitingen bieden of de voeding verzorgen voor aan elkaar gekoppelde eenheden. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 19

Klemmenblok draadbrug rood zwart IN UIT TB-1 Klemmenblok zwart rood Figuur 8. Verwijderbaar klemmenblok en draadbrug 4.6 EC-persoonlijkheidsbedrading WAARSCHUWING Als de XNX uitgerust is met de optionele kit voor sensoren op afstand, MOET de afgelegen sensor stevig worden gemonteerd op een vaste positie. De kit voor sensoren op afstand is niet bedoeld voor gebruik als handheld-detector. J1 - Lokaal HART-contact 1 2 3 4 5 6 S1 en S2 Draadbrugschakelaar voor signaaluitvoer Bron Sink Geïsoleerd S1 S2 XNX EC TB-1 J2 EC-barrièrecontact TB1 Positie EC 1 +24 2 3 0v 4 Figuur 9. Klemmenblokken, draadbruggen en toewijzing van klemmenblokken voor XNX EC-persoonlijkheidskaart 20 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

J1 HART + - J2 EC-barrière S1 S2 1 2 3 4 5 6 AANDACHTSPUNT Verbind de draden zorgvuldig, zodat de bekabeling niet in contact komt met de schakelaars 1-2 aan de achterzijde van de POD. Forceer de POD niet in de behuizing, want er kan iets in de weg zitten; dit zou tot schade aan de bedrading, de POD of de schakelaarinstellingen kunnen leiden. Optionele lokale HART IS-barrière moet aangesloten zijn op J1 Klemmenblok 1 EC IS-barrière moet aangesloten zijn op J2 Lokale HART IS-barrière (optioneel) EC IS-barrière ECadapter HARTadapter Sensorcartridge Sensorhouder Sensorcartridge Weerbestendige dop Sensorhouder Lokale sensor bevestigd op de transmitter Weerbestendige kap VOOR FM-NALEVING MOETEN DE MEEGELEVERDE TAG MET XNXXSH1FM, XNXXSC1FM EN XNXSO1FM-CARTRIDGES AAN DE TRANSMITTER OF EXTERNE KIT WORDEN BEVESTIGD, INDIEN AANWEZIG. Sensor bevestigd op de externe sensorkit Figuur 10. EC-persoonlijkheidsbedrading OPMERKING: Raadpleeg controletekening 3000E3159 voor de installatievereisten voor EC-cellen en montage op afstand. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 21

4.6.1 Installatie van de XNX Elektrochemische (EC) sensor AANDACHTSPUNT Bij voorgespannen sensoren (bijv. stikstofdioxide) moet de sensorstabilisator aan de onderzijde van de sensor worden verwijderd, voordat de installatie wordt uitgevoerd. Gebruik figuur 11 voor instructies en volg de onderstaande procedure: 1. Ga na of het label op de nieuwe sensor van het juiste gastype is. 2. Draai de weerbestendige kap af, draai de borgschroef van de houder los met behulp van de meegeleverde zeskantsleutel en draai de sensorhouder uit. 3. Plaats de nieuwe sensor. Let daarbij op dat u de sensorpennen uitlijnt t.o.v. de connector. 4. Plaats de sensorhouder terug, draai de borgschroef vast met de meegeleverde zeskantsleutel en zet de weerbestendige kap weer terug. 5. De aftelling tot 180 seconden (afhankelijk van sensortype) wordt weergegeven. 6. Voordat u verder kunt gaan, dient u het gastype te bevestigen. Voor meer informatie over het instellen van het gastype raadpleegt u het XNX technisch handboek deel 2.51 Gasselectie. 7. Zodra de sensor is geïnstalleerd en het gastype is bevestigd, moeten het bereik, de alarmniveaus en andere belangrijke instellingen worden gedaan; raadpleeg het juiste deel in hoofdstuk 6: De XNX voor het eerst inschakelen. 8. Zodra de XNX is geconfigureerd, kalibreert u de detector volgens de procedures in deel 8.1 - Kalibratie. Transmitter Nieuwe sensor Sensorhouder en borgschroef 3 2 4 1 5 Weerbestendige kap Figuur 11. De plug-in sensor installeren 22 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

4.6.2 Kit voor externe montage van de XNX EC-sensor De montagekit voor sensoren op afstand wordt gebruikt om de sensor op een afstand van de zender te monteren. Om de sensor op een afstand te monteren, volgt u de onderstaande procedure. 1. Draai de weerbestendige kap af, draai de borgschroef van de houder los en draai de sensorhouder uit. 2. Verwijder de sensor door te trekken zonder te draaien. 3. Sluit de kabelconnector voor de sensor op afstand aan op de onderkant van de zender en zet de houder vast. 4. Leid de kabel naar de plaats waar de sensor op afstand moet worden gemonteerd. 5. Optie: maak een kabellus bij de aansluitdoos. Dit geeft enige speling voor mogelijke toekomstige heraansluitingen. 6. Bevestig de aansluitdoos voor de externe sensor. Zorg ervoor dat er voldoende ruimte onder overblijft, zodat de sensor en de weerbestendige kap geplaatst kunnen worden. 7. Sluit de sensor aan op de bus aan de onderkant van de aansluitdoos. 8. Plaats de sensorhouder, draai de borgschroef vast en plaats de weerbestendige kap. 9. Kalibreer de detector op basis van de procedures in deel 8.1 - Kalibratie. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 23

Aansluitingen Pinnr. Kleur 1 Geel 2 Groen 3 Blauw 4 Wit 5 Rood 6 Zwart LET OP Sensorcartridge Sensorhouder Zorg ervoor dat de kabel niet te kort wordt afgesneden. Eenmaal afgesneden kunnen geen extra stukken kabel toegevoegd worden, omdat daardoor de IS (intrinsiek veilig)-certificering vervalt. Ook wordt aanbevolen een kabellus te maken bij het klemmenblok, zodat er extra kabel beschikbaar is voor toekomstige heraansluitingen. De behuizing van de extern gemonteerde sensor bevat aluminium. Let op en vermijd ontstekingsgevaar wegens stoten of wrijving bij installatie in een zone 1. Weerbestendige dop Sensor bevestigd op de externe sensorkit Figuur 12. Montagekit voor installatie van sensoren op afstand 4.7 mv-persoonlijkheidsbedrading XNX Universal Transmitter met de mv-persoonlijkheidskaart maakt een interface mogelijk met een aantal Multi Purpose Detectors (MPD) en beproefde 705- en Sensepoint-toestellen van Honeywell Analytics. AANDACHTSPUNT Ga na of de XNX en de mv-sensor de vereiste goedkeuringen voor uw installatie hebben, voordat u ze in bedrijf stelt. Ga na of de mv-sensor die u installeert de juiste draad heeft - 3/4 NPT of M25. Aansluitingen van de mv-sensor op de XNX worden tot stand gebracht via een enkel insteekbaar klemmenblok, voor extra installatie- en onderhoudsgemak. HA adviseert een reservelengte van 203 mm in de bedrading te voorzien. De draadkleuren voor de aansluitingen van elk sensortype staan in de tabel op de volgende pagina weergegeven. Zorg ervoor dat draden voor 4-20 ma uitgangen op een veilige afstand liggen van ruisbronnen zoals relaisdraden. 24 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

OPMERKING De zwarte en rode draden van de MPD worden niet gebruikt voor de XNX mv-persoonlijkheidskaart. Zorg ervoor dat ze goed van de stroomvoerende aansluitingen worden geïsoleerd. NIET DOORKNIPPEN. AANDACHTSPUNT Verbind de draden zorgvuldig, zodat de bekabeling niet in contact komt met de schakelaars 1-2 aan de achterzijde van de POD. Forceer de POD niet in de behuizing, want er kan iets in de weg zitten; dit zou tot schade aan de bedrading, de POD of de schakelaarinstellingen kunnen leiden. J1 - Lokaal HART optie contact S1 en S2 draadbrug schakelaar voor 20 ma-uitvoer S1 S2 Bron Sink Geïsoleerd interne aardingsbeugels 1 2 3 4 5 6 7 8 9 XNX mv TB-1 Figuur 13. Bedrading XNX mv-persoonlijkheidskaart Draadkleur van sensor mv-katalytische parelsensor mv-mpd met IR-sensor TB-1 Omschr. Sensept 705 Sensept IR 5% MPD PPM* IR Brand 705HT Senspt HT CO 2 CH 4 Pennen 1-6 Zie subsecties in deel 4.4 voor de penidentificatie 7 Sense Bruin Rood Bruin 8 0V Wit Groen Wit 9 Ref. Blauw Blauw Blauw *Interne aardverbinding; ca. 2,5 cm van de zwarte mantel die de vier Sensepoint PPM-draden bevat (rood, blauw, groen, zilver), moet gesplitst worden zodat de zilveren aarddraad de interne aardingsbeugels kan bereiken. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 25

J1 HART S1 S2 + - 1 2 3 4 5 6 Terminal Block 1 Optionele lokale HART IS-barrière moet aangesloten zijn op J1 Sense 7 Com Ref 8 9 Interne aardingsbeugel Sense 7 Com 8 Ref 9 Lokale HART IS-barrière (optioneel) HARTadapter MPD 705 Sensepoint Aardingsdraad van Sensepoint PPM Figuur 14. mv-persoonlijkheidsbedrading (Raadpleeg de tabel op de vorige pagina voor bedradingskleuren.) 26 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

4.7.1 Bevestiging van de mv-externe sensor De millivolt (mv) sensor kan op afstand van de XNX Transmitter worden bevestigd. De afstand tussen de transmitter en de externe sensor moet voldoen aan de onderstaande tabel, die de juiste draadmaten en afstanden identificeert voor een goede werking. AWG Metrische draadmaat MPD CB1, 705-serie. Sensepoint-serie sensoren MPD IC1, IV1 & IF1 sensoren 24 0,25 mm 2 12 m (47 ft.) 30 m (97 ft.) 22 20 m (65 ft.) 50 m (162 ft.) 20 0,5 mm 2 30 m (97 ft.) 80 m (260 ft.) 18 50 m (162 ft.) 120 m (390 ft.)* 16 1,0 mm 2 80 m (260 ft.)* 200 m (650 ft.)* * De frequentie van de nulkalibraties kan toenemen door wijzigingen van de draadweerstand als gevolg van temperatuurschommelingen. Om de sensor op een afstand te monteren, volgt u deze procedure: 1. Installeer een aansluitdoos op de gewenste locatie. Zorg voor voldoende ruimte voor installatie en kalibratie van de sensor. (MPD-sensoren moeten worden geïnstalleerd met de sinter naar beneden gericht.) 2. Draai de borgschroef van de transmitter los met de meegeleverde zeskantsleutel. 3. Draai de weerbestendige kap van de transmitter los. 4. Leg de leiding of kabel van één van de beschikbare leidinginvoeren van de transmitter naar de locatie van de externe aansluitdoos, volgens de lokale vereisten. UL en CSA vereisen een leiding per fitting om de 45 cm (18 in.) vanaf elke behuizing. 5. Bevestig de aansluitdoos voor de externe sensor. Zorg ervoor dat er voldoende ruimte onder overblijft, zodat de sensor en de weerbestendige kap geplaatst kunnen worden. 6. Sluit de leiding of kabel aan op de externe aansluitdoos. De aansluitdoos zorgt voor een bevestigingsbasis voor de sensor en bevat het bijbehorende elektronische circuit. UL/CSA aluminium aansluitdoos 2441-0022 UL/CSA rvs-aansluitdoos 2110B2103 ATEX/IEC-aansluitdoos 00780-A-0100 Figuur 15. Externe aansluitdozen XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 27

7. Steek het contact in de achterkant van de mv-persoonlijkheidskaart. 8. Installeer de mv-sensor. 9. Sluit de bedrading aan bij de mv-sensor. 10. Bij de transmitter passeert u de draden door de ferrieten parel, zoals aangegeven op figuur 15 en sluit u de bedrading aan op het insteekbare klemmenblok, zoals weergegeven in figuur 14. Voor extern bevestigde MPD-configuraties moeten de drie draden van de sensor die zijn aangesloten op het insteekbare klemmenblok door de meegeleverde ferrieten parel lopen (artikelnr. 0060-1051, meegeleverd in de accessoirekit), zoals weergegeven in figuur 16. Interne aardingsbeugel (niet gebruiken) Voeding Ferrieten parel voor bedrading van externe sensor mv of IR externe sensor XNX Universal Transmitter Figuur 16. Bedrading door de ferrieten parel 11. Controleer de punt-naar-punt aansluitingen, voordat u de installatie afrondt en de eenheid inschakelt. 12. Kalibreer de sensor. 13. Zet de weerbestendige kap terug op zijn plaats. N.B: Omgevingsfactoren die de IP66-bescherming van de weerbestendige kap in gevaar brengen, verlengen de opgegeven reactietijd. Aanbevolen wordt veiligheidsprotocollen of onderhoudsprocedures te ontwikkelen die rekening houden met deze omgevingsfactoren. 28 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

OPMERKING De zwarte en rode draden van de MPD worden niet gebruikt voor de XNX mv-persoonlijkheidskaart. Zorg ervoor dat ze goed van de stroomvoerende aansluitingen worden geïsoleerd. NIET DOORKNIPPEN. AANDACHTSPUNT De behuizing van de op afstand gemonteerde 705 HT-sensor bevat aluminium. Let op en vermijd ontstekingsgevaar wegens impact of wrijving bij installatie in een zone 1 locatie. Alle kabelinvoertoestellen en afdekdoppen van de aansluitdoos worden gecertificeerd volgens de explosiebescherming die wordt geboden 'Ex d' of 'Ex e', zijn geschikt voor de gebruiksomstandigheden en juist geïnstalleerd. 14. Bevestig en bedraad de sensor in de aansluitdoos. 15. Plaats het deksel van de aansluitdoos. 16. Plaats de sensorhouder, draai de borgschroef vast en plaats de weerbestendige kap (indien vereist). 17. Kalibreer de detector op basis van de procedures in deel 8.1 - Kalibratie. Zorg ervoor dat de bedrading beschermd is tegen mechanische storing in de installatie. Specifieke kortgesloten of open bedradingcircuits van de MPD **I** sensors kunnen resulteren in volschalige concentratiewaarden voorafgaand aan de interne diagnostische routines die de externe installatiestoring definiëren, of kunnen deze routines voorkomen. 4.8 IR-persoonlijkheidsbedrading De RS-485 digitale communicatie is de primaire interface waarmee de XNX transmitter de gasconcentratie en de sensorstatus van de Optima Plus/Searchline Excel afleest. Als de RS-485 communicatie mislukt, wordt de Optima Plus/Searchline Excel 4-20 ma-uitvoer de primaire bron voor het aflezen van de gasconcentratie. Aansluitingen van de Searchpoint Optima Plus of Searchline Excel op de XNX worden tot stand gebracht met twee insteekbare klemmenblokken, wat voor installatie- en onderhoudsgemak zorgt (zie figuur 20). HA adviseert een reservelengte van 203 mm in de bedrading te voorzien. Zorg ervoor dat de draden voor 4-20 ma uitgangen op een veilige afstand liggen van ruisbronnen zoals relaisdraden. De Searchpoint Optima Plus of Searchline Excel kan worden geleverd in de werkstanden Sink of Source en is voorzien van een label op de witte draad die de Searchpoint Optima Plus of Searchline Excel verlaat. Gebruik de tabel in Figuur 20 om S3 en S4 in te stellen op de aanvullende bedrijfsstatus van de apparatuur. Voor meer informatie raadpleegt u de Searchpoint Optima Plus bedieningsinstructies (2104M0508) of het Searchline Excel technisch handboek (2104M0506). AANDACHTSPUNT Verbind de draden zorgvuldig, zodat de bekabeling niet in contact komt met de schakelaars 1-4 aan de achterzijde van de POD. Forceer de POD niet in de behuizing, want er kan iets in de weg zitten; dit zou tot schade aan de bedrading, de POD of de schakelaarinstellingen kunnen leiden. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 29

WAARSCHUWING Als S3 en S4 worden ingesteld terwijl de voeding ingeschakeld is of wanneer ze verkeerd zijn ingesteld voordat de voeding wordt ingeschakeld, RAAKT DE XNX ONHERSTELBAAR BESCHADIGD. Beide schakelaars moeten op Source of Sink worden gezet voordat de voeding wordt ingeschakeld. Pas de instelling van de schakelaars niet aan terwijl de voeding naar de XNX is ingeschakeld; dit leidt tot ONHERSTELBARE SCHADE. 4.8.1 Aansluiting van een Searchpoint Optima Plus of Searchline Excel Aansluitingen van de Searchpoint Optima Plus of Searchline Excel op de XNX worden tot stand gebracht met twee insteekbare klemmenblokken, wat voor installatie- en onderhoudsgemak zorgt (zie figuur 18). HA adviseert een reservelengte van 203 mm in de bedrading te voorzien. De Searchpoint Optima Plus of Searchline Excel kan worden geleverd in de werkstanden Sink of Source en is voorzien van een label op de witte draad die de Searchpoint Optima Plus of Searchline Excel verlaat. Gebruik de tabel in figuur 18 om S3 en S4 in te stellen op hetzelfde uitvoertype dat verschijnt op de draadtag van het IR-toestel. OPMERKING: Voor de klemmenblokken 2 en 4 is een tweede schroevendraaier met zwarte handgreep meegeleverd. Deze schroevendraaier is kleiner dan de magnetische pen en past in de klemaansluitingen op TB2 en TB4. Voor meer informatie raadpleegt u de Searchpoint Optima Plus bedieningsinstructies (2104M0508) of het Searchline Excel technisch handboek (2104M0506). De Searchpoint Optima Plus bevestigen op de XNX Universal Transmitter Bij M25-ingangen plaatst u de dichting (1226-0410) in de juiste kabel-/ leidingopening, waarna u op de Optima de borgmoer (1226-0409) op het uiteinde van de schroefdraad draait. Schroef het Optima-element in de XNX tot de dichting samendrukt en/of de Optima aan de onderkant naar buiten komt. Omkeren, totdat het halfronde gaatjespatroon aan de voorkant van de weerbeschermende kap onder aan is (zie figuur 17). Draai de borgmoer vast op het element van de XNX. Figuur 17. Oriëntatie van het Optima-element. De 3/4 NPT-ingangen hebben geen dichting en borgmoer nodig; de vorm van de schroefdraad zorgt voor een degelijke borging en afdichting. OPMERKING: Wanneer u de Searchpoint Optima Plus bevestigt, dient u de draden te voorzien van een antihechtend middel om corrosie te voorkomen. 30 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

Searchline Excel en Searchpoint Optima Plus installatie op afstand Er bestaan aansluitdozen voor Searchline Excel en Searchpoint Optima Plus om de montage op een afstand van de XNX Universal Transmitter te vergemakkelijken. Er bestaan aansluitdozen voor installaties waarvoor UL/CSA- of ATEXgoedkeuringen vereist zijn. In het Searchline Excel technisch handboek (2104M0506) of de Searchpoint Optima Plus bedieningsinstructies (2104M0508) vindt u informatie over installaties op afstand; voor meer informatie kunt u ook contact opnemen met uw vertegenwoordiger van Honeywell Analytics. Voor externe installaties is de maximale afstand tussen de XNX Universal Transmitter en de Searchpoint Optima Plus 33 meter, met een 18 gauge draad. Searchpoint Optima Plus of Searchline Excel bedradingsaanbevelingen Wanneer u de bedrading van de XNX en de Searchpoint Optima Plus of Searchline Excel voor toepassingen op afstand uitvoert, moeten de algemene aanbevelingen van de ANSI/TIA/EIA-485-A standaard worden nageleefd met de volgende toevoegingen: 1. Wanneer de Searchline Excel of Searchpoint Optima Plus wordt gemonteerd, moeten de draadverbindingen tussen elke Excel of Optima en de XNX in een afzonderlijke leiding lopen. 2. Gebruik een 18 AWG afgeschermde kabel met getwiste draden voor de RS485-aansluiting tussen Excel of Optima en de XNX. Zorg ervoor dat de afscherming van de kabel verbonden is met aarde en XNX-massa aan slechts één uiteinde. 3. Zorg ervoor dat er geen bedrading in de buurt van hoofdkabels of andere apparatuur met hoge spanning wordt gelegd. 4. Gebruik GEEN 120 Ohm afsluitweerstanden. Wegens de lage gegevenssnelheden zijn dergelijke weerstanden niet vereist. 5. HA adviseert dat Excel of Optima en de XNX worden verbonden met de gebouwaarding. Het systeem mag slechts op één punt worden geaard. INSTALLATIETIP: Voer altijd een soft reset uit nadat u de Optima en XNX voor het eerst heeft aangesloten. De soft reset wordt uitgevoerd via het XNX kalibratiemenu. OPMERKING: Als een soft reset wordt gestart voor de Optima IR-sensor, wordt de RS485-communicatie tijdelijk verbroken en kunnen storingen F120 en/ of F161 worden aangegeven. De RS485-communicatie wordt na enkele minuten weer hersteld en de storingen worden automatisch gereset in de niet-vergrendelbare stand. De storingen moeten met de hand in de vergrendelbare stand worden gereset. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 31

Paar 1: Aardverbinding en IR Sense (Kabelafscherming met aardverbinding AAN SLECHTS ÉÉN ZIJDE) Paar 2: RS485+ en RS485- (Kabelafscherming met aardverbinding AAN SLECHTS ÉÉN ZIJDE) Paar 3: IR plus en IR min (Kabelafscherming met aardverbinding AAN SLECHTS ÉÉN ZIJDE) Afgeschermd getwist paar 18 AWG IR Sens IR min IR plus Aansluitdoos IR Sens (zilver) IR plus (rood) IR min (zwart) RS485+ RS485+ (geel) RS485- RS485- (blauw) min plus Voeding RS485-kabelafscheiding Aardverbinding SLECHTS AAN ÉÉN ZIJDE Aardverbinding (groen) Enkel aardingspunt Searchline Excel Searchpoint Optima Plus Figuur 18. XNX IR externe bedrading 32 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

4.8.2 Aansluiting van het universele ma-toestel Het IR-persoonlijkheidstype voorziet een algemene ma-ingang bij de configuratie van het sensortype. De XNX transmitter kan worden gebruikt om de ma-invoer om te zetten, zodat de invoer via een HART -protocol of optionele Modbus of Foundation Fieldbus kan worden gelezen en om de optionele relais in te stellen (indien aanwezig). Bijkomende configuratie van het gastype en de eenheid-id voor rapportage is vereist (zie XNX technisch handboek hoofdstuk 2.51 Gasselectie). Bij universele ma-toestellen produceren ingangswaarden die lager zijn dan 3mA storingscode 155. Gebruik de volgende schema's om S3 en S4 in te stellen op het uitgangstype dat vermeld is op de draadtag van het ma-apparaat. XNX S3 en S4 moeten OMHOOG staan Stel ma-toestel en XNX in op hetzelfde uitvoertype. XNX ma-toestel 24V 7W max +IR 1-7 +V RL Signaal 1-9 +ma -IR 1-8 -V XNX XNX S3 en S4 moeten OMLAAG staan Stel ma-toestel en XNX in op hetzelfde uitvoertype. ma-toestel +IR 1-7 +V Signaal 1-9 -ma RL -IR 1-8 Stroomsterkte Stroomsterkte -V Figuur 19. Universeel ma-toestel sink/source diagram XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 33

J1 - Lokaal HART-contact XNX IR TB-1 S1 en S2 draadbrugschakelaar voor 20 ma-uitvoer Bron Sink Geïsoleerd S1 S2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 S3 and S4 draadbrugschakelaar voor IR 20 ma-invoer S3 S4 Bron Sink XNX IR TB-2 TB1 Omschr. Van Searchpoint Optima Plus Searchline Excel 1 24v 2 3 Gnd Zie Gemeenschappelijke aansluitingen 4 Deel 2.4 5 20 ma + 6 20 ma - 7 24V Rood 8 0V Zwart 9 Sig Wit Klemnr. A B Omschr. Aarding TB2 Van Searchpoint Optima Plus Searchline Excel Blauw Oranje XNX Van Searchpoint Optima Plus Searchline Excel Groen/geel Figuur 20. Klemmenblokken, draadbruggen en bedradingsinformatie voor XNX IR-persoonlijkheidskaart 34 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

J1 HART + +24 Aarde Sig A B S1 S2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 2 Klemmenblok 2 IR-data J1 HART + +24 S1 S2 1 2 3 4 5 6 7 S3 S4 Aarde 8 Sig 9 S3 S4 A 1 B 2 Klemmenblok 2 IR-data Optionele lokale HART IS-barrière moet aangesloten zijn op J1 rood Klemmenblok 1 zwart wit blauw oranje Searchpoint Optima Plus Lokale HART IS-barrière (optioneel) groen, naar aardverbinding van gebouw groen, naar aardverbinding van gebouw Figuur 21. IR persoonlijkheidsbedrading - Searchpoint Optima Plus Optionele lokale HART IS-barrière moet aangesloten zijn op J1 rood Klemmenblok 1 zwart wit blauw oranje Lokale HART IS-barrière (optioneel) groen, naar aardverbinding van gebouw HARTadapter HARTadapter Searchline Excel Figuur 22. IR-persoonlijkheidsbedrading - Searchline Excel XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 35

5 Opties 5.1 Lokale HART -interface Deze optie is beschikbaar voor elke sensortechnologie of -versie, en biedt externe toegang tot de HART interface van de XNX. Dankzij een IS-barrière in de XNX kan de gebruiker een externe handheld-interrogator aansluiten voor programmering en configuratie. De externe interface wordt geïnstalleerd in de kabel-/leidingingang linksonder van de XNX en is intrinsiek veilig (IS). Intrinsiek veilige barrière voor HART-interface 36 HART-handheld interfacecontact met afschermdop Figuur 23. XNX Universal Transmitter met HART -interface IS-barrière geïnstalleerd 5.2 Relais De relaisoptie (XNX-relais) verschaft 3 vorm C (SPDT) normaal open/normaal gesloten (NO/NC) contacten voor alarm- en storingidentificatie. Een reset op afstand is voorzien om de alarmen stil te zetten. TB4 is voorzien als verbinding met een door de gebruiker geïnstalleerde momentschakelaar om alarmen op afstand uit te zetten. Meer informatie over de functie van externe resetschakelaar van de relaisoptiekaart De externe resetschakelaar (gemarkeerd TB0-4 en gelabeld 'Remote Reset SW') bevindt zich op de relaisoptiekaart. Het verschaft een externe op hardware gebaseerde reset van storingen en alarmsignalen naar de transmitter. Als directe toegang tot de lokale gebruiker (LUI) en HART -interfaces niet mogelijk is, kunnen alarmsignalen en storingen van een XNX transmitter via een schakelaar op afstand worden gereset. De transmitter kan worden gereset door middel van een schakelaar. Hierdoor wordt de schakeling tussen de twee TB4-pennen tijdelijk gesloten, wat voor dezelfde functionaliteit zorgt als de opdracht 'alarmen en storingen resetten' die wordt uitgevoerd via het hoofdscherm van de LUI of de HART -interface. OPMERKING: Er zijn geen relais beschikbaar als de opties Modbus of Foundation Fieldbus zijn geïnstalleerd. De bedrading voor de relais loopt via een beschikbare kabel-/leidingingang naar een insteekbaar klemmenblok. Zie figuur 24 voor de legende van het klemmenblok. OPMERKING: Voor de klemmenblokken 2 en 4 is een tweede schroevendraaier met zwarte handgreep meegeleverd. Deze schroevendraaier is kleiner dan de magnetische pen en past in de klemaansluitingen op TB4. XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

9 8 TB3 2 1 7 6 TB3 Relaisaansluitingen Waarschuwing: Voeding wordt extern geleverd; sluit af bij de bron, voorafgaand aan onderhoud Relaiscontactwaarde: 250 VAC 5 A 24 VDC 5 A 5 4 3 TB4 Figuur 24. XNX relaisoptiekaart en klemmenblok 2 1 Relais TB3 1 NC 2 C 3 NO 4 NC TB3 5 1 C F+ 6 2 NOF+ 3 F- 7 NC 4 F- 8 5 C FS 9 6 NOFS TB4 1 1 2 2 5.3 Modbus Modbus -aansluitingen op de XNX worden tot stand gebracht via een insteekbaar klemmenblok op de circuitplaat van de Modbus -interface. Er bevindt zich een lusaansluitpunt (SW5) op de Modbus -interfacekaart voor aansluiting van de Modbus -lus. Klemmen 3-1 tot 3-4 zijn voorzien voor de busbedrading; er is geen interne verbinding met andere XNX-kringen. Klem 3-1 is intern verbonden met 3-2. Klem 3-3 is op dezelfde wijze verbonden met 3-4 SW5 - Lusaansluiting 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 TB3 Modbus-aansluiting Gebruik een draadbrug om de aansluiting tijdens de service te handhaven Modbus TB3 1 + 2 + 3-4 - 5 A 6 A 7 B 8 B 9 S 10 S Figuur 25. XNX Modbus optiekaart, klemmenblok en draadbruggen XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 37

5.4 Foundation Fieldbus Foundation Fieldbus-aansluitingen op de XNX transmitter worden tot stand gebracht via een insteekbaar klemmenblok op de optiekaart van de Foundation Fieldbus, weergegeven in figuur 26. Een simulatieschakelaar (SW5) bevindt zich op de kaart om de simulatiestand te activeren of te deactiveren. Klemmen 3-1 tot 3-4 zijn voorzien voor de busbedrading; er is geen interne verbinding met andere XNX-kringen. Klem 3-1 is intern verbonden met 3-2. Evenzo is aansluitpunt 3-3 intern aangesloten op 3-4. 1 2 3 4 5 6 Aardleiding van Foundation Fieldbus naar interne aardverbindingslip SW5 - SimSwitch Draadbrugtoewijzingen Interne aardingsbeugel Figuur 26. Foundation Fieldbus optiekaart, klemmenblok en draadbruggen 38 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

6 De XNX voor het eerst inschakelen 6.1 XNX-eenheden geconfigureerd voor EC, mv en IR (behalve Searchline Excel) Na montage en bedrading van de XNX moet de plug-in sensor worden geplaatst (indien aanwezig) en moet de installatie als volgt visueel en elektrisch worden getest. WAARSCHUWING Voordat werkzaamheden worden uitgevoerd, moet men steeds nagaan of alle lokale procedures zijn gevolgd. Zorg ervoor dat het relevante regelpaneel geblokkeerd is om valse alarmen te voorkomen. Minimale en maximale alarmniveaus van de controller mogen niet worden ingesteld op minder dan 10% of meer dan 90% van het volledige schaalbereik van de detector. CSA en FM-limieten zijn 60% LEL of 0,6 mg/m 3. AANDACHTSPUNT De volgende procedure moet precies worden gevolgd en mag alleen worden uitgevoerd door speciaal opgeleid personeel. 1. Controleer of de zender goed is bedraad volgens deze handleiding en de handleiding van de bijbehorende controleapparatuur. 2. Draai indien voorzien de weerbestendige kap los, draai de borgschroef van de sensorhouder los en draai de houder uit. 3. Sluit de sensorpatroon aan en zorg daarbij dat u de sensorpennen uitlijnt met de gaten van de connector in de print. AANDACHTSPUNT Voor sensoren van giftige gassen verwijdert u voorafgaand aan de installatie de kortsluitklem van de onderkant van de sensor. Bij de O 2 -sensoren wordt geen kortsluitklem geleverd. 4. Plaats de sensorhouder terug, draai de borgschroef vast en plaats de weerbestendige kap terug. OPMERKING: Voor u de plaat op de zenderbehuizing plaatst, dient u de schroefdraden in te smeren met antihechtend middel om corrosievorming te voorkomen. Inspecteer ook de O-ring van de kap op barsten of andere gebreken die van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de dichting. Bij beschadiging dient u de O-ring te vervangen door de O-ring in de accessoirekit. 5. Sluit de stoom aan op de XNX die stroom zal leveren aan de detector. 6. De detectoruitgang wordt gedwongen naar 3 ma (standaard fout/ blokkering). 7. Het XNX-display gaat naar een opstartroutine waarbij het initialiseringsscherm wordt weergegeven, vervolgens laadt de zender zijn besturingssysteem en de gegevens van de sensor en controleert hij of het hetzelfde type zender en sensor softwareversienummer is, gastype, detectiebereik en gasniveau van de bereikkalibratie, geschatte tijd tot de volgende kalibratie en zelftestresultaten. De opstartprocedure duurt ongeveer 45 seconden. De lcd- en led-test worden uitgevoerd tijdens de initialisatie, na de inschakeling. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 39

Alle lcd-pixels en leds (rood, groen en geel) worden 1,5 seconden ingeschakeld. De lcd wordt dan weer leeg en de leds gaan uit. Figuur 27. XNX initialisatie- en algemene statusschermen OPMERKING: Tijdens de laatste fasen van het opstarten kunnen er waarschuwingen en fouten verschijnen tot de gebruiker de juiste configuratie-, kalibratieen resetactiviteiten heeft uitgevoerd, die in de volgende hoofdstukken worden beschreven. Zie hoofdstukken 11 en 12 voor beschrijvingen van waarschuwingen en storingen. 8. Als het algemene statusscherm verschijnt, bevinden de zender en detector zich in de normale bewakingsstand. OPMERKING: De sensoren die op de XNX zijn bevestigd, moeten verplicht worden gekalibreerd voordat de detector kan worden gebruikt voor de gasbewaking. Raadpleeg deel 6.1 - Kalibratie voor de juiste procedure. Voor EC- en mv-persoonlijkheden, voert u de procedure 'Accepteren nieuw sensortype' uit, voordat u de sensor kalibreert. 6.2 XNX IR-eenheden geconfigureerd voor Searchline Excel Wanneer de XNX wordt ingeschakeld die op de Searchline Excel bevestigd is, moet de volgende procedure worden uitgevoerd om een degelijke installatie te verzekeren. AANDACHTSPUNT De volgende procedure moet precies worden gevolgd en mag alleen worden uitgevoerd door speciaal opgeleid personeel 1. Controleer of de zender goed is bedraad volgens deze handleiding en de handleiding van de bijbehorende controleapparatuur. 2. Sluit de stoom aan op de XNX die stroom zal leveren aan de detector. 3. De detectoruitgang wordt gedwongen naar 3 ma (standaard fout/ blokkering). 4. Het XNX-display begint een opstartroutine, zoals beschreven in deel 6.1.7. Figuur 28. XNX initialisatie- en algemene statusschermen 40 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

OPMERKING: Tijdens de laatste fasen van het opstarten kunnen er waarschuwingen en fouten verschijnen tot de gebruiker de juiste configuratie-, kalibratieen resetactiviteiten heeft uitgevoerd, die in de volgende hoofdstukken worden beschreven. Zie hoofdstukken 11 en 12 voor beschrijvingen van waarschuwingen en storingen. 5. Wanneer de XNX is opgestart, voert u een soft reset uit op de Excel, vanuit het Kalibratiemenu. 6. Stel de Path Length (padlengte) voor de toepassing in, en lijn de zender en ontvanger dan uit met Align Excel (Excel uitlijnen). 7. Als de uitlijning voltooid is, moet een nulkalibratie op de Excel worden uitgevoerd om de inbedrijfstelling te voltooien. (Raadpleeg het Searchline Excel technisch handboek voor kalibratie-informatie 2104M0506). 8. Voer een reset uit van eventuele fouten op het XNX-display. De XNX en Excel zijn nu klaar voor hun bewakingstaken. XNX externe kalibratie voor MPD-sensors Behalve de functionele gastesten om te verzekeren dat het systeem goed functioneert, kan een externe kalibratie van de MPD CB1 katalytische sensor van brandbare gassen en de MPD IV1 en MPD if1 infrarode sensors van brandbare gassen plaatsvinden, zolang aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: De externe sensor is in een binnenomgeving geïnstalleerd De interne luchtsnelheid is niet hoger dan 0,5 m/s Weerbescherming met onderdeelnummer 0200-A-1640 is op de sensorbehuizing geïnstalleerd Een 1 LPM-regelaar wordt gebruikt voor de presentatie van kalibratiegas De externe kalibratieprocedure moet worden uitgevoerd volgens deel 6.1 met uitzondering van de weersbescherming, onderdeelnummer 0200-A-1640, die moet worden gebruikt in plaats van de gewone stroombehuizing, onderdeelnummer 1226A0411. Honeywell Analytics raadt aan de MPD-sensor minimaal om de 180 dagen te kalibreren (de XNX-standaardwaarde). Deze waarde kan opnieuw geprogrammeerd worden volgens de procedures ter plaatse, voor de hoogste mate van veiligheid. De juiste werking van elke sensor moet worden bevestigd door middel van kalibratie met een gecertificeerd testgas met een bekende concentratie. Ook kunnen de pellistors die worden gebruikt in de sensor voor brandbare gassen minder gevoelig worden als ze worden blootgesteld aan gif of inhibitoren, zoals silicone, sulfiden, chloor, lood of halogeenkoolwaterstoffen. 1 Speciale standen die de transmitter blokkeren tegen detectie van gas, aangegeven als 2 ma op de analoge uitvoeren. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 41

6.3 Configuratie van de XNX Universal Transmitter De XNX universele zender kan op het voorpaneel worden geconfigureerd met behulp van de menu's in het menu Configure (Configureren). Voor informatie over toegang tot en navigatie van de menu's, zie deel 7.1 - Bediening en navigatie. De XNX verlaat de fabriek met de volgende instellingen: Displaytaal Datumformaat Tijdformaat mv-sensortype (met mv-persoonlijkheid) Alarmniveaus Vergrendelende/nietvergrendelende alarmen Display-eenheden Engels mm/dd/jj HH:MM MPD-IC1 (% Vol) Afhankelijk van sensorpatroon Alarm: Vergrendelend Storing: Niet vergrendelend PPM, % VOL of % LEL (afhankelijk van gekozen persoonlijkheid en sensor) Blokkeren: 2,0 ma 4-20 ma-niveaus 1 Waarschuwing: 3,0 ma Overbereik: 21,0 ma Kalibratie-interval 180 dagen (HA adviseert een interval van 30 dagen) Eenheid-ID XNX #nnnnnnnn Relais-instellingen Alarm normaal niet bekrachtigd Adres: 0 HART Stand: Punt-naar-punt Veldbusinstellingen Modbus (indien geïnstalleerd) Wachtwoordtoegangsniveau 1 0000 Wachtwoordtoegangsniveau 2 0000 Eenvoudige reset geactiveerd Ja Adres: 5 Baud Rate: 19200 42 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

7 Het voorpaneel van de XNX De XNX gebruikt magnetische schakelaars die niet-intrusieve bediening mogelijk maken. Om een magnetische schakelaar te activeren, houdt u de meegeleverde magneet tegen de glazen ruit en veegt u met de magneet direct over het gearceerde gebied. Stroom-led (groen) Storings-led (geel) Alarm-led (rood) Esc Enter/Accepteren Naar links waarde verlagen Visuele indicator activeringsschakelaar Naar rechts waarde verhogen 7.1 Bediening en navigatie Figuur 29. Het voorpaneeldisplay van de XNX Controleren Enter / Accepteren Escape / Terug Naar links / Waarde verlagen Naar rechts / Waarde verhogen Handeling De toets Enter/Accepteren wordt gebruikt om menu's op te roepen, wijzigingen te aanvaarden en JA te antwoorden op vragen van het systeem. De Escape-toets wordt gebruikt om terug te keren naar vorige menu's of om NEE te antwoorden op vragen van het systeem. De pijl Links / Verlagen wordt gebruikt om menuopties te doorlopen of om waarden te verlagen wanneer tekst of cijfers worden ingevoerd. De pijl Rechts / Verhogen wordt gebruikt om menuopties te doorlopen of om waarden te verhogen wanneer tekst of cijfers worden ingevoerd. 7.2 Het algemene statusscherm Figuur 30. Algemene statusscherm Het algemene statusscherm geeft een visuele aanduiding van de status van de XNX. Waarschuwingen, fouten, alarmniveaus en actuele concentratieniveaus worden continu weergegeven. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 43

Statusindicator Huidig concentratieniveau (staafgrafiek) Huidig concentratieniveau (Numeriek) Concentratie-eenheden Volledige schaal Instelpunt alarm 2 Instelpunt alarm 1 Figuur 31. Algemene statusscherm - normale bedrijfsstand Het pictogram voor de normale bedrijfsstand verschaft een visuele indicatie van de juiste werking. Als een waarschuwing wordt geactiveerd, verschijnt het Waarschuwing-pictogram en wordt informatie weergegeven op het algemene statusscherm. Waarschuwingspictogram Waarschuwingscode Figuur 32. Algemene statuswaarschuwing - detail Als het storingspictogram wordt weergegeven is een storingsconditie geactiveerd en geeft het display om de beurt de doelgasconcentratie en de storingscode weer. Storingspictogram Storingscode Figuur 33. Algemene statusstoring - detail Als een alarmpictogram wordt weergegeven, heeft de doelgasconcentratie één of beide vooraf ingestelde alarmniveaus overschreden. Het algemene statusscherm toont de gasconcentratie en het overschreden alarmniveau. Alarmpictogram Alarmniveau geactiveerd Doelgasconcentratie Figuur 34. Algemene statusalarm - detail Bij een bereikoverschrijding verschijnt het alarmpictogram, maar de staafgrafiek voor de gewenste gasconcentratie en de alarminstelpunten knipperen, zoals in de volgende illustratie. Alarmniveau geactiveerd Volledige concentratie 44 Concentratiebalk, knipperende alarminstelpunten Figuur 35. Algemene status overbereik - detail Figuur 38. Nulkalibratie geslaagd XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

Naast de grafische alarm-, fout- en waarschuwingsaanduidingen knipperen de led's op het voorpaneel met een bepaald patroon: Toestand LED Rood Groen Geel Alarm 1 Vast Alarm 2 Knipperend Waarschuwing Vast Storing Knipperend Gezondheid Knipperend 7.3 De menustructuur openen Als de magneet over de magnetische schakelaar of wordt geveegd, krijgt de gebruiker toegang tot de XNX om storingen en/of alarmsignalen te resetten, de huidige instellingen weer te geven of het toestel op andere wijze af te stellen. OPMERKING: Als de optie Reset (reset) is ingesteld op Lock (vergrendelend), heeft de gebruiker geen toegang om alarmen en fouten te resetten. Meer informatie over de beveiligingsinstellingen voor de XNX vindt u in het technisch handboek van de XNX Universal Transmitter. Als vanuit het Algemene Status-menu de of 'escape' magnetische schakelaar wordt geveegd, wordt het scherm Alarm Reset geactiveerd. Op die manier kan de gebruiker alarmen uitschakelen en fouten resetten die door de XNX worden Figuur 36. Alarm resetten-scherm gegenereerd. Als de wordt gebruikt, worden alle alarmen en storingen gereset en keert de gebruiker terug naar het Algemene Status-scherm. Door 'X' te kiezen, keert u terug naar het scherm Algemene status zonder de alarmen en fouten te resetten. Figuur 37. Wachtwoordscherm Met de schakelaar keert de gebruiker terug naar het Algemene Status-menu. Als de gebruiker uit het Algemene Status-menu kiest, wordt het wachtwoordscherm geactiveerd. De toegang wordt op twee niveaus geregeld, afhankelijk van het beveiligingsniveau van de gebruiker. De wachtwoorden voor beide niveaus zijn in de fabriek ingesteld op 0000. Niveau 1 Routineonderhoud Niveau 2 Technicus en wachtwoordbeheerder WAARSCHUWING De in de fabriek ingestelde wachtwoorden moeten worden gewijzigd om ongeoorloofde toegang tot de XNX-menu's te voorkomen (zie Technisch handboek van de XNX Universal Transmitter). XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 45

Als het wachtwoordscherm wordt weergegeven, is het eerste teken van het wachtwoord gemarkeerd. Gebruik de schakelaars om door de waarden omhoog of omlaag te gaan. Zodra de juiste waarde wordt weergegeven voor het eerste teken, accepteert de waarde en gaat naar het volgende teken of gaat naar het vorige teken van het wachtwoord. Figuur 39. Het wachtwoord invoeren Herhaal dit voor alle resterende cijfers van het wachtwoord. Als het wachtwoord niet correct wordt ingevoerd, verschijnt het scherm Ongeldig wachtwoord en keert de gebruiker terug naar het algemene statusscherm. 7.4 Informatie over de transmitter weergeven Op het algemene statusdisplay gaat u met de magneet over de magnetische schakelaar en geeft informatie over de transmitter weer. In het algemene statusscherm wordt de staafgrafiek onderaan het scherm vervangen door het serienummer van de eenheid, de datum en tijd en het artikelnummer van de eenheid. Figuur 40. Algemeen statusscherm met eenheidsinformatie 8 Gaskalibratiemenu Het menu Gaskalibratie wordt gebruikt voor nul- en bereikkalibratie en voor functionele gastesten (bumptest). Het menu Gaskalibratie is toegankelijk via het hoofdmenu. Figuur 41. Gaskalibratiemenu Functie Symbool Gaskalibratie Bumptest Excel uitlijnen ma-uitgang kalibreren Soft Reset 46 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

8.1 Kalibratie WAARSCHUWING Gebruik de XNX Universal Transmitter niet in zuurstofverrijkte omgevingen. De weergegeven concentraties worden negatie beïnvloed door zuurstofdepletie. AANDACHTSPUNT De kalibratiesprocedure mag alleen worden uitgevoerd door bevoegd personeel. OPMERKING: De standaardkalibratiewaarden voor de 'Kalibratie nodig' diagnostiek, variëren al naar gelang het sensortype. Deze waarden kan opnieuw geprogrammeerd worden volgens de vereisten ter plaatse om voor de hoogste mate van veiligheid te zorgen. De juiste werking van elke sensor/detector moet worden bevestigd door middel van kalibratie met een gecertificeerd testgas met een bekende concentratie, voordat u het toestel in bedrijf stelt. Raadpleeg het deel 9 - Sensordata voor specificaties voor het kalibratiegas. 8.1.1 Kalibratieprocedure OPMERKING: Volg de specifieke procedure die in de bedieningshandleiding voor elk detectieapparaat beschreven is. De Nulkalibratieprocedure moet worden uitgevoerd voorafgaand aan de Bereikkalibratieprocedure. 1. Als u een persluchtcilinder gebruikt, bevestigt u het kalibratiegasstroomhuis op de onderkant van de sensor en presenteert u het gas. 2. Roep de kalibratiestand op. Het menu Gaskalibratie geldt zowel voor de nulkalibratie als voor de bereikkalibratie. Nulkalibratie Figuur 42. Gaskalibratiemenu Sensoruitlezing bij de huidige instellingen Figuur 43. Nulkalibratiescherm Figuur 44. Nulkalibratie is bezig Kies en presenteer het nulgas. Als de sensor het gas detecteert en de concentratie stijgt, geven de weergegeven waarden de wijzigende concentratie aan. Als u kiest, keert u terug naar het gaskalibratiemenu. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 47

3. Als de nulkalibratie succesvol is, geeft de XNX Universal Transmitter het 'Nul geslaagd' scherm weer. Bereikkalibratie OPMERKING: Als een bereikkalibratie niet nodig is, kiest u om de bereikkalibratie over te slaan en naar het kalibratiemenu terug te keren. 4. Als de nulkalibratie voltooid is of werd overgeslagen, verschijnt het scherm Span Conc (bereikconcentratie) met de concentratiewaarde van het voor de kalibratie gebruikte gas. Figuur 45. Bereikgasconcentratiescherm 5. Kies om het eerste cijfer te kiezen en gebruik de schakelaars om de waarden te verhogen of te verlagen. Kies om de nieuwe waarde te accepteren en naar het volgende cijfer door te gaan. Ga op die manier verder tot de 3 cijfers zijn ingevoerd. Sensoruitlezing bij de huidige instellingen Kalibratiegasconcentratie Figuur 46. Bereikgaskalibratiescherm 6. Kies en presenteer het doelgas. Als de sensor het gas detecteert en de concentratie toeneemt, geven de sensormeetwaarden op het display de wijzigende concentratie aan. 7. Wanneer de concentratiewaarden gestabiliseerd zijn, is de door de geïnstalleerde sensor gemeten gasconcentratie stabiel. Op dat ogenblik worden de gaswaarden door de sensor genomen. Het proces voor de bereikkalibratie controleert ook of de sensor zich binnen het juiste bereik bevindt om het doelgas nauwkeurig te detecteren. 8. Wanneer de sensor de kalibratie heeft voltooid en de bereikalgoritmen hebben bepaald dat de sensor zich binnen het bereik bevindt, verschijnt het scherm Bereikkalibratie geslaagd. Als de kalibratie niet geslaagd is, verschijnt het scherm Span Failed (bereikkalibratie mislukt). Door te selecteren, gaat u terug naar het bereikgasconcentratie-scherm om de bereikgaskalibratie opnieuw te beginnen. sluit de bereikkalibratie af en brengt u terug naar het hoofdkalibratiescherm. Pijl geeft aan dat gaswaarden te laag zijn Kies om terug te gaan het kalibratieconcentratie Figuur 47. Scherm bereikgaskalibratie mislukt Als de nul- en bereikkalibraties met succes zijn voltooid, sluit de XNX de kalibratieprocedure af. Voordat de gebruiker terugkeert naar het Gaskalibratiemenu, wordt hij gevraagd om te verlaten met blokkering uit, blokkering aan, of niet verlaten. 48 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

Figuur 48. Opties bij het verlaten WAARSCHUWING Wanneer de XNX zich in de geblokkeerde stand bevindt, zijn de alarmen uitgeschakeld. Dit voorkomt dat een effectieve gasgebeurtenis wordt gerapporteerd. De blokkeerstand moet worden teruggesteld nadat test- of onderhoudswerken zijn uitgevoerd. 8.1.2 Nul- en bereikkalibratie voor de XNX EC-sensoren AANDACHTSPUNT Voor de eerste kalibratie dient de detector zich gedurende 30 minuten te stabiliseren nadat de stroom is ingeschakeld. In de stand nul- en bereikkalibratie wordt de uitgangsstroom van de detector geblokkeerd (standaard 3 ma) om valse alarmen te vermijden. Voor de meeste plakkende gassen (m.a.w.: HCl, Cl 2 ) moet de leiding in PTFE vervaardigd zijn met korte stukken rubberen leiding om de eindverbinding te maken, doordat PTFE onbuigzaam is. Op die manier hecht het gas zich minimaal aan het leidingoppervlak en is de meting nauwkeuriger. Herkalibratie is aan te bevelen als de temperatuur van de lokale omgeving met meer dan +/-15 C afwijkt van de kalibratietemperatuur. EN-prestatienormen vereisen een stabilisatietijd van 10 minuten voor de toepassing van nul- en bereikgas voor prestatie-goedgekeurde EC, mv en IR-sensors, voorafgaand aan de kalibratie. Om de detector te kalibreren, gebruikt u een gascilinder voor het geschikte bereik, stroomregelaar ingesteld op 300-375 ml/min, slangetjes, magneet en kalibratiegasstroomhuis. Een persgascilinder (20,9% Vol zuurstof) moet worden gebruikt om de nulkalibratie uit te voeren als het gebied waar de detector zich bevindt resten van het te meten gas bevat. Als er geen overblijvend gas aanwezig is kan de achtergrondlucht worden gebruikt om de nulkalibratie uit te voeren. Neem contact op met uw vertegenwoordiger van HA voor details over geschikte kalibratiekits. Volg de procedure in deel 8.1.1 om de detector te kalibreren. OPMERKING: De zuurstofsensor hoeft niet op nul te worden gesteld. Achtergrondlucht (20,9% Vol zuurstof) kan worden gebruikt om het bereik van de zuurstofsensor in te stellen in de plaats van een persluchtcilinder (20,9% Vol zuurstof). Raadpleeg deel 6.3.2 van de technische handleiding voor andere EC-sensoren. 8.1.3 Nul- en bereikkalibratie van de XNX EC-waterstofsulfide (H 2 S) sensoren AANDACHTSPUNT Voor de eerste kalibratie dient de detector zich gedurende 30 minuten te stabiliseren nadat de stroom is ingeschakeld. In de stand nul- en bereikkalibratie wordt de uitgangsstroom van de detector geblokkeerd (standaard 3 ma) om valse alarmen te vermijden. Herkalibratie is aan te bevelen als de temperatuur van de lokale omgeving met meer dan +/-15 C afwijkt van de kalibratietemperatuur. Waterstofsulfidesensoren kunnen worden beïnvloed door extreme wisselingen in vochtigheid. Een plotselinge toename in de vochtigheid van de omgeving kan XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 49

leiden tot een kortstondige positieve afwijking van de waarde van het apparaat. Een plotselinge afname in de vochtigheid van de omgeving kan leiden tot een kortstondige negatieve afwijking van de waarde van het apparaat. Het is het meest waarschijnlijk dat deze voorkomen tijdens het kalibreren met droog gas of cilindergas. Bij het kalibreren van waterstofsulfidecartridges moet u rekening houden met het volgende wanneer u de procedure in 8.1.1 uitvoert: 1. Gebruik een persgascilinder van 20,9% Vol zuurstof (geen stikstof) om de sensor op nul te kalibreren. Gebruik geen achtergrondlucht. 2. Als u een bereikkalibratie uitvoert, moet het bereikkalibratiegas onmiddellijk na de nulkalibratie worden gepresenteerd aan de sensor. Laat de sensor niet terugkeren naar omgevingslucht. 8.1.4 Productleven van de XNX EC-sensor De levensduur van een sensor voor giftig gas is afhankelijk van de toepassing, de frequentie en de omvang van de gasblootstelling. Onder normale omstandigheden, met een 3-maandelijkse visuele controle en 6-maandelijkse test/kalibratie, heeft de sensor voor giftige gassen minstens de volgende verwachte levensduur: 12 maanden voor sensoren voor ammoniak en waterstoffluoride. (Zie onderstaande opmerking over ammoniak). 24 maanden voor sensoren voor chloordioxide, zuurstof en andere giftige gassen. AANDACHTSPUNT In een zuurstofarme atmosfeer (minder dan 6% V/V) kunnen de metingen en prestaties onnauwkeurig zijn. OPMERKING: Elektrochemische ammoniakcellen zijn betrouwbaar en geschikt voor toepassingen waar geen achtergrondconcentratie van ammoniak bestaat. In deze omstandigheden werken de cellen gemiddeld 12 tot 24 maanden. Deze ammoniakcellen zijn van het verbruikstype. De levensduur kan worden verkort door voortdurende of overmatige blootstelling aan ammoniak, of door langdurige blootstelling aan hoge temperaturen en vocht. Om een voortdurende detectie te verzekeren wordt het aangeraden dat de detectoren regelmatig aan een bumptest worden onderworpen, en dat een geschikt celvervangingsprogramma wordt uitgevoerd. 8.1.5 Nul- en bereikkalibratie voor de MPD-sensoren AANDACHTSPUNT Langdurige of frequente blootstelling aan hogere concentraties brandbare gassen kan gevolgen hebben voor de gevoeligheid van de sensor. Controleer de prestatie van de sensor door frequente kalibratie. AANDACHTSPUNT Voorafgaand aan de eerste kalibratie dient de detector zich gedurende 30 minuten te stabiliseren nadat de stroom is ingeschakeld. In de stand nul- en bereikkalibratie wordt de uitgangsstroom van de detector geblokkeerd (standaard 3 ma) om valse alarmen te vermijden. 50 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

Dit hoofdstuk beschrijft hoe u MPD-sensoren voor brandbaar gas kunt kalibreren die aan de XNX zijn bevestigd. De kalibratieaanpassingen worden uitgevoerd op het display van de XNX en het gas wordt aan de sensor gepresenteerd. Deze kan lokaal of op een afstand geplaatst zijn. Volgende zaken zijn vereist: Stroomhuis ( 1226A0411) Testgas Regelaar OPMERKING: Het nulgas en het bereikgas moeten ongeveer hetzelfde vochtigheidsniveau hebben om foutieve celreacties te vermijden. 1. Op de MPD verwijdert u de weerbestendige kap, indien aanwezig. 2. Bevestig de stroomadapter aan de MPD. Figuur 49. Stroomadapter Voer de verwijderingsprocedure voor de kap in omgekeerde volgorde uit. De volgende afbeelding toont de stroomadapter die op de MPD is bevestigd. Figuur 50. MPD met stroomadapter OPMERKING Het menu Gaskalibratie geldt zowel voor de nulkalibratie als voor de bereikkalibratie. 3. Sluit de stroomadapter (met behulp van een van beide gaspijpen) aan op de geregelde cilinder die een gekende concentratie van het doelgas bevat bij ongeveer het sensoralarmpunt (bijv. 50% LEL methaan in lucht). WAARSCHUWING Omdat bepaalde testgassen gevaarlijk kunnen zijn, moet de uitgang van het stroomhuis uitmonden in een veilige zone. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 51

4. Volg de procedure in deel 8.1 voor zowel nul- als bereikkalibraties. 5. Presenteer het doelgas aan de sensor. Laat het gas door de stroomadapter stromen met een snelheid van 0,5m/l, ± 0,2 l/m. OPMERKING: De sensoren moeten worden gekalibreerd met concentraties die representatief zijn voor de te meten concentraties. Het is altijd aan te bevelen de sensor te kalibreren met het doelgas dat de sensor zal moeten detecteren. AANDACHTSPUNT Als de gebruiker een sensor met een ander gas kalibreert, berust de verantwoordelijkheid voor het identificeren en het registreren van de kalibratie bij de gebruiker. Raadpleeg altijd de lokale voorschriften. 6. Zorg ervoor dat de sensor en zijn omgeving geen resten van kalibratiegas vertonen voor u verder gaat. Op die manier worden foutieve alarmen vermeden. Als de kalibratie op een of ander punt mislukt, gooit u de cartridge weg en plaatst u een nieuwe. 7. Verwijder de testapparatuur, zet de weerbestendige kap weer op de sensor (als deze voordien voor de test werd verwijderd) en stel het systeem weer in voor normale werking. 8.1.6 MPD brandbare sensor De pellistors die worden gebruikt in de sensor voor brandbare gassen kunnen minder gevoelig worden als ze worden blootgesteld aan vergif of inhibitoren, zoals silicone, sulfiden, chloor, lood of halogeenkoolwaterstoffen. De pellistors zijn gifbestendig opdat de sensor voor brandbare gassen zo lang mogelijk meegaat. 8.1.7 Kruiskalibratieprocedure voor MPD-CB1 AANDACHTSPUNT Als de gebruiker een sensor met een ander gas kalibreert, berust de verantwoordelijkheid voor het identificeren en het registreren van de kalibratie bij de gebruiker. Raadpleeg altijd de lokale voorschriften. Als de MPD-CB1 LEL-sensor voor brandbare gassen moet worden gekalibreerd met een gas dat verschilt van het gas of de damp die u wenst te detecteren, dient u de volgende kruiskalibratieprocedure uit te voeren: OPMERKING De eerste tabel op pagina 49 vermeldt de gassen volgens de reactie die ze genereren bij een bepaalde detector. Een gas met acht sterren (8*) geeft de grootste output, terwijl een gas met één ster (1*) de kleinste output geeft. (Deze gelden niet op ppm-niveaus). 52 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

Gas Gas Gas Sterclassificatie Sterclassificatie Sterclassificatie Aceton 4* Ethaan 6* Nonaan 2* Ammoniak 7* Ethanol 5* Octaan 3* Benzeen 3* Ethylacetaat 3* Pentaan 4* Butanon 3* Ethyleen 5* Propaan 5* Butaan 4* Heptaan 3* 2-propanol 4* Butylacetaat 1* Hexaan 3* Styreen 2* Butylacrylaat 1* Waterstof 6* Tetrahydrofuraan 4* Cyclohexaan 3* Methaan 6* Tolueen 3* Cyclohexanon 1* Methanol 5* Triethylamine 3* Diethylether 4* MIBK 3* Xyleen 2* Kruiskalibratie van de MPD-CB1 sensor voor brandbare gassen: 1. Zoek de sterclassificaties voor het testgas en het te detecteren gas in de bovenstaande tabel. 2. Stel de gasselectie in op de sterclassificatie die gelijk is aan die van het gas dat gedetecteerd moet worden. 3. Deze waarden kunnen vervolgens worden gebruikt om in de volgende tabel de vereiste meterinstelling op te zoeken, als een 50% LEL testgas aan de detector wordt gepresenteerd. * Classificatie van kalibratiegas * Classificatie van te detecteren gas 8* 7* 6* 5* 4* 3* 2* 1* 8* 50 62 76 95 - - - 7* 40 50 61 76 95 - - 6* 33 41 50 62 78 95-5* 26 33 40 50 63 79 95-4* - 26 32 40 50 63 80 95 3* - - 26 32 40 50 64 81 2* - - - 25 31 39 50 64 1* - - - - 25 31 39 50 OPMERKING Deze instellingen mogen enkel worden gebruikt met een kalibratiegasconcentratie van 50% LEL. 4. Als een sensor moet worden gebruikt om een ander gas te detecteren dan het kalibratiegas, kunt u de vereiste correctiefactor opzoeken in de volgende vermenigvuldigingstabel. De meetwaarde moet met dit getal worden vermenigvuldigd om de reële gasconcentratie te verkrijgen. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 53

Sensor gekalibreerd om te detecteren Sensor gebruikt om te detecteren 8* 7* 6* 5* 4* 3* 2* 1* 8* 1,00 1,24 1,52 1,89 2,37 2,98 3,78 4,83 7* 0,81 1,00 1,23 1,53 1,92 2,40 3,05 3,90 6* 0,66 0,81 1,00 1,24 1,56 1,96 2,49 3,17 5* 0,53 0,66 0,80 1,00 1,25 1,58 2,00 2,55 4* 0,42 0,52 0,64 0,80 1,00 1,26 1,60 2,03 3* 0,34 0,42 0,51 0,64 0,80 1,00 1,27 1,62 2* 0,26 0,33 0,40 0,50 0,63 0,79 1,00 1,28 1* 0,21 0,26 0,32 0,39 0,49 0,62 0,78 1,00 OPMERKING Omdat sensoren voor brandbare gassen zuurstof nodig hebben om correct te kunnen werken, moet voor de kalibratie een mengsel van gas in lucht worden gebruikt. Als we uitgaan van een gemiddelde prestatie van de sensor, is de gevoeligheidsinformatie in de tabellen 1 tot 3 normaal gezien nauwkeurig tot +20%. VOORBEELD Als het te detecteren gas butaan is, en het beschikbare kalibratiegas is methaan (50% LEL): 1. Zoek de sterclassificatie voor elk gas in de eerste tabel op pagina 51: butaan 4* en methaan 6*. 2. Controleer de meterinstellingen voor 50% LEL kalibratiegas de tweede tabel: 78. 3. De meter moet dus worden ingesteld op 78% om een nauwkeurige meting voor butaan te verkrijgen wanneer 50% LEL methaan als kalibratiegas wordt gebruikt. OPMERKING Het is belangrijk dat de sensor zo dicht mogelijk bij de alarmniveaus wordt gekalibreerd als compensatie voor de niet-lineariteit van de sensoren bij gasconcentraties boven 80% LEL. 54 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding

8.1.8 Kalibratie van de 705/705HT Voor meer informatie over kalibratie en configuratie raadpleegt u de Type 705 bedieningsinstructies (00705M5002). 8.1.9 Kalibratie van de Sensepoint/Sensepoint HT Voor meer informatie over kalibratie en configuratie raadpleegt u de technische handleiding van de Sieger Sensepoint (2106M0502). 8.1.10 De Searchline Excel en Searchpoint Optima Plus kalibreren Meer informatie over kalibratie en configuratie vindt u in het Searchline Excel technisch handboek (2104M0506) en de Searchpoint Optima Plus bedieningsinstructies (2108M0501). Indien goed geïnstalleerd en onderhouden, hoeft de sensor van de Searchpoint Optima Plus niet routinematig onderhouden te worden. Dit komt door de inherente stabiliteit van het IR-absorptieproces en de volledig gecompenseerde optische configuratie van de eenheid. XNX Universal Transmitter Beknopte Handleiding 55

8.2 Functionele gastesten (bumptest) WAARSCHUWING Honeywell raadt aan regelmatig een bumptest bij de sensor uit te voeren (om de 30 dagen of volgens de procedures van de vestiging van de klant) om de juiste werking en naleving van de installatie met de functionele veiligheidsnormen te waarborgen. WAARSCHUWING Blootstelling aan ongevoelig makende of verontreinigende stoffen of concentraties die een alarm activeren, kunnen de gevoeligheid van de sensor beïnvloeden. Na dergelijke gebeurtenissen wordt aangeraden de sensorprestatie te controleren door een functionele gastest (bumptest) uit te voeren. AANDACHTSPUNT De kalibratiesprocedure mag alleen worden uitgevoerd door bevoegd personeel. Tref de juiste voorzorgsmaatregelen voor flessen met brandbare en toxische gassen. Aanbevolen wordt de detector regelmatig te testen om te verzekeren dat het systeem goed werkt. Denk eraan dat verschillende sensortypes mogelijk vaker onderhoud vereisen, afhankelijk van de omgevingsvoorwaarden en aanwezige gassen. De weerbestendige kap heeft een nokje waarmee slangetjes van een gasfles kunnen worden vastgemaakt. Dit kan worden gebruikt voor een simpele functionele (of bump-) test van de sensor. Deze methode is mogelijk niet geschikt voor alle gastypes en/of -toepassingen vanwege de omstandigheden ter plaatse. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om te controleren of deze methode voor elke toepassing geschikt is. 1. Wanneer bumpgas aan de sensor wordt gepresenteerd, toont het bumptestscherm de huidige waarde van de sensor en de piekwaarde die zich tijdens de bumptest heeft voorgedaan. Piekwaarde Huidige sensorwaarde Volledige schaal Alarmniveaus Figuur 51. Bumptestscherm 2. Als het verschil tussen de meting en de toegepaste gasconcentratie buiten de aanvaardbare limieten voor de toepassing liggen, volgt u de procedures voor nulkalibratie en kalibratie van de detector (zie deel 8.1). 3. Als de waarde nog steeds onnauwkeurig is, vervangt u de sensor. 56 XNX Universal Transmitter Beknopte handleiding