Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Geachte

Vergelijkbare documenten
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

tegen het besluit van 13 maart 2017 in het kader van de subsidie SNL, kenmerk

Datum 19 juni 2019 Betreft Besluit op uw Wob-verzoek. Geachte

: esluit. Autoriteit Consument t Markt. / m46at Lo,~.

Ministerie van Veiligheid en Justitie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Datum 16 AUG2018. Betreft Wob-besluit

Aangetekend verstuurd Molenaar Abeln advocaten Carel H.J.M. Abeln J.J. Viottastraat JT AMSTERDAM

Datum 13 juni 2019 Betreft Besluit op uw Wob-verzoek. Geachte,

Controle en handhaving Besluit Overwegingen Algemene overweging: openbaarheid t.a.v. een ieder De eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer

Plaatsing op internet Het besluit wordt op geplaatst.

Inventarisatie documenten Per onderdeel van uw verzoek vindt een inventarisatie van wel of niet bij RVO.nl aanwezige documenten plaats.

In artikel 21, vierde lid, vervalt en het opnemen van gegevens over de vergelijkbaarheid van onderdelen van de pensioenregeling.

Onder verwijzing naar uw per gestuurde brief van 6 februari 2013 bericht de Autoriteit Financiële Markten (AFM) u als volgt.

Algemeen Dagblad T.a.v. Postbus TC ROTTERDAM

Besluit Ik heb besloten aan uw verzoek tegemoet te komen en de informatie waarom u verzocht openbaar te maken.

In dit besluit wordt verwezen naar de corresponderende nummers uit de inventarislijst, zodat per document duidelijk is wat is besloten.

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Wettelijk kader Uw verzoek valt onder de reikwijdte van de Wob. Voor de relevante Wob-artikelen verwijs ik u naar de bijiage

In dit besluit wordt verwezen naar de corresponderende nummers uit de inventarislijst, zodat per document duidelijk is wat is besloten.

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Kabinet Minister-President

De belanghebbende heeft geen bedenkingen tegen het openbaar maken van de door u gevraagd gegevens kenbaar gemaakt.

Handleiding behandeling WOB-verzoeken

Ministerie van Veiligheid en Justitie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

3. Voor een overzicht van de relevante bepalingen wordt verwezen naar de bijlage bij dit besluit.

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Wijze van openbaarmaking De documenten, genoemd onder inventarisatie documenten onder nummers één tot en met negen zal ik naar u mailen.

Hierbij neemt ACM een nieuw besluit op het verzoek van Sandd van 6 oktober 2014.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

4. Op 23 september 2014 heeft u schriftelijk en per laten weten af te willen zien van de hoorzitting.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Wettelijk kader Uw verzoek valt onder de reikwijdte van de Wob. Voor de relevante Wob-artikelen verwijs ik u naar de bijlage 1.

het college van gedeputeerde staten van Zeeland.

Ministerie van Justitie en Veiligheid

Datum 13 september 2017 Onderwerp Uw Wob-verzoek inzake correspondentie over adoptie uit Sri Lanka en de (voormalige) adoptievergunninghouder FLASH

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld.

Zienswijzen Er is een derde belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze te geven over de openbaarmaking van het document.

Juridisch kader: mededelingenbrieven financiële verslaggeving

2. Daarnaast heeft de verzoeker het Commissariaat verzocht de kosten van het Wobverzoek

Wettelijk kader Uw verzoek valt onder de reikwijdte van de Wob. Voor de relevante Wob-artikelen verwijs ik u naar Bijlage 1.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Regeling van werkzaamheden van het Verantwoordingsorgaan van de. lnstelling Pensioenfonds van de Nederlandse Bisdommen;

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

Ministerie van Veiligheid en Justitie

Besluit. A. Verloop van de procedure. Kenmerk: / Betreft: verzoek om openbaarmaking

Sociaal Juridisch Medewerker-Arbeidsvoorziening en Personeelswerk (Crebo 10026) over de periode bij ROC Landstede;

APR 214. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Datum: Betreft: Beslissing op uw Wob-verzoek. Geachte

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

BESLISSING OP BEZWAAR

Besluit: Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Datum. Beschikking inzake verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

heeft een schriftelijk verslag van de hoorzitting gemaakt en daarin staat ook dat er geen geluidsopname is.

Datum 31 juli 2015 Onderwerp Eerste deelbesluit wob-verzoek ICT-incidenten. Geachte

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Datum: 29 OKT 2013 Betreft: Openbaarmaking van gegevens. Geachte heen

Wettelijk kader Uw verzoek valt onder de reikwijdte van de Wob. Voor de relevante Wob-artikelen verwijs ik u naar de bijlage 1.

Uw verzoek betreft de bekostigíngsaanvraag van het Erasmus College Rivierenland ex. artikel 65 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs.

BESLUIT. 5. Op 2 september 1998 heeft de NMa bij brief een aantal vragen aan partijen voorgelegd, welke bij brief van 15 oktober 1998 zijn beantwoord.

Besluit. A. Verzoek om openbaarmaking. Kenmerk: / Betreft: verzoek om openbaarmaking

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

9 MEI Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Datum: Betreft: Beslissing op uw Wob-verzoek. Geachte

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

BESLUIT. Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Mededingingswet.

De met u gemaakte afspraken, bedoeld in de vorige alinea, houden het volgende in:

Wettelijk kader Uw verzoek valt onder de reikwijdte van de Wob. Voor de relevante Wob-artikelen verwijs ik u naar de bijlage 1.

Ministerie van Veiligheid en Justide

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

Rapport. Datum: 8 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/237

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Desgevraagd hebt u te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord naar aanleiding van uw bezwaar.

Kamervragen van de leden Omtzigt en Van Hijum (beiden CDA)

REGLEMENT VOOR DE COMMISSIE VAN BEZWAAR

Plaatsing op internet Het besluit wordt op geplaatst. Hoogachtend,

3 SEP zû. Rijksvastgoedbedrijf Ministerie van BinnenlaridseZaken en Koninkrijksrelaties. Datum Betreft

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over de Raad voor Rechtsbijstand.

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: 26 januari 2015 Rapportnummer: 2015/015

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Beslissing op bezwaar

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

6 NOV Rijksvastgoedbedrijf. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

2 8MEI 2Ü1. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Datum: Betreft: Besluit op uw Wob-verzoek. Geachte

Vertrouwelijk Aangetekend en per reguliere post verstuurd

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Datum: 28 DEC Betreft: Openbaarmaking van gegevens. Geachte

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Nationaal Coördinator. Terrorismebestrijding en Veiligheid. Wettelijk kader. Inventarisatie documenten. Ministerie van Veilfgheidenlusririe

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4490, Meerdere afhandelingswijzen

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Juridisch kader: mededelingenbrieven financiële verslaggeving

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Wet van 15 februari 1980, tot het treffen van sancties tegen bepaalde staten of gebieden

Transcriptie:

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid > Retouradres Postbus 90801 2509 IV Oen Haag Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 T 070 333 44 44 F 070 333 40 33 www. rijksoverheld.nl Contactpersoon Datum 12 September 2011 Betreft Beslissing op bezwaar Wob Onze reference WBJA/JA-BBS/11 9722 Geachte Bij brief van 24 mei 2011 heeft u bezwaar ingediend tegen mijn beschikking van 19 april 2011. Daarin is uw verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk afgewezen. Naar aanleiding van uw bezwaarschrift bericht ik u als volgt. Feiten Op 20 januari 2011 verzocht u om openbaarmaking van een brief van 7 augustus 2003 van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer met daarin de reactie op vragen van toenmalig lid van de Tweede Kamer, de heer B. Bakker, over het Toeslagfonds CIMK (Centraal Instituut Midden- en kleinbedrijf)- Het betreft een brief met een bijiage waarin de vragen en antwoorden zijn opgenomen. In de betreffende brief van 7 augustus 2003 wordt vermeld, dat een aantal van de vragen alleen kon worden beantwoord met gegevens die afkomstig waren uit de door de Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) verkregen toezichtsinformatie, waarvoor artikel 20a, lid 5 van de Pensioen- en Spaarfondsenwet de minister verplicht tot geheimhouding. Om deze reden werd de Tweede Kamer destijds verzocht om drie antwoorden vertrouwelijk te behandelen. De Tweede Kamer heeft er vervolgens voor gekozen de gehele brief met bijiage vertrouwelijk te behandelen. Alvorens op uw verzoek te beslissen heb Ik De Nederlandse Bank verzocht om een zienswijze over openbaarmaking van de brief met bijiage van 7 augustus 2003. Bij beschikking van 19 april 2011 heb ik besloten om de brief van 7 augustus 2003 met bijiage grotendeels openbaar te maken met uitzondering van een aantal passages in antwoorden 1 en 2 en het gehele antwoord op vraag 6. Daartoe heb ik overwogen - kort samengevat - dat deze antwoorden vertrouwelijke toezichtsinformatie bevatten. Artikel 20a, lid 7, van de Pensioen- en Spaarfondsenwet, thans artikel 164, lid 7, van de Pensioenwet, bepaalt dat de Wet openbaarheid van bestuur niet van toepassing is op de in dit artikel bedoelde vertrouwelijke Informatie die ik onder mij heb.

Gronden van bezwaar. In het bezwaarschrift voert u - samengevat - aan dat er geen sprake is van vertrouwelijke toezichtinformatie. Het fonds waar de vragen betrekkmg op hebben Bij het bezwaars** heeft een brief gevoegd van 7 ^"«2003 v n de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer over dezelfde kwestie rond het Toeslagfonds CIMK. ^ ^ S S S ^ U bent's'd! gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Bij brief van 27 mei 2011 heeft u aangegeven dat u hiervan geen gebruik wenst te maken. ïoof deïeoordeling van het bezwaar zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang. Artikel 2, eerste lid, van de Wob bepaalt: Een bestuursorgaan verstrekt bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie. Artikel 3 van de Wob bepaalt - voor zover van belang -: 1 Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. 3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen. 5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11. Artikel 2Oa van de Pensioen- en Spaarfondsenwet (oud) bepaalde: 1 Onze Minister is bevoegd aan de Pensioen- & Verzekeringskamer de gegevens of inlichtingen te vragen die naar zijn oordeel nodig zijn voor een onderzoek naar de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de Pensioen- & Verzekeringskamer deze wet uitvoert of heeft uitgevoerd, indien dat ter wille van het bedrijfseconomisch toezicht nodig blijkt, alsmede gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op de uitvoering van de artikelen, genoemd in artikel 20, tweede lid. 2 De Pensioen- & Verzekeringskamer is verplicht aan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde gegevens of inlichtingen te verstrekken. Indien Onze Minister de Pensioen- & Verzekeringskamer vraagt bepaalde gegevens of inlichtingen te verstrekken die ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde omtrent afzonderlijke pensioen- of spaarfondsen zijn verstrekt of zijn verkregen, en die geen betrekking hebben op de uitvoering van de artikelen, genoemd in artikel 20, tweede lid is de Pensioen- & Verzekeringskamer niet verplicht deze gegevens of inlichtingen te verstrekken, indien deze betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijk pensioenfonds, spaarfonds, rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon, met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een pensioenfonds of een spaarfonds dat in staat Paoina 2 van 5

van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden. 3. Onze Minister is bevoegd een derde op te dragen de gegevens of inlichtingen die hem ingevolge het tweede lid zijn verstrekt te onderzoeken en aan hem verslag uit te brengen. Tevens kan Onze Minister de derde die in zijn opdracht handelt, machtigen namens hem gegevens of inlichtingen in te winnen, in welk geval het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn. Datum 12 september 2011 Onze referentie WB3A/JA-BBS/11 9722 4. Onze Minister mag de gegevens of inlichtingen die hij ingevolge het tweede of derde lid heeft verkregen uitsluitend gebruiken voor het vormen van zijn oordeel over de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de Pensioen- & Verzekeringskamer deze wet uitvoert of heeft uitgevoerd. 5. Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid, tweede volzin, ontvangen gegevens of inlichtingen. 6. Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin openbaar maken. 7. De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende onder zich heeft. Artikel 164 Pensioenwet bepaalt: 1. Onze Minister is bevoegd aan de toezichthouder de gegevens of inlichtingen te vragen die naar zijn oordeel nodig zijn voor een onderzoek naar de wijze waarop de toezichthouder de uit deze wet voortvloeiende taken en bevoegdheden uitvoert of heeft uitgevoerd. 2. De toezichthouder verstrekt kosteloos aan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde gegevens of inlichtingen. Indien Onze Minister de toezichthouder vraagt bepaalde gegevens of inlichtingen te verstrekken die op grond van deze wet omtrent afzonderlijke pensioenuitvoerders, werkgevers of natuurlijke personen zijn verstrekt of zijn verkregen, is de toezichthouder niet verplicht deze gegevens of inlichtingen te verstrekken, indien deze betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijke pensioenuitvoerder, werkgever of natuurlijke persoon, met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een pensioenuitvoerder of werkgever ten aanzien waarvan surséance van betaling is verleend, die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden. 3. Onze Minister kan een derde opdragen de gegevens of inlichtingen die hem ingevolge het tweede lid zijn verstrekt te onderzoeken en aan hem verslag uit te brengen. Tevens kan Onze Minister de derde die in zijn opdracht handelt, machtigen namens hem gegevens of inlichtingen in te winnen, in welk geval het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn. 4. Onze Minister gebruikt de gegevens of inlichtingen die hij ingevolge het tweede of derde lid heeft verkregen uitsluitend voor het vormen van zijn oordeel over de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de toezichthouder de bij of

krachtens deze wet opgedragen taken en toegekende bevoegdheden uitoefent of heeft uitgeoefend. 5. Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid, tweede volzin, ontvangen gegevens of inlichtingen. 6. Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin uit het onderzoek openbaar maken. Datum 12 september 2011 Onze referentie WBJA/JA-BBS/11 9722 7. De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende derde onder zich heeft. Overwegingen Naar aanleiding van uw bezwaarschrift heb ik het besluit van 19 april 2011 heroverwogen. Daarbij heb ik wederom De Nederlandse Bank om een zienswijze gevraagd. Zorgvuldige lezing van de brief van 7 januari 2003 die u meestuurde met het bezwaarschrift, leert dat deze brief dezelfde informatie bevat die ook is opgenomen in de passages in de antwoorden 1 en 2 die niet openbaar gemaakt zijn. De brief van 7 januari 2003 is destijds in openbare vorm aan de Tweede Kamer gestuurd. De inhoud van de brief van 7 januari 2003 is daarmee openbaar geworden. Voor zover de antwoorden van 7 augustus 2003 dezelfde informatie bevatten, is deze informatie dus ook reeds openbaar. Dit betreft de eerste twee volzinnen van antwoord 1 en de eerste volzin antwoord 2. Daarnaast is in antwoord 1 nog een halve zin niet openbaar gemaakt. Mede gelet op de context betreft dit bij nader inzien algemene informatie, zodat dit niet beschouwd kan worden als vertrouwelijke toezichtsinformatie als bedoeld in artikel 164, zevende lid, van de Pensioenwet (voorheen artikel 20a, zevende lid, van de Pensioen- en Spaarfondsenwet. Het antwoord op vraag 6 bevat gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 164 van de Pensioenwet. Artikel 164, zevende lid van de Pensioenwet bepaalt dat de Wob hierop niet van toepassing is. Aangezien de Wob niet van toepassing is, bestaat geen verplichting tot openbaarmaking op grond van de Wob. In het bezwaarschrift voert u aan dat geen sprake kan zijn van vertrouwelijke toezichtsinformatie, aangezien het fonds niet onder toezicht stond van de PVK en de PVK geen toezicht heeft uitgeoefend. Of het fonds onder toezicht stond en de PVK daadwerkelijk toezicht uitoefende, is echter niet relevant voor de vraag of toepassing van de Wob is uitgesloten. Toepassing van de Wob is volgens artikel 164 van de Pensioenwet uitgesloten voor alle gegevens en inlichtingen die ik aan de toezichthouder vraag op grond van artikel 164 van de Pensioenwet. Het eerste lid bepaalt dat ik bevoegd ben aan de toezichthouder alle gegevens of inlichtingen te vragen die naar mijn oordeel nodig zijn voor een onderzoek naar de wijze waarop de toezichthouder de uit deze wet voortvloeiende taken en bevoegdheden uitvoert of heeft uitgevoerd. Dit kunnen ook gegevens zijn over fondsen die niet onder toezicht staan en/of waarover geen toezicht is uitgeoefend. Paaina 4 van 5

Met betrekking tot het antwoord op vraag 6 laat ik de beslissing van 19 april jl. in stand. Dit antwoord wordt niet openbaar gemaakt. Beslissing Gelet op het voorgaande verklaar uw bezwaren tegen mijn beschikking van 19 april 2011 met kenmerk WBJA/BO/2/11/1494/BESCHIKKING gegrond. De antwoorden op vragen 1, 2, zoals vervat in de bijlage bij de brief van 7 augustus 2003 worden alsnog geheel openbaar gemaakt. Het antwoord op vraag 6 wordt niet openbaar gemaakt. Datum 12 september 2011 Onze referentie WBJA/JA-BBS/11 9722 Hoogachtend, de Ministèren Sociale Zaken en Werkgelegenheid, najrf^js 0eze, Secretaris-Generaal

«ii nerkgeiegenheld Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof la 2513 AA 's-gravenhage Postbus 90801 2509 LV Oen Haas Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 Uw brief 28 maart 2003 SOZA-03-015 Onderwerp Toeslagfonds CIMK Ons kenmerk AV/PB/03/27721 Datum Ooorfclesnirmmer Contact persoon fc aansluiting op mijn brief van 6 mei jl. (SZW-03-263) wil ik thans, mede namens de Mester van Economische Zaken, de vragen beantwoorden zoals gesteld inzetgetemde brief van de vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Economische Zaken. Daarbij wil ik de kanttekening maken dat deze informatie deels vertrouwehjk dient te worden behandeld. De gegevens voor beantwoording van de traeen ii C " I T askmub» uit vertrouwelijke toezichtinformatie van de PVK wa^voo7ssl 20a, vijfde hd van de PSW de minister verplicht tot geheimhouding. m ^ d ^ L ^ vertrouwehjkheid kunnen rekenen. Voorts is van belang dat er in deze zaak nog een procedure loopt en de rechter de enige bevoegde instantie is om een oordeel te VSL De antwoorden op uw vragen treft u daarom als bijlage bij deze brief aan. ^ ^ W o Z * * ^ *" <* * ^ ^ * de b e J ^ ten Een toeslagfonds functioneert naast de (basisjpensioenregeling die wordt uitgevoerd door hetzij een pensioenfonds, hetzij een verzekeraar. Het toeslagfonds wordt vedlïïsmsll tut overrente of rentestandskortingen die zijn verkregen uit hoofde van de e eflmncierd basispensioenregeling en niet uit premies. Uit het fonds worden toeslagen (indexatie) gefinancierd op penaoenen die op grond van de basisregeling worden uitgekeerd. Deze toesbgen zijn doorgaans voorwaardelijk en zijn mede om die reden in hefsïïen beschouwd als zijnde een pensioentoezegging gedaan na pensionering. Deze overuren leidden er m het verleden toe om toeslagfondsen niet als PSW-fondsl» te^chozt Inmiddels is sinds de evaluatie van de Wet Nypels/Groenman de beleidsvisie ten aanzien van toeslagfondsen gewijzigd in die zin dat al het pensioen dat in het kx van de arbeidsvoonvaarden tot stand komt moet voldoen aan de voorschriften in de 5 W Om elke onduidelijkheid daarover te vermijden zal deze visie in de nieuwe PensiWet u Ü e K j i

word» opgenomen en zuuen ook de toeslagfondsen worden verplicht zich aan te melden bij De vertrouw met deze informatie uw Commissie voldoende te hebben geïnformeerd. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Bijlage Vraag 1 Was de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) ten tijde van de onttrekking in 1996 aan het Toeslagfonds Pensioenen CMC van NLG 10,5 miljoen bevoegd om toezicht te houden op het Toeslagfonds? Zo ja, waarom heeft de PVK verzuimd gebruik te maken van haar toezichthoudende bevoegdheid? Antwoord 1 Het toeslagfonds was niet bekend bij de PVK ten tijde van de onttrekking van de gelden in 1996. Toen in 1997 het bestaan van het fonds bij de PVK bekend was geworden was het onduidelijk of het fonds een pensioentoezegging als bedoeld in de PSW uitvoerde en om die reden onder toezicht van de PVK zou moeten staan. Daarnaast beschikte de PVK in 1996 nog niet over de instrumenten om effectief op te treden tegen een fonds, indien men al op de hoogte was van ongewenste gedragingen. Deze toezichtinstrumenten, zoals het geven van een aanwijzing, het gebruik van dwangsommen en het opleggen van bestuurlijke boetes, zijn per 1 januari 2000 in de PSW opgenomen. Vraag 2 Waarom heeft u de formele en materiële aspecten van de onttrekking aan het toeslagfonds niet tijdig door de PVK laten onderzoeken, voordat hierover een beslissing werd genomen, dan wel voordat de onttrekking feiteüjk werd gerealiseerd? Antwoord 2 Gelet op de beantwoording van vraag 1 was het niet mogelijk voor de PVK om toezicht te houden aangezien het fonds zich niet bij de PVK had aangemeld en het fonds ook niet via andere wegen bij de PVK bekend was. De PVK geldt als onafhankelijk toezichthouder. Dit impliceert dat de minister niet formeel bevoegd is om te interveniëren in zaken die een afzonderlijk fonds betreffen. In casu geldt bovendien dat deze zaak bij het ministerie evenmin als bij de PVK bekend was. Vraag 3 Waarom heeft u het bestuur van stichting IMK Nederland niet gewezen op het feit dat het Toeslagfonds niet was aangemeld bij de PVK? Antwoord 3 Gelet op de aparte positie die toeslagfondsen innemen ten opzichte van de gewone pensioenfondsen is tot voor enkele jaren de mening gehuldigd dat toeslagfondsen niet onder de PSW vielen. Er was dus geen verplichting voor een toeslagfonds om zich aan te melden bij de PVK, hoewel dit wel op vrijwillige basis gebeurde. Vraag 4 U schrijft in uw brief dat u de zaak voor nader onderzoek hebt voorgelegd aan de PVK. Om welke reden(en) acht u de PVK de aangewezen instantie om dit onderzoek te doen?

Antwoord 4 De PVK is verzocht om infonnatie in deze zaak omdat deze instantie sinds 1997 met het toeslagfonds contacten onderhoudt en het ministerie zelf niet over gegevens beschikt, anders dan die door de belangenvereniging CIMK zijn geleverd. Vraag S U schrijft voorts dat "de PVK meldt dat er inderdaad vooruitlopend op een geplande overgang van het Toeslagfonds naar een andere toeslagregeling NLG 10,5 miljoen uit het fonds is gehaald en naar de werkgever teruggevloeid". Wie is volgens u de werkgever van de gepensioneerden en ex-werknemers verenigd in de Vereniging Belanghebbenden Toeslagfonds Pensioenen CIMK? Bent u van mening dat het genoemde bedrag geoorloofd is teruggevloeid naar de "werkgever"? Antwoord 5 De zaken die in vraag 5 worden genoemd liggen ter beoordeling voor bij de rechter. Het is niet aan mij om daarover een uitspraak te doen. Vraag 6 Op grond waarvan is de PVK tot de conclusie gekomen dat een overgang van het Toeslagfonds naar een andere toeslagregeling gepland was? Welke andere toeslagregeling was/is voor deze belanghebbenden voorzien? Vraag 7 Bent u van mening dat de onttrekking aan het toeslagfonds en de splitsing van het IMKnetwerk, waarin het Ministerie van Economische Zaken de zeggenschap had, in 1997 in IMK Voorlichting en IMK Nederland BV op zichzelf staande feiten zijn? Bent u van mening dat de onttrekking derhalve plaatsvond met medeweten en onder goedkeuring van het Ministerie van Economische Zaken? Om welke reden(en) heeft onttrekking plaatsgevonden? Antwoord 7 Inde brief van 14oktober 1996 (TK, 1996-1997,24 243, nr. 5) heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer meegedeeld dat een oriëntatie binnen het IMK-netwerk op zijn toekomstige ontwikkeling de aanleiding was voor de splitsing van het IMK-netwerk in IMK Voorlichting en IMK Nederland BV. Deze oriëntatie was ingezet vanuit de wens van het IMK-netwerk zelf om de commerciële slagkracht te vergroten en leidde tot het in maart 1996 verschenen beleidsplan IMK-netwerk 1996-2000. Een belangrijk element in dit beleidsplan was de financiële en organisatorische scheiding van de commerciële activiteiten van het IMK-netwerk en de door het Ministerie van Economische Zaken gefinancierde eerstelijns voorlichtings- en adviesactiviteit Het Ministerie van Economische Zaken had in deze splitsing niet de zeggenschap. In het kader van de

genoemde splitsing zijn in april 1997 tussen IMK Nederland BV en het Ministerie van Economische Zaken afspraken gemaakt, waarvan de toekomstige relatie met de Stichting Toeslagfonds Pensioenen een onderdeel was. Vraag 8 In uw briefstelt u dat in het kader van de splitsing afspraken zijn gemaakt tussen IMK Nederland BV en het Ministerie van Economische Zaken ten aanzien van de relatie met de Stichting Toeslagfonds. Bent u van mening dat IMK Nederland BV medio mei 1997 met het Ministerie van Economische Zaken afspraken heeft kunnen maken die bindend zijn voor de Stichting Toeslagfonds? Zo ja, op grond waarvan? Antwoord 8 De vraag of IMK Nederland BV afspraken kon maken die bindend zijn voor de Stichting Toeslagfonds staat niet los van uw vijfde vraag wie kan worden beschouwd als de werkgever van de gepensioneerden en ex-werknemers verenigd in de Vereniging Belanghebbenden Toeslagfonds Pensioenen CIMK. De herhaal hier mijn antwoord op vraag vijf dat over deze zaak een bodemprocedure loopt en het niet aan mij is om daarover een uitspraak te doen.