Overdrukinstallaties Uw volgende stappen: Bel ons: 0485-39 99 99 Email ons: seminar@nl.coltgroup.com Bezoek onze website: www.coltinfo.nl Whitepaper 2015 Colt International Licensing Ltd.
Overdrukinstallaties: Toepassing overdrukinstallatie: Een overdrukinstallatie wordt meestal toegepast in trappenhuizen en brandweerliftschachten. Een overdrukinstallatie is geen brandbeveiligingsvoorziening welke is geëist conform het bouwbesluit. Echter een overdrukinstallatie wordt toegepast indien het betreffende trappenhuis of brandweerliftschacht niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in het bouwbesluit. Denk hierbij o.a. aan: Overdrukinstallaties worden in Nederland onder andere toegepast: - overdruktrappenhuizen in plaats van veiligheidstrappenhuizen met rooksluizen (de rooksluizen kunnen achterwege blijven)(toepassingsgebied gebouwhoogte >50 < 70 m). - overdrukinstallatie in een veiligheidstrappenhuis omdat het veiligheidstrappenhuis niet via een niet-besloten ruimte te bereiken is (bijvoorbeeld bij parkeergarages). - overdrukinstallaties in gebouwen met een vloer van een verblijfsgebied > 70 m afhankelijk van het ontruimingsconcept of in gebouwen > -8 m. - brandweerliften en portalen voorzien van overdruk Opmerking: * overige gelijkwaardige veiligheid in overleg met bevoegd gezag. * een overdrukinstallatie in een trappenhuis kan maximaal een hoogte van 50 m overbruggen. Indien er sprake is van een hoger trappenhuis dient het trappenhuis bouwkundig wordt opgedeeld in delen met een maximale hoogte = 50 m. Voor liftschachten geldt genoemde begrenzing niet. Indien het bovengenoemde het geval is kan een overdrukinstallatie, op basis van artikel 1.3 gelijkwaardigheidsbepaling uit Bouwbesluit 2012, worden ingezet als gelijkwaardige voorziening teneinde een zelfde veiligheidsniveau te bewerkstelligen. Indien een overdrukinstallatie voor dit doel wordt ingezet dient voorzien te worden in een inspectiecertificaat. De type A-geaccrediteerde inspectie-instelling zal vervolgens het ontwerp alsook de uitvoering beoordelen / inspecteren. Veelal geschiedt dit op basis van vigerende regelgeving hetgeen voor overdrukinstallaties betreft: - EN12.101-6 (juni 2005); - NPR6095-2;2012 De uitvoering van de overdrukinstallatie is afhankelijk van de situatie waarin deze overdrukinstallatie zich bevindt: Doel van de overdrukinstallatie Het doel is om een drukverschil over alle lekpaden te creëren en te behouden die er voor zorgt dat rook wegblijft van de overdrukruimte. Dit wordt gedaan door de overdruk ruimte op een hogere druk te houden dan de brandruimte.
Opmerking: In NEN 12.101-6 worden diverse soorten overdruksystemen benoemd (zie type A t/m F). A: For Means of Escape (MOE), defend in place (bv appartementen), geen gelijktijdige ontruiming B: MOE en Firefighting (bv appartementen, geen gelijktijdige ontruiming en inzet brandweer) C: MOE bij gelijktijdige ontruiming (bv kantoren, voorzien van ontruimingsinstallatie) D: MOE met sleeping risk (bv hotel, bejaardenhuis, ziekenhuizen) E: MOE met gefaseerde evacuatie (bv hele hoge gebouwen) F: MOE en Firefighting (bv appartementen, geen gelijktijdige ontruiming en inzet brandweer) Onderdelen overdrukinstallatie Zoals aangegeven in genoemde norm bestaat een overdrukinstallatie uit de volgende componenten: - mechanische toevoerventilator(en) - schachten / kanalen met luchttoevoerroosters (indien trappenhuis > 11 m) - deuren naar de overdrukruimte zelfsluitend - overdrukcompensatie - afvoervoorziening brandruimte (lekpad) - bedieningspaneel / schakelapparatuur - energievoorziening - transmissiewegen (elektrabekabeling) - branddetectiesysteem Zoals gesteld is een overdrukinstallatie een maatpak voor de betreffende situatie. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn per situatie (A t/m F) verschillend. Als voorbeeld treft u voor de situatie D de prestatie-eisen aan in de onderstaande schets.
Toevoerventilator: De toevoerventilator wordt bij voorkeur op begane grond geplaatst, gemonteerd in de gevel. Dit ter voorkoming dat er rook wordt aangezogen. Indien dit niet mogelijk of wenselijk is, kan gekozen worden de luchttoevoerventilator te plaatsen op een bouwkundige opstand op het dak. De opstelplaats dient dan aan aanvullende eisen te voldoen (NPR6095-2;2012): - aanzuigopening toevoerventilator tenminste 8 meter uit de dakrand - dakrandhoogte tenminste 1 meter Indien dit niet mogelijk is dienen voorzieningen te worden getroffen welke zodanig zijn dat de ventilator altijd rookvrij lucht aanzuigt. Voorts dient de aanzuig openingen op voldoende afstand te worden geplaatst van eventuele klimaatuitblaasvoorzieningen aanwezig op het dak. Indien het trappenhuis de enige mogelijkheid is om het object in verticale richting te ontvluchten, dient de toevoerventilator als run and standby ventilator te worden uitgevoerd. De toevoerventilator dient binnen 60 seconden na brandmelding in maximaal bedrijf te zijn. Luchttoevoerpunt: In gebouwen hoger dan 11 m dienen luchttoevoerpunten gelijkmatig verdeeld te worden over de hoogte van de overdrukruimte. Hierbij dienen elke 3 verdiepingen van een luchttoevoerpunt te worden voorzien. Het luchttoevoerpunt dient minstens 3 m. verwijderd te zijn van de hoofduitgang. Luchttoevoerschacht / kanaal: De luchttoevoerschacht / het kanaal vormt een onderdeel met het trappenhuis en dient derhalve voldoende brandwerend van de overige delen te worden gescheiden. De toevoerroosters naar het trappenhuis dienen bij voorkeur voorzien te zijn van een volumeregelaar. Deurdrangers: De deuren van het trappenhuis dienen conform regelgeving voorzien te zijn van een deurdranger. De benodigde kracht om de deur te openen (bij een in werking zijnde overdrukinstallatie) mag maximaal 100 N bedragen. De deuren naar de overdrukruimte dienen op ooghoogte te worden voorzien van een opschrift: HARD DUWEN, trappenhuis kan op overdruk staan. Overdrukcompensatie: Voorkomen dient te worden dat de kracht, benodigd om de deur naar het trappenhuis te openen, hoger wordt dan 100 N (zie deurdrangers). Er moet derhalve een voorziening worden getroffen welke er onder alle omstandigheden voor zorg draagt dat de benodigde kracht gegeven grenswaarde niet overschrijdt. Dit kan door het plaatsen van een overdrukklep of toepassen van een frequentieregeling gekoppeld aan een drukverschilmeting(en). Indien de overdrukinstallatie wordt voorzien van een frequentieregeling welke de ventilatoren terug toert indien de gemeten overdrukwaarde in het trappenhuis te hoog is dient dus voorzien te worden in één of meerdere drukverschilopnemers. De toe te passen deurdrangers moeten gegeven overdrukwaarde vanuit het trappenhuis kunnen weerstaan. De drangende kracht van de deurdrangers teneinde de deuren te sluiten moet echter minimaal zijn (het afstellen van de deurdrangers op minimale openingskracht dient door derden in het werk te geschieden). Bij het toepassen van een frequentieregeling dient de toevoerventilator binnen 3 seconden tenminste 90% van het maximale debiet te leveren.
Afvoervoorziening: De overdrukinstallatie moet in staat zijn in de overdrukruimte een beduidend hogere druk te produceren dan in de aangrenzende ruimten. Om een luchtstroom vanuit de overdrukruimte te garanderen is luchtafvoer vanuit het aangrenzende brandcompartiment of brandruimte benodigd. De afvoervoorziening dient bij brand aanwezig te zijn. Indien de afvoervoorziening een schacht/kanaal bevat, dient de schacht/kanaal, omdat deze de verschillende brandcompartimenten in verticale richting verbindt, brandwerend te worden uitgevoerd en dient er per bouwlaag voorzien te worden in een brandklep. Uitsluitend de brandklep op de met brand belastte bouwlaag mag worden open gestuurd. Het kanaal dient te voldoen aan EN12.101-7. Eventuele rookkleppen dienen te voldoen aan EN12.101-8. Indien de afvoer via een natuurlijke afvoer geschiedt, dient deze te voldoen aan EN12.101-2. Indien sprake is van een mechanische afvoer dient deze te voldoen aan EN12.101-3: - Klasse F600 indien het object niet gesprinklerd is. - Klasse F300 indien het object gesprinklerd is. Schakelapparatuur: De schakelkast mag in de overdrukruimte worden geplaatst. Indien dit niet gewenst of mogelijk is dan dient de schakelkast te worden geplaatst in een apart brandcompartiment zoals bijvoorbeeld een voldoende geventileerde technische ruimte. De schakelkast dient te voldoen aan NPR6095-2. Energievoorziening: De overdrukinstallatie behoort te zijn aangesloten op een veiligheidsvoorziening die tevens bij brand moet functioneren zoals bedoeld in NEN1010. Het voedingsgedeelte van de overdrukinstallatie dient, voor zover van toepassing, conform de Veiligheidsbepalingen voor Laagspanningsinstallatie (NEN1010) en in overleg met het gemeentelijk energiebedrijf uitgevoerd worden. De betreffende voedingskabel of leiding dient gelegd te worden door ruimten waarin redelijkerwijs geen brand kan ontstaan. Bekabeling: De bekabeling tussen schakelpaneel en toevoerventilatoren dient voorzien te zijn van functiebehoud conform NPR2567. Indien de bekabeling door een ruimte wordt gelegd, waar redelijker wijs geen brand kan ontstaan (bijvoorbeeld in de overdrukruimte), dan kan dit als functiebehoud worden beschouwd. Detectiesysteem: De overdrukinstallatie dient te worden aangestuurd vanuit een intelligent automatische brandmeldinstallatie welke dient te voldoen aan NEN2535 bijlage C en waarbij sturing / detectie per verdieping afzonderlijk mogelijk dient te zijn. Uit bijlage C: de rookmelder moet voldoen aan NEN-EN 54-7 (puntrookmelders) voor het schakelen van een overdrukinstallatie moet zich minstens een rookmelder aan het plafond voor iedere toegang tot het trappenhuis bevinden de afstand van de rookmelder tot de wand, waarin zich de betreffende deur(en) bevindt, moet ten minste 0,5 m en mag ten hoogste 2,5 m bedragen. Indien er zich tussen 0,5 m en 2,5 m een toegangsdeur tot de aangrenzende ruimte bevindt, die niet met automatische melders is beveiligd, moet de rookmelder zich voor deze deur bevinden.
Bij een storing in de installatie (kortsluiting, draadbreuk, uit name detector) moet de overdrukinstallatie automatisch worden geactiveerd. Het gestelde in hoofdstuk 9 van NPR6095-2;2012 is onverkort van toepassing. Doormelding van brandalarmen naar de alarmcentrale van de brandweer is niet vereist. Doormelding storingen: Storingsmeldingen behoren te worden door gemeld naar een 24-uurs bemand ontvangststation van waaruit de nodige corrigerende maatregelen kunnen worden getroffen. Oplevering: Niet onder alle weersomstandigheden kan de overdrukinstallatie worden getest c.q. worden opgeleverd. Indien de weersomstandigheden niet voldoende zijn zal de oplevering worden uitgesteld. a: het verschil tussen de gemiddelde binnentemperatuur en de buitentemperatuur mag niet groter zijn dan 10 K. b: het verschil tussen de gemiddelde binnentemperatuur en de temperatuur op elk van de bouwlagen mag niet groter zijn dan 5 K. c: de referentiewindsnelheid mag voor elke periode van 5 minuten niet groter zijn dan 5 m/s. De temperatuurmetingen zoals genoemd onder a en b worden uitgevoerd nadat de toevoerventilator gedurende een periode van tenminste 10 minuten de lucht in het trappenhuis heeft op gemengd. De overdrukinstallatie dient uiteraard op elke verdieping de geëiste prestatie (luchtsnelheid, overdruk) te realiseren. Bij opleveringsinspectie en onderhoudsinspectie wordt derhalve om de 5 verdiepingen en in elk geval ook op de begane grond en de bovenste verdieping, de benodigde testen uitgevoerd. Elke test dient succesvol te zijn. Opmerking: Het gehele systeem dient bij brand tenminste 60 minuten te kunnen functioneren. Deze Whitepaper is een beknopte weergave van alle aandachtspunten inzake de realisatie van een overdrukinstallatie. Een uitgebreidere weergave hebben wij verwerkt in het Colt boekwerk onder druk presteren. Dit boek is gratis te bestellen via seminar@nl.coltgroup.com. Het ontwerpen en aanleggen van een overdrukinstallatie is specialistenwerk. Graag zijn wij u van dienst.