Aflevering 2011 afl. 7-8

Vergelijkbare documenten
Wanneer is eigenlijk sprake van feitelijk leidinggeven of opdracht geven?


- 1 - De Nederlandsche Bank NV (DNB) legt een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1:80 en 1:81 van de Wft, op aan:

Inleidster. Kantoorintroductie. Ellen Timmer, 30 november Ellen Timmer advocaat bij Pellicaan Advocaten

LEIDRAAD VASTSTELLEN HOOGTE BESTUURLIJKE BOETE Vastgesteld op 20 juli 2010

Uitspraken CRvB inzake boetes en overgangsrecht (in kader Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving)

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Cliënten met behoudend beheer portefeuille. "Ken uw cliënt" principe.


Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

bestuurlijke boete te hoog, Toepassing bestuurlijke lus, Vervolg op Rb. Rotterdam 1 december

ECLI:NL:RVS:2012:BY3743

De bevindingen uit het definitieve onderzoeksrapport die niet aan de boete ten grondslag zijn gelegd zijn vermeld in bijlage 1.

BOETEBELEIDSREGELS WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN GEMEENTE WESTVOORNE

Beleidsregels boeteoplegging Participatiewet,IOAW en IOAZ 2015 gemeente Heemskerk, eerste wijziging

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein;

Besluit van de Consumentenautoriteit op het bezwaar van Keukenconcurrent B.V. tegen de openbaarmaking van het sanctiebesluit van 19 november 2009.

AFM heeft A, een financiëledienstverlener, beboet wegens misleidende en agressieve handelspraktijken en besloten de boete te publiceren.

LJN: BQ3835, Rechtbank Rotterdam, AWB 10/3724 BC-T2 en AWB 10/4165 BC-T2

PROVINCIAAL BLAD. maar minder dan maar minder dan maar minder dan

Besluit tot openbaarmaking

Sanctiebeschikking. a. Verloop van de procedure. b. Feiten. Kenmerk: 24634/ Betreft: verstrekken cadeaubon bij besteding van minimaal 45,-.

Besluit tot openbaarmaking

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

BLAD GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Beleidslijn sanctiemaatregelen vaste boekenprijs 2011

Beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan Hoist Kredit AB als bedoeld in artikel 1:80 van de Wet op het financieel toezicht

Bijlage 3: Openbare versie. Global Marketing Solutions B.V. t.a.v. de directie

BESLUIT. Openbare versie. 1 Verloop van de procedure. Openbaar

Kenmerk: 18023/ Betreft: verstrekken en verzilveren van waardebonnen bij verkoop van boeken

Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Ede (Gelderland)

ECLI:NL:RBROT:2011:BQ1181

Toelichting, Ontwerp-Besluit Boetes Wft 6 juni 2006

Beleidsregels boete sociale zekerheidswetten gemeente Súdwest-Fryslân 2018

Inzake bovengenoemd onderwerp bericht de Autoriteit Financiële Markten (AFM) u als volgt.

Beleidsregels Boete Participatiewet/Bbz, IOAW en IOAZ Sociale Dienst Oost Achterhoek 2015 en volgende jaren.

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

1 8 AUG 2015 Voorgenomen besluit tot opleggen bestuurlijke boete

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Besluit tot openbaarmaking

Tevens per telefax: Nederland B.V. Geachte , 1. Inleiding

Besluit tot openbaarmaking

Aflevering Rubriek College Datum

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Uitspraak /1/A3

Datum 17 september Ons kenmerk JZ Pagina 1 van 7 Kopie aan Nauta Dutilh, mr. S.M.C. Nuyten

I Reikwijdte begrip beleggingsobject, Publicatieverbod.

1. Verloop van de procedure

1. Verloop van de procedure

ECLI:NL:RBROT:2005:AT4996

Besluit tot openbaarmaking

ECLI:NL:RBMNE:2015:69

Toelichting. Algemene toelichting. Hoofdstuk 2 Herstellend traject

ECLI:NL:RBROT:2010:BL3956

Beleidsregel boete gemeentelijke uitkeringen 2017


LJN: BP5782,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/3720 en 11/207

BELEIDSREGELS BESTUURLIJKE BOETE WWB, IOAW EN IOAZ GEMEENTE ZEEVANG

ECLI:NL:CRVB:2014:3478

BIJLAGE 2. Handhaving volgens de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Datum Ons kenmerk Pagina 1 van 18. Betreft

Toelichting op de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Heemstede 2014

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel van de Mededingingswet.

Datum 10 november 2009 Ons kenmerk [ ] Pagina 1 van 13. Telefoon . Betreft

Essentie: Vermindering ten opzichte van eerder toegekende subsidie wegens niet tijdig aanvragen herindicatie.

BIJLAGE 2. Handhaving volgens de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

Boetebeschikking. a. Procedure. b. Feiten. Kenmerk: / Betreft: overschrijding maximum reclamezendtijd

Beleidsregels WWB/IOAW/IOAZschriftelijke. verminderde verwijtbaarheid gemeente Tholen 2013

Kenmerk: 29313/ Betreft: verkoop boeken via Filosofie Magazine en

ECLI:NL:CRVB:2016:3051

Besluit tot openbaarmaking

Beleidsregels Bestuurlijke boete

Beleidsregel handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Venlo

Besluit tot openbaarmaking

ECLI:NL:RBAMS:2014:9732

ECLI:NL:CRVB:2016:4097

ECLI:NL:RVS:2016:2348

Ons kenmerk [VERTROUWELIJK] Contactpersoon [VERTROUWELIJK]

Vragen naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB van 11 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:8 t/m 13)

Naming and Shaming door de OPTA: kunnen nog niet onherroepelijk geworden boetes openbaar worden gemaakt?

2. Bij brief van 23 mei 2011 heeft Veen Magazines het Commissariaat informatie verstrekt.


Wet financiële betrekkingen met het buitenland

het besluit voor zover het ziet op vroegtijdige publicatie, afgewezen, Wft- 1:80 Wft - 2:11 : lid 1

Beleidsregels Bestuurlijke boete

Publicatie JOR 2013 afl. 4 Publicatiedatum 05 april 2013 College. CBB Uitspraakdatum 11 februari 2013

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (mr. E.L.A. Van Emden, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris)

Beleidsregels bestuurlijke boete Wet Basisregistratie Personen

BESLUIT. Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Mededingingswet.

ECLI:NL:RBDOR:2010:BO7430

Transcriptie:

Informatie JOR 2011/231 Rechtbank Rotterdam, 21-06-2011, AWB11/1444 VBC-T2, UN BQ8872 Bemiddeling in levensverzekeringen, Schending art. 4:23 lid 1 onder a en b Wft, Verzoek tot schorsing vroegtijdige openbaarmaking boeteoplegging, Toepassing nieuw boetestelsel financiële wetgeving, Draagkracht reden tot matiging op te leggen boete, Ook schorsing openbaarmaking bij wanverhouding tussen hoogte boete en draagkracht overtreder Aflevering 2011 afl. 7-8 Rubriek College Datum Rolnummer Rechter(s) Partijen Woof Trefwoorden Regelgeving» Samenvatting Bank- en effectenrecht Voorzieningenrechter Rechtbank Rotterdam 21 juni 2011 AWB 11/1444 VBC-T2 LJNBQ8872 mr. Van Nifterick DFD De Financiële Dienstverleners BV te Valkenswaard, verzoekster, tegen Stichting Autoriteit Financiële Markten te Arasterdam, verweerster. mr. JA. Voerman en mr. J. Reijmer Bemiddeling in levensverzekeringen, Schending art. 4:23 lid 1 onder a en b Wft, Verzoek tot schorsing vroegtijdige openbaarmaking boeteoplegging, Toepassing nieuw boetestelsel financiële wetgeving, Draagkracht reden tot matiging op te leggen boete, Ook schorsing openbaarmaking bij wanverhouding tussen hoogte boete en draagkracht overtreder Wft- 1:81 Wft-1:85 Wft-1:97 Wft-4:23; lid 1 Awb - 5:46 Besluit bestuurlijke boetes financiële sector - Boetes die worden opgelegd voor overtredingen die op en na 1 augustus 2009 zijn gepleegd kunnen (aanzienlijk) hoger zijn dan de voordien opgelegde boetes, omdat de wetgever met de vaststelling van de nieuwe boetemaxima en basisbedragen tot uitdrukking heeft willen brengen dat de voordien geldende (vaste) boetetarieven niet langer toereikend werden geacht. Hieruit volgt echter niet dat de toezichthouder telkens bij de boetecategorieën 2 en 3 de basisbedragen tot uitgangspunt kan nemen. Bij een kleine zelfstandige of een natuurlijk persoon zal in veel gevallen de draagkracht reden zijn om een lagere bestuurlijke boete op te leggen dan wanneer het een financieel conglomeraat betreft, tevens in aanmerking nemende dat de wetgever de toezichthouder uitdrukkelijk de bevoegdheid heeft willen toekennen om de boete mede af te stemmen op de draagkracht en ten slotte in aanmerking nemende dat art. 4 Besluit bestuurlijke boetes financiële sector uitsluitend voorziet in een matigingsbevoegdheid en niet in een bevoegdheid om tot een verzwaring te komen, zal er in die gevallen waarin geen sprake is van een financieel conglomeraat of een anderszins zeer vermogende (rechtspersoon en evenmin sprake is van een fors verkregen voordeel, aanleiding zijn voor een aanzienlijke matiging. Een voorzieningverzoek als het onderhavige kan gelet op art. 1:85 Wft uitsluitend zien op de vroegtijdige publicatie, zodat de voorzieningenrechter niet reeds bij iedere twijfel omtrent de hoogte van de boete tot een schorsing van de beslissing tot vroegtijdige openbaarmaking zal overgaan. De voorzieningenrechter heeft in dit verband eerder overwogen dat daarvoor eerst reden is indien naar voorlopig oordeel sprake is van een wanverhouding tussen de hoogte van de boete enerzijds en de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid anderzijds. Omdat in de nieuwe systematiek voor wat betreft de boetecategorieën 2 en 3 bij een gemiddelde ernst van de gedraging (of duur daarvan) en bij een gemiddelde mate van verwijtbaarheid aangeknoopt zal worden bij het toepasselijke basistarief en slechts een matiging kan liggen in de omstandigheid dat de draagkracht niet zeer omvangrijk is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de toetsingswijze in deze zaken aan te passen door voortaan

ook na te gaan of niet op voorhand geoordeeld moet worden dat sprake is van een wanverhouding tussen de hoogte van de boete en de draagkracht van de overtreder anderzijds. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende vast komen te staan dat DFD zowel onderdeel a als onderdeel b van art. 4:23 lid 1 Wft heeft overtreden. AFM komt in beginsel de bevoegdheid toe DFD op grond van art. 1:80 Wft een bestuurlijke boete op te leggen. Omdat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van verminderde ernst (of duur) of van verminderde verwijtbaarheid dient een afstemming in neerwaartse lijn plaats te hebben enkel aan de hand van de draagkracht. Een afstemming tot 10% van het basisbedrag acht de voorzieningenrechter voorshands zeker niet ontoereikend, ook indien daarbij rekening wordt gehouden met de beperkte provisie die DFD heeft ontvangen. Uit het vorenstaande volgt dat aan de bevoegdheidsvoorwaarden voor publicatie als bedoeld in art. 1:97 Wft is voldaan. beslissing/besluit» Uitspraak 1. Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 23 maart 2011 heeft AFM DFD een bestuurlijke boete opgelegd van 50.000,00 wegens overtreding van artikel 4:23, eerste lid, van de Wet op hetfinancieeltoezicht (hierna: Wft). Voorts heeft AFM meegedeeld de boeteoplegging openbaar te zullen maken door publicatie van het integrale besluit op de website van AFM en door publicatie van de kern van dit besluit in een persbericht en/of advertentie. Daarbij is aangegeven dat deze openbaarmaking tweemaal plaats zal hebben, namelijk de eerste maal niet eerder dan vijf werkdagen na verzending van het onderhavige besluit en de tweede maal nadat de boeteoplegging onherroepelijk is geworden. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft DFD bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit voor zover het ziet op het vroegtijdig openbaar maken van de boeteoplegging. Het onderzoek ter zitting heeft - achter gesloten deuren - plaatsgevonden op 10 juni 2011. DFD heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Schuppen, advocaat te Loenen aan de Vecht en [A] en [B], bestuurders van DFD. AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Boorsma en mr. F.E. de Bruijn, advocaten te Den Haag. Z. Overwegingen 2.1. Inleidende overwegingen 2.1.1. Onderhavige boeteoplegging ziet op gedragingen die hebben plaatsgevonden vanaf 1 augustus 2009, zodat het per die datum van kracht zijnde nieuwe boetestelsel financiële wetgeving van toepassing is. Omdat de rechtmatigheid van de oplegging van de bestuurlijke boete door AFM een voorvraag is voor de bevoegdheid tot openbaarmaking als bedoeld in artikel 1:97 van de Wft en voorts de hoogte van de boete een rol kan spelen bij de vraag of aanleiding bestaat de beslissing tot vroegtijdige openbaarmaking te schorsen - zo niet in het kader van de bevoegdheidsvraag dan wel in verband met het bepaalde in artikel 1:97, vierde lid, van de Wft -, ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot de volgende algemene overwegingen omtrent dit nieuwe boetestelsel. 2.1.2. Artikel 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat per 1 juli 2009 is ingevoerd, luidt "1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd. 2. Tenzij de hoogte van de bestuurüjke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. 3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. (-.)"

2.1.3. Artikel 1:81 van de Wft luidt: "1. Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste 4 000 000 bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijfjaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een afzonderlijke overtreding verdubbeld. 2. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt: Categorie Basisbedrag Minimumbedrag Maximumbedrag 1 10 000,- 0,- 10 000,- 2 500 000,- 0,- 1 000 000,- 3 2 000 000,- 0,- 4 000 000,- 3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete vaststellen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen indien diens voordeel groter is dan 2 000 000." 2. i.4. De artikelen 2,3 en 4 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector luiden: "Artikel 2 1. De toezichthouder stelt een bestuurlijke boete in de tweede of derde categorie vast op het basisbedrag. 2. De toezichthouder verlaagt of verhoogt het basisbedrag met ten hoogste 50 procent indien de ernst of duur van de overtreding een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigt 3. De toezichthouder verlaagt of verhoogt het basisbedrag met ten hoogste 50 procent indien de mate van verwijtbaarheid van de overtreder een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigt. Artikel 3 De door de toezichthouder met toepassing van artikel 2 vast te stellen bestuurlijke boete wordt verdubbeld indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijfjaren zijn verlopen sedert het opleggen van. een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding. Artikel 4 1. De toezichthouder houdt bij het vaststellen van een bestuurlijke boete rekening met de draagkracht van de overtreder. 2. De toezichthouder kan op basis van het eerste lid de op te leggen bestuurlijke boete verlagen met maximaal 100 procent."

2.1.5. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Wet wijziging boetestelsel financiële wetgeving is onder meer het volgende te lezen (Kamerstukken II2007/08,31 458, nr. 3, p. 2-3): "Voor minder ernstige overtredingen blijft de vaste boetesystematiek gelden. Overtredingen in deze categorie zijn onder andere; het niet (tijdig) aanleveren van rapportages, het (niet) tijdig aanleveren aan de toezichthouder of het niet (tijdig) voldoen aan een lichte medewerkingplicht Voor deze overtredingen is in het algemeen de pakkans vrij hoog en het door de overtreder te behalen financiële voordeel relatief laag. Naleving van dergelijke verplichtingen kan ook via een last onder dwangsom worden afgedwongen. In deze memorie van toelichting wordt deze categorie hierna aangeduid als categorie 1. De nieuwe boetesystematiek kent ook een tussencategorie van overtredingen, hierna verder aangeduid als categorie 2. Voor deze tussencategorie geldt een flexibele boetesystematiek met een maximumboete van 1.000.000. Deze categorie omvat overtredingen die niet tot categorie 1 behoren en die evenmin tot de zwaarste soort overtredingen behoren. Te denken valt aan overtredingen van bepalingen op het terrein van consumentenbescherming, het niet-nakomen van verplichtingen betreffende deskundigheid, betrouwbaarheid en integriteit van de onderneming of het niet voldoen aan een meldplicht inzake incidenten. Voor categorie 3, de zwaarste overtredingen, zal een flexibele boetesystematiek gelden met een maximumbedrag van 2.000.000. Hierbij gaat het om feiten zoals het verrichten van vergunningplichtige activiteiten zonder vergunning, het verstrekken van misleidende informatie aan detoezichthouder,het verrichten van zeer onwenselijke activiteiten in de markt zoals misleiding van consumenten en koersmanipulatie of het niet voldoen aan solvabiliteit- of liquiditeitvereisten. Het gaat hier om overtredingen die ernstig zijn. Dit wordt nagestreefd door bedreiging met (soms hoge) boetes waardoor de instellingen financieel geprikkeld worden zoveel mogelijk zorg te dragen voor goede naleving van de wetgeving." 2.1.6. In de Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel is onder meer overwogen (Kamerstukken 12008/09, 31 458, nr. C, p. 3-4): "De hoogte van de bestuurlijke boete moet naar oordeel van de regering zijn afgestemd op de doelgroep. Een bestuurlijke boete is een punitieve sanctie en het is wenselijk dat de boete ook als zodanig wordt ervaren door degene die een overtreding heeft begaan. In het wetsvoorstel is met dat gegeven zorgvuldig omgesprongen en is ook voorzien in de mogelijkheid om een boete op maat te maken. De doelgroep die te maken krijgt met het herziene bestuursrechtelijke sanctiestelsel volgens dit wetsvoorstel is weliswaar eenvoudig te identificeren, maar ook zeer divers. Binnen de doelgroep kunnen kleine zelfstandigen vallen, maar ook de wereldwijde financiële conglomeraten waar dagelijks miljarden aan geldstromen in omgaan. De regering vindt het belangrijk dat in het nieuwe stelsel elke soort financiële instelling kan worden geconfronteerd met een bestuurlijke boete die voor die instelling adequaat en toepasbaar is. De toezichthouders krijgen dan ook veel ruimte om een bestuurlijke boete op maat te maken, er wordt een ruime bevoegdheid geïntroduceerd die voorziet in het in aanmerking nemen van de bijzondere omstandigheden van het geval. De toezichthouder houdt rekening met de ernst van de gedraging, het gedrag dat daarop volgt (bijvoorbeeld: beëindigen ze op eigen initiatief de overtreding), de duur van de overtreding, de inzet van de overtreder om zelfde overtreding te beëindigen. Tevens kijkt de toezichthouder naar de draagkracht van de overtreder. Als het gaat om een kleine zelfstandige of een natuurlijk persoon dan zal in veel gevallen draagkracht de reden zijn om een lagere bestuurlijke boete op te leggen dan een financieel conglomeraat ontvangt voor een soortgelijke overtreding. Dat de boetemaxima fors hoger liggen dan thans het geval is en ook hoger zullen zijn dan bijvoorbeeld de boetes die ingevolge de Wet op de economische delicten kunnen worden opgelegd is goed te verklaren als naar de aard van de financiële sector wordt gekeken. Een bestuurlijke boete moet in alle gevallen en voor allerlei soorten instellingen en personen een daadwerkelijke punitieve sanctie zijn en ook zo aanvoelen, een hoog boetemaximum, een mogelijkheid om recidive extra te beboeten en vooral veel flexibiliteit maakt de bestuurlijke boete in de ftnancieeltoezichtwetgeving een effectief instrument. (...) Het feit dat de bestuurlijke boete als een punitieve sanctie wordt aangemerkt brengt met zich dat bij de oplegging van een bestuurlijke boete bepaalde procesrechtelijke waarborgen in acht moeten worden genomen. Het gaat hierbij met name om de waarborgen die voortvloeien uit de artikelen 6 en 7 van het EVRM. Voor het bestuursrecht betekent dit dat de bestuursrechter de opgelegde sanctie volledig moet toetsen aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede

lid van de Awb. De bestuursrechter moet bij de toetsing van de evenredigheid van een sanctie nagaan of er evenredigheid bestaat tussen de ernst van de overtreding en de zwaarte van de opgelegde sanctie. De regering heeft in het wetsvoorstel vierde tranche Awb rekening gehouden met de verdragsrechtelijke implicaties. Zo zijn elementen uit het strafprocesrecht als het legaliteitsbeginsel, het ne bis. in idem-beginsel, het zwijgrecht en de cautie opgenomen. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet bovendien in een systeemwijziging van gefixeerde boetes naar niet gefixeerde boetes. Dientengevolge kem de bestuursrechter de hoogte van een bestuurlijke boete vol toetsen aan het evenredigheidsbeginsel." 2.1.7. In de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II2008-2009, 31 458, nr. 6, p. 4) is eerder het volgende opgemerkt: "Uit het wetsvoorstel Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (artikel [5:46]) volgt dat de toezichthouder zonodig rekening houdt met de omstandigheden van het geval. Er is gekozen om deze algemene opdracht op wetniveau in de AMvB nader uit te werken en voor te schrijven op welke wijze bijzondere omstandigheden tot een verhoging of verlaging van de op te leggen bestuurlijke boete kunnen leiden. Anders gezegd schrijft onderhavig wetsvoorstel niet voor dat er rekening moet worden gehouden met de bijzondere omstandigheden, daar is in de wet Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht immers al in voorzien, dit is een technische uitwerking waarin slechts wordt geregeld hoe deze bijzondere omstandigheden de hoogte van de bestuurlijke boete kunnen beïnvloeden." 2.1.8. In de Nota van toelichting bij het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector (Stb. 2009, 329, p. 28) is te lezen: "Zoals hiervoor reeds is aangegeven, dient de toezichthouder bij de vaststelling van een op te leggen bestuurlijke boete niet alleen rekening te houden met de zich in een concreet geval eventueel voordoende boeteverhogende en -verlagende omstandigheden maar ook met de (financiële) draagkracht van de overtreder. Indien de hoogte van een met toepassing van die artikelen opgelegde bestuurlijke boete gelet op de beperkte draagkracht van de overtreder als niet passend moet worden aangemerkt, dient de toezichthouder dit bedrag te verminderen (vgl. artikel [5:46], derde lid, van de Awb). Door de draagkracht van de overtreder als boeteverlagende factor aan te merken, wordt bewerkstelligd dat ondernemingen van verschillende omvang bij eenzelfde overtreding op een gelijkwaardige wijze in hun financieel belang worden getroffen. (...) Naast deze matigingsplicht van de toezichthouder kan de toezichthouder te allen tijde gebruik blijven maken van de algemene matigingsbevoegdheden van artikel [5:46], derde lid van Awb. Daarmee dient de toezichthouder onder andere rekening houden met andere bijzondere omstandigheden van het geval wanneer de evenredigheid dit vereist." 2.1.9. Gelet op de tekst van artikel 1:81 van de Wft en de artikelen 2, 3 en 4 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector behelzen boetecategorieën 2 en 3 geen vaste tarieven. Slechts boetecategorie 1 kent een vast tarief, waarbij gelet op artikel 1:81, eerste lid, van de Wft is voorzien in een verdubbeling bij recidive en gelet op artikel 4 van het Besluit bestuurhjke boetes financiële sector in een volle matigingsbevoegdheid voor wat betreft de draagkracht. Indien de zeer beperkte ernst of zeer beperkte verwijtbaarheid daartoe aanleiding geven, terwijl er geen sprake is van een beperkte draagkracht, dient bij een vast tarief op de voet van artikel 5:46, derde lid, van de Awb matiging plaats te hebben. Ten aanzien van de boetecategorieën 2 en 3 voorzien de wet en het Besluit bestuurlijke boetesfinanciëlesector erin dat de toezichthouder tot een afstemming van de boete op de ernst (of duur) van de overtreding, de verwijtbaarheid, recidive en draagkracht dient te komen. Met betrekking tot deze categorieën is, anders dan lijkt te volgen uit de Liervoor geciteerde Nota naar aanleiding van het verslag en de Nota van toelichting bij het Besluit bestuurlijke boetesfinanciëlesector, dan ook geen sprake van een stekel als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb. Dat niet alleen het boeteraaximum in de wet is vastgelegd, maar ook het basisbedrag, maakt immers niet dat de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld. Er zal door de toezichthouder immers telkens van die basisbedragen moeten worden afgeweken indien de ernst (of duur) van de overtreding, de verwijtbaarheid, recidive en draagkracht daartoe aanleiding geven, waarbij het uiteindelijke resultaat kan zijn dat geen boetebedrag resteert. 2.1.10. Bij de te verrichten afstemming zal voor de toezichthouder en de bestuursrechter uitgangspunt zijn dat boetes die worden opgelegd voor overtredingen die op en na 1 augustus

2009 zijn gepleegd (aanzienlijk) hoger kunnen zijn dan de voordien opgelegde boetes, omdat de wetgever met de vaststelling van de nieuwe boetemaxima en basisbedragen tot uitdrukking heeft willen brengen dat de voordien geldende (vaste) boetetarieven niet langer toereikend werden geacht. Hieruit volgt echter niet dat de toezichthouder telkens bij de boetecategorieën 2 en 3 de basisbedragen tot uitgangspunt kan nemen. In aanmerking nemende dat in de Memorie van Antwoord is overwogen dat bij een kleine zelfstandige of een natuurlijk persoon in veel gevallen de draagkracht de reden zal zijn om een lagere bestuurlijke boete op te leggen dan wanneer het eenfinancieelconglomeraat betreft, tevens in aanmerking nemende dat de wetgever de toezichthouder uitdrukkelijk de bevoegdheid heeft willen toekennen om de boete mede af te stemmen op de draagkracht en ten slotte in aanmerking nemende dat artikel 4 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector uitsluitend voorziet in een matigingsbevoegdheid en niet in een bevoegdheid om tot een verzwaring te komen, zal er in die gevallen waarin geen sprake is van een financieel conglomeraat of een anderszins zeer vermogende (rechts)persoon en evenmin sprake is van een fors verkregen voordeel, aanleiding zijn voor een aanzienlijke matiging op de voet van artikel 4 voornoemd. Daarmee wordt ook recht gedaan aan hetgeen in de hiervoor aangehaalde Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel is opgemerkt over de "volle" toetsing door de rechter, aan het thans in artikel 49, derde lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel en aan het slotgedeelte van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb. 2.1.11 De voorzieningenrechter overweegt verder dat een voorzieningverzoek als het onderhavige gelet op artikel 1:85 van de Wft uitsluitend kan zien op de vroegtijdige publicatie, zodat de voorzieningenrechter niet reeds bij iedere twijfel omtrent de hoogte van de boete tot een schorsing van de beslissing tot vroegtijdige openbaarmaking zal overgaan. De voorzieningenrechter heeft in dit verband eerder overwogen dat daarvoor eerst reden is indien naar voorlopig oordeel sprake is van een wanverhouding tussen de hoogte van de boete enerzijds en de emst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid anderzijds. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op haar uitspraken van 3 september 2008 (LJN BF1175), 28 januari 2010 (LJN BL1972) en 12 februari 2010 (LJN BL3956). Omdat in de nieuwe systematiek voor wat betreft de boetecategorieën 2 en 3 bij een gemiddelde ernst van de gedraging (of duur daarvan) en bij een gemiddelde mate van verwijtbaarheid aangeknoopt zal worden bij het toepasselijke basistarief en slechts een matiging kan liggen in de omstandigheid dat de draagkracht niet zeer omvangrijk is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de toetsingswijze in deze zaken aan te passen door voortaan ook na te gaan of niet op voorhand geoordeeld moet worden dat sprake is van een wanverhouding tussen de hoogte van de boete en de draagkracht van de overtreder anderzijds. 2.2. De beoordeling van het onderhavige verzoek 2.2.1. Artikel 4:23, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wft luidt: " 1. Indien een financiële onderneming een consument of, indien het een financieel instrument of verzekering betreft, cliënt adviseert of een individueel vermogen beheert: a. wint zij in het belang van de consument onderscheidenlijk de cliënt informatie in over diens financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid, voorzover dit redelijkerwijs relevant is voor haar advies of het beheren van het individuele vermogen; b. draagt zij er zorg voor dat haar advies of de wijze van het beheer van het individueel vermogen, voorzover redelijkerwijs mogelijk, mede is gebaseerd op de in onderdeel a bedoelde informatie". 2.2.2. AFM heeft aan DFD op 8 januari 2007 een vergunning verleend voor het bemiddelen in hypothecair krediet, schadeverzekeringen, levensverzekeringen en spaarrekeningen. DFD bemiddelt uit dien hoofde in een tweetal keuzefondsen die beleggingsverzekeringen van Aegon (levensverzekeringen) behelzen. AFM heeft een onderzoek gedaan naar de wijze waarop DFD in de periode van 1 augustus 2009 tot en met 17 maart 2010 heeft bemiddeld en geadviseerd in deze twee keuzefondsen. In haar onderzoeksrapportage van 25 november 2010 heeft AFM - voor zover thans van belang - geconstateerd dat in de twaalf door AFM beoordeelde cliëntdossiers blijkt dat DFD: - in alle onderzochte dossiers onvoldoende informatie heeft ingewonnen over de inkomsten en uitgaven van de cliënten; - in twee dossiers geen informatie heeft ingewonnen over de waarde van de koopwoning en de hoogte en looptijd van de (eventuele) hypotheekschuld;

- in alle onderzochte dossiers onvoldoende informatie heeft ingewonnen over hoe de cliënt verwacht in de toekomst de maandelijkse premie te kunnen blijven opbrengen; - in alle onderzochte dossiers onvoldoende informatie heeft ingewonnen over hoe de verschillende geïnventariseerde doelstellingen zich tot elkaar verhouden; - in alle onderzochte dossiers onvoldoende informatie heeft ingewonnen over de door de cliënten gewenste omvang van de garantie; - in alle onderzochte dossiers onvoldoende informatie heeft ingewonnen over het gewenste doelvermogen of doelrendement van de cliënt; - in geen van de onderzochte dossiers informatie heeft ingewonnen over de behoefte en noodzaak van de cliënt om een overujdensrisicoverzekermg als onderdeel van de beleggingsverzekering af te sluiten; - in zes dossiers waarin de doelstelling van de cliënt (aanvullend) pensioen is geen informatie heeft ingewonnen over de huidige pensioenaanspraken van de cliënt, de verwachte pensioenopbouw, de wensen van de cliënt ten aanzien van het op te bouwen bedrag en de leeftijd waarop hij wil stoppen met werken; - gebruik maakt van scenario's om inzicht te krijgen in de door de cliënt gewenste rendementrisicoverhouding, terwijl niet is te herleiden hoe deze fictieve scenario's aansluiten bij de werkelijke wensen, verwachtingen enrisicobereidheidvan de cliënt; - in geen van de onderzochte dossiers heeft kunnen aangeven waarom de fondskeuze past bij derisicobereidheidvan de cliënt; - in twee dossiers waarin de cliënt heeft aangegeven het niet belangrijk te vinden een voorziening te hebben voor zijn nabestaande(n) of dit al afdoende te hebben geregeld een beleggingsverzekering heeft geadviseerd, terwijl die een overlijdensrisicoverzekering bevat; - in drie dossiers waarin de cliënt heeft aangegeven bereid te zijn het risico te nemen dat de kosten (premie) van vermogensopbouw gelijk blijven als hij of zijn partner overlijdt, toch een product is afgesloten dat dit risico niet kent; - in drie dossiers onvoldoende informatie heeft ingewonnen over de behoefte aan een beleggingsverzekering met overlijdensrisicocoraponent en in één dossier onvoldoende informatie heeft ingewonnen over de bereidheidrisico te lopen op premiedoorbetaling bij overlijden, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid, omdat de vragen hierover in het door FDD gehanteerde klantraventarisatieformulier niet (goed) zijn ingevuld. 2.2.3. Op grond van deze constateringen stelt AFM dat sprake is van overtreding van artikel 4:23, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wft en is zij tot boeteoplegging overgegaan. 2.2.4. DFD betoogt dat zij artikel 4:23, eerste lid, van de Wft niet heeft overtreden. DFD stelt in dit verband het volgende. AFM heeft volgens DFD onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat de klanten van DFD jonge militairen zijn en dat DFD in deze markt een bijzondere positie inneemt Daar komt bij dat DFD de klanten (als daar aanleiding voor is) alleen adviseert aan vermogensopbouw in algemene zin te doen, dus zonder een specifiek doelvermogen. Volgens DFD heeft zij alle informatie ingewonnen die redelijkerwijs nodig is deze specifieke doelgroep te kunnen adviseren. Voor zover in het klantdossier bepaalde informatie ontbreekt, betekent dit niet dat niet de nodige informatie is ingewonnen. Er bestond voor haar geen aanleiding bij de cliënt te informeren hoe hij verwacht in de toekomst de maandelijkse premie te kunnen blijven opbrengen, omdat de cliënt bij onvoorziene veranderingen de maandelijkse inleg kan aanpassen. Volgens DFD hoefde zij geen andere informatie in te winnen over hoe de verschillende geïnventariseerde doelstellingen zich tot elkaar verhouden, omdat de klanten nog geen concrete doelstellingen hadden. DFD stelt verder dat zij geen informatie heeft ingewonnen over de door de cliënten gewenste omvang van de garantie, omdat de omvang van de garantie van het product niet flexibel is. DFD meent verder dat de door haar geadviseerde beleggingsverzekeringen geschikt zijn voor haar cliënten, en daar zit nu eenmaal een overlijdensrisicoverzekering in. Doorvragen op dit punt is volgens haar dan ook niet zinvol. 2.2.4.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 4:23, eerste lid, onderdeel b, van de Wft aldus moet worden uitgelegd dat bij de vraag of DFD aan haar daarin geformuleerde zorgplicht heeft voldaan, te weten het geven van een geschikt advies, niet als maatstaf dient te

worden gehanteerd of het advies van DFD naar het oordeel van de toezichthouder het best mogelijke advies is, maar of gelet op de voorhanden gegevens als bedoeld in onderdeel a van dat artikellid het advies - naar objectieve maatstaven - in redelijkheid kon worden gegeven. Een redelijke bewijsiastverdeling brengt verder met zich dat op AFM de bewijslast rust aan te tonen dat niet is voldaan aan de in artikel 4:23, eerste lid, onderdeel b, van de Wft neergelegde zorgplicht en dat op DFD de bewijslast rust aan te tonen dat zij de nodige informatie heeft ingewonnen als bedoeld in onderdeel a van dat artikellid, met dien verstande dat, indien DFD aantoonbaar informatie heeft ingewonnen, het op de weg van AFM ligt om aannemelijk te maken dat de beschikbare informatie niet toereikend is om een zorgvuldig advies te kunnen geven. Aan de hand van deze maatstaven is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende vast komen te staan dat DFD zowel onderdeel a als onderdeel b van artikel 4:23, eerste lid, van de Wft heeft overtreden. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende. 2.2.4.2. In navolging van haar uitspraak van 19 december 2008 (LJN BG8136) wijst de voorzieningenrechter er op dat het, gelet op artikel 32 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, op de weg van DFD had gelegen zich genoegzaam te documenteren. Waar DFD stelt dat zij wel de nodige informatie bij de cliënt heeft ingewonnen doch niet vastgelegd, brengt de hierboven geformuleerde bewijslastregel met zich dat dit voor haar risico komt. Voor zover DFD stelt dat zij geen informatie heeft ingewonnen over de door de cliënten gewenste omvang van de garantie, omdat de omvang van de garantie van het product niet flexibel is, miskent zij daarmee dat zij gelet op artikel 4:23, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wft een geschikt advies dient te geven als zij adviseert. Zij kan die verplichting niet ondergeschikt maken aan de eigenschappen van het product dat zij adviseert aan de cliënt Ook haar veronderstelling dat de door haar geadviseerde beleggingsverzekeringen passen bij haar cliënten, zodat het niet zinvol zou zijn door te vragen naar de gewenstheid van de overlijdensrisicoverzekering die het bevat, snijdt geen hout. De specifieke informatievergaring kan - zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen in haar uitspraak van 19 december 2008 - niet achterwege blijven in gevallen waarin een product gewoonlijk aan de wensen van een bepaalde categorie cliënten tegemoet komt, want een advies dat gewoonlijk goed is, is in uitzonderingsgevallen onjuist. Artikel 4:23, eerste lid, van de Wft beoogt ook - en juist - die uitzonderingsgevallen te beschermen. Daarnaast stelt de voorzieningenrechter vast dat DFD de constatering van AFM dat het advies in bepaalde gevallen haaks staat op de wel ingewonnen inlichtingen niet heeft weerlegd. 2.2.5. Gelet hierop kwam AFM in beginsel de bevoegdheid toe DFD op grond van artikel 1:80 van de Wft een bestuurlijke boete op te leggen. Gelet op artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector valt een overtreding van artikel 4:23, eerste lid, van de Wft onder boetecategorie 2. AFM heeft de boete vastgesteld op 50.000,00. AFM is daarbij met een percentage van 90% in neerwaarste lijn afgeweken van het basisbedrag van 500.000,00, dit zuiver vanwege beperkte draagkracht, omdat volgens haar geen sprake is van beperkte ernst of beperkte verwijtbaarheid. 2.2.6. DFD betoogt dat de opgelegde boete geen stand kan houden. Zij meent dat volstaan had moeten met een normoverdragend gesprek nu geen sprake is van recidive. Voorts stelt zij dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid vanwege de open normstelling. Zij stelt dat er slechts sprake is van een beperkte normschending nu het gaat om een relatief veilig beleggingsverzekeringsproduct, terwijl ook achteraf bezien sprake is van geschikte advisering nu zij acht cliënten opnieuw heeft benaderd en daarbij tot eenzelfde advisering is gekomen. Zij voert in dit verband verder aan dat AFM veel van de constateringen in het eindrapport van 25 november 2010 niet ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, zodat de vervallen gedragingen een boete als thans aan de orde niet rechtvaardigen. Verder voert DFD aan dat zij slechts een beperkte provisie heeft ontvangen. Voorts voert zij aan dat zij, omdat zij wordt beboet onder het nieuwe boetestelsel een veel hogere boete krijgt dan haar concurrent, die eerder een boete van 6.000,00 kreeg, terwijl sprake is van een bijzondere markt waarin slechts twee partijen actief zijn. 2.2.6.1. Dit betoog faalt. Uit het handhavingsbeleid van AFM volgt niet dat een ondertoezichtstaande onderneming bij een (eerste) overtreding (in alle gevallen) aanspraak kan maken op een normoverdragend gesprek, alvorens de inzet van het boete-instrument in zicht komt. AFM heeft overwogen dat sprake is van een ernstige overtreding door DFD. De voorzieningenrechter kan dit oordeel onderschrijven. Het gaat om diverse tekortkomingen. Niet alleen heeft DFD te weinig informatie ingewonnen, maar voorts heeft zij de adviezen niet afgestemd op de verkregen informatie. Het risico op het verstrekken van ongeschikte adviezen is daardoor bijzonder groot geworden. Dat sprake zou zijn van het ontbreken van verwijtbaarheid of van sterk verminderde verwijtbaarheid is de voorzieningenrechter niet

gebleken. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat het voor DFD duidelijk had moeten zijn dat haar handelwijze niet in overeenstemming was met artikel 4:23, eerste lid, van de Wft Voor een financiëledienstverlener als DFD geldt net als voor andere marktpartijen dat van haar mag worden verwacht dat zij zich op de hoogte stelt van de toepasselijke wet- en regelgeving. Ook uit eerdere handhavingsbesluiten van AFM - onder meer aan haar concurrent - had zij lering kunnen trekken. Met AFM is de voorzieningenrechter verder van oordeel dat het door DFD uitbrengen van hetzelfde advies in acht opnieuw onderzochte gevallen niet afdoet aan de overtreding. Nog daargelaten dat dit onverlet laat dat artikel 4:23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wft is overtreden, heeft DFD niet in alle twaalf de onderzochte gevallen een nieuw advies uitgebracht. Waar zij dit wel heeft gedaan staat nog niet vast dat wel sprake is van een geschikt advies. 2.2.6.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft AFM bij de boetevaststelling voldoende rekening gehouden met de omstandigheden van DFD. Omdat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van verminderde emst (of duur) of van verminderde verwijtbaarheid dient een afstemming in neerwaartse lijn plaats te hebben enkel aan de hand van de draagkracht. Een afstemming tot 10% van het basisbedrag acht de voorzieningenrechter voorshands zeker niet ontoereikend, ook indien daarbij rekening wordt gehouden met de beperkte provisie die DFD heeft ontvangen. Dat DFD een veel hogere boete zal moeten voldoen dan haar concurrent voor een eerdere vergelijkbare gedraging, waarbij het toen van toepassing zijnde vaste tarief niet is gematigd, is een rechtreeks gevolg van de keuze van de wetgever om het boetestelsel te wijzigen en de boetemaxima en boetetarieven te verhogen en komt niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel of enig andere rechtsbeginsel. 2.2.7. Uit het vorenstaande volgt dat aan de bevoegdheidsvoorwaarden voorpublicatie als bedoeld in artikel 1:97 van de Wft is voldaan. Dat DFD in haar concurrentiepositie zal worden geschaad door de openbaarmaking acht de voorzieningenrechter in onderhavig geval onvoldoende redengevend om tot het oordeel te komen dat artikel 1:97, vierde lid, van de Wft zich verzet tegen publicatie. 2.2.8. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het opleggen van een publicatieverbod door de beslissing tot vroegtijdige publicatie van de boete te schorsen. Het verzoek wordt derhalve afgewezen. 2.2.9. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, 3. Beslissing De voorzieningenrechter, recht doende: wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.»noot 1. De hiervoor opgenomen uitspraak is de eerste (gepubliceerde) uitspraak waarin de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam (sector bestuursrecht) oordeelt - in het kader van een verzoek tot schorsing van de beslissing tot vroegtijdige publicatie - over een door AFM onder het nieuwe boetestelsel opgelegde boete voor een overtreding van de Wet op het financieel toezicht ("Wft"). 2. Op 1 augustus 2009 zijn de Wet wijziging boetestelsel financiële wetgeving en het Besluit bestuurlijke boetesfinanciëlesector ("Boetebesiuit") in werking getreden. Als gevolg van het nieuwe boetestelsel kunnen beduidend hogere boetes worden opgelegd voor overtredingen van de Wft of daarop gebaseerde lagere regelgeving. De boetebedragen kunnen oplopen tot 4.000.000 en bij recidive tot 8.000.000 (zje art. 1:81 lid 1 Wft). Onder omstandigheden kan de boete zelfs nog hoger uitvallen indien er voordeel is genoten van meer dan 2.000.000 (zie art. 1:81 lid 3 Wft). 3. Het oude boetestelsel kenmerkte zich door vaste boetes. Er waren vijf boetecategorieën beginnend bij 600 (categorie 1) en eindigend bij 96.000 (categorie 5). Onder omstandigheden kon vervolgens nog verhoging plaatsvinden op grond van de "draagkrachtfactor". Omdat de hoogste draagkrachtfactor vijf bedroeg, kon de hoogste boete maximaal 480.000 zijn.

4. Al vóór de invoering van de Wft op 1 januari 2007 werd nagedacht over aanpassing van het boetestelsel {zoals dat aanvankelijk in de Wft is opgenomen). Zie daarover de nota Boetestelsel in financiële wetgeving, Kamerstukken II2004/05,30 125, nr. 2 (de "Boetenota"). In de Boetenota werd o.a. als belangrijkste beperking van het voormalige boetestelsel genoemd dat de mate van verwijtbaarheid, mogelijke recidive en het door de overtreding verkregen wederrechtelijk voordeel geen rol speelden bij het bepalen van de hoogte van de boete. Tevens sloten de wettelijk vastgelegde bedragen niet altijd aan bij de zwaarte van de overtreding (Boetenota, blz. 6-8). 5. In het nieuwe Boetestelsel zijn er nog maar drie boetecategorieën. Per categorie geldt een basisbedrag. Deze bedraagt in categorie 1 10.000 en is (in beginsel) een vast bedrag. De basisbedragen in de categorieën 2 en 3 zijn 500.000 respectievelijk 2.000.000. Deze bedragen zijn flexibel in die zin dat verhoging of verlaging kan plaatsvinden. Indien de (geringe) ernst of duur van de overtreding dit rechtvaardigt, wordt het basisbedrag verhoogd of verlaagd met ten hoogste 50% (art. 2 lid 2 Boetebesluit). Daarnaast kan het basisbedrag nog eens met ten hoogste 50% worden verhoogd of verlaagd, indien de (beperkte) mate van verwijtbaarheid van de overtreder dit rechtvaardigt (art. 2 lid 3 Boetebesluit). Bij recidive binnen vijf jaar na een eerste overtreding wordt het vastgestelde boetebedrag verdubbeld. Dat geldt voor alle categorieën (zie art. 1:81 lid 1 Wft en art. 3 Boetebesluit). Vervolgens kan de toezichthouder de boete nog met maximaal 100% verlagen met het oog op de draagkracht van de overtreder. Ook dat geldt voor alle categorieën (art. 4 Boetebesluit). 6. AFM heeft inmiddels enkele boetes "nieuwe stijl" opgelegd. De hoogste opgelegde (gepubliceerde) boete voor een Wft-overtreding is momenteel 6 200.000. Het betrof een door AFM gestelde overtreding van het mededelingsverbod van art. 5:57 lid 1 (a) Wft. Het basisbedrag voor deze overtreding is 6 2.000.000. AFM zag geen aanleiding tot verhoging of verlaging over te gaan op grond van ernst/duur of verwijtbaarheid. Wel vond matiging plaats op grond van draagkracht. AFM zag aanleiding de boete te verlagen tot 200.000 (derhalve 10% van het basisbedrag). In twee andere kwesties matigde AFM de boetes tot 10% van het basisbedrag respectievelijk tot 5% van het (weliswaar verhoogde) basisbedrag. De betreffende boetebesluiten zijn te vinden op www.afra.nl. 7. De voorzieningenrechter neemt de kans waar zijn visie te geven op (de toepassing van) het nieuwe boetestelsel. Hij wijdt daaraan enkele "algemene overwegingen". Eén van de belangrijkste overwegingen ziet op de matigingsbevoegdheid op grond van de draagkracht. Onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis stelt de voorzieningenrechter (bijna dwingend) voorop dat in die gevallen waarin geen sprake is van een financieel conglomeraat of een anderszins zeer vermogende (rechts)persoon en evenmin sprake is van een fors verkregen voordeel, er aanleiding zal zijn voor een "aanzienlijke matiging" op de voet van art. 4 van het Besluit. 8. Waar gaat de zaak over? Op 23 maart 2011 besluit AFM aan verzoekster een boete op te leggen van 50.000 wegens overtreding van art. 4:23 lid 3 Wft. Dit artikel schrijft voor dat een adviseur informatie inwint over de cliënt en dat zijn uiteindelijke advisering (mede) is gebaseerd op deze informatie. Na onderzoek van een aantal dossiers heeft de AFM vastgesteld dat verzoekster bij de advisering van haar cliënten niet de door dat artikel vereiste zorgplicht in acht heeft genomen. De adviezen van de verzoekster sloten in een aantal gevallen niet aan bij de ingewonnen informatie, aldus AFM. 9. Overtreding van art. 4:23 lid 1 Wft valt (in het nieuwe stelsel) in boetecategorie 2. In een dergelijk geval moet AFM - ingevolge art. 1:81 Wft en art. 2 van het Besluit - de boete vaststellen op het basisbedrag van 500.000, met de mogelijkheid van verhoging of verlaging op grond van (geringe) ernst/duur en verwijtbaarheid. Daarnaast moet AFM rekening houden met de draagkracht van de overtreder. In dit geval besluit AFM (gelet op de draagkracht van de overtreder) de boete te matigen met 90% tot 50.000. Daarnaast geeft AFM aan dat zij voornemens is de boete te publiceren. Teneinde publicatie van de boete tegen te houden, vraagt verzoekster een voorlopige voorziening inhoudende schorsing van de vroegtijdige publicatie (dit is de publicatie ex art. 1:97 Wft die plaatsvindt nadat de boete is opgelegd). 10. De toetsing van het verzoek tot schorsing van de vroegtijdige publicatie kent vier hoofdvragen: (i) is er een overtreding begaan, (ii) is deze overtreding verwijtbaar, (iii) is de toezichthouder in redelijkheid overgegaan tot oplegging van de boete en (iv) is de boete eventueel in strijd met het doel van het toezicht van AFM (artikel 1:97 lid 4 Wft)? Zie o.a. Rechtbank Rotterdam 25 januari 2013, «JOR» 2011/118. In het kader van de derde vraag beoordeelt de voorzieningenrechter of er - naar zijn voorlopig oordeel - sprake is van een wanverhouding tussen de hoogte van de boete enerzijds en de ernst van de gedraging en de

mate van verwijtbaarheid anderzijds. Voor het nieuwe boetestelsel voegt de voorzieningenrechter in deze uitspraak daar een toetsingsgrond aan toe. De voorzieningenrechter overweegt dat voor wat betreft de boetecategorieën 2 en 3 bij gemiddelde ernst van de gedraging (of duur daarvan) en bij een gemiddelde mate van verwijtbaarheid aangeknoopt zal worden bij het toepasselijke basistarief en slechts een matiging kan liggen in de omstandigheid dat de draagkracht niet omvangrijk is. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding in deze zaken voortaan óók na te gaan of er sprake is van een wanverhouding tussen de hoogte van de boete en de draagkracht van de overtreder (r.o. 2.1). 11. De nieuwe toetsingsgrond biedt de verzoekster geen soelaas. De voorzieningenrechter stelt vast dat er een overtreding is begaan, dat deze overtreding verwijtbaar is aan de verzoekster (r.o. 2.2.4.1 en 2.2.4.2, met ook overwegingen over bewijslastverdeling) en dat art. 1:97 lid 4 Wft zich niet tegen publicatie verzet. Voorts is er, volgens de voorzieningenrechter, geen sprake van een wanverhouding tussen de hoogte van de boete, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid (r.o. 2.2.6.1). De verhouding tussen de hoogte van de boete en de draagkracht van verzoekster blijft dan over. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent dat - ook indien rekening wordt gehouden met de beperkte provisie die is ontvangen - een afstemming tot 10% van het basisbedrag "voorshands zeker niet ontoereikend" is (r.o. 2.2.6.2). Voor schorsing van de publicatie is volgens de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding. 12. De verzoekster beriep zich nog op het gelijkheidsbeginsel. Een concurrent (kennelijk ook de enige concurrent) had voor dezelfde overtreding - nog onder het oude boetestelsel - een boete van 6.000 gekregen, terwijl AFM nu - ondanks de matiging - toch nog een boete van 50.000 had opgelegd. Daarmee valt de boete overigens ook hoger uit dan de hoogst mogelijke boete voor dezelfde overtreding onder het oude stelsel. Overtreding van art. 4:23 lid 1 Wft kon namelijk maximaal met 30.000 worden beboet (tarief 4, gesteld op 6.000, vermenigvuldigd met draagkrachtfactor 5). Zie hierover ook D.R. Doorenbos, 'Nieuw boetestelsel financiële wetgeving'. Ondernemingsrecht 2009,128. 13. De voorzieningenrechter overweegt over het verschil met de boete van de concurrent: "[dit] is een rechtstreeks gevolg van de keuze van de wetgever om het boetestelsel te wijzigen en de boetemaxima en boetetarieven te verhogen en komt niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel of enig andere rechtsbeginsel." Met andere woorden, de concurrent heeft "geluk" en verzoekster "pech". mr. J.A. Voerman en mr. J. Reijmer, Van Doome NV