Amendement. op het ontwerp van decreet

Vergelijkbare documenten
Amendementen. op het ontwerp van decreet

Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen 1. TITEL 8. - Pensioenen. HOOFDSTUK 1. - Pensioenen van de overheidssector

NATIONALE MAATSCHAPPIJ DER BELGISCHE SPOORWEGEN

Handleiding Financiële Personeelsadministratie Einde. Boek 2 Hoofdstuk 5.10 : Vakantiegeld. Inhoudstafel

WET VAN 5 MEI 2014 BETREFFENDE DIVERSE AANGELEGENHEDEN INZAKE DE PENSIOENEN VAN DE OVERHEIDSSECTOR. (B.S ) Uittreksels

Versie van DEEL V Titel III Hoofdstuk II Eindejaarstoelage Inhoudsopgave

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

MONITEUR BELGE Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen. Voor de toepassing van dit besluit wordt met de term «gemeente» ook een «brandweerintercommunale» verstaan.

Gelet op de auditoraatsrapporten van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid van 8 maart 2006 en 20 september 2007;

Directie Human Resources

Federale Pensioendienst Zuidertoren 1060 Brussel Overlevingspensioenen van het ambtenarenstelsel

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

Verslag aan de Provincieraad

Gelet op het auditoraatsrapport van de Kruispuntbank ontvangen op 8 maart 2006;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, artikel 67, 2;

612 ( ) Nr januari 2016 ( ) ingediend op. Ontwerp van decreet

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, artikel 67, 2;

namens de Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media uitgebracht door Karin Brouwers

28 DECEMBER Wet houdende diverse bepalingen (1)

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, artikel 67, 2;

Paritair Comité voor de Vlaamse welzijns- en gezondheidssector Centra voor geestelijke gezondheidszorg, erkend door de Vlaamse Gemeenschap

Overheidspensioenen in perspectief. Wat brengt de toekomst?

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, inzonderheid op artikel 15;

SECTORCOMITE XVIII VLAAMSE GEMEENSCHAP EN VLAAMS GEWEST. protocol nr

Door een aantal wettelijke beschikkingen moest een einde komen aan dergelijke vorm van aanvullende pensioenfondsen.

Perequatie van de overheidspensioenen

MEDEDELING. Vakantiegeld voor de gesubsidieerde personeelsleden. 1 Reglementering. 2 Personeelsleden met recht op vakantiegeld

VR DOC.0282/1BIS

Voor alle duidelijkheid wordt de gewijzigde tekst van bericht 34 PS van 18 mei 1992 hierna volledig hernomen.

Voor elke categorie (zie algemene methodenota) van pensioengerechtigden wordt een verdeling opgemaakt.

VR DOC.0043/3BIS

Het rustpensioen in de openbare sector. VVOS Oost-Vlaanderen 11 december 2015

De perequatie Wijziging van de artikelen 11 en 12 van de wet van 9 juli 1969

VR DOC.1664/2

Versie van DEEL III De wedde Inhoudsopgave 1. Wettelijke en reglementaire basis 2. Algemeen 2.1 Definitie van de wedde 2.1.

BEREKENING VAKANTIEGELD

Inleiding De korven oppeling van de pensioenen aan een perequatiekorf Samenstelling van de korf De globale bezoldiging Ev

Wat betreft het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap werd de gewijzigde regeling inzake politiek verlof reeds principieel goedgekeurd op 27 oktober

Koninklijk Besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van s lands algemeen bestuur 1.

Overlevingspensioenen van de overheidssector

BEREKENING VAKANTIEGELD

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, inzonderheid op artikel 5;

BEREKENING VAKANTIEGELD

BEREKENING PREMIE VOOR COMPETENTIEONTWIKKELING

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling "Sociale Zekerheid"

De perequatie van de overheidspensioenen

Op Stapel april Onderwijsorganisatie en -personeel Huis van het GO! Willebroekkaai Brussel

R.I.Z.I.V. Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering

NATIONALE MAATSCHAPPIJ DER BELGISCHE SPOORWEGEN

VR DOC.0453/2BIS

VR DOC.0232/2BIS

BEREKENING VAKANTIEGELD

Titel. Inhoudstafel Tekst Begin

Hoeveel bedraagt de bonus? Welke diensten geven recht op een bonus? Telt de pensioenbonus mee voor het pensioen?... 6

VR DOC.0834/4BIS

Wat zijn de gevolgen van de pensioenhervormingen voor de personeelsleden van de UGent?

VR DOC.0131/1

Voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op een overlevingspensioen

Tekst aangenomen door de plenaire vergadering. van het voorstel van decreet. houdende wijziging van het Kunstendecreet van 13 december 2013

PROTOCOL HOUDENDE DE CONCLUSIES VAN DE ONDERHANDELINGEN VAN 20 APRIL 2009 DIE GEVOERD WERDEN IN HET SECTORCOMITE VIII

MEDEDELING M VAKANTIEGELD. Vlaams Verbond van het Katholiek Buitengewoon Onderwijs Guimardstraat 1, 1040 BRUSSEL. Geachte

SECTORCOMITE m11 VLAAMSE GEMEENSCHAP EN VLAAMS GEWEST

protocol nr Over

Model 74(93) - Verklaring over de beroepsactiviteit en de sociale uitkeringen

Gelet op het auditoraatsrapport van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, gegeven 1 juli 2016;

Versie van DEEL V Titel III Hoofdstuk I Vakantiegeld Inhoudsopgave

BEREKENING EINDEJAARSTOELAGE

SECTORCOMITE XVIII VLAAMSE GEMEENSCHAP EN VLAAMS GEWEST

SECTORCOMITE XVIII VLAAMSE GEMEENSCHAP EN VLAAMS GEWEST. protocol. nr

Hof van Cassatie van België

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

BEREKENING VAKANTIEGELD

THESAURIE ALGEMENE INDEXNOTA 31/05/ /06/2011 1,5460 -

STATISTISCHE STUDIES

AANPASSINGEN MANDATARISPENSIOENEN VOOR MANDATEN

ACOD plus punt uit. ACOD - Spoor

[ ] PROGRAMMAWET GEPUBLICEERD IN HET BELGISCH STAATSBLAD

VR DOC.0633/1BIS

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de Codex Hoger Onderwijs, gecodificeerd op 11 oktober 2013, artikel V.84, V.86 en V.259, 1;

Versie van DEEL V Titel III Hoofdstuk I Vakantiegeld Inhoudsopgave

Aanbevelingen die volledig ingewilligd zijn

VR DOC.1608/1BIS

SECTORCOMITE XVIII VLAAMSE GEMEENSCHAP EN VLAAMS GEWEST. protocol nr

Versie DEEL X Titel IV De inhouding voor het fonds van overlevingspensioenen

BEREKENING EINDEJAARSTOELAGE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID. Directie-generaal Sociaal Beleid. Domein Regelgeving Kinderbijslag. Ministeriële Omzendbrief nr.

Regeerakkoord: wat is de impact op de pensioenen en de verzekeringsproducten?

SECTORCOMITE XVIII VLAAMSE GEMEENSCHAP EN VLAAMS GEWEST

KONINKLIJK BESLUIT NR. 72 VAN 10 NOVEMBER betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen. (B.S.

VR DOC.1472/2BIS

Cumulatie van een rust- of overlevingspensioen met beroepsinkomsten

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 betreffende de ambtshalve concordantie;

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Tekst aangenomen door de plenaire vergadering. van het voorstel van decreet. houdende de nadere regels tot implementatie van de omgevingsvergunning

De pensioenhervorming uitgeklaard

BERAADSLAGING NR 04/022 VAN 6 JULI 2004 M.B.T.

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

STATISTISCHE STUDIES

Transcriptie:

ingediend op 612 (2015-2016) Nr. 4 8 maart 2016 (2015-2016) Amendement op het ontwerp van decreet houdende wijziging van diverse bepalingen betreffende de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie en hun rechtverkrijgenden Documenten in het dossier: 612 (2015-2016) Nr. 1: Ontwerp van decreet Nr. 2: Amendementen Nr. 3: Advies van de Raad van State verzendcode: CUL

2 612 (2015-2016) Nr. 4 AMENDEMENT Nr. 3 voorgesteld door Lionel Bajart, Wilfried Vandaele, Karin Brouwers, Marius Meremans, Caroline Bastiaens en Manuela Van Werde Artikel 13 Dit artikel vervangen door wat volgt: Art. 13. Artikel 13 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: Art. 13. 1. Aan de titularis van een rust- of overlevingspensioen wordt een vakantie geld verleend, bestaande uit een vast gedeelte en een variabel gedeelte. 2. Voor het jaar 2016 wordt het vast gedeelte berekend op basis van een bedrag van 1158,8075 euro vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het afgevlakte gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het jaar 2015 en waarvan de teller gelijk is aan het afgevlakte gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het jaar 2016. Het verkregen resultaat wordt berekend tot op vier decimalen. Voor het jaar 2017 en de volgende jaren wordt het vast gedeelte berekend op basis van een bedrag verkregen door het bedrag van het vorige jaar telkens te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het afgevlakte gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het vorige jaar en waarvan de teller gelijk is aan het afgevlakte gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het bedoelde jaar. Het verkregen resultaat wordt berekend tot op vier decimalen. Het overeenkomstig het eerste of tweede lid vastgestelde bedrag van het vast gedeelte wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het jaarbedrag van het pensioen op de ingangsdatum ervan en waarvan de noemer gelijk is aan de maximumwedde, op jaarbasis, van de weddeschaal verbonden aan de laatste graad die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het pensioen op de ingangsdatum ervan. 3. Het variabel gedeelte bedraagt 1,1% van het brutojaarbedrag van het pensioen dat het pensioenbedrag bepaalt voor de maand april van het jaar waarvoor het vakantiegeld verschuldigd is, zelfs indien de betaling van het pensioen voor die maand geschorst of verminderd wordt. 4. De som van het vast gedeelte en het variabel gedeelte, respectievelijk berekend overeenkomstig de paragrafen 2 en 3, wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal maanden, begrepen in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar van de uitbetaling van het vakantiegeld, waarvoor het pensioen, geheel of gedeeltelijk, werkelijk werd uitbetaald en waarvan de noemer gelijk is aan het getal twaalf. 5. Het bedrag van het vakantiegeld, vastgesteld overeenkomstig de paragrafen 2 tot 4, wordt verminderd met de bedragen van het vakantiegeld en van de aanvullende toeslag die aan de betrokkene worden toegekend met toepassing van de pensioenregeling voor de overheids- of werknemerssector en, als de gepensioneerde gehuwd is, met het bedrag van de aanvullende toeslag bij het vakantiegeld die zijn echtgenoot in de pensioenregeling van de werknemerssector eventueel geniet. 6. De betaling van het vakantiegeld, vastgesteld overeenkomstig de paragrafen 2 tot 5, mag niet tot gevolg hebben dat het totaal van de in artikel 27/3 bepaalde 1011 Brussel 02/552.11.11 www.vlaamsparlement.be

612 (2015-2016) Nr. 4 3 pensioenvoordelen en dit vakantiegeld het in de artikelen 27/3 en 27/4 bepaalde maximumbedrag overschrijdt. De eventuele vermindering wordt toegepast op het vakantiegeld. Het vakantiegeld wordt betaald tussen 1 mei en 30 juni van het jaar waarvoor het verschuldigd is. Indien het vakantiegeld niet kan worden uitbetaald aan de rechthebbende wegens zijn overlijden, wordt het uitbetaald aan de langstlevende echtgenoot of aan de wezen voor wie dit overlijden rechten op een overlevingspensioen doet ontstaan. 7. De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeld in paragraaf 2, eerste lid, de wijze waarop dat bedrag wordt geïndexeerd en het percentage vermeld in paragraaf 3, wijzigen... VERANTWOORDING De toepassing van het decreet van 25 april 2014 bracht een aantal problemen aan het licht wat betreft de regeling inzake het vakantiegeld voor de gepensioneerden van de VRT en hun rechtverkrijgenden. Deze regeling wijkt in belangrijke mate af van de algemene regeling zoals deze van toepassing is op de gepensioneerde Vlaamse ambtenaren. Op sommige vlakken was er ook nood aan meer duidelijkheid. Het belangrijkste bezwaar is dat de regeling inzake het vakantiegeld, zoals ze geformuleerd is in het oorspronkelijke artikel 13 van het decreet van 25 april 2014, het vast gedeelte van het vakantiegeld niet langer vaststelt in verhouding tot de duur van de verstrekte loopbaan, terwijl dit vóór voormeld decreet wel het geval was. Het is nooit de bedoeling van de decreetgever geweest om deze evenredigheid niet meer toe te passen. Dit amendement voorziet in een integrale vervanging van het oorspronkelijke artikel 13 van het decreet van 25 april 2014. Het nieuwe artikel 13 wordt opgedeeld in zeven paragrafen die hierna worden toegelicht. De eerste paragraaf van het nieuw ontworpen artikel 13 bepaalt dat het decretaal vakantiegeld bestaat uit een vast gedeelte en een variabel gedeelte. De tweede paragraaf van het nieuw ontworpen artikel 13 heeft betrekking op de berekening van het vast gedeelte van het vakantiegeld waarvan sprake in de eerste paragraaf. Het bedrag dat als basis dient voor de berekening van het vast gedeelte van het vakantiegeld is identiek aan het bedrag van het vast gedeelte van het vakantiegeld van de vastbenoemde personeelsleden van de VRT dat voortvloeit uit de bepalingen van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van s lands algemeen bestuur. Omwille van de duidelijkheid wordt het in artikel 4 van dat koninklijk besluit bedoelde basisbedrag (874,40 euro voor het jaar 2000), evenals de wijze waarop dat bedrag jaarlijks aangepast wordt aan de evolutie van de afgevlakte gezondheidsindex, overgenomen in het ontwerp van decreet. De berekening van het bedrag van het forfaitair gedeelte van het vakantiegeld bedoeld in het koninklijk besluit van 30 januari 1979 wordt jaarlijks bekendgemaakt met een omzendbrief van de federale minister bevoegd voor ambtenarenzaken. Omdat deze ministeriële omzendbrief voor het jaar 2016 nog niet in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd was op het ogenblik van de redactie van dit amendement, wordt in het nieuw ontworpen artikel 13, 2, eerste lid, uitgegaan van het laatst aangepaste en gepubliceerde bedrag (1.158,8075 euro) van het vast gedeelte van het vakantiegeld dat van toepassing was voor het jaar 2015. Alhoewel het voormelde koninklijk besluit van 30 januari 1979 momenteel nog steeds spreekt van de gezondheidsindex, wordt het vast gedeelte van het vakantiegeld met dit amendement uitdrukkelijk gekoppeld aan de evolutie van de afgevlakte gezondheidsindex. Deze afgevlakte gezondheidsindex moet, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3bis van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van s lands concurrentievermogen, sedert 27 april 2015 immers ook toegepast op worden het vast gedeelte van het vakantiegeld bedoeld in het koninklijk besluit van 30 januari 1979. Op die manier wordt verzekerd dat het (geïndexeerde) basisbedrag van het vast gedeelte van het vakantiegeld voor de gepensioneerden van de VRT en hun rechthebbenden identiek blijft aan het vast gedeelte van het vakantiegeld van de vastbenoemde personeelsleden van de VRT dat toegekend wordt met toepassing van het koninklijk besluit van 30 januari 1979.

4 612 (2015-2016) Nr. 4 Zoals reeds vermeld, laat de regeling inzake het vakantiegeld vervat in het oorspronkelijke artikel 13 van het decreet van 25 april 2014 niet toe om het vast gedeelte van het vakantiegeld te bepalen in verhouding tot de duur van de verstrekte loopbaan. Vóór het decreet van 25 april 2014 hield de regeling inzake het vakantiegeld voor de gepensioneerde personeelsleden van de VRT en hun rechthebbenden echter wel rekening met de loopbaanduur. Met andere woorden, vóór het decreet van 25 april 2014 had een gepensioneerd personeelslid van de VRT met een lange loopbaan recht op een hoger bedrag aan vakantiegeld in de decretale regeling dan een gepensioneerde van de VRT met een korte loopbaan. Zoals eveneens reeds vermeld, is het nooit de bedoeling van de decreetgever geweest om dit te wijzigen. Dat de tekst van het oorspronkelijke artikel 13 van het decreet van 25 april 2014 dergelijke evenredigheidsregel niet meer bevat is louter te wijten aan een misverstand. Dit euvel dient dan ook te worden hersteld. Het vast gedeelte van het vakantiegeld zal daarom vanaf het jaar 2016 berekend worden in verhouding tot de duur van de loopbaan, door dat gedeelte te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller gevormd wordt door het bedrag van het pensioen op de ingangsdatum en waarvan de noemer gevormd wordt door de maximumwedde van de weddeschaal verbonden aan de laatste graad die, eveneens op de ingangsdatum van het pensioen, in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het pensioen. Zowel de loopbaanduur als de belangrijkheid van de prestaties in verhouding tot een voltijds ambt, worden in de teller van deze breuk weerspiegeld gezien deze beide elementen in aanmerking worden genomen bij de berekening van het pensioenbedrag. Vermits ieder rustpensioen wordt beperkt tot drie vierde van de gemiddelde wedde die als grondslag dient voor de berekening van het pensioen, zal het maximum van het vast gedeelte van het vakantiegeld voor de gepensioneerden van de VRT in principe ook ten hoogste drie vierde bedragen van het vakantiegeld dat hem zou kunnen uitbetaald geweest zijn mocht hij nog actief vastbenoemd personeelslid van de VRT geweest zijn. De derde paragraaf van het nieuw ontworpen artikel 13 heeft betrekking op het variabel gedeelte van het vakantiegeld waarvan sprake in de eerste paragraaf. Het variabel gedeelte van het vakantiegeld wordt vastgesteld met toepassing van hetzelfde percentage (1,1 procent) dat voor de berekening van het variabel gedeelte van het vakantiegeld van de actieve vastbenoemde personeelsleden van de VRT wordt gebruikt overeenkomstig de bepalingen van voormeld koninklijk besluit van 30 januari 1979. Als grondslag wordt evenwel het jaarbedrag van het pen sioen genomen dat het pensioenbedrag bepaalt voor de maand april van het jaar waarvoor het vakantiegeld verschuldigd is (en niet de jaarwedde zoals in voormeld koninklijk besluit bepaald wordt voor de actieve personeelsleden). Op die manier wordt ook de evenredigheid van het variabel gedeelte van het vakantiegeld verzekerd ten opzichte van de gepresteerde loopbaan. Het te gebruiken jaar bedrag van het pensioen is gekoppeld aan de evolutie van het spilindexcijfer 138,01 en volgt bovendien, via de tweejaarlijkse perequatie van de pensioenen, de evolutie van de weddeschalen van de nog actieve personeelsleden. Het effectief in de maand april betaalde pensioenbedrag speelt geen rol voor de berekening van het variabel gedeelte van het vakantiegeld. Een toevallige schorsing of vermindering van het pensioen in de maand april blijft dus zonder invloed. Hetzelfde geldt voor de eventuele betaling van pensioenachterstallen in de loop van de maand april. Op basis van een door de Raad van Bestuur van de VRT goedgekeurd voorstel bij protocol nr. 187.566 houdende de conclusies van de onderhandelingen van 20 november en 2 december 2002 die gevoerd werden in het sectorcomité XVIII, ontvangen de actieve vastbenoemde personeelsleden van de VRT sedert 2003 bovenop hun overeenkomstig het voormeld koninklijk besluit van 30 januari 1979 berekende vakantiegeld een (progressieve) premie. Vanaf 2009 heeft die premie tot gevolg dat de som van het vakantiegeld en de aanvullende premie voor alle actieve vastbenoemde personeelsleden van de VRT gelijk is aan 92 procent van hun bruto maandloon. Het dient opgemerkt dat bij de vaststelling van het vakantiegeld voor de gepensioneerden van de VRT en hun rechthebbenden geen rekening wordt gehouden met deze aanvullende premie. Dat is ook logisch omdat op die premie geen persoonlijke pensioenbijdrage van 7,5 procent wordt ingehouden, dit in tegenstelling tot wat krachtens artikel 29, tweede lid, 1, van het voormelde decreet van 25 april 2014 wel het geval is voor het vakantiegeld dat toegekend wordt met toepassing van voormeld koninklijk besluit van 30 januari 1979. De vierde paragraaf van het nieuw ontworpen artikel 13 voorziet eveneens in de toepassing van een evenredigheidsregel. Deze regel is zowel van toepassing op het vast gedeelte als op het variabel gedeelte van het vakantiegeld. Deze regel heeft als gevolg dat het vakantiegeld wordt vastgesteld in verhouding tot het aantal maanden gelegen in het kalenderjaar dat het kalenderjaar van de uitbetaling van het vakantiegeld voorafgaat waarvoor het pensioen kon worden uitbetaald. Het feit dat het pensioen voor een bepaalde maand van een kalenderjaar door middel van pensioenachterstallen betaald wordt in het daarop vol-

612 (2015-2016) Nr. 4 5 gende kalenderjaar, blijft evenwel zonder weerslag op het vakantiegeld voor dat laatste kalenderjaar. Eventueel zullen in dat geval ook achterstallen op het vakantiegeld worden uitbetaald. Aldus zal een gepensioneerde die met pensioen ging vanaf 1 oktober 2015, op basis van deze vierde paragraaf, in 2016 slechts aanspraak kunnen maken op 3/12 van het vakantiegeld dat hij zou verkregen hebben indien zijn pensioen reeds vanaf 1 januari 2015 zou uitgekeerd zijn. Zo ook zal de gepensioneerde die reeds sedert 2013 gepensioneerd is maar wiens pensioen tijdens het kalenderjaar 2015 gedurende vijf maanden geschorst werd wegens de niet toegelaten cumulatie ervan met een vervangingsinkomen, in 2016 slechts aanspraak kunnen maken op 7/12 van zijn normale vakantiegeld. De vijfde paragraaf van het nieuw ontworpen artikel 13 regelt de vermindering van het vakantiegeld in de decretale regeling met de vakantiegelden in de andere pensioenregelingen, zowel van de betrokkene zelf als van zijn echtgenoot. Gezien het om een loutere overname gaat van wat reeds werd bepaald in het oorspronkelijke artikel 13 van het decreet van 25 april 2014, is geen verdere toelichting vereist. De zesde paragraaf van het nieuw ontworpen artikel 13 heeft betrekking op de eventuele vermindering van het vakantiegeld ingevolge overschrijding van een maximumbedrag. Zoals in de algemene toelichting reeds vermeld, wijkt de decretale regeling inzake vakantiegeld voor de gepensioneerde vastbenoemde personeelsleden van de VRT in belangrijke mate af van de algemene regeling zoals deze van toepassing is op de gepensioneerde Vlaamse ambtenaren en die vervat ligt in het koninklijk besluit van 1 april 1992 houdende toekenning van een vakantiegeld en van een aanvullende toeslag bij het vakantiegeld aan de gepensioneerden van de openbare diensten. De decretale regeling heeft als gevolg dat de gepensioneerde vastbenoemde personeelsleden van de VRT, evenals hun rechthebbenden, aanspraak maken op een aanzienlijk hoger bedrag aan vakantiegeld dan de gepensioneerde Vlaamse ambtenaren. Bovendien werd het decretaal vakantiegeld van de gepensioneerde vastbenoemde personeels leden van de VRT en hun rechtverkrijgenden op grond van het bepaalde in artikel 37 van het opgeheven decreet van 13 juli 1994 betreffende de rustpensioenen toegekend aan de vastbenoemde personeelsleden van de Nederlandse Radio- en Televisie-uitzendingen in België, Omroep van de Vlaamse Gemeenschap, en betreffende de overlevingspensioenen toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden vóór de inwerkingtreding van het voormelde decreet van 25 april 2014, steeds beschouwd als een integraal deel van het pensioen. Het is ook in het licht van deze filosofie dat de actieve vastbenoemde personeelsleden van de VRT persoonlijke pensioenbijdragen van 7,5 procent betalen op hun vakantiegeld dat met toepassing van het voormelde koninklijk besluit van 30 januari 1979 wordt toegekend (zie artikel 29, tweede lid, 1, van het decreet van 25 april 2014). Om deze twee redenen wordt het totaal van, enerzijds, het decretaal vakantiegeld van de gepensioneerde vastbenoemde personeelsleden van de VRT en hun rechtverkrijgenden en van, anderzijds, hun pensioenvoordelen die betrekking hebben op de loopbaan bij de VRT, beperkt tot het decretale maximumbedrag van 46.882,74 euro (aan spilindex 138,01) bedoeld in de met de artikelen 26 en 27 van het ontwerp van decreet ingevoegde nieuwe artikelen 27/3 en 27/4 van het decreet van 25 april 2014. Het tweede lid van paragraaf 6 bepaalt dat de eventuele vermindering ingevolge overschrijding van voormeld maximumbedrag moet worden uitgevoerd op het vakantiegeld en dus niet op de pensioenvoordelen. Volledigheidshalve wordt vermeld dat deze bepaling niet als gevolg heeft dat het eventuele vakantiegeld in de werknemersregeling of in de overheidssector (toegekend op grond van voormeld koninklijk besluit van 1 april 1992) in aanmerking zou worden genomen voor de vaststelling van het decretale maximumbedrag. Op deze vakantiegelden kan dus nooit enige vermindering worden uitgevoerd ingevolge overschrijding van dat maximumbedrag. Deze vakantiegelden worden immers reeds vooraf, op grond van paragraaf 5, in mindering gebracht van het voor de aftopping in aanmerking te nemen bedrag van het decretaal vakantiegeld. De in deze paragraaf 6 bepaalde vermindering kan dus enkel worden uitgevoerd op het resterende gedeelte van het decretaal VRT-vakantiegeld. Het bij koninklijk besluit van 1 april 1992 toegekende vakantiegeld voor de gepensioneerde Vlaamse ambtenaren wordt momenteel niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de pensioenwetgeving inzake gewaarborgde minimumpensioenen, noch voor de toepassing van de cumulatie bepalingen vervat in de wet (Wyninckx) van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, die beide tot de uitsluitende bevoegdheid van de federale wetgever behoren. Vermits er voor het decretaal vakantiegeld ter zake geen afwijkingen (kunnen) worden voorzien, dient ervan te worden uitgegaan dat het decretaal vakantiegeld op dit vlak op dezelfde wijze zal behandeld worden als het (gewone) vakantiegeld dat toegekend wordt overeenkomstig het koninklijk besluit van 1 april 1992.

6 612 (2015-2016) Nr. 4 Voor de verdeling van de lasten van het enig pensioen dat toegekend wordt met toepassing van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector, zal geen rekening kunnen gehouden worden met het decretaal vakantiegeld. Dat vakantiegeld maakt immers geen deel uit van het te verdelen pensioen zoals bedoeld in artikel 13 van voormelde wet van 14 april 1965. Alleen de last van het (gewone) vakantiegeld dat toegekend wordt overeenkomstig het koninklijk besluit van 1 april 1992, zal, op grond van artikel 9 van dat besluit, dus kunnen verdeeld worden tussen de betrokken pensioenstelsels. Het derde lid van deze paragraaf 6 bepaalt dat het vakantiegeld wordt betaald tussen 1 mei en 30 juni van het jaar waarvoor het verschuldigd is. Waar het vakantiegeld voor de actieve personeelsleden normaliter reeds in de loop van de maand april wordt uitbetaald, zal het decretaal vakantiegeld voor de gepensioneerden van de VRT in de regel pas op het einde van de maand mei of in de loop van de maand juni kunnen uitbetaald worden. Het vakantiegeld waarop de gepensioneerden van de VRT aanspraak kunnen maken overeenkomstig de pensioenregeling voor de overheids- of werknemerssector en dat overeenkomstig paragraaf 5 in mindering moet worden gebracht van het decretale vakantiegeld voor de gepensioneerden van de VRT wordt immers ook pas in de loop van de maand mei vastgesteld en uitbetaald. Tot slot bepaalt het vierde lid aan wie het decretaal vakantiegeld kan worden uitgekeerd indien het niet kan worden betaald aan de rechthebbende zelf wegens zijn overlijden. Naar analogie met wat overeenkomstig artikel 11 van het voormelde koninklijk besluit van 1 april 1992 geldt voor het vakantiegeld van de gepensioneerde Vlaamse ambtenaren, zal ook het decretaal vakantiegeld in geval van overlijden van de rechthebbende gepensioneerde van de VRT kunnen uitbetaald worden aan de langstlevende echtgenoot of aan de wezen die door dit overlijden aanspraak maken op een overlevingspensioen. De zevende paragraaf van het nieuw ontworpen artikel 13 betreft een delegatie aan de Vlaamse Regering. Omwille van de duidelijkheid werd niet meer gekozen voor een algemene verwijzing naar de bepalingen die van toepassing zijn voor de actieve vastbenoemde personeelsleden van de VRT, zoals dat het geval was in het oorspronkelijke artikel 13 van het voormelde decreet van 25 april 2014. Alle bepalingen die nodig zijn voor de toekenning, berekening en betaling van het vakantiegeld zullen voortaan opgenomen zijn in het decreet zelf. Deze werkwijze heeft bovendien als voordeel dat een eventuele opheffing van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van s lands algemeen bestuur geen juridisch vacuüm meer kan creëren dat uitsluitend met een nieuw decreet kan opgevuld worden. Het basisbedrag dat als grondslag dient voor de berekening van het vast gedeelte van het decretaal vakantiegeld, de wijze waarop dit basisbedrag aan de evolutie van de afgevlakte gezondheidsindex is gekoppeld en het percentage dat gebruikt wordt voor de berekening van het variabele gedeelte van het vakantiegeld werden echter overgenomen uit het voormelde koninklijk besluit van 30 januari 1979. Om het decretaal vakantiegeld voor de gepensioneerde vastbenoemde personeelsleden van de VRT en hun rechtverkrijgenden desgewenst sneller te kunnen afstemmen op een eventuele wijziging van dat koninklijk besluit, wordt in paragraaf 7 aan de Vlaamse Regering de machtiging verleend om, uiteraard mits het vereiste sociaal overleg, de drie voormelde berekeningselementen te wijzigen.